KANSen in Overijssel
Procesmanagement Integraal Jeugdbeleid
Colofon KANSen in Overijssel Handboek Procesmanagement Integraal Jeugdbeleid Eerste uitgave: januari 2008 Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door een financiële bijdrage van de Provincie Overijssel Met medewerking van Jeugdinstituut Vrije Universiteit Redactie: Heidy Bouma Jaap Noorda Ria Nijhof
Timpaan Overijssel Jeugdinstituut VU Impuls oldenzaal
In samenwerking met: Dineke Diender John Eilert Hylkje van Ekelenburg Marc Erents Willeke Koole Masja de Roy Jos Wennemers Diny Wenker
Trias Jeugdhulp De Stuw Welzijn in Hardenberg Landstede Welzijn Bureau Jeugdzorg Overijssel Alifa Welzijn Scala welzijnswerk SB Welzijn De Stuw Welzijn in Hardenberg
Lay-out: Masja de Roy Voorblad en logo ontwerp: Roelien Eenkhoorn
© 2008 Procesmanagers KANS Overijssel
KANSen in Overijssel - -
Inhoudsopgave (muisklik om naar onderwerp te gaan) 1
Colofon
Inleiding Achtergrond en doelstelling Inhoud
4 4
1. Belang en analyse § 1. § 2. § 3.
Belang procesmanagement integraal jeugdbeleid Analyse van de praktijk Suggesties en aanbevelingen
2.
Standaarddefinitie
§ 1. § 2. § 3. § 4. § 5. § 6. § 7. § 8.
Doel 9 Functies 9 Taken 9 Beleidsterreinen10 Opdrachtgever/werkgever10 Expertise en competenties10 Opleiding10 Inschaling11
3.
Ingrediënten integraal jeugdbeleid
§ 1. § 2. § 3. § 4. § 5. § 6. § 7. § 8.
Actieplan voor raadsperiode12 Jeugdparticipatie13 Betrekken van ouders en andere volwassenen13 Ambtelijke werkgroep integraal jeugdbeleid14 Coördinerend procesmanager jeugdbeleid14 Regiegroep lokaal educatieve agenda15 Beleidsnetwerken / werkgroepen van de regiegroep16 Uitvoeringsnetwerken16
Bijlage 1: Voorbeelden van actuele KANS netwerken Bijlage 2: Relevante documentatie Bijlage 3: Adreslijst procesmanagers in Overijssel Bijlage 4: Overzicht KANS gemeentes in Overijssel Addendum: Ontwikkelingen in jeugdbeleid
KANSen in Overijssel - -
6 7 8
Inleiding Deze publicatie gaat over de organisatie van samenhang in jeugdbeleid van gemeenten in de provincie Overijssel. Het bevat een voorstel voor standaardisatie van het procesmanagement integraal jeugdbeleid dat momenteel op verschillende manieren wordt uitgevoerd. Met steun van de provincie Overijssel is dit voorstel tot stand gekomen op een werkconferentie van procesmanagers jeugdbeleid in Overijssel op 29 september 2006.
Achtergrond en doelstelling Aanleiding is de groeiende behoefte aan een nieuwe kwaliteitsslag na ruim tien jaar werken aan de opzet en uitbouw van integraal jeugdbeleid in bijna alle gemeenten van de provincie Overijssel. Sinds de start van het Kans-model in Hardenberg in 1993 als het eerste integrale praktijkexperiment in jeugdbeleid, zijn zich de laatste jaren in Overijssel steeds meer functionarissen direct of indirect bezig gaan houden met de ontwikkeling van integraal jeugdbeleid op lokale en regionale schaal. Het gaat inmiddels om een kleine twintig procesmanagers jeugdbeleid bij grotere gemeenten of clusters van gemeenten om afstemming en samenwerking tussen diverse jeugdvoorzieningen en overheden te faciliteren en enkele provinciale beleidsmedewerkers die hiermee te maken hebben. De algemene vraag is hoe de organisatie van afstemming en samenwerking tussen voorzieningen onderling en tussen voorzieningen en betrokken overheden op de verschillende terreinen van jeugdbeleid nadere uitwerking kan krijgen, zeker ook met het oog op nieuwe ontwikkelingen die zich voordoen op het gebied van bijvoorbeeld jeugdzorg, WMO en arbeidstoeleiding. Toespitsing op de inhoud en vormgeving van de functie van procesmanager integraal jeugdbeleid en de wens om te streven naar een zekere mate van standaardisering in deze functie is zeer gewenst. De invulling van procesmanagement kan namelijk nogal verschillen. Bij de ene gemeente ligt de nadruk op samenwerking op uitvoerend niveau en bij de andere gemeente staat de beleidsmatige afstemming tussen overheden en jeugdvoorzieningen centraal. werkwijze Om te komen tot een meer eenduidige omschrijving van procesmanagement jeugdbeleid is allereerst een globale analyse gemaakt van de functies, taken en positie van de huidige procesmanagers in Overijssel. Aan de hand van deze analyse en een inleiding over doelstellingen en nieuwe ontwikkelingen op het gebied van jeugdbeleid is op de werkconferentie van 29 september 2006 in Lemele door procesmanagers jeugdbeleid een standaarddefinitie voor hun functie en werkterrein ontwikkeld. Deze eerste stap krijgt een vervolg in een tweede bijeenkomst voor wethouders jeugdbeleid van de betrokken gemeenten in de provincie Overijssel, die zich vanuit hun verantwoordelijkheid zullen buigen over de vraag naar het profiel en de positie van de procesmanager in het geheel van integraal jeugd-beleid.
Inhoud Deze publicatie bestaat uit drie onderdelen. Hoofdstuk 1 begint met een motivering van het belang van procesmanagement integraal jeugdbeleid voor een gemeente, gevolgd door conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van een analyse van de gangbare praktijk van procesmanagement in Overijssel. Hoofdstuk 2 bevat de kern van deze publicatie: een voorstel voor een standaarddefinitie van procesmanagement integraal jeugdbeleid dat tot stand is gekomen in samenspraak met de medewerkers die het procesmanagement integraal jeugdbeleid uitvoeren. Hoofdstuk 3 geeft inzicht in organisatorische ingrediënten van integraal jeugdbeleid. Bijlage 1 bevat een overzicht van actuele regelgeving die van belang is voor procesmanagement jeugdbeleid. De peildatum van dit overzicht is najaar 2006. Zoals het gaat in jeugdbeleid dienen er zich al weer nieuwe beleidstrends aan die onder het nieuwe kabinet nader vorm zullen krijgen. In de overige bijlagen is verwezen naar relevante landelijke en lokale beleidsadviezen en –nota’s.
KANSen in Overijssel - -
De ervaringen en opvattingen van procesmanagers integraal jeugdbeleid vormen een belangrijke basis voor deze publicatie. Hopelijk vinden hun inzichten en suggesties weerklank bij lokale bestuurders die verantwoordelijkheid dragen voor jeugdbeleid.
Amsterdam, januari 2008 Jaap Noorda (Jeugdinstituut Vrije Universiteit)
KANSen in Overijssel - -
1. Belang en analyse In dit hoofdstuk wordt geschetst wat het belang is van procesmanagement integraal jeugdbeleid voor gemeenten (§ 1). Daarna worden conclusies en aanbevelingen gepresenteerd van een recente analyse van de praktijk van het procesmanagement integraal jeugdbeleid in de meeste gemeenten in Overijssel (§ 2). Verschillende aspecten komen aan de orde, zoals doel, taken, positie en vaardigheden.
§ 1. Belang procesmanagement integraal jeugdbeleid Jeugdbeleid als taak van de gemeente heeft een jonge geschiedenis. Sinds de decentralisatie van welzijnsbeleid van de rijksoverheid naar gemeenten begin negentiger jaren, is de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor jeugdbeleid in bijna elke volgende kabinetsperiode toegenomen. Het einde van deze overheveling van verantwoordelijkheden van rijksniveau naar lokaal niveau is nog niet in zicht, getuige bijvoorbeeld de recente invoering van de Wet Maatschappelijke Ontwikkeling (WMO), maar ook actuele discussies over de herpositionering van de jeugdzorg naar gemeenten. Afgezien van onderwijs en jeugdzorg vallen inmiddels de meeste jeugdvoorzieningen in meerdere of mindere mate onder de beleidsinvloed van de gemeente of hun regionale samenwerkingsverbanden. De conclusie dat gemeenten zich hebben ontwikkeld als een belangrijke, zo niet de belangrijkste speler op het gebied van jeugdbeleid, lijkt daarmee gerechtvaardigd. Deze omwenteling doet een groot beroep op de verantwoordelijkheidszin en expertise van gemeenten. Het vergt niet alleen inhoudelijke kennis van ontwikkelingen op de verschillende deelterreinen van jeugdbeleid en ambtelijke capaciteit daarvoor, maar ook expertise in de organisatie van afstemming en samenhang tussen de veelheid aan lokale, regionale, provinciale en landelijke jeugdvoorzieningen. Ook van jeugdvoorzieningen wordt in toenemende mate een innovatieve houding en bereidheid tot samenwerking gevraagd. De functie van procesmanager integraal jeugdbeleid heeft zich in de praktijk van de afgelopen jaren ontwikkeld als een nuttig middel dat tegemoet komt aan de toegenomen vraag bij gemeenten en voorzieningen aan specifieke deskundigheid en afstemming bij de aanpak van jeugdvraagstukken. Procesmanagers integraal jeugdbeleid worden door gemeenten vaak ingeschakeld bij actuele ontwikkelingen op het dynamische terrein van jeugdbeleid en vormen zo de voorhoede van het gemeentelijke apparaat. Maar ook zijn ze goed inzetbaar in het werkveld als pionier bij het opzetten van nieuwe projecten of vormen van samenwerking. Kortom, de procesmanager integraal jeugdbeleid is een aanwinst voor gemeenten en jeugdvoorzieningen die steeds meer samen op lokaal niveau aan jeugdbeleid gestalte moeten geven. Veel gemeenten in Overijssel beschikken al over een coördinerend procesmanager jeugdbeleid. Het is een ‘spin-in-het-web’ van het jeugdbeleid. Deze functie is bij uitstek een communicatie- en bemiddelaarsfunctie, die binnen het kader van een actieplan , waarbij uiteraard de nodige politieke flexibiliteit is ingebouwd, vlot kan inspelen op nieuwe kansen voor jeugdbeleid in alle betrokken beleidssectoren. De coördinerend procesmanager jeugdbeleid is goed op de hoogte van wat er in het veld speelt en kan helpen om signalen uit de praktijk te agenderen op beleidsniveau. Naast contact met jongeren, ouders, bewoners en voorzieningen is van essentieel belang dat de procesmanager steun krijgt vanuit de lokale overheid. Daarbij is de steun van de manager van de betreffende afdeling of wethouder alleen niet voldoende. Immers jeugdbeleid dat per definitie kokers doorbreekt, zal zich ook op meerdere sectoren richten. Daarom moet een actieplan jeugdbeleid ook breed worden gedragen door het College van Bestuur en het management van sectoren en voorzieningen. Het liefst in de vorm van een erkenning van jeugdbeleid en het actieplan als een intersectoraal programma. Na een beginfase van improvisatie en creativiteit is nu de tijd aangebroken van meer duidelijkheid en eenheid in handelen met betrekking tot het functioneren van de procesmanager integraal jeugdbeleid om aan de toenemende verwachtingen van overheden en voorzieningen te kunnen blijven voldoen. Enige standaardisatie in de functie van procesmanager integraal jeugdbeleid is zo een voorwaarde om KANSen in Overijssel - -
verder te kunnen komen met de uitbouw van het jeugdbeleid van gemeenten naar een hoger kwaliteitsniveau.
§ 2. Analyse van de praktijk Er is een analyse gemaakt van het procesmanagement integraal jeugdbeleid in meerdere regio’s of clusters van gemeenten in Overijssel. Daarbij is gekeken naar: · doel, functies en taken van het procesmanagement integraal jeugdbeleid · positie en beroepsvaardigheden van deze procesmanager · relevante ontwikkelingen in de gemeente en regio Deze analyse heeft de volgende conclusies opgeleverd: Er zijn werkgebieden van procesmanagers jeugdbeleid waarbij meerdere gemeenten betrokken zijn en werkgebieden die gericht zijn op één gemeente. Beide constructies kunnen hun voordelen hebben en hun nadelen. Voordeel van een meer interlokaal georganiseerd samenwerkingsverband is dat het meer overeen kan komen met het werkgebied van regionaal opererende voorzieningen zoals jeugdzorg, politie en justitie en jeugdgezondheidszorg. Nadeel kan zijn een geringere betrokkenheid op lokale problematiek. Omgekeerd kan een lokale regeling van samenwerking het nadeel hebben van gebrekkige aansluiting op regionale voorzieningen en het voordeel van grotere betrokkenheid op lokale vraagstukken en voorzieningen. Voorzover bekend zijn de doelstellingen van de samenwerkingsverbanden integraal jeugdbeleid min of meer gelijk. In wezen is de inzet het verbeteren van de samenwerking tussen voorzieningen die in meerdere of mindere mate te maken hebben met meervoudige, gecompliceerde of nieuwe vraagstukken van jeugdigen. De functies en taken van het procesmanagement integraal jeugdbeleid zijn nogal breed van karakter. Aan de ene kant liggen deze functies en taken op het gebied van beleidsontwikkeling en aan de andere kant op het terrein van uitvoering en ondersteuning van de uitvoering. Het is duidelijk dat de ervaringen die in het verleden zijn opgedaan met het Kansmodel in Overijssel inspirerend hebben gewerkt op nieuwe ontwikkelingen. De brede range van functies en taken die aan procesmanagement integraal jeugdbeleid worden toegekend doet vermoeden dat alle beperkingen en gebreken die er kleven aan het relatief nieuwe terrein van lokaal jeugdbeleid zijn omgezet in een taakstelling voor integraal jeugdbeleid. In de praktijk lijkt men binnen de brede functie- en taakopvatting toch te kiezen voor een beperkt aantal accenten. Voor het verbeteren van de aansluiting tussen instellingen op het gebied van jeugdzorg, welzijnswerk en andere organisaties met betrekking tot meervoudige risicojeugd van 0-23/25 jaar, krijgt men vaak de handen op elkaar. Inspelen op ontwikkelingen waar lokaal veel problemen mee zijn en waar geld voor is, lijken ook factoren die van belang zijn. De procesmanager is organisatorisch vooral actief als netwerkontwikkelaar en -beheerder voor zowel de beleidsgroep van regisserende gemeente(n) en het management van betrokken instellingen als één of meerdere uitvoeringsnetwerken. Verder kan een procesmanager ook adviseur zijn, projectontwikkelaar en projectcoördinator. Ook wordt er op de procesmanager een beroep gedaan als werkontwikkelaar van nieuwe methodieken en protocollen. Tenslotte is dit type functionaris vaak belast met allerlei vormen van mondelinge en schriftelijke informatieverstrekking, verantwoording en registratie. De breedheid van functies en taken doet een groot beroep op de veelzijdigheid en getalenteerdheid van de persoon van de procesmanager. KANSen in Overijssel - -
In de praktijk zal dit wellicht leiden tot een taakinvulling die zich aanpast aan de reële praktische voorwaarden die de werksituatie biedt en de persoonlijke kwaliteiten van de procesmanager en de personen die hem of haar terzijde staan. De positie van de procesmanager is bijna overal op gelijke wijze geregeld. De opdrachtgever is een beleidsgroep van gemeente en management van betrokken voorzieningen. Doel, functies en taken zijn vastgelegd in een werkplan. Het materiële werkgeverschap is in de meeste gevallen uitbesteed aan een welzijnsinstelling en in sommige gevallen aan een instelling voor jeugdzorg. Dat houdt verband met de door betrokken overheden en jeugdvoorzieningen gewenste onafhankelijkheid van deze functionaris, waarbij ondersteuning in de verdere ontwikkeling van samenhangend jeugdbeleid op meerdere beleidsterreinen voorop staat en mogelijke onderlinge concurrentie tussen opdrachtgevende overheden en opdrachtnemende voorzieningen niet aan de orde is. De omvang van het dienstverband varieert van minder dan tien uur tot een fulltime dienstverband. De meeste procesmanagers zijn iets meer dan halftime aangesteld voor een relatief breed takenpakket. Wat betreft de vereiste beroepsvaardigheden is sprake van een bijna oneindige lijst van bekwaamheden. Deze eisen bevinden zich grotendeels op een continuüm dat loopt van beleidsspecialist tot uitvoeringsspecialist. Voorzover te overzien kiezen veel procesmanagers voor een tussenpositie waarbij men intermediërend optreedt tussen beleidsniveau en uitvoeringsniveau. Dat neemt vaak de figuur aan van netwerkcoördinator die dienstverlenend is naar beide niveaus met informatie, adviezen, projectoplossingen en vormen van bijscholing. De ene procesmanager legt daarbij meer het accent op een beleidsmatige invalshoek, de andere procesmanager meer op ondersteuning van uitvoeringspraktijken rond individuele cases op concrete projecten. In wezen is de procesmanager inzetbaar op allerlei nieuwe en actuele ontwikkelingen die zich landelijk en lokaal voordoen met betrekking tot jeugdvraagstukken.
§ 3. Suggesties en aanbevelingen 1. Het is zinvol te streven naar een heldere opvatting van wat procesmanagement integraal jeugdbeleid inhoudt en daarmee van de functie van procesmanager. Dat zou de vorm kunnen aannemen van een standaarddefinitie. Daarbij moet de volle breedte van het continuüm van functies en taken bij integraal jeugdbeleid worden benoemd, omdat het nog steeds een terrein in beweging is waar vele ontwikkelingen zich nog moeten uitkristalliseren. De functie van procesmanager kan worden onderscheiden in een beleids-ondersteunende variant, een uitvoeringsvariant en een werkontwikkelingsvariant. Afhankelijk van de lokale situatie kan invulling op één of meerdere van deze varianten plaatsvinden. 2. Het is van belang te beseffen dat de procesmanager jeugdbeleid een nieuw type beroep betreft waar veel dynamiek en ontwikkeling in zit. Dit vereist de nodige vorm van scholing en bijscholing. Het zelfde kan gezegd worden van meer reguliere functies op het gebied van jeugdbeleid bij gemeenten en instellingen. 3. Definiëring van procesmanagement integraal jeugdbeleid en scholing daarin vergt initiatieven van de zijde van het procesmanagementsoverleg Overijssel.
KANSen in Overijssel - -
2. Standaarddefinitie Dit hoofdstuk gaat in op een standaarddefinitie van procesmanagement integraal jeugdbeleid. Het is de uitkomst van de werkconferentie van procesmanagers integraal jeugdbeleid op 29 september 2006. Aan de orde komen doel, functies, taken, beleidsterreinen, opdrachtgever/werkgever en expertise/competenties.
§ 1. Doel Procesmanagement Integraal Jeugdbeleid (voorheen KANS aanpak) is een instrument om ordening aan te brengen in het complex van vraagstukken, verhoudingen en voorzieningen bij de vorming van integraal jeugdbeleid op gemeentelijk en intergemeentelijk niveau. Met Procesmanagement Integraal Jeugdbeleid (PMIJ) worden in samenwerking met betrokken actoren de nodige beleidsontwikkelingen in gang gebracht en geregeld, de noodzakelijke voorwaarden en structuren voor afstemming en samenwerking gecreëerd en de regie en coördinatie geïmplementeerd. Wat de doelgroep betreft gaat het om jeugdigen van 0-23 jaar met het accent op jeugd in risicovolle situaties.
§ 2. Functies Procesmanagement Integraal Jeugdbeleid omvat de volgende functies: · Ondersteuning en advisering naar beleidsgroep en beleidskaders van onder andere gemeenten en organisaties, zowel gevraagd als ongevraagd · Het ondersteunen van uitvoerende netwerken · Projectmanagement · Werkontwikkeling (o.a. protocolontwikkeling, privacyreglement, zorgteams) · Alle overige functies die dienstbaar zijn aan het bereiken van het doel.
§ 3. Taken Procesmanagement Integraal Jeugdbeleid omvat de volgende taken: 1) M.b.t. ondersteuning en advisering naar beleidsgroep en beleidskaders: · Inhoudelijke voorbereiding en beleidssignalering · Actieve deelname aan beleidsoverleg · Uitvoeren van opdrachten en/of besluiten · Verantwoording en rapportage aan beleidsgroep M.b.t. het ondersteunen van uitvoerende netwerken: · Ontwikkelen van netwerken · Voorzitten en faciliteren van netwerkoverleggen · Uitwisselen van informatie en/of casuïstiekbespreking · Laten uitvoeren van opdrachten en besluiten en/of casemanagement · Bieden van praktische ondersteuning bij het uitvoeren van taken van de netwerkdeelnemers M.b.t. projectmanagement: · Ontwikkelen en aansturen van projecten · Het (laten) uitvoeren van projecten · Verantwoording en rapportage van het project aan opdrachtgever M.b.t. werkontwikkeling: · Informeren
KANSen in Overijssel - -
· · ·
Scholing en training Onderzoek Standaardisering van werkprocessen en protocollen
§ 4. Beleidsterreinen Procesmanagement Integraal Jeugdbeleid heeft betrekking op de volgende lokale en bovenlokale beleidsterreinen: · Afstemming Jeugdzorg – Jeugdbeleid · Onderwijs · Jeugdwelzijn/sport /cultuur · VVE · Brede school · Zorg in en om school · Jeugdwerkgelegenheid · Jeugdgezondheidszorg · Veiligheid · Gezinsbeleid · Huisvesting
§ 5. Opdrachtgever/werkgever Opdrachtgever van het Procesmanagement Integraal Jeugdbeleid is de lokale of interlokale beleids- of regiegroep, bestaande uit gemeente(-n) en management van relevante instellingen en voorzieningen. Het werkgeverschap van het Procesmanagement Integraal Jeugdbeleid wordt op een juridisch-technisch correcte en onafhankelijke wijze geregeld teneinde de onpartijdigheid te dienen.
§ 6. Expertise en competenties De functionaris die optreedt als Procesmanager Integraal Jeugdbeleid dient te beschikken over de volgende expertise en competenties: · Kennis van de doelgroep · Gevoel van politieke verhoudingen en strategisch denken · Kennis van werkvelden (methodiek, cultuur, subsidievoorschriften) · Kennis van sociale kaart · Contactuele en communicatieve vaardigheden · Schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid · Kunnen enthousiasmeren · Stressbestendigheid · Initiatiefrijk · Pioniersmentaliteit · Organisatietalent (voorzitten, notuleren, managen) · Projectmanagement · Coachingskwaliteiten · Improvisatievermogen · Incasseringsvermogen
§ 7. Opleiding De Procesmanager Integraal Jeugdbeleid dient bij voorkeur te beschikken over een HBO-plus niveau verkregen door opleiding en/of ervaring. Ervaring binnen één of meer van de betrokken werkvelden is daarnaast ook relevant.
KANSen in Overijssel - -
§ 8. Inschaling De inschaling van de Procesmanager Integraal Jeugdbeleid moet minimaal geregeld worden op het niveau van schaal 10 van de CAO-Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening en de CAO-Jeugdhulpverlening.
KANSen in Overijssel - 10 -
3. Ingrediënten integraal jeugdbeleid In dit hoofdstuk komen de ontwikkeling en organisatie van lokaal jeugdbeleid aan de orde. Centraal staat de beleidsmethodiek voor regie en samenwerking in het lokaal jeugdbeleid. Het gaat om een modelmatige presentatie. Dat wil uiteraard niet zeggen, dat het zo en niet anders zou moeten. Integendeel, ieder lokale situatie is weer anders. Uit analyse van vele praktijksituaties blijkt dat een aantal grondpatronen in een structuur voor jeugdbeleid steeds weer terugkeert. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de volgende facetten: Actieplan voor raadsperiode (§ 1), jeugdparticipatie (§ 2), betrekken van ouders en andere volwassenen (§ 3), ambtelijke werkgroep integraal jeugdbeleid (§ 4), coördinerende procesmanager jeugdbeleid (§ 5), regiegroep integraal jeugdbeleid (§ 6), beleidsnetwerken (§ 7) en uitvoeringsnetwerken (§ 8).
§ 1. Actieplan voor raadsperiode Een belangrijk ingrediënt voor een succesvol lokaal jeugdbeleid betreft een actieplan voor vier jaar. Zo’n actieplan voorkomt dat jeugdbeleid blijft steken in vrijblijvende voornemens, mits regelmatige checkmomenten zijn ingebouwd waaraan ook de politiek zich heeft gecommitteerd. Als het goed is, staat er al in het collegeprogramma iets over integraal jeugdbeleid en is er een wethouder die integraal jeugdbeleid in de portefeuille heeft. Mede op grond van dit en ander materiaal – beleidsnota’s op deelterreinen, instellingsverslagen, onderzoek enz. – zou de gemeente kunnen beginnen een startnotitie op te stellen, gekoppeld aan een lijst met voorlopige actiepunten. Een volgende stap op weg naar een actieplan is een werkconferentie, waarbij veldpartijen in ieder geval op beleidsniveau en zo mogelijk ook op uitvoerend niveau worden betrokken. Zo’n werkconferentie biedt veel informatie voor de nadere aanscherping van de actiepunten, maar is vooral belangrijk om draagvlak te ontwikkelen voor het actieplan en het jeugdbeleid. Het is natuurlijk ook mogelijk een meer gedecentraliseerde vorm te kiezen met ronde tafelgesprekken met bijvoorbeeld vertegenwoordigers van het onderwijs, het welzijnswerk, de jeugdzorg en/of vertegenwoordigers van woonkernen of wijken. Ook ouders en jongeren zouden in dit proces moeten worden betrokken. We komen hier nog op terug. Wanneer op deze wijze het benodigde draagvlak is ontwikkeld, kan onder leiding van wethouder en ambtenaar jeugdbeleid over worden gegaan tot een nadere uitwerking in de vorm van een actieplan. Het actieplan zou de volgende elementen moeten bevatten: · Actiepunten voor vier jaar, met ruimte voor bijstelling per jaar. Het is hierbij de kunst prioriteiten te stellen en niet alles tegelijk te willen doen · Bij deze actiepunten moeten duidelijke doelstellingen/eindtermen worden aangegeven, voorzien van een tijdpad · Naast deze actiepunten dienen ook de ambtelijke organisatie en tijdsinvestering te worden aangegeven, die realisering van deze actiepunten voor zover het de inbreng van de gemeente betreft, mogelijk moeten maken · Het is ook van belang een voorlopige begroting op te nemen, zodat duidelijk is dat er financiële ruimte is voor het plan. Omdat het hier een samenwerkingsproces betreft, waar ook instellingen en andere veldpartijen actief aan bijdragen, valt niet alles van tevoren te plannen. Toch is een duidelijk tijdpad met duidelijke doelstellingen belangrijk, om controle te kunnen uitoefenen op het wel of niet bereiken van beleidsintenties en om te kunnen analyseren waarom bepaalde beleidsintenties niet of niet op tijd zijn gerealiseerd. Het is daarnaast misschien wel de belangrijkste functie van zo’n actieplan om het jeugdbeleid uit de vrijblijvende sfeer te halen. Jeugdbeleid wordt op papier breed beleden, maar in de praktijk valt dat wel eens tegen. Immers met preventieve activiteiten lijkt vaak minder eer te behalen dan met meetbare projecten uit de zogenaamde KANSen in Overijssel - 11 -
harde sectoren. Zonder duidelijke kaders is jeugdbeleid daarom extra kwetsbaar voor processen van vervaging en dichtslibbing met andere prioriteiten of met de waan van de dag. Aan de andere kant kan de geschetste werkwijze van een gezamenlijk elan van gemeente en veldpartijen, begonnen met een brede werkconferentie en uitmondend in een actieplan ook voor vier jaar draagvlak en enthousiasme zorgen. Want jeugdbeleid leeft wel degelijk: vrijwel iedereen onderschrijft het motto ‘wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’. En ook vrijwel iedereen vindt dat jeugdigen die behoren tot de risicogroep een extra steuntje in de rug nodig hebben. Het actieplan dient goedgekeurd te worden door de gemeenteraad, zodat er politiek committent bestaat voor de plannen. Halfjaarlijkse rapportages aan bijvoorbeeld de commissie onderwijs/welzijn kunnen dit politiek committent nog versterken en bieden bovendien ruimte voor bijstelling in verband met nieuwe politieke ontwikkelingen. Communicatie met andere betrokkenen bij het jeugdbeleid zou periodiek kunnen plaatsvinden door middel van een nieuwsbrief jeugdbeleid. Aan het einde van de raadsperiode kan het beleid worden geëvalueerd, waarna de cyclus zich in principe kan herhalen, uiteraard met de nodige aanpassingen of wijzigingen.
§ 2. Jeugdparticipatie Een groep jongeren kan voor de in de vorige paragraaf bepleitte werkconferentie worden uitgenodigd, mits er voor hen een duidelijk aanspreekpunt is en een duidelijke plek in het programma. Bijvoorbeeld in de vorm van een interview of een ludieke presentatie. Ook zouden jongeren bij de voorbereiding van het actieplan betrokken kunnen worden via een rondetafelgesprek. Een andere manier om de mening te horen van jongeren over het jeugdbeleid, is inventarisatie of onderzoek door de gemeente in samenwerking met instellingen of door een externe partij. Wordt een dergelijke inventarisatie regelmatig herhaald, dan is de term jeugdmonitoring van toepassing. Voor de rest van het traject is het beleid om jeugdigen direct aan te spreken op zaken die voor hen direct van belang zijn, zoals behoefte aan activiteiten, aan een ruimte of eigen plek, maar ook eventuele redenen van overlast of conflicten met omwonenden. Daarbij is het van essentieel belang om instellingen te betrekken bij trajecten van de gemeente rond jeugdparticipatie, aangezien deze instellingen ook voor de continuïteit in het contact met de jeugd kunnen en moeten zorgdragen. Ervaringen tot nu toe hebben geleerd dat participatietrajecten van gemeenten los van instellingen en los van directe belangen van jeugdigen vrijwel altijd na korte tijd doodbloeden. Dat geldt bijvoorbeeld voor veel jeugdraden, die bovendien nog als beperking hebben dat hieraan over het algemeen alleen de mondige en goed opgeleide jeugd deelneemt. Beter is het om als gemeente en subsidieverleners bij instellingen te stimuleren dat aandacht voor participatie van de doelgroep van belang is. Instellingen kunnen bijvoorbeeld verplicht worden een participatieparagraaf in hun jaarplannen op te nemen. In concrete praktische situaties kan de gemeente dan vervolgens het jongerenwerk of het onderwijs inschakelen voor het raadplegen van jongeren. Dat hoeft overigens zeker niet te betekenen dat de gemeente zich op dit punt door instellingen de wet laat voorschrijven. Zo kan de gemeente bijvoorbeeld het jongerenwerk vragen een gesprek te helpen arrangeren met jongeren die juist niet tot de ‘harde kern’ van bezoekers van een jongerencentrum behoren.
§ 3. Betrekken van ouders en andere volwassenen Het is evident dat ouders een belangrijke rol spelen in het aanbod van kinderen tot circa twaalf jaar op diverse terreinen. Contact met de doelgroep betekent hier voor de gemeente vooral: contact met de ouders, via bemiddeling van betrokken instellingen. Het structureel betrekken van ouders en andere volwassenen bij het reilen en zeilen van activiteiten voor jongeren vanaf 12 jaar en ouder is soms een moeilijk punt, omdat jongeren ook op zichzelf willen zijn. Wel valt te denken aan open dagen voor ouders en omwonenden. Ook moeten deze laatsten goed geïnformeerd worden. Omwonenden van een jongerenruimte of jongerenontmoetingsplek moeten ook weten waar ze voor klachten terecht kunnen.
KANSen in Overijssel - 12 -
Ouders en volwassenen kunnen daarnaast rond jongerenvoorzieningen een rol spelen als bestuurslid of als lid van een commissie van advies of iets dergelijks. Voor gemeenten kunnen ze dan een belangrijk aanspreekpunt zijn. Opvallend is de rol die wijkplatforms, besturen van dorpsbelang e.d. kunnen vervullen als bemiddelaar tussen belangen van jeugd en volwassen gemeenschap. De waarheid gebiedt wel om te zeggen dat dergelijke overlegvormen vooral in eerste instantie vaak wat meer partij kiezen voor hun directe achterban, de volwassene. Maar het is evenzeer waar, dat ze vaak een sleutelrol vervullen in het verkrijgen van draagvlak voor een jongerenvoorziening De gemeente kan het betrekken van ouders en volwassenen bij activiteiten van jongeren stimuleren en daar ook zelf een rol in vervullen. Zo kan een groep ouders worden betrokken bij de elders voorgestelde werkconferentie. Verder is het goed om bij het tot stand brengen van of bij conflicten rond voorzieningen ook als gemeente zelf aan het gesprek met omwonenden en andere betrokken volwassenen deel te nemen.
§ 4. Ambtelijke werkgroep integraal jeugdbeleid Hoe vreemd het ook mag klinken, het grootste struikelblok voor integraal jeugdbeleid is vaak de verkokering bij de lokale overheid. Positief geformuleerd: een goede samenwerking bij de gemeente is een absolute voorwaarde voor integraal onderwijs- en jeugdbeleid. Belangrijk is in dit verband dat de ambtenaar jeugdbeleid niet op een eiland functioneert. Jeugdbeleid loopt nu eenmaal door de sectoren heen en daarom moet het ambtelijk overleg op dit punt goed geregeld zijn. Voorgesteld wordt een ambtelijke werkgroep integraal jeugdbeleid in het leven te roepen, waarin alle belangrijke beleidssectoren die met het jeugdbeleid te maken hebben vertegenwoordigd zijn. De praktijk leert daarbij dat enthousiasme voor jeugdbeleid hierbij een belangrijker criterium is voor deelname dan formele afspraken, ook al zijn die laatste zeker ook van belang. De inzet van de ambtelijke werkgroep jeugdbeleid is, onder voorzitterschap van de ambtenaar jeugdbeleid, de voortgang van het actieplan te bewaken en de intersectorale samenwerking in het kader hiervan te regelen. Bovendien functioneert de ambtelijke werkgroep als ‘agendacommissie’ voor de regiegroep jeugdbeleid. Omdat enthousiasme belangrijk is en tijd voor deelnemers kostbaar, wordt voor vergaderingen ook wel eens gekozen voor een tamelijk informele formule, bijvoorbeeld lunchbijeenkomsten. Zeker voor wat kleinere gemeenten, waarbij men gezien de schaal moet oppassen voor bureaucratische ‘overkill’, is dat een idee. Om praktische redenen kan misschien een onderscheid worden gemaakt tussen een binnenring van direct betrokken ambtenaren en een buitenring van ambtenaren, die op afroep, afhankelijk van de agenda, een vergadering kunnen bijwonen en als contactpersoon voor de betreffende afdeling fungeren.
§ 5. Coördinerend procesmanager jeugdbeleid Veel gemeenten beschikken tegenwoordig over een coördinerend procesmanager jeugdbeleid. Deze is de ‘spin-in-het-web’ van het jeugdbeleid. Leidraad is ook hier het actieplan en de afspraken eromheen, waarbij uiteraard de nodige politieke flexibiliteit moet worden ingebouwd en ook moet kunnen worden ingespeeld op nieuwe kansen voor het onderwijs-/jeugdbeleid in andere sectoren. De functie van coördinerend procesmanager jeugdbeleid is bij uitstek een communicatie- en bemiddelaarsfunctie. De coördinerend ambtenaar jeugdbeleid moet goed op de hoogte zijn van wat er in het veld speelt en signalen uit de praktijk kunnen agenderen bij ambtelijke werkgroep en regiegroep. Hiervoor is het van belang een goed contact te hebben met voorzitters van praktijknetwerken en zo nodig voor iedere vergadering van ambtelijke werkgroep en regiegroep met deze voorzitters een ‘belrondje’ te houden. Die communicatierol houdt overigens vaak nog veel meer in. Er zijn in diverse gemeenten in Overijssel, maar ook daarbuiten, procesmanagers jeugdbeleid werkzaam, die regelmatig jongeren op het gemeentehuis uitnodigen, net zo lang met wijk- of dorpsraden praten tot die zich sterk willen maken voor een voorziening voor de jeugd en ook en passant nog een missie vervullen in het ‘jeugdvriendelijk’ maken van de ingezetenen van het gemeentehuis. Gaan ze daarmee te veel op de stoel van de praktijk
KANSen in Overijssel - 13 -
zitten? Nee, dat is pas het geval als deze functionarissen zich gaan isoleren en in dergelijke acties geen samenwerking zoeken met de instellingen, die nu en straks voor de uitvoering opdraaien. Naar ambtelijke beleidsmedewerkers toe is het belangrijk te mikken op ‘win-win’-situaties: ontwikkeling van plannen waarbij zowel het jeugdbeleid als de betreffende andere sector iets te winnen heeft. Om dit te bereiken is politieke steun voor de samenwerking met andere sectoren onontbeerlijk. Een risico voor de functie van procesmanager jeugdbeleid is, dat deze wordt gezien als een ‘bemoeial’, die andere sectoren eigenlijk met rust zou moeten laten. Jeugdbeleid is immers integraal beleid en loopt dwars door de sectoren heen. Omgekeerd kan de procesmanager jeugdbeleid soms het gevoel krijgen bij intersectorale projecten ‘van het kastje naar de muur te worden gestuurd’. Het is belangrijk, dat niet alleen de procesmanager jeugdbeleid, maar ook de ambtelijke werkgroep en de portefeuillehouder jeugdbeleid alert is op dit risico, als het zich voordoet. Essentieel voor het succes van jeugdbeleid is ook de steun die de procesmanager jeugdbeleid op dit punt vanuit de ‘lijn’ krijgt. Daarbij is de steun van de manager van de betrokken afdelingen en sectoren alleen niet voldoende. Immers jeugdbeleid dat per definitie kokers doorbreekt, zal zich ook op meerdere beleidssectoren richten. Daarom moet het actieplan ook breed worden gedragen door het College van Bestuur en het management van betrokken afdelingen. Het liefst in de vorm van een erkenning van jeugdbeleid en het actieplan als een intersectoraal programma.
§ 6. Regiegroep lokaal educatieve agenda Veel gemeenten of stadsdelen hebben een regiegroep lokaaleducatieve agenda ingesteld, of regiegroep integraal jeugdbeleid zoals het vroeger heette, om op ‘hoog’ niveau het overleg tussen gemeente en instanties uit de praktijk goed te regelen. De regiegroep heeft tot taak de hoofdlijnen van het onderwijs- en jeugdbeleid van de gemeente te bewaken en gezamenlijk beleid te ontwikkelen. In het bijzonder spitst zich dit toe op twee taken: 1) Bewaken en verder ontwikkelen van het actieplan in samenspraak met jeugdvoorzieningen. 2) Wanneer zich bij de uitvoering van het jeugdbeleid fricties voordoen die op het beleidsniveau moeten worden opgelost, dan worden ze op de agenda van de regiegroep geplaatst. In de regiegroep zijn de belangrijke instellingen voor het onderwijs- en jeugdbeleid op directieniveau vertegenwoordigd. Deelnemers kunnen bijvoorbeeld zijn: sociaal-cultureel werk/jongerenwerk, GGD, politie, vertegenwoordigers van basisonderwijs en voortgezet onderwijs, kinderopvang, jeugdzorg en gemeente. Omdat deze lijst in principe nog uit te breiden valt met bijvoorbeeld: Stichting Thuiszorg, AMW, Sociale Dienst/arbeidstoeleiding, Arbeidsbureau/CWI, sportverenigingsleven, kerkelijk jeugdwerk en dergelijke, valt ook hier te denken aan een binnenring van vaste deelnemers en een buitenring van deelnemers op afroep c.q. contactpersonen. Formeel gesproken is de regiegroep een adviesgroep van de gemeente. Zoals eerder naar voren is gekomen, fungeert de ambtelijke werkgroep als agendacommissie voor de regiegroep. De regiegroep wordt meestal voorgezeten door de wethouder, die jeugdbeleid in zijn of haar portefeuille heeft. Wanneer onderwijs, jeugdwelzijn en jeugdzorg niet bij één wethouder zijn ondergebracht, verdient het aanbeveling beide wethouders voor de regiegroep uit te nodigen. Ook de regiegroep moet het primair hebben van gezamenlijk enthousiasme in plaats van een formele status. Immers, nogal wat instellingen worden niet of maar zeer gedeeltelijk door de lokale overheid gefinancierd. Een wethouder kan dus so wie so weinig dingen opleggen of voorschrijven aan zo’n regiegroep. Dat klinkt als een open deur, maar in de praktijk blijkt dat vooral wethouders die nog wat minder vertrouwd zijn met integraal jeugdbeleid, tijd nodig hebben om hun draai te vinden met een regiegroep. Een goede ondersteuning door de ambtenaar jeugdbeleid en de ambtelijke werkgroep is onmisbaar bij het uitwerken van een goede formule voor een regiegroep. Een regiegroep komt meestal maximaal 3 à 4 keer per jaar bij elkaar. Niet alle zaken zullen in de regiegroep integraal jeugdbeleid aan bod kunnen komen. De ervaring leert dat vooral het basisonderwijs behoefte heeft aan een eigen lijn voor overleg rond onderwijszaken. Daarom is het verstandig het Besturenoverleg /Directieoverleg rond het basisonderwijs en de Regiegroep Lokaal Educatieve Agenda naast elkaar te laten bestaan en niet te proberen samen te voegen. Uiteraard kunnen wel alle zaken die te KANSen in Overijssel - 14 -
maken hebben met samenwerking tussen onderwijs en andere instanties in de regiegroep aan de orde komen. Daarom zou naast het voortgezet onderwijs ook het basisonderwijs in de regiegroep vertegenwoordigd moeten zijn. Niet alle gemeenten kiezen voor de formule van een regiegroep integraal jeugdbeleid. Soms wordt voor het overleg met instellingen een wat meer decentrale formule gekozen, bijvoorbeeld wijkgericht, of wordt gekozen voor één of meer beleidsnetwerken op middelmanagementniveau. De ervaring leert echter dat een regiegroep voor veel lokale overheden een nuttig instrument is voor een gezamenlijk elan rond jeugdbeleid, mits de constructie wordt gedragen door een wethouder met hart voor jeugdbeleid.
§ 7. Beleidsnetwerken / werkgroepen van de regiegroep Beleidsnetwerken betreffen samenwerking tussen gemeente en instanties of organisaties, maar vaak eerder op coördinatie dan op directieniveau. Het gaat hierbij niet zozeer om de grote lijnen van het beleid als wel om de nadere uitwerking en implementatie. Formeel kunnen beleidsnetwerken worden opgevat als werkgroepen van de regiegroep integraal jeugdbeleid. Zaken die in de regiegroep zijn aangekaart, maar hier niet verder kunnen worden behandeld, kunnen in een werkgroep/beleidsnetwerk van ambtenaren en instellingen worden uitgewerkt. Het is zaak dergelijke werkgroepen/beleidsnetwerken zoveel mogelijk een tijdelijk karakter te geven, bijvoorbeeld voor het uitwerken van plannen en een eerste opstartfase. De ‘stuurgroepfunctie’ van zo’n werkgroep – het bewaken van een goede voortgang van de uitvoering tijdens de rit – zou zo snel mogelijk weer moeten worden overgedragen aan de regiegroep. Op die manier wordt voorkomen dat het enthousiasme voor lidmaatschap van dergelijke werkgroepen door overbelasting en wildgroei na enkele jaren opdroogt. Een tijdelijke overdracht, met een duidelijke inzet, een begin en een eind, is te overzien en biedt vaak meer perspectieven dan lidmaatschap van een zoveelste permanente structuur. In sommige gevallen is, vooral in grotere gemeenten, een meer permanent beleidsnetwerk echter onontkoombaar. Dat geldt bijvoorbeeld in de grotere steden nogal eens voor beleidsmatige bewaking van de samenwerking tussen alle partijen die met opvoedingsondersteuning, kinderopvang en voor- en vroegschoolse educatie te maken hebben. In een aantal gemeenten bestaan ook beleidsnetwerken 12- en 12+ als aanvulling op de regiegroep en vaak ter ondersteuning van uitvoeringsnetwerken (zie de volgende paragraaf ). Maar ook hier is het parool voor de gemeente: probeer de structuur van permanente beleidsnetwerken zo eenvoudig mogelijk te houden.
§ 8. Uitvoeringsnetwerken Ook uitvoeringsnetwerken kunnen een breed scala aan variaties vertonen afhankelijk van de lokale situatie. Om praktische redenen beperken we ons hier tot netwerken casuïstiek d.w.z. netwerken die zich bezighouden met een gezamenlijke en concrete aanpak van problematiek van individuele jeugdigen, of groepen jeugdigen c.q. hun ouders, op het snijvlak van lokaal jeugdbeleid en jeugdzorg. De ervaring leert dat vooral dit type netwerken essentieel is voor de uitvoeringspraktijk. Een gezamenlijk kenmerk is ook dat deze netwerken door de gerichtheid op casuïstiek en casemanagement geen ‘praatgroepen’ maar ‘doegroepen’ zijn, gericht op concrete afspraken rond jeugdigen die op een volgende vergadering worden gecheckt op voortgang. Bureau Jeugdzorg kan een adequate rol of potentiële rol vervullen in uitvoeringsnetwerken. Met allerlei plaatselijke variaties ziet een basisstructuur voor dergelijke netwerken er ongeveer als volgt uit: · netwerken WSNS/zorgstructuur basisonderwijs · buurtnetwerken/lokale netwerken 0-12 jaar · zorgadviesteams voortgezet onderwijs · netwerken 12-18+ ‘straat ‘ of ‘jeugd en veiligheid’. 1. Netwerken WSNS / zorgstructuur basisonderwijs
KANSen in Overijssel - 15 -
Deelnemers aan dergelijke netwerken zijn: GGD, onderwijsbegeleidingsdiensten, basisonderwijs, speciaal onderwijs. De samenwerking in het kader van WSNS (Weer Samen Naar School) is gericht op het terugbrengen van het aantal leerlingen dat naar het speciaal onderwijs wordt verwezen tot de landelijke norm van 2,8%. Dit moet gebeuren door een deel van de leerlingen die vroeger naar het speciaal onderwijs werden doorverwezen op de basisschool adequate hulp en ondersteuning te bieden. Als sluitstuk op een zorgstructuur voor het basisonderwijs zou ook Bureau Jeugdzorg, als “inhoudelijke regisseur van de aansluiting lokaal jeugdbeleid en jeugdzorg”, een taak kunnen en moeten vervullen. Verdergaande hulp komt namelijk in beeld als de hier geschetste structuur binnen het onderwijs zelf tekort schiet om de problemen op te lossen. Op hoofdlijnen zou de taakverdeling er dan als volgt uit moeten zien. Scholen en onderwijsbegeleidingsdiensten signaleren en werken voor lichte problemen zelf een aanpak uit, Bureau jeugdzorg, of een andere instelling namens de jeugdzorg verzorgt hier deskundigheidsbevordering en zo nodig consultatie. Voor zwaardere problemen zorgt Bureau Jeugdzorg voor een adequate schakeling naar een hulpaanbod. Bij onduidelijkheid over de interpretatie van gedrag kan Bureau Jeugdzorg door consultatie en deskundigheidsbevordering een handreiking geven voor interpretatie en aanpak. Indien de interpretatie tot een zorgvraag leidt wordt daar snel en adequaat op gereageerd. In de zorgstructuur rond het onderwijs kan de rol, die in dit verhaal aan Bureau Jeugdzorg wordt toegekend, geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend door een instelling uit de jeugdzorg, zoals de GGD. Dat is een zaak van onderlinge afspraken. Bureau Jeugdzorg voert dan in principe de regie en let op deskundigheids-bevordering en kwaliteitsbewaking. In de praktijk betekent dit, dat Bureau Jeugdzorg een belangrijke rol heeft in deze en ander netwerken met betrekking tot het verbeteren van de kwaliteit van de interventies in lokale netwerken en het aanbieden van training, deskundigheidsbevordering en consultatie met dat doel. 2. Buurtnetwerken / lokale netwerken 0-12 jaar Doelstelling van buurtnetwerken en vergelijkbare lokale netwerken is dat problemen van kinderen en gezinnen in een vroegtijdig stadium gesignaleerd en aangepakt worden, zodat escalatie wordt voorkomen en de kans op problemen in de toekomst wordt gereduceerd. Hierbij wordt afstemming en samenwerking in de aanpak nagestreefd, zodat enerzijds cliënten zo nodig een beroep kunnen doen op verschillende instanties, maar anderzijds ‘shopgedrag’ van cliënten wordt voorkomen. Deelnemers zijn veelal: GGD, thuiszorg, welzijnswerk (peuterspeelzalen en kinderopvang), Bureau Jeugdzorg, politie en basisonderwijs. De taakverdeling is vaak ongeveer als volgt: welzijnswerk en politie signaleren vooral. Ze weten dat het met kind A of gezin B niet goed dreigt te gaan en plaatsen dat op de agenda. Het sociaal-cultureel werk verzorgt bovendien vaak de coördinatie van het buurtnetwerk. De thuiszorg verricht indien nodig verzorging op maat aan gezinnen. Bij verdergaande problemen heeft de GGD vooral als taak om voor een goede schakeling te zorgen tussen signalen uit het netwerk en de jeugdzorg. Oudercursussen en dergelijke worden aangeboden door de OKC’s (ouder-kind centra, straks centra voor jeugd en gezin) en opvoedingsondersteuningsprogramma’s in samenwerking met peuterspeelzalen en basisonderwijs. Opvoedingsondersteuningsprogramma’s zijn vooral gericht op het wegwerken van achterstanden in buurten met veel sociale problematiek, bijvoorbeeld allochtone gezinnen met achterstandsproblematiek. In dit kader wordt ook de samenwerking tussen peuterspeelzalen en basisonderwijs belangrijker en neemt de belangstelling van het basisonderwijs voor buurtnetwerken toe. Bureau Jeugdzorg heeft met betrekking tot deze netwerken in principe dezelfde taken als in de zorgstructuur rond het basisonderwijs, namelijk: begeleiding en kwaliteitsbewaking, indicatiestelling en verwijzing. De eerste taak richt zich momenteel vooral op begeleiding van de coördinatie, die meestal door het welzijnswerk wordt verricht. Uitbouw van deze taak zou kunnen liggen in bewaking van kwaliteit en uniformering van de werkwijze en het vastleggen en doorgeven hiervan na trainingen et cetera. 3. Zorgadviesteams voortgezet onderwijs KANSen in Overijssel - 16 -
Bijlage 1: Voorbeelden van actuele KANS netwerken Overzicht van Werkgroepen integraal jeugdbeleid Rijssen-Holten
2
Jeugdhulpteam Jeugd & Veiligheid Werkgroep Peutermaand: Werkgroep voorschools-basisonderwijs Holten Werkgroep voorschools-basisonderwijs Rijssen Stuurgroep Zorg Advies Teams (ZAT) in het basisonderwijs Jongerenwerkoverleg
3 3 4 4 5 5 6
Organogram KANS Kampen
7
Bijlage 2: Relevante documentatie Bijlage 3: Adreslijst procesmanagers in Overijssel Bijlage 4: Overzicht KANS gemeentes in Overijssel
Bijlage 1: Voorbeelden van actuele KANS netwerken Overzicht van Werkgroepen integraal jeugdbeleid Rijssen-Holten Uitvoeringsnetwerken: Doel: Bevorderen van een betere samenwerking tussen uitvoerende beroepskrachten die zich richten op jeugd en jongeren van 0 tot 23 jaar. Bevorderen van het principe kennen en gekend worden. Werkwijze: Praktijkervaringen worden uitgewisseld. Het signaleren van trends en ontwikkelingen komt aan bod. Er wordt gekeken op welke terreinen behoefte is aan samenwerking en een integrale aanpak. Er zijn drie maal twee bijeenkomsten gericht op specifieke 12- en 12+ en algemene zaken. Er wordt gewerkt volgens een vaste agenda waarbij ontwikkelingen vanuit het werkveld en gemeente aan bod komen. Samenstelling: Bibliotheek Rijssen-Holten Bureau Jeugdzorg afd. jeugdreclassering Bureau Jeugdzorg afd. ambulant Gemeente Rijssen-Holten leerplichtambtenaar G.G.D. afd. Jeugdgezondheidszorg G.G.Z. Midden Overijssel Adhesie Halt Twente Hervormde jeugdraad Rijssen Jongerenorganisatie De Fakkeldrager Maatschappelijk werk Noord West Twente Openbaar basisonderwijs PC Basisonderwijs Reformatorisch Basisonderwijs Peuterspeelzalen Politie Twente afd. Rijssen ROC van Twente dr. D.H. Groen college Procesmanagement Kans Scholengemeenschap de Waerdenborch Scholengemeenschap Jacobus Fruytier Scholengemeenschap Pius X college Scholengemeenschap Reggesteijn Sociaal Cultureel Werk Holten Sociaal Cultureel Werk Pand11 Stichting Kinderopvang West Twente Thuiszorg Carinova Thuiszorg Noord West Twente Frequentie: In totaal zijn er zes bijeenkomsten per jaar waarvan twee gericht op de 12- leeftijdscategorie, twee gericht op de 12+ leeftijdscategorie en twee waarin algemene zaken worden behandeld.
KANS netwerken - -
Jeugdhulpteam Doel: Het uitvoeren van één centraal coördinatiepunt waar men terecht kan voor vragen over hulpverlening aan jeugdigen en hun ouders/verzorgers. Het indien nodig en gewenst verzorgen van een goede doorverwijzing naar de juiste instantie. Werkwijze: Het JHT brengt de hulpvraag en het hulpverleningsaanbod bij elkaar vanuit de gedachte dat de hulpverlening * zo snel mogelijk moet starten * zo dicht mogelijk bij huis moet plaatsvinden en * zo kort mogelijk moet duren. Het JHT verricht haar werkzaamheden conform de wet op de Jeugdhulpverlening en de wet op de privacy. Afhankelijk van de vraag wordt bezien of er informatie, advies en hulp gewenst is en waar nodig vindt verwijzing plaats naar andere instellingen. Samenstelling: Maatschappelijk Werk Noord West Twente (Nijverdal en Rijssen) Bureau Jeugdzorg Overiijssel Adhesie GGZ Midden-Overijssel Politie Twente (afd. Nijverdal en Rijssen-Holten) Procesmanagement Kans Rijssen-Holten en Hellendoorn Frequentie: Wekelijks één uur.
Jeugd & Veiligheid Doel: Het terugdringen van overlast door (groepen) jongeren. Werkwijze: Afstemmen en organiseren van activiteiten en acties door het bespreken van knelpunten ten aanzien van (groepen) jongeren die overlast veroorzaken. Samenstelling: Bureau Jeugdzorg Afd. jeugdreclassering Gemeente Rijssen-Holten Afd. welzijn Gemeente Rijssen-Holten Afd. veiligheid Gemeente Rijssen-Holten Leerplichtambtenaar Halt Twente Hervormde jeugdraad Rijssen Jongerenorganisatie De Fakkeldrager Politie Twente Afd. Rijssen-Holten Sociaal Cultureel Werk Pand11 Procemanagement Kans R-H Frequentie: Maandelijks 2 uur.
KANS netwerken - -
Werkgroep Peutermaand: Doel: Ouders van peuters gezamenlijk informeren over activiteiten en voorzieningen die er zijn voor peuters en mogelijk gezamenlijk activiteiten opzetten. Werkwijze: In onderling overleg uitbrengen van de "peuterwijser" en deze laten verspreiden onder de doelgroep en bespreken mogelijke samenwerking. Samenstelling: Bibliotheek Rijssen-Holten Peuterspeelzaal Kruimeltje Peuterspeelzaal Knötterheukske Peuterspeelzaal Roezemoes Sociaal Cultureel Werk Holten Speel-o-theek Holten Speel-o-theek Rijssen Stichting Kinderopvang West Twente Thuiszorg Carinova Thuiszorg Noord West Twente Frequentie: Twee maal per jaar
Werkgroep voorschools-basisonderwijs Holten Doel: Verzorgen van de overdracht van voorschoolse voorzieningen naar het basisonderwijs in Holten. Werkwijze: De werkgroep komt 1 x per jaar bijeen om het overdrachtformulier te evalueren, zowel inhoudelijk als organisatorisch. Verder kunnen onderwerpen op de agenda komen die zowel de voorschoolse- als de vroegschoolse situatie aangaan. Samenstelling: OBS Dijkerhoek Groepsleerkrachten groep 1 en 2 Bosschool Espelo idem Haarschool Holten idem Holterenkschool Holten idem De Regenboog Holten idem 't Knötterheukske psz Dijkerhoek peuterleidster Peuterspeelzaal Dribbel Holten peuterleidsters Coördinator psz Procemanagement Kans R-H Frequentie: 1 x per jaar
KANS netwerken - -
Werkgroep voorschools-basisonderwijs Rijssen Doel: Verzorgen van de overdracht van voorschoolse voorzieningen naar het basisonderwijs in Rijssen. Werkwijze: De werkgroep komt 1 x per jaar bijeen om het overdrachtformulier te evalueren, zowel inhoudelijk als organisatorisch. Verder kunnen onderwerpen op de agenda komen die zowel de voorschoolse- als de vroegschoolse situatie aangaan. Samenstelling: OBS Overes RK De Klim-op PCPO Rijssen Psz Roezemoes Psz De Speeldoos (psz 't Kruimeltje) Frequentie: 1 x per jaar
Stuurgroep Zorg Advies Teams (ZAT) in het basisonderwijs Doel: Verbeteren en bewaken van de zorg-toe-leiding van basis onderwijs naar de zorg instellingen. Werkwijze: Organiseren van een conferentie om hier een eerste aanzet toe te geven. Samenstelling: Gemeente Rijssen-Holten afd. onderwijs (Holten) Gemeente Rijssen-Holten afd. Welzijn GGD Twente Katholiek Basisonderwijs Openbaar Basisonderwijs PC Basisonderwijs Reformatorisch Basisonderwijs Procesmanagement Kans Frequentie: Indien nodig enkele keren per jaar
KANS netwerken - -
Jongerenwerkoverleg Doel: Komen tot uitwisseling en afstemming van beleid en uitvoering tussen de organisaties in de gemeente Rijssen-Holten die zich bezig houden met jeugd- en jongerenwerk. Werkwijze: Volgens vaste agenda informatie uitwisselen ten aanzien van beleid en uitvoering van de afzonderlijke instellingen. Uitwisselen en afstemmen standpunten ten aanzien van gemeentelijk beleid. Uitwisseling van informatie en intervisie tussen beroepskrachten in het jongerenwerk. Komen tot afstemming in de uitvoering van werkzaamheden. Samenstelling: Hervormde Jeugdraad Rijssen Sociaal Cultureel Werk Holten Sociaal Cultureel Werk Rijssen, Pand 11 Prot. Chr. Jeugd- en Jongerenwerk De Fakkeldrager Coördinator Jongerenwerk Frequentie: 4 x per jaar
KANS netwerken - -
Organogram KANS Kampen
KANS netwerken - -
Bijlage 2: Relevante documentatie Steven van Eijck, Koersen op het kind. Kompas voor het nieuwe kabinet (deel 1 en 2), Operatie Jong, ’sGravenhage, 2006. Steven van Eijck, Jong geleerd. Lessen van Operatie Jong, ’s-Gravenhage, 2007. Steven van Eijck, Groeistuipen in het speciaal onderwijs, Operatie Jong, ’s-Gravenhage, 2007. Peter van Lieshout e.a., Bouwstenen voor betrokken jeugdbeleid, Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Amsterdam, 2007. Rob Gilsing, Bestuur aan banden. Lokaal jeugdbeleid in de greep van nationaal beleid, SCP, 2006. Een greep uit talloze websites: www.nederlandsjeugdinstituut.nl www.jeugdengezin.nl www.wmo.nl Lokaal/regionaal/provinviaal Spil, Procesmanagers Overijssel, z.j. Spil, KANS maakt dat integraal jeugdbeleid werkt, Zwolle, 1998. Werkplan Kansnetwerk Hardenberg 2005-2006 (concept). Procesmanagement binnen kansnetwerk, Hardenberg (concept). Nota jeugdbeleid Kampen en IJsselmuiden en tussenrapportages 2004 t/m 2006. Jaarverslag integraal jeugdbeleid Oldenzaal 2005. Ontwerp rol en taken netwerkcoördinator Kansmodel, 2005. Kadernota jeugdbeleid Oldenzaal 2005. Kans Rijssen-Holten, Werkplan 2006. Beleidsplan PION 2004-2008. Taken proces-management PION, z.j. Werkplan Kans Dalfsen-Ommen 2006-2007.
Literatuurlijst - -
Bijlage 3: Adreslijst procesmanagers in Overijssel Januari 2008 Naam:
Werkgebied:
Werkgeverschap door:
Dineke Diender Kampen 06-15852809
[email protected]
Trias Jeugdhulp Bregittenstraat 40, 8261 KH Kampen
Hylkje van Ekelenburg Dalfsen
[email protected] Ommen 0529-432808 / 06-14924605 Olst-Wijhe Marc Erents Twenterand
[email protected] 0546-646111 / 06-51246251
Landstede Welzijn Ruitenborghstr.56 7721BE Dalfsen
Willeke Koole
[email protected] [email protected] 053-4801200
Haaksbergen
Alifa Welzijn Boulevard 1945-3 7511AA Enschede
Ria Nijhof
[email protected] 0541-571412 / 06-12240518
Dinkelland Losser Oldenzaal
Impuls Oldenzaal Integraal Jeugdbeleid Pastoriestraat 1 7571DT Oldenzaal
Masja de Roy
[email protected] 0547- 274278 / 06-14132460
Hof van Twente
Scala welzijn Wolter ten Catestraat 59 7551 HX Hengelo
Jos Wennemers
[email protected] [email protected] 06-12414654
Rijssen-Holten Hellendoorn Wierden
Diny Wenker
[email protected] 0523-267478
Hardenberg
Bureau Jeugdzorg Overijssel Stobbelaan 1 7681ZN Vroomshoop
Service Bureau Welzijn Dahliastraat 21 7442 LA Nijverdal
De Stuw Welzijn in Hardenberg Postbus 154 7770AD Hardenberg
Adreslijst KANS Procesmanagers
Bijlage 4: Overzicht KANS gemeentes in Overijssel
Kampen Dalfsen Ommen Olst-Wijhe Twenterand Haaksbergen Dinkelland Losser Oldenzaal Hof van Twente Rijssen-Holten Hellendoorn Wierden
Overzicht KANS gemeentes Overijssel
Addendum: Ontwikkelingen in jeugdbeleid Inhoudsopgave § 1. Voorschoolse educatie
2
§ 2. Professionalisering kinderopvang
2
§ 3. Relevante beleidsontwikkelingen in relatie tot de kinderopvang4 § 4. Brede Schoolbeleid
5
§ 5. Impuls opvoed- en opgroeiondersteuning
6
§ 6. Onderwijs en zorg
7
§ 7. Lokaal educatieve agenda
9
§ 8. Arbeidstoeleiding10 § 9. Jeugdwelzijnswerk11 §10. Sport12 §11. Afstemming jeugdzorg-jeugdbeleid13 §12. WMO en preventief jeugdbeleid13 §13. Algemeen13 §14. Operatie Jong15
Addendum: Ontwikkelingen in jeugdbeleid In deze bijlage worden bestaande en nieuwe ontwikkelingen op diverse deelterreinen van jeugdbeleid, zoals die zich in het najaar van 2006 voordeden, in het kort toegelicht.
§ 1. Voorschoolse educatie Peuterspeelzalen vervullen een belangrijke rol in de ontwikkeling van jonge kinderen. De opvang van peuters (peuterspeelzaalwerk) is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Er zijn in Nederland ongeveer 4.250 peuterspeelzalen, die worden beheerd door zo’n 1.800 organisaties. De meeste zijn zelfstandige organisaties die naast peuterspeelzaalwerk geen andere activiteiten hebben. Daarnaast bieden welzijnsorganisaties, onderwijsinstellingen en kinderopvangorganisaties peuterspeelzaalwerk aan. Circa 50 tot 70% van alle Nederlandse peuters (2- en 3-jarigen) bezoekt een peuterspeelzaal. Dat zijn ongeveer 250.000 kinderen. De meeste kinderen bezoeken de peuterspeelzaal twee dagdelen per week. Peuterspeelzaalwerk is een vorm van kinderopvang. Hoewel de politieke verantwoordelijkheid voor kinderopvang bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ligt, is VWS verantwoordelijk voor het beleid rond peuterspeelzalen. Ruim tachtig procent van de organisaties voor peuterspeelzaalwerk wordt gesubsidieerd door gemeenten. Onlangs is de Tweede Kamer geïnformeerd (brief van 31 maart 2006) over de stand van zaken ten aanzien van het VVE-beleid en de voornemens ten aanzien van dit beleid voor de komende jaren. Er is een onderscheid gemaakt in beleid op korte termijn (2006 – 2010) en beleid op langere termijn (vanaf 2010). Op korte termijn zal gewerkt worden aan versterking van de huidige VVE - structuur. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn: * de verbetering van de professionaliteit van leidsters en leerkrachten; * ondersteuning van gemeenten; * het organiseren van toezicht. Er zal worden toegewerkt naar het realiseren van 70% doelgroepbereik. Er is 18 miljoen euro beschikbaar voor onder andere trainingen aan het huidige VVE-personeel. Er zal verder een VVE-module worden ontwikkeld voor SPW-III-opleidingen en de Pabo's. Deze VVE-module zal moeten leiden tot algemene kennis van VVE bij toekomstig VVE-personeel. Tevens zal hierdoor de uitwisselbaarheid van VVE-personeel worden gestimuleerd. Gemeenten zullen vanaf 2006 worden ondersteund (afspraak met de VNG) op het terrein van het lokale VVE-beleid. Zo zal er een expertgroep VVE worden ingericht, komt er een handreiking over VVE in de nieuwe bestuurlijke verhoudingen en wordt er een model ontwikkeld waarmee gemeenten de doelgroep beter kunnen bereiken. Relevante informatie zal via een website, nieuwsbrieven en conferenties worden verspreid. Er zal in overleg met de inspectie worden bezien hoe het toezicht in de voor- en vroegschoolse periode kan worden vormgegeven. De Onderwijsinspectie zal in 2006 een aspectgericht onderzoek uitvoeren naar lees- en taalonderwijs in de groepen 1 tot en met 4. Alle instellingen die willen gaan werken met programma's waarvan niet (empirisch) is aangetoond dat het een kwalitatief goed programma is, zullen moeten aantonen waarom zij juist voor dat programma kiezen. Bij het beleid op langere termijn (vanaf 2010) zullen de ontwikkeling van de brede school, de motie Van Aartsen /Bos (kinderopvang in relatie tot de scholen), het initiatiefwetsvoorstel van Mariëtte Hamer ( ‘Basisvoorziening Kinderopvang en Ontwikkelingsstimulering’) en een aantal in het verleden uitgebrachte adviezen worden betrokken.
§ 2. Professionalisering kinderopvang Op 1 januari 2005 is de Wet Kinderopvang in werking getreden. Voor gemeenten betekende de invoering een ingrijpende rolwijziging. Vóór 2005 was de kinderopvang onderdeel van het lokale welzijnsbeleid. De gemeentelijke budgetten Addendum - -
werden veelal ingezet voor specifieke doelgroepen zoals de lagere inkomensgroepen en groepen in achterstandssituaties. In die zin was de gemeente verantwoordelijk voor het bevorderen van de toegankelijkheid van de kinderopvang. Gemeenten hadden via het instrument van subsidiëring de mogelijkheid invloed uit te oefenen op de capaciteit, de inhoudelijke kwaliteit en de betaalbaarheid van kinderopvang. Bovendien konden gemeenten sturend optreden om de kinderopvang te betrekken bij het realiseren van een samenhangend voorzieningenaanbod voor de jeugd en het uitvoeren van maatregelen voor preventief jeugdbeleid. In die zin maakte kinderopvang in veel gemeenten onderdeel uit van het lokale preventieve jeugdbeleid. In de jaren voorafgaande aan de nieuwe wet hebben gemeenten zich met overgave ingezet voor een sterke groei van de kinderopvangcapaciteit in Nederland. In de periode 1999 tot 2004 is de opvangcapaciteit in de hele dagopvang met bijna 75% gegroeid, de buitenschoolse opvang met ruim 131% (CBS Statline 6 maart 2006). Volgens recent onderzoek (Portegijs e.a. 2006 en Vyvoj e.a.2006) is de groei vanaf de invoering van de Wet Kinderopvang gestagneerd. De situatie in de kinderopvang vanaf 2005 is een kwestie van instrumentarium met betrekking tot de arbeidsmarkt. Het bevorderen van de arbeidsmarktparticipatie van met name vrouwen is onder de nieuwe wetgeving het hoofddoel van de kinderopvang. De Wet Kinderopvang van 2005 heeft de rol van gemeenten teruggebracht tot die van kwaliteitscontroleur en uitkeringsinstantie voor ouders met een uitkering op weg naar werk. De wet beschrijft samengevat een drietal gemeentelijke taken: • Het bijhouden van een register van de kindercentra in de gemeente. • Het uitvoeren van toezicht en het handhaven van de kwaliteit van de kinderopvang. • Het financieren van een tegemoetkoming in de opvangkosten voor zogenaamde doelgroepouders. De rijksverantwoordelijkheid is met het wijzigen van de kerntaak verhuisd van het ministerie van VWS naar het ministerie van SZW. Buiten de wettelijke taken kunnen gemeenten op basis van eigen gemeentelijk beleid ouders met een sociaal medische indicatie een tegemoetkoming verlenen. Hiertoe stelt het Rijk, voorlopig tot 2007, middelen beschikbaar. De VNG heeft eerder bij de minister gepleit voor het onderbrengen van de doelgroep ‘mantelzorgers’ in de Wet Kinderopvang. De minister verwacht voorts dat gemeenten een stimulerende rol vervullen voor het ondernemersklimaat van kindercentra en kinderopvangorganisaties stimuleren om een rol te spelen in het integraal lokaal jeugdbeleid. Kindercentra worden in de nieuwe wet gezien als ondernemers op de vrije markt. Via vraag en aanbod moet een kwantitatief en kwalitatief voldoende aanbod van kinderopvangvoorzieningen beschikbaar komen. Het is de bedoeling dat de markt op termijn een zelfregulerende werking heeft. Voor de startfase heeft de minister via Beleidsinterpreterende regels een garantie voor de kwaliteit ingebouwd. Deze regels vormen de basis voor het toetsingskader voor de toezichthouder. Actuele ontwikkelingen op het terrein van lokaal jeugdbeleid, zoals de motie van Aartsen /Bos, het Brede Schoolbeleid, het Onderwijsachterstandenbeleid /Voor- en vroegschoolse educatie (VVE) en de Operatie Jong, zijn van invloed op de kinderopvang. De gemeente krijgt in de vertaling van de beleidsambities vooral de verantwoordelijkheid te zorgen voor: a. aaneensluiting van voorzieningen om de combinatie werk- en zorgtaken voor ouders te makkelijker te maken (dagarrangementen of brede scholen); b. verbetering van de ontwikkelingsperspectieven van jonge kinderen door de inzet van voorschoolse programma’s, ook in kindercentra, te verhogen; c. coördinatie van vroegsignalering vanuit de vindplaatsen, zoals kindercentra, en zorgen voor een sluitende keten in de aanpak van de signalen. Kinderopvang is in de huidige wet- en regelgeving in hoofdzaak een arbeidsmarktinstrument. Dit heeft Addendum - -
een belemmerende werking op het inzetten van kinderopvang voor lokale politiek/bestuurlijke ambities voor (preventief ) jeugdbeleid. Het belangrijkste struikelblok is het gegeven dat de kinderopvang een vrije marktsector is. De gemeente moet uitsluitend zorgdragen voor het toezicht en de handhaving van de kwaliteit. Bij kwaliteit gaat het in hoofdzaak om de veiligheid van kinderen en veel minder om de pedagogische kwaliteit van de opvang. Zeker waar het gaat om zaken als ontwikkelingsstimulering van kinderen en het signaleren van ontwikkelingsproblemen of –risico’s heeft de gemeente geen sturingsmogelijkheden voor kindercentra. Weliswaar moeten kindercentra een pedagogisch beleidsplan hebben, maar daar worden nauwelijks eisen aan gesteld. Ook de vestiging van kindercentra is een verantwoordelijkheid voor de markt. Gemeenten kunnen vestiging van kindercentra in bepaalde wijken stimuleren, met bijvoorbeeld een vestigingspremie, maar als ondernemers te weinig winstmogelijkheden zien, kunnen gemeenten vestiging niet afdwingen. Daarnaast zijn er praktische problemen te verwachten. Bijvoorbeeld waar het gaat om samenwerking die nodig is voor aansluiting van school en voor- en naschoolse opvang zijn belangentegenstellingen te verwachten. Vooral het winstoogmerk van de marktgerichte kinderopvang kan haaks staan op de wens om de opvang aan te laten sluiten op schooltijden en roostervrije dagen van de school. Het is eveneens goed denkbaar dat de inhoudelijke beleidsdoelen van de gemeente niet sporen met de pedagogische uitgangspunten van kindercentra. De meeste ondernemers richten zich op een breed publiek, ook weer om de winstmarge veilig te stellen. De ontwikkelingsstimuleringsprogramma’s zijn echter op een doelgroep gericht, die normaal gesproken te vinden is in de lagere inkomensgroepen. Een ander knelpunt waar het Brede Scholen betreft, is dat de regelgeving niet gelijkluidend is. De schoolse onderdelen vallen onder de onderwijsregels, de kinderopvang onder de Wet Kinderopvang, inclusief de kwaliteitsregels. Een belangrijk verschil zit hem in de ruimtelijke veiligheidseisen. Voor de kinderopvang zijn die veel zwaarder, dan die voor het onderwijs. In één gebouw gelden zo voor verschillende ruimten verschillende eisen. Wat betreft de inhoudelijke pedagogische eisen ligt het net andersom. Kindercentra moeten een pedagogisch beleid hebben, waarvoor slechts globale criteria gelden. Voor het onderwijs zijn de inhoudelijke kerndoelen strak beschreven in de regelgeving. De Onderwijsinspectie heeft daarin een zware toezichtfunctie. In de kinderopvang is juist het toezicht op de pedagogische kwaliteit nauwelijks beschreven. Bovendien zijn de inspecteurs in zijn algemeenheid (nog) niet gespecialiseerd in pedagogische onderdelen. Het laatste knelpunt bij de uitvoering van de Wet Kinderopvang is dat ondernemers, ouders, maar ook gemeenten hinder ondervinden van een omvangrijke administratieve rompslomp.
§ 3. Relevante beleidsontwikkelingen in relatie tot de kinderopvang 1. Motie van Aartsen/Bos Vrijwel onmiddellijk na invoering van de wet ontstaat er al kritiek op de effecten ervan. Wellicht omdat de WKO niet het beoogde effect van een stijgende vraag naar kinderopvang opleverde, werden vrijwel direct na invoering van de WKO, vanuit de landelijke politiek wensen geuit voor andere stimuleringsmaatregelen om ouders van schoolgaande kinderen de combinatie werk en kinderen te vergemakkelijken. Ook de zorglast voor werkende ouders zou verlaagd moeten worden. Immers de kinderopvang was ingezet als arbeidsmarktinstrument, want in het belang van een welvarende economie is het noodzakelijk de inzet van vrouwen op de arbeidsmarkt drastisch omhoog te brengen. Tijdens de Algemene Beschouwingen in oktober 2005 werd hiertoe de motie van Aartsen/Bos ingediend en door het Kabinet overgenomen. In 2006 hebben de ministers van OCW en SZW de Tweede Kamer een stappenplan gestuurd voor uitvoering van de motie. Het komt erop neer dat scholen verplicht zijn, als ouders daarom vragen, te zorgen voor voor- en naschoolse opvang. Per 2007 hebben scholen een resultaatsverplichting om de aansluiting met kinderopvangorganisaties te regelen. Scholen krijgen minimaal de rol van makelaar tussen ouders en opvang. Voor ouders en kinderen betekent dit een belangrijke stap in het realiseren van een sluitend dagarrangement. Overigens kunnen scholen ook voor verdergaande modellen kiezen, bijvoorbeeld het oprichten van een eigen kinderopvangorganisatie, uitbreiding van de onderwijstaak met de opvangtaak (onderwijsgebonden opvang); het ombouwen van de school tot een integrale educatieve Addendum - -
voorziening voor 0 – 12 jarigen. Volgens een CPB onderzoek van de macro-economische effecten op lange termijn kan uitwerking van de motie leiden tot een toename van het gebruik van buitenschoolse opvang, maar niet of nauwelijks tot stijging van de arbeidsmarktparticipatie. De toename van het gebruik zou in hoofdzaak een substitutie zijn voor ander vormen van opvang.
§ 4. Brede Schoolbeleid Naast bovenstaande specifieke kinderopvangontwikkelingen, hebben gemeenten te maken met beleidsambities op het terrein van preventief jeugdbeleid. Het gaat bijvoorbeeld om het stimuleringsbeleid voor brede scholen en de recente ontwikkelingen in de voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Aan kinderopvangvoorzieningen wordt in deze beleidsterreinen een meer of minder grote rol toebedeeld. Gemeenten hebben er als regisseur van het preventief jeugdbeleid belang bij dat kinderopvangvoorzieningen die rol daadwerkelijk gaan uitvoeren. Maar de huidige beperkte rol op afstand, maakt het voor gemeenten niet eenvoudig om kindercentra taken te laten uitvoeren. De Brede School is in principe een lokaal initiatief en zal in de toekomst een lokale verantwoordelijkheid blijven. Ruim tien jaar geleden ontstonden in het land de eerste brede scholen, bijvoorbeeld de Vensterschool in Groningen. Brede Scholen zijn ontwikkeld als antwoord op lokale knelpunten, bijvoorbeeld de achterstandsproblematiek van groepen kinderen, het vervagen van de sociale cohesie in wijken en de gebrekkige of ontbrekende samenwerkende tussen voorzieningen voor de jeugd. Van rijkswege is inmiddels een ruime belangstelling voor het lokale bredeschoolbeleid ontstaan. Voor de komende periode worden extra middelen voor gemeenten beschikbaar gesteld om het vormen van brede scholen te stimuleren. Tijdens de kabinetsperiode 2003 - 2006 heeft minister Van der Hoeven haar belangstelling geformuleerd in de doelen voor de Brede School: 1. De Brede School als instrument om een doorgaande ontwikkelingslijn te creëren tussen voorschoolse educatie en de basisschool, in het bijzonder voor kinderen met taalachterstanden. 2. De Brede School als aanbieder van sluitende dagarrangementen, zodat ouders arbeid en zorg beter kunnen combineren. 3. De Brede School als centrum en spil in de wijk, waar verschillende maatschappelijke functies samenkomen. Zowel in steden als in dorpen is de brede school een model om het hart van de kernen kloppend te houden. Groot én klein. Voor een goede Brede School is samenwerking essentieel. Samenwerking tussen scholen, kinderopvang, buurthuizen, sportinstellingen, culturele instellingen en welzijnswerk. 3. Voor- en Vroegschoolse Educatie/Onderwijsachterstandenbeleid De VVE regeling wijzigt per 1 augustus 2006 in die zin dat schoolbesturen verantwoordelijk worden voor de financiering en uitvoering van de vroegschoolse educatie. De gemeenten blijven verantwoordelijk voor de voorschoolse educatie De minister van OCW verwacht een vergroting van het bereik van de doelgroep tot 70% in 2007. De minister streeft uiteindelijk naar een sluitende doelgroepvoorziening. De VNG heeft zich kritisch uitgelaten over de knip in de VVE verantwoordelijkheid. De knip heeft nadelige gevolgen voor de aansturing van het beleid op lokaal niveau en kan de haalbaarheid van doelen beïnvloeden. 3) Operatie Jong In het sturingsadvies uit 2006 van Operatie Jong wordt uitgegaan van een samenhang tussen voor- en vroegschoolse educatie, onderwijs, kinderopvang/buitenschoolse opvang, tussenschoolse opvang en overblijffaciliteiten. Gemeenten krijgen de opdracht om het stelsel van voorzieningen en instellingen efficiënt te organiseren. De wijze waarop dat gebeurt is een verantwoordelijkheid voor de gemeenten. Zo zouden opvang, educatie, werk en vrije tijd gebundeld moeten worden in brede buurtscholen. Voorts wordt verwacht dat de vroegsignalering van ontwikkelingsrisico’s vanuit de vindplaatsen wordt gestimuleerd. Ook kindercentra worden gezien als vindplaats. Voor de doelgerichte aanpak van ontwikkelingsrisico’s moeten de vindplaatsen samenwerken met bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg. De lokale overheid heeft hierin de regiefunctie. Addendum - -
4. VVE (Voor- en vroegschoolse educatie) In de nieuwe Wet OAB (OnderwijsAchterstandenBeleid) is de lokale overheid verantwoordelijk voor de voorschoolse educatie en de scholen voor de vroegschoolse educatie. In een Algemene Maatregel van Bestuur zal verder uitgewerkt worden aan welke eisen VVE-beleid voor het Rijk moet voldoen. Maar wat willen we lokaal? De volgende dilemma’s zullen op lokaal niveau moeten worden opgelost wil het VVEbeleid de komende jaren op lokaal niveau haar vruchten afwerpen: · Moeten we accepteren dat er een maximum zit aan het aantal te bereiken doelgroepkinderen, gezien de beschikbare budgetten? · Kan de verdere ontwikkeling van VVE ten koste gaan van het reguliere peuterspeelzaalwerk? · Is de gemeente nog bereid VVE-middelen in te zetten in de vroegschoolse educatie?
§ 5. Impuls opvoed- en opgroeiondersteuning Het kabinet heeft een bedrag van € 3.4 miljoen in 2004 oplopend tot € 15 miljoen in 2007 beschikbaar gesteld voor opvoedingsondersteuning aan gemeenten met forse problemen rondom risicogezinnen en jeugdigen. Hoe worden de extra middelen die zijn gereserveerd voor opvoed- en gezinsondersteuning op lokaal niveau verdeeld en wanneer gaat dit gebeuren? In het kader van het Hoofdlijnenakkoord zijn middelen gereserveerd voor een impuls opvoed- en gezinsondersteuning op lokaal niveau. De minister van Justitie en de staatssecretaris van VWS stellen deze middelen gezamenlijk beschikbaar aan gemeenten in de periode 2004 tot 2008, oplopend van € 3.4 miljoen in 2004 tot € 15 miljoen in 2007. In 2004 zijn de vier grootste gemeenten (Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Utrecht) al van start gegaan. Vanaf 2005 komen 47 inmiddels geselecteerde gemeenten in aanmerking voor de impuls. In 2007 wordt dit project geëvalueerd en wordt bekeken hoe middelen voor alle gemeenten ingezet gaan worden. De huidige impuls is bedoeld voor gemeenten met forse problemen rondom risicogezinnen en jeugdigen en met name gericht op het versterken van de gemeentelijke functies signaleren, licht pedagogische hulp en coördinatie van zorg. Binnen de risicogroep is speciale aandacht voor allochtone gezinnen met jeugdigen, jonger dan 14 jaar met een politiecontact. De doelstelling is als volgt geoperationaliseerd: · het op het spoor komen van risicogezinnen (signaleringsfunctie) · het benaderen van deze gezinnen/jeugdigen, ondersteund door mogelijke inzet van drang (motiveren, aandringen en opdringen) op lokaal niveau en rekening houdend met specifieke allochtone achtergrond (licht pedagogische hulp) · het bieden van een op de genoemde doelgroep gericht aanbod, bestaande uit pedagogische hulp dan wel coördinatie van zorg op lokaal niveau. Aansluitend op de bestaande lokale structuren (coördinatie van zorg op lokaal niveau). Extra middelen preventief jeugdbeleid Tijdens de Algemene Beschouwingen in de Tweede Kamer is een motie van het lid Verhagen ingediend en aangenomen waarin o.a. is gepleit voor het versterken van het preventief jeugdbeleid door een bedrag van € 50,-- per geboren kind ter beschikking te stellen aan alle Nederlandse gemeenten. Het Rijk heeft in het kader van de uitvoering van deze motie besloten aan gemeenten middelen ad in totaal € 10 miljoen ter beschikking te stellen d.m.v. een aanvulling op de Tijdelijke regeling specifieke uitkering jeugdgezondheidszorg (RSU JGZ). De middelen zijn niet bedoeld voor het uniform deel van het BTP JGZ, maar voor maatwerk. Met dit geld worden gemeenten in staat gesteld algemene opvoedingsvoorlichting te geven of bijvoorbeeld een extra huisbezoek af te leggen. Om de kwaliteit van algemene opvoedingsinterventies te verbeteren, heeft het Expertisecentrum Opvoedingsondersteuning van het NIZW in 2005 een lijst van effectieve interventies voor de gemeentelijke functies van opvoed- en gezinsondersteuning gemaakt, die organisaties voor jeugdgezondheidszorg kunnen benutten. Verder zal de effectiviteit van deze interventies gemeten worden.
Centra voor Jeugd en Gezin Addendum - -
Om meer samenhang te krijgen tussen het jeugdbeleid, de jeugdgezondheidszorg en de jeugdzorg, komen in alle gemeentes Centra voor Jeugd en Gezin. Daarvoor is een bedrag van 44 miljoen euro beschikbaar gesteld door het nieuwe kabinet. Ouders, kinderen, jongeren en professionals kunnen bij de Centra voor Jeugd en Gezin terecht met allerlei vragen over opvoeden en opgroeien. De centra bevinden zich in wijken, bijvoorbeeld bij een consultatiebureau, de GGD, een openbare bibliotheek of bij een brede school. In oktober 2006 zijn de contouren van de Centra voor Jeugd en Gezin in een kamerbrief beschreven. De centra voeren het jeugdbeleid uit en verlenen algemene en preventieve gezondheidszorg. Daaronder vallen taken als: informeren en adviseren van jongeren en ouders; signaleren van problemen; verlenen van pedagogische hulp; verwijzen naar hulp en coördineren van zorg; de basistaken van de jeugdgezondheidszorg en de verloskundige zorg; informeren van professionals, zoals het vullen en bijhouden van het elektronisch kinddossier en de verwijsindex. Bij de ontwikkeling van deze centra wordt aangesloten op ervaringen die een aantal gemeenten hebben opgedaan bij het ontwikkelen van centra voor jongeren en ouders. Eén van de middelen om te komen tot een effectiever gemeentelijk jeugdbeleid in dit geval, is het bundelen van verschillende bestaande geldstromen, zoals de middelen van gemeenten voor jeugdgezondheidszorg via de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid, de middelen van gemeenten voor opvoedingsondersteuning (o.a. de Impuls opvoed- en opgroeiondersteuning), de middelen van provincies voor niet-specialistische ambulante hulpverlening Het plan is al deze geldstromen toe te voegen aan het Gemeentefonds of ze te bundelen in een brede doeluitkering jeugd voor gemeenten. Dan kunnen gemeenten, zo nodig, meer geld aan preventie besteden. Ook geeft het gemeenten de mogelijkheid zich meer als opdrachtgever van de organisaties te manifesteren die hun taken gaan bundelen in de Centra voor Jeugd en Gezin.
§ 6. Onderwijs en zorg 1. Algemeen De verhoudingen binnen het lokaal onderwijsbeleid zijn drastisch aan het veranderen. De ‘G’ in het GOAbeleid gaat verdwijnen. Vanaf 1 augustus 2006 hebben scholen meer beleidsvrijheid en gemeenten minder taken en financiële sturingsmiddelen. Daarnaast hebben Operatie Jong (ontkokering beleid) en de invoering van de WMO aanzienlijke consequenties voor de bestuurlijke verhoudingen tussen gemeenten, schoolbesturen en andere uitvoerende instellingen. Voor lokaal onderwijs- en jeugdbeleid betekent dit het volgende: als gemeente eerst zelf uw visie formuleren, in beeld brengen hoe onderwijs er in uw gemeente voor staat, in overleg met de schoolbesturen de beleidsagenda bepalen, afspraken maken over uitvoering en wederzijds verantwoording afleggen over inzet en opbrengsten. 2. Zorgstructuren in en om de school Zowel binnen het primair als binnen het voortgezet onderwijs zijn de scholen verantwoordelijk voor een goede interne en bovenschoolse zorgstructuur voor leerlingen met leerproblemen. Soms staan leerproblemen niet op zichzelf en is er een relatie met een breder scala van opgroei- en opvoedproblemen. Daarvoor zijn lokale voorzieningen, zoals het maatschappelijk werk, de jeugdgezondheidszorg, leerplicht of politie nodig, of de (provinciaal georganiseerde) jeugdzorg. Lokale voorzieningen, jeugdzorg en zorg van de scholen zelf moeten goed op elkaar aansluiten en elkaar zo mogelijk versterken. 3. Project 'zorg in en om school' Het Project Zorg in en om School (ZioS) is op initiatief van het ministerie van OCW van start gegaan. De aanleiding van dit project is de verbetering van de zorgketen. In juni 2007 moet een goedwerkend zorgnetwerk rondom de voorgezet onderwijsinstellingen bestaan. Het ministerie van OCW is gestart met het verbeteren van de keten van zorg voor leerlingen in en om scholen. Een instrument om dit te bereiken in het voortgezet onderwijs is een goed functionerend zorgadviesteam. Daarom heeft OCW in overleg met andere ministeries het initiatief genomen om samen met IPO, VNG en de onderwijspartijen te starten met het project Zorg in en om School (ZioS). Addendum - -
Doel van het project is zorgadviesteams bij alle scholen voor voortgezet onderwijs in 2007 en verhoging van de kwaliteit van de zorgadviesteams. Zorg in en om School is één van de 12 thema’s van Operatie Jong en een van de eerste concrete uitwerkingen van deze agenda. Behalve binnen het voortgezet onderwijs is een dergelijke aanpak ook gestart voor het primair onderwijs en beroepsonderwijs. Goed werkende zorgadviesteams verzekeren snellere en betere hulp voor jongeren bij problemen, zodat zij kunnen rekenen op een vangnet binnen de eigen schoolomgeving. In het zorgadviesteam werkt de school samen met de leerplichtambtenaar, het (school)maatschappelijk werk, bureau Jeugdzorg, de Jeugdgezondheidszorg en de politie. De school regisseert de uitvoering van deze samenwerking. De bestuurlijke regie ligt bij de gemeente(n). Binnen het voortgezet onderwijs is de laatste jaren veel aandacht voor leerlingenzorg. Maar deze zorg sluit vaak te weinig aan bij externe voorzieningen waardoor de jongere niet de juiste hulp krijgt. Dat blijkt ondermeer uit onderzoek van het Landelijk Centrum Onderwijs en Jeugdzorg: de monitor 2004 Voortgezet onderwijs en externe instellingen. Dit is feitelijk de nulmeting voor het project. ZioS (Zorg in en om Scholen) ondersteunt scholen, gemeenten en provincies bij het opzetten van een zorgadviesteam en het versterken van de samenwerking in een zorgadviesteam. Daarbij sluit ZioS aan bij de al in gang gezette ontwikkelingen per regio of per provincie. ZioS ontwikkelt ook kwaliteitscriteria voor zorgadviesteams en doet onderzoek naar de effecten van zorgadviesteams. In 2007 hebben alle scholen voor primair, voortgezet en middelbaar beroeps-onderwijs een Zorgadviesteam, kortweg ZAT, van hoge kwaliteit. Dat moet het resultaat zijn van het project Zorg in en om School (ZioS). Jongeren krijgen daarmee een vangnet binnen hun eigen vertrouwde schoolomgeving. Zorg in en om School is een project dat in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt uitgevoerd door APS en LCOJ WSNS Plus en BvE-Raad. Zorg in en om School is een van de thema's van Operatie Jong. Het zorgadviesteam (ZAT) is een multidisciplinair overleg ten behoeve van leerlingenzorg in het voortgezet onderwijs. Zorgadviesteams staan in de praktijk ook wel bekend onder namen als: zorgbreedtecommissie, preventie-unit, social team, PCL+, bovenschools consultatieteam, etcetera. Aan dit overleg nemen naast vertegenwoordigers van de school ook functionarissen van externe voorzieningen deel. In de BANS-notitie 'Niemand de deur uit ...' uit 2001 hebben de landelijke overheid, de Provincies en de gemeenten afgesproken dat dit overleg in het kader van verdere verbetering van de leerlingenzorg bij alle scholen moet worden ingevoerd. Uit een in 2004 gehouden onderzoek blijkt dat de meeste scholen ook daadwerkelijk ZAT's hebben, maar dat deze lang niet in alle gevallen voldoen aan de BANS-eisen. ZioS ondersteunt scholen en gemeenten om de kwaliteit van de zorgadviesteams verder te verbeteren. Dat doet Zios door het aanbieden van ondersteuning op maat in de regio, door een professionaliseringsaanbod in de vorm van cursussen en workshops en met informatie en instrumenten waaronder een basismodel kwaliteitscriteria en een werkboek. In het primair onderwijs is de laatste jaren eenzelfde ontwikkeling gaande. Gezien het grote aantal basisscholen (ongeveer 7.000) is de structuur voor de aansluiting daar wat anders. Naast goede schoolnabije ondersteuning door Jeugdgezondheidszorg en Schoolmaatschappelijk werk en een zorgteam op elke school wordt daar meestal een Zorgadviesteam gerealiseerd op bovenschools niveau (samenwerkingsverband WSNS, gemeente of regio). In dat Zorgadviesteam wordt de aansluiting gemaakt met Bureau jeugdzorg, de zorg van WSNS en de REC´s (speciaal onderwijs). LCOJ en WSNS Plus ondersteunen samenwerkingsverbanden WSNS, gemeenten, provincies en Bureaus jeugdzorg bij de vormgeving van die aansluiting. Er zijn verschillende voorbeelden beschikbaar van regio´s waarin die samenwerking al op een inspirerende wijze is vorm gegeven. Voor die samenwerking is ook een aantal instrumenten ontwikkeld. Meer informatie hierover is te vinden op de website van het LCOJ: www.onderwijsjeugdzorg.nl onder praktijk/basisonderwijs. In de sector Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie (BVE) groeit de aandacht voor de begeleiding van leerlingen. De BVE-sector kent een drempelloze instroom en wordt daardoor geconfronteerd met een zeer uiteenlopende leerlingenpopulatie. Aan de grenzen van de mogelijkheden van de interne begeleiding bestaat, net als in het VO en PO, ook in deze sector behoefte aan samenwerking met 'partners' in Addendum - -
de zorg. In de BVE-sector werkt men met het Multidisciplinaire Zorgoverleg (MDO). Het MDO is voor wat betreft opzet en werkwijze globaal te vergelijken met het ZAT in het Voortgezet Onderwijs. Vooral binnen Regionale Opleidingscentra (ROC's) wordt momenteel gewerkt aan de opzet en ontwikkeling van MDO. Vaak gebeurt dit in nauwe samenwerking met het Voortgezet Onderwijs waarbij het vooral gaat om het realiseren van doorgaande zorglijnen. Er is een landelijke voorhoedegroep die een voortrekkersrol vervult bij de praktijk- en methodiekontwikkeling voor het BVE.
§ 7. Lokaal educatieve agenda In het kader van de wet Onderwijsachterstandenbeleid (OAB) die in 2006 van kracht is geworden, wordt van veel gemeenten verwacht dat zij een lokaal educatieve agenda gaan opstellen. In dit beleidskader worden onderwijsaangelegenheden en jeugdbeleidskwesties nadrukkelijker op elkaar betrokken. De bedoeling van deze agenda is dat gemeenten samen met partners een lijst van onderwerpen bespreken die op deze agenda staan, waarbij ook afspraken worden gemaakt over de uitvoering en verantwoording van deze thema’s. Thema’s waarover gesprekspartners het in elk geval eens dienen te worden zijn: · Voor- en vroegschoolse educatie · Peuterspeelzaalwerk · Kinderopvang · Opvang jeugdigen die buiten de boot dreigen te vallen · Vroegsignalering · Zorg in en om de school · Aansluiting onderwijs arbeidsmarkt · Voortijdig schoolverlaten · Spreiding achterstandsleerlingen, als overlegpunt · Onderwijsachterstanden, als overlegpunt · Schoolmaatschappelijk werk · Afgestemd aanbod van verschillende scholen en schoolsoorten · Reboundvoorzieningen · Veiligheid in de school De meeste van deze zaken komen elders in deze bijlage aan de orde. Thema’s die naast het directe onderwijsbeleid van scholen en jeugdbeleid van de gemeente ook worden geagendeerd zijn: · Onderwijsprestaties · Taalbeleid · Ouderbetrokkenheid · Informatievoorziening aan ouders en leerlingen · Doorstroom PO – VO · Wachtlijsten overgang PO en VO · Wachtlijsten speciaal onderwijs · Toegankelijkheid · Spreiding zorgleerlingen · Leerplicht / schoolverzuim · RMC · Schakelklassen · Leerlingenvervoer · Huisvesting · Veiligheid rond de school · Brede school · Spreiding jeugdvoorzieningen · Preventief lokaal jeugdbeleid
Addendum - -
Bij de verdere uitwerking van de lokale educatieve agenda kan gedacht worden aan verbreding en/ of verdieping. Bij verbreding gaat het om uitbreiding van de beleidsagenda met aan onderwijs rakende thema's, bijvoorbeeld op het terrein van jeugdbeleid, samenhangende voorzieningen, sociale infrastructuur (vergelijk GSB, lokaal preventief jeugdbeleid, regelingen BOS, Cultuur op School). Daarnaast kan de beleidsagenda in relatie tot onderwijshuisvesting verbreed worden naar integraal accommodatiebeleid, maatschappelijk vastgoed en wijkontwikkeling. Met verdieping doelen we op aanvullende thema's binnen onderwijs, bijvoorbeeld op het vlak van kwaliteitszorg en innovatie (denk bijvoorbeeld aan taalbeleid en ICT) en de Leerplusarrangementen. Enkele opvallende beleidsvoornemens in dit verband zijn: 1. Schakelklassen In het kader van het onderwijsachterstandenbeleid heeft het kabinet middelen gereserveerd voor de inrichting van schakelklassen. Vanaf 1 augustus 2006 wil de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap schakelklassen op grote schaal invoeren. 2. Leerplicht en RMC In artikel 16 van de Leerplichtwet wordt het college van burgemeester en wethouders opgedragen om een instructie vast te stellen voor de leerplichtambtenaar. Om gemeenten daarin bij te staan is in 2004 door de Vereniging van leerplichtambtenaren Ingrado (voorheen LVLA) in samenwerking met de VNG een modelinstructie geschreven. Deze modelinstructie is te vinden op www.vng.nl. In de instructie worden bouwstenen aangedragen voor een functieprofiel voor ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Leerplichtwet en de RMC-functie. 3. Voortijdig schoolverlaten De thematiek van voortijdig schoolverlaten staat volop in de belangstelling. De afgelopen tijd zijn er diverse visiestukken en wetsvoorstellen verschenen over dit onderwerp: · het visiestuk ‘Aanval op de uitval’ · invoer van de kwalificatieplicht en de mogelijkheden van een meld- en leer-/werkplicht voor jongeren · wetswijzigingen inzake onderwijsnummer en IBG-route · Taskforce jeugdwerkloosheid en de ontwikkeling van jongerenloketten.
§ 8. Arbeidstoeleiding Geen leer-/werkplicht tot 23 jaar "Het kabinet vindt het niet nodig om een algemene leer/werkplicht voor jongeren tot 23 jaar in te voeren. Gemeenten hebben nu al verschillende mogelijkheden om jongeren tot leren of werken te verplichten." Dat schrijft minister Van der Hoeven (OCW) in een brief aan de Tweede Kamer. De minister reageert met de brief op een Kamermotie die tijdens het waarden- en normendebat van 14 april 2005 is ingediend. De motie verzocht de regering een voorstel te doen voor een leer/werkplicht voor jongeren tot 23 jaar. De minister deelt de zorgen van de Tweede Kamer over de schooluitval van leerlingen tot 23 jaar. 'Hun talent mag niet verspild worden', aldus Van der Hoeven. Ook is het kabinet het met de indieners van de motie eens dat er van jongeren die een uitkering hebben een tegenprestatie mag worden verwacht in de zin van een opleiding of werk. Volgens de minister is een algemene leer/werkplicht voor jongeren tot 23 jaar niet nodig. Het beleid van het kabinet is er in de eerste plaats op gericht om de schooluitval onder jongeren terug te dringen. Onderdeel van dit beleid zijn de recente voorstellen om het VMBO-onderwijs meer toe te snijden op de praktijk. Daarnaast biedt onder meer de Wet Werk en Bijstand gemeenten de mogelijkheid om jongeren te verplichten tot het volgen van een opleiding of tot het verrichten van (vrijwilligers)werk. Gemeenten hebben hiervoor verschillende mogelijkheden zoals leerwerkplekken en loonkostensubsidies. De minister wijst daarbij op de aanpak in Rotterdam waarbij jongeren alleen voor bijstand in aanmerking Addendum - 10 -
komen op voorwaarde dat zij een opleiding volgen of vrijwilligerswerk verrichten. Daarnaast onderzoekt de gemeente Rotterdam nog de mogelijkheden om niet meer leerplichtige jongeren tot 23 jaar met een niet vrijblijvende aanpak terug te leiden naar onderwijs of leerwerktrajecten. Ook in het kader van het Plan van aanpak Jeugdwerkloosheid wordt zoveel mogelijk geprobeerd om jongeren aan het werk te krijgen. Doelstelling van het plan van aanpak is om een werkloze jongere binnen een half jaar aan werk of aan een opleiding te helpen. Hiervoor moeten deze kabinetsperiode 40.000 extra leerwerkplekken worden gevonden.
§ 9. Jeugdwelzijnswerk De algemene doelstelling van het jongerenwerk kan als volgt worden omschreven: Jongerenwerk is gericht op het bevorderen van het opgroeien van jongeren tot volwaardige burgers in onze maatschappij. Deze doelstelling heeft een maatschappelijk en een ontwikkelingspsychologisch aspect, waardoor het pedagogische karakter van jongerenwerk wordt benadrukt. Het maatschappelijke aspect heeft betrekking op het bevorderen van participatie van jongeren in de lokale samenleving en de maatschappij als geheel. Het ontwikkelingspsychologische aspect houdt het begeleiden in van jongeren bij het proces van volwassenwording. WMO en jongerenwerk De algemene doelstelling van het jongerenwerk zal gerealiseerd moeten worden binnen het landelijk vastgelegde wettelijk kader voor het welzijnswerk en de gemeentelijke programmalijnen. Het landelijk wettelijk kader wordt gevormd door de Wet Maatschappelijke Ontwikkeling (WMO). De WMO is een nieuwe wet, waarin de volgende nu nog bestaande wetten en regelingen gebundeld zijn: Welzijnswet, Wet Voorzieningen Gehandicapten, de huishoudelijke verzorging uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, enkele subsidieregelingen uit de AWBZ (o.a. mantelondersteuning en diensten bij wonen met Zorg) en Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ). Het maatschappelijk doel van de WMO is meedoen. Meedoen van àlle burgers aan àlle facetten van de samenleving, al of niet geholpen door vrienden, familie of bekenden. En als dat niet kan, is er ondersteuning vanuit de gemeente. Het eindperspectief van de WMO is een samenhangend lokaal beleid op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en op aanpalende terreinen. Voor mensen die langdurige, zware zorg nodig hebben is en blijft er de AWBZ. De WMO treedt naar alle waarschijnlijkheid per 1 januari 2007 in werking. Over het algemeen kan gezegd worden dat in de WMO relatief veel aandacht uitgaat naar kwetsbare groepen. Ook wordt veel waarde gehecht aan vrijwilligerswerk en participatie van burgers. Om een voorbeeld te noemen: het nieuwe beleid ten aanzien van ouderen is dat ze zo lang mogelijk thuis moeten kunnen blijven wonen, ook als ze hulpbehoevend zijn. Deze hulp kan niet alleen door professionals worden geboden, omdat dat op den duur onbetaalbaar zou zijn en moet daarom ook geboden worden door familie en andere vrijwilligers. Maar ook in het beleid voor andere leeftijdsgroepen, zoals jongeren, zullen participatie en vrijwilligerswerk in de toekomst extra nadruk krijgen. Deze opmerkingen maken we uiteraard onder het nodige voorbehoud, want de wet is nog niet ingevoerd en vele zaken zullen in de praktijk nog verder moeten worden uitgewerkt. In de WMO zijn negen prestatievelden vastgesteld op het gebied van zorg en welzijn, waarvan er zes van belang zijn voor het jongerenwerk. Per prestatieveld kan in alle voorlopigheid worden aangegeven wat de rol van het jongerenwerk hierin kan zijn. 1. Het bevorderen van sociale samenhang in buurt, wijk of dorp Dit is een kernfunctie van het welzijnswerk en ook van jongerenwerk op straat en in de buurt. Activiteiten in deze zin liggen bijvoorbeeld op het gebied van ontmoeting en recreatie; jongerencultuur; participatie, inclusief ‘opschoondag’ en ‘veilinghuis’ van problemen; vindplaatsgericht werken; feesten en andere activiteiten in de wijk. 2. Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen/ouders Het gaat hierbij om allerlei vormen van Addendum - 11 -
activiteiten op de bovengenoemde terreinen, maar dan voor risicogroepen: jongeren die wat meer aandacht nodig hebben. Het kan ook gaan om activiteiten voor risicojongeren op het gebied van educatie en informatie en advies. Ook ouders kunnen hierbij worden betrokken. 3. Het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning Het jongerenwerk richt zich op deze taken via individuele ondersteuning van jongeren en voorlichtingsbijeenkomsten. Deze activiteiten zijn ook vaak gericht op risicojongeren. In het jongerenwerk is het verschil tussen de prestatievelden 2 en 3 nauwelijks te maken. 4. Het ondersteunen van vrijwilligers Het ondersteunen van vrijwilligers krijgt veel nadruk in de WMO. Dit betreft een duidelijke taak van het jongerenwerk. 5. Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking In samenwerking met andere organisaties – bijvoorbeeld zorgcentra en Stichting MEE – zou het jongerenwerk zeker een aanbod kunnen doen op het gebied van vrijetijdsactiviteiten voor gehandicapte jongeren. Je kunt daarbij zowel aan lichamelijk als aan verstandelijk gehandicapte jongeren denken. Zij willen uitgaan et leeftijdsgenoten. Aanbod op dit gebied in een tehuis voelt voor hen niet als ‘uitgaan’ en in disco’s worden ze weggekeken. Dus daar liggen zeker mogelijkheden. 6. Het bevorderen van verslavingsbeleid Voorlichting op het gebied van alcohol, drugs, gokken en dergelijke is een zaak waar het jongerenwerk ook aandacht aan besteedt.
§10. Sport 1. 65 miljoen euro sportbeleid allochtone jongeren Staatssecretaris Ross en minister Verdonk (Vreemdelingenzaken & Integratie) hebben hiervoor een overeenkomst getekend met een aantal sportbonden en de vier grote gemeenten. Allochtone jongeren (vooral meisjes) sporten nu veel minder in clubverband dan autochtone leeftijdsgenoten. Met het programma ‘Meedoen allochtone jeugd door sport’ willen Verdonk en Ross bereiken dat deze groep tussen nu en 2010 die achterstand inloopt. 500 sportverenigingen en sportscholen moeten worden ingezet om de allochtone jeugd te begeleiden. 2. Jeugdsportfondsen in grote steden Staatssecretaris Ross van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) trekt de komende drie jaar in totaal bijna negen ton uit voor het instellen van lokale Jeugdsportfondsen. Dankzij deze fondsen kunnen kinderen uit kansarme gezinnen lid worden van een sportvereniging. In de Kamer liet Ross weten dat het geld besteed moet worden aan het verspreiden van Jeugdsportfondsen in heel Nederland. Ross wil dat er in 2009 in zoveel mogelijk provincies, grootstedelijke regio’s en grote steden een Jeugdsportfonds is dat op basis van eigen fondswerving kan voortbestaan. De landelijke stichting Jeugdsportfonds krijgt tot medio 2009 maximaal 856.257 euro om de doelen te bereiken. De impuls niet is bedoeld om rechtstreeks de bestaande lokale Jeugdsportfondsen te subsidiëren. ‘Dat is een lokale verantwoordelijkheid’, aldus Ross. De lokale Jeugdsportfondsen moeten aansluiten bij de provinciale jeugdzorg en het preventief jeugdbeleid. Momenteel bestaan er al lokale Jeugdsportfondsen in de provincies Limburg, Utrecht en ZuidHolland en bij de gemeenten Amsterdam-Zaanstad, Tilburg, Alphen a/d Rijn, Aalsmeer, Den Helder en Den Bosch. In ontwikkeling zijn fondsen in Friesland, Groningen, Zeeland en Drenthe en de gemeenten Addendum - 12 -
Zwolle, Almere, Nijmegen, Arnhem, Apeldoorn, Haarlem en Rotterdam. Ross gaat ervan uit dat dankzij de impuls voor de lokale Jeugdsportfondsen de sportdeelname van jongeren in achterstandsituaties gaat groeien. Dit is één van de doelstellingen uit de Sportnota Tijd voor Sport, die de staatssecretaris vorig jaar heeft uitgebracht. Een Jeugdsportfonds betaalt de contributie van de sportclub en sportuitrusting voor kinderen die graag willen sporten (tot een maximum van 225 euro per kind per jaar), maar van wie de ouders te weinig geld hebben. De aanvraag voor het geld vindt plaats via professionals in het onderwijs, de jeugdhulpverlening en welzijnsinstellingen. Ouders kunnen zelf geen aanvraag indienen.
§11. Afstemming jeugdzorg-jeugdbeleid Uit een inventarisatie in de G-25 over de aansluiting tussen het gemeentelijk jeugdbeleid en de provinciale jeugdzorg blijkt dat gemeenten de kans op vernieuwing in de samenwerking beter kunnen oppakken. Genoemde verbeterpunten: 1. Gemeenten nemen meer de regie: stel je actief op en wees leidend in het maken van afspraken. Maak Bureau jeugdzorg zichtbaar in de afspraken en maak als gemeente afspraken met lokale partners - onderwijs, politie, welzijnswerk - over hun rol 2. Maak uitvoeringsprogramma's concreet en transparant. Stel de hulpvragen centraal en geef aan welke organisaties wanneer actief moeten worden. 3. Stel de cliënt meer centraal en leer van elkaar.
§12. WMO en preventief jeugdbeleid Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het algemeen en preventief jeugdbeleid. De invoering van de Wet op de jeugdzorg en de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning hebben gevolgen voor de gemeentelijke praktijk. Het preventief jeugdbeleid valt onder prestatieveld 2 van de WMO. Welke consequenties zal dat hebben voor de verdere ontwikkeling van preventief jeugdbeleid? Op 31 maart 2006 heeft het kabinet de Nota Gezinsbeleid 2006 uitgebracht. In deze nota, de eerste sinds 1996, geeft het kabinet een overzicht van maatregelen die in de afgelopen jaren zijn genomen; a) ter ondersteuning en bescherming van de primaire opvoedingsituatie, het gezin (opvoedingsondersteuning, bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling, gezinsvoogdij en uithuisplaatsing, meer aandacht voor kind bij echtscheiding), b) ten behoeve van de opvoeding buiten het gezin: school, sport, jeugd- en buurtwerk (brede school, landelijk dekkend zorgnetwerk rond scholen, bestrijding voortijdig schoolverlaten, en geweld op scholen), c) voor het overdragen van normen en waarden in het gezin en onderwijs en d) in de financiële ondersteuning aan gezinnen (kinderkorting, gratis meeverzekeren van kinderen tot 18 jaar in nieuwe zorgverzekeringsstelsel, afschaffen van lesgeld voor leerlingen in het VO en leerlingen van 16 en 17 jaar in de BOL MBO, verhoging van de rijksbijdrage in de kosten van kinderopvang). Voor 2007 en verder zet het kabinet vooral in op centra voor jeugd en gezin in elke wijk of gemeente, met de jeugdgezondheidszorgzorg als spil, waarbij middelen voor opvoedingsondersteuning gebundeld worden, met extra aandacht voor allochtone gezinnen en interculturele deskundigheid.
§13. Algemeen 1. Grotere rol voor gemeenten in jeugdbeleid Addendum - 13 -
Het kabinet heeft een reactie gegeven op een aantal adviezen. Kern van de reactie is dat het kabinet de lichte ambulante hulp per 2008 zal overhevelen naar de gemeenten. Verdere overheveling wordt afhankelijk gesteld van de mate waarin gemeenten goed jeugdbeleid voeren (‘Jong proof’ zijn). De gemeenten worden voorts verantwoordelijk voor Centra voor Jeugd en Gezin en Zorg- en Adviesteams in het onderwijs. De reactie is naar aanleiding van het sturingsadvies ‘Koersen op het kind’ van de Commissaris Jeugd- en jongerenbeleid, Steven van Eijck, de resultaten van de Jong-overeenkomst ‘Gemeentelijke regie in de jeugdketen’ en het eindrapport van de Jeugdzorgbrigade. De VNG ziet het kabinetstandpunt als een belangrijke stap in de richting van de overheveling van meer jeugdzorgtaken naar (centrum)gemeenten. Door de overheveling van de licht ambulante hulp zal de aansluiting tussen lokale zorg en geïndiceerde ambulante hulp verbeteren, waardoor meer kinderen sneller geholpen zullen worden. Het WMO kader biedt gemeenten ruimte om jeugdbeleid naar eigen inzichten in te vullen. De VNG benadert het Jong-proof concept daarom vanuit de invalshoek van benchmarking. Dit Jong-proof concept en de minimale vereisten die het Rijk wil stellen aan Centra voor Jeugd en Gezin worden nog nader ingevuld.Voor het oprichten van Centra voor Jeugd en Gezin en de ZAT’s blijft overigens een forse financiële impuls nodig. Nadat in het najaar 2006 een evaluatie van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg gereed zal komen, zal de overheid zich buigen over de vraag of de bestuurlijke verantwoordelijkheidsverdeling op het terrein van de geïndiceerde jeugdzorg veranderd moet worden. Het vorige kabinet heeft wel het advies overgenomen om ‘licht ambulante hulp die nu onder de provinciale, geïndiceerde jeugdzorg valt’ onder te brengen in het gemeentelijke, niet-geïndiceerde domein per 2008. Dit biedt de mogelijkheid om alle lichte vormen van hulp dichtbij de kinderen en ouders én dichtbij de signaleerders aan te bieden. Deze verandering was mogelijk binnen de huidige regelgeving, ook als het gaat om de bijbehorende verschuiving van de bijbehorende gelden van de provincie naar de gemeente. Verder zal het Rijk stimuleren dat gemeenten meer invloed krijgen op de inzet van geïndiceerde zorg, omdat de lokale partijen het beste kunnen aangeven welke kinderen in de problemen komen als zorg niet snel wordt ingezet. Het kabinet is van mening dat de rol van gemeenten alleen vergroot kan worden als blijkt dat zij voldoen aan bepaalde voorwaarden en zo aantonen dat zij in staat zijn deze grotere rol naar behoren te vervullen. Zij moeten hun infrastructuur en de cijfers over de omvang van de problematiek op orde hebben. Deze gemeenten worden ‘Jong-proof’ genoemd. Op termijn moeten alle Nederlandse gemeenten deze vergrote rol kunnen vervullen en deze voorwaarden de norm worden voor alle gemeenten om naar toe te groeien. Momenteel wordt, in overleg met de VNG en met een aantal gemeenten, het Jong-proof concept nader uitgewerkt. Het is de intentie van het kabinet om eind 2006 een groep Jong-proof gemeenten te selecteren, die een voorbeeldrol vervullen. De precieze afbakening van de over te dragen licht ambulante hulp zal duidelijk moeten worden bij de samenwerking met een aantal Jong-proof gemeenten, de provincies en de relevante instellingen. De gemeente zal bestuurlijk verantwoordelijk worden voor Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s) en de Zorg- en adviesteams (ZAT’s). De Centra voor Jeugd en Gezin zullen alle benodigde ondersteuning en antwoorden op vragen op het terrein van opgroeien en opvoeden bieden die te licht zijn voor het domein van de geïndiceerde hulpverlening. Daarnaast zorgen de CJG’s voor een goede overdracht naar het geïndiceerde domein als zij zelf de benodigde ondersteuning niet kunnen bieden. Indien nodig bieden zij overbruggingszorg totdat de benodigde geïndiceerde hulpverlening daadwerkelijk verleend kan worden. Door de bundeling moet er per wijk of gemeente een centraal punt komen voor alle vragen van gezinnen over opvoeden en opgroeien. In de CJG’s zijn in ieder geval de jeugdgezondheidszorg (JGZ), de delen van het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) die voor jeugdigen en/of ouders relevante ondersteuning aanbieden en andere organisaties, die een rol vervullen op het terrein van de vijf functies van het preventieve jeugdbeleid, aanwezig. De Staatssecretaris voor VWS bericht de Tweede Kamer zo mogelijk nog in de zomer 2006 of er landelijke minimale vereisten aan CJG’s gesteld moeten worden. De ZAT’s zijn interdisciplinair samenwerkingsverbanden waarin alle relevante zorgverleners in en om de school samenwerken en resultaatgerichte afspraken maken. Scholen voor kinderen vanaf 4 jaar, de Addendum - 14 -
dagelijkse vindplaats van problemen in de ontwikkeling van het kind, moeten een belangrijke rol hebben in dergelijke samenwerkingsverbanden. Dat geldt eveneens voor het CJG, dat het EKD (elektronische kinddossier in de JGZ) gaat beheren. Het CJG kan ook signalen uit de zorgverlenende instellingen inbrengen in het ZAT. De participatie van het CJG in het ZAT versterkt de slagkracht van dat ZAT: het vermindert het aantal deelnemende partijen en zorgt ervoor dat sneller over de volle reikwijdte afspraken gemaakt kunnen worden. Het kabinet onderschrijft het advies van de heer Van Eijck om de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) als wettelijk kader voor gemeenten te hanteren. Op die manier hebben gemeenten ruimte om invulling te kunnen geven aan de bij deze wet aan hen toegekende verantwoordelijkheden. Ook de Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV) is een wettelijk kader voor gemeenten, in verband met de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg (JGZ). De JGZ wordt nu geëvalueerd. De resultaten van de evaluatie komen in het najaar 2006 beschikbaar. In de reactie op deze evaluatie zal het kabinet de verdere relatie tussen de WCPV en de WMO aan de orde stellen.
§14. Operatie Jong Steven van Eijck, commissaris Jeugd- en jongerenbeleid, heeft op 26 april 2006 aan het kabinet zijn advies aangeboden over de aansturing van het Jeugdbeleid "Koersen op het kind". Van Eijck constateert dat het Jeugdbeleid in Nederland te veel verkokerd is. Het roer moet om. Uitgangspunt moet zijn dat het kind centraal staat en niet de instituties. Het sturingsadvies geeft aan dat de huidige problemen in het jeugdbeleid opgelost kunnen worden door: creëren van duidelijke verantwoordelijkheden, minder betrokken partijen, zowel op uitvoerend als bestuurlijk niveau, terugdringen van onnodige bureaucratie om betere voorwaarden voor een resultaatgericht jeugdbeleid te scheppen. Operatie Jong heeft het advies in 25 aanbevelingen samengevat. De bestuurlijke verantwoordelijkheden worden volgens Van Eijck zo dicht mogelijk bij het kind en de ouders belegd. De provinciale overheid is (op termijn) niet langer belast met taken op het gebied van jeugdzorg. Gemeenten krijgen 4 jaar de tijd om aan te tonen dat ze "Jong proof zijn". Op lokaal niveau worden onder verantwoordelijkheid van de wethouder de algemene en preventieve taken uitgevoerd. De wethouder Jeugd is integraal verantwoordelijk voor de algehele regie van het jeugdbeleid. Dat betreft zowel de algemene en preventieve taken als de verbindingen met de specialistische taken. De aansturing dient gericht te zijn op vergroting van bereik en effectiviteit en het stimuleren van horizontale verantwoording binnen instellingen. Het Centrum voor Jeugd en Gezin is in iedere gemeente een laagdrempelig, eerstelijns centrum voor alle jeugdigen en ouders.
Addendum - 15 -