NOTA’S
Beleidsondersteunende afdeling C Rechten van de burger en constitutionele zaken
FORUM VOOR JUSTITIËLE SAMENWERKING IN BURGERLIJKE ZAKEN: DEBAT MET DE NATIONALE PARLEMENTEN
2 DECEMBER 2008 ZITTING III CONTRACTEN EN CIVIELRECHTELIJKE PROCEDURES ACHTERGRONDNOTA’S
DV\752585NL.doc
PE415.242
JURIDISCHE ZAKEN
NL
DV\752585NL.doc
3/39
PE415.242
NL
Directoraat-Generaal Intern Beleid Beleidsondersteunende afdeling C Rechten van de burger en constitutionele zaken
FORUM VOOR JUSTITIËLE SAMENWERKING IN BURGERLIJKE ZAKEN: DEBAT MET DE NATIONALE PARLEMENTEN
2 DECEMBER 2008 ZITTING III CONTRACTEN EN CIVIELRECHTELIJKE PROCEDURES ACHTERGRONDNOTA’S
PE415.242
NL
4/39
DV\752585NL.doc
Deze nota’s werden opgesteld in opdracht van de Commissie juridische zaken van het Europees Parlement. Beschikbare talen: BG, CS, DA, DE, EL, EN, ES, ET, FI, FR, HU, IT, LT, LV, NL, PL, PT, RO,
SK, SL, SV. Auteurs: Herbert Woopen, hoofd Allianz European Affairs Office en hoofd EU Liaison Dresdner Bank AG, Brussel; Philip Mead, advocaat in Engeland en Wales en bestuurslid van de Pan European Organisation of Personal Injury Lawyers (PEOPIL), Birmingham.
Manuscripten voltooid in november 2008. Verkrijgbaar via: Mevr. Roberta Panizza Tel: +32 2 2831433 Fax: +32 2 2832365 E-mail:
[email protected]
Voor informatie over publicaties van DG Intern beleid zie: http://www.ipolnet.ep.parl.union.eu/ipolnet/cms
Brussel, Europees Parlement
De inhoud van dit document geeft de mening van de auteurs en niet noodzakelijkerwijs het standpunt van het Europees Parlement weer.
DV\752585NL.doc
5/39
PE415.242
NL
PE415.242
NL
6/39
DV\752585NL.doc
ZITTING III: CONTRACTEN EN CIVIELRECHTELIJKE PROCEDURES
INHOUD
1. De bevoegde rechtbank en het toepasselijke recht in het geval van overeenkomsten: het voorbeeld van consumentenovereenkomsten - Herbert Woopen, hoofd van het Allianz European Affairs Office en hoofd van de EU Liaison Dresdner Bank AG, Brussel.
2. De bevoegde rechtbank en het toepasselijke recht in het geval van civiele procedures: het voorbeeld van verkeersongelukken in het buitenland - Philip Mead, advocaat in Engeland en Wales en bestuurslid van de Pan European Organisation of Personal Injury Lawyers (PEOPIL), Birmingham
DV\752585NL.doc
7/39
PE415.242
NL
PE415.242
NL
8/39
DV\752585NL.doc
DE BEVOEGDE RECHTBANK EN HET TOEPASSELIJKE RECHT IN HET GEVAL VAN OVEREENKOMSTEN: HET VOORBEELD VAN CONSUMENTENOVEREENKOMSTEN
DR. IUR. HERBERT WOOPEN HOOFD VAN HET ALLIANZ SE EUROPEAN AFFAIRS OFFICE, HOOFD VAN DE EU LIAISON DRESDNER BANK AG, BRUSSEL
DV\752585NL.doc
9/39
PE415.242
NL
De politiek is fascinerend, het recht als zodanig is dat voor velen niet. Toch hebben – vanuit het perspectief van een advocaat – grote gemeenschappen en economieën baat bij duidelijke regels en solide instanties die voor de toepassing van deze regels en voor de daaruit resulterende betrouwbaarheid en voorspelbaarheid zorgen. In theoretisch opzicht mag het belang van het recht en een rechtsstelsel misschien vaststaan, maar hieruit valt geen praktische noodzaak af te leiden, of een rangorde in de zin van: ‘eerst het recht, dan de economie’. Integendeel: de enige groep landen waar onlangs fundamentele hervormingen van het recht vooraf zijn gegaan aan economische groei en deze versneld hebben, zijn de nieuwe lidstaten van de EU in Midden- en Oost-Europa. In andere landen was niet de rechtsstaat de oorsprong van economische ontwikkeling, maar bracht juist de economische ontwikkeling het rechtsstelsel voort.1 Hieruit kunnen we iets leren als het om de juiste aanpak met betrekking tot Rome I gaat, ook al klinkt dit in de Commissie juridische zaken wellicht niet helemaal politiek correct: de rol die het recht speelt bij de bevordering van groei en welvaart, mag niet worden overschat. Aan de andere kant is het beter dat het recht sociaal verantwoorde groei mogelijk maakt en bevordert dan dat het een dergelijke groei in de weg staat.2 A) Welke rechtbank is bevoegd in het geval van consumentenovereenkomsten? Volgens een vaststaande regel (artikelen 15 t/m 17 van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad – Brussel I) kunnen consumenten alleen in de lidstaat van woonplaats voor de rechter gedaagd worden en kunnen zij de vanuit deze lidstaat tegen de andere partij procederen. Onder bepaalde omstandigheden is echter een exclusieve bevoegdheid van de rechtbanken van de woonplaats van de consument niet gerechtvaardigd, namelijk als de bijzondere omstandigheden van een zaak niet bij de onderliggende reden passen dat een consument niet gedwongen mag zijn om verhaal te halen of zijn rechten te verdedigen in een andere staat dan de lidstaat waar hij woonachtig is. Indien een consument in twee landen verblijft, wat het geval is voor 15 miljoen grensarbeiders in de EU3 (mobiele werknemers, gepensioneerden die in een andere lidstaat wonen dan de lidstaat waar zij hebben gewerkt) kan een uitzondering op de algemene regel gerechtvaardigd zijn, bijvoorbeeld wanneer het geschilpunt nauw verband houdt met de overeenkomst krachtens welke een persoon in een ander land werkt, bijvoorbeeld een groepsverzekering die door de werkgever of door de werkgever en de werknemer gezamenlijk wordt betaald (in weerwil van artikel 12 en artikel 13, lid 3 van Verordening (EG) nr. 44/2001).
1
Hans-Bernd Schäfer, “Rechtsstaatlichkeit und Wachstum”, in: Frankfurter Allgemeine Zeitung (FAZ), 19.07.2008, blz. 11 (conclusie 2). De auteur is hoogleraar in Hamburg en is gespecialiseerd op de economische analyse van het recht. Tot 2007 was hij voorzitter van de European Association for Law and Economics. 2 Zie Herbert Woopen, “Banken und Versicherungen im Binnenmarkt – will die EU ihren Bürgern die Märkte wirklich öffnen?”, in: Europäische Zeitschrift für Wirtschaftsrecht (EuZW) 2007, 495, 496 (1.), 497 (5.) en 498 (IV. - V.). 3 Europese Commissie, “Een interne markt voor de burger”, COM(2007) 60 def., blz. 13.
PE415.242
NL
10/39
DV\752585NL.doc
De EU kan er trots op zijn dat zij nooit mogelijkheden heeft geschapen naast de reguliere, officiële rechtbanken. Voor Europese begrippen is het verbazingwekkend dat deze mogelijkheden in de VS wel bestaan: daar kan de jurisdictie door middel van een eenvoudige clausule in consumentenovereenkomsten worden overgedragen aan arbitrage-instanties. Deze situatie zal door velen in de VS als oneerlijk worden ervaren en tot een klimaat bijdragen waarin het gepast lijkt om onevenwichtige situaties te verhelpen door middel van buitensporige tegenmaatregelen zoals collectieve procedures (‘class actions’). Het is echter van essentieel belang om tekortkomingen bij de wortel aan te pakken en niet door buitensporige correctieve maatregelen. Dit zou ook de juiste benadering kunnen blijken om de moeilijkheden op te lossen die zijn verbonden aan de toepassing van buitenlands recht bij de rechtbanken van de lidstaten en in bemiddelingsprocedures1: indien de rechtbanken of de bemiddelaars bij de toepassing van buitenlands recht op moeilijkheden stuiten, moeten wegen en middelen worden gevonden om dit gemakkelijker te maken in plaats van de toepassing van buitenlands recht zoveel mogelijk te beperken. In een economie die, om te kunnen groeien, afhankelijk is van integratie moet er voor worden gezorgd dat voldoende mensen in staat worden gesteld om deze uitdagingen het hoofd te bieden. Alleen door middel van een dergelijke benadering kunnen de betrokken instanties worden gesteund bij het aanpakken van de uitdagingen van de globalisering. Het netwerk van Europese Consumentencentra (ECC-net) met zijn coördinatiecentrum in het Duitse Kehl2, het gespecialiseerde netwerk voor financiële diensten FIN-NET3 en het in 1998 voornamelijk voor strafzaken opgezette Europees justitieel netwerk (EJN) vormen een veelbelovend begin. Het laatstgenoemde bestaat tevens uit contactpunten op nationaal niveau die praktische en juridische informatie uitwisselen om de justitiële samenwerking te vereenvoudigen. In een verslag dat op 2 september 2008 door de plenaire vergadering met overweldigende meerderheid is aangenomen verwelkomt het EP het initiatief van 14 lidstaten om het Europees justitieel netwerk te versterken door het aan te passen aan de nieuwe realiteit van de juridische samenwerking in civiele zaken in de EU, onder behoud van zijn bestaande structuur.4 Het communicatiesysteem tussen de contactpunten dient te worden uitgebouwd met behulp van een veiliger telecommunicatienetwerk. Het EP dringt er terecht op aan dat aan de leden om de twee jaar verslag wordt gedaan over de netwerkactiviteiten, aangezien goede prestaties op dit gebied van cruciaal belang zijn voor de mogelijkheden van de EU om verder te profiteren van de integratie. B) Wat is het toepasselijke recht in het geval van consumentenovereenkomsten? Theoretisch bestaan er verschillende manieren om een beter, samenhangender juridisch klimaat te scheppen voor de EU-burgers. Een uniform burgerlijk en procesrecht van de EU dat door alle burgers van de EU als vertrouwd, beproefd en rechtvaardig binnenlands recht wordt erkend, zou natuurlijk de meest ideale oplossing zijn. Maar de lidstaten voelen zich nog niet overbodig, 1
Werkdocument van de Europese Commissie, Impact Assessment on the Framework Directive on Consumer Contractual Rights, z.d., blz. 43 en 44. 2 www.euroinfo-kehl.eu – zie voor een lijst van ECC’s: http://www.eu-verbraucher.de/de/ecc-net/ecc-liste/ 3 http://ec.europa.eu/internal_market/fin-net/index_en.htm. 4 http://www.europarl.europa.eu/oeil/file.jsp?id=5599432¬iceType=null&language=en.
DV\752585NL.doc
11/39
PE415.242
NL
en de verwachtingen van de EU-burgers verschillen in sommige gevallen nog steeds naar gelang de nationale rechtstradities. Het streven naar een uniform burgerlijk recht is een goed model om in het achterhoofd te houden, aangezien het verwachtingen wekt, maar ook een goede omgang met deze verwachtingen vergt. Aan de ene kant moeten de burgers zich aan bepaalde ideeën wennen die voor hen nieuw zijn, maar waarmee grote delen van de rest van de EU-bevolking reeds vertrouwd zijn – iets wat generaties, in plaats van decennia, kan duren. Aan de andere kant worden de verwachtingen van idealistische voorstanders van de Europese integratie dusdanig door de confrontatie met de realiteit getemperd dat zij in concrete wetgeving kunnen worden omgezet. Het concept van een uniform burgerlijk en procesrecht van de EU is hier dus niet bedoeld om stilzwijgend een richtsnoer voor de verre toekomst in te voeren. Onverbeterlijke optimisten met een pragmatische inslag achten het mogelijk om op bepaalde eng omschreven terreinen nu al voor een uniform toepasselijk recht voor alle EU-burgers te zorgen. En inderdaad is er reeds in de praktijk sprake van een facultatieve pan-Europese wetgevingsaanpak (Optional Pan-European Regime Approach (OPERA) – ook “blue button” genoemd) op bepaalde rechtsgebieden, zoals het Gemeenschapsmerk (Verordening (EG) nr. 40/1994), het vennootschapsrecht (Societas Europaea – Verordening (EG) nr. 2157/2001), Societas Cooperativa Europaea – Verordening (EG) nr. 1435/2003), de procedure voor geringe vorderingen (Verordening (EG) nr. 861/2007) of de Europese betalingsbevelprocedure (Verordening (EG) nr. 1896/2006).1 Dit concept, dat ik ook krachtig gesteund heb in een publicatie van de Europese Ronde Tafel Financiële Diensten (European Financial Services Roundtable – EFR) over consumentenkredieten2, werd door velen bekritiseerd en slechts halfhartig door de Commissie verdedigd. Dit ondanks het feit dat men meer vertrouwen in een Europese toekomst zou moeten aantreffen onder diegenen die er bij elke gelegenheid als de kippen bij zijn om een werkelijk Europese oplossing te bepleiten. Maar de theologie kent vele geloofsrichtingen, en blijkbaar is het eschatologische aspect van een facultatieve regeling die in haar ware gedaante hier en daar een van de meest zichtbare elementen van een volgroeid uniform burgerlijk en procesrecht van de EU vormt, geen noodzakelijk onderdeel van het geloof in de Europese integratie. Niettemin gaan er in de academische wereld steeds meer stemmen op die het EP aanmoedigen op deze weg verder te gaan en het onderzoek op het gebied van het burgerlijk recht te bevorderen door een Instituut voor Europees Recht op te richten.3 Een dergelijke regeling heeft een dubbel doel: aan de ene kant zorgt zij voor een snelle oplossing waar de praktijk dit vereist en neemt zij de druk weg op gebieden die zich niet voor harmonisatie lenen4, aan de andere kant zou zij een maatstaf vormen 1
In mijn beide dissertaties heb ik reeds gepleit voor een aanpak waarbij de eenmaking van de verschillende wetgeving ook aan het eind van de juridische procedure begint – waar het recht zijn belofte gestand moet doen, aangezien “handhaving het wezen van het recht” is (Hans Kelsen). Ik had echter niet verwacht dat dit zo snel realiteit zou worden (Herbert Woopen, Zwangsvollstreckung und Arrest in Forderungen nach französischem Recht unter besonderer Berücksichtigung der Vollstreckung in Bankkonten, Köln 1989, blz. 3-4, 7 en 276; Herbert Woopen, L’exécution forcée en droit allemande et la réforme des voies d’exécution en France, Clermont-Ferrand 1992, blz. 20-29, 251-254). 2 EFR, “Consumer Protection – Consumer Choice, Deepening EFR’s concept on consumer protection in retail financial services”, januari 2006, blz. 33-34 – beschikbaar op: http://www.efr.be/members/upload/publications/8213923328EFRCPWP-1.pdf . 3 Stefan Leible, “Europäisches Privatrecht am Scheideweg”, in: Neue Juristische Wochenschrift (NJW) 35/2008, blz. 2558 (2561). 4 Bijvoorbeeld op het belangrijke terrein van het vereenvoudigen van de kapitaalverstrekking voor toekomstige pensioenregelingen met het oog op de mobiliteit van werknemers zoals voorgesteld door de
PE415.242
NL
12/39
DV\752585NL.doc
voor een toekomstige vermindering van nationale afwijkingen van de standaard (‘asymptoot van convergentie’). Zolang de voornoemde oplossingen in de praktijk niet in zicht zijn zullen de rechtspractici het, op alle terreinen en voor alle doeleinden, moeten stellen met de conventionele leer inzake wetsconflicten, d.w.z. met regels inzake het toepasselijke (nationale) recht, de keuze van het recht en de wijziging daarvan. Deze regels zijn slechts één jaar geleden uitgewerkt en afgekondigd in de verordening Rome I, die op 19 december 2009 in werking zal treden.1 Vanzelfsprekend kan niet worden verwacht dat regeringen en politici die pas onlangs, na langdurige, controversiële en moeizame onderhandelingen, een gemeenschappelijke oplossing zijn overeengekomen, blij zullen zijn met opmerkingen over wat er allemaal beter had gekund of wat er bij de volgende gelegenheid zou kunnen worden verbeterd. Toch heeft de industrie het recht daartoe, evenals de wetenschap en een Parlement dat het beste voorheeft met de Europese burgers en met de industrie die de burgers ten dienste staat in termen van producten, banen en mondiaal concurrentievermogen. De positie van Europa in de wereld is nog niet gevestigd en is niet zozeer afhankelijk van traditionele bronnen van groei zoals een toenemende bevolking, kapitaalaccumulatie of natuurlijke hulpbronnen, en misschien zelfs niet van technologische vooruitgang: het blijkt namelijk dat de specifieke bron van groei de openstelling van de Europese markten en het uitbaten van de voordelen van de Europese integratie is geweest.2 De vroegere chefeconoom van een grote Duitse bank, die inmiddels is geïntegreerd in een echt Europese bankgigant, schrijft zelfs 50% van de Europese groei toe aan de effecten van de grensoverschrijdende integratie in de EU.3 Wij in Europa hebben daarom alle reden om verbeteringen aan te brengen in de manier waarop we grensoverschrijdende zaken doen. Deze nota behelst daarom geen terugblik op het ontstaan van de huidige verordening Rome I of op de valkuilen die daarbij zijn vermeden, maar houdt zich uitsluitend bezig met het potentieel voor verdere verbeteringen, zonder dat het de bedoeling is om de tot dusver geleverde prestaties te bagatelliseren. Daarom zou ik willen benadrukken dat een woord van lof op zijn plaats is voor het feit dat de verantwoordelijke instellingen, voor zover het om het toepasselijke recht in het geval van consumentenovereenkomsten gaat, uiteindelijk een betere oplossing voor alle betrokkenen hebben weten te vinden, ook al ging het oorspronkelijke voorstel van de Commissie in de verkeerde richting. De huidige oplossing is beter, juist op het punt dat ik aan het begin van deze nota heb genoemd, namelijk doordat zij economische groei bevordert en deze groei niet in de weg staat.4 Dit zal in het vervolg van deze uiteenzetting nog duidelijker worden. De goedgekeurde regeling zorgt voor meer flexibiliteit en vormt een beter uitgangspunt voor verdere verbeteringen. EFR, Pan European Pensions Plans – From Concept to Action, juni 2007, http://www.efr.be/members/upload/publications/76309EPP 2007.pdf . 1 Zie voor een samenvattende bespreking van deze verordening: Jochen Clausnitzer/Herbert Woopen, “Internationale Vertragsgestaltung – die neue EG-Verordnung für grenzüberschreitende Verträge (Rom IVO)”, in: Betriebsberater (BB) 34/2008, blz. 1798-1808. 2 Martin Hüfner, Europa – Die Macht von morgen, 2006, blz. 98, 125 e.v. 3 Martin Hüfner, blz. 98. 4 Zie voor een uitvoeriger bespreking: Jochen Clausnitzer/Herbert Woopen, “Internationale Vertragsgestaltung – die neue EG-Verordnung für grenzüberschreitende Verträge (Rom I-VO)”, in: Betriebsberater (BB) 34/2008, blz. 1798, 1801.
DV\752585NL.doc
13/39
PE415.242
NL
Er zij bovendien op gewezen dat niemand bijzonder tevreden is met de dépeçage die uit artikel 6 Rome I voortvloeit. De effectbeoordeling van de Europese Commissie inzake de kaderrichtlijn betreffende de contractuele rechten van de consument wijst op de juridische onkosten en de nalevingskosten die voor ondernemingen ontstaan doordat zij moeten garanderen dat zij voldoen aan het consumentenbeschermingsniveau in de lidstaat in kwestie1: “Als gevolg van de fragmentatie en Rome I zal een handelaar die zijn handelswaar grensoverschrijdend in een andere lidstaat wil verkopen, juridische en andere nalevingskosten moeten maken om ervoor te zorgen dat hij aan het consumentenbeschermingsniveau in het land van bestemming voldoet. Deze kosten maken het voor de bedrijven minder aantrekkelijk om hun producten grensoverschrijdend te verkopen, met name aan consumenten in kleine lidstaten. Dergelijke kosten worden uiteindelijk doorberekend aan de consumenten in de vorm van hogere prijzen of, wat nog erger is, bedrijven weigeren hun producten grensoverschrijdend aan te bieden. In beide gevallen is het belang van de consument niet optimaal gediend.” Daarom is algemeen aanvaard dat een beperking van de mate van dépeçage op zich een goede doelstelling is. Er moet alleen op worden gelet dat dit geen afbreuk doet aan de kwaliteit van de wettelijke consumentenbescherming en dat de toepassing van de regels zo gemakkelijk mogelijk wordt gemaakt. 1) Verbeteringen van artikel 6 van de verordening Rome I, uitgaand van het huidige paradigma Vanuit dit oogpunt – de beperking van dépeçage voor zover dat mogelijk is – dienen zich nieuwe ideeën aan, evenals een eerste technische vereenvoudiging: a) Vereenvoudiging van artikel 6, lid 1 van de verordening Rome I en van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 44/2001 Artikel 6 bepaalt dat a) de verkoper zijn beroepsactiviteit ontplooit in de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft, of b) deze zijn activiteit met enigerlei middel richt op dat land of op verscheidene landen, waaronder dat land. Het is moeilijk voorstelbaar dat aan de voorwaarden van letter a) is voldaan zonder dat gelijktijdig aan de voorwaarden van letter b) is voldaan. Zolang het tegendeel niet is bewezen, moet worden aangenomen dat het bepaalde onder letter a) reeds volledig is begrepen in letter b). Daarom kan letter a) worden geschrapt zonder iets te veranderen aan het eindresultaat. Op die manier wordt de formulering van lid 1 al iets beter verteerbaar: Artikel 6, lid 1: “Onverminderd de artikelen 5 en 7 wordt de overeenkomst gesloten door een natuurlijke persoon voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd ("de consument") met een andere persoon die handelt in de uitoefening van zijn beroepsactiviteit ("de verkoper") beheerst door het recht van het land waar de consument zijn of haar gewone verblijfplaats heeft, op voorwaarde dat de verkoper […schrapping…], zijn beroepsactiviteit met enigerlei middel richt op dat land of op verscheidene landen, waaronder dat land, en de overeenkomst binnen de werkingssfeer van deze activiteiten valt.” 1
Werkdocument van de Europese Commissie, z.d., blz. 7.
PE415.242
NL
14/39
DV\752585NL.doc
Zolang het tegendeel niet is bewezen kan bovendien worden aangenomen dat artikel 15 van de verordening Brussel I op dezelfde wijze kan worden vereenvoudigd: Artikel 15, lid 1 letter c): “in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die [...] met ongeacht welke middelen commerciële of beroepsactiviteiten richt op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.” b) Rechtskeuze voor het recht van de lidstaat waarvan de consument onderdaan is Om goede redenen is in artikel 7 van de verordening Rome I bepaald dat de rechtskeuze in geval van een levensverzekering niet alleen kan vallen op het recht van het land waar het risico gelegen is op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten (artikel 7, lid 3, letter a)) of het recht van het land waar de polishouder zijn gewone verblijfplaats heeft (artikel 7, lid 3, letter b)), maar ook op het recht van de lidstaat waarvan de polishouder onderdaan is (artikel 7, lid 3, letter c)). De affiniteit van de consument met het recht van het land waarvan hij onderdaan is, kan normaal gesproken groot genoeg worden geacht om zijn keuze als afdoende geïnformeerd te beschouwen. Er is geen reden om aan te nemen dat de consument moet worden beschermd door aanvullende bepalingen van zijn land waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, wanneer hij goederen of diensten besteld die op het recht van zijn land van herkomst zijn gebaseerd. Artikel 6, lid 2 van de verordening Rome I dient daarom met enkele woorden te worden aangevuld: Artikel 6, lid 2: “Niettegenstaande lid 1 kunnen de partijen overeenkomstig artikel 3 het recht kiezen dat van toepassing is op een overeenkomst die voldoet aan het bepaalde van lid 1. Deze keuze mag er evenwel niet toe leiden dat de consument de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken op grond van het recht dat overeenkomstig lid 1 toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van rechtskeuze, tenzij het gekozen recht het recht is van de lidstaat waarvan de consument onderdaan is.” Een consument die van Duitsland naar België verhuist kan daarom zijn Duitse girorekening blijven gebruiken terwijl hij in België woont, of zelfs een nieuwe rekening openen bij een andere Duitse bank, zonder dat de bank of de consument zich hoeft te bekommeren om de vereisten van de Belgische wetgeving inzake de consumentenbescherming voor bankcliënten.1 Een dergelijke toevoeging zou er aanzienlijk toe bijdragen de inspanningen van de EU ter bevordering van het gebruik van SEPA-producten zoveel mogelijk te versterken. Men denke hier aan de 15 miljoen mobiele grensarbeiders en gepensioneerden in de Unie.2 c) Uitsluiten van de toepassing van hogere beschermingsnormen van het consumentenrecht van landen buiten de EU 1
Dit voorbeeld wordt ook gebruikt door Jochen Clausnitzer/Herbert Woopen in: Betriebsberater (BB) 34/2008, blz. 1798, 1803 (a), waarbij echter de bedoeling was een uitzondering te creëren in artikel 6, lid 4; het voorstel dat hier naar voren wordt gebracht, is eleganter. 2 Europese Commissie, “Een interne markt voor de burgers”, COM(2007) 60 def., blz. 11.
DV\752585NL.doc
15/39
PE415.242
NL
In tegenstelling tot de aanbeveling van de Duitse Kamer van Koophandel (DIHK) is de formulering van artikel 6 van de verordening Rome I ook van toepassing op situaties waarin de consument zijn gewone verblijfplaats in een land buiten de EU heeft. Het merkwaardige gevolg hiervan is dat de EU-wetgeving consumenten uit derde landen van buiten de EU, bv. uit Rusland, overeenkomstig hun nationale consumentenbeschermingsnormen beschermt. In het geval van een overeenkomst krachtens het recht van een derde land (bv. Rusland) zou de taak van het EUrecht zich toch eigenlijk moeten beperken tot de garantie dat de EU-consument niet de bescherming verliest die hem wordt geboden door dergelijke rechtsregels van zijn EU-lidstaat van woonplaats, waarvan niet bij overeenkomst mag worden afgeweken. De huidige formulering vergt meer van de Europese rechtbanken dan goed is. De uitdaging van een toenemende en betere justitiële samenwerking binnen de EU, in een goeddeels geharmoniseerd rechtsklimaat van 27 verschillende nationale wetgevingen (27 + Schotland – Denemarken) is al groot genoeg. Het zou goed zijn om de tekortkoming in de huidige formulering te verhelpen. Het voorstel voor een gewijzigde tekst luidt als volgt1: Artikel 6, lid 1: “Onverminderd de artikelen 5 en 7 wordt de overeenkomst gesloten door een natuurlijke persoon voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd ("de consument") met een andere persoon die handelt in de uitoefening van zijn beroepsactiviteit ("de verkoper") beheerst door het recht van het land waar de consument zijn of haar gewone verblijfplaats heeft, op voorwaarde dat de verkoper zijn beroepsactiviteit met enigerlei middel richt op dat land of op verscheidene landen, waaronder dat land, en de overeenkomst binnen de werkingssfeer van deze activiteiten valt.” Artikel 6, lid 2: “Niettegenstaande lid 1 kunnen de partijen overeenkomstig artikel 3 het recht kiezen dat van toepassing is op een overeenkomst die voldoet aan het bepaalde van lid 1. Deze keuze mag er evenwel niet toe leiden dat de consument de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken op grond van het recht van een lidstaat dat overeenkomstig lid 1 toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van rechtskeuze, tenzij het gekozen recht het recht is van de lidstaat waarvan de consument onderdaan is.” d) Beperking van de professionele toewijding die van de verkoper redelijkerwijs kan worden verwacht (grensoverschrijdende leveringen) Indien een consument met gewone verblijfplaats in Polen vanuit dat land via internet, op een Duitse website, een product bestelt dat naar een tweede verblijfplaats in Duitsland wordt geleverd, zal de verkoper in vele gevallen niet beseffen dat hij er ook voor moet zorgen dat hij de consument, door de toepassing van het Duitse recht, niet van de bescherming berooft die hem wordt geboden door de bepalingen van het Poolse recht waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken. Voor diensten wordt in artikel 6, lid 4, letter a) van de verordening Rome I een uitzondering gemaakt wanneer de diensten aan de consument uitsluitend moeten worden verstrekt in een ander land dan dat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft 1
Vgl. Jochen Clausnitzer/Herbert Woopen in: Betriebsberater (BB) 34/2008, blz. 1798, 1803 (b); de wijziging van artikel 6, lid 2, volzin 2, zoals die hier wordt voorgesteld, is overtuigender.
PE415.242
NL
16/39
DV\752585NL.doc
Er is geen overtuigende reden aan te wijzen waarom goederen in dit opzicht anders zouden moeten worden behandeld dan diensten. De uitzondering dient daarom te worden uitgebreid, of er moet een nieuwe uitzondering worden opgenomen voor goederen die aan de consument moeten worden geleverd in een ander land dan dat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft1: Artikel 6, lid 4: “Leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op: a) overeenkomsten tot levering van goederen of diensten, wanneer de goederen of diensten aan de consument uitsluitend moeten worden geleverd in een ander land dan dat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft;” of anders: Artikel 6, lid 4: “Leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op: -a) overeenkomsten tot levering van goederen, wanneer de goederen aan de consument moeten worden geleverd in een ander land dan dat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft; a) overeenkomsten tot verstrekking van diensten, wanneer de diensten aan de consument uitsluitend moeten worden verstrekt in een ander land dan dat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft”. Mogelijk zijn er meer gevallen waarin een verkoper, ofwel door de ogenschijnlijke omstandigheden of ook door toedoen van een consument die opzettelijk onjuiste gegevens verstrekt over die verblijfplaats, in het ongewisse kan verkeren over de daadwerkelijke gewone verblijfplaats van de consument. Het lijkt onredelijk om onder zulke omstandigheden van de verkoper te verwachten dat hij er voor zorgt dat hij de consument niet, door toepassing van het gekozen recht, van de bescherming berooft die deze wordt geboden door de rechtsregels van het land van zijn gewone verblijfplaats waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken2: Artikel 6, lid 4: “Leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op: a) op overeenkomsten …; b) op vervoerovereenkomsten …; c) op overeenkomsten …; d) op rechten en verplichtingen …; e) op een overeenkomst …; f) indien de verkoper, op grond van de omstandigheden of van gegevens die hem door de consument zijn verstrekt, kon aannemen dat de goederen of diensten niet naar een ander land zouden worden geleverd.” 2) Specifieke kenmerken van verzekeringsovereenkomsten - artikel 7 van de verordening Rome I Het nieuwe artikel 7 van de verordening Rome I is niet alleen een grote verworvenheid omdat het ervoor zorgt dat de rechtskeuzemogelijkheden waarin voorheen verschillende richtlijnen 1
Jochen Clausnitzer/Herbert Woopen, in: Betriebsberater (BB) 34/2008, blz. 1798, 1803 (c) – de formulering wordt hier in verbeterde vorm weergegeven. 2 Jochen Clausnitzer/Herbert Woopen, in: Betriebsberater (BB) 34/2008, blz. 1798, 1803 (d).
DV\752585NL.doc
17/39
PE415.242
NL
voorzagen, behouden blijven, maar ook omdat het daarnaast de keuzemogelijkheden enigszins heeft uitgebreid en vereenvoudigd voor zover het, in het geval van “collectieve risico's” 1, niet meer vereist is om te controleren of de lidstaat waar het risico gelegen is identiek is aan de lidstaat waar de polishouder zijn gewone verblijfplaats heeft.2 Nog belangrijker is dat artikel 7 van de verordening Rome I in de plaats komt van de collisieregels in de sectorale richtlijnen en als autonome bepaling van toepassing is op verzekeringen (artikel 23 van de verordening Rome I). Overweging 32, tweede volzin, luidt expliciet: “Derhalve dient de bepaling waarin wordt vastgesteld welk recht van toepassing is op door consumenten gesloten overeenkomsten, niet te gelden in verband met deze [verzekeringsovereenkomsten].” Als autonome bepaling voorziet artikel 7 er – in tegenstelling tot de vroegere bepalingen – niet meer in dat verbindende bepalingen inzake consumentenbescherming in het land van de polishouder moeten worden nageleefd.3 Deze oplossing, die een afwijking inhoudt van de algemene filosofie van artikel 6, is gerechtvaardigd omdat de consumentenbeschermingregels op de zeer strikt gereguleerde verzekeringsmarkt binnen de EU in voldoende mate zijn geharmoniseerd. Wat betreft de bestaande rechtskeuzemogelijkheden met betrekking tot verzekeringsovereenkomsten is het daarom niet meer nodig om ingewikkelde dépeçage-vraagstukken te regelen. Uit het oogpunt van systematiek bevat artikel 7 daarom een waardevolle benadering die ook zou kunnen worden gebruikt om de praktische problemen met artikel 6 op te lossen, dat van toepassing is op andere goederen- en dienstenmarkten. Artikel 7 toont aan dat het ook in andere sectoren van de interne markt mogelijk zal zijn om het regelgevingskader verder te vereenvoudigen, mogelijkerwijs door een nieuwe procedure te ontwikkelen, zoals hieronder in deel 4 van deze nota wordt voorgesteld. Niettemin wijzen praktische behoeften in de richting van een verdere uitbreiding van de rechtskeuzevrijheid in het geval van verzekeringsovereenkomsten, die momenteel over het algemeen veel beperkter is dan de rechtskeuzevrijheid in het geval van andere overeenkomsten. De algemene filosofie van artikel 7 is dat ofwel het recht van het land waar het risico is gelegen of het recht van het land waar de polishouder zijn gewone verblijfplaats heeft, wordt aangeboden. In deze filosofie wordt niet genoeg rekening gehouden met praktische behoeften die vanwege de voortschrijdende integratie van de Europese markten en de toenemende mobiliteit van steeds groter belang zullen blijken. Zo zullen bijvoorbeeld consumenten een inboedelverzekering willen afsluiten die zich niet alleen uitstrekt tot de inboedel van hun woning in het land van hun gewone verblijfplaats, maar ook tot die van een vakantiehuisje in het buitenland. Artikel 7 biedt deze mogelijkheid niet, en vanwege het feit dat artikel 7 een autonome bepaling met betrekking tot verzekeringsovereenkomsten is, is de toepassing van de bepaling van artikel 6, lid 4, letter a) niet mogelijk. Deze bepaling had anders ruim kunnen worden uitgelegd in de zin dat de overeenkomst over verzekeringsdekking die uitsluitend voor de inboedel van de consument in 1
Artikel 7, lid 3 van de verordening Rome I: “een verzekeringsovereenkomst anders dan een overeenkomst die valt onder lid 2”, waarbij lid 2 verwijst naar “een groot risico als omschreven in artikel 5, letter d) van Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad”. 2 Jochen Clausnitzer/Herbert Woopen, in: Betriebsberater (BB) 34/2008, blz. 1798, 1804. 3 Jochen Clausnitzer/Herbert Woopen, in: Betriebsberater (BB) 34/2008, blz. 1798, 1803 / 1804.
PE415.242
NL
18/39
DV\752585NL.doc
het land van zijn vakantieverblijf wordt geboden, moet worden beschouwd als apart contract dat onder artikel 6, lid 4, letter a) valt. Een ander voorbeeld zijn groepsverzekeringen voor alle werknemers die in een bedrijf in de buurt van een binnengrens van de EU werken. Werkgevers bieden hun werknemers vaak speciale pensioenregelingen aan, maar de beperking van de rechtskeuze tot het land waar het risico gelegen is of waar de polishouder zijn gewone verblijfplaats heeft, vormt een ernstige belemmering wanneer bijvoorbeeld een grote Duitse fabriek in Rastatt aan de Franse grens Franse werknemers, die in Frankrijk leven, in een dergelijke groepsverzekering wil opnemen. Daarom dient het mogelijk te zijn om de rechtskeuzemogelijkheden voor zulke gevallen uit te breiden: Artikel 7, lid 3, letter c): “in geval van een levensverzekering, het recht van de lidstaat waarvan de polishouder onderdaan is of in het land van tewerkstelling van de polishouder;”. Bovendien kan het zijn dat bepaalde levensverzekeringspolissen (bv. variabele lijfrenteverzekeringen) die in de EU niet zeer gebruikelijk zijn, voor de verkoper alleen rendabel zijn indien schaalvoordelen worden bereikt door die polissen gelijktijdig in verschillende landen aan te bieden. Hierbij past ook een punt dat naar voren is gebracht in een in opdracht van de Commissie uitgevoerde studie, namelijk dat de grootste hinderpaal voor grensoverschrijdende verkoop op afstand wordt gevormd door het feit dat het tot dusver niet mogelijk is om één enkel product op EU-niveau aan te bieden, aangezien de verzekeringsmarkt uitsluitend als nationale markt is georganiseerd.1 Wil men hier verandering in brengen, zou het zeer bevorderlijk zijn indien producten die op één en hetzelfde recht zijn gebaseerd, in verschillende landen kunnen worden aangeboden, zonder dat het nodig is om de polissen telkens te moeten aanpassen aan de wettelijke context van het land van de consument of van zijn toevallige gewone verblijfplaats of van het land waar het risico is gelegen. 3) Een internemarktclausule? Gezien het feit dat er inmiddels sinds decennia sprake is van assimilatie van nationale wetgevingen door middel van communautaire harmonisatie, zou men kunnen denken dat verschillen in de beschermingsnormen slechts een kwestie zijn van aanvullende bescherming boven een bepaald minimumniveau dat gewaarborgd is in elke lidstaat van de EU die de desbetreffende EU-richtlijnen heeft moeten omzetten. Met name wanneer de minimumharmonisatie die in het verleden vaak de overhand had, in toenemende mate plaats maakt voor volledige harmonisatie, zoals in het geval van de recente ontwerprichtlijn betreffende
1
Vgl. CIVIC Consulting, studie “Analysis of the Economic Impact of Directive 2002/65/EC concerning the distance marketing of consumer financial services on the conclusion of cross-border contracts for financial services between suppliers and consumers within the Internal Market – Interim Report”, 25 februari 2008, blz. 37 en 57 (gebrek aan harmonisatie van de nationale wet- en regelgevingen in de EU).
DV\752585NL.doc
19/39
PE415.242
NL
consumentenovereenkomsten1, moeten er grote vraagtekens worden geplaatst bij de toepassing van het beginsel dat aan het huidige artikel 6, lid 2, volzin 2 van de verordening Rome I ten grondslag ligt. De logica achter die bepaling, die volstrekt overtuigend was in een tijd dat de minimumniveaus van de consumentenbescherming sterk uiteenliepen, wordt steeds minder plausibel. Daarom is het gepast om na te denken over een manier waarop we de toepassing van artikel 6 van de verordening Rome I kunnen beperken tot gevallen waarin er nog inherente redenen zijn om dat te doen. De industrie heeft tijdens de voorbereiding van het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende consumentenrechten2 aanbevolen om in de tekst een internemarktclausule op te nemen die van toepassing is op de niet volledig geharmoniseerde aspecten. 3 Voor een dergelijke clausule werd onder meer de volgende formulering voorgesteld: “De lidstaten mogen geen beperkingen opleggen aan het vrij verrichten van diensten of aan het vrije verkeer van goederen om redenen die vallen binnen het bij deze richtlijn geharmoniseerde gebied.”4 De introductie van een dergelijke internemarktclausule die ontheffing verleent van dépeçage, is door de Commissie als beleidsoptie nr. 6 in overweging genomen in haar effectbeoordeling inzake de kaderrichtlijn betreffende de contractuele rechten van de consument.5 Deze optie werd evenwel verworpen op grond van argumenten die niet al te sterk, om niet te zeggen verkeerd lijken. Volgens de effectbeoordeling zou de internemarktclausule “het probleem van de rechtsonzekerheid afwentelen op de consumenten, wat een negatief effect zou hebben op het vertrouwen van de consumenten: consumenten zouden met uiteenlopende niveaus van bescherming te maken hebben bij het kopen van buitenlandse handelaren. Deze optie zou problemen opleveren voor rechtbanken en bemiddelaars; het zou de kwaliteit van de wetgeving niet verbeteren en zou niet stroken met de benadering die in de Rome I-verordening is gevolgd.” Wanneer we naar de gedetailleerde analyse in de bijlage bij de effectbeoordeling kijken, lijkt een aantal ronduit onjuiste veronderstellingen een rol te hebben gespeeld. De desbetreffende passage luidt als volgt: “Negatief effect [kosten voor de overheid/handhavingskosten]. Eén van de doelstellingen van de Rome I-verordening is de vergemakkelijking van grensoverschrijdende 1
http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=IP/08/1474&format=HTML&aged=0&language =NL&guiLanguage=de (persmededeling van 08.10.2008). 2 COM(2008)0614 def. 3 Vgl. ook Jochen Clausnitzer/Herbert Woopen, in: Betriebsberater (BB) 34/2008, blz. 1798, 1802 1803. 4 Artikel 4 van Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt; artikel 3, lid 2 van Richtlijn 2000/31/EG inzake elektronische handel bevat een soortgelijke formulering (“De lidstaten mogen het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied.”), ook al bevat deze richtlijn krachtens artikel 1, lid 4 uitdrukkelijk geen bepalingen met betrekking tot wetsconflicten (“Deze richtlijn bevat geen aanvullende regels op het gebied van het internationale privaatrecht en laat de bevoegdheid van de rechterlijke instanties onverlet.”). 5 Zie het werkdocument van de Europese Commissie, Impact Assessment on the Framework Directive on Consumer Contractual Rights, z.d., blz. 3-4.
PE415.242
NL
20/39
DV\752585NL.doc
rechtszaken, met name door er voor te zorgen dat rechtbanken die in overeenstemming met de verordening Brussel I bevoegd zijn inzake B2C-overeenkomsten (d.w.z. rechtbanken in het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft) hun eigen recht, waarmee zij vertrouwd zijn, toepassen. Door de introductie van een internemarktclausule waarmee artikel 6 van de verordening Rome I wordt opgeheven, zouden handelaren het recht van hun keuze kunnen toepassen, waardoor de rechtbanken voor grote problemen zouden komen te staan. Nationale rechtbanken en handhavingsorganen zouden vaak buitenlands recht moeten toepassen waarmee zij niet vertrouwd zijn. Hetzelfde geldt voor bemiddelaars. In het geval van een rechtszaak zou dit eveneens significante juridische kosten voor de consumenten met zich brengen.” 1 De verordening Brussel I heeft geenszins ten doel ervoor te zorgen dat rechtbanken het eigen nationale burgerlijk recht toepassen, maar is eenvoudigweg erop gericht de consument te verzekeren van toegang tot een rechter binnen een billijke en redelijke afstand. De bepalingen met betrekking tot de vraag welk burgerlijk recht van toepassing is, zijn die van de verordening Rome I. En in deze verordening wordt juist bekrachtigd dat ook voor het recht van de verkoper kan worden gekozen. Daarom kan een internemarktclausule niet van de hand worden gewezen met het argument dat de verordening Rome I toelaat dat rechtbanken ook buitenlands recht moeten kunnen toepassen. De internemarktclausule zou er evenmin toe leiden dat “artikel 6 van de verordening Rome I wordt opgeheven”. Het effect van de internemarktclausule is eerder dat het niet meer nodig zou zijn om te vergelijken of het beschermingsniveau dat door het buitenlands recht wordt geboden, hoger of lager is dan het beschermingsniveau dat zou worden geboden indien het recht dat op de overeenkomst van toepassing is, het recht van de bevoegde rechtbank zou zijn. De internemarktclausule, die ten doel heeft de werking van artikel 6 op te heffen voor het geharmoniseerde gebied, zou de toepassing van buitenlands recht door de rechtbanken eenvoudiger maken, aangezien er voor het geharmoniseerde gebied geen dépeçage nodig zou zijn. Een andere misvatting die aan de effectbeoordeling ten grondslag lijkt te liggen is dat nationale handhavingsorganen gedwongen zouden zijn om buitenlands recht toe te passen. Het handhavingsrecht is, als onderdeel van het procedureel recht, is uit de aard der zaak nationaal recht en kan niet door het procedureel recht van een ander land worden vervangen. Rest nog de bewering in de effectbeoordeling dat rechtsonzekerheid voor de consumenten een negatief effect zou hebben op het vertrouwen van de consumenten, omdat zij met uiteenlopende niveaus van bescherming te maken zouden hebben bij het kopen van buitenlandse handelaren. Dit is geen overtuigend argument in het licht van suboptie 2 van beleidsoptie 6, volgens welke de essentiële elementen op het eengemaakte gebied volledig zouden zijn geharmoniseerd, omdat volledige harmonisatie geen ruimte laat voor afwijkingen tussen de lidstaten. Wat betreft suboptie 1 van beleidsoptie 6: zelfs als we uitgaan van een minimumharmonisatie zouden de verschillen – die in dat geval mogelijk zijn – alleen beschermingsregels betreffen boven het minimumbeschermingsniveau waarin de richtlijn reeds voorziet, zodat geen afbreuk zou worden gedaan aan het vertrouwen van de consument. 1
Zie het werkdocument van de Europese Commissie, Impact Assessment on the Framework Directive on Consumer Contractual Rights, z.d., blz. 43 en 44; blz. 52 en 54 van bijlage 5 op de website van de Commissie (stand oktober 2008).
DV\752585NL.doc
21/39
PE415.242
NL
De redenering van de effectbeoordeling schiet derhalve ernstig tekort. Het voorstel om een internemarktclausule in te voeren, dient daarom grondig te worden heroverwogen. Indien de Europese Commissie redenen heeft tot twijfels aan het idee van een internemarktclausule, zijn deze wellicht aan andere bedenkingen te wijten die mogelijkerwijs niet zo eenvoudig kunnen worden verworpen als de hierboven genoemde. In het document geeft de Commissie namelijk toe dat de evaluatie van beleidsoptie 6 niet zo grondig is uitgevoerd als die van de andere beleidsopties, en wel om twee begrijpelijke redenen: a) Uit de openbare raadpleging over het groenboek is gebleken dat de overgrote meerderheid van de lidstaten en van de consumentenorganisaties sterk tegen deze optie gekant zijn. b) Deze optie zou bovendien een ingrijpende koerswijziging betekenen, enkele maanden nadat de medewetgevers de Rome I-verordening hebben aangenomen, die overigens een herzieningsclausule bevat die de Commissie verplicht om de toepassing in de praktijk te evalueren. Deze bezwaren, ook al zijn ze begrijpelijk, mogen de medewetgevers er niet van weerhouden de effectbeoordeling van de onderhavige ontwerprichtlijn inzake consumentenrechten opnieuw te bezien. Wellicht is het zinvol om te erkennen dat de industrie al te overhaast de conclusie heeft getrokken dat artikel 6 met de invoering van een internemarktclausule meteen helemaal zou worden afgeschaft. Deze conclusie is voorbarig1 omdat de ontwerprichtlijn alleen van toepassing is op de “grondrechten” van de consumenten. Dit zou echter betekenen dat voor het geharmoniseerde gebied van deze “grondrechten” de redenering geldt dat het niet meer nodig zou zijn om artikel 6 van de verordening Rome I toe te passen. Een ander bezwaar tegen de internemarktclausule zou kunnen luiden dat het juridische karakter ervan het midden houdt tussen oorsprongsregels en wederzijdse erkenning. Velen menen dat er tussen het oorsprongslandbeginsel, internemarktclausules en het beginsel van wederzijdse erkenning geen verschil bestaat, of dat zij zo dicht bij elkaar liggen dat er geen onderscheid tussen hoeft te worden gemaakt.2 Het zou de moeite waard kunnen zijn om een nauwkeurigere interpretatie te ontwikkelen, omdat dit ertoe zou kunnen bijdragen de gewenste effecten beter te definiëren. Zo kan bijvoorbeeld wederzijdse erkenning worden opgevat als het instrument dat het meest geschikt is om beperkingen van de vrijheid van verkeer van goederen en diensten uit de weg te ruimen, terwijl men uitsluitend aan de hand van collisieregels zou kunnen bepalen of de rechtsvoorschriften van het land van de verkoper of die van het land van de consument dienen te 1
Dit is een gedifferentieerder standpunt dan het standpunt dat wordt verdedigd in Jochen Clausnitzer/Herbert Woopen, in: Betriebsberater (BB) 34/2008, blz. 1798, 1803 (“aangezien moet worden aangenomen dat er na de volledige harmonisatie van alle essentiële bepalingen op het gebied van consumentenbescherming geen verschillen meer zullen bestaan tussen de beschermingsniveaus in de lidstaten” – dat kan bij nader inzien, met het oog op de beperkte werkingssfeer van de ontwerprichtlijn, niet meer worden aangenomen). 2 Vgl. Jochen Clausnitzer/Herbert Woopen, in: Betriebsberater (BB) 34/2008, blz. 1798, 1802 voetnoten 48 / 49 – toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van nationale bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken en die derhalve een belemmering vormen voor het vrij verkeer van goederen en diensten.
PE415.242
NL
22/39
DV\752585NL.doc
worden toegepast, of beide – zoals in het geval van artikel 6, lid 2 van de verordening Rome I. Mogelijk is er tussen deze beide mogelijkheden geen plaats voor een internemarktclausule – deze zou geen duidelijke functie meer hebben – of een dergelijke clausule zou op beide niveaus, zowel in het publiek- als in het privaatrecht, een effectieve rol kunnen spelen – tenzij dit uitdrukkelijk is uitgesloten, zoals in de richtlijn inzake elektronische handel. 1 Ik geef er persoonlijk de voorkeur aan om een internemarktclausule te beschouwen als instrument dat op beide niveaus effectief is, d.w.z. om aan dit instrument in zijn hoedanigheid van secundair EUrecht prioriteit toe te kennen in gevallen van concurrerende civielrechtelijke bepalingen uit verschillende landen, zoals in artikel 6, lid 2 van de verordening Rome I. 4) Het probleem overlaten aan het EHJ of het proces reguleren voordat de rechters er aan te pas komen? Sommigen hebben in twijfel getrokken dat de EU bevoegd is op basis van artikel 95 verdere wetgeving aan te nemen ter verbetering van de interne markt, aangezien de interne markt uiterlijk op 31 december 1992 moest zijn voltooid. 2 Dit is natuurlijk een vergissing, want de interne markt is – los van de bedoelingen van eerdere initiatieven– nog lang niet voltooid, zoals blijkt uit de analyse die commissaris Kuneva en anderen van de tekortkomingen van de markt hebben gemaakt. Rome is niet in één dag gebouwd, en voor de verordening Rome I geldt dat ook. Evenwel rijst de vraag of de fundamentele vrijheden van het EU-Verdrag geduldig genoeg zijn om af te wachten tot op het niveau van het secundaire Gemeenschapsrecht wetgeving over van alles wordt opgesteld zodat de burgers eindelijk van die vrijheden gebruik kunnen maken. Ik heb hierover ernstige twijfels. In plaats van af te wachten tot het EHJ het heft in handen neemt (in de trant van het arrest Cassis de Dijon) zouden de wetgevende instellingen van de EU er waarschijnlijk goed aan doen om capaciteiten te investeren in de analyse en definitie van deelmarkten waarop het verantwoord is om de EU-burgers bloot te stellen aan de wetgeving van elk van de andere 26 lidstaten zonder dat zij het gevaar lopen ernstige schade te lijden. Dergelijke analyses zouden kunnen worden uitgevoerd door het eerder genoemde, nog op te richten Instituut voor Europees Recht. Het zou zich bijvoorbeeld kunnen concentreren op een eng omschreven, specifiek deel van de markt dat gemakkelijk te definiëren valt, zoals de onlineverkoop van boeken. Er ontbreekt dan alleen nog een procedure om te waarborgen dat voldoende aandacht wordt besteed en voldoende gewicht wordt verleend aan de resultaten van dergelijke analyses. Een krachtig voorstel daartoe zou er bijvoorbeeld als volgt kunnen uitzien: Artikel 6, lid 5 van de verordening Rome I: “Indien het Europees Hof van Justitie zijn goedkeuring hecht aan een grondige analyse van het Instituut voor Europees Recht met betrekking tot de vraag of de voorschriften in de relevante lidstaten, voor een specifieke sector van de gemeenschappelijke markt, 1
Zie hierboven, voetnoot 29. Heinrich Honsell, “Die Erosion des Privatrechts durch das Europarecht”, in: ZIP – Zeitschrift für Wirtschaftsrecht 14/2008, blz. 621/624. Dit betekent echter niet dat de rest van Honsells kritiek op de recente ontwikkelingen van het EU-recht ook moet worden gedeeld. 2
DV\752585NL.doc
23/39
PE415.242
NL
dusdanig zijn geharmoniseerd dat elke consument van één van de relevante lidstaten kan worden blootgesteld aan de voorschriften die gelden voor het gedrag en de contractuele voorwaarden van een verkoper van één van de andere relevante lidstaten, zonder dat het gevaar van ernstige juridische schade bestaat, kunnen de Europese Commissie en het Europees Parlement elkaar verzoeken te erkennen dat de interne markt in de desbetreffende sector is voltooid. In dergelijke sectoren worden de leden 1 t/m 4 niet meer toegepast vanaf de datum waarop die specifieke sector van de markt wordt opgenomen in een naar dit lid verwijzende lijst die in het Publicatieblad wordt gepubliceerd en daardoor een integraal onderdeel van de verordening Rome I wordt.” Een dergelijk voorstel of een soortgelijk mechanisme zou het karakter van zulke bevindingen, die als puur verklarend, en niet als substantiële wijziging van het recht, kunnen en moeten worden beschouwd als declaratoir adequaat weerspiegelen. Het mechanisme dient er alleen toe om op een vroeger tijdstip en volgens een reguliere procedure vast te stellen wat anders veel later en vaak onder toevallige omstandigheden door het EHJ zou worden uitgemaakt. 5) Moet het paradigma worden bijgesteld? Bij een eerdere gelegenheid, maar helaas op een te laat tijdstip in de wetgevingsprocedure, waarin snel een compromis moest worden gevonden, heb ik de vraag opgeworpen of er niet betere, duidelijkere en ook doelgerichtere manieren zijn om een rechtvaardige balans te vinden tussen de belangen van consumenten en die van verkopers in grensoverschrijdende situaties.1 Het idee was om het concept van de gewone verblijfplaats van de consument te schrappen, aangezien deze moeilijk valt te verifiëren in het kader van alledaagse zakelijke transacties, met name via het internet. In plaats daarvan zou een nieuw concept, een nieuw definiërend element (“Tatbestandsmerkmal”) moeten worden ingevoerd in de voorwaarden voor aanvullende consumentenbescherming door het recht van het land van de consument boven de bescherming die door het gekozen recht wordt geboden (gevolg van het huidige artikel 6 – ex artikel 5). Dit voorgestelde concept was het “land van bestemming”, dat, althans volgens de heersende opinie, tot dusver niet wordt gebruikt en niet juridisch is gedefinieerd in de context van wetsconflicten. De introductie van zo’n nieuw idee tijdens de netelige zoektocht naar een politiek compromis in het besluitvormingsproces over de verordening Rome I zou te veel stof hebben doen opwaaien om nog bijtijds een compromis te kunnen vinden. Daarom moest de presentatie van dit idee worden uitgesteld tot een latere gelegenheid, zoals deze, zodat er genoeg tijd is voor onderzoek en discussies in academische kringen voordat wellicht de volgende, meer fundamentele wijzigingen van de verordening Rome I op de politieke agenda komen te staan. Er moet nog worden onderzocht of de verbeteringen die het voorstel op het vlak van rechtszekerheid zal opleveren, duidelijk opwegen tegen mogelijke nadelen met betrekking tot de noodzaak van een evenwichtige interpretatie van de plaats van uitvoering in het geval van diensten. Het voorstel dient aan de ene kant meer bescherming te bieden in situaties waarin de huidige formulering misschien niet strikt genoeg is met het oog op de bescherming die door de onderliggende idee van de wet zou kunnen zijn bedoeld, en aan de andere kant moet het meer flexibiliteit bieden om rekening te kunnen houden met situaties waarin en met de behoeften van diegenen waarvoor dergelijke bescherming niet nodig of verwarrend is. 1
Herbert Woopen, in: EuZW 2007, 495, 498 (IV.).
PE415.242
NL
24/39
DV\752585NL.doc
Om een voorbeeld te noemen voor een situatie waarin het nieuwe voorstel meer rechtszekerheid zou bieden, zij erop gewezen dat er nu reeds verschillende meningen bestaan over de vraag aan welke vereisten moet zijn voldaan om artikel 6 van de verordening Rome I te kunnen toepassen op overeenkomsten die door een consument zijn gesloten met een verkoper die een website heeft. Overweging 24 van de verordening Rome I tracht wat dit betreft een richtsnoer te geven: “[…] het feit dat een internetsite toegankelijk is, [is] op zich niet voldoende om artikel 15 [van Verordening (EG) nr. 44/2001] toe te passen; noodzakelijk is dat de consument op die site gevraagd wordt overeenkomsten op afstand te sluiten en dat er inderdaad een dergelijke overeenkomst gesloten is, ongeacht de middelen die daartoe zijn gebruikt.” Toch lopen de meningen uiteen als het om bepaalde details gaat:
Volgens de ene interpretatie is het noodzakelijk dat de website een ‘elektronische winkelwagen’ heeft of als ‘webwinkel’ is vormgegeven waarop directe bestellingen worden aangenomen door het bedrijf (‘actieve website’). Het volstaat echter niet als op een website die deze eigenschappen mist (‘passieve website’) een e-mailadres is vermeld, bv. in de algemene informatie of in de rubriek ‘contact’, waar men zijn belangstelling voor het bestellen van producten kenbaar kan maken. Hetzelfde geldt voor telefoonnummers: hier draait de consument een buitenlands telefoonnummer en richt hij zich actief tot het buitenlandse bedrijf, en het is niet het buitenlandse bedrijf dat zijn activiteiten grensoverschrijdend op de consument richt – integendeel, de consument richt zich bewust tot een buitenlands bedrijf en verzoekt dit iets te doen buiten de normale procedures om.1 Volgens een andere interpretatie is een actieve website geen voorwaarde, maar volstaat een passieve website als deze ertoe oproept bestellingen te doen via de telefoon of individuele e-mails. Volgens deze interpretatie is er evenwel geen sprake van op het land van de consument ‘gerichte activiteiten’ indien de passieve website niet-specifieke informatie voor consumenten in de hele wereld bevat en hen naar lokale filialen of vertegenwoordigers in de verschillende landen verwijst.2
Een ander geval waarin onzekerheid kan ontstaan, is bijvoorbeeld een winkel die zijn activiteiten richt op toeristen uit een ander land die in de winkel komen kijken, en die hun aanbiedt de goederen direct naar het land van herkomst van de toeristen te sturen.3 Het leidende beginsel van het nieuwe voorstel, waardoor het wellicht gemakkelijker wordt te bepalen of artikel 6 moet worden toegepast, is dat het doorslaggevende criterium voor de noodzaak van een potentiële verhoging van de bescherming van de consument gelegen is in de vraag of de overeenkomst tussen de partijen uitdrukkelijk voorziet in de levering naar een ander land dan dat waarvan het recht is gekozen. Dit betekent natuurlijk een bijzondere uitdaging voor elektronische leveringen in de vorm van downloads, waarvoor een specifieke bepaling moet worden ingevoerd. Het volledige voorstel luidt als volgt:
1
Jochen Clausnitzer/Herbert Woopen, in: Betriebsberater (BB) 34/2008, blz. 1798, 1802. Thomas Pfeiffer, “Neues Internationales Vertragsrecht – Zur Rom I-Verordnung”, in: Europäische Zeitschrift für Wirtschaftsrecht (EuZW) 20/2008, 622, 627. 3 Thomas Pfeiffer, EuZW 20/2008, 622, 627. 2
DV\752585NL.doc
25/39
PE415.242
NL
Artikel 6, lid 1 Onverminderd de artikelen 5 en 7 wordt de overeenkomst gesloten door een natuurlijke persoon voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd ("de consument") met een andere persoon die handelt in de uitoefening van zijn beroepsactiviteit ("de verkoper") beheerst door het recht van het land van bestemming, op voorwaarde dat de verkoper zijn beroepsactiviteit met enigerlei middel richt op dat land of op verscheidene landen, waaronder dat land, en de overeenkomst binnen de werkingssfeer van deze activiteiten valt.” Artikel 6, lid 1 bis Het land van bestemming is, zoals contractueel vastgelegd in de overeenkomst, a) voor goederen: het land waar de goederen moeten worden geleverd; b) voor diensten die worden gekenmerkt door de verzending van gegevens langs elektronische weg: het land dat door de consument wordt gekozen bij zijn bestelling van de dienst in kwestie; c) voor andere dan de onder b) genoemde diensten: het land waar de dienst hoofdzakelijk wordt uitgevoerd. Artikel 6, lid 2 Niettegenstaande lid 1 kunnen de partijen overeenkomstig artikel 3 het recht kiezen dat van toepassing is op een overeenkomst die voldoet aan het bepaalde van lid 1. Deze keuze mag er evenwel niet toe leiden dat de consument de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken op grond van het recht van een lidstaat dat overeenkomstig lid 1 toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van rechtskeuze, tenzij het gekozen recht het recht is van de lidstaat waarvan de consument onderdaan is. Artikel 6, lid 3 Indien niet is voldaan aan de in lid 1 gestelde eisen, wordt het recht dat van toepassing is op een overeenkomst gesloten tussen een consument en een verkoper vastgesteld op basis van de artikelen 3 en 4. De voorgestelde tekst zou het volgende resultaat hebben:
Actieve website van verkoper in land V, gericht op andere landen, waaronder land C. Consument bestelt vanuit land C via de telefoon en verzoekt om levering naar land C: WEL aanvullende bescherming door de rechtsregels van C waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken, omdat het door levering naar land C, samen met een actieve website die op land C is gericht, voor verkoper voldoende duidelijk is dat het waarschijnlijk om een bestelling gaat die voortvloeit uit zijn activiteiten die erop zijn gericht consumenten in land C van dienst te zijn. Actieve website in V die is gericht op andere landen, waaronder C, maar met uitsluiting van een derde land D. Consument bestelt vanuit C via de telefoon en verzoekt om levering naar het derde land D: GEEN aanvullende bescherming krachtens de rechtsregels van C, omdat verkoper niet in voldoende mate kan vaststellen dat C vanuit C bestelt en verwacht dat de aanvullende normen van land C worden nageleefd, en GEEN toepassing van aanvullende bepalingen van D, omdat verkoper zijn beroepsactiviteiten niet gewoonlijk op land D richt.
PE415.242
NL
26/39
DV\752585NL.doc
Passieve website in V die niet tot bestellingen oproept. Consument uit C bestelt via de telefoon en verzoekt om levering naar C: GEEN toepassing van aanvullende bepalingen van C, omdat verkoper zijn beroepsactiviteiten niet gewoonlijk op land C richt. Passieve website in V die niet tot bestellingen oproept. Consument uit C bestelt via de telefoon en verzoekt om levering naar D: GEEN toepassing van aanvullende bepalingen van D, omdat verkoper zijn beroepsactiviteiten niet gewoonlijk op land D richt. Passieve website in V die tot bestellingen oproept. Consument uit C bestelt via de telefoon en verzoekt om levering naar C: WEL toepassing van aanvullende bepalingen van C. Passieve website in V die tot bestellingen uit C, maar niet uit D oproept. Consument uit C bestelt via de telefoon en verzoekt om levering naar D: GEEN toepassing van aanvullende bepalingen van C omdat de verwachtingen niet duidelijk zijn, GEEN toepassing van aanvullende bepalingen van D omdat D geen doelland van verkoper is. Toeristen uit C bezoeken een winkel in V, levering naar C: GEEN toepassing van aanvullende bepalingen van C, aangezien de overeenkomst niet in de eerste plaats voortvloeit uit de inspanningen van verkoper om zijn netwerk van contactpunten tot andere landen uit te breiden (de overeenkomst valt niet onder de beroepsactiviteiten die verkoper op dat land richt). Toeristen uit C bezoeken een winkel in V, levering naar D: ook hier GEEN toepassing van aanvullende bepalingen van C, aangezien de overeenkomst niet in de eerste plaats voortvloeit uit de inspanningen van verkoper om zijn netwerk van contactpunten tot andere landen uit te breiden, en al helemaal GEEN toepassing van aanvullende bepalingen van D.
Deze resultaten laten zien dat er sprake is van een rechtvaardig evenwicht tussen de verantwoordelijkheden van de verkoper en de consument, waarbij het mogelijk wordt gemaakt dat bedrijven voldoen aan de verwachtingen van consumenten uit doellanden die boven de bescherming van het recht van de verkoper uitstijgen en dat consumenten uit landen die niet tot de doellanden van de verkoper behoren, bij uitzondering goederen bestellen die zij niet elders hebben kunnen vinden. Het land van bestemming blijkt meer bij te dragen tot resultaten – die bovendien zowel billijk als eenvoudiger te bevatten zijn voor praktische doeleinden – dan het land waar de consumenten zijn gewone verblijfplaats heeft. Het zou aan de krachten van de markt (de industrie en de consumentenorganisaties) moeten worden overgelaten om te bepalen vanaf welk aantal uitzonderlijke leveringen naar een land dat geen doelland van een bedrijf is, het voor dit bedrijf al met al redelijk en haalbaar zou zijn om het recht van dat land te onderzoeken op aanvullende bepalingen inzake consumentenbescherming. Wat betreft de voorgestelde bepaling van artikel 6, lid 1 bis, letter b) inzake online-diensten is er in de praktijk slechts één benadering die de verstrekking van diensten niet onnodig inperkt en niet tot een hoop bureaucratie leidt: het moet aan de verkoper worden overgelaten om te bepalen naar welke landen hij zonder juridische problemen kan leveren en om bestellingen uit andere landen niet aan te nemen, van de consument moet worden verwacht dat hij, in zijn eigen belang, bij zijn bestelling aangeeft in welk land hij woont of door welk nationaal recht hij als consument wenst te worden beschermd. DV\752585NL.doc
27/39
PE415.242
NL
Wat betreft de voorgestelde bepaling van artikel 6, lid 1 bis, letter c), die van toepassing is op alle andere diensten, zijn verdere analyses nodig om ervoor te zorgen dat het voorstel een rechtvaardig evenwicht waarborgt tussen de belangen van verkopers en consumenten. Hiervan lijkt bijvoorbeeld in de volgende gevallen sprake te zijn: in de bankwereld wordt de verstrekking van diensten geacht voornamelijk plaats te vinden in het land van de bank voor zover het om betalingsdiensten, het in ontvangst nemen van deposito’s of het bijhouden van effectenrekeningen gaat, terwijl het kredietwezen zijn ‘zwaartepunt’ in het land heeft waar de consument verblijft, of in het land waar zich een onroerend goed bevindt waarvoor het krediet is verstrekt; of wanneer een bouwonderneming in land V een opdracht aanneemt van een consument in land C en naar de woning van de consument in C reist om het werk daar uit te voeren; of wanneer een consument uit het buitenland op afstand opdracht geeft voor een dienst die in het land van de verkoper dient te worden uitgevoerd (bv. herstelwerkzaamheden in een vakantiehuisje of de levering van een cadeau aan een derde in het land van de verkoper). Bovendien moet nog worden geanalyseerd in hoeverre de definitie van de plaats van levering en van uitvoering in overeenstemming is of kan worden gebracht met artikel 5, lid 1, letter b) van Verordening (EG) 44/2001 (Brussel I).
PE415.242
NL
28/39
DV\752585NL.doc
DE BEVOEGDE RECHTBANK EN HET TOEPASSELIJKE RECHT IN HET GEVAL VAN CIVIELE PROCEDURES: HET VOORBEELD VAN VERKEERSONGELUKKEN IN HET BUITENLAND PHILIP MEAD advocaat in Engeland en Wales en bestuurslid van de Pan European Organisation of Personal Injury Lawyers (PEOPIL), Birmingham
DV\752585NL.doc
29/39
PE415.242
NL
Inleiding: toegang tot de rechter inzake verkeersongelukken met een transnationaal aspect 1.
Dit paper houdt zich bezig met de praktische problemen en discrepanties die zich voordoen wanneer een eiser persoonlijk letsel oploopt bij een verkeersongeluk in een ander rechtsgebied in Europa.
2.
Rechtsgeding: de verwonde eiser kan beslissen of hij een procedure aanspant tegen de veroorzaker van het ongeluk en/of de verzekeraar van diens voertuig.1
3.
Jurisdictie: de eiser kan de individuele verweerder ofwel in het land van de eiser voor het gerecht dagen, of in het land waar het ongeluk is gebeurd (waar hij de schade heeft opgelopen) indien dit een ander land is dan dat van de eiser. Of hij kan, indien er meer dan één verweerder is, een verweerder met woonplaats in het buitenland als medeverweerder voor het gerecht dagen in het land waar een van de andere verweerders woonachtig is.2
4.
Forumkeuze: de keuzemogelijkheden van de eiser met betrekking tot de bevoegde rechtbank zijn duidelijk. De vraag is wat de voor- en nadelen zijn van een procedure voor een rechtbank in het ene rechtsgebied in vergelijking met die in een ander rechtsgebied.
5.
Normaal gesproken is het in gevallen waarin een procedure wordt aangespannen tegen de individuele verweerder (niet tegen de verzekeraar) noodzakelijk om dit in een ander rechtsgebied dan dat van de eiser te doen: voor een rechtbank in het land waar de verweerder woont of waar het ongeluk heeft plaatsgevonden (vaak is dit hetzelfde land).
6.
Het enige geval waarin de eiser in zijn eigen rechtsgebied een procedure kan aanspannen tegen een individuele verweerder is wanneer de verweerder daar woonachtig is. Dit is vaak het geval wanneer een passagier een vordering instelt tegen de bestuurder die (tenminste gedeeltelijk) verantwoordelijk is voor het ongeluk. (In dergelijke gevallen kan het gebeuren dat tegen een verweerder die duidelijk de schuldige is, een vordering wordt ingesteld in een ander rechtsgebied omdat er ook een plausibele eis kan worden ingesteld tegen een andere verweerder.)
7.
De randvoorwaarden zijn inmiddels echter veranderd voor zover het Europees Hof van Justitie heeft vastgesteld dat een eiser die letsel heeft opgelopen nu ook voor een
1
Op grond van de bepalingen van de Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering (Richtlijn 2000/26/EG). 2 Zie de artikelen 2, 5, lid 3, en 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
PE415.242
NL
30/39
DV\752585NL.doc
rechtbank in het land van de eiser een procedure kan aanspannen tegen de verzekeraar van het betrokken motorvoertuig.1 8.
Daarom is het in het geval van een eis inzake persoonlijk letsel waarschijnlijk dat de eiser een procedure kan aanspannen voor een rechtbank in het land waar: 1) een verweerder woonachtig is (of waar de verzekeraar gevestigd is); 2) het ongeluk is gebeurd; 3) de eiser woonachtig is.
9.
Levert de uitoefening van het keuzerecht op zichzelf problemen op? Wordt de toegang tot de rechter bemoeilijkt door het bestaan van deze keuze? Heeft het feit dat de eiser kan kiezen een grotere complexiteit en/of hogere kosten tot gevolg?
10.
In dit paper zal de stelling worden verdedigd dat 1) eisers, wanneer zij de keuze tussen verschillende rechtsgebieden hebben, er over het algemeen de voorkeur aangeven om een procedure aan te spannen bij een lokale rechtbank en gebruik te maken van een lokale advocaat; en dat 2) de procedure, indien deze keuzemogelijkheid bestaat, daardoor ingewikkelder kan zijn dan een soortgelijke zaak van puur nationale aard.
Verschillen in de rechtsgebieden 11. Uit Europa-wijd onderzoek dat door PEOPIL is uitgevoerd naar de benadering met betrekking tot schadevergoedingsclaims in verband met persoonlijk letsel en dodelijke ongelukken is gebleken dat er significante verschillen zijn in de manier waarop schadevergoedingen in de verschillende rechtsgebieden worden benaderd en in de manier waarop de uiteenlopende regels voor de kwantificering van de schade van geval tot geval worden toegepast.2 12.
VERSCHILLENDE BENADERINGEN: De rol van deskundigen: in sommige rechtsgebieden worden medische adviezen ingewonnen of zijn er door de rechtbank benoemde deskundigen die de ernst van de verwondingen, de g r a a d van handicap en de bandbreedte van mogelijke schadevergoeding bepalen. De rol van de rechter: deze kan verschillen van de rol in rechtsgebieden waar de rechter de belangrijkste rol toekomst bij het vaststellen van een rechtvaardige en billijke schadevergoeding. Schadevergoeding voor psychisch letsel, voor secundaire slachtoffers en in het geval van dodelijke ongelukken: verschilt van rechtsgebied tot rechtsgebied. Er zijn geen vaste regels aan de hand waarvan rechtsgebieden kunnen worden ingedeeld in rechtsgebieden met een hoog of een laag vergoedingsniveau. Dit is evenmin mogelijk voor families van rechtsgebieden, bijvoorbeeld rechtsgebieden met gewoonterecht, Scandinavische rechtsgebieden, rechtsgebieden met Romeins recht.
1
Zaak C-463/06, Odenbreit, arrest van het Europees Hof van Justitie van 13 december 2007. Marco Bona en Philip Mead (eds.), Personal Injury Compensation in Europe (Kluwer, 2003); Marco Bona, Philip Mead en Siewert Lindenbergh (eds.), Personal Injury Compensation in Europe: Fatal Accidents and Secondary Victims (xpl law, 2005). 2
DV\752585NL.doc
31/39
PE415.242
NL
13.
VERSCHILLEN IN DE KWANTIFICERING VAN SPECIFIEKE SCHADE: Vermenigvuldigings- en verminderingsfactoren: deze zijn van toepassing op toekomstige inkomstenderving, daling van het pensioen en vereiste zorg: hier doen zich veelal de grootste verschillen in de toewijzingen voor. Eenmalige vergoeding of periodieke betalingen: de verschillende benaderingen in de diverse rechtsgebieden maken een vergelijking erg moeilijk; de keuze van de partijen en het beleid van de rechtbank in kwestie kunnen tot zeer uiteenlopende resultaten leiden. Erkenning van specifieke schadeposten: kosten voor toekomstige zorg: de benadering ten aanzien van deze schadepost is meestal sterk afhankelijk van de lokale cultuur van de betrokken rechtbank met betrekking tot de toekenning van schadevergoeding en de bedragen die als “redelijk” worden ervaren voor bepaalde schadeposten; hier kunnen zich discrepanties voordoen indien de rechtsomgeving van een buitenlands slachtoffer hiervan significant afwijkt. Vergoeding van specifieke bijkomende kosten, bv. ziekenhuiskosten, eigen bijdrage medische kosten, doorbetaling van loon tijdens arbeidsongeschiktheid: in sommige rechtsgebieden is men het niet gewend dat dergelijke schadeposten worden ingevorderd (wellicht vanwege het samenspel van verzekeringsdekking / sociale zekerheid en de vergoeding van door schuld veroorzaakte schade). Vergoeding van uitkeringen, verzekeringsuitkeringen en taxatie: de toepasselijke regels verschillen van land tot land. Vergoeding van onkosten en advocatenkosten: uiteenlopende benaderingen, afhankelijk van de vraag of van het slachtoffer wordt verwacht dat het zijn eigen kosten draagt, ook wanneer zijn eis wordt toegewezen, en wat als redelijke uitgaven voor advocaten (en getuige-deskundigen) van de eiser wordt beschouwd.
14.
De praktische gevolgen hiervan voor de individuele eiser worden geïllustreerd door de voorbeelden in de bijlage bij dit paper.
15.
Samengevat kunnen eisers te maken krijgen met: a) nadelen op grond van andere regels voor het indienen van een vordering of met betrekking tot het stuiten van verjaringstermijnen; b) nadelen op grond van andere substantiële regels inzake de duur van verjaringstermijnen; c) nadelen op grond van verschillende niveaus (of beperkingen) van de verzekeringsdekking van de verweerder; d) significant verschillende vergoedingsniveaus (met inbegrip van wettelijke plafonds) die kunnen worden toegekend wegens ondervonden leed en gederfde levensvreugde in verband met immateriële schade;
PE415.242
NL
Individualisering van de schade: d.w.z. de mate waarin de toegekende schadevergoeding overeenkomt met de individuele schade die de verwonde eiser heeft opgelopen; deze mate verschilt van rechtsgebied tot rechtsgebied. Beperking van te vergoeden schade en het gebruik van tarieven of medische tabellen: in rechtsgebieden waar dergelijke kwantificeringsmethoden worden toegepast, is de toekenning van schadevergoedingen in grote mate gestandaardiseerd en in mindere mate overgelaten aan het oordeel van de rechter.
32/39
DV\752585NL.doc
e) het niet in aanmerking nemen van de heersende omstandigheden in de lidstaat van herkomst van het slachtoffer; f) het niet in aanmerking nemen van een schadepost die normaal gesproken zou worden vergoed in het land van herkomst van het slachtoffer; g) de toepassing van plafonds of andere beperkingen op de vorderingen van de eiser wegens geleden materiële schade; h) moeilijkheden bij het aantonen van de aansprakelijkheid vanwege de toepassing van buitenlands recht op de vordering; i) moeilijkheden vanwege het feit dat een procedure moet worden ingesteld tegen meer dan één verweerder; j) moeilijkheden vanwege het feit dat er sprake is van meer dan één eiser; k) moeilijkheden vanwege het feit dat kosten die normaal gesproken in het land van herkomst van het slachtoffer zouden worden vergoed, niet kunnen worden verhaald. Het effect van de Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering en het recht om de verzekeraar voor het gerecht te dagen 16. Het feit dat de schaderegeling in het buitenland door de instelling van schaderegelaars in de lidstaat van herkomst van de eiser is vergemakkelijkt, draagt bij tot een significante verbetering van de toegang tot de rechter, doordat eisers nu hun lokale advocaten opdracht kunnen geven om met de verzekeraars te onderhandelen en doordat de verzekeraars schadevorderingen in verband met verkeersongelukken niet meer kunnen ontlopen door geografische en taalkundige belemmeringen op te werpen. 17.
Zoals duidelijk uit de preambule bij de Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering blijkt, behelst deze richtlijn geen wijziging van het toepasselijke recht.
18.
De verordening Rome II1 voert de algemene regel in dat het toepasselijke recht het recht van het land is waar de schade zich voordoet (artikel 4) en dat dit recht zowel de beperking van de aansprakelijkheid en de begroting en kwantificering van de schade beheerst (artikel 15, letters b) en c)).
19.
In dit opzicht is de verordening Rome II nauw verbonden met de verordening die van toepassing is op de rechtskeuze met betrekking tot contractuele verbintenissen, om uit te sluiten dat zich discrepanties voordoen tussen de rechtskeuze met betrekking tot een vordering tegen een individuele bestuurder die zich schuldig heeft gemaakt aan een ongeval, en een vordering tegen de verzekeraar (die als quasi-contractueel kan worden beschouwd, aangezien zij voortvloeit uit de verzekeringsovereenkomst tussen de verzekerde en de verzekeraar).
20.
In de tijd voor het arrest Odenbreit plachten de meeste verzekeraars schadevergoeding aan te bieden naar de maatstaf van het (buitenlandse) toepasselijke recht. Hierbij werd de eiser veelal meegedeeld dat hij, indien hij dit aanbod niet tevredenstellend vond, een procedure diende in te stellen in het buitenlandse
1
Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen.
DV\752585NL.doc
33/39
PE415.242
NL
rechtsgebied. De eiser en zijn advocaten hadden daardoor het nadeel dat zij de waarde van hun vordering overeenkomstig het recht met de ‘meeste aanknopingspunten’ niet konden inschatten zonder verdere advocaten in de arm te nemen om hen te adviseren over het toepasselijke recht (met alle kosten van dien). Ten tweede werden procedures over het algemeen in dat buitenlandse rechtsgebied ingesteld – in ieder geval wanneer geen overeenstemming over de schaderegeling kon worden bereikt. 21.
Sinds het arrest Odenbreit kunnen de eisers gebruiken maken van bevoegde rechtbanken en advocaten in eigen land. rechtsregels van het land van de rechter zijn van toepassing op procedurele kwesties, met inbegrip van de vraag welke kosten kunnen worden vergoed. Verder is het een voordeel dat de medische behandeling en het voor adviezen nodige medische onderzoek in het land van de rechter plaatsvinden.
22.
Er zijn echter ook belangrijke nadelen: rechters die vorderingen behandelen met betrekking tot het recht om een procedure aan te spannen tegen de verzekeraar, krijgen te maken met de ingewikkelde toepassing van buitenlands recht op vraagstukken als: beperkingen, de verplichting tot schadeloosstelling, de schuldvraag, de medische beoordeling van de geleden schade en de kwantificering daarvan.
23.
Transnationale rechtszaken zijn gecompliceerder omdat twee verschillende advocatengroepen moeten worden ingeschakeld en omdat in het geval van geschillen de toepasselijkheid van het gekozen recht moet worden aangetoond.
24.
Aangezien binnenlandse rechters beter vertrouwd zijn met het heersende systeem in hun nationale recht zullen zij er als vanzelf tot een ruime uitleg van uitzonderingen op de algemene regel neigen om het eigen recht te kunnen toepassen. Alleen al om deze reden zal er in toenemende mate sprake zijn van bijkomende procedures (‘satellite litigation’) met betrekking tot de vraag wat het recht met de ‘meeste aanknopingspunten’ is.
25.
Verschillen in het toepasselijke recht, bijvoorbeeld beperkingsregels, zullen ook resulteren in een toename van procedures over bijkomende kwesties.
PE415.242
NL
34/39
DV\752585NL.doc
BIJLAGE Zaak 1 Een Engelse voetganger (eiser) is ernstig letsel toegebracht door een Franse bestuurder (verweerder), waardoor de eiser aangewezen is op verzorging en hulpverlening door twee professionele verzorgers. In Frankrijk werd een procedure ingesteld. Krachtens de Franse wet kan slechts schadevergoeding worden toegekend voor één verzorger. Dientengevolge werd slechts £ 80 000 per jaar van de jaarlijkse verzorgingskosten ter hoogte van £ 200 000 vergoed. De eiser moest het overgrote deel van zijn eigen juridische kosten uit eigen zak betalen. Benadeeld op grond van de factoren e, f, g, h en k. Zaak 2 Een Engelsman (eiser) die in Nederland woonde en werkte, liep ernstig letsel op bij een ongeluk waarbij een Nederlander (verweerder) was betrokken. Na het ongeluk keerde eiser terug naar het VK, waar hij dag en nacht moest worden verzorgd. De aansprakelijkheidsverzekering van verweerder was beperkt tot £ 1 000 000. Dientengevolge werd de schadevordering, die in het VK 5 à 6 miljoen pond zou hebben belopen, verlaagd tot 1 miljoen pond. Afgezien van de aansprakelijkheidsdekking zou het moeilijk zijn geweest om naar Nederlands recht het recht van de eiser te verdedigen om over zijn eigen verzorging te beslissen. Benadeeld op grond van de factoren c, e en g. Zaak 3 Een moeder van twee kinderen liep letsel op bij een verkeersongeluk in Griekenland. Zij is nu zowel geestelijk als lichamelijk ernstig gehandicapt en is aangewezen op permanente verzorging. In Griekenland werd een procedure ingesteld. In Engeland zou de schadeclaim meer dan £ 3 000 000 bedragen, de verzekeringsdekking is beperkt tot £ 500 000. Dit bedrag volstaat niet om de verzorging te bekostigen waarop zij levenslang zal zijn aangewezen. Daarnaast kunnen de juridische kosten in Griekenland niet op de verweerder worden verhaald. Benadeeld op grond van de factoren c, e en k. Zaak 4 Een Britse vrouw liep als passagier in een bus op Malta een gebroken pols op. In Malta is er geen algemene schaderegeling voor ondervonden leed en gederfde levensvreugde. De procedure werd gestaakt. Benadeeld op grond van de factoren d en f.
DV\752585NL.doc
35/39
PE415.242
NL
Zaak 5 Een Brit (eiser) liep letsel op tijdens een verblijf in een Spaans hotel. Eiser had het hotel direct geboekt, zodat hij een vordering in Spanje moest indienen. Eiser had snijwonden opgelopen bij een ongeval met een raam. Na 18 maanden ontvingen de Britse advocaten de uitslag van een onderzoek. Vanwege de in Spanje geldende vervaltermijn van 12 maanden was het niet mogelijk om schadevergoeding te eisen. Benadeeld op grond van factor b. Zaak 6 Een Engelsman overleed na een legionellabesmetting in een Italiaans hotel. Voor een Italiaanse rechtbank werd een schadevordering ingediend tegen de Italiaanse verweerder. De vordering werd afgetopt als gevolg van het dekkingsniveau van de verzekering van verweerder. Bovendien kon slechts een deel van de onkosten op de Italiaanse verweerder worden verhaald. Benadeeld op grond van de factoren c en k. Zaak 7 Een Engelsman liep een legionellabesmetting op toen hij in Spanje werkte. Vanwege de verschillende regels met betrekking tot schadeposten die in aanmerking komen voor vergoeding, zou het kunnen zijn dat eiser in Spanje slechts een derde van schade vergoed kan krijgen waarvoor hij in het VK vergoed zou krijgen. Bovendien moet hij zijn eigen juridische kosten betalen. Benadeeld op grond van de factoren d, f en k. Zaak 8 Een Italiaans onderdaan overleed na een ongeluk met een auto die door een Spaanse vriend werd bestuurd. De auto was verzekerd door een Spaanse verzekeringsmaatschappij. De ouders ondervonden problemen toen zij probeerden bewijzen en duidelijke informatie over hun rechten van de bevoegde strafkamer te krijgen. Met betrekking tot de secundaire slachtoffers werden Spaanse schadeplafonds toegepast. Deze slachtoffers zullen een procedure instellen in Italië, maar zien zich geconfronteerd met problemen betreffende de vervaltermijn (naar Spaans recht een periode van 1 jaar, die reeds is verstreken) en schadeplafonds. Daarnaast ontstaan onkosten door de vertaling van de memorie van eis, die naar Italiaans recht alle gegevens inzake aansprakelijkheid en kwantificering moet bevatten. De slachtoffers moeten hun eigen juridische kosten ook zelf betalen. Zij kunnen dergelijke kosten alleen vergoed krijgen indien zij een aparte procedure instellen. Benadeeld op grond van de factoren a, b, d, f, h en k.
PE415.242
NL
36/39
DV\752585NL.doc
Zaak 9 Een Italiaanse automobilist raakt betrokken bij een verkeersongeluk in Frankrijk tijdens een vakantie met zijn gezin. Er is geen sprake van een aansprakelijkheidskwestie. De schade aan het voertuig bedraagt rond £ 4 000. De vakantie voor hem en zijn familie is verpest. In de onderhandelingen met de Italiaanse agent van de Franse verzekeringsmaatschappij weigert de volgende aspecten in aanmerking te nemen: de wegens de misgelopen vakantie geleden nietmateriële schade, kosten van de rechtsbijstand door Italiaanse advocaten, rente over de geleden materiële schade. De verzekeringsmaatschappij stuurt een cheque ter waarde van £ 3 000 voor alle schadeposten en onkosten (juridische kosten). Benadeeld op grond van de factoren d, f en k. Zaak 10 Een verkeersongeluk waarbij een Engelse vrouw tijdens een bezoek aan Rome met haar man ernstig letsel opliep. De Engelse advocaten werden door een Italiaanse advocaat niet naar behoren op de hoogte gesteld van het feit dat een memorie van eis aan de Italiaanse verzekeringsmaatschappij moest worden gestuurd om de vervaltermijn met betrekking tot vorderingen van het secundaire slachtoffer (de echtgenoot) te stuiten. Zodoende verloor de echtgenoot het recht om schadevergoeding te vorderen voor de materiële en niet-materiële schade (waaronder het verlies van zijn baan) die hij op grond van de handicap van zijn vrouw leed. Benadeeld op grond van de factoren a en b. Zaak 11 Een zaak op het gebied van personenvervoer: een Engels slachtoffer loopt ernstig letsel op bij het uitstappen uit een bus. Naar Italiaans recht geldt voor zaken met betrekking tot personenvervoer een vervaltermijn van 1 jaar (5 jaar indien een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld). Niemand heeft het slachtoffer over deze korte vervaltermijn geïnformeerd, noch over de mogelijkheid om binnen 90 dagen na het ongeluk een strafrechtelijk onderzoek te laten instellen. Toen de Engelse advocaten de Italiaanse advocaten contacteerden was de vervaltermijn voor mogelijke vorderingen reeds verstreken. Benadeeld op grond van de factoren a en b. Zaak 12 Een Engelse cliënte werd door een Nederlandse tram aangereden, waarbij zij ernstig hoofdletsel opliep. Hierdoor is zij in grote mate arbeidsongeschikt en op een hulpverlening aangewezen. De zaak wordt in behandeling genomen door het Court of Protection in Engeland. Er wordt geen rekening gehouden met de heersende omstandigheden in haar land van herkomst. Aangezien het Nederlandse recht van toepassing is betogen de verweerders dat de hoge kosten voor DV\752585NL.doc
37/39
PE415.242
NL
hulpverleners niet in overeenstemming zijn met de Nederlandse normen. Rechtszaken in Nederland duren meer dan 2, soms wel 3 jaar. Benadeeld op grond van factor e en problemen met termijnen voor gerechtelijke procedures in Nederland. Zaak 13 Drie jonge mannen komen om het leven bij een auto-ongeluk in Nederland. De nabestaanden hebben recht op schadeloosstelling naar Nederlands recht. Zij zijn woonachtig in Engeland, maar krijgen een lager schadevergoedingsbedrag dan nabestaanden met de Engelse nationaliteit. In deze gevallen is er sprake van zeer verschillende vergoedingsniveaus vanwege de manier waarop nabestaandenuitkeringen naar Nederlands recht wordt berekend. Volgens Engels recht zouden zij een veel hogere vergoeding hebben ontvangen: £ 300 000 in Nederland tegen £ 500 000 in het VK. Bovendien hebben naar Nederlands recht de nabestaanden geen recht op vergoeding van niet-materiële schade (verlies van een dierbare) als gevolg van het overlijden van een gezinslid. Dit betekent een nadeel van £ 15 000. Bepaalde schadeposten die normaal gesproken naar Brits recht worden vergoed, komen naar Nederlands recht niet voor vergoeding in aanmerking (bv. de tijd die een vader normaal gesproken in de opvoeding van zijn kinderen investeert). Benadeeld op grond van verschillen in het vergoedingsniveau voor secundaire slachtoffers. Zaak 14 Een Nederlandse man lijdt tengevolge van een auto-ongeval in Schotland aan een whiplash. De Nederlandse vertegenwoordiger van de Schotse verzekeraar en de rechtsbijstandsverzekeraar van het Nederlandse slachtoffer onderhandelen over de schadeclaim. Na drie jaar meldt de Schotse verzekeraar dat de vervaltermijn is verstreken. De Nederlandse rechtsbijstandsverzekeraar kende de regels voor het indienen van een schadeclaim niet en wist niet dat naar Schots recht binnen drie jaar een gerechtelijke procedure moest worden ingesteld. Naar Nederlands recht wordt de vervaltermijn geschorst door elke brief waarin met de verzekeraar over de vordering wordt onderhandeld, totdat de verzekeraar de onderhandelingen schriftelijke beëindigd. Benadeeld op grond van de factoren a en b. Zaak 15 Een Nederlands gezin had een ongeluk in Frankrijk. Alle gezinsleden liepen ernstig letsel op. Het Franse recht was van toepassing. Volgens Frans recht kunnen zij geen vergoeding van hun advocatenkosten vorderen. Zij hebben een Nederlandse en een Franse advocaat nodig. Dit betekent dat zij niet volledig schadeloos zullen worden gesteld. Bovendien kunnen zij geen vergoeding vorderen voor medische kosten die worden gemaakt na de datum die door een deskundige wordt geprikt als dag waarop het letsel als verholpen moet worden geacht, ook al is daarna nog verdere medische behandeling nodig.
PE415.242
NL
38/39
DV\752585NL.doc
Benadeeld op grond van de factoren e, f en k. Zaak 16 Een Engelsman loopt als taxipassagier in Nederland ernstig letsel op. Zijn totale schade (met inbegrip van ondervonden leed) bedraagt meer dan EUR 2 000 000. Het dekkingsplafond van de verzekeraar is EUR 1 000 000. Het slachtoffer moet de resterende kosten op de taxichauffeur verhalen. Benadeeld op grond van de factoren c en i. Zaak 17 Een Nederlandse man loopt tijdens een vakantie in Polen hoofdletsel op. Het schadevergoedingsniveau ligt ver beneden de Nederlandse normen, waardoor een groot deel van zijn schade nooit zal worden vergoed. Benadeeld op grond van de factoren d en e. Zaak 18 Een ingezetene van Duitsland had in Italië met zijn motorfiets een botsing met een Marokkaanse bestuurder van een in Italië ingeschreven auto. Bij dit ongeluk overleed de Duitse motorrijder, diens duopassagier raakte ernstig gewond. Het volgens de Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering bevoegde Duitse schaderegelingsbureau wees de schadeclaim af met de mededeling dat Duitse nabestaanden geen recht hebben op schadeloosstelling in het geval van overlijden van een gezinslid. Uiteindelijk, na twee jaar van mislukte onderhandelingen en nadat een strafrechtelijke procedure was ingesteld, betaalde de verzekeringsmaatschappij (verweerder) een schadevergoeding. Het geschil over de nabestaandenuitkering leidde ertoe dat de eiser bijna een bedrag van EUR 120 000 misliep. Benadeeld op grond van de factoren d, h en f. Zaak 19 Een Duitse automobilist had in juni 2006 in Italië een ongeluk waarbij een Italiaanse automobilist was betrokken en verzocht om schadevergoeding uit hoofde van de Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering. Het schaderegelingsbureau wees dit verzoek af, en de eiser stelde een procedure in bij het Duitse Amtsgericht. De Italiaanse verzekeraar mengde zich niet in het proces, en het Duitse Amtsgericht beval de betaling van schadevergoeding door de Italiaanse verzekeringsmaatschappij. De Duitse advocaat verzocht om bijstand bij de handhaving van het bevel in Italië. Het Amtsgericht werd verzocht bijlage I bij Verordening (EG) nr. 805/2004 te verzenden ten behoeve van een rechtstreekse handhaving. De rechter antwoordde echter dat dit DV\752585NL.doc
39/39
PE415.242
NL
niet mogelijk was omdat hij geen Italiaans kon en de vordering daarom niet kon onderschrijven, en dat het bevel langs reguliere weg ter kennis was gebracht aan de tegenpartij. Inmiddels is een handhavingsprocedure ingeleid overeenkomstig Verordening (EG) nr. 805/2004. De benadeelde partij wacht nog steeds op schadevergoeding.
PE415.242
NL
40/39
DV\752585NL.doc