het mooiste e» meest efficiente xshet 'Pla»aa£, s c h i e f - i „ b i » d s
archiefsvsteem y s t e e m
e f S
volgens de honderden enthousiaste gebruikers in Nederland en de duizenden over de gehele wereld (geschikt voor alle voorkomende bescheiden korrespondentie, boekingsstukken, enz., enz.)'
Bestuursmededelingen
resultaat ongelofelijk sterke boeken / 50 % rui m t e be S parin g Sparmg ' ° P « g « * « e n volkomen vlak InrnTl geen zoekraken van stukken
met dezelfde inhoud als de briefordner
Notulen van de vergadering van de vereniging van Archivarissen in Nederland in het rijksarchief Ie Middelburg op vrijdag 1 juli 1966 Aanwezig volgens de presentielijst 57 leden.
Planaxeren (d.i. elastisch lijmend inbinden met k ° ^ d I i J m P I a n a X 0 , ) i s »ovendien de ideale n t Z T VO SneI e ÏÏE? °r " d U U r Z a a m i n b m d e n van kettmgformuberen (b.v. Hollerith-staten), van zelf
U kunt 'Planax'-boeken zelf maken tot 8 cm dikte, die ongelofelijk solide zijn en blijven zonder vakkennis hoe ongelijksoortig de bundel bescheiden ook is met het Planax-inbindtoestel (model 'Standaard': ƒ 395,—) Voor kleinere administraties is een Planax beschikbaar voor banden van max. 6 cm dikte en max. 33 cm rughoogte (model 'Junior': ƒ 235, ) (volledig gepatenteerd)
In gebru.k fa, velegroteen kleine bedrijven en « m ^ , •„ „ , „ _ - . Vraag uitvoerige dokumentäre of demonstratie aan •
JOHN M. PULS' KANTOORMACHINES - HANDELSONDERNEMING
MATHENESSERDIJK 357
ROTTERDAM./
.
TEL 010-25.21.00
Planax-verkooporganisatie/importeur-alleenverkoper voor Nederland
De voorzitter opent, nadat de aanwezigen op koffie waren onthaald, om 11.05 uur de vergadering. Hij is verheugd met het samenkomen in Middelburg op Walcheren in een nieuw rijksarchief in het oude abdijcomplex, getuigen van het rijk verleden, dat Walcheren, — blijkens het onderzoek van collega Koch, een belangrijke handelsplaats uit de 8e eeuw, gelegen nabij het Domburgse strand, met een reeds in 776 aan Lorsch bij Worms toebehorende kerk, waar de zoutpannen nering brachten —, naam zag geven aan het steeds meer eiland wordende gebied. Als Kochs hypothese juist is, dan werd de beroemde abdij aanvankelijk gesticht in dit oude Walcheren en ging zij eerst later over naar de nieuwe stad bij de Walcherse middelburg, onze plaats van samenkomst. De rijksarchivaris van de provincie met de tartende wapenspreuk 'Luctor et Emergo' — n'en déplaise stelling VII van een recente dissertatie —, wenst hij van harte geluk met deze herbouw en hij zegt hem dank voor het voorrecht en genoegen hier gast te mogen zijn. Hij feliciteert de leden Bloemen en Steur met de hen verleende koninklijke onderscheiding. Dat de in Maastricht verleende onderscheiding viel in de periode, waarin Limburg op zo'n stijlvolle wijze het oprichten een eeuw tevoren van zijn rijksarchief herdacht, moet de feestklanken in het bronsgroen eikenhout verdubbeld hebben. Met meer dan gewone voldoening kan worden gewaagd van de op 27 april en 17 juni verkregen en op 5 juli te verkrijgen doctorsgraad in de letteren van de collegae Scherft, Schimmel en Hovy. Drie imposante dissertaties binnen drie maanden, een bewijs van de belangstelling in ons corps voor de befaamde eretaak der Handleiding. Spreker wenst de Rotterdamse collegae Nieuwenhuis en Verveen geluk met wat wel als een archiefhuwelijk mag worden gezien. Hij waarschuwt de vergadering, dat de onrustbarende stijging der drukkosten komend jaar zal nopen, de structuur van het Archievenblad te wijzigen. Tegen de gegeven stijging zou het onzalige en zelfs nog niet overwogen paardenmiddel van opnieuw een contributieverhoging geen uitkomst bieden. Nadat de berichten van verhindering zijn voorgelezen wordt de goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering verschoven naar de eerstkomende bijeen[101]
komst en wordt de archivist van het sociaal-historisch centrum van Limburg, de heer G. W. M. Snakkers met algemene stemmen als lid van de vereniging toegelaten. Dr. Scherft, de gastheer, krijgt hierop het woord. Hij dankt voor des voorzitters vriendelijke woorden en voor de grote opkomst. Hij geeft een toelichting op de nieuwbouw, welke als een onderdeel van de restauratie van het abdijcomplex, niet vrij is van compromissen tussen monumentenzorg en de eisen van het archiefbeheer, en geeft een inleiding op de rondleiding door depot, administratie- en tentoonstellingsruimten. Bij de rondvraag neemt de vice-voorzitter mr. Van den Hoek Ostende het woord Hij memoreert, dat op 4 april 1966 de afdeling Letterkunde van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen drie nieuwe leden koos, wier verkiezing door H.M. de Koningin werd bekrachtigd bij besluit van 29 april: prof. dr. J. Presser, dr P J. Meertens en dr. M. P. van Buijtenen. De Akademie is verdeeld in twee afdelingen. Een voor natuurkunde, die alle b-wetenschappen omvat en 75 gewone leden telt, en een voor letterkunde, waaronder alle humaniora worden begrepen en die thans 60 leden telt. Dat Van Buijtenen onder deze Nederlandse onsterfelijken is opgenomen, is reden tot grote vreugde. Zijn wetenschappelijk werk als kritisch beoefenaar van de oudere friese geschiedenis — zijn geschiedenis van Hindelopen, de rechtshistorisch-waterstaatkundige verhandeling over De Leppa, zyn in 1953 met prof. Niermeyer als promotor verdedigd proefschrift over De Grondslag van de Friese Vrijheid en de rechtshistorische verkenning van het friese dorp in de middeleeuwen, dat ook op litteraire gronden geprezen wordt, zouden reeds voldoende zijn om de keuze te rechtvaardigen. Dat men hem ook als vooraanstaand vertegenwoordiger van het Nederlands archiefwezen, waaraan hy verleden jaar met collega Mey nieuwe wegen ter charterberging wees, heeft willen eren, doet ons nog meer in de hem te beurt gevallen eer verheugen. Niet velen uit de archiefwereld werden tot leden van de Akademie gekozen. R. C. Bakhuizen van den Brink, L. Ph. C. van den Bergh en S. Muller Fzn. van de voorgangers en S. J. Fockema Andreae en B. H. Slicher van Bath onder onze tijdgenoten. In de vergaderzaal van de Koninklijke Akademie bevindt zich een schoorsteenstuk met een slapende Danaë en een slapende Cupido. Spreker is ervan overtuigd dat zij de enige slapers zullen zijn, wanneer voorzitter Van Buijtenen er op zijn inspirerende wijze het woord voert. De voorzitter bedankt voor deze hartelijke woorden en voor alle felicitaties, die hij bij de benoeming uit het corps mocht ontvangen. Hij sluit hierop om 11.30 uur de vergadering en geeft de leiding over aan dr Scherft voor de bezichtiging van het nieuwe rijksarchiefcomplex en de permanente tentoonstelling. Na de bezichtiging van het nieuwe rijksarchief zal er worden geluncht waarna onder leiding van dr. Scherft en zijn chartermeester jhr. Sandberg een rondleiding zal volgen door de oude stad, met een bezichtiging van het Abdijcomplex waar de directeur van het Zeeuws museum dr. P. K. van Daalen een toelichting zal [102]
\A
geven op de Nehalania-stenen, waarna men om 3 uur met de bus naar Veere zal vertrekken. Na een ontvangst door de burgemeester, de heer A. de Kam, van de nog geen 24 uur oude en nog zonder gemeenteraad zijnde nieuwe gemeente Veere, zullen de oud-burgemeester jhr. I. F. de Beer Poortugaal en de archivaris van Veere mr. L. E. de Brakke een toelichting verzorgen.
Verslag van de vergadering in Gouda op vrijdag 3 maart 1967 Aanwezig 75 leden. Om 10.40 uur opende de voorzitter dr. M. P. van Buijtenen de vergadering met het uitspreken van de jaarrede. (zie pag. 105) De secretaris leest de ingekomen berichten van verhindering voor. Met algemene stemmen worden de notulen van de vergadering te Utrecht van 12 januari 1966, zoals afgedrukt in het Ned. Archievenblad 1966 afl. 1 goedgekeurd, met correctie van de foutieve dagdatering. Bij het bespreken van de jaarrekening 1966 deelt de penningmeester mede, dat de uitgaven bijzonder hoog zijn geweest door het verschijnen van het repertorium en de sterk gestegen kosten van het Archievenblad. Enkel dank zij de verhoogde rijkssubsidie en de verschillende financiële bijdragen, die ter gelegenheid van het 75jarig bestaan ten behoeve van de feestbundel Septet zijn ontvangen, sluit de rekening nog met een batig saldo van ƒ 190,78. Drs. G. J. W. de Jong en H. W. van Leeuwen hebben als kascommissie de administratie van de penningmeester nagezien en volledig in orde bevonden. Bij monde van drs. De Jong roept de commissie op tot een geregelder contributievoldoening. Meerdere leden zijn traag met betalen. Dr. Brekelmans vraagt het financieel jaaroverzicht in de toekomst te voegen bij de convocatie en informeert naar enige cijfers. Zijn voorstel wordt door de meerderheid van de vergadering gesteund. Daar er geen tegencandidaten zijn wordt op voorstel van dr. Van Hoboken de secretaris bij acclamatie tot voorzitter gekozen. Mr. Schaap vraagt of steun aan het voorstel een redactiecommissievoorzitter te benoemen, de vergadering op enigerlei wijze bindt aan een veranderde opzet van het Archievenblad. Plannen in deze zouden zijns inziens eerst door de vergadering moeten worden besproken en goedgekeurd. Tegen een meer historisch, minder archivistisch inhoudsbeleid koestert hij bezwaren. Dr. Van Hoboken vraagt of de redactiecommissie niet op de zomervergadering met voorstellen zou kunnen komen. De voorzitter zegt toe, dat hierop bij de redactiecommissie zal worden aangedrongen. [103]
Met applaus worden hierop dr. L. P, L. Pirenne en mr. E. D. Eijken gekozen als voorzitter van de redactiecommissie en als secretaris van de Vereniging. Bij de rondvraag neemt de secretaris het woord: Hooggeachte Van Buijtenen. Toen vorig jaar je illustre voorganger aftrad, heb je hem naar aanleiding van het dikke Diarium van Egbert Alling in verband gebracht met het Groningse 'peerd van ome Loeks'. Het voorzitterschap, dat met deze dag gaat eindigen, vond geen aansluiting bij een Utrechtse of beter Friese spreuk, doch culmineerde — men kan haast zeggen: vanzelfsprekend — in een latijns woord: Septet. Er was een voorzitter gezocht, die het 75ste verenigingsjaar passend zou doen gedenken. Gezien de gekozene verbaasde men zich niet, dat de herdenking als centraal punt, naast een magistrale rede, een bundel studies kreeg. Het is bekend, dat er in het corps vele bijdragen sluimeren. Veelal echter mankeert de hand, die het onvoldragene tot rijpheid wekt. Een enkele medewerker zal de initiatiefnemer wel een slavendrijver hebben gevonden. Zelf was je echter, door de eigen hoge eisen aan verzorging en tijdslimieten gesteld, de meest gedrevene. Daarnaast, en dat imponeerde een enkel prozaisch gemoed zo mogelijk nog meer, sprak je de duizenden los, die nodig waren voor deze onderneming. Nu ja — aldus 'bien merite de notre association' — het bestuur gaat verlaten, is dat met heel veel dank voor het gepresteerde, dank in het bijzonder voor de mijlpaal 'Septet', die je op het pad van onze befaamde vereniging hebt opgericht, mijlpaal en aansporing tevens. Hierom, maar ook omwille van de hartelijke vriendschap, die je in het bestuur schonk, willen de medebestuursleden je op dit moment een kleine gave aanbieden. Bij het vertrek uit de vergaderzaal behoort een viaticum, een reisgift. Zeker nu je je gaat begeven naar een rauw bouwterrein en naar ruwe betonmolens, om bouwheer te zijn van een nieuw Utrechts rijksarchief. Dat je wens een bijbeluitgave was, verbaasde de collega's niet. Wij staan allen tenslotte in het spoor van Mabillon. Wel schokte het, dat de keuze viel op de nieuwste Nederlandse vertaling. Zelfs de troost van een nieuwste vertaling in het Fries werd ons niet geschonken. Moge het deel I Genesis-Deuteronomium, dat bij deze als voorschot op de gehele uitgave wordt overgedragen, geen einde maken aan de vertrouwde latijnse citaten, waarmede zo menige toespraak rijkelijk werd gekruid. Reeds eenmaal werden wij verrast door een archiefstudie over charterberging, waarin scheikundige formules waren verwerkt. Deze bijbeluitgave zij je een hoeksteen bij het bouwen. Laat het geen teken zijn dat de oorkonden en de chronologie vervangen worden door chemie en bouwtechniek en dat het vertrouwde latijnse citaat ook in Utrecht verloren gaat. Nogmaals: dank voor alles! Nadat dr. Brekelmans in verband met de financiële toestand van de Vereniging heeft aangedrongen op een bestuursvoorstel tot verhoging van de contributie, sluit de voorzitter om 12 uur de vergadering met een woord van dank aan alle'aanwezigen en in het bijzonder aan het gemeentebestuur en de gemeentearchivaris van Gouda. Het bestuur stelt het op hoge prijs, dat de schitterende raadszaal voor de vergadering mocht worden gebruikt. Het programma voor de middag met ontvangst, lunch en film in de Waag, biedt voorts een bijeenkomst in het schitterende gemeentemuseum. Burgemeester mr. R. [104]
M. van Reenen en de voorzitter van de commissie van advies voor het archief dr. J. G. W. F . Bik zullen er een welkomstwoord spreken en collega Gesellschap zal de positie van het gemeentearchief belichten. Bij deze wil de spreker de ambtgenoot uit Gouda reeds bedanken voor het doordachte, charmante program. De receptie door het gemeentebestuur ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het gemeentearchief, zal voor de leden het slot zijn van deze dag. Voor de inleiding van mr. J. E. J. Gesellschap, gemeente-archivaris te Gouda, zie pagina 112.
Rede van de
voorzitter
Periodisering in de geschiedenis — thema waarvan zeker niet weinige historici hun levenswerk menen te moeten maken — heeft nooit bijzonder tot mijn verbeelding kunnen spreken. Waarom zou bij een jaargrens of een eeuwgrens nu plotseling de stroom haar keer nemen met de snelheid van een wedstrijdzwemmer, halverwege zijn baan aantikkend voor zijn weg terug? Graag zou ik dus de volgende uitspraak voor rekening van zijn auteur, wijlen prof. Jan Romein, laten: 'Zó moet bij tijden de natie zich hernieuwen, en zij hééft het ook gedaan: in de 16e eeuw, toen in de 17e, toen in de 18e eeuw en tenslotte in de 19e eeuw, telkens omstreeks de jaren '70'. Hoezeer ik mij ook rationeel teweer stel om aan zo'n 'spina', zulk een keerpunt in de cours van een eeuw te geloven, gevoelsmatig — en dat behoeft nog niet altijd 's mensen slechtste 'tweede-ik' te zijn — kan ik mij steeds minder onttrekken aan de gedachte van het bestaan van zo'n tournure. Volgens oudmodische opvattingen vullen drie generaties een eeuw. Welnu, wââr of niet wââr, de herfst-evening van 1966 luidde een derde, afsluitende periode in. Archivarissen verwachten van de voorzitter van hun vereniging geen — al of niet steekhoudende — overpeinzingen over de wereld aan de vooravond van het computer- of het atoomtijdperk. Wel heb ik er mijzelf op betrapt, (dit jubileumjaar van de vereniging overziende), steeds met die j. "dachten aan een grote kentering gespeeld te hebben, die mij nu wel tot een overtuiging is geworden. Misschien waren de omstandigheden, waaronder wij op de 13e oktober 1966 op het Binnenhof ons 75-jarig bestaan herdachten, in dit opzicht wel omineus. De zwakke geluiden uit 's lands vergaderzaal doordringend naar de Rolzaal, praeludieerde al op het 'panta rhei'. De ontstentenis van de minister in eigen persoon bij onze viering bleek reeds een voorafschaduwing van de gaping van een gevallen kabinet. Maar beelden terzijde. De grote veranderingen — in een lange naoorlogse incubatietijd voorbereid — staan, als ik het wel zie, thans voor de deur. Een ogenblik wordt de aandacht hiervoor nog afgeleid: wij zitten immers midden in een feestperiode? Als voorzitter mocht ik op 1 april 1966 in Maastricht de vreugde meebeleven van 100 jaar archief bestaan in Limburg. Dat het onze Limburgse collega's toevertrouwd is aan zulk een feit het nodige relief te geven, behoeft U waarlijk uit mijn mond niet te horen, want het is u a priori bekend. [105]
• P I
Bovendien is daar het fraaie en gedegen boek, waarin de wordingsgeschiedenis van Limburgs rijksarchief, bloemrijk (aangezien ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is, of wat fraaier uitgedrukt omne agens agit sibi simile) door collega Bloemen werd beschreven. Verder was daar de voortreffelijk ingerichte tentoonstelling met de 'cariora' van het archief o.a. een oorkonde van voor het jaar 1000, en onder de 'rariora' de gerechtsroede uit een der Limburgse dorpen, die er niet'om loog, waar het de vroegere Limburgse 'lieverdjes' betrof. Ook anderzins bleek Limburg educatief gericht: er was op de expositie een brochure voor de bezoekers met knappe illustraties en dito tekst, die inlichtte over alles wat des archiefs is. Feestvreugde ook weer vandaag, nu wij te samen en in vereniging met 'die van der Goude', hun stadsbestuur en collega-archivaris vergezelschapt, in dit juweel van een raadhuis vergaderend, tevens vieren het vijf en zeventig jarig bestaan van Gouda's stadsarchief. Voor het goede initiatief tot deze combinatie dank ik op voorhand onze Goudse collega. Voor de wijze waarop het stadsbestuur gemeend heeft ten onzentwaart achtergrond te moeten geven, past het woord 'vorstelijk'. Het moet mij van het hart — gehoord de toon ten overstaan van de overheid aangeslagen in de dagen van Fruin, Feith en Muller —, dat de waardering voor het werk van de archivarissen met sprongen is omhoog gegaan, zij het dat hier en daar de indruk bestaat bij de bestuurders dat de door de archivaris geserveerde gerechten voortreffelijker zijn, naarmate het kombuisje, waain hij opereert, kleiner is. Zo'n modern archivaris is meestal nog wel te hebben, maar zo'n modern archief, heet maar al te gauw verspilling. Gelukkig kunnen wij ook op dit punt straks enkele blijde klanken laten horen. Gelde dan ook hier in Gouda: het 'woorden wekken, voorbeelden trekken'. Tussen de vier dagen van Maastricht toen en Gouda nu liggen er nog enkele andere. Ik breng in herinnering de joyeuse herdenking van het eeuwfeest van Roermonds stadsarchief, waar, ondanks het Vergiliaanse 'iubes renovare dolorem' van de Roermondse archiefkwestie, 1880-1891, de stijl volmaakt en de stemming aan de maaltijd met ambtsbroeders uit België en Duitsland voortreffelijk te noemen vallen. Het doe* mij overigens — terugblikkend op dit memorabele jaar 1966 — veel genoegen dat ik, na op woensdag 12 januari 1966 (en niet 22 januari gelijk het Archievenblad ons diets wil maken) onder bezwaar van het te organiseren jubileum van ons 75 jarig bestaan, — waaraan naar het woord van de aftredende voorzitter, de aimable Formsma, niet eerder was gedacht — het doet mij genoegen dat in een slapeloze nacht bij mij de gedachte is opgekomen aan een feestbundel. Immers, terwijl de Limburgse feestplannen ons volledig nog onbekend waren met compleet twee waardige publicaties, — want ook de Roermondse archiefkwestie werd der vergetelheid in een uitvoerige publicatie opnieuw van de hand van de nijvere Carel Bloemen ontrukt —, daagde ook bij ons het besef van de noodzaak het op die herdenkingsdag der Vereniging niet bij gesproken woorden alleen te moeten laten. Uitdrukkelijk en van heler harte wil ik de medewerkers aan Septet hier nog eens danken. Overvallen met een vraag voor een gespecialiseerde bijdrage met onvoorstelbaar korte levertijd, achtervolgd met aanmaningen en dwangbeve-
len mijnerzijds, behielden zij hun goed humeur, zodat geheel volgens plan de bundel kon worden aangeboden. Maar ik dank niet alleen die auteurs van de artikelen, doch ook de jongere collega's die bereid waren om in principe een pendant van Septet te vullen, al moest dit plan later vallen. Aan de finantiele 'tour de force', de krachten van de vereniging rijkelijk te boven gaande, mag ik met stilzwijgen voorbijgaan in de wetenschap dat de instanties, welke in de nood voorzagen, met naam en toenaam door de drukker aan het nageslacht zijn gemeld. Wat de bijeenkomst in de Rolzaal betreft, betuig ik nog eens mijn gevoelens van spijt, dat ondanks de door de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk toegekende subsidies voor het aantrekken van buitenlandse gast-sprekers, de verstkomende verstek moest laten gaan. Betreuren wij het dat prof. Giulio Batelli van het Vaticaans archief zijn voordracht over de invloed van onze Handleiding buiten Nederland niet kon houden, en mag ik al mededelen dat dit met spijt ook van Batelli zelf geschiedde, — in quanto —, zo schrijft hij, — Io considéra il 'Manuale' come catechismo degli archivisti, che conserva ancora il suo valore universale —, nog meer betreuren wij het dat de tijd te kort geworden was voor het vinden van een gelijkwaardige vervanger. Zoals wij uit de excuses van dr. Sabbe ter inleiding van diens rede hebben gehoord, moet de bijeenkomst van de Conseil International des Archives in Washington van 9-14 mei voor onze viering het vet wel wat van de ketel hebben gehaald. Niettemin: de koppeling verder aan de traditionele archiefdagen, waar op de tweede dag, zowel in de voordracht van dr. Peter Walne uit Hertford, als in die van mevrouw dr. Meilink-Roelofs het internationale element sterk naar voren trad, leverde, naar wij mogen vaststellen, voor de afronding van de 75 jaar verenigingsleven een waardig slot. Wanneer ik vervolgens naar een voor de toekomst meer feestelijk aspect van ons archivarissenbestaan mag overstappen, dan kom ik op het chapiter der nieuwbouw. Klaagde ten vorige jare de voorzitter van deze plaats af zijn nood over gebrek aan ruimte en personeel, — culminerend in de uitspraak 'Er zal toch een en ander moeten gebeuren', — en mocht zelfs de officiële opening van het nieuwe rijksarchief in Zeeland de onlangs afgetreden algemene rijksarchivaris, mr. H. Hardenberg niet tot laaiend enthousiasme kunnen brengen — bij alle tevredenheid over Middelburgs der abdij-waardig archiefgebouw — over de totale bedrijvigheid in, de sector archiefgebouw, dan kân met Amsterdam, Rotterdam, Delft en Alkmaar voor ogen in de gemeentelijke sector, met in gedachten het oprijzend rijksarchief van Arnhem, de begonnen bouw van gemeente- en rijksarchief in Utrecht en de aankondiging van bouw van een rijksarchief in Leeuwarden vandaag met diepe tevredenheid worden vastgesteld: accidit in punto, quae nondum spratur in anno. Degenen, die over luttele jaren, naar valt te verwachten, in goed geoutilleerde archieven mogen werken, zullen er goed aan doen er eens zo'n 20 tot 25 jaar archiefverslagen op na te lezen, waarin van jaar tot jaar beschreven staan de gewekte verwachtingen en de gevoelens van moedeloosheid van de opsteller (meestal een en dezelfde man) die er nauwelijks meer aan durfde geloven. Maar wij willen op dit ogenblik eveneens dankbaar kijken in de richting van al die ambtenaren buiten het archief, die zich steeds maar over nieuwbouwplannen moesten buigen, erin
[106]
[107]
^^^••1
schrappen — dan vanwege Korea, dan vanwege Vietnam — en steeds weer werden terug gewezen op het prioriteitenlijstje. Hoe nauw alle leden zich bij het wel en wee van de behuizing der archieven betrokken voelen, bewijst de aandrang, waarvoor het bestuur altijd gaarne wil zwichten, om te vergaderen in zo'n nieuw archief. Pro memorie derhalve noem ik het geslaagde bezoek van 57 leden aan Middelburg (met excursies door de stad en naar Veere) op 1 juli 1966. Zelfs zonder profetengaven verwacht ik bezoeken aan Alkmaar in 1967, aan Arnhem in 1968 en zo om 'siebzig einundsiebzig' aan Utrecht en Leeuwarden. Het lijkt haast harteloos wanneer ik na al dit hoopvolle en moedgevende toch op schaduwplekken ga wijzen. Wanneer daar straks binnen twee decennia het archiefwezen materieel als een 'aedem sartam tectamque' (als een goed gedekt huis) over de gehele linie staat te pronken, wanneer na de invoering der archiefwet 1962 (welke toch niet ten eeuwige dage op zich zal laten wachten) de stroom der nieuwe en nieuwste archieven zal zijn ingebed, dan zal er ook een nieuw archivafissencorps aan het bewind zijn. Voor de derde maal binnen een jaar wil ik het nogmaals openlijk zeggen, dat de generatie die op verdwijnen staat het volste vertrouwen heeft in degenen, die op het punt staan de zaak over te nemen Als er enig bedenken is, dan geldt dit alleen de quantiteit, maar niet de qualiteit Ondubbelzinnig staat het vast dat het type-archivaris een essentiële wijziging zal ondergaan. Precies op dezelfde wijze waarop dit met de bibliothecarissen reeds heeft plaats gehad. Daar is de bibliothecaris-oude stijl, de erudite geleerde hij heette Campel, Burger, De Vreeze, opgevolgd door de 'manager', de alerte boekinkoper in grootse en niet onverdienstelijke stijl. Nu zou het tegen de bierkaai vechten zijn deze ontwikkeling te willen tegengaan. Aandacht verdient binnen de vereniging misschien wel de vraag waar men het accent zal moeten gaan leggen Men kan er van uitgaan dat wanneer de oogst van de nieuwe archieven straks geborgen zal zijn, er een splitsing zal komen tussen (laat mij zeggen) de archivarissen-pakhuismeesteren, de zorgende superintendenten waarnaast een wetenschappelijke staf op diverse archiefafdelingen opereert. Of, in bibliotheektermen- de conservatoren als de wetenschappelijke werkers onder de zakelijke leider de bibliothecaris. Hoewel het thans niet het moment is daarover te discutieren, zou ik degenen, die zulks aangaat, in overweging willen geven na te gaan of er geen 'derde weg' is nl. van een coöperatie tussen een wetenschappelijke en een zakelijke leiding, waartussen geen tegenstellingen behoeven te besaan, maar ook niet mogen bestaan. Waar het bij bibliotheken misschien nog mogelijk is bij efficient beheer de bezoekers practisch tot zelfbediening te doen geraken, daar zal gezien de aard der archieven de bezoeker en de aanvrager altijd afhankelijk blijven van vindingrijke van alle wetenschappelijke markten thuiszijnde archivarissen. Indien echter al de meest conservatieve krant ter wereld nl. de Osservatore Romano van enkele jaren terug over een vierkoloms kop — waar NRC van zou schrikken — den volke kond doet: 'L'Archivista di fronte a problemi nuovi' dan is er wel iets gaande. Het gaat er niet alleen over dat straks in steeds groter getale belangstellenden en belanghebbenden zowel in de oude als nieuwste archivalia [108]
RH^B
zullen komen opdagen (vertegenwoordigers van heel andere terreinen van wetenschap dan die nu onze bezoekers zijn), maar ook om straks te kunnen meebeslissen hoe er met de langs mechanische weg te beheersen gegevens zal moeten worden omgesprongen. Kortom het gaat erover — om met de schrijver van genoemd artikel, de prefect van de Vaticaanse archieven, te spreken — dat wij, die, zowel met de alleroudste als met de allernieuwste 'productie' moeten omgaan, daarin geen tegenstellingen moeten creeëren, maar naar een harmonie en synthese zullen hebben te streven. Eenvoudig zal dit niet zijn, omdat het nu zelfs al moelijk is recht te doen aan zo uiteenlopende eisen ons gesteld, en die wij nooit als archivarissen kunnen ontlopen, omdat wij geacht worden alle instellingen, waarvan wij archieven bewaren in hart en nieren te kennen. Ik vind de uitdaging aan de archivaris gesteld over het algemeen al niet klein, maar ik zie haar in de toekomst, tenzij hij zich tevreden stelt met de rol van pakhuismeester, als dubbel zwaar. Zwaar niet in de verre toekomst, maar voor direct in de komende besprekingen van deze vergadering — en ik zou dit punt aanstonds na de bestuursverkiezing in bespreking willen brengen — is de kwesti van het Archievenblad. Terecht zei mijn voorganger Formsma een jaar geleden: "het Archievenblad is toch het gezicht van onze vereniging'. Door enig kunst- en vliegwerk, zoals u zult hebben begrepen, ontliepen wij met het Archievenblad 1966 het verwijt van toen, dat wij niet op tijd verschenen. Zelfs behoef ik u niet te confronteren met een bekentenis dat wij de finantiele grenzen uit het oog zouden hebben verloren met een nogal kostbaar geïllustreerd driedubbel nummer. Toch is juist door dit speciaal gebogen zitten over het Archievenblad in het afgelopen jaar, gebleken dat 'gezichtverlies' onontkoombaar is. Het bestuursvoorstel, dat zo dadelijk aan de orde komt tot formering van een redactie-commissie wijst op twee zaken. Enerzijds maakt dit voorstel manifest dat wij — en nu bedoel ik met wij geen pluralis majestatis voor het bestuur, maar wel degelijk het gros der leden van de vereniging — dat wij ten aanzien van het Archievenblad de redacteuren al jaren lang onnodig in de kou hebben laten staan. Er zijn slechts enkele getrouwen, die zich dit verwijt niet hebben aan te trekken. Dat dit onnodig niet onjuist is, zou ik willen adstrueren met een verwijzing naar wat ik bij ons jubileum reeds betoogde, nl. dat als wij als als archivarisen onze medewerking zouden opzeggen aan allerlei periodieken er nog meer geruïneerd zouden worden dan nu al te gebeuren staat. Indien u hieruit nu zoudt willen concluderen — en dat is de tweede zaak — dat ik mij thans tot u richt met een appèl om een karrevrachtcopy, dan miskent u de ernst van de situatie van dit moment. Vanwege de enorm gestegen drukkosten, vanwege de geringe kans op subsidies van een omvang om redelijke tekorten weg te werken, blijkt het onmogelijk het Archievenblad in zijn huidige omvang te handhaven. Om ons heen heten Het Boek, het Tijdschrift voor Kerkgeschiedenis al gesneuveld en dreigt eenzelfde lot de Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden. Zelfs een drastische verhoging van de abonnementsprijs voor het Archievenblad, welke dan een rigoureuze contributieverhoging met zich zou brengen, lijkt mij een alleszins verwerpelijke [109]
m
gedachte, temeer daar allerwege met contributieverhogingen wordt gewerkt, waaraan toch ergen een grens behoort te zijn. Uiteraard is als middel van redres ook het woord fusie gevallen, waarvoor verschillende naast en om ons liggende gebieden aangewezen schijnen. Toetst men dit nader dan komt men, tenzij wij ons vergissen, altijd weer tot de gedachten dat het de voorkeur verdient wat front te verkorten en zelfstandig te blijven, dan om straks onherkenbaar te worden in een sterk gemêleerde club. Wellicht is de meest gunstige taktiek welke wij kunnen voeren — en hierbij zou een redactiecommissie, mits goed functionerend kunnen helpen — de volgende: Het Archievenblad zou met weglating van uitvoerige notulen, kronieken, overzichten zich kunnen gaan specialiseren op de voor vakgenoten en historici belangrijke gebieden van institutionele aard en dat der hulpwetenschappen wat de oude archieven aangaat, en voor de nieuwe en nieuwste archieven op moderne onderzoekmethoden en technische middelen. De uitgave van 'Septet' heeft namelijk bewezen dat er buiten onze strikte vakgenoten voldoende belangstelling bestaat. Dit'opgeteld bij een nu vrijkomend aanbod van bijdragen b.v. op het gebied van kerkelijke institutionele geschiedenis en op het terrein van oud vaderlands recht, dat der hulpwetenschappen als palaeografie, diplomatiek, chronologie, sphragistiek en heraldiek met daarnaast het brede terrein der archivistiek, moet er op de duur een te exploiteren tijdschrift mogelijk en gewenst zijn. Voeg ik daarbij, nu wij in de periode van nieuwbouw zijn aangeland, de mogelijkheid om de advertentieinkomsten te doen oplopen, dan is er wellicht een overbrugging mogelijk naar welvarender verten. Nu wij het toch over verten hebben: al bleef uw voorzitter dicht bij huis, de vereniging werd — dankzij het inspringen van dr. Formsma — toch tussen 9-14 mei in Washington vertegenwoordigd op de Conseil International des Archives. Van zijn observaties zult u verslag vinden in de komende aflevering van het Archievenblad. Mijn voornemen om gevolg te geven aan de uitvoering van de Duitse zustervereniging tot het bijwonen van de 43e Deutscher Archivtag in Coburg van 8-11 september 1966, werd niet verwezenlijkt door een misverstand inzake de verlening van toestemming door het ministerie. Om niet de schijn te wekken dat ik mij aan alle representatieve verplichtingen of verlokkingen onttrek, wil ik erop wijzen, dat ik begin april zal deelnemen aan de vergadering van onze Engelse collega's in Carlisle, en wel als de 'eerste Europeaan' zoals zij in hun uitnodiging zeggen, die deze invitatie ten deel valt. Vermoedelijk houdt dit tevens een persoonlijke erkenning in, omdat een der te behandelen punten is de verbeterde charterberging op basis van Melinex. Hiervoor blijkt vooral in Engeland grote belangstelling te bestaan. Nadat in het tijdschrift Plastics today een exposé met gekleurde illustraties was verschenen in een Engelse, Franse en Duitse editie met samenvattingen in het Italiaans, Spaans, Portugees en Russisch, heeft het Britse Museum in samenwerking met de Public Record Office door het Utrechtse Rijksarchief een aantal charters tot een modelcollectie doen vervaardigen. Zij met het oog op de internationale betrekkingen vermeld, dat op instignatie van collega Oosterbaan de Vereniging telegrafisch medeleven betuigde met de ramp in Florence. [110]
Ten besluite mag ik dan summier enkele personalia noemen — in de wetenschap dat in dit opzicht ook mijn voorgangers niet naar volledigheid konden streven — mede omdat de tijd dringt en omdat onderscheidene zaken of door het Archievenblad of anderzins al U ter kennis kwamen. Ik memoreer het afscheid van mr. H. Hardenberg op 1 september als algemeen rijksarchivaris en wel — daar ziekte mij toen verhinderde aanwezig te zijn — mijnerzijds nog eens te onderstrepen de goede betrekkingen tussen hem en de Vereniging in de periode met name waar de samenwerking (denk slechts aan het novum van de Archiefdagen) sterker was dan ooit te voren. Namens de vereniging wil ik hiervoor en voor andere goede diensten de dank nog eens uitspreken. De benoeming van de opvolger per 1 september brengt ongetwijfeld mede, dat die banden niet alleen zullen blijven bestaan, maar dat gezien het aandeel dat dr. Van der Gouw in het verleden in het verenigingsleven reeds nam, en als een der vaste medewerkers (mag ik wel zeggen) van het Archievenflad gedurende vele jaren had, dat zij — juist omdat de tijden moeilijk en de overgangen groot zijn — verstevigd zullen worden. Als voorzitter kan ik met trots gewagen onder aanbieding van de gelukwensen der vereniging van de volgende serie jonge doctores: de collegae Scherft, Schimmel, Hovy en Van der Gouw. Moge het anderen inspireren hun voetstappen te volgen. Geluk wensen wij ook oud-collega Beyerman, die bij zijn ambtelijk afscheid op 12 juli werd onderscheiden met de benoeming tot ridder in de Orde van Oranje Nassau. Niet afzonderlijk bij naam, maar met niet minder oprechte gelijkwensen, feliciteer ik allen, die promotie maakten in de dienst of zich aan het archiefwezen zagen verbonden. Mogen zij in zich versterken dat gevoel van dienstbaarheid — eerste vereiste voor de goede archivaris — allereerst tegenover de instantie, die zij dienen en tegenover de gemeenschap, die op hun kundigheden en vaardigheden een beroep doet. Laten wij blijven — om het bijbels uit te drukken — 'Heeren' (en dames, doch dit laatste niet volgens Matthaeus XIII : 52) 'des huys, die uyt synen schat nieuwe en oude dingen voortbrengt'. Op het punt mijn taak van voorzitter der vereniging neer te leggen, een taak die ik slechts een jaar behoefde te vervullen, een jaar dat echter zijn eigen moeilijkheden had, dank ik allereerst mijn medeleden van het bestuur, nooit onwillig om snel de gewenste beslissingen te nemen en bereid improvisaties aan te gaan. Ook leden dank ik, die mij tweemaal sinds de oorlog het vertrouwen schonken een bestuursperiode te vervullen. Uiteraard ben ik de mij opgedragen verplichtingen more meo nagekomen, gezien dit jaaroverzicht meer achtslaande op de grote lijn dan met zorg voor alle détails. Als u daarbij de overtuiging heeft opgedaan dat ik alles steeds met grote liefde voor de vereniging deed dan weet ik dat ook mij veel zal vergeven worden, omdat ik veel heb liefgehad.
[111]
mtÊom
De toekomst
van het gemeentearchief
te Gouda
door mr. J. E. J. Geselschap
Met de gewoonte om bij jubilea een blik terug te werpen zal ik breken. Daar het tot de dagelijkse arbeid van ons archivarissen behoort om oude herinneringen op te halen wil ik op een feestdag als deze liever over iets anders spreken. Aan mijn verplichtingen jegens het verleden meen ik voldaan te hebben door de samenstelling van het gedenkschrift dat u zoeven is aangeboden. De gemeente Gouda heeft haar archivaris geïnstrueerd om de archieven en verzamelingen die in de archiefbewaarplaats zijn of zullen zijn overgebracht te bewaren, in goede staat te houden, te inventariseren en te beschrijven, en desgevraagd aan het gemeentebestuur en de gemeentelijke organen, en desnoods ook aan particulieren inlichtingen te geven. Deze taakomschrijving zal u wel bekend in de oren klinken; zij is immers ontleend aan de concept-instructie voor de gemeentearchivaris welke het Deperatement van Onderwijs in 1919 zo hulpvaardig was om op te stellen.
goede en ik meen dat ook laatstgenoemden steeds aan hun trekken zijn gekomen, ook al laten velen na van hun erkentelijkheid door een bedankje blijk te geven. Ik mag wel zeggen, dat aan de voorschriften is voldaan. Het gemeentebestuur kan tevreden zijn. De archivaris mag dat niet! Hij dient immers te weten dat er tegenwoordig van hem meer wordt verwacht dan uit de taakomschrijving van nagenoeg vijftig jaar geleden voortvloeit. Hij kan het ook weten uit dat voortreffelijke artikel van mijn Roterdamse collega in het Nederlands Archievenblad van 1965, waarin de activiteiten van een moderne archivaris worden opgesomd. Aan de hand van die studie wil ik eens nagaan wat er aan de Goudse archiefdienst ontbreekt. De conservering en ordening van de archieven heb ik reeds besproken. Artikel 25 van de nieuwe archiefwet verlangt dat de gemeentearchivaris toezicht uitoefent op het beheer van de archiefbescheiden van de gemeentelijke organen, voorzover deze niet naar een archiefbewaarplaats zijn overgebracht. Zodra de nieuwe archiefwet van kracht wordt — wanneer eindelijk — zal hieraan wat moeten gebeuren. Al zal het wel niet nodig zijn om daarvoor zoals in Rotterdam een bijzondere ambtenaar aan te stellen, het is duidelijk dat vooral in het begin als die zaak nog op dreef moet komen, de archivaris daaraan veel tijd zal moeten geven. Temeer omdat vooralsnog geen mogelijkheid bestaat om archieven over te nemen.
Hebben de archivarissen hun instructie goed gelezen en toegepast? Om een antwoord op die vraag te geven zal ik de instructie op de voet volgen. Over de passieve bezigheid van het bewaren kan ik niets zinnigs zeggen. Het in goede staat houden van de archieven acht van primair belang; ook onze nazaten moeten er hun plezier aan kunnen beleven. Het restauratie- en bindwerk is vooral in de crisisjaren wel eens verwaarloosd. Een binder hebben wij niet doch wij zijn er gelukkig nog steeds in geslaagd om het bindwerk in deskundige handen te leggen. De archiefdienst van de gemeente Gouda is laat gestart. Bovendien waren de eerste archivarissen slechts een paar uur per week werkzaam pas in 1932 werd een archivaris voor een halve week benoemd. Ik ben de eerste archivaris voor de volle week. Met de custos ging het evenzo. Aanvankelijk diende hij enkele uren, pas in 1953 werd zijn betrekking een volledige. Niettemin is het aan mijn voorgangers gelukt om buiten de werkzaamheden van alle dag zoals de inlichtingendienst nog tijd te vinden voor het inventariseren van archieven, met het resultaat dat de nagenoeg 1000 strekkende meters hanteerbaar zijn geworden voor de studie. Let wel, ik spreek niet van definitieve ordening, want daaraan ontbreekt nog een en ander. Het overzicht achter het eerdergenoemde gedenkschrift legt van die inventarisatie rekenschap af. De situatie wordt enigermate geflatteerd door de omstandigheid dat er nog zovele archieven op de secretarie en bij de diensten en bedrijven berusten, die rijp zijn voor overbrenging, doch wegens gebrek aan ruimte daar moeten blijven.
a Een algemene bibliotheek, de z.g. stadslibrye, formeel nog een afzonderlijke instelling, welke door de archivaris wordt beheerd. De meest geraadpleegde afdeling is de collectie Goudana, de publicaties over Gouda en omgeving. Aan het beheer van de Librye is niet veel arbeid verbonden om de eenvoudige reden dat het beperkte budget nauwelijks aankopen toelaat. Er bestaat behoefte aan een catalogus van de historische afdeling. Met de bewerking daarvan wacht ik op de verschijning van het enige tijd geleden aangekondigde repertorium van boeken betreffende de vaderlandse geschiedenis; dan kan ik volstaan met aanstrepen, dat spaart veel arbeid. Het is zeker de overweging waard om de Goudsche Courant, die nu al meer dan 100 jaargangen telt, te gaan klapperen. Dat is echter niet zo eenvoudig als het oppervlakkig gezien lijkt, een een reuzenarbeid; men zal daarvoor een kracht met speciale kwaliteiten moeten aantrekken. De Librye bezit een leesapparaat voor microfiche en -film.
De instructie spreekt niet van indiceren. Met dit hoogst nuttig en soms zelfs noodzakelijk verlengstuk van de ordeningsarbeid zijn wij een goed eind op weg, mede dank zij de nimmer aflatende ijver van mijn assistent, de heer Helders. De inlichtingsdienst welke door de instructie in de eerste plaats wordt gereserveerd voor het gemeentebestuur en zijn organen, komt ook de particulieren ten
c De historisch-topografische atlas van de gemeente is verdeeld over het Stedelijk Museum, waar de prenten en kaarten berusten, de prenten vanwege hun artistieke kwaliteiten en de kaarten omdat het Museum daarvoor betere berging biedt, en het archief, dat de foto's en prentbriefkaarten bewaart. Eigenlijk zou men dagelijks door de stad moeten dwalen om alle veranderingen in het stadsbeeld welke
[112]
[113]
Over het beheer van de verzamelingen heb ik het nog niet gehad. In Gouda hebben we:
b Een archiefbibliotheek voor de archieftechnische werken, inventarissen, jaarverslagen van archiefdiensten e.d. Omdat wij met de meeste binnenlandse archiefdiensten in ruilverkeer staan is die bibliotheek goed voorzien.
zich nu snel voltrekken vast te leggen. Gelukkig doet de Dienst van Gemeentewerken hieraan een en ander.
Dat betekent niet dat de belangstelling voor het Goudse archief verminderd is. Het aantal bezoekers is sinds 1932 vrijwel doorlopend gestegen. Het aantal bezoeken nam niet naar evenredigheid toe, gevolg van het klapperen van de archivalia waardoor onderzoekingen vlotter verlopen. Dat is maar gelukkig want wij zitten in ons kleine leeskamertje al erg krap als er meer dan twee bezoekers tegelijkertijd hun studieapparaat uitstallen.
En nu kom ik, nog steeds aan de hand van collega Renting, tot de taak van de archivaris als educatief ambtenaar, een facet van zijn functie welke in de laatste jaren sterk naar voren wordt gebracht. Wanneer de archivaris aan de bezoekers aanwijzingen geeft hoe zij hun onderzoek moeten aanvatten, wanneer hij hem helpt bij het lezen van oud schrift, wanneer hij stukken uit archieven en verzamelingen tentoon stelt, wanneer hij rondleidt, wanneer hij populaire lezingen geeft is hij educatief werkzaam. Men wil thans nog verder gaan en de archivaris bijvoorbeeld inschakelen bij het geschiedonderwijs. Vooral de voorbereiding zal hem heel wat tijd gaan kosten; bovendien dient hij te kunnen beschikken over een tentoonstellingsruimte in het archiefgebouw, want archiefstukken worden in beginsel niet uitgeleend. Tenslotte de economische functie van de archivaris. Deze wordt door collega Renting niet vermeld. Ik denk hier aan die archivarissen die eens directeuren van V.V.V. worden genoemd. In Rotterdam en Gouda kan deze figuur buiten beschouwing blijven. Dit alles overziende zal men wel tot de conclusie komen dat de archivaris een duizendkunstenaar moet zijn. De tegenwoordige archivaris kan het niet meer zonder gespecialiseerde medewerkers stellen. Datgene wat een archivaris met een enkele assistent afkan wordt in Gouda gedaan. Dat zijn de taken anno 1919, welke ik nog steeds van primaire betekenis acht, conserveren, inventariseren, indiceren. Liever dan mijn tijd en energie te versnipperen heb ik mij steeds op deze taken geconcentreerd en zal dit voorlopig nog blijven doen, bij gebrek aan personeel, geld en ruimte. Over de ruimte zal ik het nu niet verder hebben, wij mogen hopen dat daarin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen. Gebrek aan personeel en geld, dus vooral geld! Is de gemeente Gouda zo schriel? Beslist niet. Ik heb de begrotingscijfers voor 1967 vergeleken met die voor de Rotterdamse en Haagse gemeentearchieven (beide zeer gunstig bekend). Daarvoor was het nodig de bedragen om te rekenen overeenkomstig de bevolkingsaantallen. Voor de bevolking beschikte ik over de cijfers per 1 januari 1966. Aangezien Den Haag helemaal niet groeit en Gouda slechts in geringe mate, leek mij dat niet zo'n bezwaar. Om schijn te vermijden dat de cijfers tot in decimalen nauwkeurig zijn heb ik deze afgerond. In constateer dat dan Den Haag per 100 inwoners aan haar archiefdienst ƒ 61,— besteedt, Rotterdam ƒ 79,— en Gouda ƒ 132,—. Ik herhaal: Den Haag ƒ 61,—, Rotterdam ƒ 79,— en Gouda ƒ 132,—. Gouda komt dus schitterend uit de bus. Het is verleidelijk om die begrotingen tot in finesses te vergelijken. Doch ofschoon er zoiets bestaan als provinciale voorschriften voor de opstelling van begrotingen, (waarvan mij de ingewikkelde titel ontschoten is) blijken die begrotingen in detail zo verschillend van opzet te zijn, dat vergelijking niet goed mogelijk is zonder vooraf een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop die begrotingen zijn opgemaakt. Dankbaar als ik reeds ben voor het spontaan en zonder voorbehoud beschikbaar stellen van de cijfers door de Haagse en de Rotterdamse archivaris past het mij niet hen daarover lastig te vallen. Het beste voor een vergelijking in onder -
[114]
[115
Het gemeentearchief van Rotterdam heeft een afzonderlijke portrettenverzameling waarin de portretten van Rotterdammers van zekere betekenis worden opgenomen met levensbijzonderheden. Daaraan moet veel werk zitten want het aantal mensen van zekere betekenis is ontstellend groot. Ik geef er de voorkeur aan om portretten te verzamelen van mensen van blijvende betekenis. Die categorie is veel kleiner, en het bespaart ons de moeilijkheid van de keuze, want de tijd doet het voor ons. Verzamelingen van films en geluidsopnamen behoren nog tot de desiderata. Daarin moet heel wat geld en arbeid worden geïnvesteerd en daarover beschikken wij niet. De conservering vooral van films, lijkt mij trouwens een nog niet geheel opgelost probleem. Er zijn nog andere verzamelingen denkbaar, b.v. een zegelverzameling, of zoals in Rotterdam een affichesverzameling. Dat hangt deels af van plaatselijke omstandigheden en deels van de interessen van de archivaris. Ze kosten soms weinig geld maar altijd veel werk. Tot de taak van de archivaris als wetenschappelijk ambtenaar kunnen mede gerekend worden de inventarisatie van de archieven en de onderzoekingen ten behoeve van gemeentebestuur en derden. Daarnaast mag van de archivaris worden verwacht dat hij niet alleen bouwstoffen voor anderen aandraagt doch ook zelf publiceert en dan liefst op een hoog peil. Daarmede kom ik aan een teer punt, de publicatiemogelij kheden. Die zijn hier in Gouda niet vele. Er is een oudheidkundige vereniging, goed van zin maar zonder geld. Drukwerk is peperduur en zonder een belangrijke overheidssubsidie kan men weinig beginnen. Het gemeentearchief van Rotterdam ontvangt voor de uitgave van het Rotterdamse jaar boek ƒ 3750,— per jaar en bovendien nog ƒ 7500,— voor andere publicaties. Het gebrek aan publicatiemogelijkheden is niet bij uitstek een Gouds verschijnsel. Wie de moeite neemt om het repertorium der verhandelingen en bijdragen betreffende de geschiedenis des vaderlands in tijdschriften en mengelwerken met de daarop verschenen vervolgen te raadplegen zal constateren dat na een hausse in de twintiger jaren van deze eeuw met een gemiddelde van c. 2400 publicaties per jaar, een geweldige teruggang optreedt, welke niet geheel op rekening van de crisis en de oorlog kan worden gesteld. En dat terwijl de bevolking van Nederland in de periode 1900-1956 verdubbeld is en b.v. op het gebied van de exacte wetenschappen een reusachtige toename van literatuur op te merken valt. Ik kan hierop niet verder ingaan, omdat nog geen cijfers van na 1956 beschikbaar zijn en bovendien de opzet van het repertorium in de loop der jaren zo gewijzigd is dat vergelijkingen globaal moeten blijven.
• * • • •
delen leent zich nog de begroting van Rotterdam. Daar is te gereder aanleiding toe, omdat de expansie van de Haagse archiefdienst belemmerd wordt door gebrek aan ruimte. Dat blijkt duidelijk uit de cijfers voor de jaarwedden. Na eliminatie van de binders die wij hier niet hebben, blijft voor Den Haag een uitgave van ƒ 49,— en voor Rotterdam van ƒ 51,— wel te verstaan per 100 inwoners. De bezettingsgraad is dus praktisch dezelfde. Maar Rotterdam houdt veel meer over voor materiële uitgaven. Ik beperk mij daarom verder tot het gemeentearchief van Rotterdam dat mij als model dient, mede omdat de taakomschrijving zoals de archivaris van Rotterdam die gegeven heeft, daar in praktijk wordt gebracht. Het is niet zonder bitterheid dat ik Gouda en Rotterdam vergelijk, de eens zo invloedrijke industrie- en handelsstad aan de Gouwemond en het armelijke vissersplaatsje aan de Rottemond. Rotterdam besteedt dus per 100 inwoners ƒ 79,— aan de archiefdienst, Gouda ƒ 132—, het geringe bedrag voor de Librye medegerekend. Aan jaarwedden exclusief de binders dus, geeft Rotterdam ƒ 51 — uit en Gouda ƒ 110—, dus meer dan het dubbele van Rotterdam. Aan het onderhouden van de verzamelingen (bindwerk e.d.) geeft Rotterdam per 100 inwoners iets meer uit dan wij, het verschil is niet groot. Misschien wordt Gouda iets te gunstig voorgesteld; ik veronderstel namelijk dat wij naar verhouding meer 'heel' oud archief hebben dan Rotterdam. Wat de aankopen voor de verzamelingen betreft is er een wanverhouding. Zelfs als ik de uitgaven voor de film- en geluidsverzamelingen buiten beschouwing laat heeft de Rotterdamse archivaris naar verhouding meer dan 3 x zoveel te besteden als ik. De aankopen van meubilair zijn niet goed te vergelijken, afhankelijk als die bedragen, vooral wat Gouda betreft, zijn van incidentele aanschaffingen. Zo tillen wij zwaar aan een fichekast, voor Rotterdam een kleinigheid. Met vuur, licht en water is Rotterdam goedkoper uit. Hetzelfde geldt voor het schoonhouden. Het verschil in doelmatigheid van de archiefgebouwen komt hier in de cijfers tot uitdrukking.
^ m
Zuid-Holland mijn gedachten zijn uitgegaan naar de portemonaie waaruit dat paleis is bekostigd. Maar schijn bedriegt, vooral in Den Haag. Terwijl de stad Kampen mocht profiteren van de geldelijke steun van de Provincie Overijssel aan de uitgave van de indrukwekkende inventaris van de oude archieven van die stad, verwees de provincie Zuid-Holland naar 's Rijks schatkist, onder verwijzing naar artikel 17 van de Archiefwet 1918. Wij hebben van die tip geen gebruik gemaakt. Tenslotte is Gouda een oude stad met een respectabel verleden.Wij zijn gewend zelf ons leed te dragen, indachtig onze wapenspreuk 'per aspera ad astra'. Kortom, de gemeente Gouda heeft de inventaris van het oud-archief, nog wel gebonden en geïllustreerd, geheel zelf bekostigd. Ik kan er nog wel bij zeggen 'à fonds perdu' want inventarissen zijn geen bestsellers. Aan die tip werd trouwens de mededeling toegevoegd dat artikel 17 lid 2 van de Archiefwet 1918 altijd een dode letter was gebleven. Dat arikel dat dus zoveel belooft en zo weinig geeft luidt ongeveer: 'door Ons kan in bijzondere gevallen uit 's Rijks kas eene tegemoetkoming in de kosten van de gemeentelijke archiefzorg, voor zoverre zij in de gementelijke archiefbewaarplaatsen overgebrachte bescheiden betreffen, worden verleend'. Aan dit artikel ligt dezelfde gedachte ten grondslag als ten aanzien van onroerende monumenten. Steden als Gouda, rijk aan oude gebouwen en archieven welke tot het Nederlands cultuurbezit behoren, moeten geholpen worden om dit in stand te houden. Voor de oude gebouwen is allang gezorgd: dat heeft de restauratie van het Stadhuis, de Waag, het St. Catharinagasthuis en de St. Janskerk mogelijk gemaakt, terwijl nog diverse gebouwen op het programma staan. Maar voor de archieven, deels nog ouder dan genoemde monumenten, en minstens even belangrijk, was er alleen een dode letter. In het ontwerp voor de nieuwe Archiefwet was het oude artikel 17 vrijwel letterlijk overgenomen. In de definitieve redactie is de beslissing van de Kroon vervangen door de beslissing van de Minister. De weg naar de schatkist is dus iets verkort. Zal die kist nu wat gemakkelijker opengaan? Ik denk dat zulks hoofdzakelijk aan ons zal liggen. Welke maatstaven moet de minister bij het beoordelen van een aanvraag om subsidie hanteren? Hij zal het vermoedelijk wel niet weten en ik vrees dat de aanvrager met een kluitje in het riet wordt gestuurd. Het ligt dunkt mij op de weg van onze vereniging om hem die richtlijnen aan de hand te doen. Ik ben er van overtuigd dat het gezag van onze vereniging zal bewerkstelligen wat individuele aanvragers niet zou gelukken.
Aan verbouwingen en modernisering van het archiefgebouw besteedt Rotterdam veel geld. Gouda niet, het is immers boter aan de galg gesmeerd. Voor reis- en representatiekosten mag de Rotterdamse archivaris ƒ 2,000— per jaar declareren. De bescheidenheid verbiedt mij dit bedrag voor Gouda te noemen. Twee dingen zullen u nu wel duidelijk zijn geworden: 1 ° Goude besteedt onvoldoende aan het archief; 2° Het zou onredelijk zijn om te verlangen dat Gouda meer aan het archief besteedt, vooral met grote uitgaven voor nieuwbouw in het verschiet. Als de archiefdienst van Gouda met zijn tijd mee wil gaan zal er geld van elders moeten komen. 'Paupertas impulit audax' zeiden de Romeinen, en ik waag het er dus op om een paar suggesties te doen. Niet in de richting van de formuli welke liefdadigheidsinstellingen ons wel eens opdringen: 'ik legateer vrij van rechten enz.'. Ik moet bekennen dat na kennismaking met het nieuwe provinciehuis van
Die rijksbijdrage behoeft niet altijd in geld te zijn, kan ook gedeeltelijk in natura worden gegeven. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan een centrale binderij- en restauratiewerkplaats of aan een centrale reproduktieinrichting. Maar ik zal de verleiding weerstaan om de huid te verdelen voordat het wild geschoten is en het hierbij laten. Mijn ietwat zorgelijk betoog eindigt alzo met een vonkje hoop; het is mede aan u, leden van de vereniging van archivarissen in Nederland, om dat vonkje aan te blazen tot een vreugdevuur.
f116]
[117]
Wij gaan nu het Stedelijk Museum bezichtigen. Het gezelschap is te groot om rondgeleid te worden. De gids zal u de weg wijzen. De heer Schouten is gaarne bereid om inlichtingen te verstrekken. Hij heeft de ontvangst in dit aantrekkelijke milieu mogelijk gemaakt. Mijnheer Schouten, mijn dank is groot!
Verslag van het verhandelde op de jaarvergadering der Vereniging van Wetenschappelijke Archief ambtenaren in Overheidsdienst op 24 november 1966 in het gebouw van Unilever n.v. te Rotterdam Nadat een vijftigtal onzer leden gedurende de eerste helft van de dag in het hoofdgebouw van Unilever n.v. te Rotterdam met grote aandacht geluisterd hadden naar het boeiende vertoog dat de heer D. K. Greveling, hoofd van het Centrum voor Informatieverwerking van Unilever voor ons hield over: 'De rol van de computer bij de documentatie', en dat gevolgd werd door een rondleiding in kleine groepen in één der computerzalen, kon de voorzitter, de heer Joh. Don, om half vier de ledenvergadering openen. De voorzitter memoreert dankbaar de grote medewerking die steeds van de Centrale wordt ondervonden. Onze vereniging wordt rechtstreeks in het overleg betrokken door de instelling van een commissie, door de minister van culturele zaken, recreatie en maatschappelijk werk (CUREMA) ingesteld, waar mr. de Vey Mestdagh ons vertegenwoordigt als vast lid. Bij de functiewaardering is een doorlopende documentatie een eerste vereiste, een documentatie die voortdurend aanvulling behoeft. Het bestuur heeft dit probleem thans in beraad. De belangen onzer leden worden overigens ook rechtstreeks door het bestuur behartigd. Wat het rijkspersoneel betreft, de A.R.A. wordt nu bezoldigd volgens schaal 153 - directeur Koninklijke Bibliotheek. Onze vereniging had naar aanleiding van de voorgeschiedenis een audiëntie bij de minister van O.K.W., onder wie deze zaken toen nog ressorteerden, aangezien ons bedunkens de bezoldiging volgens een lagere schaal van de topfunctionaris dan de directeur van de Kon. Bibl. een devaluatie zou betekenen van het gehele archiefwezen. De beslissing lag hier echter bij de minister van binnenlandse zaken. De rijksarchivarissen zijn thans geplaatst in schaal 150, en ons verzoek tot plaatsing in schaal 151 is afgewezen. Bij de lagere overheidsorganen zijn diverse gemeenten herhaaldelijk gewezen op een gebrek aan bezoldigingsnormen. Er zijn enkele resultaten geboekt en reële vooruitzichten gesteld, doch er zijn ook onbevredigende. Men wil wachten tot het in werking treden van de nieuwe archiefwet, zo zelfs een college van gedeputeerde staten, hoewel de wet geen bezoldigingsnormen in zijn bepalingen kent! Men wil hier echter niet de eerste zijn met een betere bezoldiging, zodat de toekomst problematisch wordt. Toch zijn er incidentele vorderingen gemaakt bij de gemeenten. De voorzitter wekt de leden op hun mutaties periodiek mee te delen in ons orgaan. [118]
2 De notulen der vorige ledenvergadering, afgedrukt in Ned. Archievenblad 69 (1965), blz. 6 en vlg., worden ongewijzigd vastgesteld. 3 De penningmeester dr. S. Hart legt thans verantwoording af van zijn beleid. De jaarrekening-1965 sluit nog net met een batig saldo, de jaarrekening-1966 zal precies in evenwicht zijn. Hij legt uit, waarom een contributieverhoging nodig is, ook in 1968 vraagt de Centrale een verhoging van 10 %. De vooruitzichten voor 1967 zullen redelijk zijn, wellicht is er een voordelig saldo. 4 De kascommissie stelt voor de penningmeester te dechargeren met dank voor zijn voortreffelijk beleid. 5 De jaarrekening-1965 wordt daarna bij acclamatie aangenomen volgens voorstel der kascommissie, overgenomen door het bestuur. 6 De toekomstige belangenbehartiging der leden heeft de voorzitter grotendeels in zijn openingsrede verwerkt en wijst er op, dat men bij eventuele besprekingen thans moet komen met exacte gegevens. Ons bestuurslid De Vey Mestdagh is hierbij vooral betrokken, doch de documentatie moet intensiever bedreven worden. De enquête van enkele jaren geleden heeft niet voldoende opgeleverd. Het bestuur zal nu periodiek gegevens gaan vragen en wekt de leden op om deze gegevens ook ongevraagd te zenden. De heer Goudappel stelt naar aanleiding hiervan een vraag over die gegevens, die volgens zijn chef-personeel gheim zouden zijn, doch wel aan de vakcentrales bekend zouden zijn. Wil het bestuur deze aan de centrales opvragen? Dr. Margadant merkt hierbij op, dat de vakcentrales een veel grotere inspraak zullen krijgen in het bestuursbeleid der diverse overheidsorganen als dit voorheen het geval was. 7 Voor de rondvraag waren geen sprekers. Dr. Margadant dankt met enkele woorden voor de uitnodiging tot deze vergadering, die hij met veel genoegen heeft bijgewoond. 8 De voorzitter sluit de bijeenkomst en deelt nog mede, dat de Algemene Rijksarchivaris, de heer Hinrichs van het departement van C U R E M A en dr. Struyck, de redacteur van het Archievenblad met kennisgeving afwezig waren.
[119]
die tijd, dat de harde gulden met het vrome randschrift het idool van de Nederlandse natie was. Allerlei baantjes om het hoofd in de crisisgolven boven water te houden; er was nogal wat journalistiek werk bij. Dat heeft een stempel gezet op zijn schrijftrant: altijd vlot, soms kort en glashelder, soms ook gelijkend op de kunst van het strozakkenvullen. Op 1 september 1931 kwam Bloemen als tijdelijke klerk in dienst op het Algemeen Rijksarchief. Daar leefde men in de nadagen van de grote Fruin. Mej. Korvezee was secretaris, Bloemen manus van alles in algemene dienst — de leerzaamste betrekking die bestaat. In 1933 kwam hij in vaste dienst, in 1934 legde hij het examen als wetenschappelijk archiefambtenaar der tweede klasse af. De studie voor dat examen kan voor een man met zo'n brede belangstelling en kennis niet veel hebben betekend. Bloemen placht te zeggen: toen ik geen diploma had, was ik op het archief een nul, daarna een gequalificeerde nul. Wel had het diploma maatschappelijke consequenties: per 1 januari 1936 werd hij bevorderd tot adjunctcommies. Wegens de overplaatsing van mej. Korvezee als chartermeester naar de derde afdeling, werd Bloemen belast met het huishoudelijk beheer en de comptabiliteit van het algemeen rijksarchief. Veiligheidshalve was de functie van secretaris eerst opgeheven. Het aan die functie verbonden aureool werd toen nog geacht alleen om het hoofd van een wetenschappelijk archief ambtenaar der eerste klasse te passen, het werk paste voordeligheidshalve ook wel in nederiger handen. In zijn nieuwe functie werd Bloemen de naaste medewerker van de algemene rijksarchivaris Bijlsma, die altijd Bylsma genoemd wenste te worden. Men krijgt de indruk, dat Bloemen in die tijd wel op het archief werkte, maar dat het hem nauwelijks interesseerde.
In memoriam Carel Bloemen
Op 18 augustus 1901 te 's Gravenhage geboren, van huis uit een Limburger, op 4 april 1967 te Maastricht overleden, nooit een echte Limburger geweest. Zijn gehele leven was hij een pendelaar, niet alleen in het geografische, ook in het geestelijke. Onverdroten trouw aan de Rooms-Katholieke kerk, waarin hij geboren en getogen was, vol kritiek op die kerk, waar hij die te verkalkt of te versukkeld vond om iets van het Koninkrijk Gods op aarde zichtbaar te maken. Hij was een mysticus in de goede zin van het woord, maar kon tegelijk ongelofelijk nuchter zijn. Hij kon voor een zaak roodgloeiend lopen en er op korte termijn afstand van doen. Hij kon accuraat zijn om van te ijzen en slordig om van te griezelen. Hij kon werken als een razende en luieren als de beste. Hij kon prachtig organiseren en onbekommerd iets in het honderd laten lopen. Hij kon zijn vrienden — en die waren niet gering in aantal — ongenadig aftuigen en bleef hun vriend. Hij kon zijn vijanden — en ook die had hij niet weinig — uiterst hoffelijk behandelen. Hij was een goed huisvader en kon zich soms op een verrassende wijze van zijn familie niets aantrekken. Hij was allesbehalve zuinig en soms op de penning als de duivel op een ziel. Zelden heb ik een man ontmoet in wie zoveel tegenstrijdigheden verenigd waren tot wat voor ieder duidelijk waarneembaar één karakter was. Na de middelbare school begon Carel Bloemen tegen het eind van "the roaring twenties' zijn loopbaan in de maatschappij als scharrelaar, zoals bijna iedereen in
In de voor-oorlogse politiek behoorde hij tot de actieve maatschappelijke linkshouders (de partij van Prof. Veraart); zijn welbespraaktheid, zijn gevatheid in het discussiëren maakte hem in het politieke werk tot een zeer bruikbare, om niet te zeggen indrukwekkende figuur: zijn spitse kop was de uitdrukking van zijn spitse geest, zijn tong kon scherper zijn dan een tweesnijdend zwaard; een enkel kerkelijk gezagdrager heeft er de littekens van getoond. Het verhaal luidt, dat in die tijd eens op het station in Weert aangeplakt heeft gestaan: 'Hedenavond spreekt in café Vrede en Vermaak dr. Carel Bloemen, de grootste sociaal-econoom van deze eeuw'. Pas na de oorlog raakte Bloemen in de archiefzaken echt betrokken: met mej. Roelofsz — nu mevr. Meilink — deed hij een vergeefse poging om de afdeling Rijksarchiefambtenaren van de Vereniging van Archivarissen te maken tot iets meer dan een bij de Centrale van Hogere Rijksambtenaren slapende waakhond. Van die tijd af wordt Bloemen de beroerder Israels in het corps: hij koestert weinig devotie voor het gezelschap, dat aan de touwtjes trekt en komt telkens met ideeën, die velen verontrusten. Het is de seigneuriale Graskinckel, die zo goed de zon in het water kon zien schijnen, die Bloemen de ruimte gaf, die zijn positie op het Algemeen Rijksarchief ook ambtelijk normaliseerde. Van Graswinckel zal altijd voor wie hem niet van heel nabij hebben gekend een raadsel blijven, wat hem in Bloemen aantrok; bij alle onoverzienbare verschillen in levensbeschouwing
[120]
[121]
en karakter hadden beiden zeker één ding gemeen: ze waren ieder op eigen wijze vrijbuiters. Na de oorlog ontwikkelde Bloemen een enorme activiteit: hij was de stuwende kracht bij de oprichting en tijdens de eerste bloeiende jaren van het Nederlands Genootschap voor Document-reproductie. Hij zorgde dat het archiefwezen meedeed, toen er een vakcursus voor antiquaren werd opgericht. Bloemen ontpopte zich als een fervent propagandist voor een type archivaris, dat niet historisch, maar meer 'bedrijfsorganisatorisch' zou zijn ingesteld. De Handleiding bevatte volgens hem ook de grondslagen voor de archiefvorming: par. 2 (opgevat als een ingeboren organisatie-beginsel) en par. 21 geven de grondslagen aan voor een archiefstructuur, die niet door het toepassen van documentatiekunstjes 'van de wortels is afgesneden', waardoor de primaire functie van het archief — n.l. te dienen als bewijs — de mist ingaat. Het wilde er bij Bloemen niet in, dat de archivarissen, die alles van archieven wisten — althans behoorden, te weten — maar moesten gaan afwachten, wat de lieden, die hij beschouwde als kantoorbedienden met een bijgelovige verering van de UDC, van de archieven zouden maken. Bloemen geloofde dus niet in de onfeilbare klerk uit de toelichting van par. 16 (blz. 34) van de Handleiding. Toen Bloemen na jaren doceren en disputeren zijn denkbeelden samenvatte in een Handleiding voor de Registratuur, viel die Handleiding toch eigenlijk iedereen tegen door de afgetrokken stijl, waarin het boek is gesteld. Men krijgt de indruk, dat de auteur toen al niet meer de volle belangstelling voor zijn onderwerp kon opbrengen. Men kan het met Bloemens denkbeelden volkomen oneens zijn en toch erkennen dat hij heel veel heeft losgemaakt: hij heeft zijn tegenstanders geprest hun standpunten scherper te formuleren, waardoor de zwakheid maar al te vaak bleek; hij heeft medestanders gehad een eindweegs — ik geloof geen tot in extremis — waartoe hij zich maar al te gemakkelijk liet drijven. Dat de Handleiding vele waarheden bevat, die men ook bij de vorming van archieven niet over het hoofd kan zien, zal door vele tegenstanders van Bloemens denkbeelden even gemakkelijk worden toegegeven als dat zijn medestanders zullen erkennen, dat de auteurs van de Handleiding dat boek niet hebben bedoeld als leiddraad voor de registratuur en dat men er de grondslagen ook niet aan kan ontlenen, voorzover zulke canonieke grondslagen al bestaan. Na het bovenstaande zal de lezer duidelijk zijn, dat mijn opvatting van archivistiek n.l. in theorie samenvatten van hetgeen de praktijk van eeuwen te zien heeft gegeven, voor Bloemen een gruwel was, zoals ik hem hield voor een even monomaan als waarvoor hij de codicisten uitmaakte. Met ingang van 1 januari 1948 werd Bloemen archivaris van de Staatsmijnen. Hij stampte daar een in velerlei opzicht voorbeeldige archiefdienst uit de grond met uitstekende medewerkers. De geestdrift en toewijding aan het werk, die daar heersten, heb ik nooit meer ergens aangetroffen. De productie aan inventarissen was van een indrukwekkende omvang en kwaliteit. Voor mij dat een wonderbaarlijk verschijnsel onder de leiding van een man van wie ik nooit meer dan een [122;
hoogst onbenullig werkstukje op dit gebied had gezien. De opleiding van de archiefambtenaren voor de Staatsmijnen werd op aanmoediging van Graswinckel door ons voortgezet met een op het Algemeen Rijksarchief, gegeven cursus voor bedrijfsarchivarissen. Deze cursus uitgebreid met een opleiding voor het archiefexamen tweede klasse mocht na enige jaren zelfs bij de gratie van het departement de naam Archiefschool voeren. Deze school was — overigens ten onrechte — een bron van verontrusting voor velen. Toen wij er in 1953 mee ophielden, na twee maal tevergeefs geprobeerd te hebben onze zaak om niet aan het Rijk over te doen, kwam in 1955 de Rijksarchiefschool tot stand. Nog slechts enige jaren werkte Bloemen aan die Rijksarchiefschool mee: hij kon geen aandacht houden bij of energie opbrengen voor een gevestigde zaak. Het kan geen kwaad hier eens duidelijk vast te leggen, dat het idee van de Studiedagen voor Archiefambtenaren van Bloemen afkomstig is: ook de afgestudeerde en in de dienst reeds lang ingeschakelde ambtenaar moet met nieuwe zaken en problemen worden geconfronteerd. Velen zullen zich herinneren, dat de eerste studie'weken' geheel door Bloemen alleen werden gevuld met een cursus over registratuur. Geen van de deelnemers kan vergeten zijn, hoe boeiend en amusant het was, hoe weinig we eigenlijk van registratuur leerden, maar hoe veel van de kunst vanuit één principe — een niet-bestaande werkelijkheid — in dit geval het archief dat zichzelf vormt vanuit het ingebouwd organisch ordeningsbeginsel — op te bouwen. Het zal nog in veler herinnering liggen dat toen Panhuysen in 1949 in een vergadering van de Vereniging bij herhaling had gepleit voor meer belangstelling en zorg voor de nieuwere archieven en de zaak dreigde de doofpot in te gaan, het Bloemen was, die forceerde, dat er een commissie kwam, die de nodig geachte herziening van de Archiefwet 1918 onder handen zou nemen. Van de staatscommissie voor de herziening van de Archiefwet was Bloemen lid, een lidmaatschap dat hij — kon het anders? — eindigde met een minderheidsnota. Dit stuk — helaas nooit in de openbaarheid verschenen — getuigt van een visie op de plaats, die het archiefwezen in het staatsbestel toekomt, die in de geven-en-nemen-atmosfeer, waarin de Archiefwet 1962 is tot stand gekomen, volstrekt niet paste. Intussen had Bloemen in het najaar van 1951 de dienst van de Staatsmijnen weer verlaten: voor de man die in 's Rijks dienst tegen ruimhartige chefs gewend was te zeggen wat hij dacht, had zelfs het geïndustrialiseerde deel van Limburg te veel feodaals om er te kunnen bestaan zonder conflicten over wat men over zijn principalen wel en niet mag zeggen of schrijven. Teruggekeerd bij de rijksarchiefdienst werd Bloemen belast met het beheer van het hulpdepot van het Algemeen Rijksarchief te Schaarsbergen; in 1954 werd hij op eigen verzoek overgeplaatst naar het rijksarchief in Limburg, waar hij in 1956 werd bevorderd tot hoofdarchivist-A en in het jaar voor zijn pensionering zelfs nog werd geridderd, misschien wel het meeste tot zijn eigen verrassing. Hij maakte in Limburg veel nieuwe vrienden en vernieuwde veel oude vriendschappen, hij vervreemdde wel een beetje van zijn Hollandse confraters, vooral nadat hij de Vereniging van Archivarissen had verlaten bij het conflict over de binding van het lidmaatschap van die Vereniging aan dat van een z.g. neutrale vakorganisatie. [123]
_-^^§
Het was in deze tijd, dat hij het Benelimconvent van Archivarissen (uit Belgisch en Nederlands Limburg) met een jaarlijks patroonsfeest op St. Laurentius oprichtte. In Limburg werd Bloemen opnieuw met spitse pen actief in de journalistiek; sommigeen zullen zich hartgrondig geërgerd, anderen met even hartgrondig vermaak herinneren, hoe eens de traditie van de Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven in De Nieuwe Limburger moordend op de hak werd genomen. De laatste van de vele op zoveel gebieden liggende schrifturen van Bloemen zijn weer gewijd aan het terrein waarop hij telkens terugkeerde: het archiefwezen. Bij het honderdjarig bestaan van het Rijksarchief in Limburg publiceerde hij een pocket over de voorgeschiedenis van die instelling. Nemand zal beweren, dat dit een wetenschappelijk werk is in de gewone zin; de buitenstaander beweert, dat hij nu eens een boek over de archieven heeft, waar hij bij kan. Tenslotte tijdens zijn ziekte, na zijn pensionering per 1 september 1966, voltooide Bloemen wat wellicht een archivistieke schelmenroman mag heten: 'De Roermondse Archiefkwestie', boeiend, eerlijk en toch zo partijdig als het maar kan. Zijn leven was toen al bezig af te lopen: hij was nooit zuinig op zichzelf geweest en groot leed was hem niet bespaard; hij verloor twee dochters, één nog jong, één al volwassen na levenslange zorgen om een geliefd en beminnenswaard kind'met een aangeboren gebrek. Op zijn sterfbed was Bloemen — de altijd strijdbare vriend — verzoend met zijn afscheid. De man, wiens altijd pendelende geest wordt gekarakteriseerd door het feit, dat naast zijn geschiedwerk 'Drie eeuwen Maastrichts Theater' zijn uitgave staat van het Enchiridion van Augustinus, wist altijd wel dat de archivaris zich in de volle zin van het woord bezighoudt met de dingen, die voorbijgaan. Hij had zich voorgenomen op Pasen heen te gaan, maar het werd toch nog Beloken Pasen. Bij zijn uitvaart op 7 april in de parochiekerk van de H. Petrus te Maastricht dienden twee archivarissen de mis en bij zijn graf hield een vriend en collega van reformatorische signatuur zichzelf en de andere treurenden voor dat in de geest van Carel Bloemen — oblaat van de Benedictijnen — daar niet anders gezegd mocht worden dan 'Looft den Heer, want Hij is goed, want Zijn barmhartigheid duurt in eeuwigheid'. Een singuliere uitvaart van een singulier man, die ons zou hebben gehoond als wij aan zijn sterfbed of aan zijn graf iets zouden hebben getoond van de gevoeligheid, die naar gemene opvatting de vriend wel siert. Van der Gouw
Dinant Petrus Ooosterbaan werd op 2 juli 1907 te Doesburg geboren als zoon van de arrondissementsschoolopziener Nicolaas Oosterbaan 1863-1917, die als onderwijzer 1885-1894 en daarna als hoofd van een bijzondere school te Naarden 18941902 werkzaam was geweest en die van 1909 tot zijn vroeg overlijden, als antirevolutionair, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor Enkhuizen was. Na de studie Nederlandse Taal en Letterkunde aan de gemeentelijke universiteit van Amsterdam en aan de rijksuniversiteit te Utrecht, doceerde Oosterbaan Nederlands en geschiedenis aan het christelijk luceum te Zwolle en bij het christelijk middelbaar onderwijs te Amsterdam. Na de oorlog trad hij als referendaris in dienst bij de Regerings Voorlichtings Dienst. Na een ziekteverlof in Zwitserland, koos Oosterbaan het archivariaat en op 25 januari 1950 benoemde de gemeenteraad van Delft hem tot gemeentearchivaris. Op 1 augustus is hij onder zeer grote belangstelling, mede van de vakgenoten, op de begraafplaats Jaffa te Delft ter aarde besteld. De voorzitter van de Vereniging sprak, ook namens de buitenslands vertoevende Algemene Rijksarchivaris, woorden van dank voor wat Oosterbaan, mede door de steun der zijnen, voor de archivarissen en voor het archiefwezen betekend heeft. Hij wenste de familie sterkte en zei tot de overledene, die zijn dissertatie geopend had met citaten van Pascal en Hendrik van Vianden, in de geest van de stichtse bisschop en de franse wijsgeer, mede namens de collega's in binnen- en buitenland: A. Dieu. A. E. M. Ribberink
In memoriam Dr. D. P. Oosterbaan Op vrijdag 28 juli overleed in het begin van de middag geheel onverwacht en plotseling collega dr. D. P. Oosterbaan, gemeentearchivaris van Delft. De morgen had hij nog werkende op het archief doorgebracht. Thuisgekomen met pijnen, die hem reeds lang kwelden, trof de dood hem zittend en rust zoekend in zijn tuin. [124]
125]
•'Wf^\
'Some Sidelights on Dutch History, in an Englisch County Record Office'1)
Among those Dutchman who came to England with William of Orange in 1688, when he became William III of England was Henry de Nassau, Lord of Ouwerkerk in the Provincie of Zeeland, his kinsman. Henry was no stranger to England, he had accompanied William on his state visit of 1670 and had acquired, in passing, the degree of Doctor of Civil Law at the University of Oxford. In 1685, he had been William's special personal envoy to convey William's congratulations to James II on his accession to the English throne. But his transit to England in 1688 was no state visit or special embassy, Henry Nassau D'Auverquerque (his Dutch name became French in England and this French version of Ouwerkerk will be used throughout this address) became a man of some significance at the Court of William and Mary and served his kinsman loyally and faithfully until William's death in 1702. In 1688, Henry came to England as Captain of the Royal Bodyguard, a post of trust and consequence, and in February 1688/9, William appointed him Master of the Horse, in which position he was in charge of the royal stables; the horses, coaches and staff of the stables, their livery, maintenance and upkeep falling to Henry's lot. His responsibilities were not confined to the royal stables in England but extended, whenever William travelled abroad either at the head of his armies or to attend to Dutch affairs, to the stables permanently maintained in The Hague and to the supply of horses, fodder and stabling to the royal entourage and armies in the field. As early as 1664, Henry was commissioned as a cornet in the army of the States-General and continued to follow the profession of arms throughout his life. In 1690, he fought at the battle of the Boyne in Ireland and accompanied William to the campaigns in Brabant in 1691/2, having by then been commissioned a Major-General in the British Army. In 1697 he became a full General in the British Army.
not entirely certain whether Frances, Countess D'Auverquerque returned to Holland with her husband on William Ill's death but she was certainly in England whilst he was on campaign with Marlborough. She continued to live in London until her death in 1720, when she was buried in Westminster Abbey. Of the five sons of Henry and Frances, the eldest, Louis, died in 1687 still a youth, just before the family moved to England. Of the four remaining sons, Francis died in battle in 1710 and Cornelius likewise in 1712. The two other sons were Henry, who in his father's lifetime in 1698 was created Earl of Grantham, Viscount Boston and Baron Alford by William III; and William Maurice, who followed his father's profession of arms and reached the same high rank and dignity as his father. Whilst Henry, Earl of Grantham, became to all intents and purposes Anglicised and an Englishman, William Maurice remained wholly Dutch and his life and achievements belong to the domestic history of the Netherlands in the 18th century. Of William's life I do not intend to say much before this audience, except to remind you that in 1730 he was appointed Governor of Sluys and subsequently became Field Marshal commanding the army of the States General. He died on 25 May 1753 and left his considerable fortune of over £ 300,000 to this brother, Henry, Earl of Grantham. Henry Nassau D'Auverquerque, Earl of Grantham, like his father, held offices of trust and confidence at the English Court. He was Keeper of the Privy Purse, 1700-1702, and from 1716-1727 was Chamberlain to Caroline, Princess of Wales and continued to hold that office when her husband ascended the throne as George II, relinquishing it in 1737.
Henry's wife was Frances, daughter of Cornelius Van Aerssen, Lord of Sommelsdijck and Plaata by whom he had seven children, five sons and two daughters. It is 1 Nagekomen lezing tijdens de archiefstudiedagen, 14 oktober 1966.
The two sisters of Grantham and William Maurice Nassau were Isabella, who in 1691 married as his second wife, Charles Granville, Lord Lansdowne heir to the first Earl of Bath, who died in August, 1701. Charles succeeded to the title as 2nd Earl but died tragically by accidentally shooting himself twelve days afterwards. He left behind a son, William Henry born on 30th January 1691/2, who became the third Earl of Bath. William Henry Granville died of smallpox in May, 1711, aged 19. The second daugther of Field-Marshal Count Henry Nassau and Elizabeth van Horn was Frances, who married Nanfant Coote, Earl of Bellamont and had one daughter. Henry, Earl of Grantham, in 1697 married Lady Henrietta Butler, his cousin and sister of James, 2nd Duke of Ormonde. She died on 11 October, 1721 and was buried at St. James, Westminster. By her, Grantham, had two sons, Henry who died without issue in 1718 and Thomas who likewise died without issue in 1730; and three daughters. Frances, the eldest, married a Captain Elliot and died without issue in 1772; Emilia Maria died in childhood at the age of 10; the third daughter, Henrietta, married on 29 June 1732 as his first wife, William 2nd Earl Cowper, whose seat was at Cole Green in the parish of Hertingfordbury, some 3 miles from the county town of Hertford. On 26 August, 1738, Henrietta, Countess Cowper, gave birth to a son, George Nassau Clavering Cowper, who was to be the only son and heir of his father. Henrietta died on 23 September, 1747 and was buried in Hertingfordbury Church on 2nd October.
[126]
[127]
On the death of William III, Henry Nassau D'Auverquerque, who had been made deputy Stadholder in 1692, returned to his native land and estates. He became Field Marshal of the Dutch forces under the overall command of the Duke of Marlborough in the War of the Spanish Succession and enjoyed the entire trust of his superior. Henry died on 17th October, 1708 N.S., in camp before Lille and his body was carried to Ouwerkerk, his family house, where he was buried with due pomp and ceremony.
IPÉsè*.
Henry, Earl of Grantham, outlived his brother, William Maurice, whose fortune he inherited and died in his 92nd year on 5 December, 1754, much respected for his goodness of character and generosity of heart and purse. Having no living son, Henry's titles became extinct and his fortune was left to his grandson, George Nassau Clavering Cowper, Viscount Fordwich, heir to the 2nd Earl Cowper, with adequate provision for the surviving daughter, Frances Elliot, on whose death in 1772 Nassau Cowper, as he preferred to call himself no doubt in fond and happy memory of his maternal grandfather, became sole heir to the fortunes of the two Nassau D'Auverquerque brothers, Henry and William Maurice — and it is without doubt for this reason that the Nassau D'Auverquerque papers came to be in an English archive repository amongst the archives of the Cowper family and their Herfordshire estates, now deposited in the County Record Office at Hertford. Nassau Cowper spent virtually all his adult life in Florence settling there permanently in 1759, thanks very largely to his grandfather's fortune, which gave him a considerable annual income independent of his landed estates in Hertfordshire, which themselves would not have supported his open-handed style of living and his patronage of the arts and of learning. He lived for next thirty years a life almost the very model of that of an English milord abroad in his palace in Florence. It is almost certain that the Nassau D'Auverquerque Papers went to Florence and came back to Cole Green after Nassau Cowper's death in 1789, together with the even more extensive accumulation of papers relating to his life in Florence — so this one English family archive has sidelights to throw not only on Dutch but Italian history. It is perhaps of some interest to note that when Cowper was created a Prince of the Holy Roman Empire in 1778 — a title which this aristocratic 'pothunter' had long sought — his patent of creation specified that he received the litle as surviving representative of the Counts of NassauOuwerkerk.
kinsman, Henry Nassau D'Auverquerque. His office as Master of the Horse, a household appointment, is naturally well documented and since it had both an English and a Dutch connection it may not be out of place to say a few words about the records arising from Henry's administration of the royal stables. There are many bundles of bills and vouchers for horses, livery and supplies purchased in England and Holland, especially during William's visits to his native land; there are accounts between Mr. Jollivet, who as Clerk of the Stables effectively managed affairs on a day to day basis, and Henry, and his wife, Frances, who seems to have received the money due to Henry in his absences. There are accounts, too, between one Wiliet, who seems to have held the same position at The Hague as Jollivet did in London, and Henry Nassau for the period 1691/2 dealing with the same types of transactions as Jollivets' accounts. Wiliet's accounts are naturally in Dutch and so are some of Jollivet's, although the majority are in English and French.
The papers themselves begin well before Field Marshal Henry's day and may represent either the fragment of the archive of an earlier member of the family or may, and this seems more likely, have been inherited by Henry and William Maurice as military commanders and civil governors of Sluys and Dutch Flanders. The quantity is not great nor, with one exception, do the contents seem of major importance, in all they amount to some three bundles of copies of various formal documents dating 1560-1650 roughly including some copy documents relating to the Dutch West India Company and to the Spanish occupation of the Low Countries c. 1550-1580, and one volume which is entitled 'Index van alle des Lands Resolutien gevallen te Zedent Anno 1591 tot den Jare 1647 inclusiis'. This may have more significance than the other papers and appears to be a list of the titles of orders and resolution by the States-General, the Council of States and provincial governments dealing mostly with military matters. Whether this is a selective index for the period or whether it is complete, I have no way of knowing but I have brought some photocopies of selected pages and anyone who can throw light on this volume or is interested would be most welcome to see these. The group proper begins with the papers of William Ill's companion in arms and
The organisation and administration of the royal stables are dealt with in two volumes, one for Charles II's reign when the ill-fated Duke of Monmouth was Master of the Horse and the other, 1688-1704, for Henry Nassau's tenure of the office, in which are copies of warrants, letters under the Privy Seal and orders from the Treasury setting out the establishment of the stables, the wage rates and payments in kind to the staff, the normal and allowable heads of expenditure and the sums allocated together with authorisations for extraordinary expenditures not budgeted for in the normal estimates. At intervals and normally several years after the money had been spent and received, Henry would present his formal accounts of ordinary and extraordinary expenditures for final accounting and allowance at the Exchequer. A series of quietus rolls covering the period 1688-1702 also survive — there is one, 1692-1700, covering extraordinary expenditures in England, Holland and Flanders and another specifically for extraordinary expenses in Holland and in 'the Camp' from 1st October 1691 to 31st December 1692 with a duplicate copy; yet another, 1692-1702, dealing with extraordinary purchases of horses for the English and Dutch stables, 1697-1700. I come now to three volumes, two of which are entitled 'Ordinaris Staat van Oorlog', the one for 1704, the other for 1705, and the third 'Extraordinaris Staat van Oorlog 1705'. These contain the military budgets for the two years in question and came into Henry's hands as Field Marshal commanding the armies of the States-General. Arranged province by province, the 'ordinary' volumes contain the estimated annual expenditure and budget for each full calendar month throughout the year and the monthly quotas to be levied on each province towards the cost of the war and the upkeep of the army. Within each province in turn, expenditure is shown under the following headings in order, detailing the names of officers, the numbers of men in each unit and the amounts to be paid for cavalry, infantry, dragoons (Province of Holland only), Swiss mercenaries, personal pay of senior officers, muster-masters, quards and amunition officers, engineers in charge of fortifications, military police (including executioners), chaplains and schoolmasters, pensions for wounded and the costs of garrisons in
[128]
[129]
each province — a veritable order of battle, army list and table of organisation. Following these heads of expenditure, come miscellaneous expenses in no set order but including the costs of the defence of the frontier fortresses, costs of secret service, spies and messengers, entertainment of foreign envoys and of Dutch envoys sent abroad, monthly interest owing on loans raised by the provinces for the States-General, monthly payment of reparations to Sweden for damage caused in the 1690s and pensions for French refugee officers. The 'extraordinary' volume for 1705 deals with the same heads of expenditure in the same way and presumably represents the estimates and budget in connection with an additional special levy. Of Henry's position as Captain of the Royal Bodyguard, little survives beyond a small bundle of accounts and lists of members of the Bodyguard with some details of their pay and livery, 1688-1692. Since most of the members of the Bodyguard were clearly Dutch and since at least one muster list clearly distinguishes between those serving in England and those in the Netherlands, even this small survival may be of interest. An incomplete series of household accounts in Dutch beginning in 1691 and ending in 1720, kept in great detail on a daily basis, survive to show something of the domestic life of the Nassau D'Auverquerque family in England both during Henry's own lifetime and beyond when his widow remained behind in England to manage the affairs and finances both of her late husband and her grandson, the young William Henry, 3rd Earl of Bath. Frances D'Aersen must have been a woman of competence and character. During her grandson's lifetime, she was his legal guardian and several large bundles of letters from the local bailiffs and agents of the Granville estates in Devon, Somerset and Cornwall, together with volumes of their detailed accounts of their administration of the young Earl's estates from 1701 until his death in 1711 survive to show that she took her responsibilities seriously. A flashback to her youth is provided by the survival of a formal deed of partition of her father's estates in 1683 after his death between her brother and her other sisters. Her character and capabilities are likewise mirrored in the few surviving personal accounts of her own expenditure in the later years of her life, which ended in 1720, when her son, by now virtually completely Anglicised and a member of the English peerage, Henry, Earl of Grantham, secured her burial in Westminster Abbey at a cost of £ 99, as testified to by a small surviving volume of his own personal expenditure in that year. Grantham, as he became, has his part in English history as Chamberlain to the household of Caroline of Brandenburg-Anspach, unhappy princess and consort of George II, in the intrigues, jealousies and pettinesses of the early Hanoverian court. Such of his archives as survive amongst the Panshanger MSS cast little light on Dutch history. He kept in touch with his brother, William Maurice, though never seems to have visited him in Holland, rather the reverse since in William Maurice's papers there are some formal requests by him to the Prince of Orange, at different dates, to have leave to visit England to see his brother and to attend to his affairs there. Henry and William Maurice as executors of their mother's will were responsible for the handling of a trust created by their mother for the benefit of their [130]
sisters, Frances, wife of the Earl of Bellamont and her daughter, in the form of a small annuity of £ 100 a year. An account book, 1720-1735, kept by William Sasse, the bailiff or agent of Grantham, records these transactions of money received from Holland for the payment of this annuity (or at least William Maurice's part of it) and of money spent in Holland for Grantham. One or two bundles of receipts and bills and vouchers fill out the picture of this active link between the two brothers. The bulk of the Nassau D'Auverquerque Papers now surviving in the County Record Office at Hertford concern William Maurice Nassau D'Auverquerque and these are primarily of Dutch relevance and importance. William Maurice, like his father before him, served his native land faithfully and well as a soldier and administrator and only the day before his death on 25th May 1753, he had been reviewing the troops on horseback in his capacity as Field Marshal. It is impossible to analyse these papers in the detail which I feel they deserve at this present stage. More work needs to be done on them yet and the help of someone knowledgeable in Dutch history and administration of the first half of the 18th century would be a welcome visitor to Hertford for a short time to tidy up, clarify and amplify what has already been but imperfectly done. Some brief analysis of the papers can, however, be given to show what they do contain and to indicate their relevance to various aspects of the history of the period they cover, from the early 18th century until 1753. William Maurice was first of all a soldier, rising from the lowest to the highest commissioned rank in the army of the States-General and held general officers' rank in the British Army, and papers of primarily a military nature take first place in his archives. He was, secondly and no doubt because of his military ability and rank, governor of Sluys and Dutch Flanders so that some aspects of the administration and history of these places are reflected here. And, lastly, he was a private individual intent on making enough money on which to live comfortably — a highly successful one too if his obituary in The Gentleman's Magazine for June 1753, is true when it credits him with leaving his brother, the Earl of Grantham a fortune of more than £ 300,000. This side of his life is illustrated too. To what extent the papers at Hertford represent the whole surviving archive of William Maurice is something to which someone here may be able to give an answer, which would be welcome. Certainly, I would suspect it must at least be the major surviving part. Despite their extensive migrations from Holland to England and thence almost certainly to Florence and back to Hertingfordbury again, the whole Nassau D'Auverquerque archive and William Maurice's papers in particular have suffered little damage and disarrangement. William himself, I suspect had a tidy mind, bundling his papers away methodically, giving each bundle a number reference and an indication of the writer of each letter and its date, often with an indication of subject matter (this being in French more often than not in William's own hand has been of the greatest help to me in getting some idea of the scope and content of these papers). With William Maurice's occasional notes 'Useless Letters', 'Papers [131]
MPHPpHMMnPIMIH
of no consequence' we would not agree today and must be grateful that having expressed his opinion of their value, he nevertheless kept them. I do not propose to deal in detail with all these papers but will try to outline them briefly and, I hope accurately. The majority date from around 1730 and William's assumption of control of the affairs of Sluys. It is, of course, not always possible to disentangle those papers which arose from the exercise of William's functions as Governor and those arising solely from his military duties. Indeed the two must have been part of the same whole. However, 1 will try to maintain some distinction as far as is possible. A series of 10 volumes for the years 1740-1750 contain the accounts of Jacob Bogaard as rent meester of the government of Sluys during William's governorship. These accounts appear to give details of income from- leasehold properties and fisheries and expenditure on both public matters and on the upkeep of the governor's household. The seventh volume of the series has an interesting break in its continuity between 17 April and 29 October, 1747, the period when Sluys was occupied by invading French troops. This same invasion marks the end of a volume of accounts, 1736-1747, of Bogaard as Secretary of the 'Forest Tribunal' (Jagt Gericht if I have read the title correctly) of the district of Sluys, which appear to deal with the administration of forest and woodland in the area. Bogaards' accounts as rentmeester are preceded by a similar volume, 1732-3, of Henrik van Affelen as rentmeester. There do not survive in these archives any such accounts before 1732, between 1733 and 1740 and after 1750. A number of bundles of miscellaneous bundles of papers contain documents received by William Maurice as governor or relating specifically to the affairs of Sluys. One bundle contains standing orders for the garrisons at Maastricht and Ypres in 1713 and papers relating to the garrison at Sluys, 1734-7, and include muster rolls of the garrison. At least one bundle contains copies and originals of orders of the Council of State and of the States-General addressed to William as Governor. One volume contains detailed standing orders of the Sluys garrison and other military papers, some being drafts in William Maurice's own hand, none bearing any date. One other bundle, 1723-45, contains various draft accounts, memoranda, bills and vouchers for the government of Sluys. Amongst the more general papers of military significance are about one dozen bundles of very miscellaneous papers, which require more detailed inspection and description than I am able to give them. These range in covering dates from about 1700 to 1753. They include for example such things as a contract for rations at Breda in 1748; a printed list of all officers in the Dutch army below field rank (i.e. captains and below) in 1752; details of the disposition of troops before Maastricht in 1729 and general disposition of troops in 1747/8 and 1752 together with plans for military exercises, drill manuals, and (topically enough today) proposals for the reduction of troops in time of peace. A further ten bundles covering virtually the same period of a more miscellaneous nature contain a wide variety of papers of a personal and military nature and these too deserve some more detailed inspection — many, I may add bear, William Maurice's annotations
as 'Useless', 'Of no consequence', opinions with which we today might beg to differ. In view of his station in life and his military rank and responsibilities — and thereby his capability to advance the fortunes of relatively junior officers or aspiring young field marshals — it is not surprising to find that from 1730 to the time of his death, William Maurice was constantly receiving letters from junior officers, their parents and friends with influence petitioning for promotion, protection and favours and subsequently thanking William Maurice for having advanced their cause. Ten bundles of such letters survive which include many letters from Scottish officers serving in the Netherlands forces. William Maurice was also Colonel of a regiment of cavalry, his own regiment and papers relating to the regiment's affairs also survive in his archives. There are muster rolls for the various companies in the regiment, not a complete or unbroken series, from 1727-1752. One bundle of correspondence from Major-General W. Van der Beke, commanding officer of the regiment, to William Maurice for the period, 1738-53, which deals with the internal affairs of the regiment survives. The pay accounts of the regiment, 1749-53, are contained in the Compagnies Boeck, which includes full details of the pay and allowances and stoppages of all the officers and men in the regiment at that period. Other miscellaneous military items include a book of daily orders issued by Generals van Hompesch and the Prince von Holstein in camp at Oosterhout in 1732; correspondence and reports about troops in South Beverland, Thole, Walcheren, Middleburg and Flushing in 1747-8. Other miscellaneous papers of an official nature include one bundle of correspondence, 1747-8, addressed to William Maurice as Governor of the Province of Zeeland; papers relating to Ysendijk and proposals for a new canal at Passegeule with a plan, 1735; papers relating to a state lottery, c. 1749-50; two sale catalogues of pictures at The Hague, 1725 and 1735, in which pictures by the great masters abound (they prove the old adage that in any family archive there is something for everyone); resolutions of the States-General as to the promotion of officers to the various ranks of general. Whilst no doubt amongst the largely uninvestigated bundles at present vaguely designated as 'Military - promotions etc.' and Military Miscellaneous', there are letters and documents relating to William Maurice's private life and affairs, nonetheless there is a quantity of material which quite clearly relates to his private life and affairs. Some idea of how William Maurice amassed the fortune of £ 300,000 which he left to his brother, the Earl of Grantham, can be gained from the 23 bundles of letters and accounts, 1729-53, from Mme. Harence and M. Debrus, his stockbrokers in Paris. For a quarter of century, William Maurice invested heavliy in French East India Co. shares, French lotteries and annuities and these papers contain the detailed story of these, presumably highly successful, investments. William Maurice did not confine himself to speculation in French stocks and shares, as a bundle of accounts, 1745-53, from Gerard Joshua Van Neck in London
[132]
[133]
m IM
setting forth the transactions carried on in English investments show. Further accounts, 1721-38, between John Eckersall in London and William Maurice give details of expenditure in London on the latter's behalf and of income for speculative investment. There are similar but less complete accounts and papers for investments on the Dutch stock market and correspondence between William Maurice and Count Guildenstein and the Chevalier de Mercières in Copenhagen, 1726-53, about investments in French and Danish ventures. Twobundles of letters, 1744-51, from one Berkelbach in The Hague, who was I suspect William Maurice's lawyer, will also have relevance to his private affairs and finances. William Maurice's household in Sluys was presided over by Helena Nesman, his housekeeper, and her accounts 1740-5 have survived. Similar accounts, presumably for his residence at The Hague, for the period December 1747 to June 1753 survive in two volumes kept in great detail on a weekly basis by the master of the househoul, Le Vacher, and sanctioned by the steward, J. F. Dronia. Finally, the archive ends after William Maurice's death with one bundle of letters of condolence from all over Europa addressed to Count Henry Nassau La Leek, his nephew. Such then in outline and with many omissions is the archive of the Nassau D'Auverquerque family, which you may agree throws at the very least some sidelights on Dutch history. 1 hope that I have been able to give you a reasonable idea of the contents of this to me interesting group of papers and that it may be possible through some measure of Anglo-Dutch archival co-operation to perfect an inventory of these papers, which more clearly reveal their contents and their value for students of Dutch history. P. Walney
[134]
Beheer en gebruik van topografische en historische prentverzamelingen
Geruime tijd geleden werd het plan geopperd een publicatie te wijden aan de vele prentverzamelingen, die in de nederlandse archieven bewaard worden. Dat plan ontstond, omdat in de kring der archivarissen de overtuiging bestaat, dat de vaak rijk voorziene collecties onvoldoende bekendheid genieten. Kunsthistorici richten hun aandacht veelal op de musea en realiseren zich onvoldoende, dat in de openbare verzamelingen der archieven voor hen een terrein braak ligt, dat hun voor jaren werk verschaft. Temidden van de vele vraagpunten, die zich blijkens de enquête en het commentaar van de Rotterdamse gemeente-archivaris, in binnen- en buitenland voordoen ten aanzien van de documentaire verzamelingen in de overheidsarchieven, lijkt buiten kijf, dat dit bij voorkeur topografische zijn. Daarom alleen al verdienen de topografische atlassen bijzondere aandacht. Bij verschillende archieven wil men de verzamelingen trouwens maar al te graag meer in de belangstelling brengen. Het bestaan ervan is onvoldoende bekend geworden, de verzamelingen zijn nog teveel 'terrae incongnitae'. De oorzaak van deze onbekendheid bij de buitenwacht is vooral hierin gelegen, dat men enerzijds wel op de hoogte is van het feit, dat de archieven openbaar zijn en voor ieder vrij te raadplegen, maar dat men anderzijds niet of nauwelijks weet, dat die openbaarheid en vrije consultatie zich niet beperken tot de archivalia in de strikte zin van het woord, maar dat ze evenzeer gelden voor de topografische-, historische en ikonografische collecties. Dit schijnt van tijd tot tijd opnieuw duidelijk gemaakt te moeten worden. Omdat vooral na de Tweede Wereldoorlog het aanzien van de aarde in vele opzichten verandert, dan behoeft dit — hoe spectaculair ook — in eerste instantie niet alleen te slaan op Rotterdam met zijn 'Europoort', op Amsterdam met het project 'Bijlmermeer' of op Zuid-Nederland met de 'Delta-werken'. Ook op kleinere schaal, bijv. in Utrecht, waar de uitvoering van het universitaire plan 'De Uithof' de oostelijke omgeving van de stad danig wijzigt, ziet ieder, die zich het beeld van vroeger herinnert, de vergruizing van oude stads- en landschapsbeelden dagelijks voor zich. Het was een verheugende zaak, toen in 1964 de Culturele Raad van Zuid-Holland de vragen rond de documentatie van deze metamorfosen heeft ter hand genomen. En ook de tweede stap, in Zuid-Holland gedaan, door na het enquête-formulier te hebben uitgezonden, in de Maasstad belangstellenden bijeen te roepen, verdient navolging. Indien de beheerders van de grote topografische verzamelingen: de Amsterdamse-, Rotterdamse- en Utrechtse gemeente-archivarissen, de beheerders [135]
van de Atlas van Stolk — om er maar enkele te noemen, de leiding zouden willen nemen en hulp zouden willen gaan bieden om, zo goed en zo kwaad als het gaat, de principes van de 'Handleiding voor het samenstellen en beheren van Topografische Atlassen' ter algemene kennis te brengen, dan zou reeds veel zijn gewonnen. En wanneer ieder, die zich tot oordelen en meedenken bevoegd en geroepen acht, dan om te beginnen eens zou reageren met nieuwe ideeën, met min of meer belangrijke aanvullingen op de genoemde 'Handleiding' en zich zou realiseren, dat het hier om een verantwoorde verruiming van de 'educatieve' opdracht van de archieven gaat, dan zouden binnen niet al te lange tijd — èn voor het zuiver wetenschappelijke onderzoek èn voor het ontwikkelen van meer belangstelling onder de burgers van onze steden en dorpen — daden van grote en verstrekkende betekenis gesteld kunnen worden. Dit korte artikel wil een oproep zijn om te komen tot de instelling van een coördinatie-commissie, die alle vroegere ervaringen bundelt en vervolgens door uniforme beschrijving van afbeeldingen en het uitgeven van geïllustreerde catalogi stimulerend zal werken aan het juiste beheer en het juiste gebruik van de bestaande collecties. De in 1964 in Rotterdam opgedane ervaringen wettigen het vermoeden, dat ook het aanleggen van nieuwe verzamelingen, of althans de aandrang daartoe op plaatsen waar deze geheel ontbreken, een van de belangrijkste taken van deze commissie zal worden. Laten vooral ook de streekarchivarissen hun grote verantwoordelijkheid in deze niet veronachtzamen. Door gecoördineerd handelen, d.w.z. na een periode van intense voorbereiding gezamenlijk komen tot de ontwikkeling van in het verleden nog niet genomen initiatieven, kan er iets groots verricht worden. De kansen, die hier voor het grijpen liggen, mogen niet ongebruikt blijven. Het zou mij een groot genoegen verschaffen in dit opzicht iets ten bate van het wetenschappelijk onderzoek van de documentaire collecties en van het meer bekend worden van die verzamelingen bij een ruimer publiek dan tot nu toe te mogen doen. De dienstverlenende functie van de archieven kan er door worden vergroot. De naam van de archieven zal het zeker niet schaden. A. Graafhuis
[136]
Stichting Tehuis voor Archiefambtenaren
In een Haagse buurt, die ons onweerstaanbaar aan de regels van Gerrit Achterberg herinnert 'Den Haag stad boordevol Bordewijk en van Couperus overal een vleug' en waar de trouwkoetsjes op weg naar de Javastraat het zo goed doen tussen de gevels met stucwerk en brede deuren, met frontons of balcons met vazen op de balustrade, staat van de laatste categorie een huis, dat ook inwendig nog de sfeer ademt van rond 1900. Antieke kasten, schilderijen, oude klokken, boekenruggen met gouden letters, porselein en Chinese beeldjes vindt de bezoeker er en in een hoek zelfs een geweer met zeer lange loop, een snaphaan uit de zeventiende eeuw. In die omgeving heeft Theodorus Morren gewoond, die van 1888 tot 1913 aan het Algemeen Rijksarchief verbonden was. Bij testament bepaalde deze vrijgezel, dat zijn woonhuis aan de Celebesstraat 76 zou worden bestemd tot vakantiehuis voor wetenschappelijke ambtenaren, die werkzaam zijn aan rijks- en gemeentearchieven. Na Morrens dood in 1920 kwam het huis twee jaar later als Tehuis voor Archiefambtenaren in gebruik. Administrateur werd de heer E. A. Kuipers van de afdeling Kunsten en Wetenschappen van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, die tot 1959 het Morrenhuis beheerde, waarna de heer H. J. van Meerendonk hem als directeur opvolgde. Drie regenten, het hoofd van de afdeling Oudheidkunde en Natuurbescherming van het departement, dat thans Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk heet, de Algemene Rijksarchivaris en de Haagse gemeentearchivaris vormen het bestuur van de stichting. Met de regenten en beide andere genoemde heren zat schrijver dezes op 9 mei 1967 in Morrens eetkamer aan aan een weivoorziene dis, waarop louter schotels en dranken werden opgediend met typische Haagse, dan wel archivistische benamingen. Zo herdachten wij bij kaarslicht, dat het precies honderd jaar geleden was dat Theodorus Morren als zoon van een tabakshandelaar te Utrecht werd geboren. Dank zij de aan hem gewijde woorden van regent dr. mr. F. J. Duparc, de door de heer Van Meerendonk uit archivalia en gedrukte bronnen opgediepte gegevens en de neergelegde foto's kwam Morren voor ons tot leven. Wij volgden hem van Utrecht, waar hij volontair was, via 's-Gravenhage, waar hij niet alleen archiefambtenaar was maar ook secretaris en redacteur van de geschiedkundige vereniging 'Die Haghe' en tussen 1896 en 1913 schreef over de buitenplaatsen Sorghvliet, Buitenrust en Rustenburg, het huis Honselaarsdijk en de Haagse straatnamen, naar West-Indië, waar hij kisten vol archiefstukken voor de ondergang door weersinvloeden en insekten wist te behoeden door ze naar Nederland te zenden. De eerste wereldoorlog hield hem langer uit patria dan hij aanvankelijk gedacht had en hij reisde naar de Oost, waar hij op 31 mei 1920 in Soerabaja overleed. [137]
In zijn testament had Morren bepaald, dat de gasten van zijn huis vrij kost en inwoning zouden genieten, wanneer de geldmiddelen zulks zouden toelaten, terwijl anders een matige vergoeding betaald zou moeten worden. Voor logies, ontbijt, lunch en diner worden thans bescheiden prijzen berekend. Volledig pension in een kamer met centrale verwarming, douche en vaste wastafel kost slechts ƒ 13,— en men geniet dan de goede zorgen van de huisbewaarders, de heer en mevrouw Smit, en kan gebruik maken van de stijlvolle zitkamer en bibliotheek. Behalve archiefambtenaren verblijven aan de Celebesstraat 76 ook wel medewerkers uit bibliotheekwereld, monumentenzorg, museumwezen en oudheidkundig bodemonderzoek, alsmede studenten in de geschiedenis. Moge deze herdenking van Morren aan zijn unieke stichting vooral onder de jongere collega's meer bekendheid geven. Laten zij bij een meerdaags verblijf in de residentie, ook als zij met hun gezin komen, eens denken aan het vlak bij de Scheveningse Bosjes gelegen Tehuis voor Archiefambtenaren, waarover een der dagbladen schreef: Hier mogen archivarissen roken en roepen, genoegens die ze zich zelf en de bezoekers van hun archieven altijd moeten ontzeggen. Mr. J. H. van den Hoek Ostende
ins;
139]
Het Gelders oudheidkundig contactbericht
verschijnt vier maal per jaar als tijdschrift van het Contact van Gelderse oudheidkundige Verenigingen en -Musea, in samenwerking met de Vereniging Gelre. Het blad bevat niet alleen nieuws betreffende de vele oudheidkundige verenigingen en musea, die in Gelderland bestaan, maar het houdt ook ieder die belang stelt in de Gelderse historie op de hoogte met wat er in deze provincie op oudheidkundig gebied gedaan wordt. Artikelen over historische personen en monumenten, boekbesprekingen en -aankondigingen, vermelding van belangrijke historische publicaties in kranten en tijdschriften, een agenda van oudheidkundige evenementen; deze en meer zaken, die ook voor de beroeps- of amateur-historicus van belang zijn, komen in dit blad,' dat voor Nederland uniek genoemd mag worden, aan de orde. Het Contactbericht wordt in omvang van als regel 32 pagina's gedrukt op prima papier bij de drukkerij De Hoop n.v. te Zutphen. De prijs is slechts ƒ 4 — per jaar. De abonnee ontvangt daarvoor elk kwartaal een fraai geïllustreerd tijdschrift in een aantrekkelijk omslag. De redactie wordt gevormd door: E. J. Jansen, Hogestraat 7, Dieren, tel. 083304692; Jhr. M. V. Beelaerts van Blokland; Drs. P. J. Meij en E. J. van Ebbenhorst Tengbergen (eindredacteur). Het Contactbericht is het officiële orgaan van het in 1957 gestichte Contact van Gelderse oudheidkundige Verenigingen en -Musea. Deze organisatie wil stimulerend werken voor deze verenigingen en musea en de samenwerking bevorderen tussen hen, die de Gelderse historie beoefenen. Het initiatief werd indertijd genomen door de Oudheidkundige Kring 'RhedenRozendaal'. Het Contact ontwikkelde zich voorspoedig; zo verscheen vanaf het begin het Contactbericht, later ook de museumgids 'Gelderland bewaarde . . . . ' . Jaarlijks wordt een z.g. Contactdag georganiseerd, waar de leden der oudheidkundige verenigingen en oudheidkamers in Gelderland elkaar ontmoeten. Het Provinciaal Bestuur, dat jaarlijks een subsidie van ƒ 25.000 — voor de Gelderse oudheidkamers beschikbaar stelt, maakt bij de verdeling daarvan gebruik van de diensten van een adviescommissie uit dit Contact. Voor een cursus voor amateur-historici, door het Contact in de voorlaatste winter te Arnhem georganiseerd, bestond veel belangstelling. In oktober 1967 wordt in het Stedelijk Museum te Zutphen het 10-jarig bestaan van het Gelders Oudheidkundig Contact gevierd, o.m. met de opening van een tentoonstelling 'Schatten uit Gelderse Musea'. Uit ieder Gelders museum wordt daar een voorwerp geëxposeerd. Dat belooft een bijzondere tentoonstelling te worden! r? T T E. J. J. [140]
Kroniek
Jaarverslagen van de Rijkscommissie over 1962-1965
voor vaderlandse
geschiedenis
De Commissie herdacht in 1962 het feit, dat zestig jaar geleden de grondslag voor de Rijks Geschiedkundige Publicatiën werd gelegd toen bij K.B. van 26 maart 1902 de Commissie van Advies voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën werd ingesteld. 1 In de O.K.W.-Mededelingen van 24 maart 1962 verscheen van de hand van de directeur van het Bureau een herdenkingsartikel. In 1962 werd aan de reeds lange lijst van in bewerking zijnde uitgaven toegevoegd: Documenten betreffende de regering van koning Willem I, 1813-1840, door J. Steur. Deze publicatie kan gelden als aanvulling op Colenbranders Gedenkstukken, maar zij zal ook stukken van economisch-historische en koloniaal-historische aard bevatten. In 1963, 1964 en 1965 werden geen nieuwe opdrachten verleend. De bestaande 28 uitgaven 2 zullen naar verwachting nog gedurende jaren voldoende zijn om het werk aan 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën gaande te houden. Prof. Boleslaw Szczesniak van de Universiteit van Notre Dame, Indiana, U.S.A. vroeg toestemming tot een vertaling in het Engels van Pieter van Dam's Beschrijvinge van de Oostindische Compagnie (Grote Serie nrs. 63, 68, 74, 76, 83, 87 en 96). Hij meent, dat de grote verdiensten, die de compagnie eeuwenlang gehad heeft door haar economische activiteit en beschavingsarbeid, ook onder de aandacht moeten komen van historici die de Nederlandse taal niet kennen. De gevraagde toestemming werd aan prof. Szczesniak verleend. Hij wil beginnen met dat gedeelte van het werk dat de betrekkingen van de O.I.C. met China behandelt. In 1963 kwam een nieuwe regeling betreffende het auteursrecht op 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën tot stand. Daardoor zal het auteursrecht van het Rijk, dat altijd in de bedoeling heeft gelegen, juridisch beter verzekerd worden. De Commissie heeft zich bezig gehouden met een naar aanleiding van de beoefening der contemporaine geschiedenis gerezen kwestie. De onderzoekingen en de bronnenpublicaties, ook die van de Commissie, beginnen meer en meer de tijd te naderen waarin nog levende personen een rol hebben gespeeld. De vraag deed 1 Vier jaar later, toen slechts het Overzicht van de door bronnenpublicatie aan te vullen leemten der Nederlandsche geschiedkennis en de delen I en II van Colenbranders Gedenkstukken der algemene geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840 verschenen waren werd de Commissie in de Verenigde Staten reeds als navolgenswaardig voorbeeld voor ogen gesteld, zie Ned. Archievenblad 1965, blz. 207. 2 Nog 27 na het verschijnen van het Diarium van Egbert Alting, 1553-1594, uitgegeven door dr. W. J. Formsma en mr. R. van Royen.
[141]
zich hierbij telkens voor in hoeverre gevoeligheden, die daarbij kunnen worden opgewekt, moeten worden ontzien, met name of het niet mogelijk zou zijn een soort van erecode op te stellen omtrent datgene wat wel en wat niet uit vertrouwelijke documenten van de eigen tijd mag gepubliceerd worden. De Commissie erkent wel dat er normen van kiesheid zijn, maar zij meent toch dat deze niet onder algemene regels te vangen zijn en dat ieder geval afzonderlijk moet worden beoordeeld. Illustratief daarbij is het gebeuren rond nr. 100 van de Grote Serie: Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1899-1903, dat in juni 1963 verscheen, maar op het titelblad het jaartal 1957 draagt. Prinses Wilhelmina had op 17 mei 1957 aan de Commissie doen weten, dat zij er prijs op zou stellen, de goede gewoonte te handhaven, om geschriften als deze eerst dan te publiceren als de naastbestaande niet meer in leven is. De bedoelde bescheiden, elf in getal, hebben betrekking op staats- en volkenrechtelijke kwesties rond haar huwelijk met prins Hendrik in 1901. Ministeriële toestemming tot hun openbaarmaking was vereist, daar ze nog niet naar het Algemeen Rijksarchief waren overgebracht en de minister van buitenlandse zaken wilde deze niet verlenen zolang niet vaststond dat prinses Wilhelmina geen bezwaar had. Dat is de achtergrond van wat dr. E. van Raalte Geschiedverzwijging 3 noemde. Op 1 december 1964 volgde dr. F. B. M. Tangelder dr. A J . Veenendaal op als directeur van het Bureau. Na een halve eeuw werd de functie van onderdirecteur afgeschaft. Voor verdere mutaties in het personeel van Commissie en Bureau raadplege men de verslagen. Ook wat de stand der afzonderlijke publicaties betreft menen wij in afwijking van de door dr. W. S. Unger bij zijn referaten gevolgde werkwijze 1 naar de verslagen zelf te moeten verwijzen. Daar vindt men ook een volledig overzicht van al 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën in de Grote en Kleine Serie, resp. 118 en 35 delen, alsmede een overzicht van de verzameling fotokopieën, microfilms en afschriften van buitenlandse archiefstukken, die in bewaring gegeven is aan het Algemeen Rijksarchief. J. H. v. d. HO.
Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven 1964 Op de titelpagina staat het jaartal 1966. De door de algemene rijksarchivaris geuite verwachting, dat het Archief besluit in 1965 tegelijk met de inwerkingtreding van de Archiefwet 1962 het Staatsblad zou bereiken, is dus nu wij haar gedrukt onder ogen krijgen, reeds door de feiten gelogenstraft. Voorspoediger ging het met de nog in het najaar van 1963 geheide eerste funderingspaal voor de rijksarchiefbewaarplaats te Middelburg. De meesten onzer zullen het doelmatige, op 3
Nieuwe Rotterdamse Courant van 20 juli 1963. * Laatstelijk Ned. Archievenblad 1963, blz. 126-132. [142]
passende wijze bij het Abdijcomplex aansluitende gebouw al eens hebben bezocht, hetzij bij de opening op 26 januari 1966, hetzij bij de vergadering aldaar van onze vereniging op 1 juli 1966.' Ook over het werk van mevrouw drs. E. P. Polak- de Booy voor de familiearchieven, Elseviers Lexicon of Archive Terminology en het vijfde internationale archiefcongres in Brussel werd reeds in het Nederlands Archievenblad bericht.- Mevrouw dr. M. A. P. Meilink-Roelofsz heeft de deelnemers aan de archief studiedagen 1966 op 14 oktober in Pulchri Studio verteld van de internationale conferentie over Aziatische Geschiedenis, waaraan zij in september 1964 deelnam. Wij willen uit het verslag over het archiefwezen in het algemeen tenslotte nog enige gebeurtenissen aanstippen, die in ons orgaan minder aandacht kregen, te weten het zevende internationale congres voor genealogie en heraldiek, dat opgeluisterd werd met een expositie in de nieuwe tentoonstellingszaal van het Algemeen Rijksarchief en waar mr. H. Hardenberg een voordracht hield over Les immigrants savants aux Pays-Bas vers la fin du XVIIe siècle; de bijeenkomst van het door de Internationale Archiefraad ingestelde technische comité ter voorbereiding van een gids voor de Afrikaanse geschiedbronnen van 8 tot 10 juni te 's-Gravenhage en de vergadering van de Beneluxcommissie voor de uitgave en bewerking van gemeenschappelijk historisch bronnenmateriaal op 21 en 22 januari te Brugge. De vier en vijftigste bijeenkomst van rijksarchivarissen werd op 24 november 1964 in het Algemeen Rijksarchief gehouden. Op de agenda stonden o.a. bescherming van archieven in oorlogstijd, nieuwe wijze van opbergen van charters, 3 gebruik van houtvrij papier voor de berging van archiefbescheiden, verzorging en toegankelijkheid van de correspondentie bij de rijksarchieven, wenselijkheid om de nieuwe archieven ouder dan vijftig jaar voor overneming geschikt te maken en de wijze waarop en het personeel waardoor dit eventueel dient te geschieden, taak van de inspectie op de bevolkingsregisters, bekendmaking van de lijsten van voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden, hulpverlening aan de uitgave van Belgische zijde van alle middelnederlandse teksten van vóór 1301, heruitgave van de lijst van voormalige leenhoven, mogelijkheid van een eigen rubriek in het Mededelingenblad van het Ministerie van O, K en W betreffende het archiefwezen, aanschaffing van een offsetinrichting voor de rijksarchiefdienst. De verslagen van de elf Rijksarchieven geven zoals gewoonlijk een gedetailleerd overzicht van de wederwaardigheden van het personeel, de toestand van het gebouw, de materiële toestand der verzamelingen, de voortgang der inventarisatie, aanwinsten en verliezen, gebruik der verzamelingen en bemoeiingen met gemeente-, waterschaps- en andere archieven in de provincie. Door het maken van een uittreksel uit deze samenvattingen zouden we aan het werk van vele collega's te kort doen. Wij willen slechts ons respect tot uiting brengen voor het vele werk dat door de ambtenaren van de rijksarchiefdienst in 1964 is verricht. Wij denken daarbij aan de inventarissen, die tot stand kwamen; de aanwinsten, die vaak ten i
2
3
Ned. Archievenblad 1966, blz. 21-30. Jaargang 1966, blz. 7-11; jaargang 1965, blz. 52-54 en jaargang 1964, blz. 115-125. Ned. Archievenblad 1965, blz. 85—113. [143]
koste van veel moeite en vasthoudendheid werden verworven en wij tillen niet zwaar aan de geleden verliezen. Zij bestaan immers in feite uit het op hun juiste bestemming brengen van ten onrechte in een of andere archiefbewaarplaats aanwezige bescheiden of zegels. Vermelding verdienen ook de talrijke op archiefstudie gebaseerde publicaties, die niet hadden kunnen worden geschreven zonder de kennis, het geheugen en het combinatievermogen der archivisten en het aandragen en afstoffen door de archief bedienden. Ieder die het archief wezen ter harte gaat moet dat zelf in de verslagen nalezen. Daarbij zal natuurlijk naar aard en belangstelling de een door dit en de ander door dat getroffen worden. Mij vielen in het bijzonder op de vele inventarissen van 19e en 20e eeuwse archieven die aan de tweede afdeling van het Algemeen Rijksarchief in bewerking zijn en de grote zorg, die besteed wordt aan het gemeentearchief van Staveren, welk stadje zo weinig realia uit zijn roemrijk verleden over hield en waar een groot deel van het oude archief in het begin van de vorige eeuw in zee geworpen is. Aangaande de inspectie stippen we aan, dat in Friesland onder leiding van de rijksarchivaris-inspecteur werkstudenten zijn ingeschakeld bij de inventarisatie van de archieven van na 1816 der gemeenten in de Zuidwesthoek. Aanleiding tot dit geslaagde experiment was de behoefte van de Fryske Akademy aan de raadpleegbaarheid van deze archieven voor een streekonderzoek. Traditiegetrouw vermelden we tenslotte iets over de aantallen bezoekers en bezoeken. Het A.R.A. werd bezocht door 1442 personen, die 13228 bezoeken brachten. Het rijksarchief te Groningen noteerde ook in 1964 het grootste aantal bezoeken van de archieven in de provincie: 5300, gebracht door 490 personen. Noord-Holland hield de leiding wat het aantal bezoekers betreft, 621 met 3079 bezoeken. Zeeland had zowel van de bezoekers als de bezoeken de geringste aantallen, 245 en 678. Drente had 253 bezoekers met 1030 bezoeken, Limburg 255 met 2790, Overijssel 323 met 1446, Gelderland 350 met 2497, Noord-Brabant 470 met 1774 en Utrecht 542 bezoekers met 2277 bezoeken. Voor Friesland werden geen cijfers opgegeven. J. H. v. d. HO.
Verslag van het Rijksinstituut
voor Oorlogsdocumentatie
over 1966
Dit jaar had een kalmer verloop dan het vorige. 1 Het instituut kon zich meer op de eigenlijke wetenschappelijke werkzaamheden concentreren, al deden zich telkens weer kwesties voor uit oorlogs- en bezettingstijd, in verband waarmee van het instituut medewerking gevraagd werd voor het verkrijgen van inlichtingen. Zo in januari, toen de vraag aan de orde kwam of dr. H. Fischböck, commissaris-generaal voor Economie en Financiën tijdens de bezetting, die zich na de bevrijding Ref. in Ned. Archievenblad 1967, blz. 60-61. [144]
aoor onder te duiken aan berechting had kunnen onttrekken, aan de Nederlandse justitie uitgeleverd kon worden. 2 Voorts waren er de Van Imhoff-zaak: het omkomen van talrijke Duitse geïnterneerden, die op de Van Imhoff uit Sumatra naar Brits-Indië werden overgebracht, bij het tot zinken brengen van dat schip op 19 januari 1942, en de kwesties rond het Eerste Kamerlid ir. H. Adams en de Navoopperbevelhebber voor Midden-Europa, generaal Graf von Kielmansegg. De gebruikelijke medewerking bij de voorbereiding van studies en tentoonstellingen en ten behoeve van uitgevers, pers, radio, televisie en films werd ook in 1966 verleend. Met de voorbereiding en uitgave van eigen wetenschappelijke publicaties werden goede vorderingen gemaakt. De monografie van B. A. Sijes 'De arbeidsinzet. Dwangarbeid van Nederlanders in Duitsland 1940-1945' verscheen kort voor de meiherdenkingen en kreeg in de pers veel aandacht. Van prof. Pressers werk over de Jodenvervolging wordt de mogelijkheid van publicatie door Engels-Amerikaanse en Duitse uitgevers bestudeerd. Van de omvangrijke publicatie Briefwisseling van mr. M. M. Rost van Tonningen, deel I, kwamen de indices en de samenvatting van de inleiding in het Engels gereed. 3 Aan de monografieën over het Protestants Schoolverzet (auteur: dr. J. C. H. de Pater) en de NSB 1931-1945 (auteur: drs. A. H. Paape) werd verder gewerkt, terwijl de annotatie van de Brieven en bescheiden betreffende Nederland uit de archieven van de SS, deel I en II, (bewerker: drs. N. K. C. A. in 't Veld) definitieve vorm kreeg. Dr. L. de Jong bestudeerde een groot aantal stukken en publicaties in verband met zijn werk in zes delen over Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Het eerste deel zal na een uitvoerige inleiding de periode september 1939-mei 1940 en de Duitse inval behandelen. De werkzaamheden in verband met de Duitse schadevergoedingsregelingen (Bundesrückerstattungsgesetz) bereikten een eindstadium, zodat de minister van Financiën het Centraal Afwikkelingsbureau Duitse Schade-Uitkeringen (CADSU) per 1 juli 1966 ophief. Een zevenjarige samenwerking tussen het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie en het CADSU kwam daarmee ten einde. De heer A. J. van der Leeuw, die op het instituut de daaraan verbonden arbeid verrichtte, schreef voor het eindverslag van het hoofd van het CADSU een bijdrage, getiteld: 'De historische documentatie voor de door het CADSU behandelde claims', die als bijlage I aan het hier besproken jaarverslag werd toegevoegd. De aanwinsten in de categorie archieven (17, tegen 28 in 1965) bestonden zoals gewoonlijk weer grotendeels uit aanvullingen op reeds aanwezige archieven. Wij noemen hiervan een drietal strekkende meters archivalia van het Nationaal Steun Fonds; acht bundels stukken uit de persoonlijke verzameling van mr. K. J. Frederiks, betrekking hebbende op onderscheidene terreinen van zijn werkzaamheden als secretaris-generaal van het departement van Binnenlandse Zaken; een tiental 2
Dr. Fischböck is inmiddels op 3 juni 1967 te Florida in Argentinië op 72-jarige leeftijd overleden. 3 Dit werk verscheen in juni 1967 en werd door dag- en weekbladen uitvoerig besproken. [145]
HMH
dossiers van het Referat IV E van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD betreffende vreemdelingen van verschillende nationaliteiten in Nederland, alsmede negen portefeuilles uit de nalatenschap van prof. mr. J. Eggens, met o.m. stukken over de Londense Studiegroep voor de reconstructieproblemen en de Commissie herstel rechtsverkeer. Buitenlandse contacten waren er met de justitie in West-Duitsland en Oostenrijk, door bezoeken van medewerkers van het instituut aan conferenties van historici in Parijs en Milaan, 4 ) en door relaties met zusterinstellingen in Praag, Jeruzalem, Parijs, Londen en New York. Ook was het instituut vertegenwoordigd bij de opening van een tentoonstellingshal op het terrein van het voormalige concentratiekamp Bergen Belsen. M.i.v. 1 januari 1967 is het instituut, dat sedert zijn oprichting in mei 1945 onder de minister c.q. de staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ressorteerde, komen te ressorteren onder de minister van Onderwijs en Wetenschappen. Toen in april 1965 het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk werd opgericht, werd de afdeling Oudheidkunde en Natuurbescherming van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, die steeds het directe toezicht op het instituut uitgeoefend had, in het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk ingevoegd. Door de op 1 januari 1967 van kracht geworden indeling werd de band tussen instituut en afdeling verbroken. J. H. v. d. HO.
Buitenlandse
archivistische
het klooster Roeulx in Henegouwen. Uit de vaste rubrieken noemen wij alleen het bericht over de nieuwe archiefbewaarplaats te Huy, de bespreking van het Lexicon of Archive Terminology door R. Wellens en van de jaargang 1964 van het Nederlands Archievenblad door L. Bril en tenslotte het In Memoriam Dr. Arnold Schillings, oud-conservator aan het Algemeen Rijksarchief te Brussel, door M. van Haegendoren. De tweede aflevering bevat twee bijdragen op bibliotheekgebied en twee op archiefgebied. Van eerstbedoelde geven we alleen de titels: F. Remy, La Bibliothèque Royale de Belgique et l'Ancien Palais de l'Industrie en B. Huys, Belgische en buitenlandse muziekbibliotheken. Op de andere gaan we iets uitvoeriger in. G. Wymans behandelt het in 1964 opgerichte rijksarchief te Doornik en knoopt er een beschouwing aan vast over het rijksarchief dat aldaar bestond van 1834 tot 1895 onder de archivarissen F. Hennebert, H. Vandenbroeck en P. Macquest. Een overzicht van de te Doornik berustende archieffondsen en verzamelingen is aan het artikel toegevoegd. R. Wellens publiceert een lijst van de retroacta van de burgerlijke stand in Henegouwen, die op 1 juli 1966 naar het rijksarchief te Bergen waren overgebracht. Die daar reeds op 1 december 1947 aanwezig waren, werden opgenomen in een gedrukte inventaris door M. A. Arnould. Onder de Mengelingen trof ons wat E. Persoons schreef over de bedrijfsarchieven onder verwijzing naar de artikelen van prof. E. Sabbe in de jaargang 1934 van ons Belgisch zusterorgaan en in The American Archivist van 1955. Hij pleit voor het voeren van propaganda opdat de bedrijfsarchieven bewaard blijven en dan bij voorkeur in een openbare archiefbewaarplaats, voor het opmaken van een lijst van de nog bestaande bedrijfsarchieven en voor het samenstellen van een bibliografie over dit onderwerp.
literatuur J. H. v. d. H O .
Archives et Bibliothèques de Belgique - Archief en Bibliotheekwezen in België vermeldt in de eerste aflevering van 1966 de ontdekking van gedeelten van een manuscript van de Roman d'Alexandre als band van een financieel register uit het kerkarchief van Leefdaal, een dorpje ten westen van Leuven. E. Persoons deed deze vondst en heeft de fragmenten beschreven; W. van Hoecke heeft de tekst gepubliceerd. De tweede bijdrage is van Albert Delahaye, streekarchivaris van Nassau-Brabant, en bestaat uit de tekst van zijn lezing op de 7e Brabantse Archivarissendag te Lier op 2 oktober 1965 gehouden over de goederen, die Sint Willebrord aan Echternach schonk. Voor een samenvatting kan worden verwezen naar de blz. 223-224 van het Nederlands Archievenblad van 1965, waar de heer J. M. F. IJsseling van die dag in de Sint Gummarusstad verslag gedaan heeft. 1 W. Lourdaux en E. Persoons schreven een bibliografische inleiding over bibliotheken en scriptoria van de Zuidnederlandse kloosters van het kapittel van Windesheim. G. Wymans behandelt manuscripten uit de 12e en de 13e eeuw, die behoord hebben aan * Verslagen van dr. L. de Jong en de heer Ed. G. Groeneveld, bijlagen II en III van het jaarverslag. 1 Zie ook de blz. 95-99 dezer aflevering van Archives et Bibliothèques.
Band 62 (1966) van de Archivalische Zeitschrift vangt aan met een artikel van Wolfgang Leesch, Archivbau in Vergangenheit und Gegenwart, een typisch Duits artikel. Eerst worden in het algemeen de archiefgebouwen naar hun ontstaan ingedeeld in 'Zweckbauten', 'zweckfremden Bauten' en 'zweckveränderten Bauten', vervolgens worden verschillende systemen onderscheiden: 'Arbeitsraumsystem', 'Einzelraumsystem', 'Zentralraumsystem', 'Magazin- oder Speichersystem' 'Pavillonsystem' enz. Aan het slot worden de Duitse en Oostenrijkse staatsarchieven individueel behandeld. — Rudolf Schatz, Niemandsland zwischen Behörden und Archiven. Schrijver vergelijkt de toestanden in Engeland, Frankrijk en Duitsland en komt tot de conclusie, dat Engeland de beste oplossingen heeft gevonden. Daar kent men twee stadia van vernietiging. De eerste revisie vindt plaats, wanneer de stukken twee à drie jaar oud zijn. Dit geschiedt door de départemental record officers waarvan er één is bij elk departement. Hierbij gelden alleen administratieve
[146]
[147;
mmmmMmm^mmmmKm
criteria. De tweede revisie geschiedt na 25 jaar. Hierbij werken départemental record officer en inspecting officer samen. De laatste is verbonden aan het Public Record Office. Nu worden ook historische criteria in acht genomen. Tussen eerste en tweede revisie blijven de stukken onder toezicht van de administratie. Ze zijn voor een groot gedeelte geborgen in een groot limbo, een voormalige munitiefabriek, bij Hayes, 35 km noordwestelijk van Londen, dat 350 strekkende km archivalia kan bevatten. Daar worden ze klaar gemaakt voor het Public Record Office. Het systeem werkt goed dank zij de hoge kwaliteit van de registratuur. De toestand in Frankrijk is veel slechter. Er zijn geen behoorlijke registratuurplannen en er is geen systeem in de overbrenging. Chaotische toestanden ontstaan. Overwogen wordt een cité interministerielle d'archives te bouwen, waarin elk ministerie zijn eigen tussenarchief zal hebben (plan Yves Pérotin) met revisie naar Engels voorbeeld. Duitsland: In de D.D.R. zijn Verwaltungsarchive tussen administratie en 'Endarchiv' onder leiding van daarvoor opgeleide Verwaltungsarchivare, die de archieven klaar maken voor het 'Endarchiv'. In de Bondsrepubliek bestaat sinds 1965 een tussenarchief in Bad Godesberg. Bij de administratie is evenwel geen eenheid in registratuurmethoden, waardoor chaotische toestanden ontstaan. Er zijn wel voorstellen tot verbetering, maar de administratie houdt zich er niet meer mee bezig en de archiefdienst nog niet. — Fritz Zimmerman, Die Stellung der Archive innerhalb eines Systems der Dokumentation. Schrijver geeft een schematisch overzicht van de documentatie in het algemeen en de plaats daarin van de archiefdienst. Hij onderzoekt de mogelijkheden van de 'archivische' documentatie en betoogt, dat de rechtmatigheid van de archiefdienst op documentatie tegenover soortgelijke tendensen van b.v. bibliotheken en musea hierop berust, dat en voor zover het gaat om aanvulling van reeds aanwezige officiële bronnen, dat een archiefdienst een bepaald territoir bestrijkt en dat het ook gaat om materiaal, dat de geschiedvorsing in het algemeen betreft. — Klaus Frhr. v. Andrian-Werburg vestigt in zijn artikel Ornamente auf Siegelschalen de aandacht op ornamenten die op de rugzijde van enige kloosterzegels in het Beierse Hauptstaatsarchiv voorkomen. Hij meent ze alleen te kunnen verklaren uit 'Freude am Formenspiel'. Terecht, m.i., men moet niet overal iets diepzinnings achter zoeken. — Luise Krempl-Lamprecht, Pergament und Papier als Träger verschiedener Mikroorganismengesellschaften. Deze titel is een fraai voorbeeld van Duitse woordsmeedkunst. — Richtlinien für die Regestierung von Urkunden herausgegeben vom Arbeitskreis für Editionsgrundsätze. Het is inderdaad nuttig richtlijnen op te stellen voor hetgeen een regest moet en mag bevatten. — Ivân Borsa, Die Geschichte des Hunyadi-Brandenburgischen Familienarchivs. — Wolfgang Leesch, American State Archives zum gleichnamigen Werk Ernst Posners. — Sebastian Hiereth, Der Wiederaufbau des Staatsarchivs Landshut. Betreft het inrichten van moderne magazijnen in een historisch bouwwerk. — Eberhard Crusius, Der Umund Erweiterungsbau des Niedersächsisches Staatsarchivs in Oldenburg. Na deze artikelen, die 189 bladzijden beslaan en met fraaie foto's versierd zijn, volgen nog 100 bladzijden besprekingen en aankondigingen. W.J.F. [148]
The American Archivist van januari 1966 begint met het presidential address van dr. W. Kaye Lamb, Dominion Archivist of Canada. Hij spreekt ons onmiddellijk aan, want ook wij kennen 'the visitor who assumes that we are familiar with all past events since creation, down to the last detail of local or family history'. En ook bij ons is de positie van de archivaris van die van een passief bewaarder in die van een actief strijder voor het behoud van zoveel mogelijk waardevolle archiefstukken veranderd. Waarbij juist om deze stukken goed en toegankelijk te kunnen bewaren, de vernietiging van dat wat niet van blijvende waarde is een grote rol speelt. — De verdere aflevering is grotendeels gewijd aan bedrijfsarchieven, o.a. van de Boeing vliegtuigfabrieken, The Bank of America, Du Pont de Nemours, The Western Electric en Rockefeller. Een bijdrage behandelt hetgeen op dit gebied in Denemarken wordt gedaan in het in 1948 te Aarhus gestichte Erhvervsarkivet. Ook het Nederlandsch Economisch-Historisch Archief wordt even genoemd. Uit de bladvullingen achten we opmerkelijk de brandveiligheidsinspecteur in Leeds, die een folder over het historisch belang van bedrijfsarchieven uitreikt aan firma's die brandgevaarlijke hoeveelheden oud papier in hun fabriek hebben staan, en de vroegere keizer van China en Mantsjoerije, die nu een rustig baantje heeft in het archief te Peking, alwaar hij de bezoekers getoond wordt als levend bewijs van de communistische clementie. De aflevering van april geeft een overzicht van in de Verenigde Staten actuele archiefproblemen, zoals: de opleiding van de wetenschappelijke staf; de bewaring en het beheer van archieven van geleerde genootschappen en maatschappijen; ontvreemding en diefstal uit archieven; de wetgeving op het auteursrecht en moderne methoden van archiefordening. Tenslotte volgt een spannend verhaal van H. D. Langley over het opsporen door Angus Ward, een Amerikaans diplomaat, van het archief van de Amerikaanse gezant in St. Petersburg vóór 1917 in het tot kantoor van een fabriek van dynamo's en generatoren verbouwde gezantschapsgebouw. Het lukte en de stukken werden in 1935 in de National Archives opgenomen. In het juli-nummer kon een foto worden geplaatst van de bijeenkomst van de Internationale Archiefraad in mei in Washington. Het eerste artikel, The Scholar's One World door L. H. Butterfield, bevat de tekst van een op de openingszitting gehouden voordracht. Onder de News Notes vinden we bovendien een verslag van het congres van ruim acht pagina's. Aan het Caribische Archief congres, van 20 tot 27 september 1965 in Mona op Jamaica gehouden, wijdt T. R. Schellenberg een bijdrage. Voor de Nederlandse Antillen en Suriname was mevrouw dr. M. A. P. Meilink-Roelofsz daar aanwezig. De archieven van deze Rijksdelen van vóór 1845 berusten in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage, die van na dat jaar bij het Gouvernements Archief in Curaçao of de Landsarchiefdienst in Paramaribo. — Uit deze aflevering noemen wij ook nog de belangrijke uit het Frans vertaalde bijdrage van Yves Pérotin, Administration and the 'Three Ages' of Archives, die in oktober 1961 verscheen in het tijdschrift Seine et Paris. De schrijver is directeur des Services d'Archives de la Seine et de la Ville de Paris en was als afgevaardigde van Frankrijk in mei 1966 in Washington aanwezig. Zijn artikel behandelt de gang van het archiefstuk van zijn ontstaan of ontvangst bij de administratie via het [149]
H
lopend archief en het semi-statische archief naar de archiefbewaarplaats in de zin der wet. Vooral over de middenperiode bestaat veel onbegrip en misverstand 1 en daarom zou eigenlijk iedereen het artikel van Pérotin, waarvoor The American Archivist afweek van het beginsel geen reeds elders gepubliceerde bijdragen op te nemen, moeten lezen. Aan enige artikelen over typisch Amerikaanse toestanden gaan we stilzwijgend voorbij, maar het door Ernst Rosner geschreven In Memoriam Johannes Ullrich (1902-1965) kunnen wij niet ongenoemd laten. Dr. Ullrich was hoofd van het politieke archief van het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken. De plichtsbetrachting, die zijn leven kenmerkte, deed hem de hem toevertrouwde bescheiden bewaren ten behoeve van een regiem, dat hij verafschuwde, en in een tijd, die hem kwetste door hardheid en brutaal geweld. Tien jaar dwangarbeid in Rusland moest hij verrichten en hij hield er het leven bij door Bach cantates te fluiten bij een temperatuur van 40 graden onder nul. Dat een zo mooie en van begrip getuigende levensbeschrijving van dr. Ullrich in een Amerikaans vaktijdschrift verscheen is een bewijs voor het bestaan van de in de titel der eerste bijdrage genoemde scholar's one world. De oktober-aflevering begint met een verslag van de huldiging van miss. Margaret Cross Norton, die van 1 april 1922 tot en met 15 april 1957 archivist of the Illinois State Library was. P. J. Scott behandelt vervolgens de Australische benadering van het classificatie-probleem in de archieven. Wij wijzen ook nog op de bijdrage van Meivin Gingerich over kerkelijke archieven, in het bijzonder van de Mennonieten. J. H. v. d. HO.
Uit deel XLIV van het Poolse Archeion, dat 356 bladzijden telt, kunnen wij dankzij de Engelse samenvatting het volgende overnemen. M. Friedberg behandelt de archiefopleiding in Polen en trekt daarbij vergelijkingen met Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Spanje, de Sovjet Unie, de beide Duitslanden, Tsjechoslowakije, Nederland en België. — Irena Radtke gaat in op enige vragen rond classificatieschema's. — St. Nawrocki schreef over bedrijfsarchieven en de inspectie, die overheidsarchivarissen daarover bij instellingen en ondernemingen moeten uitoefenen. — St. Popiolek geeft als zijn mening, dat de archivaris in zijn rayon een belangrijke rol moet spelen in het culturele leven. Door verantwoorde popularisering van het onder hem berustende bronnenmateriaal heeft hij daarbij zeker een educatieve taak. — Irena Sulkowska-Kurasiowa geeft een karakteristiek van de Libri inscriptionum van de Poolse Kroon 1447-1794. — M. Stankowa behandelt een in het archief van Lublin berustend register betreffende rechtszaken over onroerend goed 1427-1468. — J. Jankowska vertelt over de archieven van het koninkrijk Polen, die van 1795 tot 1923 in Rusland werden bewaard. — K. Konarski 1
Cf. het artikel Lopend archief door dr. W. J. Formsma in Ned. Archievenblad 1965 blz. 192-193. 150'
• H
sluit daar min of meer bij aan met zijn artikel over de archieven van het vorstendom Warschau, het koninkrijk Polen, dat op het Weense congres gecreëerd werd en de kanselarij van Zijne Keizerlijke (Russische) Majesteit voor de zaken van het Poolse koninkrijk, die tot de eerste wereldoorlog bestond. — De 10.018 nummers tellende prentverzameling van Ambrose Grabowski (1782-1868) in het archief te Krakau wordt in een geïllustreerde bijdrage besproken door W. Kolak. — E. Szelenbaum wijdt aandacht aan de phonetische documentatie over het leven in de Poolse hoofdstad 1945-1950, die in het Warschause archief wordt bewaard. — Z. Wenzel-Homecka schreef over een bijzonder gerechtshof, dat van 1356 tot 1795 in Krakau zetelde, het z.g. Zes-Steden Hof. — M. Motas nam de postbehandeling bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken 1931-1939 onder de loep. — C. Margas verdiepte zich in de organisatie van het gemeentebestuur van Jelenia Gora 19451950. — St. Pankow, die een bezoek aan de D D R bracht, vertelt over de gemeentearchieven van Berlijn, Halle, Leipzig, Naumburg, Weimar, Erfurt en Dresden. — P. Bankowski gaat in op de achtergronden van Elseviers Lexicon of archive terminology. — Berichten, boekbesprekingen, kroniek en herdenkingen (met portret) van K. Lonczynska (1925-1965), A. Kossowski (1886-1965) en J. Jedlinski (18991965) maken verder deze aflevering vol. Deel XLV telt 274 bladzijden en gaat vergezeld van een bibliografie van Poolse archiefpublicaties 1961-1965. Aan de samenvatting in het Engels ontlenen wij het volgende. Uit een bij 120 archieven ingesteld onderzoek bleek, dat Archeion een goede pers heeft. Sommigen zouden aan de archiefproblematiek meer aandacht besteed willen zien, anderen zouden een uitgebreidere kroniek wensen, bovendien bleek er verlangen te bestaan naar meer afleveringen van Archeion. St. Pankow vergelijkt Poolse en buitenlandse archiefgidsen en stelt aan deze publicaties in het algemeen als eisen: historische en organisatorische inleiding, opgave van de inhoud van de bewaarplaats, lijst van inventarissen, indices, repertoria en bibliografieën. J. Michalska gaat aan de hand van haar ervaringen in het archief van Wroclaw (Breslau) in op de artikelen van Cz. Biernat en St. Nawrocki in ArcheionXL. 1 Daarbij komt de inspectie over bedrijfsarchieven ter sprake. Cz. Stodolny schrijft over de archieven van de vakbeweging in Dantzig 1945-1965. — A. Stojanowska bespreekt het voor de agrarische geschiedenis uitermate belangrijke archief van het landgoed Zmigrod in Neder-Silezië, dat van de 17e eeuw tot 1945 eigendom was van de familie Hatzfeldt. Bij de landhervorming werd het eigendom van de Poolse staat en ging het archief naar de archiefbewaarplaats in Wroclaw. J. Semkowiczowa behandelt het zg. Poolse Oorlogsarchief. Het werd in het begin van de eerste wereldoorlog in Wenen door Poolse intellectuelen verzameld en nog gedurende die oorlog naar Lemberg en vandaar naar Krakau overgebracht. In 1922 kwam het in de Centrale Militaire Bibliotheek in Warschau, waar het in 1939 bij de Duitse aanval op de Poolse hoofdstad verbrandde. Een drietal illustraties: 1 Zie Ned. Archievenblad 1965, blz. 128-129. [151
. . ...
een propagandapamflet, een legitimatiekaart en een foto van het bestuur uit 1915, verlevendigen deze bijdrage. W. Turoniowa snijdt een probleem aan, waarmee steeds meer archivarissen te maken krijgen, nl. dat der technische tekeningen en bescheiden. Zij stelt voor, dat de fabrieken bij die stukken lijsten voegen met een beoordeling van hun waarde voor praktijk en wetenschap. — O. Staron sluit daarbij aan met een artikel over blauwdrukken en kostenberekeningen. J. Cichon en St. Czech geven een beschouwing over archieven uit de periode 1945-1950 van de streek Opole in Neder-Silezië. — L. Lewandowicz en B. Woszczynski bespreken de van 1961 tot 1964 door het Centraal Militair Archief uitgegeven inventarissen. — Cz. Ohryzko-Wlodarska behandelt de Duitse militaire rechtspraak in Lodz 1914-1919 en de daarvan bewaarde archiefstukken. Twee bijdragen zijn gewijd aan het microfilmen. B. Jagiello beschrijft het werk van het Centraal Microfilm Laboratorium van de Sovjet Unie in Moskou en Wl. Zywien het microfilmen in de Duitse Democratische Republiek. Van de organisatie van het laboratorium in Kossenblatt wordt een schema gegeven. Bij de fonetische documentatie belanden wij met het geïllustreerde artikel van H. Karczowa over Musée de la Parole en Phonothèque Nationale te Parijs. A. Tomczak geeft een overzicht van de problemen rond de samenstelling van een archiefbibliografie. — Als gewoonlijk besluiten berichten, boekbesprekingen, kroniek en herdenking met portret (ditmaal C. Milewski 1896-1966) ook deze aflevering. J. H. v.d. HO.
School en archief Onder deze titel verscheen in het Tijdschrift van de Vereniging van Geschiedenisleraren in Nederland Kleio van maart 1967 een bijdrage van dr. D. J. Roorda te Leiderdorp waarop wij gaarne in de kring van archivarissen de aandacht vestigen. Het op de studiedagen voor archiefambtenaren in 1963 te berde gebrachte over 'De archieven en de jeugd' en 'Het geschiedenisonderwijs en de archieven' 2 vindt hier aan de hand van een Leids experiment 3 een waardevolle aanvulling en verduidelijking. Duidelijk stelt de heer Roorda, dat de omstandigheden in Leiden, waar een archiefambtenaar het onderricht in de paleografie op zich nam, uitzonderlijk gunstig waren. Er zijn archieven waar dit eenvoudig niet kan, omdat men er geen personeel voor heeft. Het zal daarom regel moeten zijn, dat de docenten in schoolverband dit werk organiseren met behulp en advies van de archivarissen. Fotografische repro-
ductie of xerografische kopie maken het nu mogelijk dat iedere leerling zelf de stukken kan bekijken. Als een leraar niet de nodige beddrevenheid in het oude schrift bezit, kan hij bronnen uit de tijd na 1700 raadplegen, waardoor hij die moeilijkheid ontloopt. Er is om deze educatieve taak te vervullen niet meer nodig dan een docentencorps dat naar en in de archieven zijn weg weet te vinden, dat mogelijkheden ziet zowel voor de gewone les als voor opdrachten en speciale onderwerpen, en een archiefwereld, die, als altijd jegens het publiek, ook aan die leraren hulp en advies geeft. Na de ietwat gechargeerde voorstelling, die de heer Ringrose van het archiefwezen gaf4 en die tot nogal wat protesten, o.a. van onze medeleden Van Hoboken, Oosterbaan en Van der Gouw aanleiding was"', hebben wij het artikel van dr. Roorda met veel waardering gelezen. De relatie tussen school en archief, zoals hij die ziet, brengt de primaire taken van de archivaris, het bewaren, ordenen en inventariseren der hem toevertrouwde archivalia, niet in gevaar. J. H. v. d. HO.
L. Kruijff, Beschrijving van de doop-, trouw- en begraafboeken enz. in de provincie Noord-Brabant, daterende van vóór de invoering van de Burgerlijke Stand, Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, 's-Gravenhage 1965, 312 blz. Met deze publicatie is de rij der beschrijvingen van de retroacta van de Burgerlijke Stand in de rijksarchiefbewaarplaatsen voltooid. 1 Krachtens de Koninklijke Besluiten van 20 juni 1919, S. 389, en 18 september 1919, S. 576, 2 ha dde overbrenging uit de gemeentehuizen naar de rijksarchieven plaats van de kerkelijke doop- trouwen begraafboeken, de schepentrouwboeken en de tot die boeken behorende bijlagen, registers van ontvangsten van trouwen en begraven, de tot de zg. gaardersarchieven behorende stukken en de registers der overledenen, opgemaakt krachtens de Ordonnantie op het regt van successie van 4 oktober 1805. In Friesland kwam het overgrote deel van deze retroacta van de Burgerlijke Stand in 1920 binnen op het rijksarchief, ze waren door de rijksarchivaris mr. J. L. Berns reeds in een bijlage van zijn jaarverslag over 1903 beschreven. Vele supplementen zijn daarop nog gevolgd. 3 Van de doop-, trouw-, begraaf- en successieregisters van Noord-Holland verscheen in 1922 de inventaris door G. van Es en H. L. Driessen, in 1925 volgde 4
Ned. Archievenblad 1963, blz. 100-108, F. C. J. Ketelaar. Idem, blz. 108-117, drs. J. H. Ringrose. 3 Idem, blz. 81. De cursus werd onder leiding van drs. B. N. Leverland van begin oktober 1965 tot de paasvakantie 1966 in een lokaal van het Gymanisum gegeven.
Hij erkende dat zelf ook, als boven, blz. 84 bovenaan. •"' Idem, blz. 83-84. 1 In Noord-Brabant werden die betreffende Bergen op Zoom, Breda, Eindhoven, Helmond, 's-Hertogenbosch, Roosendaal en Tilburg aan de besturen dier gemeenten in bewaring gegeven. 2 Ingetrokken en vervangen door de K.B.'s van 31 mei 1929, S. 269, en 6 juli 1929, S. 381. 3 De Rijksarchieven in Nederland, 's-Gravenhage 1953, blz. 233; Repertorium van inventarissen van Nederlandse archieven, Groningen 1965, nr. 296.
[152]
[153]
i
2
m
Zeeland door A. Mulder, in 1929 Zuid-Holland door H. Brouwer (met supplement in 1959), in 1930 Utrecht door R. van Royen en in 1933 als laatste vooroorlogse inventaris Gelderland door H. L. Driessen. 4 Na een onderbreking van bijna twintig jaar kwam in 1952 van F. M. Hendriks de beschrijving van de doop-, trouw- en begraafboeken, de registers van aangegeven lijken enz. in Overijssel van de pers en in 1953 sloten voorlopig Drente, Groningen en Limburg weer de rij door het werk van de heren E. J. Werkman, A. Pathuis en J. M. van de Venne. 5 Gaan wij de gebruikte benamingen na, dan blijken alleen Mulder en Driessen (in Gelderland) de term retroacta, die door Mulder in 1955 nog vol vuur verdedigd werd, 0 gebezigd te hebben. In Noord-Holland luidde in 1922 de omschrijving: doop-, trouw-, begraaf- en successieregisters, nauw verwant aan de terminologie, die W. R. Veder in 1911 in Amsterdam hanteerde, 7 terwijl Berns in Friesland gewoon gesproken had van oude archieven van den burgerlijken stand. In de overige zes provincies is de titel analoog aan die van de hier aangekondigde inventaris. De door de heer Kruijff gevolgde indeling is als volgt. De burgerlijke gemeenten zijn geplaatst in alfabetische orde volgens hun huidige samenstelling. Indien dus een burgerlijke gemeente na 1810 opgeheven is, moet gezocht worden in de gemeente, waarmee de oude gemeente verenigd is. Een alfabetische index op de plaatsnamen komt de gebruiker bij dat onderzoek te hulp. Eerst zijn beschreven de stukken van de R.K. parochiekerken, vervolgens die van de Nederduits-gereformeerde-, Waals-gereformeerde-, Engelse- en Israëlitische gemeenten en tenslotte die van de schepenbanken, de gaarders en de gequalificeerden, Als bijlagen werden opgenomen lijsten van doop-, trouw- en begraafboeken, daterend van vóór de invoering van de burgerlijke stand, welke berusten in het bisschoppelijk archief te 's-Hertogenbosch, in de R.K. of N.H. pastorieën. Microfilms van die boeken zijn op het rijksarchief aanwezig. Het kan voor archivarissen buiten Noord-Brabant nuttig zijn de genoemde alfabetische index op de plaatsnamen eens door te lopen. Er komen gemeenten uit andere delen van ons land en uit het buitenland in voor in een samenhang die men niet gauw zou verwachten. Zo werden in Vierlingsbeek tussen 1774 en 1810 o.a. ook joodse jongetjes uit Amsterdam, Nijmegen en Zaltbommel en de Duitse plaatsen Goch en Kaldenkirchen besneden en vindt men in een trouwboek van de Nederduits-gereformeerde gemeente van Putte en Huijbergen een akte uit 1802 van een echtpaar, dat te Amsterdam ondertrouwde en te Antwerpen trouwde. Dat dergelijke en nog veel meer details er in deze inventaris uitkomen pleit ten zeerste voor de kwaliteit van de geleverde beschrijvingen. J. H. van den Hoek Ostende
*
Repertorium nrs. 801, 1129, 1252 en 1253, 1000 en 412. Repertorium nrs. 913, 254, 503 en 593. o Ned. Archievenblad 1954-1955, blz. 77. 7 Repertorium nr. 834. 5
[154]
Berichten
Xe Table Ronde des
Archives
Van 9 tot 11 mei 1967 werd te Kopenhagen de 10e Table Ronde des Archives gehouden. Behalve de leden van de Conseil International des Archives namen deel ca. 50 afgevaardigden uit 25 landen (14 West-Europese landen, 8 Oost-Europese landen, Israël, Turkije en de V.S. van Amerika) en voorts afgevaardigden van de Verenigde Naties, de Fédération Internationale de Documentation en de International Federation of Library Associations. Uit Nederland waren aanwezig: mr. H. Hardenberg (Intern. Archief Raad) en ondergetekenden (Vereniging van Archivarissen in Nederland en Algemeen Rijksarchief). De vergaderingen werden gepresideerd door de president van de Internationale Archiefraad prof. Et. Sabbe uit Brussel (bij ontstentenis van de président-fondateur M. Charles Brabant) en door de Rijksarchivaris van Denemarken, dr. Joh. Hvidtfeldt. Plaats van samenkomst was op 9 en 10 mei het landsarkiv van Sjaelland te Kopenhagen (regionaal archief) en op 11 mei het kasteel Kronborg te Elseneur. De spreektaal was Frans en Engels. Op doorgaans uitnemende wijze werd al wat gezegd werd door een vertaalster van het Frans in het Engels en omgekeerd doorgegeven. De beide Duitse delegaties spraken Duits, de Russische Russisch. Dit maakte nog meer vertalingen noodzakelijk. Daardoor duurden de zittingen soms naar het gevoelen van polyglottische congressisten overbodig lang. Op het Buitengewoon Internationaal Archiefcongres te Washington (voorjaar 1966) was als probleem vastgesteld: a. openbaarheid van archivalia en b. problemen rondom microfilm. Toegevoegd werd: c. de problematiek rondom het begrip copyright. Uitvoerige vragenlijsten met betreking tot deze drie onderwerpen waren tevoren aan alle delegaties toegezonden. Enige uitgebreide raporten, welke de deelnemers aan het begin van de Conferentie ontvingen, waren uit de binnengekomen antwoorden gedistilleerd door prof. Robert - Henri Bautier (Parijs) (a en c) en M. Christian Gut (Parijs) (b). De Amerikaanse beantwoording, niet in de rapporten verwerkt, werd afzonderlijk uitgereikt. Deze raporten waren de basis van de besprekingen. In hoofdzaak kwamen deze erop neer dat de vertegenwoordigers der verschillende landen, voor zover nodig, de door hen schriftelijk toegezonden antwoorden, nader toelichtten. De rapporteurs in de eerste plaats verdienen veel lof voor het omvangrijke werk dat zij verricht hebben om de toegezonden gegevens op overzichtelijke wijze te combineren. [155]
Ook aan de situatie in Nederland werd door hen aan de hand van de Nederlandse inlichtingen aandacht besteed. Opmerkelijk is dat t.a.v. de openbaarheid de Franse en Nederlandse opvattingen nog al overeenkomst vertonen: in beide landen is men vrij voorzichtig: een termijn van 50 jaar wordt als normaal beschouwd; voor diverse categorieën ge,lden ook langere termijnen. In verscheidene andere landen, zoals Finland, Zweden, Israël, zijn archivalia eerder openbaar, maar ook daar bestaan vele beperkende bepalingen. Soms ook krijgen wetenschappelijke onderzoekers speciale toestemming tot het raadplegen van documenten, welke overigens nog niet toegankelijk zijn. Verder wordt hier en daar onderscheid gemaakt tussen ingezetenen en buitenlanders. De Italiaanse delegatie was van mening dat het foutief is wanneer archivarissen uit maken of bepaalde documenten wel of niet toegankelijk zijn. De Franse en Italiaanse opvattingen weken hier sterk van elkaar af. Voor de particuliere archieven onder beheer van de overheid gelden veelal ook afwijkende regelingen. Een bijzonderheid is dat met name in Engeland, Italië en Nederland de (familie)archieven in particulier bezit geregistreerd worden. Onzerzijds werd geattendeerd op het bestaan van het Centraal Register van Familiearchieven en op de registratie van afgedwaalde overheidsdocumenten. Conclusie was dat men in bepaalde landen (Scandinavië, Israël, Italië) t.a.v. de openbaarheid wat vooruitstrevender, in andere landen (Frankrijk, Vaticaan) wat conservatiever is. Overal is de neiging aanwezig de toegankelijkheidstermijnen te verkorten. Die grote toegankelijkheid dient te worden bevorderd, waarbij vanzelfsprekend behartiging van staatsbelangen en van particuliere belangen reden mag zijn bepaalde archiefgedeelten gedurende een langere periode uit te sluiten van de openbaarheid. T.a.v. het op microfilm brengen van archivalia gelden in sommige landen meer beperkingen dan in andere. In Nederland zijn de opvattingen nogal liberaal: op aanvraag worden hier microfilms gemaakt zowel van hele fondsen als van losse stukken, zowel voor buitenlanders als voor ingezetenen. Ook in België is de vrijheid op dit gebied groot. Aan buitenlandse instellingen worden op aanvraag ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek onbeperkt microfilms geleverd (archivalia Grote Raad van Mechelen); in Zweden en in Israël geldt een dergelijk systeem. Frankrijk en het Vaticaan tonen zich terughoudender en ook de vertegenwoordiger van de U.N.O. is merkwaardigerwijs geen voorstander van microfilmen op grote schaal van gehele fondsen (de originele archivalia zouden er in waarde bij inboeten!). De Italianen vinden daarentegen dat wij de deuren niet wijd genoeg open kunnen zetten. Waar het stelsel van uitwisseling van microfilms ter sprake komt, wijst de afgevaardigde uit Israël erop dat van jonge staten als zijn land nog geen wederkerigheid is te verwachten, omdat hun archieven van te recente datum zijn. Zij hebben op dit punt praktisch niets te geven en alles te ontvangen. Tijdens de laatste zitting in een der zalen van het slot Kronborg werd het auteursrecht (copyright) ter sprake gebracht. In zijn rapport had prof. R.-H. Bautier de materiële eigendom (van de .overheid t.a.v. de openbare archieven) en de intellec-
tuele eigendom (van de auteur) onderscheiden. Reproductie van wat als intellectuele eigendom wordt beschouwd, ook wanneer het materieel eigendom van de overheid is, is een inbreuk op het auteursrecht. De archiefdiensten moeten dan ook met grote voorzichtigheid te werk gaan alvorens de beheerde particuliere fondsen en documenten aan de openbaarheid prijs te geven. De belangen van particulieren zouden ernstig geschaad kunnen worden. In de laatste jaren is het auteursrecht in vele landen en ook internationaal een terrein van studie geworden. Ook de Unesco houdt zich zeer actief met dit probleem bezig. In tegenstelling tot andere landen, waar de overheidsarchivalia niet onder de beschermende bepalingen van een auteurswet vallen, erkent men in Engeland het copyright van de Kroon t.a.v. de public records. Het artistieke eigendomsrecht van de fotograaf t.a.v. door hem gemaakte foto's van archivalia wordt veelal erkend, maar tegenwoordig ook betwist. Verscheidene punten met betrekking tot dit in wezen juridisch probleem, werden met name aangeroerd door de afgevaardigden van de U N O , Verenigde Staten en Italië. De mogelijkheid is niet uitgesloten dat het Internationaal Archief Congres te Madrid tot een duidelijker slotsom komt dan nu mogelijk was. Dat alles neemt niet weg dat de leiding van de vergaderingen zowel bij prof. Sabbe als bij dr. Hvidtfeldt in uitstekende handen was. Er was gelukkig ook geen sprake van enige verdeeldheid tussen de afgevaardigden van landen met verschillende politieke visie. Ideologieën hebben geen rol gespeeld. De intermenselijke verstandhouding was steeds goed. In de middaguren van 10 mei kregen de congressisten de gelegenheid het nieuwe archiefgebouw van het landsarkiv van Sjaelland te bezichtigen, in welks conferentie/film- en expositiezaal de vergaderingen hadden plaats gevonden. Een heldere inleiding tot het bezoek hield de landsarchivaris dr. Andreas l0rgensen. Het landsarkiv is het grootste van de vier regionale archieven: te Kopenhagen, Odense, Viborg en Abenrâ, te vergelijken met onze rijksarchieven in de provincies. Het oude archiefgebouw te Kopenhagen dateert uit de jaren 1890-1893; de ons zo welbekende roosterconstructie is toegepast en houten kasten zijn opgesteld voor 8000 m archief. Tussen 1964 en 1966 is een tweede betonnen depot gebouwd naast het bestaande en thans inwendig wel gemoderniseerde gebouw. Het nieuwe depot heeft geen ramen en is afgedekt met zwarte leien. Er zijn zes verdiepingen met gezamenlijk een capaciteit van 6 x 7000 m = 42000 m, dank zij gebruikmaking van het compactussysteem 'Ingold'. Het is voorzien van air-conditioning. In de volksmond wordt het oude gebouw in rode baksteen en met hoge ramen 'de kerk' genoemd, het nieuwe daarmee contrasterende zwarte bunkerachtige gebouw 'het crematorium'. Tussen de beide depots in ligt een nieuw laag administratiegebouw met studiezaal voor 60 personen, zeer rationeel ingericht, de genoemde conferentiezaal, een aantal werkvertrekken (er is gerekend op ca. 40 personeelsleden), een vergaderzaaltje en een cantine. In het nieuwe depot bevinden zich een prachtig geoutilleerd restauratie atelier/boekbinderij, een fotografisch atelier met microinstallatie enz.; voorts vertrekken voor de bewaring van charters (in hangmappen), kaarten (in ladekasten) en films (op rekken). Het gehele complex maakt een zeer
[156]
[157]
B^B^m^
efficiënte indruk. Het is verbazingwekkend dat dit alles met inbegrip van de meubilering kon geëffecteerd worden voor een bedrag van slechts D.K. 9 miljoen. Het is opvallend dat in het landesarkiv zoveel locale archivalia zijn ondergebracht, o.a. een groot aantal gemeentearchieven en alle kerkelijke parochiale registers (doop- en trouwboeken enz. —• in Denemarken is de kerk Staatskerk). Openbare gemeentelijke archiefbewaarplaatsen, zoals wij die kennen, zijn in Denemarken niet tot ontwikkeling gekomen. In het raadhuis van Kopenhagen bevindt zich een stadsarchief onder leiding van stadsarchivaris dr. Sigurd Jensen, die zo bereidwillig was ons als individuele bezoekers zijn archief (ook ijzeren roosterbouw) te laten zien. Veel werkelijk oude stukken zijn niet aanwezig; het grootste gebruik van het archief wordt gemaakt door de administratie, welke zelfs in vele gevallen haar jongste archivalia reeds daar heeft ondergebracht. De stukken verlaten het gebouw en keren er in terug via de expeditieafdeling. Behalve in Kopenhagen zijn er alleen in Aarhus en in de binnen Groot-Kopenhagen gelegen zelfstandige gemeente Frederiksberg stedelijke archiefdiensten. Zij tenslotte vermeld dat onze Deense gastheren zich ingespannen hebben om ons verblijf in hun vriendelijke land zo prettig mogelijk te maken. Op 9 mei ontving de Vereniging van Deense Archivarissen het gezelschap op een receptie in de fraaie Harsdorffzaal van het Rijksarchief (in een deel van het grote Christiansborgcomplex), alwaar in vitrines een keur van archivalische pronkstukken van grote historische waarde was geëxposeerd. Op de avond van die dag werd door de minister van Culturele Zaken, mevrouw Bodil Koch, in het slot Christiansborg (Parlementsgebouw een banket aangeboden. De gastvrouwe richtte zich op een bijzonder charmante wijze tot haar gasten. Op 10 mei werd de lunch op invitatie van de directie gebruikt in de ontvangstruimte van de Carlsberg Brouwerijen. Door de familie Jacobsen is bepaald dat de winsten van Carlsberg gebruikt zouden worden voor de bevordering van wetenschappelijke en culturele doeleinden. Aan de Carlsberg Stichting zijn o.m. te danken de Ny Carlsberg Glyptothek met haar vele kunstschatten en de restauraties van de sloten Frederiksborg en Kronborg enz. Het drinken van Carlsbergbier in Denemarken is een cultuur-minnende daad geworden. Zoals gemeld had de laatste congreszitting op 11 mei plaats in het slot Kronborg. Zij vormde een intermezzo tijdens een aantrekkelijke excursie met bussen langs de kust (Deense Rivièra), Hornbaek, het witte koninklijk slot Fredensborg (waar het Koninklijk paar juist uitreed) en het slot Frederiksborg te Hiller0d. Het Deense landschap had zich niet schoner kunnen laten zien dan toen, in schitterende voorjaarstooi onder de best mogelijke weersomstandigheden. De Rijksarchivaris dr. J. Hvidtfeldt bood daarbij een rijkelijk voorziene Deense lunch aan in het schitterend aan de Sontingang gelegen hotel 'Marienlyst' te Elseneur. R. A. D. Renting en J. H. de Vey Mestdagh
Verslag van de feestelijke herdenking van 100 jaar gemeentearchief te Roermond door het Benelimconvent van archivarissen op 17 december 1966. Een veertigtal leden-archivarissen uit België, Duitsland en Nederland nam aan deze bijeenkomst deel. Vooraf voerde de gemeente-archivaris, J. G. F. M. G. baron van Hövell tot Westerflier de aanwezigen rond in de Munsterkerk. In de middag vond op het stadhuis de feitelijke herdenking plaats. Na de verwelkoming gaf burgemeester mr. R. Höppener een beschouwing over de betekenis van de benoeming van J. B. Sivré tot archivaris, nu precies 100 jaar geleden, over de wetenschappelijke en andere taken van een archiefdienst en over de rol van de archivaris-publicist. Drs. M. K. J. Smeets, oud-archivaris van Roermond, herdacht J. B. Sivré, Roermond's eerste archivaris, een autodidakt, die via het controleurschap van de belastingen en het directoraat van de gasfabriek dank zij zijn archivalische belangstelling tot deze positie kwam. Buiten zijn eigenlijke dienst was Sivré ook beheerder van het archief van het Overkwartier van Gelre. Achteraf werd hij tot rijksarchivaris benoemd voor het Roermondse depot. Hierna besprak de gemeente-archivaris, baron Van Hövell tot Westervlier, de zg. Roermondse archiefkwestie, op afwijkende wijze behandeld in het boek van collega Bloemen. 1 De heer van Oert overhandigde namens de firma Leiter-Nypels het werk van C. Bloemen: De Roermondse archiefkwestie. Tijdens het diner bood het gemeentebestuur bij monde van wethouder ir. J. P. Planje dit boek aan de leden aan. Namens de vereniging van archivarissen in Nederland voerde de voorzitter dr. M. P. van Buytenen het woord. Van de zijde van de Duitse collega's werd door dr. Brandts de wens uitgesproken in de aktiviteiten van het Benelimconvent te worden betrokken, wat met krachtige bijval ontvangen werd. De heer Bloemen werd tot voorzitter gekozen, hierin bijgestaan door de heer Schrammen. Hierna werd de bijeenkomst besloten.
Jaarvergadering
van de Society of Archivist
te Carlisle 6-8 april 1967
Bij de menigvuldiger wordende internationale contacten op wetenschappelijk gebied in een Europa op weg naar eenheid, worden bezoeken aan congressen steeds meer tot routinebezigheden met soms sterk wisselende uitkomsten. Onder de relatief vele, welke ik uit hoofde van onderscheiden functies mocht bijwonen, zou ik voor dat der Engelse collega's in Carlisle het 'albo notare' willen reserveren. Er was hier niet slechts sprake van een goed verlopend en perfect sluitende congres van vakgenoten, waarin het vakinteresse en de touristische nieuwsgierigheid gelijkelijk hoge bevrediging konden vinden, maar de practische zin der Engelse 1 Deze kwestie zal nog in het Archievenblad behandeld worden.
[158]
[159]
pa-
Hi
m.
•
zustervereniging heeft van deze, onze vereniging erende uitnodiging (de eerste tot een vastelands collega gericht) een echte uitwisseling gemaakt. Immers, schonk op 14 oktober 1966 tijdens de archief dagen de secretaris der Engelse archivarissenvereniging, Peter Walne, M.A., F.S.A. F R . Hist. S., County Archivist van Hertfordshire County Council ons in Den Haag 'Some sidelights on Dutch History in an English County Record Office', men stelde tijdens de excursie naar Westmorland in Kendal in de County Hall aan de orde 'the use of Melinex in storage of documents'. De toepassing van de nieuwe charterberging, die intussen reeds in november was behandeld in een bijeenkomst van restaurateur-binders van Engeland in het Brits Museum te Londen, werden gedemonstreerd naar Engels en Nederlands model door dr. R. C. McGregor van I.C.I., mr. John Pye, restaurateur van de Joint Archives Committee en ondergetekende als auctor intellectualis. Bij de gedachtenwisseling bleek dat deze Nederlandse vinding met als basis een Engelse kunststof veel instemimng had gevonden. Verder experimenterend was door de Engelse collega's als verbetering in de open zijkanten een vloeipapieren stofrand ter bescherming aangebracht zonder dat de ventilatiemogelijkheid daardoor werd ontnomen. De bezichtiging van de archiefdepots, welke weliswaar in oude gebouwen waren gehuisvest — de naam en de voormalige functie van dat te Carlisle 'the Castle' laat aan duidelijkheid niets te wensen over — bracht aan het licht dat naast de inventarisatie ruime aandacht wordt besteed aan conservering en berging. Opmerkelijk levendig waren de voordrachten op zaterdag 8 april over de Schotse archieven door respectievelijk mr. John Imrie, beheerder van het Scottish Record Office, en van mr. Richard Dell, stadsarchivaris van Glascow. De gelegenheid, welke voor mij na het congres nog openstond enkele archieven te gaan bezichtigen, heb ik benut door de archieven van beide bovengenoemde Schotse collega's in Edinburgh en Glascow te bezoeken. Het behoeft nauwelijks betoog, dat ik in de mate van mijn kunnen voor deze uitzonderlijke zorgvuldige ontvangst, waarmede onze vereniging, haar voorzitters en dienst medegenodigde echtgenote werden geëerd, de chairman, mr. G. F. Osborn, F.L.A. en zijn medebestuursleden en de collega's de dank heb overgebracht. M. P. van Buijtenen
Gemeente- en
waterschapsarchieven
Arnhem. Het verslag over 1965 noemt enige tentoonstellingen, welke door de archiefdienst verzorgd werden. Van 16 augustus t / m 10 september waren in de studiezaal t.g.v. het 60-jarig bestaan van de VVV-Arnhem 'Groeten uit Arnhem' geëxposeerd, die door ruim 2300 personen werden bezocht. De archivaris schreef gedenkboekjes bij het 100-jarig bestaan van het Stedelijk Muzieklyceum en het [160]
100-jarig bestaan van de Stadsschouwburg. De voorbereiding voor de uitgave van het eerste deel in de reeks Arnhemse stadsrekeningen, onder redactionele verantwoordelijkheid van prof. dr. W. Jappe Alberts uit Utrecht, kwam in een beslissend stadium. Het archief werd bezocht door 136 personen, die 604 bezoeken brachten. Breda. In 1965 werden de bijlagen der stadsrekeningen 1693-1738 beschreven. Met de inventarisatie van het nieuw-archief werd voortgegaan. Het aantal bezoekers bedroeg 164 (v.j. 173), die 1169 (v.j. 1188) bezoeken brachten. Een aantal dissertaties en scripties is aan de hand van het Bredase archiefmateriaal in bewerking. Gouda. De inventaris van het oud-archief werd in 1966 gedrukt en verspreid. De klapper op het volkstellingsregister 1830 kwam gereed en enige registers werden van indices of inhoudsopgave voorzien. Het archief werd bezocht door 65 (v.j. 45) personen, die 403 (v.j. 350) bezoeken brachten. Roosendaal en Nispen. In de vacature van gemeentearchivaris werd in 1965 nog niet voorzien. Door de enorme uitbreiding van archivalia, bibliotheek en verzamelingen heeft de archiefdienst in sterke mate met ruimtegebrek te kampen. Het inventarisatiewerk kon minder aandacht krijgen dan wenselijk is omdat de toenemende belangstelling voor het archief veel aandacht van de beperkte personeelsbezetting vroeg. Het aantal bezoekers bedroeg 116 (v.j. 113), die 456 (v.j. 386) bezoeken brachten. Schiedam. In 1966 kan dankzij een ruimer budget een flink aantal archiefdelen worden gerestaureerd en gebonden. Alle archivalia in de bewaarplaats aan de Korte Haven werden beschreven. Tevens kwam een losbladige inventaris tot stand. De stadstrouwboeken en de doopboeken van de Rooms Katholieke kerk van Kethel werden geklapperd, zodat alle retroacta van de Burgerlijke Stand nu bewerkt zijn en daardoor gemakkelijk toegankelijk voor onderzoekers. Het aantal bezoekers bedroeg 154 (v.j. 137), die 581 (v.j. 528) bezoeken brachten. Streekarchivariaat Land van Cuyck. In 1966 werden de archieven van het dorp Cuyk met Heeswijk, van het dorp Sint Agatha en van de gemeente Cuyk en Sint Agatha tot aan de invoering van het registratuurstelsel der V.N.G. geordend en beschreven, alsmede het archief van het dekenaat en de parochie Cuyk. De ordening van de archieven der voormalige gemeenten Escharen, Linden, Maashees en Sambeek werd voortgezet, alsook die van het archief van het klooster Sint Agatha. Het aantal abonnées van het driemaandelijkse tijdschrift Merlet 1 groeit gestaag. Maastricht. In 1965 bereikte de reservebewaarplaats op de parterreverdieping van het stadhuis het maximum van haar opnamecapaciteit. In een tweede reservedepot zou wellicht een tijdelijke oplossing te vinden zijn, maar het streven blijft gericht op een ruim, goed ingericht archiefgebouw met brandvrije bewaarplaats. Na de voltooiing van de restauratie van het oud-archief en het archief uit de Franse tijd is begonnen met de restauratie van de archieven der Armentafelen. In verband met de opheffing van de Sociale Raad Maastricht m.i.v. 1 januari 1965 werd het 1
Zie Ned. Archievenblad 1965, blz. 222. [161]
wmm
archief van die instelling overgebracht, onder voorwaarde dat de stukken uitsluitend voor wetenschappelijke doeleinden en zonder aanduiding van namen van ondersteunde personen geraadpleegd mogen worden. Ook werden overgebracht de archieven van de gemeentelijke H.B.S. 1870-1947, de Politie 1887-1931 en de Stadsschouwburg 1944-1955. In bewaring ontvangen werd het archief van het R.K. Armenhuis in den Nieuwenhof 1745-1959. In samenwerking met het Instituut voor Geschiedenis van de Rijksuniversiteit te Utrecht werd onder leiding van prof. dr. W. Jappe Alberts begonnen aan de transcriptie van het derde register der raadsverdragen (1436-1455). Aan de regesten der raadsverdragen uit de 17e eeuw werd verder gewerkt. De gemeenschappelijke studiezaal van stadsarchief, stadsbibliotheek en openbare bibliotheek werd 4577 (v.j. 3923) maal voor wetenschappelijke of studiedoeleinden bezocht. Het gemeenschappelijk bezoekersregister telde 10.294 handtekeningen. Nieuw Ginneken. De vernietiging van stukken uit het volgens het decimaal registratuurstelsel geordende archief vond in 1965 voortgang wat betreft stukken over onderwijs en militaire zaken. Op verzoek van de gemeentesecretaris stelde de archivaris dr. F. A. Brekelmans een plan op voor een gedenkboek ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan der gemeente op 1 januari 1967. Aan overheid en particulieren werden inlichtingen van uiteenlopende aard verschaft. Tilburg. Een akte van 1295, tot dusverre de oudste oorkonde in de archiefbewaarplaats, werd op 11 augustus 1965 overgedragen aan de rijksarchivaris in NoordBrabant, omdat het charter bleek te behoren tot het aldaar gedeponeerde oudste archief van de Hervormde kerk te Waalwijk. — Voorlichting der bezoekers, postbehandeling en inlichtingendienst, inventarisatie en administratie, indicering en catalogisering, alsmede het bijhouden en aanvullen der kaartsystemen, werkdossiers, prentencollectie en knipselverzameling vormden — naast historisch onderzoek — wederom de normale dagtaak. Bijzondere aandacht werd besteed aan de collectie bidprentjes. Een gids voor het gemeentearchief werd samengesteld. — Het aantal bezoekers bedroeg 231 (v.j. 184), die 1440 (v.j. 1250) bezoeken brachten. Utrecht. Verblijdend was in 1965 de toeneming, zowel procentueel als kwalitatief, van het leeszaalbezoek en de stijging van de belangstelling voor de openbare en kosteloos toegankelijke archief fondsen. De voorbereiding tot realisering van een nieuwe behuizing werden, op papier althans, voltooid. Een foto van de maquette van het ontworpen archiefgebouw werd in het verslag opgenomen. Het actuele gebrek aan werkruimte werd aanzienlijk verminderd door de inrichting van het pand Voorstraat 5 tot nood-archiefkantoor. Door gebruikmaking van de aldaar aanwezige etalageruimte voor bescheiden exposities kon de aandacht van het publiek op de informatieve mogelijkheden van het archief gevestigd worden. Aan de informatieve dienstverlening werd door alle archiefambtenaren meegewerkt en door de invoering van een duidelijke taakverdeling bij inventarisatie, klappering en beschrijving heeft bovendien ieder de inventarisatie van een archief ter hand genomen (o.a. Waalse Gemeente, Koninklijke Utrechtse Mannenzang Vereniging, Departement Utrecht van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen). Het aantal bezoekers bedroeg 449 (v.j. 540), die 2000 (v.j. 1391) bezoeken brachten. [162]
Examens
Bij beschikking van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk van 4 november 1966 is op eigen verzoek ontslag verleend aan dr. A. J. van de Ven, lid van de examencommissie. Tot zijn opvolger is benoemd drs. J. Fox. Op 24 januari 1967 werd het examen van archief ambtenaar tweede klasse behaald door drs. J. Kluiver te Middelburg, J. H. M. van Geene te Voorburg en W. E. M. Bauwens te Hulst. In juli werd het examen eerste klasse eerste gedeelte behaald door drs. J. A. K. Haas te Heerlen, drs. P. H. J. van der Laan te Amsterdam, mr. O. Schutte te 's-Gravenhage en drs. B. Woelderink te Krimpen aan de IJssel. Het diploma archiefambtenaar tweede klasse werd verworven door mej. M. J. van den Bosch te Abcoude, H. van Bavel te Heeswijk, O. A. M. W. Hartong te Hoogezand, mej. H. M. M. van Kollenburg te Den Bosch, J. W. van Petersen te Warnsveld, mej. J. H. Jansen te Arnhem en W. Th. J. P. M. Keune te Heerde.
Wij ontvingen C. Bussels, Inventaris van het oud-archief van de stad Hasselt, Brussel, 1966. A. Verkooren, Inventaire des chartes et cartulaires des Duchés de Brabant et de Limbourg et des Pays d'Outre-Meuse, Ille partie, tome II, Brussel, 1966. G. Hansotte, Les charbonnages d'Abhooz et Bonne-Foi Hareng à Hestal, Brussel, 1966. G. Hansotte, Les laminoirs de l'Ourthe à Sauhaid, Brussel, 1966. J. Buntonx, Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen, Brussel, 1966.
Personalia Groningen. De heer W. K. van der Veen, hoofdcommies bij het gemeente-archief, belast met het toezicht op de archieven der Hervormde gemeenten in de classes Groningen en Winschoten, is tevens benoemd tot archivaris der Hervormde gemeente te Groningen. Rotterdam. Op 29 april nam mej. G. W. J. Verveen, sedert 1 oktober 1948 werkzaam aan het archief, laatstelijk als beheerster van de topografische atlas, afscheid wegens haar aanstaand huwelijk met de heer J. G. B. Nieuwenhuis. Met ingang van 1 februari 1966 werd benoemd tot adjunctcommies de heer J. C. Okkema. Per 1 april werden aangesteld de heren Th. J. Poelstra tot commies en R. Ratsma tot eerste commies. Met ingang van 1 mei kwam in dienst de heer J. C. Otte als eerste commies en tenslotte trad op 1 juni tot het corps toe de heer drs. B. Woel[163]
derink als commies. Bevorderd werden: mej. M. Ramperti tot bureau-ambtenaar en de heer H. W. van Veldhuizen tot referendaris. Mededeling Met machtiging van het bestuur van de Vereniging van Archivarissen in Nederland is de 'Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven' van Muller, Feith en Fruin op het Algemeen Rijksarchief in offset herdrukt. Bestellingen kunnen worden gedaan door storting of overschrijving van ƒ 5,50 op postrekening 507588 ten name van de Comptabele van het Algemene Rijksarchief te 's-Gravenhage.
Varia In Black and White Letter writing is of the greatest importance in the work of the Clinic and we should give it careful attention. If you want to call a man a liar and a thief, do not write him, go to see him and tell him in person, but be sure that you can run faster than he can. Be cautious about what you put on paper. What you set down in black and white you cannot r e c a l l . . . It is advisable to go over a preliminary draft of every important letter to see if there is anij possibility of misinterpretation. Rarely is there justification for a long letter. A long letter does not often convey additional irformation and it requires time both in the writing and the reading. A capable secretary usually can arrange on one page as long a letter as is desirable, and will center a short letter so that it looks attractive . . . (W. J. Mayo, memorandum to surgeons and heads of clinical sections, July 9, 1930 (Mayo Clinic Archives, Rochester, Minn.). Contributed by Mayo Clinic Archivist Clark W. Nelson.) '. . . only with the lapse of years . . .'
mind the historical significance of their own archives, and the use that may in the future be made of them. (Marion Talbot and Lois Kimball Mathews Rosenberry The History of the American Association of University Women, 1881-1931, p. 310 (Boston, Houghton Mifflin 1931). Quoted by permission of the Houghton Mifflin Co. and the American Association of University Women.) Gobbledygook-A.D.
43
I instructed Callistus that the cipher-like communications between departments must cease and correct Latin or Greek longhand be substituted: the new officials must be allowed to understand what was going on. (Emperor Claudius, as reported by Robert Graves, in Claudius the God, p. 266 (New York, Harrison Smith & Robert Haas 1935; copyright 1935 and renewal 1962 by Robert Graves). Quoted by permission of Random House, Inc.) Survival . . . the present work . . . when it is written, I shall t r e a t . . . with a preservative fluid, seal it in a lead casket and bury it deep in the ground somewhere for posterity to dig up and read . . . Perhaps on second thoughts, I shall not take the trouble to seal it up in a casket: I shall merely leave it lying about. For my experience as a historian is that more documents survive by chance than by intention. (Emperor Tiberius Claudius, speaking through Robert Graves, in I, Claudius, p. 8 (New York, Random House; copyright 1934 and renewal 1961 by Robert Graves). Quoted by permission of Random House, Inc.) Baffled . .. One sometimes suspects that, in devising his filing system, the chief objective of the archivist in each department of the (German) Foreign Ministry was to make himself indispensible, to devise a system so complex that even an archivist from another department of the ministry would be baffled if he tried to find a document. (Raymond J. Sontag, review of George O. Kent, A Catalog of Files and Microfilms of the German Foreign Ministry Archives, 1920-1945 (vol. I), in American Historical Review, 68 : 742 (Apr. 1963). Quoted by permission of the managing editor, American Historical Review.)
One of the limitations of any organization is its inability to see the importance of its own work at any one moment, or to see that work in perspective. As a consequence, it often happens that no adequate record is preserved of what prove in retrospect to have been epoch-making events, and the historically minded person is in despair at the paucity of material which so obviously should have been saved. It is indeed difficult to estimate the significance of a piece of work upon which either an individual or a group of individuals is immediately engaged, and it is only with the lapse of years that a chain of events can with logic and accuracy be traced to the source from which action in the first instance emerged. For these reasons very few organizations have the forethought to plan their records or their output of publications in any orderly sequence, in accordance with a carefully devised system out of which a complete story may be made. Still less can be foreseen the persistent pleadings of libraries or of collectors for the wherewithal to complete their files. And least of all do organizations have in
What is needed now is a clear decision in a precedentsetting court so that the thousands of state and federal manuscripts now at large and destined to be fought over one by one may come home quietly. In order to get such a decision the issue should be joined in friendly fashion and with agreement as to the governemental origin of the record or records in contest. What a great day it would
[164]
[165]
Marching
Home
be to see all those estrays now representing Maryland in 'Autograph collections up and down the East Coast' come marching home! Morris L. Radoff in his letter of transmittal to the Hall of Records Commission of the Twenty-Seventh Annual Report of the Archivist of the Hall of Records, State of Maryland, p. 8 (Annapolis, 1963.) ) Mystical
Jargon
. .. Another suggestion — let's talk straight and simple . . . Let's cut out the mystical management jargon. Talk to the operating people in their terms. Here's an example of what, I think, we should not do. Someone was writing about a records system and they said, 'When one variable is cross-tabulated against another by means of the procedure described above, the minimum total number of manipulations of category cards is equal to the number of cards in the variable that has the smallest number of categories plus the product of the number of cards in one variable and the number of cards in the other.' Now, all this guy was talking about was the peekaboo card system where you match punch cards by holding them up to the light to see which ones have holes in the same position, but that was this specialist's description. (William B. Rice, in an address before the Interagency Records Administration Conference, Washington, D.C. on May 17, 1963, as reported in IRAC, What's Wrong With Records Management, p. 14 Washington, 1963.)
African? The secretary to the State Archivist, while on a visit out-of-state, was asked what she did. She said she worked for the Archivist. This caused a vacant stare, and she had to explain what an Archivist was. Enlightened, her friend said: 'Oh, I thought that was a kind of African ant-eater.' (Richard W. Hale Jr., Archivist of the Commonwealth of Massachusetts, in a letter to the editor of the American Archivist, Jan. 3, 1964.) Ontleend aan The American Archivist, Jaargangen 1963 en 1964.
de rijksoverheid vraagt voor het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk bij het Rijksarchief in Noord-Brabant te 's-Hertogenbosch
Advice Furthermore, the archivist should not be disturbed by the distorted ideas of the unenlightened part of the public. It knows as much about archival work as a watchman about Newton's theory of light, and both may be pardoned for prattling about things they do not understand. (Karl Friedrich Bernhard Zinkernagel, Handbuch für angehende Archivare und Registratoren, p. 108 (Nördlingen, 1800). Translated by Ernst Posner.)
wetenschappelijk archief ambtenaar 2e klasse per 1 november a.s. Taak o.m.: het aan leerlingen van scholen verstrekken van voorlichting over doel, inrichting en gebruiksmogelijkheden van Rijksarchieven.
Dilemma Archivists in preserving documentary information for posterity are in a dilemma. All of you know, I am sure, of the boy who asked a librarian for a book about turtles. After looking over the very heavy tome she had given to him he returned it saying it would not do — it had more about turtles than he wanted to know. The archivists feel juist like that boy; there are more records designated as permanent than anyone is ever going to want to use and these records too often tell a lot of things no one wants to know and fail to tell what needs to be known. The data we are preserving for posterity should be significant, useful, accurate and accessible. (Lewis J. Darter Ir, in a talk given on Nov. 30, 1962 at a meeting of the Interagency Records Administration Conference, as recorded in Data for Posterity, p. 1 (Washington, IRAC, 1963).) [166]
Salaris, afhankelijk van opleiding en ervaring, max. f894,-, f1004,- of f 1117,- per maand.
Schriftelijke sollicitaties onder vac. nr. 7-1832/1242 zenden aan Bureau Personeelsvoorziening en Bemiddeling van de Rijks Psychologische Dienst, Prins Mauritslaan 1, 's-Gravenhage. AOW-premie voor Rijksrekening. De salarissen zijn exclusief 6% vakantieuitkering
[167]
het mooiste en meest efficiente archief systeem is het 'Flanax' archief - inbindsysteem
Bestuursmededelingen
volgens de honderden enthousiaste gebruikers in Nederland en de duizenden over de gehele wereld (geschikt voor alle voorkomende bescheiden: korrespondentie, boekingsstukken, enz., enz.) resultaat ongelofelijk sterke boeken / 50 % ruimtebesparing 70 % kostenbesparing / opengeslagen volkomen vlak geen zoekraken van stukken
X
VOORHEEN
Nederland,
m
• • • • • • • • • • •
••f T'"nrrn""i" i ' ' i 'i '• * » ~
VERSLAG
briefordner
THANS
/ss/s//////// •
inhoud ais de
— ?*•=- — 7
¥&¥f¥f^¥ff< n m s s
— — — — —
l/^^l
Planaxeren (d.i. elastisch lijmend inbinden met de speciale koudlijm Planaxol) is bovendien de ideale methode voor het snel en duurzaam inbinden van kettingformulieren (b.v. Hollerith-staten), van zelf vervaardigde drukwerken (rapporten, brochures, e.d.), tijdschriften, enz. U kunt 'Planax'-boeken zelf maken tot 8 cm dikte, die ongelofelijk solide zijn en blijven zonder vakkennis hoe ongelijksoortig de bundel bescheiden ook is met het Planax-inbindtoestel (model 'Standaard': ƒ 395,—) Voor kleinere administraties is een Planax beschikbaar voor banden van max. 6 cm dikte en max. 33 cm rughoogte (model 'Junior': ƒ 235,—) (volledig gepatenteerd)
In gebruik bij vele grote en kleine bedrijven en gemeenten in Nederland Vraag uitvoerige dokumentatie of demonstratie aan :
JOHN M. POLS'
van de vergadering gehouden
te Alkmaar
van de Vereniging
op donderdag 8 juni
357
ROTTERDAM. 7
TEL. 010-25.21.00
Planax - verkooporganisatie / importeur-alleen verkoper voor Nederland
•
in
1967.
Aanwezig 41 leden. De voorzitter opent de vergadering klokslag 11 uur in de raadzaal van het stadhuis. Hij herinnert de aanwezigen aan twee vroegere vergaderingen te Alkmaar. Voor de eerste maal was de vereniging, op 8 juli 1909, eveneens in het stadhuis, te Alkmaar bijeen en ook toen vertoonde de agenda het punt contributie-verhoging. Destijds besloot men, dat het lidmaatschap 5 gulden per jaar zou gaan kosten. 's Middags werd de buitenplaats Nijenburch bezocht en de collectie Van Foreest bewonderd, iets wat de leden nu in het nieuwe archiefgebouw kunnen doen. Op 18 september 1954 was de vereniging wederom te Alkmaar en wijdde de gehele dag aan verenigingszaken, een plicht waaraan de vergadering zich ook deze dag niet geheel kan onttrekken. Hij heet de aanwezigen in de stijlvolle, en goed bij onze vereniging passende oude raadzaal, van harte welkom. Het bestuur is dank verschuldigd aan burgemeester en wethouders van Alkmaar die deze prachtige zaal ter beschikking stelden. Vervolgens richt hij zich speciaal tot collega Wortel, die sinds 1921 aan het gemeente-archief verbonden en sedert 1938 gemeente-archivaris is, een functie, die hij verenigt met die van directeur van het Stedelijk Museum. Het is verheugend, dat de vereniging, waarvan hij vele jaren lid en ook bestuurslid was, nu een van de belangrijkste vruchten van Wortels ambtelijke loopbaan kan bewonderen, het nieuwe, in 1966 in gebruik genomen archiefgebouw. Het is dubbel aangenaam, dat dit thans mogelijk is, want in 1968 wordt collega Wortel 65 jaar. Vervolgens herdenkt de voorzitter onze oud-collega Carel Bloemen, die op 4 april 1967 na een langdurige ziekte overleed: 'Nog onder Fruin, in september 1931, trad Carel Bloemen in dienst bij het Algemeen Rijksarchief. In 1936 werd hij lid van onze vereniging. Als secretaris van het Algemeen Rijksarchief, als archivaris van de Staatsmijnen en als hoofdarchivist van het Rijksarchief in Limburg was hij jarenlang een strijdbaar en initiatiefrijk lid van ons corps. De Rijksarchiefschool en de Studiedagen zijn daarvan indrukwekkende monumenten. Met twee publicaties '100 jaar rijksarchief in Limburg' en 'De Roermondse Archiefkwestie' ging hij vorig jaar op pensioen. Wij hebben zijn lichaam op 7 april j.l. begraven'.
KANTOORMACHINES - HANDELSONDERNEMING MATHENESSERDIJK
van Archivarissen
[169]