kempelscan P2-fase Studentversie
Pedagogische competentie Kern 2.1
Pedagogisch competent – Pedagogisch handelen
Je draagt bij aan een veilige leef- en leeromgeving in de groep
O
M
V
G
O
M
V
G
Je bent consistent in je houding en gedrag in de klas Je kunt je inleven in de leefwereld van leerlingen Je sluit in je reacties aan bij de leefwereld van leerlingen Je toont respect voor de eigenheid van leerlingen Je bent nieuwsgierig naar motieven van gedrag Je geeft reacties die het zelfvertrouwen van leerlingen bevorderen Je hebt een open houding en bent bereikbaar voor leerlingen Je luistert en neemt leerlingen serieus Je geeft door je houding en uitstraling leerlingen merkbaar een houvast Je bent gevoelig voor signalen van leerlingen
Je stemt opvoedingsmiddelen en vaardigheden af op behoeften van de groep Je laat zien dat je respectvol omgaat met anderen Je helpt algemene waarden en normen in de klas te bewaken Je observeert en benoemt gedrag van leerlingen in objectieve termen Je voelt de situatie aan en reageert responsief op gedrag van leerlingen Je hanteert bestaande klassenregels Je reageert alert en consequent op ongewenst gedrag
Didactische competentie Kern 3.1 Didactisch competent – Adaptief omgaan met leerlijnen Je bereidt systematisch lessen/leeractiviteiten voor, voert deze uit en evalueert ze. Je houdt daarbij rekening met de beginsituatie en het lesdoel
O
M
V
G
O
M
V
G
Je formuleert lesdoelen in heldere bewoordingen Je formuleert lesdoelen die aansluiten bij de beginsituatie van de leerlingen Je bedenkt activiteiten die leiden tot je lesdoel Je houdt bij het bedenken en kiezen van activiteiten rekening met de beginsituatie van de leerlingen Je bereidt de les voor volgens een gestructureerd lesschemaformulier (LSF) Je voert de les uit volgens het lesschemaformulier Je registreert knelpunten die het lesverloop beïnvloeden Na afloop van de les geef je aan of de ingeschatte beginsituatie en het geformuleerde lesdoel goed waren geformuleerd. Na afloop van de les geef je aan waarom de les goed of minder goed verliep. Na afloop van de les geef je aan of de werkvormen adequaat waren. Na afloop van de les kun je een vervolgactiviteit benoemen, passend bij de verzorgde activiteit. Je maakt gebruik van uitgangspunten van schoolvakken en methodes Bij de voorbereiding van de les houd je rekening met wat de leerlingen gewend zijn van de mentor. Je overlegt met je mentor en bent in staat op basis van dit overleg je lesontwerp bij te stellen. Je bereidt lessen uit methodes die in de groep worden gebruikt voor en voert deze uit. Je hanteert de handleiding bij een methodeles. Bij de voorbereiding van de les houd je rekening met de eigenheid van het schoolvak Je stemt de werkvormen af op de eigenheid van het schoolvak waarvoor je een lesof leeractiviteit verzorgt. Bij de voorbereiding van de les maak je gebruik van vakinhoudelijke kennis die noodzakelijk is om de les goed te laten verlopen. Je bent op de hoogte van de leermiddelen die passen bij de methode en je zet deze adequaat in. Je maakt regelmatig gebruik van het schoolbord
Kern 3.2
Didactisch competent – Creëren van een leeromgeving die tot leren uitlokt
Je creëert betrokkenheid in een les- of leeractiviteit Je maakt voor, tijdens en na de lessen werk van een goede relatie met de leerlingen Je verwoordt in je evaluatie de invloed die jouw relatie met de leerlingen heeft gehad op de betrokkenheid van de leerlingen Je stemt de verbale en non-verbale communicatie af op de groep Je zet didactische middelen in die betrokkenheid vergroten Je zet didactische werkvormen in bij je lessen, die leerlingen aanzetten tot activiteit Je kunt de invloed benoemen van gehanteerde didactische werkvormen op de betrokkenheid. Je bent in staat af te wisselen in didactische werkvormen waardoor de betrokkenheid verhoogt kan worden Je zet adequaat ICT in tijdens een les- of leeractiviteit. Je houdt rekening met de leefwereld/leefomgeving van de leerlingen in je groep. Je houdt rekening met de (fictieve) belevingswereld van de leerlingen in je groep. Je gebruikt de leeromgeving buiten het klaslokaal, als de situatie daar om vraagt. Je stelt het niveau van instructie bij als de betrokkenheid van leerlingen te laag is. Je stelt werkvormen bij als je merkt dat de betrokkenheid van leerlingen te laag is. Je stelt de inhoud bij als je merkt dat de betrokkenheid van leerlingen te laag is. Je kent de actualiteit (van de leerlingen) en benut deze in een les of leeractiviteit
O
M
V
G
Kern 3.3
Didactisch competent – Leren leren
Je instrueert en begeleidt een groep zodat de leerlingen in staat zijn leeractiviteiten zelfstandig uit te voeren. Je bereidt je lessen en leeractiviteiten zo voor dat leerlingen een groot deel zelfstandig leeractiviteiten kunnen uitvoeren. Je verwoordt in je evaluatie de invloed van factoren in jou als leerkracht die een rol spelen bij de mate van zelfstandigheid van leerlingen. Je houdt rekening met de beginsituatie ten aanzien van de zelfstandigheid van leerlingen Je houdt rekening met factoren in de leeromgeving die een rol spelen bij de mate van zelfstandigheid van leerlingen. Je houdt rekening met factoren in je organisatie die een rol spelen bij de mate van zelfstandigheid van leerlingen. Je gebruikt didactische middelen en leermaterialen die de zelfstandigheid van leerlingen kunnen bevorderen. Je kent de stappen die leerlingen in een leeractiviteit moeten zetten. In de lesvoorbereiding werk je deze stappen concreet uit Je instrueert leerlingen in de stappen die ze in een leeractiviteit moeten zetten. Je benoemt tijdens de les gedrag van leerlingen dat een positieve invloed heeft op de zelfstandigheid Na afloop van de les evalueer je samen met de leerlingen de manier van werken* In je evaluatie van de les analyseer je welke factoren bevorderend en belemmerend waren voor de zelfstandigheid van leerlingen. Je herkent verschillende oplossingsmethoden en kan deze inzetten in een leeractiviteit Je kent verschillende en relevante oplossingsmethoden en/of werkwijzen die leerlingen hanteren. In je lesvoorbereiding neem je verschillende oplossingsmethoden en/of werkwijzen op Je herkent tijdens een les of leeractiviteit een oplossingsmethode en je reageert daar adequaat op Je kunt in gesprek met een leerling een oplossingsmethode of werkwijze achterhalen.
O
M
V
Beroepshouding en reflectievermogen Je beroepshouding past bij je rol als aankomend leraar
O
M
V
G
O
M
V
G
Je houdt je aan afspraken Je zet je in voor een goede samenwerking met je mentor Je toont inzet en betrokkenheid bij alle schoolactiviteiten Je bent op tijd op school en in de klas aanwezig Je neemt begeleidingsadviezen serieus Je stelt je in het schoolteam open en toegankelijk op Je betrekt je mentor op eigen initiatief bij je voorbereidingen en evaluaties Je bespreekt vooraf je planning voor stageactiviteiten met je mentor Je schriftelijke voorbereiding en verslaglegging zijn goed verzorgd en actueel Je kleedt je gepast en ziet er verzorgd uit Je handelt naar in de school geldende waarden en normen
Je bent in staat te reflecteren op je handelen Je bent in staat na afloop van een eigen lesactiviteit te formuleren wat er goed ging Je bent in staat na afloop van een eigen lesactiviteit knelpunten te formuleren Je bent is staat na afloop van een eigen lesactiviteit leerpunten te formuleren Je bent in staat om leerpunten te formuleren naar aanleiding van het handelen van je mentor Je bent in staat om aandachtspunten en bijpassende actiepunten te formuleren Je bent in staat stageopdrachten te koppelen aan kritische kernen (van competenties