Kennerschap Bredius
Geen Cuyp, wel Calraet
Kennerschap Bredius
Geen Cuyp, wel Calraet Charles Dumas Fred G. Meijer Sander Paarlberg Met bijdragen van Josefine Leistra Kees C.J. Stal
museum bredius – den haag
Detail van cat.nr. 21.
Inhoudsopgave 7
Voorwoord Paul Schnabel
9
Het pand Lange Vijverberg 14 Kees C.J. Stal
15
Biografie Dr. Abraham Bredius (1855-1946) Josefine Leistra
21
Abraham Bredius en Abraham van Calraet Charles Dumas
25
Biografie Abraham van Calraet (1642-1722) Charles Dumas
31
Abraham van Calraet als stillevenschilder Fred G. Meijer
43
Catalogus Charles Dumas, Fred G. Meijer & Sander Paarlberg
103
Afgekort geciteerde literatuur
111
Afgekort geciteerde tentoonstellingen
115
Tentoonstellingen georganiseerd door Museum Bredius
118
Colofon
Voorwoord
Paul Schnabel
Voorzitter Stichting Bredius Genootschap
8
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Ruim 90 jaar oud is Museum Bredius inmiddels, net zo oud als Abraham Bredius ( 1855-1946) zelf is geworden. Ruim 30 jaar geleden werd het in het vroegere woonhuis van Bredius aan de Prinsegracht gevestigde museum gesloten. Inmiddels huist het museum al weer 25 jaar op de Lange Vijverberg en is de collectie geheel gecatalogiseerd en waar nodig ook gerestaureerd. Zo mooi als ze nu zijn, heeft Bredius zijn eigen schilderijen nooit gezien. Hij hechtte daar ook niet zo aan. Hij was toch vooral de herontdekker van verloren gegane schatten en vergeten schilders. Abraham van Calraet was zo’n schilder. De initialen AC waarmee hij zijn werk meestal signeerde werden lang aangezien voor die van de veel grotere en beroemdere Aelbert Cuyp. Bredius ontdekte hoe het echt zat en dat leverde een forse polemiek op met zijn kunsthistorische evenknie Cornelis Hofstede de Groot, die vast hield aan de toeschrijving aan Cuyp. In het kader van de aandacht die Museum Bredius wil geven aan kennerschap in de kunstgeschiedenis – en met name aan het kennerschap van zijn stichter en schenker – is ‘Geen Cuyp, wel Calraet’ de tweede tentoonstelling. Vorig jaar lag het accent op de het werk dat Bredius heeft gedaan om Jan Steen de plaats te geven die hem toekomt. De huidige tentoonstelling geeft een beeld van de geleidelijke reconstructie van het oeuvre van een van de vele honderden kleinere meesters waar de Gouden Eeuw zo rijk aan is geweest. Dit is de eerste tentoonstelling ooit die specifiek aan het werk van Abraham van Calraet is gewijd. De kwaliteit van het werk verdient die aandacht, maar voor Museum Bredius is het ook een gelegenheid te herinneren aan het begin van de kunstgeschiedenis als wetenschap. Bredius was niet alleen een connaisseur in de traditionele zin van het woord, een man van smaak met een scherp oog voor kwaliteit en originaliteit, maar ook een echte onderzoeker die een groot deel van zijn tijd in archieven op zoek was naar schilders en hun werk. Zo ontdekte hij ook wie achter ‘AC’ schuil ging. Charles Dumas en John Hoogsteder hebben als bestuursleden van de Stichting Bredius Genootschap een groot aandeel gehad in de samenstelling van de tentoonstelling en de catalogus. Veel dank gaat uit naar de medesamenstellers van de catalogus Fred Meijer van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie en Sander Paarlberg van het Dordrechts Museum, dat meerdere werken van stadgenoten Cuyp en Van Calraet in bezit heeft en aan Museum Bredius heeft uitgeleend. Namens het bestuur dank ik ook de particuliere bruikleengevers, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en het Mauritshuis, Museum Boijmans Van Beuningen en het Kröller-Müller Museum voor hun bereidheid werk voor deze tentoonstelling af te staan. Paul Schnabel Voorzitter Stichting Bredius Genootschap/Museum Bredius
Het pand Lange Vijverberg 14
Kees C.J. Stal
10
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Het pand Lange Vijverberg 14
11
Het Museum Bredius was oorspronkelijk gehuisvest in de voormalige woning van de stichter, Dr. A. Bredius, een zeventiende-eeuws patriciërshuis aan de Prinsegracht. Het huis waar het museum thans is gevestigd, dateert uit het midden van de achttiende eeuw. Uit de gevels blijkt dat zijn ontstaansgeschiedenis nauw verbonden is met die van de twee aan de oostkant belendende panden nummer 15 en 16. De geschiedenis van de plek gaat echter verder terug. Al kort na de vestiging van het grafelijk hof in Den Haag werden Vijverberg en Voorhout plaatsen waar hoge hoffunctionarissen bij voorkeur hun huizen bouwden. Hierin ligt dan ook de oorsprong van het gedistingeerde karakter dat deze lanen uitstralen. In de vijftiende eeuw waren de twee huizen die toen ter plaatse van de huidige nummers 14, 15 en 16 stonden, eigendom van Jan van der Capelle, een aan de hofkapel verbonden kanunnik die mogelijk zijn naam aan deze functie dankte. Een eeuw later vinden we er een raadsheer van het Hof van Holland, Leonard Casembroot, als eigenaar-bewoner. Ook Willem de Soete van Laecke, wiens gezin tussen 1622 en 1646 een huis ter plaatse van nummer 14 bewoonde, was een voornaam heer, stammend uit een adellijk Zuidnederlands geslacht. Als luitenantadmiraaal van Zeeland (1601-1627) had hij in de strijd tegen de Spanjaarden zijn rol gespeeld. Het was een controversiële rol: critici meenden dat hij door foute beslissingen zichzelf en anderen maar al te vaak problemen had bezorgd. Succesvoller was hij toen hij tijdens het Twaalfjarig Bestand de Barbarijse zeerovers bestreed die de Middellandse zee onveilig maakten.
Het pand Lange Vijverberg 14.
H H F Luisterrijk was het hof dat de Friese stadhouder Willem Frederik van Nassau in 1652 ter plaatse stichtte. Het was een teken van het prestige dat Den Haag als zetel van de Staten-Generaal voor deze provinciale functionaris had. Willem Frederik was juist met veel pracht en praal met een dochter van stadhouder Frederik Hendrik gehuwd. De publieke feestelijkheden hadden zes dagen geduurd. Maar zo Willem Frederik in het kielzog van zijn schoonvader vorstelijke ambities mocht koesteren, in Den Haag zou de Friese Nassautak voorlopig geen rol van betekenis spelen. In 1651 hadden de Hollandse regenten zelf de Oranjes buiten spel gezet, beducht als zij waren voor de monarchistische neigingen die zij bij de stadhouders hadden bespeurd. Pas in 1702, toen Willem Frederiks kleinzoon na de dood van koning-stadhouder Willem in diens opvolger als Prins van Oranje werd, leek er zicht op een rol voor de Friese tak. Door de aversie die bij de regenten tegen het stadhouderschap bestond, zou het nog tot 1747 duren voor Willem Frederiks achterkleinzoon Willem Karel Hendrik Friso als Willem iv tot stadhouder van Holland en de andere gewesten kon worden benoemd. Generaties lang hadden de Friese stadhouders hun grootste belangen dus niet in Den Haag. Het imposante, vele zalen en kamers tellende hof aan de Lange Vijverberg werd wel aangehouden, maar weinig gebruikt. Een in 1711 opgestelde inventaris laat iets van de nogal verwaarloosde toestand doorschemeren: oude ta-
12
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
pijten in de garderobe van Zijne Hoogheid, gebarsten spiegels in de antichambre en de voorkamer, oude en versleten meubelen in de kamer van ‘prinses Marie’, versleten behang in de eetzaal der edellieden. Toen de Friese tak eenmaal het stadhouderschap van Holland te beurt was gevallen, had het weinig zin meer het in verval geraakte hof aan de Lange Vijverberg te behouden. In april 1755 werd het hele complex geveild. Eigenaar werd de vermogende Manuel Lopes Suasso, wiens vader naar verteld werd stadhouder Willem in blindelings vertrouwen twee miljoen gulden had geleend om diens overtocht naar Engeland te bekostigen. N Het grote oude paleis leende zich niet meer voor bewoning of exploitatie. Lopes Suasso liet het slopen en stichtte er drie nieuwe, symmetrisch gegroepeerde woningen, zoals zij nu nog bestaan. Op stijlkritische gronden kwam de kunsthistoricus Ozinga in 1936 tot de conclusie dat het complex door Pieter de Swart ontworpen is. Deze architect werkte toen voor de stadhouder, maar heeft ook de bouw van de Koninklijke Schouwburg op zijn naam staan en van het voormalige paleis aan het Lange Voorhout. De voorname en sierlijke Lodewijk xv-stijl die zijn werk kenmerkt, vindt men, zij het in een soberder uitvoering, ook in de vormgeving van de drie huizen aan de Lange Vijverberg. Sloop en nieuwbouw namen enige jaren in beslag. Een jaar na aankoop vroeg Lopes Suasso vergunning aan voor wijzigingen in de rooilijn, en weer een jaar later, in juni 1757, kon het eerste huis, dat op nr. 16, worden verkocht. Het duurde nog twee jaar voor ook beide andere huizen verkocht werden. De eerste eigenaarbewoner van het huis op nr. 14 werd de penningmeester van Delfland, Mr. Gerrit Pieter Hoofd. De opeenvolgende eigenaren-bewoners waren lange tijd vertegenwoordigers van adel en patriciaat. In 1780 werd het huis eigendom van Anna Catharina Elisabeth Baronesse du Tour, echtgenote van Anne Willem Carel Baron van Nagell, die tot 1795 burgemeester van Zutphen was. Later zou hij Gijsbert Karel van Hogendorp als minister van Buitenlandse Zaken opvolgen. De grootmoeder van Anna Catharina Elisabeth bewoonde al sinds 1757 het grote buurhuis op nr. 15, en haar familie zou dat tot ver in de negentiende eeuw blijven bewonen. Zelf woonde zij na 1795 niet meer in Den Haag: in 1806 verkocht zij haar huis op nr. 14. In 1822 werd het huis eigendom van Jacob Baron Fagel, afstammeling van een oud regentengeslacht en een vurig aanhanger van Oranje. Zijn post als ambassadeur in Denemarken had hij na de Bataafse omwenteling in 1795 moeten verlaten. Sindsdien bleef hij intensieve contacten met de gevluchte stadhouder onderhouden. Hij was degene die in 1813 naar Engeland reisde om de Prins van Oranje uit te nodigen het bestuur van Nederland op zich te nemen. Op grond van zijn verdiensten werd hij door koning Willem i in de adelstand verheven en tot lid van de Raad van State benoemd.
Het pand Lange Vijverberg 14
13
D De familie Fagel zou het huis tot 1912 in bezit houden, maar bewoonde het sinds de laatste decennia van de vorige eeuw niet meer zelf. Vanaf 1900 was er kunsthandel Artz gevestigd. Deze firma was opgezet door de weduwe van de Haagse kunstenaar David Adolphe Constant Artz (1837-1890), die vooral bekend had gestaan als schilder van het vissersleven. Nadat de weduwe bij een tragische schipbreuk in 1907 verdronken was, werd de kunsthandel voortgezet door haar zoon Anthony Theodoor Alex. Deze kocht in 1912 het pand van de familie Fagel, maar de kunsthandel zou spoedig van het toneel verdwijnen. In 1914 vertrok Artz jr. met zijn gezin naar Londen. Het huis wisselde hierna enkele malen snel van eigenaar, werd bewoond door de advocaat J.H. van Laer, en raakte tenslotte in het bezit van de kunsthistoricus Frits Lugt. Evenals Dr. A. Bredius verrichtte Lugt baanbrekend werk door zijn documentatiearbeid. Hij was iemand die al heel jong een uitgesproken belangstelling daarvoor aan de dag legde: al op tienjarige leeftijd had hij het ‘Museum Lugtius’ gesticht, ‘geopend wanneer de directeur thuis is’ ofwel niet op school zit. Zijn kennis deed hij op als medewerker van het veilinghuis Frederik Muller. Later publiceerde hij standaardwerken als het Répertoire des catalogues de vente, waarin hij 60.000 catalogi van kunstveilingen rubriceerde. Het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie dankt aan hem een collectie van 22.000 veilingcatalogi en 130.000 foto’s. Daarnaast was Lugt een belangrijk verzamelaar van tekeningen en prenten, die hij in zijn huis aan de Lange Vijverberg bewaarde. Om zijn collecties veilig te stellen, stichtte hij de Fondation Custodia, die in 1949 eigenares van het huis aan de Lange Vijverberg
Interieur van Museum Bredius Den Haag.
14
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
werd. Lugt, die sinds 1931 ook in Parijs woonde, gaf daar de aanzet tot het Institut néerlandais, waar de collecties nadien werden ondergebracht. In 1955 verkocht de Fondation het pand samen met dat op nr. 15 – dat ook eigendom van Lugt was geweest – aan de gemeente Den Haag. Deze zocht toen een beter onderdak voor Museum Bredius. De voorgenomen verplaatsing van deze collectie stuitte toen echter op veel weerstand, en tenslotte bleef het museum voorlopig op zijn oude plaats aan de Prinsegracht. Het pand aan de Lange Vijverberg 14 werd toegewezen aan de historische kostuumcollectie die op de zolders van hetzelfde Museum Bredius op een waardiger behuizing wachtte. Basis van die collectie was de verzameling die de gemeente in 1951 van de acteur Cruys Voorbergh had gekocht. Het Nederlands Kostuummuseum breidde in de volgende jaren dermate uit dat in 1975 ook het buurpand op nr. 15 erbij werd getrokken. Dat het Museum Bredius op nr. 14 zijn intrek heeft genomen, betekent dus dat men naar de oospronkelijke opzet is teruggekeerd: een representatieve huisvesting voor de collectie Bredius, op een historische plaats in het centrum.
Literatuur en bronnen J.J.M (Henriette) van Diepen, ‘Het Hof van Friesland’, Jaarboek Die Haghe (1942), pp. 52-81. M.D. Ozinga, ‘Pieter de Swart hofarchitect van prins Willem iv’, Oudheidkundig Jaarboek (1936), pp. 124-143. Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek, Leiden 1911-1937, deel i, kol. 15981600, deel vi, kol. 392-393, deel vii, 25. Persoonlijkheden in het koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld, Amsterdam, 1938, ad Lugt. Biografisch Woordenboek van Nederland, ’s-Gravenhage 1979, deel i, ad Lugt. Gemeentearchief ’s-Gravenhage, archief Kadaster.
Biografie Dr. Abraham Bredius (1855-1946)
Josefine Leistra
16
O. de Benedictus A. Bredius op tachtigjarige leeftijd Doek, 90 x 72 cm, gesigneerd en gedateerd 1935, particuliere collectie.
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Abraham Bredius werd op 18 april 1855 in Amsterdam geboren. Hij was enig kind van Hendrika Hillegonda Brink (1814-1865) en Johannes Jacobus Bredius (18081894), die uit een rijk geslacht van buskruitfabrikanten stamde. Hoewel zijn vader wilde dat zijn zoon in de handel zou gaan, voelde Abraham zich meer tot de muziek aangetrokken. Toen bleek dat een carrière als concertpianist niet voor hem was weggelegd, mocht hij van zijn vader in 1878 als troost een reis naar Italië maken. Daar veranderde zijn belangstelling voor beeldende kunst in een passie voor het leven. Vanaf dat moment wijdde Bredius zich als een van de eerste Nederlanders aan de studie van Hollandse zeventiende-eeuwse schilderkunst. In binnen- en buitenlandse tijdschriften verschenen vervolgens zijn artikelen over schilders, musea en tentoonstellingen. Gretig bestudeerde Bredius jarenlang archivalia, waarbij hij – soms in een ‘pelsjas’ gehuld – reumatiek en oncomfortabele werkomstandigheden in archieven voor lief nam. Hij combineerde degelijk bronnenonderzoek met stijlkritiek en legde hiermee de basis voor de kennis over vele grote en kleinere zeventiende-eeuwse meesters. Zijn ‘archiefsprokkelingen’ publiceerde Bredius voornamelijk in het tijdschrift Oud Holland. Daarnaast verscheen in de periode 1915-1922 zijn zevendelige Künstler-Inventare met een schat aan archivalische gegevens. De oeuvrecatalogi van zijn twee favoriete schilders, Jan Steen en Rembrandt, verschenen in respectievelijk 1927 en 1935. Collega’s binnen en buiten de grenzen hadden profijt van zijn kennis. Tevens steunde de bemiddelde Bredius financieel – in stilte – weduwen en andere behoeftigen. Ook kunstenaars en familieleden van collega’s konden op zijn ondersteuning rekenen. Behalve hulpvaardig heeft men Bredius ook grootmoedig genoemd en hij werd wel gekenschetst als een innemend man. In de tijd dat schatrijke Amerikaanse verzamelaars kunst uit Europa gingen kopen, toonde de collectioneur zich van zijn genereuze kant. Wanneer ons land belangrijke kunstvoorwerpen dreigde te verliezen probeerde hij daar hoogstpersoonlijk een stokje voor te steken. Voor diverse Nederlandse musea, zoals het Frans Halsmuseum, het Haags Gemeentemuseum, het Dordrechts Museum en het Westfries Museum in Hoorn, gebruikte hij zijn kennis en contacten om ze aanwinsten toe te spelen en alleen al het Rijksmuseum schonk hij 43 schilderijen uit zijn eigen verzameling. Ook restauratie van kunstwerken vond hij belangrijk. Zo betaalde hij het eerste raam dat hersteld werd bij de restauratie van de zestiende-eeuwse Goudse glazen in de Sint-Janskerk. De spontane en geestdriftige Bredius was echter ook ijdel en geneigd conflicten aan te gaan met iedereen die een andere mening was toegedaan. Hij had de gewoonte zijn grieven onmiddellijk aan de grote klok te hangen en in de pers gaf men hem doorgaans gelijk, omdat de royale verzamelaar had bewezen zich hard te maken voor het Nederlands kunstbezit. Door enkele publicaties in De Nederlandse Spectator had Bredius al eind jaren tachtig bekendheid verworven. Dit was voor referendaris Victor de Stuers aanleiding hem voor te dragen als onderdirecteur van het Nederlands Museum van Geschiedenis en Kunst in Den Haag. ‘Potjes en pannetjes!’, zei Bredius later. ‘Ik
Biografie Dr. Abraham Bredius (1855-1946)
17
18
Interieur van het woonhuis van A. Bredius, Prinsegracht 6, Den Haag.
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
had er niet lang plezier in; ik was net 25 jaar’. Maar ‘zoowat acht jaar later, komt Minister Mackay me dringend vragen directeur te worden van het Mauritshuis. Ik nam aan, mits met verlof om zooveel te reizen als ik wou’. Inderdaad had de directeur van het Mauritshuis de gewoonte regelmatig buitenlandse particuliere collecties, veilingen en kunsthandels te bezoeken. Een groot deel van het dertigtal schilderijen dat hij voor het Mauritshuis verwierf, vond hij in het buitenland. In de periode 1889-1929 betaalde hij 25 werken uit eigen zak (waaronder enkele Rembrandts waarvan de kosten het museumbudget ruimschoots te boven gingen) en gaf ze vervolgens in langdurige bruikleen aan het Mauritshuis. Het is niet geheel duidelijk waarom Bredius in 1909 ontslag nam als directeur. Zelf noemde hij ‘gezondheidsredenen’, maar vermoedelijk vond hij twintig jaar in rijksdienst genoeg en wilde hij weer het leven van een alom gerespecteerd kenner en verzamelaar gaan leiden. Na zijn vertrek uit het Mauritshuis kon Bredius naar hartenlust (buitenlandse)
Biografie Dr. Abraham Bredius (1855-1946)
19
verzamelingen bezoeken. Hij beperkte zich niet tot de Europese cultuurcentra, maar reisde ook naar Rusland, Amerika en Algerije. Tevens vervulde hij adviseursfuncties in diverse commissies op kunst- en museumgebied, zoals de Staatscommissie voor het museumwezen. Op persoonlijke titel werd hij geraadpleegd over kwesties als de restauratie van Rembrandts Staalmeesters en Het Joodse bruidje. Vanaf 1888 zat Bredius in het dagelijks bestuur van de Vereniging Rembrandt, die vijf jaar eerder was opgericht om bij te dragen aan het behoud van het nationaal cultuurbezit. Hij maakte deel uit van het Consultative Committee van de redactie van The Burlington Magazine en was vanaf 1886 tot zijn dood redacteur van Oud Holland. In beide gezaghebbende tijdschriften publiceerde hij regelmatig. Bijna de helft van zijn leven deelde Abraham Bredius met de kunstcriticus Joseph (Joop) Otto Kronig (1887-1984). De reden om in 1922 Nederland te verlaten en zich in Monaco te vestigen was de torenhoge inkomstenbelasting van 56 tot 60 procent. Hij moest belangrijke uitkeringen betalen aan oude getrouwen van de fabriek en schonk daarnaast uit gewoonte geld aan de armen. Hij liquideerde de fabriek waardoor er weer geld beschikbaar kwam. Zijn woonhuis aan de Prinsegracht bood hij de gemeente Den Haag te koop aan voor 100.000 gulden met als toegift het schilderij De Satyr en de Boer van Jan Steen. De aanwezige verzameling werd als Museum Bredius in bruikleen afgestaan. Tijdens zijn jaarlijkse bezoeken aan Nederland betrok Bredius een suite in het Haagse hotel De Twee Steden aan het Buitenhof, waar altijd een vleugel voor hem klaarstond. Zijn laatste bezoek aan Nederland bracht de ‘grand old man’ in 1939. In verband met de oorlogsdreiging werden zijn schilderijen uit het Museum Bredius en het Mauritshuis toen opgeslagen in de kluis van de Nederlandsche HandelMaatschappij. ‘Ik zie hem nog zitten vóór den ingang van een der kluizen van de onderste kelderverdieping’, vertelde zijn opvolger Willem Martin (1876-1954) in 1947. ‘Zijn houding en trekken waren bijkans wezenloos. Blijkbaar had hij gevoel of hij de bezetting van een stuk van zichzelf bijwoonde’. ‘Ik tob zeer over het lot mijner kostbare schilderijen’, schreef Bredius hem nog in januari 1944. Opgelucht bedankte hij Martin in september 1945 voor het ‘belangrijke nieuws’ van de veilige terugkeer van zijn bruiklenen. Dit was de laatste brief die zijn opvolger van hem ontving. Op 13 maart 1946 overleed Bredius te Monaco. Toen zijn testament werd geopend, bleek hij zijn bruiklenen in het Mauritshuis aan de Staat te hebben gelegateerd. Aan de gemeente Den Haag legateerde hij zijn privécollectie. De basis van deze verzameling lag bij zijn grootvader, die al een belangrijke collectie porselein, zilver en zeventiende-eeuwse schilderijen bezat. Deze collectie had Bredius verder uitgebreid. Hij gaf er de voorkeur aan een doorsnede te laten zien van de Hollandse zeventiende-eeuwse schilderkunst, inclusief een aantal meesterwerken. Het spreekt vanzelf dat het een man van het kaliber van Bredius ook tijdens zijn leven niet aan eerbewijzen heeft ontbroken. Al in 1888 werd hem in Duitsland een eredoctoraat verleend. Naar aanleiding van de Rembrandt-herdenking in 1906 volgde de Universiteit van Amsterdam. Algemeen werd tegen hem opgekeken en in 1915 en 1925 werd hem vanuit de kunsthistorische wereld een feestbundel aan-
20
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
geboden. In 1933 kreeg hij een borstbeeld, dat in opdracht van de minister door Theo van Reijn ‘naar het leven (was) gemodelleerd’. Maar in 1935 werd Bredius het grootste plezier gedaan, toen hij, bij zijn tachtigste verjaardag, werd benoemd tot grootofficier in de Orde van Oranje-Nassau. Dit was een welverdiende onderscheiding voor de man die van zeer groot belang is geweest voor de kunstgeschiedenis en de Nederlandse museumwereld. Deze tekst is een samenvatting van de biografie door Josefine Leistra in: Marjolein de Boer & Josefine Leistra, met bijdragen van Ben Broos, Bredius, Rembrandt en het Mauritshuis!!! Een eigenzinnige directeur verzamelt, Den Haag 1991.
Theo van Reijn (Breda - Haarlem) Buste van A. Bredius Brons, hoogte 68 cm, gesigneerd en gedateerd 1933, Museum Bredius (in langdurig bruikleen van het Mauritshuis Den Haag, inv. nr. 812).
Abraham Bredius en Abraham van Calraet
Charles Dumas
22
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Dit jaar is het honderd jaar geleden dat Abraham Bredius een van zijn vele kunsthistorische ontdekkingen deed. Nadat hij al in de jaargang 1913-1914 van het Duitse tijdschrift Kunstchronik een korte bijdrage had geschreven over de stillevenschilder Abraham van Calraet, waarbij hij enkele ‘AC’ gemonogrammeerde werken, tot daarvoor als van Aelbert Cuyp beschouwd, aan Van Calraet toeschreef,1 verscheen het jaar daarna een uitvoeriger artikel in het kort daarvoor opgerichte Nederlandse tijdschrift Oude Kunst.2 Bredius reageerde daarbij op een vraag die Frits Lugt had gesteld naar aanleiding van een tentoonstelling in Haarlem: ‘Wie is toch de schilder van de ‘AC’-gemerkte stillevens?’ Ofschoon toen nog geen voluit gesigneerde werken van hem bekend waren, wist Bredius het zeker: dat kon geen ander dan de Dordtse meester Abraham van Calraet (1642-1722) zijn. Hij memoreerde dat reeds in 1883 in de tentoonstellingscatalogus Gemälden älterer Meister im Berliner Privatbesitz bij een stilleven met een ‘AC’ monogram was opgemerkt ‘dass dieses Bild sowie eine Anzahl A.C. bezeichneter Stilleben die gewönlich für Aelbert Cuyp in Anspruch genommen werden, sehr wahrscheinlich nicht von diesem Meister sind, sondern von einem seinen Namen nacht nicht bekannten Stilleben Maler der das Monogramm A.C. führte’. De twijfel was dus al gezaaid! Bredius die een echte archiefvorser was, vertoefde dagenlang bij gemeentelijke archiefbewaarplaatsen om notariële en rechterlijke archieven door te spitten op zoek naar namen van kunstenaars. Men bedenke wel dat in het begin van de twintigste eeuw deze archieven nog niet waren geïnventariseerd, en het dus zoeken naar een speld in de hooiberg was. In het Dordtse archief was hij op de inventaris gestoten van de nagelaten boedel van de moeder van Abraham van Calraet, waarin verschillende stillevens met perziken staan opgesomd. Aangezien hij nooit eerder in inventarissen dergelijke stillevens was tegengekomen, en zeker niet in zo’n groten getale, ging bij hem een bel rinkelen. Het betrof: ‘een stil leven met een schael’, ‘1 schildery met een neusdouck met persiken’, ‘2 met persiken’, ‘1 met persiken’, ‘1 met persiken’, ‘1 met een teljoor met persikken’ en ‘een stuckje met persiken’.3 Voorts herinnerde hij zich een passage over de gewenste harmonie in een compositie in Samuel van Hoogstratens Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst uit 1678, waar deze als voorbeeld van hoe het niet moet een (niet met naam genoemde) stadgenoot aanhaalde die ‘zijn vlijt dapper [had] betoont, want hy had een groote en wel opgehoopte schootel met schoone Persikken uittermaeten sappich en net uitgeschildert en zich in stuk voor stuk dapper gequeeten’.4 Dit kon volgens Bredius natuurlijk alleen maar betrekking hebben op Van Calraet. Dat op dat moment van Aelbert Cuyp geen stillevens bekend waren die voluit door hem waren gesigneerd, bevestigde alleen maar Bredius’ sterke vermoeden. In hetzelfde jaar publiceerde Bredius genoemde inventaris in het eerste deel van zijn Künstler-Inventare.5 In het volgende nummer van Oude Kunst diende Cornelis Hofstede de Groot Bredius van repliek.6 Hofstede de Groot had in 1908 in het tweede deel van zijn Beschreibendes und kritisches Verzeichnis der Werke der hervorragendsten holländi-
23
Abraham Bredius en Abraham van Calraet
schen Maler des XVII. Jahrhunderts de hem bekende schilderijen van Aelbert Cuyp opgenomen, waaronder de ‘AC’ gemonogrammeerde stillevens, die Bredius nu als van Van Calraet beschouwde. Nu was hij er door Bredius dus fijntjes op gewezen dat hij het bij het verkeerde eind had gehad en dat liet Hofstede de Groot niet over zijn kant gaan. Zijn argumenten om het niet eens te zijn met Bredius waren vooral van stilistische aard: de perzikstillevens vertonen een rijpe stijl, eerder van een schilder die omstreeks 1620 was geboren, en niet pas in 1642. Indien nu alle ‘AC’ gemerkte stillevens aan Van Calraet worden gegeven, zou men consequent moeten zijn, en ook alle andere werken met dit monogram aan diens oeuvre moeten toevoegen, betoogde hij. Dat Van Hoogstraten in zijn passage niet de naam van de betreffende kunstenaar had genoemd, was volgens Hofstede de Groot omdat hij ‘den voornamen Cuyp wilde sparen’ en niet omdat het een kleinere, minder bekende en minder in aanzien staande meester gold. De pennenstrijd zette zich voort en Bredius antwoordde Hofstede de Groot in een volgende aflevering van Oude Kunst, waarin min of meer dezelfde argumenten, maar in andere bewoordingen, werden herhaald.7 Hierop reageerde Hofstede de Groot weer,8 en daarop weer Bredius.9 De beschuldigingen over en weer stapelden zich op en de bewering van de een, vaak niet eens op Van Calraet of Cuyp betrekking hebbend, werd door de ander met klem weerlegt. Het geheel werd afgesloten met een kort slotwoord door beiden en één van de redactie, die tevens het volgende door W. Martin geschreven puntdicht plaatste:10 Cuypt Grotius met recht? Calt Bredius? Wie raedt ’t? Hoe toch dees’ strydt beslecht? Welck middel is ’t dat baet? Ick weet er een (wat noot), Dat Cuyp als Calraet past En Bredius en de Groot Ontheft van grooten last: Laet rusten thans den stryt! Wie ’t wint sy U om ’t eeven; Doet bey die schilders nae En wydt u aen ’t stil 1) leven. 1)
= in vrede
En degene die won was … Abraham Bredius! In 1916 ontdekte Frederik Schmidt Degener, toen directeur van Museum Boymans, in de kunsthandel een groot stilleven met perziken dat voluit ‘A v Calraet’ is gesigneerd (cat.nr. 5).11 Hij verkocht het meteen door aan Bredius, die het in bruikleen gaf aan het Mauritshuis, dat het uiteindelijk via het Bredius legaat in 1946 in eigendom zou verkrijgen. Natuurlijk wilde Bredius zijn triomf vieren, en hiertoe organiseerde hij in 1916 een kleine
24
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
tentoonstelling rondom het schilderij in het Mauritshuis.12 En het jaar daarop publiceerde hij een artikel in het leidinggevende Engelse kunsthistorische tijdschrift The Burlington Magazine, waarin het pas door hem verworven stuk het pièce de résistance vormde.13 Noten 1. Bredius 1913/14. Ook in de vergadering van de Koninklijke Academie van Wetenschappen had Bredius op 14 december 1914 hierover een betoog gehouden (Verslagen en Mededeelingen v.i.2, p. 257). Behalve Bredius twijfelden ook anderen reeds of de ‘AC’ gemerkte stillevens inderdaad door Cuyp waren geschilderd. Zo had een eerdere directeur van Museum Boymans, Pieter Haverkorn van Rijsewijk (1839-1919), deze werken toegeschreven aan de Antwerpse stillevenschilder Alexander Coosemans (1627-1689); zie Veth 1888, p. 145. Voor een beknopt, helder verslag van de gevoerde pennenstrijd tussen Bredius en Hofstede de Groot, zie: M. de Boer, in: cat. tent. Den Haag 1991, pp. 56-57. 2. Bredius 1915/16-a. 3. Bredius 1915, pp. 310-316, nrs. 10, 20, 97, 118, 156 en 184. 4. Van Hoogstraten 1678, p. 181; voor het gehele citaat, zie het essay van Meijer, p. 40. 5. Bredius 1915. 6. Hofstede de Groot 1915/16-a. 7. Bredius 1915/16-b. 8. Hofstede de Groot 1915/16-b. 9. Bredius 1915/16-c. 10. Hofstede de Groot/Bredius 1915/16. 11. Van Huffel 1916/17. 12. Bij deze tentoonstelling verscheen geen catalogus; zie Bredius 1916/17. 13. Bredius 1917.
Biografie Abraham van Calraet (1642-1722)
Charles Dumas
26
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Abraham van Calraet werd op 7 oktober 1642 te Dordrecht geboren als oudste zoon van de Utrechter Pieter Jansz. van Calra (ca. 1615-1680) en Agnita Abrahamsdr. van Padero († 1701), weduwe van de kleermaker Gerrit Michielsz. van Grave.1 Vijf dagen later werd hij aldaar gedoopt. Zijn vader, die in latere bronnen ‘(van) Kalraet’ wordt genoemd, was van beroep beeldsnijder. Na Abraham zouden er nog zes kinderen volgen: Johannes, Hendrik, Maria, Barent, Catharina en nog eens Catharina. De eerste die over Van Calraet schreef was de bekende Dordtse schilder en kunstenaarsbiograaf Arnold Houbraken (1660-1719), die Van Calraet persoonlijk zal hebben gekend. Volgens Houbraken was Van Calraet oorspronkelijk opgeleid tot houtsnijder en had hij tekenlessen ontvangen van de beeldhouwers Aemilius en Samuel Huppe.2 De gebroeders Huppe waren onder andere verantwoordelijk voor het beeldhouwwerk aan de Groothoofdspoort te Dordrecht. Schilderen zal Van Calraet zich later hebben eigen gemaakt, waarbij hij mogelijk is beïnvloed door zijn jongere broer Barent (1649-1737), die volgens Houbraken in de leer was geweest bij Aelbert Cuyp.3 Het is echter ook mogelijk dat Houbraken de twee broers met elkaar heeft verwisseld en dat het Abraham was die leerling van Cuyp is geweest en niet Barent, temeer daar de schilderijen van Abraham Cuyp-achtige kenmerken vertonen, die in het werk van Barent geheel ontbreken. Een andere mogelijkheid is dat beiden lessen ontvingen van Cuyp, maar dat Houbraken vergat dat ook bij Abraham te vermelden. Op 7 juli 1680 trad Abraham van Calraet in het huwelijk met Anna Bisschop (of Busschop; geb. 1654), een dochter van de Dordtse schilder Cornelis Bisschop (1630-1674) en Geertruy van Botlant. Zij woonde toen in de herberg De Pauw in de Wijnstraat, de straat waar ook de familie Van Calraet woonachtig was. Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren, die waarschijnlijk allen jong stierven. Abrahams vader Pieter overleed in april 1680 en werd in Dordrecht begraven in de Augustijnenkerk. Zijn vrouw volgde hem in mei 1701 en werd in dezelfde kerk ter aarde besteld. Van 10 juli van dat jaar dateert de inventaris van de door haar nagelaten goederen, waaronder meer dan 200 schilderijen.4 Bij het merendeel van deze werken staat niet de naam van een kunstenaar vermeld, maar vele ervan zullen zijn geschilderd door haar zoons Abraham en Barent. Behalve landschappen en voorstellingen met koeien en paarden bevonden zich er ook verschillende stillevens onder (zeven met perziken) en kopieën naar oudere meesters als Jacob Gerritsz. Cuyp, Benjamin Gerritsz. Cuyp, Aelbert Cuyp, Philips Wouwerman, Jan Both, Cornelis van Poelenburch, Willem of Jacob de Heusch, Johannes Vorsterman en Rembrandt. Abraham van Calraet overleed op tachtigjarige leeftijd op 11 juni 1722. Een dag later werd hij begraven in de Grote Kerk van Dordrecht. Van Van Calraet was geen enkel werk bekend voordat Abraham Bredius in 1915 enkele AC gemerkte stukken met hem in verband bracht.5 Thans worden zo’n honderd schilderijen aan hem toegeschreven.6 Het bekendst zijn zijn stillevens, die voornamelijk uit de jaren zeventig zullen dateren. Aangezien perziken een belangrijke rol vervullen op de stillevens van Van Calraet, zijn sinds Bredius’ ontdekking
Biografie Abraham van Calraet (1642-1722)
27
. Abraham van Calraet IJsgezicht bij Dordrecht Paneel, 33,5 x 57,5 cm, gemonogrammeerd linksonder: AC., Dordrecht, Dordrechts Museum, inv.nr. dm/002/806 (in langdurig bruikleen van de National Gallery, Londen, inv. nr. 3024).
de meest uiteenlopende stillevens met deze vruchten – vaak ten onrechte – aan hem toegeschreven, of worden zij bij gebrek aan een betere benaming ‘in de trant van Van Calraet’ genoemd.7 Van Calraets landschappen, ruiterstukken, stalinterieurs en een enkel kerkinterieur zullen grotendeels later zijn ontstaan, maar een vroeg werk, uit de jaren zestig, zou het IJsgezicht buiten Dordrecht (afb. 1) kunnen zijn.8 Ook heeft de kunstenaar kopieën naar eerdere schilderijen gemaakt, zoals uit bovengenoemde inventaris blijkt. Twee van dergelijke werken zijn thans nog bekend: portretten van Cornelis van Beveren en Alida van Barendracht, die hij voor de regentenkamer van het Arend Maartenshof in Dordrecht kopieerde naar de originelen door Jan van Ravesteyn (1572-1657).9 De meeste schilderijen die thans als van Abraham van Calraet worden geaccepteerd, dragen het monogram ‘AC’. Het eerst ontdekte werk na Bredius’ publicatie van 1915/16, dat van een volledig signatuur is voorzien – ‘A v Calraet’ – bevindt zich in het Mauritshuis in Den Haag (cat.nr. 5).10 Bij een schoonmaakbeurt in 1918 van het Stalinterieur met twee appelschimmels in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam (cat.nr. 11) kwam onder het (valse) monogram ‘AC’ een nieuw monogram tevoorschijn: ‘AP [V?] K’, wat de verkorte vorm is van Abraham Pietersz. [van] Kalraet. Dit geeft aan dat Abraham zijn achternaam zowel met een C als met een K spelde. In 1936 dook een tweede perzikstilleven op dat voluit is gesigneerd en nu ook gedateerd ‘167(0) fecit A v Kalraet Beeltsneijder’ (essay Meijer, afb. 1). In 1990 was het bij David Koetser in Zürich, maar de huidige verblijfplaats is onbekend.11 In datzelfde jaar werd er een landschap met een herder en rustend vee geveild bij Christie’s in Londen, dat resten van een signatuur en een datering vertoont: ‘AVKal … 1684’ (afb. 2).12 Tenslotte is er nog een schilderij dat in 1844 uit stedelijk bezit aan het Dordrechts Museum is overgedragen en dat afkomstig is van het Heilige Geest- en Pesthuis ter
28
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
. Abraham van Calraet Landschap met rustende herder en vee Paneel, 52,2 x 63,5 cm, gesigneerd en gedateerd rechtsonder: AVKal …/1684, huidige verblijfplaats onbekend.
Grote Kerk (afb. 3). Het grote paneel werd als anoniem beschouwd, totdat bij een restauratie in 1976 een signatuur tevoorschijn kwam dat toen werd gelezen als ‘A. Calraet’. Sindsdien heet het schilderij van hem te zijn, maar Fred Meijer acht dat onmogelijk en beschouwt het schilderij van dezelfde hand als een vijftal werken, waarvan er één in 1991 werd geveild als van Isack Blau.13
. Mogelijk Isack Blau (voorheen Abraham van Calraet) Portret van drie personen en een stilleven van keukengerei, een gekookte kreeft en dode en levende vogels Paneel, 91,5 x 151,1 cm, gesigneerd linksonder (op de rand van het tafelblad): A. Calraet (?), Dordrecht, Dordrechts Museum, inv.nr. dm/844/214.
29
Biografie Abraham van Calraet (1642-1722)
Noten 1. Zie voor de biografische gegevens van Abraham van Calraet: Veth 1889; Van Dalen 1925; Hofstede de Groot 1926; J. Loughman, in: cat. tent. Dordrecht 1992/93, pp. 106-107; Van der Willigen/Meijer 2003, p. 59. 2. Houbraken 1718, deel iii, p. 181: ‘abraham van kalraat, geboren te Dordrecht, in’t jaar 1643 den 7 van Wynmaant, heeft de gronden van de Teekenkonst geleert by Aemilius en Samuel Hup of Huppe, beroemde Steen-Beeldhouwers. abraham, door yver en vlyt, heeft na dien tyd, zig tot penceel begeven, en oeffende zig op beelden en fruit; en alzoo zyn Vader, die een houtbeeldhouwer was, door ouderdom afviel, hanteerde hy ook den beitel. Hy is thans nog in leven, en oeffent de Schilderkonst en Beeldhouwery’. 3. In tegenstelling tot Abraham, wordt zijn jongere broer meestal Kalraet (met een K en zonder van) genoemd. 4. Bredius 1915, pp. 310-317. 5. In 1889 toen G.H. Veth enkele archiefvondsten betreffende Van Calraet publiceerde, schreef hij dan ook: ‘Van zijn werk is mij niets bekend’ (Veth 1889, p. 39). 6. In zijn Cuyp-dissertatie uit 1992 nam Alan Chong er 86 op, waaronder 26 twijfelachtige toeschrijvingen: Chong 1992, pp. 502-529. Sindsdien is er nog een twintigtal boven water gekomen. 7. Meijer 1989, p. 66. 8. MacLaren/Brown 1991, deel i, p. 71, deel ii, pl. 57. Zie ook: Paarlberg 2000-d. 9. Loughman 1992/93, afb. 8 op p. 44 (het portret van Cornelis van Beveren). 10. Al daarvoor had Cornelis Hofstede de Groot een kleine, ovale vaandeldrager (26 x 19 cm) gepubliceerd uit de verzameling G. v. Hoschek in Praag, dat van het signatuur ‘AKalraet/Beelt …’ is voorzien; Hofstede de Groot 1915/16-a, pp. 144-145, met afb. 11. Cat. Koetser 1990, nr. 32, met afb. in kleur; Meijer 2003, p. 189, onder nr. 22, afb. 22.2. 12. Veiling Londen (Christie’s), 13 maart 1936, nr. 78. 13. Veiling Amsterdam (Christie's), 18 november 1993, nr. 22, met afb.
Abraham van Calraet als stillevenschilder
Fred G. Meijer
32
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Eén vraag vormde de kern van een polemiek tussen de prominente kunsthistorici Abraham Bredius en Cornelis Hofstede de Groot in 1916: behoort een groep stillevens, gesigneerd met een monogram ‘AC’ en met perziken als hoofdmotief tot het oeuvre van Aelbert Cuyp, of was Abraham van Calraet de schilder ervan?1 Bredius poneerde en beargumenteerde dat Calraet die stillevens schilderde, terwijl Hofstede de Groot met klem de traditionele toeschrijving aan Cuyp verdedigde. De uitwisseling van argumenten in diverse artikelen leidde slechts tot het besef dat de heren het uitsluitend eens waren over het feit dat de ander ongelijk had. Kort daarna, echter, vond Bredius in de kunsthandel een voluit gesigneerd stilleven van Abraham van Calraet dat goed paste in de groep stillevens die onderwerp was geweest van discussie en bewees daarmee zijn gelijk.2 Hij kocht het schilderij en legateerde het later aan het Mauritshuis (cat.nr. 5). Inmiddels kennen we nog een voluit gesigneerd stilleven met perziken van Van Calraets hand (afb. 1).3
. Abraham van Calraet Stilleven met druiven, perziken en een fluitglas Paneel, 42 x 37,8 cm, gesigneerd en 167(0) gedateerd, huidige verblijfplaats onbekend.
Abraham van Calraet als stillevenschilder
33
Dat schilderij is bovendien als enige in diens stilleven-oeuvre gedateerd, zij het dat het laatste cijfer onduidelijk is: ‘167(0) fecit A v Kalraet Beeltsneijder’. Dat Abraham van Calraet vruchtenstillevens had geschilderd, was al duidelijk uit het testament uit april 1693 van zijn moeder, Agnita van Padero, weduwe van de beeldhouwer Pieter Calraet, dat melding maakt van ‘Een fruytagie van Abraham Kalraet’.4 De verwarring over het auteurschap van Van Calraets stillevens bestond al lang voor de discussie tussen Bredius en Hofstede de Groot losbarstte. Zij ontstond zelfs wellicht al in de late zeventiende eeuw. Van Calraet was er zelf in zekere mate debet aan door zijn schilderijen alleen bij uitzondering voluit te signeren. De overeenkomstige initialen van Cuyp en van Van Calraet, het feit dat beiden deels gelijktijdig in Dordrecht werkten, de kwaliteit van Van Calraets werk en de zucht van verzamelaars om een werk van de beroemde Aelbert Cuyp te bezitten, zullen de verwarring zeker in de hand hebben gewerkt. Het bijkomstige feit dat aan Cuyp zelf geen enkel stilleven met zekerheid kan worden toegeschreven, schiep de ruimte voor het invullen van een ‘stillevenlacune’ in diens oeuvre. Enkele stillevens van Van Calraet werden in achttiende-eeuwse veilingen nog onder de juiste naam aangeboden, maar in die eeuw zien we ook stillevens, vooral vruchtenstillevens, op naam van Cuyp op de kunstmarkt opduiken.5 Opvallend is dat vrij snel na de herkenning van perzikenstillevens als werk Abraham van Calraet in 1916 het aanbod van stillevens op diens naam aanzienlijk toenam. Veelal betrof het echter werken met speculatieve of zelf apert onjuiste toeschrijvingen. Een eeuw na de discussie tussen Bredius en Hofstede de Groot hebben we een vrij duidelijk beeld van het stilleven-oeuvre van Abraham van Calraet. Er staan nu ruim 30 stillevens op zijn naam en zijn stillevenrepertoire blijkt uitgebreider te zijn geweest dan alleen de vruchtenstukken waarin perziken een hoofdrol spelen. Behalve die stillevens met perziken (en andere vruchten) kennen we een bloemstilleven, een visstilleven, twee schelpenstillevens en enkele schilderijen met dood gevogelte. Abraham van Calraets enig bekende bloemstilleven (afb. 2) zou misschien niet als werk van zijn hand zijn herkend, als het niet rechtsonder het monogram AC droeg. Werkelijk vergelijkingsmateriaal om de toeschrijving te staven, hebben we niet. Het bloemstuk heeft echter duidelijk de verfbehandeling – trefzeker geschilderd, overwegend met een volgeladen penseel – en de dramatische belichting gemeen met veel van Van Calraets vruchtenstillevens. In aanleg is het een vrij traditioneel boeket, met veel voorkomende bloemen, centraal, symmetrisch en vullend in het beeldvlak geplaatst. De symmetrie wordt echter doorbroken door de toevoeging van een oranje lelie en een takje roze roosjes, waarmee Van Calraet de linker bovenhoek van het schilderij geheel opvulde. Waar de schilder zijn inspiratie voor dit bloemstuk vandaan haalde, blijft gissen. De pasteuze behandeling herinnert aan werk van de Haarlemmer Hans
34
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
. Abraham van Calraet Bloemen in een vaas Paneel, 48,3 x 38,1 cm, gemonogrammeerd, Cambridge, Fitzwilliam Museum, inv.nr. pd62-1973.
Bollongier (1598-1672), bijvoorbeeld diens grote tulpenboeket uit 1639 in het Rijksmuseum,6 en enigszins aan laat werk van de Dordtenaar Bartholomeus Assteyn (1607-1669/77). Ook het enige visstilleven dat van de hand van Van Calraet bekend is, zou zonder het monogram AC niet eenvoudig toe te schrijven zijn geweest; het stond lang op naam van Aelbert Cuyp, opnieuw op grond van het monogram (afb. 3).7
35
Abraham van Calraet als stillevenschilder
. Abraham van Calraet Stilleven met een kreeft, krabben en schelvis Paneel, 59,5 x 74,5 cm, gemonogrammeerd, huidige verblijfplaats onbekend.
Ook dat schilderij heeft een dramatische belichting en deelt ook het vrij warme coloriet en de brede penseelvoering met andere stillevens van Van Calraet. Door het heldere licht op schelvissen op het vergiet merken we pas in tweede instantie de indrukwekkende kreeft ervoor op. Evenals de krabben rechts is het dier duidelijk nog in leven. Van Calraet laat met dit schilderij – en met veel van zijn stillevens – zien dat hij veel meer was dan een kunstenaar van de tweede garnituur, opererend in het voetspoor van een grote naam – Aelbert Cuyp. Dit visstilleven is een in hoge mate origineel werk, waarvoor niet of nauwelijks een directe inspiratiebron kan worden aangewezen. Van Calraets beide schelpenstillevens (afb. 4), daarentegen, lijken tot op zekere hoogte te zijn geïnspireerd op dergelijk werk van Balthasar van der Ast (1593/941657), vooral uit diens latere jaren in Delft, maar Van Calraet heeft duidelijk wel zelf de afgebeelde schelpen bestudeerd: de met de opening omhoog liggende turbo schelp (een turbo bruneus?) komt ook voor op enkele van zijn perzikenstillevens (vgl. cat.nr. 6 en afb. 7).8 Van der Ast combineerde zijn schelpen vrijwel altijd met wat vruchten of een paar bloemen, Van Calraet koos ervoor zijn compositie uitsluitend uit schelpen samen te stellen. In Dordrecht schilderde Abraham Susenier (1610-1666) in 1659 een prachtig schelpenstilleven, dat echter eleganter van compositie en helderder van toon is dan Van Calraets werk en dus nauwelijks een belangrijke bron van inspiratie kan zijn geweest.9
36
. Abraham van Calraet Schelpenstilleven Paneel, 40,5 x 54,5 cm, Warschau, Muzeum Narodowe w Warszawie.
. Abraham van Calraet Dode patrijs, opgehangen aan een poot Koper, 47,4 x 38,2 cm, gemonogrammeerd, Boedapest, Szépmüvészeti Múzeum, inv.nr. 9835.
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Abraham van Calraet als stillevenschilder
37
Eveneens afgaand op het monogram AC, kan een aantal trompe l’oeil stillevens met een aan een spijker opgehangen patrijs worden toegeschreven aan Abraham van Calraet (afb. 5). Vier van dergelijke stillevens, per paar vrijwel identiek van voorstelling, konden inmiddels op zijn naam worden gesteld.10 Wellicht kende Van Calraet dergelijk werk van Jan Baptist Weenix (1621-1659), wat vooral wordt gesuggereerd door zijn twee varianten met een patrijs in Parijs en Berlijn, maar ook werk van Aelbert Cuyp zou hem geïnspireerd kunnen hebben: een jager, geportretteerd door Cuyp in 1657, houdt een patrijs in de hand die sterk doet denken aan de vogel op het schilderij in Boedapest.11 Van Calraet zelf schilderde een portret van een jonge jager achter wie een assistent een patrijs ophoudt in de zelfde pose als in zijn stilleven in Boedapest en het daaraan nauw verwante stilleven in particulier bezit.12 De belichting van Van Calraets jachtstillevens is even theatraal en effectgericht als die van zijn overige stillevens, de uitvoering is echter wat meer gedetailleerd voor wat het verenpak van de afgebeelde vogels betreft. Het onderwerp vraagt echter om een dergelijke detaillering. . Abraham van Calraet Stilleven met perziken en een gekookte kreeft Paneel, 61 x 124,5 cm, gemonogrammeerd, huidige verblijfplaats onbekend.
Behalve het hierboven besproken gevarieerde aantal stillevens met bloemen, schelpen, vis en jachtbuit schilderde Abraham van Calraet een groep vruchtenstillevens waarvan de kern het onderwerp was van de genoemde verhitte discussie tussen Bredius en Hofstede de Groot. Evenals bij de jachtstillevens bevat deze groep een aantal composities die Van Calraet tweemaal vrijwel identiek herhaalde (zie onder andere cat.nr. 8). Anderzijds is binnen deze groep ook een ruime variatie aan composities aanwezig, uiteenlopend van kleine, intieme stilleventjes met weinig
38
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
. Abraham Susenier Stilleven met een gekookte kreeft op een schaal van Wanli porselein Doek, 83 x 111 cm, huidige verblijfplaats onbekend.
fruit (vgl. cat.nr. 7), tot rijke composities met een diversiteit aan objecten. Een indrukwekkend voorbeeld is een groot stilleven op paneel, waarop een voor Van Calraets werk kenmerkende groep perziken tegenover een felrode gekookte kreeft op een grote schotel van Wanli porselein is geplaatst (afb. 6). Ook voor dit schilderij lijkt een verre verwantschap te bestaan met een werk van Abraham Susenier, geschilderd in Dordrecht in 1666 (afb. 7), maar ook in dit geval is Van Calraets benadering robuuster. Waar Abraham van Calraet de inspiratie kreeg voor zijn stillevens met perziken blijft onduidelijk. Perziken komen veelvuldig voor in zeventiende-eeuwse stillevens, maar zelden waren zij het hoofdonderwerp van een vruchtenstilleven. Enkele Hollandse schilders van vruchtenstillevens gingen hem voor in het kiezen van perziken als thema, maar zelden kwamen ze zo prominent in beeld en in zo groten getale: stillevens met zo’n tien perziken zijn bij Abraham van Calraet geen uitzondering!13 Opnieuw is Bartholomeus Assteyn in Dordrecht een van de stillevenschilders die perziken als hoofdmotief koos, al in een stilleven uit 1638.14 Ook schilderde Nicolaes Maes (1634-1693) een uitzonderlijk stilleven van een tak perziken voor een schutting vermoedelijk omstreeks 1660 in Dordrecht.15 Interessant is ook dat het enige verder bekende stilleven van Nicolaeas Maes (afb. 8), dat een mand met perziken als hoofdonderwerp heeft en dat hij vermoedelijk in de zeventiger jaren schilderde, als gevolg van een na 1810 toegevoegde signatuur lang op naam van Cuyp stond.16 De kans is groot dat die valse signatuur het gevolg was van de overtuiging dat Cuyp stillevens met perziken schil-
Abraham van Calraet als stillevenschilder
39
derde. Het is goed denkbaar dat Maes Van Calraets werk in gedachten had toen hij zijn stilleven schilderde. Willem van Aelst (1627-1683), in Amsterdam, en zijn leerlingen en navolgers beeldden regelmatig perziken als belangrijk motief af in hun stillevens vanaf de jaren zestig, maar de stijl ervan verschilt hemelsbreed van die van Van Calraet en het is dan ook onwaarschijnlijk dat hun werk hem heeft geïnspireerd. Het is interessant – hoewel vermoedelijk weinig relevant – op te merken dat enkele schilders in Parijs, zoals Lubin Baugin (1610-1663) en Louyse Moillon (1609/10-1696) stillevens met (bijna) uitsluitend perziken schilderden.17 Een stilleven van Moillon werd, de verwarring ten top, in de dertiger jaren van de twintigste eeuw door een Nederlandse kunsthandelaar verkocht als een werk van Van Calraet en het stond tot voorkort nog op diens naam.18 Tegen het einde van de zeventiende eeuw – en nog in 1705 – zou Adriaen Coorte (1659/64-1707) een aantal stillevens met uitsluitend perziken schilderen maar ook zijn stijl verschilt hemelsbreed met die van Van Calraet en het maximale aantal perziken bleef in zijn geval beperkt tot drie. Omdat Abraham van Calraet slechts één enkel vruchtenstuk dateerde, is het niet makkelijk een chronologie in zijn stillevens te bepalen en ze daarmee enigszins accuraat te dateren. Aangezien Van Calraet, die in 1642 werd geboren, eerst werd opgeleid als ‘beeldsnijder’ mogen we aannemen dat hij zich pas later, na ongeveer zijn twintigste jaar, ging bekwamen in het schilderen met olieverf. Mogelijk
. Nicolaes Maes Stilleven met een mand perziken Doek, 56 x 72 cm, met signatuur A. Cuyp f, Oxford, Ashmolean Museum, inv.nr. wa 1940.2.53.
40
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
speelde het feit dat zijn broer Barent van Kalraet in 1664 in de leer ging bij Aelbert Cuyp daarin mee. De vraag is tot welke onderwerpen hij zich het eerst aangetrokken voelde. Vermoedelijk legde hij zich in de jaren zeventig al toe op het schilderen van (vruchten)stillevens. Dat blijkt uit het in de zeventiger jaren – en mogelijk precies 1670 – gedateerde stilleven van afbeelding 1. Een andere aanwijzing is dat de Dordrechtse schilder Samuel van Hoogstraten in zijn in 1678 gepubliceerde – en in de jaren daarvoor geschreven – Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst: anders de zichtbaere werelt de volgende passage opnam, die met grote mate van waarschijnlijkheid Abraham van Calraet betreft: Zeker Schilder, mijn lantsgenoot, had laetst zijn vlijt dapper betoont: want hy had een groote en wel opgehoopte schootel met schoone Persikken uittermaeten sappich en net uitgeschildert, en zich in stuk voor stuk dapper gequeeten. Ik verwonderde my, die ziende, over zijn vlijt en gedult: maer ik kreeg een walging van d’onnoozele verkiezing, en den overvloet van zoo veel eenderley kost; en achte, dat hy zijn tijdt onnuttelijk besteet hadt: want met dien zelven arbeyt had hy bynae alle soorten van vruchten in deeze schootel kunnen opschaffen, en het oog met keur van lekkernyen verlustigen: gelijk d’oude Schilders wel geweeten hebben, als zy haere tafereelkens, die zy Xenia noemden, toestelden; gelijk gy van Thaleye in Calliope hooren zult. Die een gastmael aengenaem maeken wil, moet nae verandering van spijzen omzien: want wie zal zeggen wel getrakteert te zijn, die men niet anders dan enkel patrijzen, of anders fazanten, heeft voorgezet?19 Het is duidelijk dat Van Hoogstraten niet veel op had met het werk van de dapper vlijtige stillevenschilder. Als historieschilder – in de hiërarchie van het schildersvak het hoogst haalbare – voelde hij zich ver verheven boven de schilders van ‘al wat onder den naem van stil leven begreepen is’, want zij waren, schreef hij ‘maer gemeene Soldaeten in het veltleger van de konst’.20 Niettemin lijkt Van Hoogstratens passage te bevestigen dat Abraham van Calraet al in de zeventiger jaren perzikenstillevens schilderde, en vooral de ‘wel opgehoopte schootel[s] met schoone Persikken’ zoals catalogusnummers 6 en 8. Die met zachtheid en ‘sfumato’ weergegeven perziken zouden dan tot zijn vroegste werk behoren. Later lijkt zijn behandeling wat formeler te zijn geworden, wat mag blijken uit de behandeling van catalogusnummer 5 en, bijvoorbeeld, een stilleven in het Ashmolean Museum in Oxford, dat wellicht in de tachtiger jaren of misschien nog later werd geschilderd (afb. 9). Zo heeft Abraham van Calraet, met of zonder goedkeuring van tijdgenoten als Samuel van Hoogstraten en van kunsthistorici als Cornelis Hofstede de Groot zich met zijn perziken, patrijzen, schelpen, vis en bloemen een geheel eigen achtenswaardige plaats veroverd in de stillevenschilderkunst van de Hollandse zeventiende eeuw.
41
Abraham van Calraet als stillevenschilder
. Abraham van Calraet Stilleven met vruchten, een Jan Steen-kan en een roemer Doek, 72 x 96 cm, Oxford, Ashmolean Museum, inv.nr. wa 1940.2.23.
Noten 1. Zie Bredius 1915/16-a; Hofstede de Groot 1915/16-a; Bredius 1915/16-b; Hofstede de Groot 1915/16-b; Bredius 1915/16-c; Hofstede de Groot/Bredius 1915/16. 2. Al noteerde Hofstede de Groot in september 1916 nog wel: ‘Zeer geinspireerd op de A C. stukken maar gladder en minder goed. De perzikken lang niet zoo fluweelig, de druiven ondoorschijnend en schablonenhaft met hun lichtjes’; RKDexcerpts, nr. 654489. 3. Laatst gesignaleerd in veiling Londen (Phillips), 5 december 1995, nr. 26; zie ook RKDimages, nr. 10751. 4. Testament van 7 april 1693; zie Bredius 1915, p. 318. 5. In een Amsterdamse veiling, gehouden op 5 juni 1765 in Amsterdam, werd onder nr. 155 ‘Een stuk van vrugten, Brood &c.’ van ‘A. van Kalzaat’ (een drukfoutje?) verkocht voor 1 gulden; RKDexcerpts, nr. 654554. Ook in Amsterdam, op 31 augustus 1796, onder nr. 70 werd een stilleven met perziken en druiven van ‘A. Calraet’ geveild; RKDexcerpts, nr. 654500. En nog in 1858 werd in Groningen een ‘Stilleven, perziken en een wijnroemer in een nis’ van ‘A. van Kalraet’ geveild; RKDexcerpts, nr. 654497. In 1788 verscheen (voor het eerst?) een perzikenstilleven op naam van Cuyp ter veiling: Parijs (Lebrun), 21-30 april 1788, nr. 36: ‘Un tableau de genre, composé de neuf pêches, de plusieurs grains de raisin & de trois papillons […]’; RKDexcerpts, nr. 675640. Overigens is geen van deze schilderijen met zekerheid te identificeren met nu bekend werk van Calraet.
42
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
6. Bollongiers tulpenstilleven uit 1639: paneel 67,6 x 53,3 cm, Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. sk-a-799. Een laat werk van Assteyn, echter, oogt veel braver: RKDimages, nr. 104801, maar diens vroegere werken zijn juist aanzienlijk meer archaïsch. 7. Nog in 1999 was ik onzeker over de toeschrijving. In de tentoonstelling Vis: stillevens van Hollandse en Vlaamse meesters 1550-1700, in het Centraal Museum in Utrecht in 2004 namen we het echter met volle overtuiging op als werk van Van Calraet (cat.nr. 46), nadat ik in 2002 op grond van het monogram en stilistische vergelijking tot de conclusie was gekomen dat deze de maker ervan geweest moest zijn. Zie ook: RKDimages, nr. 50085. 8. Twee pendanten, één in het Nationaal Museum in Warschau, inv.nr. 130869 (afb. 4) en de ander in het Muzeum Łazienki Królewskie w Warszawie, zie RKDimages, nrs. 20759 en 20762. 9. Doek, 58,2 x 85,3 cm, Dordrecht, Dordrechts Museum, inv. nr. dm/992/697. 10. Meijer 2012, afb. 2, 3, 4 en 5 voor de vier patrijzenstillevens van Van Calraet. Aan deze groep van vier is wellicht nog een vijfde toe te voegen: op 4 december 1941 werd bij Van Marle, De Sille en Baan in Rotterdam onder nr. 17 een stilleven van een hangende dode patrijs (paneel, 41 x 31 cm) geveild als gesigneerd werk van Willem van Aelst. De compositie lijkt sterk op die van Van Calraet in Boedapest, maar de illustratie in de veilingcatalogus is van dermate zwakke kwaliteit dat die een goed gefundeerd oordeel over het desbetreffende werk niet toelaat. 11. Zie Meijer 2012, afb. 1 (Weenix), afb. 4 (Van Calraet; München, Bayerische Staatsgemäldesammlungen, inv.nr. 4865, eerder als A. Coosemans), afb. 5 (Van Calraet; Parijs, Musée des Arts Décoratifs, voorheen als J. Biltius, in weerwil van het monogram) en 6 (Cuyp; Parijs, Musée du Louvre, inv.nr. 1194). 12. Meijer 2012, afb. 7 (Musée d’Art et d’Histoire de Genève). 13. Bv. bij Jan Baptist van Fornenburgh (werkzaam vóór 1624-vóór 1650): RKDimages, nr. 27085. Net als bij Van Calraet is er een prominent geplaatste vlinder in dit stilleven. Zie ook Jan Frans van der Merck: RKDimages, nr. 106440. Ook Ambrosius Bosschaert de Oude en Balthasar van der Ast gaven perziken soms een belangrijke rol: RKDimages, nrs. 185349 en 54220. 14. RKDimages, nrs. 48464 (1638, een helaas slecht bewaard schilderij), 17597 (1631) en 3289. 15. RKDimages, nr. 61321. 16. Meijer 2003, pp. 246-247, nr. 55, met afb. en kleurenpl. 38 op p. 87. 17. Zie RKDimages, nrs. 204302 (Baugin) en 228302 en 228304 (Moillon). 18. RKDimages, nr. 260750. 19. Van Hoogstraten 1678, p. 181. 20. Ibidem, p. 75.
Catalogus
Charles Dumas, Fred G. Meijer & Sander Paarlberg
44
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Aelbert Cuyp (Dordrecht - Dordrecht) Hollands riviergezicht ca. 1640 Paneel, 42 x 65 cm Gesigneerd linksonder: A. cuyp Dordrecht, Dordrechts Museum, inv.nr. dm/889/107.
Herkomst: aankoop van kunsthandel Charles Sedelmeyer, Parijs, 1889. Selectie van literatuur: HdG 688; Cat. Dordrecht 1928, p. 18, nr. 47, pl. v; Reiss 1975, p. 41, nr. 13, met afb. en kleurenpl. ii; Chong 1992, p. 280, nr. 20. Selectie van tentoonstellingen: Recklinghausen/Oberhausen 1969/70, nr. 21, afb. 39; Dordrecht 1977/78, nr. 19, met afb.; Athene 2002, nr. 15, met afb. in kleur; Mexico Stad 2003, nr. 8, met afb. in kleur; Santiago de Chile 2003, nr. 7, met afb. in kleur. Dit riviergezicht behoort tot een groep tonale landschappen die Aelbert Cuyp onder invloed van Jan van Goyen (1596-1656) aan het begin van zijn loopbaan schilderde. Dergelijk vroeg werk moet omstreeks 1640 zijn ontstaan en heeft geen zichtbare invloed gehad op het oeuvre van Abraham van Calraet, die immers pas in 1642 werd geboren. Toch is zelfs in het vroege werk van Cuyp al te zien dat hij bepaalde motieven, zoals hier de figuren, schapen en zeilschepen, vrijwel letterlijk overnam in andere schilderijen.1 Deze werkwijze, die al is aan te treffen bij Cuyps vader en leermeester Jacob Gerritsz. Cuyp (1594-1652), wijst op een tekeningenvoorraad met standaardmotieven. Naar alle waarschijnlijkheid heeft Van Calraet uiteindelijk de beschikking gekregen over de tekeningen van Aelbert Cuyp. Van Calraet lijkt echter vooral motieven aan het latere werk van Cuyp te hebben ontleend. Op 27 oktober 1889 schreef Abraham Bredius over het schilderij: ‘De Cuyp is heerlijk, een vroeg, grijs-zilverachtig werk, een Hollandsch Riviergezicht met schepen, mooie lucht, door mij voor maar 3500 francs van Sedelmeijer gekocht’. Het ‘in groote haast’ geschreven briefje was gericht aan Gerardus Huibert Veth (1817-1907).2 Veth, archiefvorser uit Dordrecht en de vader van de schilder en schrijver Jan Veth, onderhield rond 1890 intensief contact met Bredius. Veth zocht in het archief naar gegevens over zeventiende-eeuwse schilders uit Dordrecht en deed dikwijls een beroep op de grote kennis van Bredius. De drukbezette Bredius liet de publicatie van veel van zijn eigen vondsten aan Veth over, zeker nadat hij in 1889 directeur van het Mauritshuis was geworden. Beiden hebben zich in de jaren tachtig van de negentiende eeuw zeer beijverd voor de vorming van een collectie oude meesters in het Dordrechts Museum. Al op 15 februari 1884 schreef Veth vanuit Dordrecht aan Bredius: ‘Ik vind het aardig dat gij nu in rechtstreeksche aanraking met de Directie zijt gekomen, misschien dat dit nog wel eens wat goeds van onze oude Dordrechtsche schilders voor ons Museum oplevert’. Het is aan Bredius en Veth te danken dat het Hollands riviergezicht in 1889 naar Dordrecht terugkeerde, de eerste echte Cuyp
Catalogus
45
46
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
in de collectie. Het bestuur van het museum volgde Bredius’ advies en kocht het vroege riviergezicht in oktober 1889.3 Dat niet iedereen waardering kon opbrengen voor en gewend was aan het vroege werk van Cuyp, bewijst de negatieve reactie van Dr. Cornelis Easton in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 5 november 1889.4 Bredius maakte echter korte metten met deze aantijgingen van miskoop en zelfs vervalsing. Drie dagen later stuurde hij ‘Zooeven uit Berlijn teruggekeerd’ een overtuigend weerwoord naar de NRC met een beknopt overzicht van het vroege werk van Cuyp. Over de aankoop schreef Bredius: ‘ieder onbevooroordeeld kunstkenner zal voorzeker in de partij rechts, het water met de geestig geteekende schepen en de heerlijke lucht reeds de patte du lion ontdekken, de meesterhand, die later schilderijen schiep als het door den schrijver [Easton] geprezen “fraaie landschap, beslist van de hand van Cuyp” (dat – tusschen twee haakjes – mede door den ondergeteekende aan het Dordt’sche museum aanbevolen en daarna gekocht werd)’. Dat dit laatstgenoemde Landschap met ruiter bij avondlicht (cat.nr. 16) veel later niet van Cuyp, maar van Abraham van Calraet bleek te zijn, doet weinig af aan het pionierswerk van Bredius en diens belang voor het museum. Op 7 februari 1891 uitte Bredius echter in een brief aan Veth kritiek op het aankoopbeleid van het Dordrechts Museum. Eerder al had Veth hem geschreven over de hang van het bestuur naar ‘gelikte kunst’ van schilders als Barend Cornelis Koekkoek (1803-1862). Bredius schreef aan Veth: ‘Ik heb nog juist een zeer groot en merkwaardig stuk van A. Cuyp – met een heerl. avondlucht voor 9000 francs !! aan D[ordrecht] aangeboden en daarop het antwoord ontvangen dat men in ’t vervolg uitsluitend moderne kunst wenscht aan te schaffen!! Ik zal er nu maar geene moeite meer voor doen! ’T schijnt dat Loffelt zich daar ook nog al mede bemoeit, die sprak met mij er over en vond den 2en Cuyp zeer leelijk, prees daarentegen zeer de 2 mooie groote B.C. Koekkoeks! enz. ’t is om bij te huilen!! En men kon nog zoo’n aardige kleine Coll. te D. bijeenbrengen’.5 Door de adviezen van Bredius is in de jaren tachtig en negentig van de negentiende eeuw gelukkig een belangrijke basis gelegd voor het Dordrechts Museum: een kleine keurcollectie van goede zeventiende-eeuwse werken – inclusief het vroege riviergezicht van Cuyp. SP Noten 1. Reeds opgemerkt in cat. tent. Dordrecht 1977/78, p. 66 en Chong 1992, p. 280. Voor afbeeldingen zie: Reiss 1975, nrs. 1, 4 (de man met mand en rugzak), 9 (het groepje van drie dicht bij elkaar staande witte schapen; niet eerder opgemerkt) en 30 (zeilboot). Zie ook cat. tent. Washington/Londen/Amsterdam 2001/02, nr. 8 (de zeilschepen; dit schilderij is in 2012 geschonken aan de National Gallery of Art in Washington, inv.nr. 2012.73.1). Zie voor het herhalen van motieven in het werk van de Cuyps: Paarlberg 2002-c, p. 12 en cat. tent. Boedapest 2014/15, onder nr. 165.
Catalogus
47
2. De correspondentie tussen A. Bredius en G.H. Veth wordt bewaard in het Dordrechts Museum en het Regionaal Archief Dordrecht (545 1.1.4.1.3), als onderdeel van het archief van Jan Veth. 3. Zie over de hulp van Bredius bij deze aankoop: Jaarverslag Dordrechts Museum (1889/90), pp. 4-5. Tijdens de pennenstrijd tussen Bredius en Easton ontving het bestuur een brief van Dr. W. Bode, directeur van de musea in Berlijn, ‘om den Cuyp tot den ons kostenden prijs te mogen overnemen, daar hem ter oore was gekomen dat men hier de echtheid in twijfel trok en niet met het stuk tevreden was; een aanzoek waarvoor door het Bestuur beleefdelijk is bedankt’. Bredius zal de kwestie met Bode hebben besproken en hem mogelijk zelfs hebben aangezet deze brief te sturen. 4. Schweitzer 1992, p. 37-38 (met afbeeldingen van de krantenartikelen). 5. De genoemde Loffelt is A.C. Loffelt (1841-1906), letterkundige en kunstkriticus onder andere voor de Dordrechtsche Courant. Na het overlijden van zijn echtgenote kwam zijn kunstcollectie in 1927 in het Dordrechts Museum terecht.
48
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Aelbert Cuyp (Dordrecht - Dordrecht) Rustende ruiters in een landschap ca. 1655-1660 Doek, 117,4 x 170,3 cm Gesigneerd rechtsonder: A. cúyp Dordrecht, Dordrechts Museum, inv.nr. dm/978/526.
Herkomst: Beckenham Place, Kent, coll. John Cator, 1834; Londen, coll. Albemarle Cator, 1890; Woodbastick Hall, Norwich, coll. John Cator Esq., 1970; veiling Londen (Sotheby’s), 24 juni 1970, nr. 17, met afb.; Zürich, kunsthandel David M. Koetser, 1977; aankoop door het museum, met steun van de Vereniging Rembrandt, 1978. Selectie van literatuur: HdG 509; Dumas 1979, p. 105, nr. 70, met afb.; De Groot 1978, met afb. in kleur; Chong 1992, p. 389, nr. 146; De Groot 1992, pp. 86-87, met afb. in kleur; Stroo 1992, p. 7, afb. in kleur op p. 6; Paarlberg 2002-a, afb. 6 in kleur op p. 6; Paarlberg 2002-b, afb. 31 in kleur op p. 51; Paarlberg 2004, afb. in kleur op p. 16. Selectie van tentoonstellingen: Londen 1964, nr. 5; Norwich 1964, nr. 18, afb. vi; Dordrecht 1977/78, nr. 29, met afb.; Dordrecht 1992/93, nr. 20, met afb. in kleur; Nagasaki 1993/94, nr. 15, met afb. in kleur; Dordrecht 2000, p. 80-81, met afb. in kleur; Washington/Londen/Amsterdam 2001/02, nr. 37, met afb. in kleur; Mexico Stad 2003, nr. 12, met afb. in kleur; Santiago de Chile 2003, nr. 11, met afb. in kleur. Aelbert Cuyp is vooral bekend geworden als schilder van zonovergoten landschappen met koeien en ruiters. Samen met zijn gezichten op Dordrecht en riviergezichten nabij de stad zijn het vooral deze late werken die zijn reputatie hebben gevestigd. In de achttiende eeuw werd zijn werk in korte tijd zo geliefd in vooral Engeland, dat er wel werd gesproken van een ‘Cuyp Mania’. De uitverkoop van Cuyps schilderijen was zo rigoureus dat er aan het einde van de eeuw vrijwel geen enkel belangrijk stuk meer in Nederland te vinden was.1 Het zou tot 1965 duren voordat door de aankoop van het grote Rivierlandschap met ruiters door het Rijksmuseum een belangrijk rijp werk zou terugkeren.2 De aankoop in 1978 van het hier getoonde Rustende ruiters in een landschap betekende een tweede belangwekkende terugkeer uit Engels bezit en ditmaal naar de stad waar het schilderij was ontstaan. Abraham Bredius waarschuwde al voor de hoge bedragen die men in het buitenland voor late werken van Cuyp bereid was te betalen. Hij speurde voor het Dordrechts Museum de kunstmarkt af op zoek naar goede en betaalbare werken van Cuyp. De belangeloze inzet van Bredius werd mede gevoed door de grote belangstelling en vele brieven van G.H. Veth, die in 1884 met de hulp van de kunstkenner zijn archiefonderzoek naar Cuyp publiceerde in Oud Holland.3 In 1889 zou op deze manier dankzij Bredius het vroege Hollands riviergezicht in de collectie
Catalogus
49
50
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
in Dordrecht terechtkomen (zie cat.nr. 1). Na kritiek op deze aankoop van de journalist Cornelis Easton schreef Bredius over Cuyp in de Nieuwe Rotterdamsche Courant: ‘Daar het niet mogelijk is, meesterstukken uit den bloeitijd van dien schilder te koopen (zij werden onlangs reeds met f 100,000 à f 150,000 betaald), moest de schrijver [Easton] zich liever verblijden, dat men nog voor een bescheiden prijs een echt werk uit Cuyp’s jeugd aanschaffen kon’. Het recordbedrag dat Lord Hertford in 1868 voor Cuyps Laantje te Meerdervoort had betaald, heeft zeker bijgedragen aan deze prijsstijgingen in de jaren tachtig van de negentiende eeuw. Dat schilderij, nu in de Wallace Collection te Londen, was destijds met een bedrag van 140.000 frank het duurste landschap dat ooit was geveild.4 In 1888, een jaar voordat het Dordrechts Museum het vroege Hollands riviergezicht verwierf, werd op advies van Bredius het Landschap met ruiter bij avondlicht als een rijp werk van Cuyp aangekocht (cat.nr. 16). Bredius schreef hierover: ‘Weldra zijn dergelijke Cuyp’s introuvable. Rijke lui genoeg in Dordt om eens één Cuyp te kopen. Viribus unitis!’5 Lange tijd ging dit schilderij van Van Calraet door voor het eerste, meest karakteristieke en belangrijkste landschap van Cuyp in het Dordrechts Museum. Het is aan directeur J.M. de Groot te danken dat er geheel in de traditie van Bredius en Veth niet alleen veel nieuwe gegevens over Cuyp aan het licht zijn gekomen – door baanbrekende tentoonstellingen over de familie Cuyp en zeventiende-eeuwse schilderkunst in Dordrecht –,6 maar ook dat het monumentale Rustende ruiters in een landschap naar Dordrecht kon terugkeren. Het heldere schilderij met een gouden namiddaggloed van een lome zomerse dag verheerlijkt het buitenleven en de jacht. De ruiters rusten uit na noeste arbeid en lijken evenzeer van de zonsondergang en het landschap te genieten als de toeschouwer. Het is een uitstekend voorbeeld van een rijp werk van Cuyp. Door de aanwezigheid van paarden en jachthonden is het niet moeilijk voorstelbaar waarom Britse landhuiseigenaren in de achttiende en negentiende eeuw zo gecharmeerd waren van dergelijke landschappen. Hun ambities en liefhebberijen hebben veel gemeen met het nieuwe imago van de oorspronkelijke eigenaren voor wie Cuyp dit type ruiterstuk ontwikkelde: rijke Dordtse families die zich met de jacht wilden profileren en soms ook echt hun status verbeterden door adellijke titels en heerlijkheden te kopen (met het recht om te jagen). De zorgvuldig door Jacob en Aelbert Cuyp opgebouwde klantenkring uit het Dordtse patriciaat wilde zich graag vereenzelvigen met de anonieme ruiters op het schilderij. Vergeleken met de bekende ruiterportretten in het oeuvre van Cuyp hebben de mannen weinig kenmerkende gelaatstrekken. Op die manier kon men zich makkelijk met deze typen identificeren. Abraham van Calraet heeft ongetwijfeld veel profijt getrokken van Cuyps innovatieve schilderijen én diens clientèle. Toch lijkt Van Calraet zich meer op kleinere schilderijen en een bredere markt te hebben gericht. Paarden nemen in het oeuvre van Van Calraet een prominente plaats in. De appelschimmel met gecoupeerde oren op Cuyps Rustende ruiters in een landschap komt in ongeveer dezelfde houding voor op het paneeltje uit Museum Boijmans Van Beuningen (cat.nr. 11), zij
Catalogus
51
het in spiegelbeeld. Een letterlijke ontlening van Van Calraet aan het late landschap te Dordrecht is te vinden op het veestuk in het Rijksmuseum.7 Op de achtergrond zijn de twee liggende ossen te zien die met een juk aan elkaar vastzitten. SP Noten 1. Zie over de waardering van het werk van Cuyp: De Bruyn Kops 1965. Zie ook: Paarlberg 2013. Over ‘Cuyp Mania’ en de impact van het werk van Aelbert Cuyp op latere schilders (van Van Calraet tot Van Strij en vooral de Engelse landschapschilders uit de achttiende en negentiende eeuw) is een grote tentoonstelling in het Dordrechts Museum in voorbereiding ter gelegenheid van het 400ste geboortejaar van Cuyp in 2020. 2. Aelbert Cuyp, Rivierlandschap met ruiters, doek, 128 x 227,5 cm, Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. sk-a-4118; cat. tent. Washington/Londen/Amsterdam 2001/02, nr. 42, met afb. in kleur. 3. Zie Veth 1884. In een lange brief van 12 april 1885 verontschuldigt Veth zich uitgebreid aan Bredius ‘dat uit mijn stuk over Cuyp te weinig blijkt hoeveel ik daarvoor aan U verplicht ben’. 4. Zie voor het citaat van Bredius: Schweitzer 1992, p. 38. Zie voor het schilderij van Cuyp in de Wallace Collection: Ingamells 1992, pp. 72-74, nr. p51 (en i.h.b. noot 12). Zie over de waardering van Cuyp en het recordbedrag dat zijn Gezicht op Nijmegen in 1774 behaalde: Kraan 2002, p. 22. 5. Zie cat. tent. Dordrecht 1992/93, nr. 11. 6. Cat. tent. Dordrecht 1977/78; cat. tent. Dordrecht 1992/93. 7. Abraham van Calraet, Veestuk, paneel, 39,5 × 55,5 cm, Amsterdam, Rijksmuseum, inv. nr. sk-c-122.
52
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Aelbert Cuyp (Dordrecht - Dordrecht) Landschap bij schaars licht ca. 1648/50 Paneel, 53 x 69 cm Gesigneerd linksonder: A. cuyp Den Haag, Museum Bredius, inv.nr. 36-1946.
Herkomst: Parijs, coll. Baron d’Aubigny; Parijs, kunsthandel F. Kleinberger, 1900; Londen, kunsthandel Forbes & Patterson, 1902; Londen, kunsthandel Agnew, onbekend wanneer. Selectie van literatuur: HdG 690 (als A. Cuyp); Martin 1950, p. 75, nr. 131, met afb. (idem); Stechow 1968, p. 182, afb. 369 (idem); Blankert 1991, p. 69, nr. 43, met afb., afb. in kleur op p. 90 (idem; met opgave van eerdere literatuur); Chong 1992, p. 449, nr. c 9 (als niet A. Cuyp). Selectie van tentoonstellingen: Den Haag 1915, nr. 3 (als A. Cuyp); New York etc. 1985/87, nr. 9, met afb. in kleur (idem); Nagasaki 1987/88, nr. 11, met afb. in kleur (idem); Dublin 2005, nr. 38, met afb. in kleur (idem). Deze in grijze, bruine en okergele tinten geschilderde voorstelling, de enige Cuyp in bezit van Museum Bredius, wordt ook wel avondlandschap of landschap bij nacht genoemd. Het is een a-typisch werk voor de kunstenaar, want het is een van zijn weinige landschappen bij schaars licht. Onduidelijk is of hier het vallen van de nacht is uitgebeeld of het moment vlak voor of na een onweersbui. W. Martin beschreef het als ‘Een heuvelachtig terrein, waar hier en daar de zon schijnt, die doorbreekt na een verfrissende bui. Alles is doordrenkt van de regen’. Het licht in de lucht en de weerschijn ervan op de vegetatie op de voorgrond geeft de voorstelling een dramatisch accent, dat ontbreekt in andere werken van Cuyp, die doorgaans worden gekenmerkt door een heldere belichting. De beroemde Amerikaanse kunsthistoricus Wolfgang Stechow vond het ‘one of the most intimate facets of the history of nocturnes’. Zoals Stechow reeds opmerkte, herinnert het landschap zowel aan schilderijen van Caude Lorrain (1604-1682) als van Jan Both (1618-1652), terwijl de groep bomen die zich tegen de lucht aftekent, invloed vertoont van Rembrandt-etsen uit 1643. Volgens Alan Chong komt de willekeurig toegepaste dikke verf echter niet overeen met Cuyps schilderswijze, en hij denkt dan ook dat dit werk is geschilderd door een latere imitator. ChD
Catalogus
53
54
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Aelbert Cuyp (Dordrecht - Dordrecht) De eend Sijctghen ca. 1647/50 Paneel, 35 x 41,5 cm Gesigneerd linksonder: A cuyp Opschrift en datering linksboven: Ick ben gebroet te wercken.dam / k’was jonck en goet. doen ick hier quam / in voogelen borch, sonder te paeren / heb ick geleeft, wel twintich jaren / wel hondert eijers tsjaers geleijt / daerom ben ick geconterfeijt / gebroocken beennen, tooch wt geneesen / gesondt en bont is noch mijn weesen / en als ick sijctghen steruen sal / soo schrijft hoe out, en tjaer getal / 1647. / anno vijftich dartich daeghen / in october hoort men claeghen / sijctghen doot, dat is al waer / out zijnde drijentwintich jaer / 1650. Dordrecht, Dordrechts Museum, inv. nr. dm/004/849.
Herkomst: Dordrecht, coll. Gerardus Huibert Veth, 1903; Bussum, coll. Jan Veth, 1925; Almelo, coll. A.J. Moes-Veth, 1980; Peize, particuliere collectie, 2004; aankoop door het museum, met steun van de Mondriaan Stichting, de Vereniging Rembrandt, de gemeente Dordrecht en de Stichting Vrienden van het Dordrechts Museum, 2004. Selectie van literatuur: HdG 817; Veth 1903, pp. 115-116; Veth 1904, p. 171; Veth 1921, pp. 380-384; Chong 1992, p. 331, nr. 88; Meijer 2002, p. 71, afb. 79; Paarlberg 2004-a, met afb. in kleur; Paarlberg 2004-b, met afb. in kleur; Knolle 2009, pp. 145-146, met afb. 1, en afb. in kleur op p. 161; Van Noortwijk/ Paarlberg 2010, p. 38. Selectie van tentoonstellingen: Dordrecht 1924, nr. 7; Parijs 1960, nr. 50; Dordrecht 2004/05, zonder nr.; Boedapest 2014/15, nr. 167 (tekst door S. Paarlberg), met afb. in kleur. Abraham van Calraet schilderde, voor zover bekend, geen vogelstukken. Van Van Calraets grote voorbeeld Aelbert Cuyp – althans voor voorstellingen met koeien en paarden – zijn er enkele bekend. Voor diverse schilderijen van pluimvee is nog altijd onduidelijk of ze werden geschilderd door Jacob Gerritsz. Cuyp (Aelberts vader), door Aelbert, of door een andere hand in het Cuyp atelier.1 Ogend als een vogelstuk, kan het hier getoonde schilderij met evenveel recht een portret worden genoemd. Aelbert Cuyp beeldde hier niet zomaar een eend af, maar de eend Sijctghen (ofwel: Sijtje), die blijkens het opschrift op het schilderij in 1647 twintig jaar oud was, werd uitgebroed in Werkendam, kon bogen op het uitzonderlijke wapenfeit dat ze ‘wel hondert eijers tsjaers’ had gelegd en dat ze door het leven ging met een paar goed genezen ‘gebroocken beenen’.2 Een aanvullende tekst meldt dat zij op 30 oktober 1650 op 23-jarige leeftijd was doodgegaan. Sijctghen poseert hier parmantig met drie van haar vele honderden eieren. Er bestaat een tweede versie van dit schilderij, in een Britse particuliere collectie (afb. 4a).3 Bredius schreef erover aan G.H. Veth, die toen de eigenaar van dit stuk was: ‘Dit [een citaat van de tekst op dat schilderij] stond op een Eend van Cuyp die ik zag uit Engeland, echt m.i., maar ’t kan een repliek van de Uwe zijn. Is het vers hetzelfde? Wat zegt U van zoo’n enthousiasme?’4 Dat schilderij is niet zomaar een kopie, al is de tekst wel duidelijk integraal en in hetzelfde handschrift gekopieerd van het schilderij uit Dordrecht.5 De schilder van de tweede versie koos voor meer ruimte rondom de eend en voor een lichtere achtergrond. De strootjes van het nest zijn talrijker en eisen meer aandacht op, maar zijn met minder trefzeker-
Catalogus
55
56
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
heid geschilderd. Een lichte vlek links van de eieren wijst erop dat de schilder zelfs een vierde ei had willen schilderen, maar daar uiteindelijk van afzag. Ook in de modellering van Sijctghen zelf zijn aanzienlijke verschillen waarneembaar: het licht is vlakker en de verfbehandeling is eenvormiger, de hals is evenals de eieren met een dikke kwast getamponneerd en vertoont dus geen verenpak. In weerwil van de signatuur ‘A.cuyp’, overigens zonder de gebruikelijke punten op de u en de y, is het slecht denkbaar dat het Aelbert Cuyp zelf was, die deze tweede versie schilderde. De penseelvoering verschilt echter ook van die van Abraham van Calraet, zodat we vooralsnog de verleiding moeten weerstaan ook een dergelijk vogelportret aan zijn oeuvre toe te voegen. FGM Noten 1. Zie over deze toeschrijvingproblematiek: Meijer 2002, vooral pp. 71-73. 2. De behandeling van het schilderij komt sterk overeen met het door Aelbert Cuyp gesigneerde vogelstuk, een kip en een haan voorstellend, in een particuliere verzameling in Groot-Brittannië; zie Meijer 2002, afb. 78. 3. Chong 1992, p. 332, nr. 89; zie ook: http://www.nationalgallery.org.uk/paintings/ aelbert-cuyp-sijctghen-duck (geraadpleegd augustus 2015). 4. Ongedateerd briefje in de documentatie betreffende het Dordtse schilderij, berustend bij het Dordrechts Museum. Met dank aan Sander Paarlberg voor het attenderen erop. 5. Met enkele afwijkingen: ‘weesen’ werd ‘wesen’, ‘daeghen’ werd ‘dagen’ en ‘claeghen’ werd ‘klaghen’, wat zou kunnen duiden op een uitvoering van later datum, met een ‘modernere’ spelling.
a. Toegeschreven aan Aelbert Cuyp De eend Sijctghen Paneel, 43,7 x 54 cm, met signatuur A.cuyp., GrootBrittannië, particuliere verzameling.
Catalogus
57
58
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Abraham van Calraet (Dordrecht - Dordrecht) Stilleven met perziken en druiven Doek, 89 x 73 cm Gesigneerd linksonder (op de tafelrand): A v Calraet Den Haag, Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis, inv.nr. 754.
Herkomst: Amsterdam, kunsthandel Wed. G. Dorens & Zn., 1916; legaat Abraham Bredius, 1946 (reeds vanaf 1918 in bruikleen). Selectie van literatuur: Van Huffel 1916/17; Bredius 1917, p. 172, pl. i; Hofstede de Groot 1926, p. 484; Bol 1979/80, afb. 2 op p. 188; Bol 1982, afb. 2 op p. 14; Chong 1992, p. 521, nr. Calr 45; Gemar-Koeltzsch 1995, deel ii, pp. 212-213, met afb. 69/1; Meijer 2003, afb. 22.1 op p. 189; Buvelot 2004, pp. 86-87, met afb. Selectie van tentoonstellingen: Den Haag 1916, zonder nr.; Den Haag 1931, nr. 3, met afb. in kleur. Dit vruchtenstilleven beslechtte de pennenstrijd tussen Bredius en Hofstede de Groot. In 1916/17 schreef Bredius in Oude Kunst: ‘Die vondst [een voluit gemerkt schilderij van dezen meester] nu is gedaan; de heer Schmidt Degener […] vond in den kunsthandel een perziken-stilleven, voluit gemerkt: A.V.Calraet’.1 Hofstede de Groot reageerde aanvankelijk nog enigszins sceptisch: ‘Zeer geïnspireerd op de A.C. stukken maar gladder en minder goed. De perzikken lang niet zoo fluweelig, de druiven ondoorschijnend en schablonenhaft met hun lichtjes’.2 Hij had ook kunnen opmerken dat het schilderij aanmerkelijk groter is dan alle toen bekende AC/Calraet stillevens en dat het staande formaat in die groep ongebruikelijk was, evenals het feit dat het op doek en niet op paneel is geschilderd. Bredius zelf merkte hierover op: ‘Blijkbaar is deze Calraet later geschilderd dan de fraaie stukken van Lennep [zie mijn essay, afb. 6] en Kröller [cat.nr. 6]. Het is op doek, waardoor het iets minder geëmpateerd [= dik] in de verf lijkt’.3 Zoals Bredius ook opmerkte, zijn er echter vele doorslaggevende overeenkomsten: het warme coloriet en de zachte weergave van de perziken, waarvan de opstapeling vrijwel identiek is aan die op een stilleven in Museum Boijmans Van Beuningen (cat.nr. 6, afb. 6a). De druiven, waarover Hofstede de Groot mopperde, komen sterk overeen met die op Van Calraets enige gedateerde stilleven (zie mijn essay, afb. 1). Verder maakte Bredius zijn lezers al opmerkzaam op de vlinders: ‘Alleen wijs ik er op dat op dit stuk dezelfde kapellen voorkomen die men op een Rotterdamsch stuk en de schilderij der Verz. Kröller vindt: een admiraal en een doodenkop’. In feite beeldde Van Calreat hier een kleine vos (of schoenlappertje) af, een atalanta en een dagpauwoog. Rondom dit nieuwgevonden, gesigneerde stilleven stelde Bredius in 1916 in het Mauritshuis een kleine tentoonstelling samen van stillevens van Abraham van Calraet: een verre voorloper van de huidige tentoonstelling in het museum dat zijn naam draagt. FGM
59
Catalogus
Noten 1. Bredius 1916/17, p. 105. 2. RKDexcerpts, nr. 654489. 3. Bredius 1916/17, p. 105. Terecht merkte hij op dat bij schilderijen op doek (als gevolg van herbedoeking) de verf gladder is (geworden), terwijl bij werken op paneel het impasto meestal bewaard is gebleven.
60
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Abraham van Calraet (Dordrecht - Dordrecht) Stilleven met perziken in een Wanli schotel en schelpen Paneel, 41 x 68,3 cm Gemonogrammeerd rechtsonder: A.C. Dordrecht, Dordrechts Museum, inv.nr. dm/010/936 (langdurig bruikleen van Museum Kröller-Müller, Otterlo, inv.nr. 54-00).
Herkomst: aankoop van Frederik Muller, Amsterdam, vóór medio 1916. Selectie van literatuur: Bredius 1915, p. 307; Bredius 1913/14, kol. 93; Bredius 1915/16-a, p. 90; Bredius 1917, p. 172, pl. ii b, pl. iii e en f (details); Hofstede de Groot 1926, p. 484; Brière-Misme 1950, afb. 2 op p. 32; Cat. Otterlo 1970, pp. 36-37, nr. 43; Bol 1979/80, afb. 5 op p. 190; Bol 1982, afb. 5 op p. 15; Chong 1992, p. 521, nr. Calr 46; Paarlberg 2010-a, met afb. in kleur. Selectie van tentoonstellingen: Den Haag 1916, zonder nr.; Dordrecht 1954, nr. 30. Dit perzikenstilleven wordt met recht beschouwd als een van Abraham van Calraets mooiste en meest geslaagde composities, niet in het minst vanwege de met een zachte glans weergegeven schelpen. Het werd enkele malen aangehaald in de polemiek tussen Bredius en Hofstede de Groot.1 Samuel van Hoogstraten mag dan hebben gemopperd over Van Calraets keuze om uitsluitend perziken op een porseleinen schotel af te beelden, de monumentaliteit en de zinderende warmte die dit stilleven uitstralen zijn nauwelijks overtroffen in de zeventiende-eeuwse Hollandse stillevenschilderkunst. Tegelijkertijd toont het Van Calraet als een schilder die met een beperkt aantal motieven steeds opnieuw een interessant beeld wist te creëren. Zo komen alle vlinders – een atalanta, een witje en een dagpauwoog – identiek geplaatst voor op een stilleven van zijn hand in Museum Boijmans Van Beuningen en ook komen vijf van de perziken precies zo gearrangeerd voor op dat schilderij (afb. 6a). Van Calraet heeft die motieven echter zo ingenieus hergebruikt dat we er alleen met een-op-een vergelijken achter komen en het is natuurlijk nooit zijn bedoeling geweest dat we die stillevens zij-aan-zij met elkaar zouden confronteren. De schelpen heeft hij op beide stillevens opnieuw geschikt en hun patronen deels veranderd, maar bij gedetailleerde vergelijking ontkomen we niet aan de indruk dat ze zijn gebaseerd op dezelfde studies die Van Calraet ook gebruikte voor andere stillevens en voor zijn schelpenstillevens (vgl. mijn essay, afb. 4). Het lijkt er overigens op dat Van Calraet slechts één grote Wanli porseleinen schotel als model ter beschikking had, die hij steeds opnieuw, volgeladen met perziken, in zijn stillevens afbeeldde. Noten 1. Zie mijn essay, p. 34.
FGM
Catalogus
a. Abraham van Calraet Stilleven met perziken en schelpen Paneel, 50,5 x 61 cm Rotterdam, Museum Boijmans Van Beuningen, inv.nr. 1393.
61
62
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Abraham van Calraet (Dordrecht - Dordrecht) Stilleven met vier perziken Paneel, 32 x 27,5 cm Draagt monogram linksonder: AC Rotterdam, Museum Boijmans Van Beuningen, inv. nr. 1394.
Herkomst: schenking van J.P. van der Schilden, 1921 (reeds vóór 1914 in bruikleen). Selectie van literatuur: Bredius 1913/14, kol. 93; Bredius 1915, p. 307; Bredius 1915/16-a, p. 90; Hofstede de Groot 1926, p. 484; Bol 1979/80, afb. 4 op p. 189; Bol 1982, afb. 4 op p. 15; Meijer 1989, p. 126, nr. 43, met afb.; Cat tent. Den Haag 1991, p. 56, onder nr. 3, met afb. 1; Chong 1992, p. 522, nr. Calr 51; Giltaij 2000, p. 35, met afb. Selectie van tentoonstellingen: Den Haag 1916, zonder nr. Vier perziken, wat druiven, bladgroen, twee vlinders en een bromvlieg, alles op ware grootte. Meer heeft Abraham van Calraet op dit stilleventje niet afgebeeld. Het is geen trompe l’oeil (een ogenbedrieger) in de ware kunsthistorische zin van het woord, maar menigeen zal de neiging moeten onderdrukken die vieze bromvlieg van het schilderij te willen jagen. De wijze waarop de perziken zijn opgestapeld, kan bijna worden gezien als Van Calraets signatuur. Bladerend door de catalogus van deze tentoonstelling zien we telkens weer zo’n zelfde hoopje perziken, in complexe en in simpele composities. Op een schilderij in de verzameling van de Fondation Custodia in Parijs, ook van perziken, vlinders en druiven (afb. 7a), hebben ze wat meer ruimte gekregen. Dat schilderij werd in 1939 gekocht door Frits Lugt, kunsthistoricus, verzamelaar en de grondlegger van die collectie.1 Het was een opmerking van Lugt in Oude Kunst die de polemiek tussen Hofstede de Groot en Bredius in gang zette. Toen het schilderij dat later aan Lugt zou toebehoren in 1912 werd geveild als werk van Cuyp, noteerde Hofstede de Groot nog: ‘echt’ en ook het hier getoonde stilleven uit museum Boijmans Van Beuningen heeft een lang leven achter de rug als een Cuyp.2 Sterk verwant aan deze stillevens zijn ook twee kleine verticale perzikenstillevens van Van Calraet, waarvan er één nu eens niet te boek stond als een Cuyp, maar als een werk van de virtuoze grootmeester Jan Davidsz. de Heem (1606-1683/84).3
FGM
Catalogus
63
64
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Noten 1. Cat. tent. Parijs 1983, nr. 18, pl. 90. 2. RKDexcerpts, nr. 675648. 3. Het eerste: paneel, 44 x 38 cm, gemonogrammeerd AC, veiling Berlijn (Lepke), 6 december 1934, nr. 91, met afb. (en met expertise van Bredius), het tweede: paneel, 39 x 31 cm, Weston Park, Groot-Brittannië (foto bij rkd).
a Abraham van Calraet Stilleven met perziken, druiven en vlinders Paneel, 28,8 x 38,4 cm, gemonogrammerd rechtsonder: AC, Parijs, Fondation Custodia, Collectie Frits Lugt, inv.nr. 5557.
Catalogus
65
66
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Abraham van Calraet (Dordrecht - Dordrecht) Vruchtenstilleven Doek, 74 x 105 cm Particuliere collectie.
Herkomst: Londen, kunsthandel Arnot, 1930; veiling Luzern (Fischer), 31 augustus 1933, nr. 519, met afb. (als C. van Heussen); veiling Londen (Sotheby’s), 13 december 2001, nr. 15, met afb. in kleur (als A. van Calraet); Den Haag, kunsthandel Hoogsteder & Hoogsteder, 2002. Wellicht trok Abraham van Calraet zich de kritiek van Samuel van Hoogstraten aan.1 In elk geval nam hij in dit niet gesigneerde stilleven een aanzienlijk ruimere keuze aan vruchten op dan in veel van zijn andere composities. De porseleinen schotel verruilde hij voor een kostbare gedreven zilveren schaal, waarnaast hij ook nog eens een tinnen puntschotel plaatste. Het is daarmee ook het meest barokke stilleven dat we kennen van zijn hand. Dit werk werd, misschien als gevolg van het afwijkende karakter, pas vrij recent herkend als een Van Calraet.2 Als de schilder zich hier inderdaad liet beïnvloeden door Van Hoogstratens commentaar, zou dat betekenen dat dit een wat later werk van zijn hand is, dat ontstond na het verschijnen van de Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst in 1678. Niettemin is er een viertal karakteristieke Calraet-perziken op te zien, en ook de vlinders herinneren aan eerder werk. Het midden tussen de vroegere werken en dit schilderij houdt een eveneens vrij groot, AC gemonogrammeerd stilleven waarop ook een ruimere keuze aan vruchten is afgebeeld, samen met enkele voor Van Calraet karakteristieke schelpen (afb. 8a).3 Boven de vruchten steken wat wijnranken uit, op dezelfde wijze als op catalogusnummer 19. Het mes met een benen heft en met het lemmet rustend op de rand van een tinnen bord heeft dit stilleven in particulier bezit gemeen met Van Calraets stilleven in Oxford (mijn essay, afb. 9), dat vermoedelijk van een nog wat latere datum is. Opvallend is ook het overeenkomstige ritme van het arrangement van de abrikoosjes, rechtsvoor op het schilderij in Oxford en hier links. FGM Noten
a Abraham van Calraet Vruchtenstilleven met schelpen Paneel, 55 x 85 cm, gemonogrammeerd AC, huidige verblijfplaats onbekend.
1. Zie daarover mijn essay, p. 40. 2. Het stond lang op naam van de Haarlemse stillevenschilder Claes van Heussen (15981630). 3. Dit stilleven was in 1998 in het bezit van de Galleria Luigi Caretto in Turijn (Collezionismo Maggiore, cat.nr. 3).
Catalogus
67
68
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Abraham van Calraet (Dordrecht - Dordrecht) Stilleven met een schaal perziken Paneel, 37 x 47,4 cm Draagt monogram rechtsonder: AC Rotterdam, Museum Boijmans Van Beuningen, inv. nr. 1392.
Herkomst: legaat F.J.O. Boijmans, 1847. Selectie van literatuur: HdG 829 (als A. Cuyp); Bredius 1913/14, kol. 93 (als A. van Calraet); Bredius 1915, p. 307 (idem); Bredius 1915/16-a, p. 90 (idem); Hofstede de Groot 1926, p. 484 (idem); Meijer 1989, pp. 66-67, nr. 9, met afb. (idem); M. de Boer, in: cat. tent. Den Haag 1991, p. 56, onder nr. 3, afb. 1 (idem); Chong 1992, p. 522, nr. Calr 50 (idem); Giltaij 2000, p. 34, met afb. (idem). Selectie van tentoonstellingen: Den Haag 1916, zonder nr. Een stilleven als dit, een ‘groote en wel opgehoopte schootel met schoone Persikken uittermaeten sappich en net uitgeschildert’ moet Samuel van Hoogstraten voor ogen hebben gehad toen hij zich stoorde aan de keus van de schilder voor één enkel soort vruchten.1 De kleinere vruchten die de schotel vermoedelijk ook in dat schilderij omringden – als het al niet dit exemplaar was – zag hij dan voor het gemak maar even over het hoofd. Juist de eenvoud en de verstilling maken dit stilleven echter zo aantrekkelijk. Van Calraet laat het blauw en wit van de Chinese Wanli schotel heel effectief contrasteren met het geel en rood van de perziken, en de hardheid van het porselein met de zachtheid van de vruchten. Een mooi beeldrijm vond hij in de kersen rechtsvoor die op bescheiden wijze de opstapeling van de perziken echoën. Kennelijk was Abraham van Calraet zelf ook heel tevreden met dit werk, want hij schilderde er een tweede versie van (afb. 9a).2 Anderzijds is het denkbaar dat hij het schilderde op verzoek van een liefhebber die enthousiast was over het stilleven, terwijl het voor hem niet beschikbaar was. De schotel met perziken en de kersen ervoor zijn in beide versies zo goed als identiek, maar de druiven in de achtergrond zijn wat anders gearrangeerd en op het schilderij van afb. 9a voegde de schilder links een trosje witte aalbessen toe. Misschien had hij dat beter niet kunnen doen, want dat trosje leidt het oog enigszins af van de schotel met perziken, die op het schilderij uit Museum Boijmans van Beuningen automatisch alle aandacht krijgt. FGM Noten 1. Zie mijn essay, p. 40. 2. Dit stilleven was in 1990 in het bezit van de Galleria Luigi Caretto in Turijn (Collezionismo Medio, pp. 20-21). Overigens is niet met zekerheid te zeggen welk van de twee stillevens de primaire versie is.
Catalogus
a Abraham van Calraet Stilleven met een porseleinen schotel met perziken Paneel, 43,5 x 57,5 cm, gemonogrammeerd AC, huidige verblijfplaats onbekend.
69
70
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Abraham van Calraet (Dordrecht - Dordrecht) Weidelandschap met twee paarden en drie eendjes ca. 1690 Paneel, 38 x 50,8 cm Gemonogrammeerd rechtsonder: A.C. Particuliere collectie.
Herkomst: veiling Londen (Christie’s), 27 mei 1955, nr. 142; Lausanne, kunsthandel H.H. Cevat, 1955; Norwich, Hoveton House, coll. T.R.C. Blofeld Esq., 1964; veiling Londen (Christie’s), 13 december 2002, nr. 115, met afb. in kleur. Selectie van literatuur: N.T. Minty, in: cat. tent. Baltimore 1999, pp. 30-31, onder nr. 11, afb. 1, Spliethoff/Corstens/Jurjens/Hoogsteder. 2004, met afb in kleur. Selectie van tentoonstellingen: Norwich 1964, nr. 9, met afb. iv; Dordrecht 2004/05, zonder nr. Dit schilderij, dat waarschijnlijk een later werk van Van Calraet is, en dat van omstreeks 1690 zal dateren, combineert verschillende elementen die sterk aan Aelbert Cuyp doen herinneren. Het rechter paard komt bijna hetzelfde voor op een ander schilderij dat lang op naam van Cuyp heeft gestaan en als zodanig nog op de Cuyp-tentoonstelling in het Dordrechts Museum in 1977-1978 werd getoond (afb. 10a).1 In 1992 werd het echter door Alan Chong aan Abraham van Calraet toegeschreven,2 en sindsdien wordt het als van hem beschouwd.3 De paarden zijn ook van een wat grover type dan wij meestal van Cuyp gewend zijn. Bovendien schilderde Cuyp geen paarden die op zichzelf staan; op zijn schilderijen hebben zij altijd een directe relatie met de daarbij weergegeven personen. Links op het middenplan bevinden zich drie koeien, waarvan er één wordt gemolken door een vrouw met strooien hoed op het hoofd, een tafereel dat ook op diverse landschappen van Cuyp terugkeert. Aan de horizon is het profiel van de stad Dordrecht te zien. Dit profiel is hetzelfde als op het linkerdeel van een tekening van Cuyp, thans in het British Museum te Londen (afb. 10b). Blijkbaar is deze tekening in bezit van Van Calraet geweest, of op z’n minst zal hij haar hebben gekend. Op de voorgrond tenslotte zijn drie eenden afgebeeld, een niet erg voor de hand liggende combinatie met de beide paarden. De linker van dit drietal is bijna geheel identiek aan Cuyps beroemde portret van Sijctghen uit 1647 (cat.nr. 4). In weinig schilderijen van Abraham van Calraet zijn zoveel verschillende Cuypachtige elementen in één werk samengevoegd. Het bewijst eens te meer hoe groot de invloed van Cuyp op hem is geweest. ChD
Catalogus
71
72
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Noten 1. Cat. tent. Dordrecht 1977/78, nr. 26, met afb. 2. Chong 1992, p. 511, nr. Calr. 115. 3. Cat. tent. New Orleans 1997, nr. 12, met afb. in kleur; cat. tent. Baltimore 1999, nr. 11, met afb. in kleur; veiling New York (Sotheby’s), 24 januari 2008, nr. 21, met afb. in kleur.
a. Abraham van Calraet Een paard in een landschap Paneel, 48 x 50 cm, huidige verblijfplaats onbekend.
b. Aelbert Cuyp Gezicht op Dordrecht Zwart krijt, penseel in grijs, 151 x 303 mm, Londen, British Museum, inv.nr. 1895,0915.1140.
Catalogus
73
74
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Abraham van Calraet (Dordrecht - Dordrecht) Stalinterieur met twee appelschimmels Paneel, 31,4 x 40 cm Linksonder gemonogrammeerd: AP [V?] K Rotterdam, Museum Boijmans Van Beuningen, inv. nr. 1395.
Herkomst: legaat F.J.O. Boijmans, 1847. Selectie van literatuur: Schmidt Degener 1918/19; Hofstede de Groot 1926, pp. 482-483; Brière-Misme 1950, afb.1 op p. 32; Martin 1950, p. 75, nr. 133, met afb; Bol 1979/80, afb. 3 op p. 188; Bol 1982, afb. 3 op p. 14; Chong 1992, p. 517, nr. Calr 34; Giltaij 2000, p. 34, met afb. Deze originele voorstelling van twee op de rug geziene appelschimmels in een stal, wordt rechts op de achtergrond verlevendigd door een rood kleuraccent van de jas van een eveneens op de rug geziene stalknecht. Een hond en een bok maken ook deel uit van het tafereel, terwijl rechts, bijna als een stilleven, een bezem en houten schop tegen de muur staan, en daarboven een hoed hangt. Bij deze paarden vraagt men zich onwillekeurig af of het dieren zijn die werkelijk hebben bestaan, en dat de kunstenaar hen dus heeft ‘geportretteerd’. Uit de inventaris van de nagelaten boedel van de moeder van Van Calraet kan worden opgemaakt dat zij diverse schilderijen bezat, hoogstwaarschijnlijk van de hand van Abraham, die als paardenportretten zijn op te vatten (zie bij cat.nr. 15). Ook dit werk, vroeger voorzien van een AC monogram, stond in het verleden te boek als van Aelbert Cuyp. Bij een schoonmaakbeurt in 1918 kwam onder dit monogram een ander tevoorschijn, dat het oorspronkelijke zal zijn: ‘AP [V?] K’ (voor Abraham Pietersz. [van] Kalraet; in dit geval dus met een K en niet met een C). Op basis van dit Rotterdamse paneel konden daarna meer schilderijen waarop paarden een belangrijke rol vervullen aan het oeuvre van Van Calraet worden toegevoegd. Van dit schilderij bestaat een tweede versie, die bijna even groot is (afb. 11a).1 Bovendien keren de afgebeelde paarden diverse malen terug op andere schilderijen van Van Calraet: het rechter bijvoorbeeld op een werk in de National Gallery te Londen (afb. 11b).2 Noten
ChD
1. Veiling New York (Sotheby’s), 1 juni 1990, nr. 25, met afb. in kleur; vervolgens veiling Londen (Sotheby’s), 3 juli 1997, nr. 277, met afb. in kleur. 2. Chong 1992, p. 505, nr. Calr. 6.
Catalogus
a. Abraham van Calraet Stalinterieur met twee appelschimmels Paneel, 28,6 x 40,2 cm, gemonogrammeerd linksonder: AC, huidige verblijfplaats onbekend.
75
b. Abraham van Calraet Heuvelachtig landschap met een ruiter en een herderin Doek, 135 x 201 mm, gemonogrammeerd rechtsonder: AC, Londen, National Gallery, inv.nr. 53.
76
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Abraham van Calraet (Dordrecht - Dordrecht) Ruitergevecht ca. 1675 Doek, 135,9 x 161,9 cm Gemonogrammeerd linksonder: A.C. Particuliere collectie.
Herkomst: mogelijk veiling Lambert ten Kate, Amsterdam (Berck), 29 mei 1776, nr. 29; Hoar Cross, Staffordshire, The Meynell Collection, 1928; veiling Londen (Christie’s), 16 december 1998, nr. 97, met afb. in kleur. Selectie van literatuur: HdG 59 bis. Dit imposante schilderij is het enige ruitergevecht op zo’n groot formaat dat thans van Abraham van Calreat bekend is. Qua compositie vertoont het veel gelijkenis met een ander werk, op kleiner formaat, dat losser is geschilderd, en mogelijk als voorstudie of modello heeft gediend (cat.nr. 13). Gezien de grote afmetingen, lijkt het aannemelijk dat de kunstenaar het schilderij in opdracht heeft vervaardigd. Het kleinere werk kan dan hebben gediend om een indruk te geven hoe de compositie er ongeveer uit zou gaan zien. De gecompliceerde, maar evenwichtige compositie wordt bepaald door een brede horizontaal, waarin de beweging van links naar rechts loopt. Alleen in het centrum is er sprake van een contrabeweging. Hier bereikt het strijdgewoel een climax door het treffen van twee ruiters op een schimmel en een bruin paard, van wie de rechter door de linker wordt neergeschoten. Een derde ruiter, die rechts uit het beeldvlak galoppeert, richt zijn pistool op de aanvaller om hem, op zijn beurt, onschadelijk te maken. De driehoek die hierdoor ontstaat, wordt op de achtergrond door de berg weerspiegelt. Op het schilderij zal niet een specifieke veldslag zijn uitgebeeld, veeleer hebben we hier te maken met een zogenaamde bataille, een genre binnen het ruiterstuk waarbij het er niet om gaat een historische gebeurtenis uit te beelden, maar krijgsverrichtingen in algemene zin. Een veldslag door Van Calraet op kleiner formaat bevindt zich in het Rijksmuseum in Amsterdam (afb. 13a). Beide herinneren tot op zekere hoogte aan ruiterstukken van Aelbert Cuyp, bijvoorbeeld diens Bekering van Saulus uit ca. 1645/48,1 maar Van Calraet wist er wel een geheel eigen draai aan te geven. ChD Noten 1. Paneel, 71 x 91 cm, particuliere collectie; cat.tent. Washington/Londen/Amsterdam 2001/02, nr. 16, met afb. in kleur.
Catalogus
77
78
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Abraham van Calraet (Dordrecht - Dordrecht) Ruitergevecht ca. 1675 Koper, 39 x 47 cm Gemonogrammeerd: A.C. Amersfoort, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, inv.nr. nk 1838.
Herkomst: Londen, kunsthandel Duits, 1921; Den Haag, coll. Antoon van Welie, ca. 1935; Den Haag, Stichting Nederlands Kunstbezit. Selectie van literatuur: De Heer/Kuyvenhoven/Mijnlieff 1992, p. 63, nr. 395, met afb. Dit op koper geschilderde ruitergevecht toont in iets gewijzigde vorm het centrale deel van de compositie van het vorige catalogusnummer op veel groter formaat. Het is wat losser geschilderd, en zou als modello voor dat werk hebben kunnen dienen. Terwijl dit grotere werk niet is gesigneerd, draagt het kleinere het monogram ‘AC’, waarmee Abraham van Calraet zoveel andere schilderijen monogrammeerde. De belangrijkste verschillen tussen beide werken betreffen de aankleding der figuren – zo is de hoed van de middelste ruiter op het grotere stuk vervangen door een helm –, de uitwerking van het ruitervolk op de linker achtergrond, het type landschap en het toegepaste coloriet, dat op catalogusnummer 12 van helderder toon is. Een geheel andere compositie toont Van Calraets Ruiterslag in het Rijksmuseum (afb. 13a),1 waarin het strijdgewoel bovendien is gesitueerd in een italianiserend landschap dat sterk herinnert aan Aelbert Cuyp.2 ChD Noten 1. Cat. tent. dordrecht 1992/93, nr. 13, met afb. in kleur. 2. Vgl. bv. Cuyps Landschap met de vlucht naar Egypte in het Los Angeles County Museum of Art, Los Angeles, inv.nr. ac.1996.150.1 (schenking van Mr. & Mrs. E. Carter).
Catalogus
a. Abraham van Calraet Ruitergevecht Paneel, 50 x 65,5 cm, gemonogrammeerd linksonder: A.C., Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. sk-a-79.
79
80
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Abraham van Calraet (Dordrecht - Dordrecht) Bosrijk landschap met dieren en figuren Paneel, 42,5 x 59,7 cm Gemonogrammeerd linksonder: A.C. Dordrechts Museum, inv.nr. dm/861/403
Herkomst: Leuven, coll. Désiré van den Schrieck; diens veiling Leuven (Le Roy/ Van Bockel), 8-10 april 1861, nr. 14 (als Cuyp); daar aangekocht door het museum (samen met een schilderij van Jan Victors, nr. 136). Selectie van literatuur: HdG 422 (als A. Cuyp); Cat. Dordrecht 1928, p. 16, nr. 41 (als A. van Calraet); Paarlberg 2002-d, afb. 6 in kleur op p. 20 (idem). Selectie van tentoonstellingen: Athene 2002, nr. 19, met afb. in kleur (als A. van Calraet). Dit landschap met ruiters en vee op een weg stond lange tijd op naam van Aelbert Cuyp. Als zodanig was het in 1861 aangekocht door het Dordrechts Museum. Samen met Jan Victors Anna in biddende houding werd het verworven uit de collectie Désiré van den Schrieck, waarin zich meerdere aan Cuyp toegeschreven stukken bevonden. Het waren de eerste aankopen van oude kunst door het Dordrechts Museum dat zich in de eerste decennia van zijn bestaan vooral had toegelegd op het verzamelen van eigentijdse kunst.1 In de eerste tien bestandscatalogi die van 1867 tot 1911 verschenen, werd het schilderij opgenomen als van Aelbert Cuyp. Pas bij het verschijnen van een uitgebreidere catalogus in 1928 werd het schilderij definitief op naam van Abraham van Calraet gezet, overigens met de wat merkwaardige toevoeging ‘Valsch gemerkt A.C.’.2 Vermoedelijk heeft men echter al veel eerder getwijfeld aan de toeschrijving van het werk. Op 15 februari 1884 stuurde G.H. Veth een overzichtje naar Abraham Bredius: ‘Zie hier wat wij als met zekerheid bekend van onze oude Dordr. schilders op het Museum hebben’. Na de korte opsomming besluit Veth: ‘Zie daar alles. Het schilderij op naam van A. Cuyp staande reken ik niet mede’. Op 12 april 1885 schreef Veth aan Bredius: ‘Ik zou toch zoo gaarne zien dat de schande van onze stad en Museum werd uitgewischt van niets, niet alleen van Albert, maar ook niet van J.G of B [Cuyp] te bezitten. Mocht u eens iets voorkomen waardoor u meent dat in die leemte op waardige wijze kan worden voorzien, natuurlijk binnen de grenzen van een prijs niet boven de krachten der inrichting, dan zoudt u mij ten zeerste verplichten met de mededeeling daarvan’. Bredius gaf gehoor aan de oproep en in 1886 (een paneel van Benjamin Cuyp), 1888 (cat.nr. 16) en 1889 (cat.nr. 3) was ook het bestuur van het museum bereid om te investeren in oude kunst uit Dordrecht. Het Bosrijk landschap met dieren en figuren lijkt een enigszins vergeten bestaan in het Dordrechts Museum te hebben geleid. Het betreft echter een karakteristiek voorbeeld van het werk van Abraham van Calraet. Hoewel het schilderij gerekend kan worden tot een groep werken die sterk door Philips Wouwerman zijn beïn-
Catalogus
81
82
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
vloed, moet de relatie met het werk van Van Calraets vermoedelijke leermeester niet uit het oog worden verloren. Zo doen de figuurtypen in het algemeen aan Cuyp denken, maar er zijn ook meerdere directe ontleningen aan diens werk. De middelste van de drie honden rechts treffen we ook aan op Cuyps bekende Portret van Michiel en Cornelis Pompe van Meerdervoort in het Metropolitan Museum of Art in New York. De zwarte hond is bij Cuyp precies tussen de kleine lespaarden van Michiel en Cornelis weergegeven, deels achter een lichtbruine hond. In het New Yorkse schilderij en andere ruiterstukken van Cuyp zijn regelmatig met gebogen rug rennende, jagende honden te zien. Een variant hierop met een meer speelse hond is te vinden op de Rijschool in het Toledo Museum of Art in Ohio. Van Calraet nam dit type hond met opgeheven kop en achterpoten op de grond in spiegelbeeld over. Voorts is er een duidelijke – eveneens spiegelbeeldige – overeenkomst tussen het bruine paard van Van Calraet en het bruine paard op Cuyps ruiterstuk in de National Gallery of Art in Washington.3 Het is niet bekend hoe lang het schilderij van Van Calraet zich in de negentiende eeuw in de collectie Désiré van den Schrieck in Leuven bevond, maar het zal nog rond 1800 een zekere reputatie hebben gehad in Dordrecht. De voorstelling is althans overgenomen op een decoratieve kamerbeschildering van een pand aan de Wijnstraat 163 tegenover de Boterbeurs in Dordrecht (afb. 14a).4 Het lijkt erop dat de overige drie door bloemguirlandes omgeven landschappen in dit interieur naar andere schilderijen van Van Calraet zijn gekopiëerd. Mogelijk had het ooit een pendant of was het onderdeel van een reeks.5 SP
14a. Foto van kamerbeschildering in het pand Wijnstraat 163 te Dordrecht. Regionaal Archief Dordrecht.
83
Catalogus
Noten 1. Er bevonden zich al wel uit stedelijk bezit afkomstige zeventiende-eeuwse schilderijen in de collectie, zoals Adam Willaerts Gezicht op Dordrecht uit 1629. In 1844 werd door de regenten van het Krankzinnigengesticht (op de plek van het Heilige Geest- en Pesthuis ter Grote Kerk waar nu het Dordrechts Museum staat) aan het museum Portret van drie personen en een stilleven van keukengerei, een gekookte kreeft en dode en levende vogels, paneel, 91,4 x 154,1 cm, inv.nr. dm/844/214 geschonken. Sinds een restauratie in 1976, waarbij een signatuur werd gelezen als A. Calraet, heeft het ten onrechte op naam van Abraham van Calraet gestaan. Zie essay Dumas, p. 28. 2. In een exemplaar van de bestandscatalogus uit 1880 is de notitie ‘gemerkt AC’ toegevoegd en vanaf de eerstvolgende catalogus (1887) tot en met de catalogus uit 1911 is dit in de beschrijving te vinden. 3. Voor de genoemde schilderijen van Cuyp, zie: cat. tent. Washington/Londen/ Amsterdam 2001/02, nrs. 29, 38 en 39. Vergelijkbare honden zijn al in het werk van Jacob Gerrritsz. Cuyp terug te vinden, zie bv. de tekening in New Haven; Haverkamp Begemann 2002, p. 75, afb. 83 en p. 194, nr. d5. 4. Regionaal Archief Dordrecht, zie Beeldbank inv.nrs. 552-330796 t/m 552-330804. 5. In zowel het oeuvre van Cuyp als van Van Calraet zijn landschappen als pendanten bekend; voor Van Calraet zie: RKDimages, nrs. 116806 en 116807.
84
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Abraham van Calraet (Dordrecht - Dordrecht) Heuvelachtig landschap met ruiters en andere figuren voor een poort Paneel, 37,4 x 53,4 cm Gemonogrammeerd links (op de poort): A.C. Dordrecht, Dordrechts Museum, inv. dm/948/105 (vanaf 1948 in langdurig bruikleen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort, inv.nr. nk 2436).
Herkomst: veiling B. Ocke, Leiden (Van Leen), 21-22 april 1817, nr. 23; Gloucester, coll. Ralph Fletcher, 1838; veiling Londen (Christie’s), 9 juni 1838, nr. 44; veiling Londen (Christie’s), 28 juni 1852, nr. 31; Philadelphia, coll. P.A.B. Widener, 19131922; Philadelphia, coll. J.E. Widener; Den Haag, kunsthandel K.W. Bachstitz, 1926; verkocht aan de Hamburger Kunsthalle tijdens de Tweede Wereldoorlog; Den Haag, Stichting Nederlands Kunstbezit. Selectie van literatuur: HdG 609a en 621 (als A. Cuyp); Hofstede de Groot 1926, p. 483 (als A. van Calraet); Chong 1992, p. 514, nr. Calr. 23 (idem); De Heer/Kuyvenhoven/Mijnlieff 1992, p. 63, nr. 396, met afb. (idem). Selectie van tentoonstellingen: Recklinghausen/Oberhausen 1969/70, nr. 17, met (foutieve) afb. 42 (als A. van Calraet). Uit zeventiende-eeuwse boedelinventarissen blijkt dat er opvallend veel schilderijen van Philips Wouwerman (1619-1668) in woonhuizen in Dordrecht hingen. In de periode 1620-1719 werden in zeven verschillende inventarissen veertien schilderijen op naam van deze schilder uit Haarlem gezet.1 Zijn schilderijen behoren bovendien tot de hoogst getaxeerde werken in Dordtse boedels, direct na die van Cornelis van Poelenburch (1594-1667), een andere schilder van buiten de stad. De landschappen met paarden en jagers van Wouwerman sloten ongetwijfeld goed aan bij de aristocratische idealen van het rijke patriciaat in Dordrecht, zoals de ruiterstukken van Cuyp dat ook deden (zie cat.nr. 2). Abraham van Calraet heeft handig op de populariteit van dergelijke landschappen ingespeeld. Uit de door Bredius in zijn Künstler-Inventare gepubliceerde boedelinventaris van Van Calraets moeder blijkt dat er niet alleen veel kopieën naar Cuyp in familiebezit waren, maar ook naar Wouwerman.2 Van Calraets compositie met halt houdende ruiters bij een herberg doet sterk aan het werk van Wouwerman denken. Het witte paard lijkt een levade te willen maken, een dressuurproef uit de academische rijkunst. Hoewel de steigerende houding op een levade lijkt en het paard zijn gewicht op de achterhand draagt, zijn de voorpoten niet netjes onder het lichaam gevouwen. Op een klein paneel van Van Calraet dat in 2005 bij Christie’s in New York is geveild, treffen we ook een steigerend wit paard aan.3 Dat schilderij is voorzien van een pendant met daarop eveneens jagers te paard. Op het Heuvelachtig landschap met ruiters en andere figuren voor een poort en op de pendanten is Van Calraet erin geslaagd om de paarden in verschillende houdingen en kleuren afwisselend weer te geven.
Catalogus
85
86
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Zowel van Wouwerman als van Cuyp zijn schilderijen met een rijschool bekend.4 Arnold Houbraken schreef in zijn biografie van Cuyp: ‘Onder zyne Konststukken zyn wel de voornaamste, daar hy de Dordsche Beestemarkt in verbeeld, als ook de Pikeurbaan, daar hy dan de schilderagtigste Paerden die daar gewoonlyk kwamen, in te pas bragt, zoo dat men dezelve kost onderkennen’.5 Deze opmerking van Houbraken over een Pikeurbaan is wel in verband gebracht met Cuyps schilderij in het Toledo Museum of Art.6 Cuyp moet in ieder geval een grote reputatie op dit gebied hebben gehad en paarden spelen inderdaad een belangrijke rol in zijn oeuvre. Het is niet verwonderlijk dat het hier getoonde schilderij van Van Calraet tot 1926 op naam van Cuyp stond. Van Calraet nam de markt voor ruiterstukken van Cuyp over. De veelzijdige Van Calraet, die als schilder gespecialiseerd was in zowel stillevens als landschappen en daarnaast ook beeldsnijder was, kan ook als een begenadigd paardenschilder worden gezien. In veel van zijn landschappen gaf hij prominent paarden weer en dikwijls met meer afwisseling dan bij Cuyp het geval is. Uit de eerder aangehaalde nalatenschap van zijn moeder blijkt dat Van Calraet naar alle waarschijnlijkheid zelfs ook portretten van paarden maakte. De schilderijen die beschreven staan als ‘Noch een paert van Kees de Molenaer’, ‘1 paert van Neurenberg’ en ‘1 dito van Hoogeveen’ betreffen, zoals Bredius al opmerkte, vermoedelijk paardenportretten met de naam van de eigenaar van het dier erbij. In het onderhavige schilderij lijken de paarden een combinatie te zijn van aan Wouwerman en Cuyp ontleende voorbeelden. Van Calraet heeft ook meerdere batailles of ruitergevechten gemaakt waarin hij een nog grotere verscheidenheid aan paarden in verschillende houdingen aan de dag legt. Goede voorbeelden daarvan zijn te zien op de tentoonstelling (cat.nrs. 12 en 13) en in de collectie van het Rijksmuseum (afb. 13a).7
SP Noten 1. Informatie over Dordtse boedelinventarissen is ontleend aan: Loughman 1992, pp. 48 en 50. Het is opvallend dat in de tabellen de naam Van Calraet niet voorkomt. Mogelijk werden zijn werken in boedels niet meer herkend of al aan Cuyp toegeschreven. 2. Bredius 1915. 3. Zie: RKDimages, nr. 116806 en voor de pendant: nr. 116807. 4. Zie bv.: RKDimages, nr. 189557. 5. Houbraken 1718, deel i, p. 249. 6. Cat. tent. Washington/Londen/Amsterdam 2001/02, nr. 39, met afb. in kleur; van Van Calraet bevindt zich in de Dulwich Picture Gallery een stalinterieur met rijschool; Murray 1980, p. 38, nr. 65, met afb.; zie ook: RKDimages, nr. 225937. 7. Voor het ruitergevecht in het Rijksmuseum, zie: cat. tent. Dordrecht 1992/93, nr. 13.
Catalogus
87
88
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Toegeschreven aan Abraham van Calraet Landschap met ruiter bij avondlicht Paneel, 47 x 55 cm Gemonogrammeerd midden onder (op een steen in het water): A.C. Dordrecht, Dordrechts Museum, inv.nr. dm/888/404.
Herkomst: aankoop van kunsthandel Charles Sedelmeyer, Parijs, 1888. Selectie van literatuur: HdG 421 (als A. Cuyp); Cat. Dordrecht 1928, p. 17, nr. 46 (idem); Martin 1950, p. 75, nr. 132, met afb. (idem); Bol 1979/80, afb. 8 in kleur op p. 189 (als A. van Calraet); Bol 1982, afb. 8 in kleur op p. 16 (idem); Chong 1992, p. 446, nr. c 5 (niet A. van Calraet). Selectie van tentoonstellingen: Dordrecht 1963, nr. 21, afb. 92 (als A. Cuyp); Dordrecht 1992/93, nr. 11, met afb. in kleur (als A. van Calraet); Athene 2002, nr. 18, met afb. in kleur (idem). Op dit Italiaans aandoend landschap, badend in de avondzon, is een in het rood geklede ruiter bij een enigszins vervallen hoeve in gesprek met een herder, wiens twee koeien liggen uit te rusten. Dat het Dordrechts Museum dit sfeervolle schilderij in zijn collectie heeft, is geheel te danken aan Abraham Bredius. Bredius had het werk in 1887 in Parijs gezien bij kunsthandel Sedelmeyer en schreef op 17 februari van dat jaar een brief aan het bestuur van het Dordrechts Museum, waarin hij de aankoop van dit – toen op naam van Aelbert Cuyp staande – schilderij ten zeerste aanbeval: ‘Een fraai zonnig landschap, 1 W Qualiteit allerbeste periodes van deze meester met 2 koeien, paard en ruiter. […] Weldra zijn dergelijke Cuyp’s introuvable. Rijke lui genoeg in Dordt om eens één Cuyp te kopen. Viribus unitis!’1 Laurens Bol was de eerste die het schilderij in 1982 toeschreef aan Abraham van Calraet, wat tot nu toe alleen wordt betwijfeld door Alan Chong, die het te dik en ruw geschilderd vindt om van hem te zijn. ChD Noten 1. J.M. de Groot, in: cat. tent. Dordrecht 1992/93, p. 108.
Catalogus
89
90
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Anoniem (voorheen Aelbert Cuyp) Landschap met vee bij een rivier Paneel, 46,2 x 74,2 cm Draagt signatuur rechtsonder: A. cuyp Den Haag, Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis, inv.nr. 821.
Herkomst: Gopsall, Leicesterhire, coll. Earl Howe, 1823; veiling Londen (Christie’s), 7 december 1933, nr. 11, met afb.; Londen, kunsthandel Colnaghi, 1933; aankoop, met steun van de Vereniging Rembrandt (dankzij het legaat Van Weel), 1936. Selectie van literatuur: HdG 372 (als A. Cuyp); Duparc 1980, pp. 26-27, afb. op p. 163 (als omgeving van A. Cuyp; met opgave van eerdere literatuur); Chong 1992, p. 463, nr. c 50 (als niet A. Cuyp); Buvelot 2004, pp. 104-105, met afb. (als manner of A. Cuyp, mogelijk uit de achttiende eeuw). Dit rivierlandschap met zeilende scheepjes en rechts op de oever een herder met zijn kudde en een melkende boerin is, evenals het volgende catalogusnummer, een voorbeeld van een schilderij dat door een apocrief (later aangebracht) ‘A. cuyp’ signatuur lange tijd is doorgegaan voor een werk van de befaamde Dordtse grootmeester. Sommige van dergelijke stukken worden thans aan Abraham van Calraet toegeschreven, maar dat geldt niet voor deze twee. Zij behoren tot de latere, mogelijk achttiende-eeuwse navolgingen, die als pastiches, of mogelijk zelfs als vroege vervalsingen zijn op te vatten.1 ChD Noten 1. Alan Chong beschouwt het als een pastiche uit de achttiende eeuw.
Catalogus
91
92
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Anoniem (voorheen Aelbert Cuyp) Trekkend landvolk in een zuidelijk landschap Paneel, 38,1 x 52,2 cm Draagt signatuur rechtsonder: A. cuyp Den Haag, Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis, inv.nr. 963.
Herkomst: Parijs, coll. Jean-Baptiste-Pierre Lebrun; Londen, coll. George Hibbert, 1897, veiling Londen (Christie’s), 14 mei 1802, nr. 45; Londen, coll. George Hibbert, 1818; veiling Londen (Christie’s), 13 juni 1829, nr. 66; Londen, coll. Richard Foster, 1829-1835; Londen, coll. Henry Beavan, ca. 1842; Londen, coll. John Dean Paul, ca. 1842; Londen, kunsthandel A. Wertheimer; Londen, coll. Alfred de Rothschild; coll. Lord Houghton, later the Earl of Crewe, 1895; aankoop van kunsthandel Edward Speelman, Londen, 1963. Selectie van literatuur: HdG 465 (als A. Cuyp); Reiss 1975, p. 79, onder nr. 46 (idem); Duparc 1980, pp. 24-26, afb. op p. 162 (idem; met opgave van eerdere literatuur); Chong 1992, p. 352, nr. 111 c (als niet A. Cuyp); Buvelot 2004, pp. 104-105, met afb. (als manner of A. Cuyp). Drie reizigers met muildieren trekken door een heuvelachtig, Italiaans aandoend landschap. Het schilderij is nauw verwant aan een doek van Aelbert Cuyp in het Cleveland Museum of Art van wat grotere afmetingen (afb. 18a). Dat het niet een eigenhandige repliek betreft, blijkt uit het grote verschil in kwaliteit. Het Haagse stuk is minder atmosferisch, de figuurtjes zijn minder goed weergegeven en ook de uitvoering is aanzienlijk minder verfijnd. Noten
ChD
1. Reiss 1975, p. 79, nr. 46, met afb.; Chong 1992, pp. 352-352, nr. 111; cat. tent. Washington/Londen/Amsterdam 2001/02, nr. 24, met afb. in kleur. 2. Evenals ons cat.nr. 17 beschouwt Alan Chong dit schilderij als een pastiche uit de achttiende eeuw.
Catalogus
a Aelbert Cuyp Trekkend landvolk in een zuidelijk landschap Paneel, 48,1 x 74,8 cm, gesigneerd rechtsonder: A. cuyp, Cleveland, The Cleveland Museum of Art, Bequest of John L. Severance, inv.nr. 1942.637.
93
94
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Anoniem (voorheen Aelbert Cuyp) Vrouw met strohoed en mand met vruchten Paneel, 56 x 45 cm Draagt signatuur rechtsonder: A: Cuijp Rotterdam, Museum Boijmans Van Beuningen, inv. nr. 2492.
Herkomst: Duitsland, particuliere collectie; veiling Keulen (Lempertz), 10 mei 1916, nr. 22, met afb.; coll. Onnes van Nijnerode; Amsterdam, kunsthandel Jacques Goudstikker, 1920; Parijs, kunsthandel Brunner, 1921; Dordrecht, coll. B.H.M. Lips; Vierhouten/Rotterdam, coll. D.G. van Beuningen; door het museum verworven met de verzameling Van Beuningen, 1958. Selectie van literatuur: Bredius 1917, pl. ii c (detail) (als A. Cuyp); Chong 1992, p. 490, nr. c 128 (als niet A. Cuyp); J. Giltaij, in: Lammertse 1998, pp. 43-44, nr. 13, met afb., en afb. in kleur op p. 53 (als A. Cuyp); Giltaij 2000, p. 34, met afb. (idem). Selectie van tentoonstellingen: Den Haag 1916, zonder nr. Deze jonge vrouw met een brede, platte kraag over haar blauwe jak, draagt een grote hoed van gevlochten stro op haar hoofd,1 terwijl zij in haar handen een mand met perziken en druiven vasthoudt. Mogelijk verbeeldt zij het goede leven van het platteland.2 Dergelijke, genreachtige halffiguren, met een haan, een gans of een mand met eieren onder de arm, werden onder anderen geschilderd door de vader van Aelbert Cuyp, Jacob Gerritsz. Cuyp (1594-1652).3 Dit catalogusnummer is echter voorzien van een duidelijk A. Cuyp signatuur, waardoor het doorgaans toch als een werk van Aelbert Cuyp wordt geaccepteerd. In 1916 werd het tezamen met vijf perzikstillevens door Abraham van Calraet tentoongesteld in het Mauritshuis met het doel om de verschillen tussen beide kunstenaars aan te tonen. In de Nieuwe Rotterdamsche Courant schreef Bredius hierover: ‘Het wordt daardoor wel duidelijk hoe verschillend de techniek van Cuyp is van die van Calraet, wiens schildertrant, ook in zijn fraaiste stukken, veel gladder, dunner, minder “körnig”, soms porseleinachtiger is’.4 Ook vergeleek hij het met een A: Cuijp gemerkt visstilleven, dat overigens tegenwoordig wordt toegeschreven aan Pieter van Noort (ca. 1600-1672): ‘Men vergelijke de thans ook beter [te] bestudeeren late Cuijp van het Mauritshuis met het visch-stilleven: in die Zalmen vindt men absoluut terug de korrelige, pittige, vette schilderwijze van de perziken in het mandje van het jonge meisje, daarentegen niets van de gladde, meer porcelein-achtige manier der A.C. stillevens’.5 Jeroen Giltaij denkt dat het een vroeg werk van Cuyp betreft uit omstreeks 1640, ontstaan onder sterke invloed van zijn vader. Alan Chong is echter van mening dat het niet door Cuyp is geschilderd en nam het in zijn oeuvrecatalogus dan ook op onder de verworpen werken. Ook Rudi Ekkart en Fred Meijer zijn deze mening toegedaan, en hoewel de mand met perziken (en druiven) qua techniek herinnert
Catalogus
95
96
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
aan de perzikenstillevens van Abraham van Calraet, zijn zij er ook van overtuigd dat deze halffiguur en de portretten van de twee volgende catalogusnummers niet van Van Calraet kunnen zijn.6 Aangezien deze drie onderling de nodige stilistische verschillen vertonen, hebben we waarschijnlijk zelfs te maken met drie verschillende, anonieme schilders. ChD Noten 1. Een vergelijkbare strooien hoed wordt gedragen door een melkend meisje in verschillende werken van Aelbert Cuyp: Reiss 1975, pp. 90-92, nrs. 55-57, met afb. 2. J. Giltaij, in: Lammertse 1998, p. 44. 3. Zie Meijer 2002, kleurenafb. 80 en 81 op p. 72; Paarlberg 2002-c, afb. 8 en 9 op p. 18. Maar ook van Aelbert Cuyp zelf kennen we enkele van dergelijke stukken, bv. een dienstmeid met een schaal oliebollen en een visverkoper met een bak vis; Paarlberg 2010-b, kleurafb. 4 en 5 op p. 14. 4. Nieuwe Rotterdamsche Courant (3 oktober 1916). 5. Ibidem. 6. Mondelinge mededeling, augustus 2015.
Catalogus
97
98
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Anoniem (voorheen Aelbert Cuyp) Portret van een meisje met een mand met perziken ca. 1645 Doek, 63,5 x 48,2 cm Draagt signatuur rechtsboven: A: cuyp: f. Den Haag, Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis, inv.nr . 829.
Herkomst: Ballochmyle House, Ayrshire (Schotland), coll. Sir Claude Alexander Bt.; veiling Edinburgh (Dowell’s), 19 februari 1938, nr. 128; aankoop van kunsthandel Leonard Koetser, Londen, 1938. Selectie van literatuur: Chong 1992, p. 489, nr. c 121 (als niet A. Cuyp); Buvelot 2004, pp. 104-105, met afb. (als A. Cuyp?). Selectie van tentoonstellingen: Dordrecht 1977/78, nr. 22, met afb. (als A. Cuyp). Ofschoon dit portret van een meisje met blozende wangen meestal wordt beschouwd als een werk van Aelbert Cuyp, hebben wij hier waarschijnlijk toch te maken met een werk uit diens omgeving. Volgens Alan Chong komt de signatuur niet overeen met de doorgaans door Cuyp gebruikte handtekening en hij wijst de toeschrijving aan hem dan ook af. Het zou aardig zijn geweest wanneer wij het oeuvre van Abraham van Calraet, tot nu toe voornamelijk bestaande uit stillevens, landschappen en ruiterstukken, hadden kunnen uitbreiden met enkele genrestukken, maar dit schilderij waarvan de mand met perziken herinneringen oproept aan Van Calraets stillevens met dezelfde vruchtensoort, zal door een andere, onbekende kunstenaar zijn geschilderd. Ook Chong is van mening dat de perziken te onhandig zijn geschilderd om van Van Calraet te zijn. Op basis van het kostuum kan dit schilderij omstreeks 1645 worden gedateerd. ChD
Catalogus
99
100
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
Anoniem (voorheen Aelbert Cuyp of Abraham Calraet) (Zelf)portret van een jonge schilder ca. 1660 Doek, 37 x 30 cm Den Haag, Museum Bredius, inv.nr. 157-1946.
Herkomst: Londen, coll. W.P. Anderson; Londen, coll. James H. Anderson, ca. 1859; veiling William Cox, Londen (Robinson & Fisher), 13-14 maart 1883, nr. 133; Londen, coll. Lady Newland, 1883; Londen, kunsthandel Thomas Agnew & Sons, onbekend wanneer; aanwinst 1931. Selectie van literatuur: Van Gelder 1931 (als A. Cuyp en ca. 1636); Eckhardt 1971, pl. 28 (idem); Blankert 1991, p. 69, nr. 44, met afb. (als heette A. Cuyp en ca. 1660; met opgave van eerdere literatuur); Chong 1992, p. 489, nr. c 122 (als niet A. Cuyp). Selectie van tentoonstellingen: Den Haag 2009, nr. 16, met afb. in kleur (als Anoniem en ca. 1660). Deze jongeman, gekleed in een grijze wambuis met kanten kraag, draagt een zwarte hoed op het hoofd en houdt in zijn linker hand een schilderspalet en diverse penselen vast. Zijn blik is niet op de toeschouwer gericht, zoals meestal bij zelfportretten het geval is, maar naar iets of iemand links daarvan. Tussen zijn rechter duim en wijsvinger is een stukje papier geklemd met daarop een simpele lijntekening in rood krijt van een halffiguur met hoofdbedekking en mogelijk eveneens een palet in de hand. Misschien is dit tekeningetje een eerste opzet van wat de jonge kunstenaar op het punt staat te gaan schilderen. Het schilderij is een voorbeeld van een werk dat eerst op naam van Aelbert Cuyp stond, vervolgens aan Abraham Calraet werd toegeschreven, maar uiteindelijk toch als van een anonieme meester wordt beschouwd. H.E. van Gelder publiceerde deze aanwinst van Bredius in 1931 als een jeugdwerk van Cuyp en roemde ‘het blanke en bloeiende van de kleur: het grijs van de jas, het donker van den hoed, en tusschen beide het frischblozende gezicht van den jongen kunstenaar, die getracht heeft zichzelf weer te geven, met al de toewijding van een, die zijn werk liefheeft en al de argeloosheid van een beginner, die ondertusschen toch begaafd genoeg is, om zulk een opgave aan te pakken en er goed af te brengen, al zijn er natuurlijk hier en daar tekortkomingen, onder andere in de plooienschildering’.1 Zoals veel vaker gebeurde, werden tekortkomingen dus op het conto van de onervarenheid van de jonge kunstenaar geschreven. Dat het een Cuyp betrof, werd toen bevestigd door een AC-monogram op het palet. W. Martin interpreteerde het monogram echter als dat van Van Calraet en schreef het portret dan ook aan hem toe.2 Bij een recente schoonmaak bleek dit monogram echter een latere toevoeging te zijn en sindsdien wordt niet meer geloofd dat Van Calraet de schilder ervan is.3 Dat het geen zelfportret van de
Catalogus
101
102
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
jeugdige Cuyp kon zijn, werd overigens al eerder bevestigd toen het kostuum omstreeks 1660 werd gedateerd, wat zou betekenen dat Cuyp dan veertig jaar zou zijn geweest. ChD Noten 1. Van Gelder 1931. 2. Volgens een notitie op het fotokarton bij het rkd. 3. F.G. Meijer, in cat. tent. Den Haag 2009.
Afgekort geciteerde literatuur
104
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
B A. Blankert, Museum Bredius. Catalogus van de schilderijen en tekeningen, Zwolle/Den Haag 1991.
B /
L.J. Bol, ‘“Goede onbekenden”. Hedendaagse herkenning en waardering van verscholen, voorbijgezien en onderschat talent. ii. Van Calraet en Susenier’, Tableau 2 (1979/80), pp. 188-194.
B
L.J. Bol, ‘Goede Onbekenden’. Hedendaagse herkenning en waardering van verscholen, voorbijgezien en onderschat talent, Utrecht 1982.
B /
A. Bredius, ‘Der Stillebenmaler Abraham Calraet (auch van Calraet)’, Kunstchronik 25 (1913/14), kol. 93-94.
B
A. Bredius, ‘Das Nachlass-Inventar der Mutter von Barend und Abraham van Calraet’, in: Künstler-Inventare. Urkunden zur Geschichte der holländischen Kunst des XVIten, XVIIten und XVIIIten Jahrhunderts, 7 delen, Den Haag 19151921, deel i (1915), pp. 308-320.
B /-
A. Bredius, ‘De stilleven-schilder Abraham (van) Calraet (1642-1722)’, Oude Kunst 1 (1915/16), pp. 90-91.
B /-
A. Bredius, ‘Aelbert Cuyp of Abraham (van) Calraet? Antwoord aan Dr. Hofstede de Groot’, Oude Kunst 1 (1915/16), pp. 186-188.
B /-
A. Bredius, ‘Een laatste woord over de Calraet kwestie’, Oude Kunst 1 (1915/16), pp. 293-294.
B /
A. Bredius, ‘Een Calraet-tentoonstelling’, Oude Kunst 2 (1916/17), pp. 105-109.
B
A. Bredius, ‘The still-life painter, Abraham Calraet’, The Burlington Magazine 30 (1917), pp. 172-179.
B
A. Bredius, ‘Further light upon the painter Calraet (Kalraet)’, The Burlington Magazine 35 (1919), p. 120.
B-M
C. Brière-Misme, ‘Un petit maître hollandais, Cornelis Bisschop (1630-1674). i: l’artiste et sa famille’, Oud Holland 65 (1950), pp. 24-40.
B
Q. Buvelot (samenst.) (met bijdragen van C. Vermeeren), Royal Picture Gallery Mauritshuis. A Summary Catalogue, Den Haag/Zwolle 2004.
C. D
Dordrechts Museum. Catalogus der kunstwerken, Dordrecht 1928.
105
Afgekort geciteerde literatuur
C. K Fine Old Master Paintings Principally of the Dutch and Flemish Schools, David Koetser, Zürich 1990.
C. O
Schilderijen van het Rijksmuseum Kröller-Müller, Otterlo 1970.
C
A. Chong, Aelbert Cuyp and the Meanings of Landscape, Ann Arbor 1994 (diss. New York 1992).
D B K
C.J. de Bruyn Kops, ‘Kanttekeningen bij het nieuw verworven landschap van Aelbert Cuyp en enige bijzonderheden over de waardering en export van zijn werk in het verleden’, Bulletin van het Rijksmuseum 13 (1965), pp. 162-177.
D G
J.M. de Groot, ‘Rustende ruiters in een landschap, Aelbert Cuyp (1620-1691)’, Jaarverslag Vereniging Rembrandt (1978), pp. 32-34.
D G
J.M. de Groot, ‘Een keuze uit de collectie’, in: W. de Paus & G.J. Schweizer (red.), Dordrechts Museum 150 jaar 1842-1992, Dordrecht 1992, pp. 63-201.
D H/K/M
[E. de Heer, F. Kuyvenhoven & E. Mijnlieff], Rijksdienst Beeldende Kunst. The Netherlands Office for Fine Arts The Hague. Old Master Paintings. An Illustrated Summary Catalogue, Zwolle/Den Haag 1992.
D /
Ch. Dumas, ‘Register van ruiterportretten’, in: cat. tent. In het zadel. Het Nederlands ruiterportret van 1550 tot 1900, Leeuwarden (Fries Museum) / ’s-Hertogenbosch (Noordbrabants Museum)/Assen (Provinciaal Museum van Drenthe) 1979-1980, pp. 99-121.
D
[F.J. Duparc], Mauritshuis. Hollandse schilderkunst. Landschappen 17de eeuw, Den Haag 1980.
E
G. Eckhardt, Selbstbildnisse niederländischer Maler des 17. Jahrhunderts, Berlijn 1971.
G-K
E. Gemar-Koeltzsch, Luca Bild-Lexikon. Holländische Stillebenmaler im 17. Jahrhunderts, 3 delen, Linden 1995.
G
J. Giltaij, Honderd vijftig jaar er bij en er af. De collectie oude schilderkunst van het Museum Boijmans Van Beuningen Rotterdam 1849 tot 1999, Rotterdam/ Zutphen 2000.
H B
E. Haverkamp Begemann, ‘Jacob Gerritsz. Cuyp als tekenaar’ en ‘Catalogue raisonné. Drawings’, in: cat. tent. Dordrecht 2002, pp. 75-81 en 193-199.
106
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
HG C. Hofstede de Groot, Beschreibendes und kritisches Verzeichnis der Werke der hervorragendsten holländischen Maler des XVII. Jahrhunderts, nach dem Muster von John Smith’s catalogue raisonné, 10 delen, Esslingen a. N. 1907-1928, deel ii (1908).
H G /-
C. Hofstede de Groot, ‘Aelbert Cuyp of Abraham van Kalraat?’, Oude Kunst 1 (1915/16), pp. 143-145.
H G /-
C. Hofstede de Groot, ‘Aelbert Cuyp of Abraham van Kalraet?’, Oude Kunst 1 (1915/16), pp. 241-243.
H G
C. Hofstede de Groot, ‘Kalraet (Calraet, Kalraat), Abraham van’, in: U. Thieme & F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler von der Antike bis zur Gegenwart, deel xix, Leipzg 1926, pp. 482-484.
H G/B /
C. Hofstede de Groot, ‘Aelbert Cuyp of Abraham van Kalraet? Ook een slotwoord’ en A. Bredius, ‘Kantteekeningen hierop’, Oude Kunst 1 (1915/16), p. 314 (gevolgd door een slotwoord van de redactie ‘De Cuyp-Calraet kwestie’, p. 386).
H
A. Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen [...] zijnde een vervolg op het schilderboek van K. van Mander, 3 delen, Den Haag 1718.
I
J. Ingamells, The Wallace Collection. Catalogue of Pictures IV. Dutch and Flemish, Londen 1992.
K
P. Knolle, ‘Gevleugelde beelden. Observaties aan vogels in de Nederlandse schilderkunst van de zeventiende en achttiende eeuw’, Tijdschrift voor Mediageschiedenis 12 (2009), nr. 2, pp. 145-185.
K
H. Kraan, Dromen van Holland. Buitenlandse kunstenaars schilderen Holland, 1800-1914, Zwolle/Den Haag 2002.
L
F. Lammertse (met bijdragen van J. Giltaij & A. Janssen), Nederlandse genreschilderijen uit de zeventiende eeuw. Eigen collectie Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam 1998.
L /
J. Loughman, ‘Een stad en haar kunstconsumptie: openbare en privéverzamelingen in Dordrecht, 1620-1719’, in: cat. tent. Dordrecht 1992/93, pp. 34-64.
107
Afgekort geciteerde literatuur
ML/B N. MacLaren (revised and expanded by Chr. Brown), National Gallery Catalogues. The Dutch School 1600-1900, 2 delen, Londen 1991.
M
W. Martin, De schilderkunst in de tweede helft van de zeventiende eeuw, Amsterdam 1950.
M
F.G. Meijer, Stillevens uit de Gouden Eeuw. Eigen collectie Museum Boymansvan Beuningen Rotterdam / Still Life Paintings from the Golden Age. Own Collection Museum Boymans-van Beuningen Rotterdam, Rotterdam 1989.
M
F.G. Meijer, ‘Jacob Gerritsz. Cuyp als schilder van stillevens en dierstukken’, in: cat. tent. Dordrecht 2002, pp. 63-73.
M
F.G. Meijer, The Ashmolean Museum Oxford. Catalogue of the Collection of Paintings. The Collection of Dutch and Flemish Still-life Paintings Bequeathed by Daisy Linda Ward, Zwolle 2003 (onder eindred. van Ch. Dumas).
M
F.G. Meijer, ‘A partridge by Abraham van Calraet (1642-1722) in Budapest’, in: O. Radványi (eindred.), Geest en gratie. Essays Presented to Ildikó Ember on Her Seventieth Birthday, Boedapest 2012, pp. 20-25.
M
P. Murray, Dulwich Picture Gallery. A Catalogue, Londen 1980.
P -
S. Paarlberg, ‘Een herderin van Jacob Cuyp. Aanwinst’, Bulletin Dordrechts Museum 27 (2002), nrs. 3-4, pp. 3-7.
P -
S. Paarlberg, ‘Η ΖΩΓΡΑΦΙΚΗ ΣΤΗ ΝΤОΡΝΤΡΕΧΤ, ΕΙΣΑΓΩΓΗ / Masters of Dordrecht, an introduction’, in: cat. tent. Athene 2002, pp. 49-57.
P -
S. Paarlberg, ‘Wy hadden byna vergeten den braven Dordrechtse Konstschilder Jacob Gerretze Kuip …’, in: cat tent. Dordrecht 2002, pp. 11-23.
P -
S. Paarlberg, ‘IJsgezicht bij Dordrecht in bruikleen van de National Gallery in Londen’, Bulletin Dordrechts Museum 27 (2002), nrs. 3-4, pp. 16-20.
P -
S. Paarlberg, ‘De eend van Cuyp terug in Dordrecht’, Bulletin Dordrechts Museum 29 (2004), nrs. 3-4, pp. 3-8.
P -
S. Paarlberg, ‘Portret van de eend Sijctghen’, Bulletin van de Vereniging Rembrandt 14 (2004), nr. 3, pp. 14-17.
108
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
P - S. Paarlberg, ‘Perziken van Abraham Calraet in langdurig bruikleen’, Bulletin Dordrechts Museum 35 (2010), nr. 2, pp. 14-15.
P -
S. Paarlberg, ‘Nieuwe pronkstukken in de Cuypzaal’, Bulletin Dordrechts Museum 35 (2010), nrs. 3-4, pp. 13-17.
P
S. Paarlberg, ‘Een landschap van Richard Farrington en de impact van Aelbert Cuyp’, in: Ch. Dumas, J. Kosten, E.J. Sluijter et al. (red.), Liber Amicorum Marijke de Kinkelder. Collegiale bijdragen over landschappen, marines en architectuur, Den Haag 2013, pp. 275-282.
R
S. Reiss, Aelbert Cuyp, Londen 1975.
S D /
F. Schmidt Degener, ‘Kalraet (en andere aanwinsten) in Boymans’, Oude Kunst 4 (1918/19), pp. 285-291.
S
G.J. Schweitzer, ‘Over de verzameling’, in: W. de Paus & G.J. Schweizer (red.), Dordrechts Museum 150 jaar 1842-1992, Dordrecht 1992, pp. 33-54.
S/C/J/H
M. Spliethoff, J. Corstens, J. Jurjens & W.J. Hoogsteder, ‘Cuyp of Calraet? Twee Dordtse paardenschilders met het monogram A.C.’, The Hoogsteder Journal, nr. 10 (maart 2004), pp. 42-45.
S
W. Stechow, Dutch Landscape Painting of the Seventeenth Century, Londen 1968 (tweede ed.).
S
M. Stroo, ‘Stedelijke aanwinsten van nationale allure. De Vereniging Rembrandt en het Dordrechts Museum’, Vereniging Rembrandt. Nationaal Fonds Kunstbehoud 2 (1992), nr. 1, pp. 2-10.
V D
J.L. van Dalen, ‘De familie Van Calraet’, Oud-Holland 42 (1925), pp. 172-175.
V W/M
A. van der Willigen & F.G. Meijer, A Dictionary of Dutch and Flemish Still-life Painters Working in Oils, 1525-1725, Leiden 2003.
V G
[H.E.] v[an] G[elder], ‘Aanwinsten aan oude schilderijen. vi. Aelbert Cuyp. Zelfportret als jongen’, Medeelingen van den Dienst voor Kunsten en Wetenschappen der gemeente ’s-Gravenhage, deel ii, afl. viii (december 1931), p. 249.
V H
S. van Hoogstraten, Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst. Anders de zichtbaere werelt, Rotterdam 1678.
109
Afgekort geciteerde literatuur
V H / N.G. van Huffel, ‘Een voluit gemerkt perzikstilleven van A. van Calraet’, Oude Kunst 2 (1916/17), p. 9.
V N/P
L. van Noortwijk & S. Paarlberg (met bijdragen van C. de Bruyn, M. Dominicus-Van Soest, S. Harleman et al.), Dordrechts Museum. De collectie. Het gebouw, Dordrecht / Bussum 2010 (onder red. van H. Führi Snethlage, L. van Noortwijk & M. Jager).
V
G.H. Veth, ‘Aelbert Cuyp, Jacob Gerritsz. Cuyp en Benjamn Cuyp’, OudHolland 2 (1884), pp. 233-290.
V
G.H. Veth, ‘Aanteekeningen omtrent eenige Dordrechtsche schilders. Conincksvelt-Cuyp’, Oud-Holland 6 (1888), pp. 129-148.
V
G.H. Veth, ‘Aanteekeningen omtrent eenige Dordrechtsche schilders. Abraham van Kalraet’, Oud-Holland 7 (1889), pp. 304-305.
V
G.H. Veth, ‘Aanteekeningen omtrent eenige Dordrechtsche schilders. Aanvullingen en verbeteringen’, Oud-Holland 21 (1903), pp. 111-124.
V
J. Veth, Kunstbeschouwingen: algemeene onderwerpen, reisbrieven, monumenten, oude Nederlandsche kunst, Amsterdam 1904.
V
J. Veth, ‘Sijctghen, beschouwing van een schilderij van Aelbert Cuyp’, Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 61 (1921), pp. 380-384.
Afgekort geciteerde tentoonstellingen
112
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
A O XPYΣΟΣ ΛΙΩΝΑΣ ΤΗΣ ΟΛΛΑNΔΙΚΗΣ ΖΩΓΡΑΦΙΚΗΣ ΑΠΟ ΤΗ ΣΥΛΛΟΓΗ ΤΟΥ ΜΟΥΣΕΙОΥ ΤΗΣ DORDRECHT / The Golden Age of Dutch Painting
from the Collection of the Dordrechts Museum, Athene (National Gallery and Alexandros Soutzos Museum) 2002 (cat. door P.J. Schoon, G. Schweitzer, S. Paarlberg et al.; onder red. van A. Tamvaki & S. Paarlberg).
B
An Eye for Detail. 17th-Century Dutch and Flemish Paintings from the Collection of Henry H. Weldon, Baltimore (The Walters Art Gallery) 1999 (cat. door N.T. Minty & J. Spicer).
B /
Rembrandt and the Dutch Golden Age, Boedapest (Szépművészeti Múzeum) 2014-2015 (onder red. van I. Ember, met medewerking van N. Koruhely, J. Tátrai & A. Vécsey).
D H
Oude schilderijen bijeengebracht uit de verzameling van Dr. A. Bredius en J.O. Kronig, Den Haag (Kunstzaal Kleykamp) 1915.
D H
Abraham van Calraet en Aelbert Cuyp, Den Haag (Mauritshuis) 1916 (geen cat.).
D H
Bredius, Rembrandt en het Mauritshuis!!! Een eigenzinnig directeur verzamelt, Den Haag (Mauritshuis) 1991 (cat. door M. de Boer & J. Leistra; onder red. van M. de Boer).
D H
Verrassende restauraties. Zeventien gerestaureerde schilderijen uit de collectie van Museum Bredius, Den Haag (Museum Bredius) 2009 (cat. door M.C. de Kinkelder, E. Klück, J. Kosten & F.G. Meijer; onder red. van Ch. Dumas).
D
Tentoonstelling van werken door Dordtsche meesters 17e- 18e- 19e- eeuw, Dordrecht (Teekengenootschap Pictura) 1924.
D
Nederlandse stillevens uit vier eeuwen, Dordrecht (Dordrechts Museum) 1954.
D
Nederlandse landschappen uit de zeventiende eeuw, Dordrecht (Dordrechts Museum) 1963 (cat. door L.J. Bol).
D /
Aelbert Cuyp en zijn familie. Schilders te Dordrecht. Gerrit Gerritsz. Cuyp. Jacob Gerritsz. Cuyp. Benjamin Gerritsz. Cuyp. Aelbert Cuyp, Dordrecht (Dordrechts Museum) 1977-1978 (cat. door J.M. de Groot & J. Giltay).
D /
De Zichtbaere Werelt. Schilderkunst uit de Gouden Eeuw in Hollands oudste stad, Dordrecht (Dordrechts Museum) 1992-1993 (cat. door C. Brusati,
113
Afgekort geciteerde tentoonstellingen
A. Chong, J. Loghman et al.; onder red. van P. Marijnissen, W. de Pous, P. Schoon et al.).
D
Kopen voor de eeuwigheid. Verzamelen in het Dordrechts Museum 1975-2000, Dordrecht (Dordrechts Museum) 2000 (cat. door R. Zwikker, F. Becht, F. de Graaf et. al; onder red. van M.H. Peeters, W. de Paus, A. Rakzuyn et al.).
D
Jacob Gerritsz. Cuyp (1594-1652), Dordrecht (Dordrechts Museum) 2002 (cat. door Y. Bleyerveld, S. Giepmans, W.Th. Kloek et.al; onder eindred. van S. Paarlberg).
D /
Sijtctghen, de eend van Cuyp terug in Dordrecht, Dordrecht (Dordrechts Museum) 2004-2005 (geen cat.).
D
Northern Nocturnes. Nightscapes in the Age of Rembrandt, Dublin (National Gallery of Ireland) 2005 (cat. door E. Waiboer).
L
The Orange and the Rose, Londen (Victoria and Albert Museum) 1964.
M S
El Siglo de Oro Holandés en Dordrecht. Obras maestras de la colección del Museo y del Archivo Municipal de Dordrecht, Mexico Stad (Museo Nacional de San Carlos) 2003 (cat. door C. Brusati, F. de Graaf, Ch. Jurgens et al.; onder red. van S. Paarlberg).
N /
Dutch Masterworks from the Bredius Museum. Rembrandt and his Contemporaries, Nagasaki (Holland Village Museum) 1987-1988
N /
Masters of Dordrecht. 17th, 18th and 19th Century Paintings from the Collection of the Dordrechts Museum, Nagasaki (Palace Huis ten Bosch Museum) 1993 (cat. door J.M. de Groot).
N O
In the Eye of the Beholder: Northern Baroque Paintings from the Collection of Henry H. Weldon, New Orleans (New Orleans Museum of Art) 1997 (cat. door N.T. Minty).
N Y . /
Dutch Masterworks from the Bredius Museum. A Colloisseurs Collection, New York (National Academy of Design) / Omaha, Nebraska (Joselyn Art Museum) / Allentown, Pennsylvania (Allentown Art Museum) / Louisville, Kentucky (J.B. Speed Art Museum) / Baltimore, Maryland (Walters Art Gallery) / Milwaukee, Wisconsin (Milwaukee Art Centre) / Tulsa, Oklahoma (Philbrook Art Center) 1985-1987.
N
Fine Paintings from East Anglia, Norwich (Norwich Castle Museum) 1964.
114
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
P Bestiaire hollandais. Exposition de tableaux, aquarelles, dessins et gravures par des artistes hollandais des XVIIe-XVIIIe siècles et d’un choix de livres de la même période, Parijs (Institut néerlandais) 1960.
P
Reflets du Siècle d’Or. Tableaux hollandais du dix-septième siècle. Collection Frits Lugt. Fondation Custodia, Parijs (Institut néerlandais) 1983 (cat. door S. Nihom-Nijstad).
R/O /
Niederländische Malerei des 17. Jahrhunderts. Hauptwerke aus Dordrechts Museum, Recklinghausen (Städtische Kunsthalle) / Oberhausen (Städtische Galerie Schloss Oberhausen) 1969-1970.
S C
Maestros del Siglo de Oro holandés en Dordrecht de la colección del Museo de Dordrecht / Masters of the Dutch Golden Age in Dordrecht from the Collection of the Dordrechts Museum, Santiago de Chile (Museo Nacional de Bellas Artes) 2003 (cat. door C. Brusati, F. de Graaf, Ch. Jurgens et al.; onder red. van S. Paarlberg & K. van Vloten).
W/L/A /
Aelbert Cuyp 1620-1691, Washington (National Gallery of Art) / Londen (National Gallery) / Amsterdam (Rijksmuseum) 2001-2002 (cat. door A. Chong, A. Rüger, A.K. Wheelock Jr. et al.; onder red. van A.K. Wheelock Jr.).
Tentoonstellingen georganiseerd door Museum Bredius
116
Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet
/
Schilderijen en tekeningen in Museum Bredius Catalogus: Albert Blankert, met bijdragen van Louise Barnouw-de Ranitz en C.J.J. Stal The Sketchbook of Jan van Goyen Organisatie: John Hoogsteder en Edwin Buijsen Catalogus: Edwin Buijsen Rob van Koningsbruggen in Museum Bredius (in samenwerking met Stroom) Conservator: Toïta Henry-Buitenhuis De Meestervervalser van Vermeer Organisatie: John Hoogsteder en Jim van der Meer Mohr Het Luxemburgse Pescatore Museum te gast in het Haagse Museum Bredius Organisatie: John Hoogsteder Catalogus: Jim van der Meer Mohr Rembrandt op papier Organisatie: Theo Laurentius en Jim van der Meer Mohr Onder de huid van Oude Meesters Organisatie: John Hoogsteder en Edwin Buijsen Catalogus: Edwin Buijsen De Haagse verzamelaars van nu Organisatie: John Hoogsteder en Jim van der Meer Mohr Hofvijver in Poëzie & Beeld (ook in Kunstpassage in Rijksmonument en Haags Historisch Museum) Organisatie: Charles Dumas, Hermance Schaepman, Nicole Hermans e.a. Catalogus: Hermance Schaepman, Willy Van den Bussche en Aarnout Help; onder redactie van Charles Dumas 400 jaar Pijproken in beeld Organisatie: John Hoogsteder en Theo Laurentius Rondom Rembrandt Organisatie: John Hoogsteder Melchior d’Hondecoeter Organisatie: Fred G. Meijer
Tentoonstellingen georganiseerd door Museum Bredius
117
Bartholomeus Breenbergh Organisatie: John Hoogsteder Catalogus: Richard Verdi Meesters en Molens. Van Rembrandt tot Mondriaan Organisatie: Charles Dumas, John Hoogsteder en Jim van der Meer Mohr Catalogus: Charles Dumas en Leo Endedijk, met medewerking van Leo van der Drift en Theo Laurentius Verrassende restauraties. Zeventien gerestaureerde schilderijen Organisatie: John Hoogsteder Catalogus: Marijke C. de Kinkelder, Elly Klück, Jan Kosten en Fred G. Meijer; onder redactie van Charles Dumas Kunstnijverheid in Museum Bredius Organisatie: John Hoogsteder Catalogus: Joseph Estié, Emiel Aardewerk, Florentine Haverkamp en Kitty Laméris, met bijdragen van Josephine Lijstra, C.J.J. Stal, John Hoogsteder en Fred Kats; onder redactie van Charles Dumas Tall and Small Organisatie: Emiel Aardewerk Catalogus: Emiel en Esther Aardewerk ISBN 978-90-818671-0-8
Constantijn Huygens Kunstkenner en verzamelaar Organisatie: John Hoogsteder Catalogus: Lex van Tilborg
Kennerschap Bredius | Jan Steen en het Mauritshuis Organisatie: John Hoogsteder Catalogus: Guido Jansen, met bijdragen van Josefine Leistra en Kees C.J. Stal ISBN: 978-09-484-3478-7
Colofon
catalogus Kennerschap Bredius | Geen Cuyp, wel Calraet 6 oktober 2015 t/m 18 januari 2016 auteurs Charles Dumas Fred G. Meijer Sander Paarlberg Josefine Leistra Kees C.J. Stal realisatie John Hoogsteder Willem Jan Hoogsteder redactie Charles Dumas vormgeving en productie Floor Boissevain Free Musketeers, Zoetermeer © 2015 Stichting Bredius Genootschap isbn: 9789048438143 nur: 644 uitgave Stichting Bredius Genootschap Lange Vijverberg 14 2513 AC Den Haag Tel: 070-3620729 Fax: 070-3639978 www.museumbredius.nl
[email protected] afbeeldingen omslag Voorzijde: Abraham van Calraet (1642-1722), Stilleven met vier perziken, cat.nr. 7 Achterzijde: Abraham van Calraet (1642-1722), Weidelandschap met twee paarden en drie eendjes, cat.nr. 10