jezus en maria magdalena
Lisette Thooft Jezus en Maria Magdalena Een mythe van liefde en vrijheid
Uitgeverij Balans 2006
Copyright © 2006 Lisette Thooft / Uitgeverij Balans, Amsterdam Alle rechten voorbehouden. Omslagontwerp Anton Feddema Omslagillustratie Noli me tangere van Giovanni-Battista Franco, Dayton Art Institute, Ohio Foto auteur Frank Bahnmuller Boekverzorging Adriaan de Jonge Druk Wilco, Amersfoort isbn 90 5018 762 5 nur 301 www.uitgeverijbalans.nl
‘Jezus zei: Ik heb een vuur op de wereld geworpen en kijk, ik bewaar het totdat het opvlamt.’ Het Evangelie van Thomas
In dankbaarheid opgedragen aan mijn geliefde J.D.
Inhoud
Proloog 9 1. Het begin 15 2. De bijbelse Maria Magdalena 29 3. De gnostische Maria Magdalena 44 4. De legendarische Maria Magdalena 59 5. De menselijke Maria Magdalena 69 6. De mythische Bijbel 90 7. Het werk van een vrouw 112 8. Een man om op te eten 126 9. De Godin duikt onder 144 10. De bloedende lans 154 11. Adam en Eva: één vlees 175 12. Jezus de bruidegom 201 13. De eenling in de bruidskamer 229 14. De androgyne Maria Magdalena 243 15. Een mythe van liefde en vrijheid 249 16. Wat is het schandaal van het christendom? 262 17. De strijd tegen de machine 283 Epiloog 296 Beknopte literatuurlijst 299
Proloog
Vézelay is rustig, begin juni. Toeristen dienen hun auto achter te laten aan het begin van het dorp; de meeste mensen doen dat. We lopen het slingerende straatje omhoog naar de basiliek van Maria Magdalena. Passeren allerlei exquise sieraden- en kledingwinkeltjes, en gaan bij een religieuze winkel naar binnen. Twee nonnen, een magere brunette in een zwart habijt en een mollige blondine in lichtgrijs met wit, verkopen hier heiligenbeeldjes, bidprentjes, souvenirs, kaarsen en boeken. ‘Hebt u soms ook boeken over de liefdesrelatie tussen Jezus en Maria Magdalena?’ vraag ik, benieuwd hoe zo’n vraag zal vallen in deze orthodoxe omgeving. Ik hoef geen titels te noemen, het is meteen raak. ‘Nee, zeker niet,’ antwoordt de donkere non vinnig. ‘Beslist niet! Dat zijn allemaal praatjes. Belachelijke praatjes. Daar is niets van waar. Ik weet wel wat u bedoelt! Maar dat is totaal verkeerd. Antichristelijk is het, absoluut antichristelijk.’ Rode plekken verschijnen in haar hals. ‘Het gaat die mensen alleen maar om het geld!’ roept ze met boze ogen en ze priemt haar wijsvinger in de lucht. We maken aanstalten om de winkel uit te lopen. De blonde non begint verlegen uit te leggen dat er een eindje
9
verderop in de straat een gewone boekwinkel is, waar zulke boeken wel… Maar haar donkere zuster valt haar in de rede. ‘Nergens voor nodig om die mensen dat te vertellen,’ sist ze. ‘De Da Vinci Code, dat is de duivel!’ Terwijl we de winkel verlaten, horen we de blonde non nerveus giechelen. De boekwinkel schuin aan de overkant heeft inderdaad een ruim assortiment boeken over het boek van Dan Brown, De Da Vinci Code, plus ‘de duivel’ zelf, in grote stapels. En boeken over het vroege christendom, de gnostici, de tempeliers, de katharen, de graal. Het is duidelijk dat toeristen tegenwoordig meer willen dan de basiliek bezoeken. Ze zijn op zoek naar de bronnen van het christendom, van de eeuwenoude geloofszekerheden. En ze zijn op zoek naar de bronnen van de nieuwe mythen. Net als ik. Nogal wat mensen nemen voetstoots aan dat het waar is wat Brown schrijft: dat Jezus en Maria Magdalena getrouwd waren en kinderen hadden. Het gaat als een soort roddel de wereld over: ‘Heb je het al gehoord? Jezus had kinderen! Van Maria Magdalena. En de kerk heeft dat altijd in de doofpot gestopt.’ Volgens Brown is de graal in werkelijkheid geen legendarische kelk, maar het bewijs van deze afstammelingen: een document waaruit zonneklaar blijkt dat Jezus en Maria Magdalena kinderen hadden, of ten minste een kind. De hoofdpersonen uit zijn beroemde roman vinden het document niet, maar het moet er zijn, beweert hij. Ergens in de wereld. Een spannend idee. Brown is bij lange na niet de eerste die denkt dat Jezus en Maria Magdalena minnaars zijn geweest. Het idee zoemt al decennialang rond – te beginnen in kringen van
10
theologen. Het succes van De Da Vinci Code heeft het idee explosief over de wereld verspreid. De tijd is kennelijk rijp voor een herwaardering van de basis van het christelijk geloof. De centrale goddelijke figuur, Jezus, moet een vrouwelijke partner krijgen. Zelfs conservatieve gelovigen blijken wonderlijk geraakt te kunnen worden door het besef dat er nóg een belangrijke vrouw in het spel was, tweeduizend jaar geleden. Niet alleen de maagdelijke moeder Maria, maar ook de minnares Maria. Het effect van De Da Vinci Code is dat talloze mensen zelf op zoek gaan naar feit en fictie over de eerste eeuwen van het christendom, naar de oorspronkelijke teksten en de betekenis van de verhalen waarop onze cultuur voor zo’n belangrijk deel is gegrondvest. Waarom zijn we zo gefascineerd door het idee dat Jezus en Maria Magdalena een relatie hadden? In de Bijbel lees je daar niets over. In gnostische teksten nog veel minder. Ook in de katholieke traditie is die relatie er niet. Het is typisch iets voor onze tijd dat auteurs op het idee komen dat Jezus en Maria Magdalena een liefdespaar kunnen zijn. Het oergegeven van de man-vrouwverhouding keert daarmee terug in het hart van onze religie. Het geeft veel mensen een onbestemd aha-gevoel: maar natúúrlijk! Je ziet het pas als je het door hebt, maar dan kun je er ook niet meer omheen. Dan blijken er overal tekenen en aanwijzingen te zijn die duiden op zo’n relatie. Het is alsof we een familiegeheim op het spoor komen en met terugwerkende kracht begrijpen waarom bepaalde gespreksonderwerpen in het gezin altijd taboe waren, waarom moeder soms ineens zo grimmig keek en ooms en tantes begonnen te fluisteren. Waarom wordt de rooms-katholieke kerk, vertegenwoordigd door die non in het boekwinkeltje, juist daarover zo boos? Wat is er mis met de bewering dat Jezus een
11
gewone man was die een gewoon liefdesleven leidde? Verdwijnt de reden voor dat middeleeuws aandoende celibaat van priesters als Jezus niet celibatair blijkt te zijn geweest? Maar waarom in hemelsnaam wil de rooms-katholieke kerk toch dat haar priesters nog altijd seksloos leven? En als we vragen gaan stellen, dan liggen er nog een paar brandende kwesties. Waarom mag je van de paus alleen vrijen binnen het huwelijk en waarom moet dat zonder voorbehoedsmiddelen, alsof seks er alleen was voor de voortplanting? Niet dat protestanten zoveel gezelliger met seks zijn omgegaan. Waarom waren de puriteinen zo puriteins en de calvinisten zo calvinistisch en waarom zijn conservatieve protestanten dat nog steeds? Kortom, wat hééft het hele christendom eigenlijk tegen seks – zo’n sterke weerzin dat zelfs de moeder Gods, Maria, getransformeerd werd tot seksloos wezen en aanbeden als eeuwige maagd? Waarom is seks voor orthodoxe christenen duivels en wat is dat eigenlijk, de duivel? Ook op deze vragen zal ik in de loop van mijn eigen zoektocht antwoorden vinden. Verrassende en fascinerende antwoorden. Het verhaal van de liefde tussen Jezus en Maria Magdalena blijk je te kunnen lezen als een archetypisch verhaal, een mythe die essentiële informatie bevat over de ontwikkeling van de mens en de rol daarin van de seksualiteit. Het verhaal bevat een blauwdruk, een model, dat gelovigen aanzet tot innerlijke groei. Het christendom heeft deze mythe gekoesterd, verpakt in de vorm van geloofswaarheden die eeuw na eeuw van generatie op generatie trouw zijn doorgegeven. Wij kunnen ze uitpakken, dat wil zeggen: bewust maken. De my-
12
the geeft zelfs een aanwijzing hoe we verder kunnen gaan, hoe we onze seksualiteit opnieuw kunnen verbinden met spiritualiteit, kunnen transformeren. In de basiliek van Vézelay, gewijd aan Maria Magdalena, is het koel en donker. Plasjes zonlicht vallen op het gangpad van het grote middenschip. Ze vormen een lichtend spoor, van de zware binnendeuren tot aan het altaar. Op de vierentwintigste juni, Sint-Jan, de dag van Johannes de Doper, om twaalf uur ’s middags, markeert de zon exact het midden van het pad. De hele basiliek en vooral de ramen van het middenschip aan de zuidzijde zijn speciaal zo geconstrueerd dat de zon op die dag een spoor van lichtvlekken maakt van voor naar achter, midden door de kerk. Dat lichtspoor symboliseert de tocht uit het duister naar de opgaande zon – Christus: het licht van de wereld. Johannes de Doper is belangrijk omdat hij de komst van Jezus Christus aankondigt. En Maria Magdalena hoort erbij omdat zij de Opgestane, na zijn kruisdood en zijn tocht door de hel, terug op aarde verwelkomt. Deze twaalfde-eeuwse basiliek is gevestigd op de fundamenten van een nog ouder nonnenklooster, dat in 868 gesticht is door de legendarische Girart de Roussillon. In de crypte ligt een stukje bot van Maria Magdalena, volgens het bijschrift, opgebaard in een glazen cilinder, gedragen door gouden engeltjes en heiligenbeeldjes – het doet een beetje denken aan een popperig Sneeuwwitje in een glazen kist. Je kunt een waxinelichtje aansteken voor een euro, of een kaars voor twee euro, en als je niet weet wat je knielend voor je vlammetje moet bidden, heeft de kerk een suggestie: ‘Heilige Maria Magdalena, jij aan wie Jezus vergiffenis schonk, jij die hem zozeer hebt liefgehad, die hem uit liefde diende, je was zo dicht bij het
13
kruis. Op paasochtend kreeg je van hem de opdracht om de opstanding te verkondigen. Help ons geloven dat het leven sterker is dan de dood, dat de liefde alles overwint.’ Het gebed vat samen hoe er in de kerk zoal over Maria Magdalena is gedacht. Zij is namelijk de bekeerde prostituee, de zondares van wie Jezus zeven demonen doet uitgaan. Die hem zalft met kostbare olie, die wenend van berouw zijn voeten besprenkelt met haar tranen en droogt met haar lange haar. Die in tegenstelling tot haar zuster Marta aan zijn voeten blijft luisteren. Die in de buurt blijft als Jezus aan het kruis lijdt en sterft, en die op de tweede ochtend na de kruisdood met balsem naar het graf komt in de tuin van Nikodemus – om te ontdekken dat haar geliefde meester is opgestaan, en leeft. Het is een beeldend, kleurrijk verhaal. Mythisch. Wat betekent het? Laten we beginnen bij het begin.
14
1 Het begin
Wanneer ik de kruisiging en opstanding van Jezus en zijn interactie met Maria Magdalena een mythisch beeld noem, wil dat niet zeggen dat ik een uitspraak doe over christelijke dogma’s. ‘Golgotha’ is een mysterie, groter dan ik kan bevatten. Het centrale christelijke thema van God die zich met het aardse leven verbindt door middel van de menswording in Jezus Christus is een geloofswaarheid die ik niet zou durven of willen aanvallen. Rond het begin van onze jaartelling moet zich iets ontzagwekkends hebben voorgedaan, iets wat diep ingrijpt in de geschiedenis, in het zich ontwikkelende bewustzijn van de mensheid. Bij gebrek aan beter is dat prima te omschrijven als: het Woord is vlees geworden, of: God is mens geworden. Je kunt het ook hebben over een nadir in de ontwikkelingslijn van de menselijke evolutie, waar het geestelijke zich opnieuw met het stoffelijke verbindt. Of over het ontstaan van een nieuw centrum van autonoom zelfbewustzijn in het menselijk bewustzijnscollectief. Of zelfs over een energieverandering in de aura van de aarde. Nu kijken wij nog in een wazige spiegel. Om Paulus te citeren: het zijn allemaal onvolledige en gebrekkige manieren om uit te drukken dat we niet weten wat er precies gebeurd is, maar dat we wel aanvoelen dat het heel belang-
15
rijk is. Het is niet voor niets dat de jaartelling van onze cultuur daar begint. Dat ik de centrale christelijke mythe in dit boek psychologisch en spiritueel-seksueel duid, wil dus niet zeggen dat ik de geloofswaarheden van het christendom aanval of afwijs. Het wil alleen zeggen dat ik er nog een andere laag in exploreer. Het is geen kwestie van of - of, maar van en - en. De onuitputtelijke rijkdom van de joods-christelijke bijbelteksten staat ons toe er, behalve de orthodoxe of vrijzinnige betekenis die we er in de loop der eeuwen in gevonden hebben, nog een betekenisveld in te ontdekken, zonder dat de andere velden aan betekenis of waarde inboeten. Volgens de joodse traditie heeft het Hebreeuws van de Torah zeventig betekenislagen. Het Grieks van het Nieuwe Testament is misschien niet zo peilloos diep, maar toch zeker ook gelaagd. Op één diepgelegen laag van de tekst kun je het bijbelse verhaal, dat wil zeggen het verhaal over Jezus en Maria Magdalena met als bijbehorende voorgeschiedenis het verhaal over Adam en Eva, lezen als een mythe over de psycho-seksuele ontwikkeling van de mens. Het gaat dan niet om de mens Jezus en de mens Maria Magdalena, maar om hun archetypische betekenis, hun evenbeeld in de ziel van elk mens. Mythen bestaan in elke beschaving; het zijn mondeling overgeleverde verhalen die in symbolen en beelden vertellen over het ontstaan van de wereld en de mens, over het doel van het leven en de weg naar dat doel toe. In het apocriefe boek Evangelie volgens Filippus staat het zo: ‘De waarheid is niet naakt in de wereld gekomen, maar in symbolen en afbeeldingen; anders zou de wereld de waarheid niet kunnen ontvangen.’ Mythe is Grieks voor ‘woord’, met name het gesproken
16
woord. In onze tijd betekent een mythe vaak ‘een leugen’, iets wat veel mensen weliswaar geloven en wat juist niet waar is. Maar de grote religieuze mythen zijn geen leugens. Het zijn verhalen die in beeldende, symbolische vorm visies op het leven zichtbaar maken voor de vertellers en toehoorders, en overleveren aan volgende generaties. En die visies zijn doorgaans verrassend universeel, of tijdloos, als je de symboliek ervan verstaat. Volgens sommige scheppingsmythen bijvoorbeeld, zoals een Tibetaanse, is het heelal ontstaan uit een ei dat openbarstte en alle bouwstoffen bevatte die het heelal nodig had. Dat komt aardig in de buurt van het hedendaagse wetenschappelijke verhaal over de Big Bang: het hele heelal is dertien miljard jaar geleden ontstaan door een explosie vanuit een nietig puntje waarin alle materie en informatie lagen opgeslagen. De mythen vertellen hetzelfde verhaal, maar in een beeld dat te bevatten was voor het bewustzijn van de tijd waarin ze ontstonden. Het begin van het mythische scheppingsverhaal in Genesis lijkt trouwens ook wel wat op het evolutieverhaal van moderne biologen, door je oogharen bekeken. Eerst verschijnt op aarde het ‘gewriemel van bezield leven’, dan het gevogelte, de grote gedrochten (wij zouden zeggen: de dinosaurussen), het vee, het kruipend gedierte – en ten slotte komt de mens. Creationisten die in de letterlijke waarheid van de Bijbel geloven en denken dat de schepping een kwestie van zes dagen was, zijn letterknechten die niet symbolisch kunnen denken; de oude teksten kloppen natuurlijk niet woord voor woord. Maar wanneer je niet de woorden maar de beelden tot je door laat dringen, krijg je een aardig, enigszins impressionistisch beeld van de evolutie. Dat betekent dat degenen die deze scheppingsmythen ontwikkelen, een intuïtief beeld van de werkelijkheid
17
moeten hebben. Die informatie komt als het ware uit een bron die voorbij het persoonlijke bewustzijn van de vertellers ligt, een collectief onbewuste – in de terminologie van Carl Gustav Jung. Hoe werkt dat, een verhaal mythisch duiden? Neem de zondeval, het dramatische verhaal in Genesis 2. Eva laat zich verleiden door de slang en eet enkele vruchten van de boom van kennis van goed en kwaad, hoewel God dat verboden heeft. Ze geeft er ook Adam van te eten en het resultaat is dat ze uit de hof van Eden verjaagd worden. Want God wil voorkomen dat ze ook nog eten van de levensboom en daardoor het eeuwige leven krijgen. Wat kan dit betekenen? God, dat wil zeggen jhwh, plant een hof in Eden en plaatst daarin de mens die hij geschapen heeft. jhwh is moeilijk te vertalen Hebreeuws, zeggen deskundigen; het is een archaïsche vorm van het werkwoord zijn. De meningen over de beste vertaling lopen uiteen, zoals meningen van deskundigen altijd uiteenlopen. De een zegt dat het betekent: ‘Ik zal er zijn voor u’. Een ander zegt: ‘Ik ben die Ik ben’. Maar een goede en traditioneel joodse vertaling is: ‘Dat wat was, is en zal zijn.’ Vandaar dat men ook wel vertaalt met ‘de Eeuwige’. Het Eeuwige kan ook. Dan staat jhwh voor het eeuwige bewustzijn, waarin alle verschijnselen, het leven en alles wat tijdelijk is, in een eeuwige fontein van scheppingskracht geschapen worden en weer worden opgenomen. In dit eeuwige bewustzijn verschijnt dan de hof van Eden. Eden betekent lust, wellust. Een lusthof is de gangbare associatie, een paradijs. Je kunt er die fase van de mens in zien waarin hij zich in een lusthof waant en louter bezig is met het bevredigen van primaire lustgevoelens – eten, drinken, fysieke warmte. Met andere woorden: de babytijd van de mensheid. 18
Een baby is één brok onschuldige, fysieke lustgevoelens, onbewust libido. Er is wat men wel noemt een ‘oceanisch bewustzijn’: de pasgeboren baby weet niet dat hij een afgescheiden personage is. Hij voelt zich een met de moeder, met de omgeving. Hij verblijft, zou je kunnen zeggen, permanent in het eeuwige bewustzijn, in jhwh. Zo stel ik me voor dat ook de mensheid als geheel, in de verre, verre prehistorie, een allereerste beginfase in de menselijke evolutie doormaakt waarin er een vorm van oceanisch bewustzijn bestaat. Men voelt zich nog één met de omgeving. Net als alle zoogdieren is die eerste mens volledig onderworpen aan de ritmes en de wetten van de natuur, van zijn instincten. Een idee van goed of kwaad is er niet. Op een zeker moment is deze mens zich, op een of andere mysterieuze manier, van die natuurwetten gaan losmaken. Daarmee raakt die primitieve mens ook het eenheidsbewustzijn kwijt. Verderop in dit boek kom ik hier nog uitgebreid op terug. Hier wil ik alvast in grote lijnen schetsen hoe ik deze ontstaansmythe duid. De eerste ‘zonde’, suggereert de mythe, heeft iets te maken met schaamtebesef en bewustwording van seksualiteit, want direct nadat Adam en Eva hebben gegeten, gaan hun ogen open en merken zij dat ze naakt zijn. Wat is die seksueel getinte zonde die de mens uit het paradijs verjaagt, gesymboliseerd door het eten van de vruchten? Het is niet de seksualiteit zelf: die wordt vanzelfsprekend geacht, in de mythe. God heeft de mens doormidden gesneden – het woord ‘seks’ komt van secare, snijden in het Latijn – en zo zijn man en vrouw ontstaan. ‘Zo komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan zijn vrouw, met wie hij één van lichaam wordt,’ lezen we in Genesis 2, 24. Eén van lichaam wor-
19
den met elkaar is dus het directe gevolg van de scheiding in geslachten, en er is niets mis mee, zo te zien. Toch is er iets aan die seks wat de mens met onbehagen vervult. Ik denk dat niet de seksualiteit zelf, maar de seksuele lust de bron van dat onbehagen blijkt te zijn, volgens de mythe. En die lust is tegelijkertijd – zoals ik zal betogen – de belangrijkste impuls tot evolutionaire ontwikkeling van het menselijke bewustzijn. Dieren paren alleen tijdens vruchtbare dagen, wanneer de vrouwtjes bronstig zijn, tochtig of loops. Bij de mensapen, met name de chimpansees, wordt dat anders; zij paren eigenlijk voortdurend. Het is alsof chimpansees vingeroefeningen zijn van de schepper: een experiment met een ander soort seksualiteit. Bonobo’s gebruiken seks zelfs als sociaal smeermiddel, om ruzies te sussen en de vrede in de groep te bewaren. Maar chimpansees zijn nog geen mensen, hoewel hun dna maar 1,6 procent verschilt van dat van ons. Chimpansees hebben geen verbeeldingskracht. Ze paren zonder veel benul, binnen zeven seconden. En dan verschijnt de mens, en de mens heeft wéét van seksualiteit, de mens bezit verbeeldingskracht en vormt daarmee seksuele lust. En met dezelfde verbeeldingskracht schept de primitieve mens religie. De scheppende verbeeldingskracht die in de mens lust doet ontstaan, doet in de psyche ook een beeld ontstaan van een goddelijke orde, een goddelijke wet. En de mens wijkt af van die wet. Het nieuwe, afwijkende paargedrag moet in de prille mensenpsyche zo een sensatie veroorzaakt hebben dat daardoor goddelijke wetten worden overtreden. Ik doe het niet meer als een onschuldige aap, alleen in dienst van het voortbestaan van de soort, is het vage maar verontrustende besef: ik doe het voor mijn eigen plezier - dus ben ik ongehoorzaam aan een kosmische wet, de wet van
20
de natuur, van God. Beter gezegd: van de Godin. Want vóór er een God was, was er een Godin. We zullen het nog uitvoerig over haar hebben. Onmiddellijk begint de mens die nieuwe seksuele lust dan ook te regelen met behulp van regels en rituelen, zelfgekozen, als opvolgers van de natuurwetten. Wie het met wie mag doen, of moet doen, en wanneer en hoe, wordt onderworpen aan religieuze wetten. Seks en religie zijn in de geschiedenis van de mens tot voor kort vrijwel altijd innig verstrengeld geweest. In dezelfde vroege ontwikkelingsfase ontdekken mensen dat zij sterfelijk zijn, zegt de mythe: ze worden verjaagd uit het paradijs, zodat ze niet kunnen eten van de boom van het eeuwige leven. Ze beseffen dat ze zullen sterven en ervaren dat kennelijk als straf voor de overtreding van de goddelijke natuurwet. Het ontstaan van religie, van seksuele lust en van een sterfelijkheidsbesef – eros en thanatos –zijn blijkbaar uiterst nauw met elkaar verbonden in de vroegste fase van het mensdom, evenals het ervaren van het ‘ik’. De volgorde waarin die scheppingen in werkelijkheid voor het eerst in het menselijk bewustzijn opdoemen, valt niet makkelijk te achterhalen. Beseffen de eerste mensen dat ze sterfelijk zijn en roept dat de noodzaak in het leven om hun lust te ritualiseren? Dat zou kunnen. Maar het kan ook andersom gegaan zijn: het ontstaan van seksuele relaties kan de mensen wijzer hebben gemaakt, bewuster, menselijker. Dan is dit de volgorde: ze beginnen voor hun plezier met elkaar te vrijen – en hun ogen gaan open; ze beseffen dat ze op een dag zullen sterven en bedenken rituelen om God te eren. Seksuele lust, het vermogen van de mens om zich genot voor te stellen en daarnaar te streven, en daaraan gekoppeld de neiging om menselijke seksuele relaties aan te gaan, is dan de stuwende factor, de drijfveer en motor
21
van het evoluerende menselijke verstand. Wanneer je de mythe interpreteert als symbolische weergave van het proces, is dat de historisch correcte volgorde. Het is een prikkelende hypothese. Seks, het verlangen naar eenwording, zou de drijvende kracht zijn achter onze ontwikkeling, ook nu nog. Critici zullen zeggen: kinderen van nu worden veel eerder uit het paradijs verdreven dan dat ze seksueel ontwaken. Rond het derde levensjaar ervaart een kind zichzelf al als een apart wezen: het gaat ‘ik’ zeggen en het leert ‘nee’ te zeggen. Het kan nu ook ouderlijke verboden overtreden en weten dat het dat doet. Dat is het begin van de autonomie, de persoonlijke vrijheid. En het betekent het definitieve einde van het oceanische bewustzijn, van de ervaring van vanzelfsprekende en permanente geborgenheid, van eenheid. Maar pas rond het elfde jaar verschijnt, met het ontwaken van de seksualiteit, ook de puberale schaamte in hedendaagse kinderen – jaren nadat het kind ‘ik’ is gaan zeggen. Er is in de mythe dus sprake van een verkort perspectief; de gebeurtenissen zijn als een harmonica in elkaar geschoven. Dat kan, in mythen. Maar is het niet óók denkbaar dat in een zeer vroeg evolutionair stadium deze twee ontwikkelingsstappen min of meer samenvallen? Dat de primitieve mens pas ‘ik’ gaat zeggen op het moment dat hij of zij in de puberteit komt? In de loop van duizenden jaren zijn die twee momenten uit elkaar gespeeld, is het ‘ik’-moment steeds vroeger opgetreden en de puberteit steeds later. In de tussenliggende kinderjaren is er nu gelegenheid om meer te leren, zich te ontwikkelen. Hoe meer de mens zich ontwikkelt, zou je kunnen zeggen, hoe meer kinderjaren hij er gaandeweg bij krijgt, óm zich te ontwikkelen.
22
Iets dergelijks is immers nog niet zo heel lang geleden met de puberteit gebeurd. Duizenden jaren lang is het normaal dat meisjes direct na de eerste menstruatie aan een partner gekoppeld worden, en in minder ver ontwikkelde samenlevingen is dat nog zo. In onze maatschappij is dat niet langer de norm: er ligt nu een periode van scholing tussen het begin van de puberteit en de relatievorming. Kortom, de jeugd van de mens wordt steeds langer uitgerekt: hoe wijzer hij wordt, hoe verder hij zich evolutionair ontwikkelt. Zo interpreteer ik dus de bijbelse scheppingsmythe. Het laat meteen het wereldbeeld zien van waaruit ik in dit boek vertrek. Ik stel voor het menselijk bewustzijn te beschouwen als één psychisch organisme – de mensheid – dat zich op een ongelooflijk complexe manier in miljarden verschillende individuen ontwikkelt. Deze ontwikkeling verloopt, hoe complex ook, grofweg analoog aan de ontwikkeling van het bewustzijn van een enkel mens: van babyachtig begin, via een puberteit waarin het libido uit het onbewuste tevoorschijn komt, tot volwassen rijping. Ooit zullen we oud worden, als mensheid, en sterven. Dat wil dus zeggen dat het menselijke ras uitsterft. Maar waarschijnlijk hebben we dan wel een nieuwe levensvorm ‘gebaard’ – is er een verder ontwikkelde soort uit ons ontstaan die de evolutie zal voort zetten. Naarmate de ontwikkeling van de mensheid als organisme vordert, is er meer te doen in elke leeftijdsfase en nemen individuen daar langer de tijd voor. Seksualiteit is door de hele evolutie heen de belangrijkste beschavende factor, de stuwkracht achter de evolutionaire ontwikkeling. Natuurlijk gaan mensen ook niet allemaal tegelijk door
23
die fasen. Wanneer de eerste mensen ‘ik’ beginnen te zeggen en beginnen te paren uit lust, zijn er nog talloze mensachtige individuen die zichzelf nog niet als afgescheiden eenheid ervaren, en die zuiver paren uit dierlijk instinct. Misschien is er een of andere ‘kritische massa’ vereist, een zeker percentage van de mensheid dat hevig bezig is met een bepaalde fase of die fase al heeft afgerond, wil er een mythe ontstaan die deze specifieke ontwikkelingsstap in de vorm van een verhaal registreert. Concreet: als genoeg prehistorische mensen zich uit het paradijselijke eenheidsbewustzijn verjaagd voelen, beginnen zij elkaar het verhaal te vertellen over een verloren paradijs en een God die hen daaruit verdreven heeft. Mythen geven dan in verhalende vorm fasen weer van het ontwikkelingsproces van het menselijk bewustzijn. Omdat ieder mens in grote lijnen dezelfde weg gaat als de mensheid als geheel, geven de mythen ook inzicht in groeifasen van ieder mens afzonderlijk. Daarom zijn veel mythen ook nu nog universeel geldig. Sommige mythen fungeren rechtstreeks als psychologische ontwikkelingsopdrachten of levenslessen. De toehoorders identificeren zich met de hoofdpersonen van de mythe en daardoor ontvangen ze informatie over een of ander proces waar ze zelf doorheen zullen moeten gaan, niet op rationeel, bewust niveau, maar in een diepere, onbewuste laag. Het woord ‘identificeren’ komt van de Latijnse woorden idem en facere, hetzelfde maken: je maakt jezelf in gedachten hetzelfde als de hoofdpersoon van het verhaal, zodat je zelf innerlijk kunt meebeleven wat hem of haar overkomt. De mythe verschaft het beeld dat je in je eigen geest kopieert, wat een andere manier is om te zeggen: dat je je eigen maakt, waarmee je je identificeert. Een mythe is niet hetzelfde als een legende. Legenden zijn
24
verhalen die om historische personen heen geweven zijn. Legende betekent letterlijk ‘wat (voor)gelezen moet worden’; het zijn oorspronkelijk verhalen over heiligen die opgeschreven en gelezen werden. Mythen zijn dus veel ouder, ze stammen uit de orale tradities van de prehistorie, uit de tijd voordat het schrift ontwikkeld was. Legenden bevatten vaak mythische elementen, maar ze komen niet uit een collectief onbewuste. Ze zijn niet universeel; ze gaan alleen over die éne held of heldin, daar en toen. Mythen zijn dikwijls simpele verhalen; je kunt ze in enkele zinnen samenvatten. Legenden zijn vaak lang uitgesponnen verhalen met veel fantasievolle details. Mythen gaan over ons allemaal, hier en nu. Daarom spreken ze ook altijd sterk tot de verbeelding, hebben ze door de eeuwen heen vele kunstenaars geïnspireerd. Je kunt een mythisch element dan ook herkennen aan zijn universele karakter; met variaties komt het voor in verhalen van volkeren die ver uit elkaar leven, in plaats en in tijd. Mythen gaan over zeer grote thema’s: leven en dood, het kwaad en verlossing – en vooral over de rol van seksualiteit. Wat direct opvalt bij mythen is hoe ongelooflijk sexy ze zijn. Het is echt rooie-oortjeslectuur; seks is een van de belangrijkste thema’s. Ook verkrachtingen en castraties zijn telkens terugkerende elementen. Hoe ouder de mythe, hoe minder verhullend de taal. ‘Dat is hem, Sjamchat, ontbloot je borsten, doe je benen wijd, opdat hij je neme. Aarzel niet, neem zijn ademstoten tot je. Zodra hij je ziet, zal hij naar je toe komen. Doe je kleed uit, zodat hij je kan dekken. Doe met hem, de woesteling, het werk van een vrouw.’
25
26
In het Gilgamesj-epos, een van de oudste mythische verhalen uit de wereldliteratuur, spreekt een jager deze opwindende zinnen tot Sjamchat, de tempelpriesteres of tempelprostituee van Isjtar. In latere geschriften zal de taal van de mythen minder expliciet worden. Hoe jonger de mythe, hoe meer het centrale thema verborgen blijft of in bedekte termen wordt verwoord. Maar je hoeft geen professionele freudiaan te zijn om er toch allerlei erotische symboliek in te ontwaren. Om te weten hoe mythen ontstaan, hoef je maar in onze eigen cultuur om je heen te kijken. Er is namelijk op dit moment een fascinerende mythe aan het ontstaan: die van de strijd tussen de mens en de machine. Kort samengevat is het verhaal: de mens heeft machines geschapen, robots, en die dreigen de macht over te nemen, of hebben dat al gedaan. Er is een held nodig die de strijd tegen de machines durft aan te gaan. In sommige versies van de mythe wint de held, in andere is de uitkomst nog onzeker. Soms heeft de mens een goede robot of een leger robots nodig om de strijd tegen de slechte robot te winnen. De goede robot moet dan uiteindelijk zichzelf offeren. Aan het eind van dit boek zal ik een poging doen ook deze nieuwe mythe te duiden; volgens mij hoort hij bij het grote verhaal over de seksuele evolutie van de mens. De Bijbel mythisch interpreteren is niet nieuw; theologen zijn er al eeuwen mee bezig. De een bouwt voort op het gedachtegoed van de ander. Bij de voorbereiding en tijdens het schrijven van dit boek bleek ik telkens weer een wiel uit te vinden dat allang door iemand anders uitgevonden was. Als ik vertelde aan mensen wat ik op het spoor was, zeiden die vaak: ‘Dat klinkt Hegeliaans’ of ‘Dat zegt Lessing ook’ of ‘Dat doet me denken aan de
27
ideeën van Lacan, of van Willigis Jaeger’, terwijl ik van geen van deze auteurs ook maar iets gelezen had. Dat heb ik opgevat als aanmoediging: kennelijk ben ik niet de enige met deze ideeën. Maar de gedachte bekroop me: eigenlijk moet ik zeven jaar studeren – theologie, filosofie, geschiedenis, vergelijkende godsdienstwetenschappen, mythologie, antropologie en psychologie. Dan kan ik misschien op een deelonderwerp promoveren. Dit boek heeft geen wetenschappelijke pretenties. Wetenschap is millimeterwerk; ik trek af en toe zevenmijlslaarzen aan. Ik presenteer mijn visie hier dan ook niet als het laatste woord of als de definitieve waarheid, maar alleen als mijn visie, ondersteund door literatuur en soms ook puur intuïtief gezien, in de hoop dat anderen weer verder zullen denken, corrigerend en lacunes opvullend. Meer onderzoek is dringend gewenst. Wat ik bij te dragen heb, is een tamelijk gedurfde interpretatie van de universele mythe over het mannelijke en het vrouwelijke, en een eigenzinnige visie op de seksuele evolutie van de mens. Waartoe zijn wij man en vrouw op aarde? Wat is de ontwikkelingsopdracht aan Adam en Eva? Hoe verhoudt het verhaal van Jezus en Maria Magdalena zich daartoe? Wat is de waarde van lust – die oerdrift in ons allemaal, waarom wordt die als duivels ervaren en hoe helpt die lust ons in onze ontwikkeling? Is er een typisch vrouwelijke soort lust en een mannelijke, en hoe hebben die twee zich in de geschiedenis gemanifesteerd? Wat is de nieuwe fase die het christendom in dit opzicht inluidt? En wat is de volgende opdracht? Antwoorden op die vragen maken ook duidelijk waarom deze verhalen zo sterk ingeworteld zijn in onze cultuur, waarom ze als het ware onuitroeibaar voortleven en telkens opnieuw schrijvers en andere kunstenaars inspireren. Adam en Eva zijn geen flauwe verzinsels maar ar-
28
chetypische elementen die in de psyche van ieder mens levend actief zijn. De offers van Jezus en Maria Magdalena verbeelden dat wat mannen en vrouwen kunnen doen om bewustere mensen te worden, vrijer en liefdevoller. Het is het spannendste liefdesverhaal ooit verteld: de geschiedenis van man en vrouw op aarde.
29
2 De bijbelse Maria Magdalena
De meest ontroerende Maria Magdalena komen we tegen in het evangelie van Johannes, hoofdstuk 20. Drie vrouwen blijven dicht in de buurt als Jezus wordt gekruisigd. Ze heten alledrie Maria – dat is meteen al een significant detail, voor wie op zoek is naar mythische elementen. Het zijn Maria uit Magdala, Maria de moeder van Jezus, en de zuster van die moeder, de tante van Jezus, die kennelijk ook Maria heet: Maria de vrouw van Klopas. Dat twee zusters allebei Maria heten, is ook in bijbelse tijden niet gebruikelijk. De drie Maria’s zijn een drievuldigheid. De Grote Godin die in de voorpatriarchale tijden over de hele wereld wordt vereerd, heerst over leven, dood en vruchtbaarheid. Met het voortschrijden van de evolutionaire ontwikkeling raken deze drie aspecten van elkaar gescheiden. Er zijn godinnenbeeldjes gevonden met drie hoofden en nog latere culturen vereren vaak drie verschillende godinnen die bij elkaar horen: een voor het leven, een voor de dood en een voor vruchtbaarheid. De drie Maria’s in Johannes 20 doen hieraan denken. Mythisch gezien staat hier, bij de man die zichzelf offert, één vrouw, maar wel de hele vrouw, in al haar aspecten.
30
Bijna alle mannelijke discipelen zijn weggevlucht, uit angst voor de Romeinen, of omdat ze de aanblik van hun lijdende meester niet konden verdragen – wie zal het zeggen. Alleen Johannes is blijven staan, samen met de drie Maria’s. Deze vrouwen hebben dus hun geliefde zoon, respectievelijk neef, leermeester – en misschien wel minnaar – van dichtbij een verschrikkelijke marteldood zien sterven. Jozef van Arimatea en Nikodemus hebben daarna van de Romeinen het lichaam van Jezus gekregen, ze hebben het met geurige kruiden in lijkwindsels gebonden en het in de grafkamer in de tuin van Nikodemus neergelegd. Op de eerste dag na de sabbat, zondagochtend, als het nog donker is, komt Maria Magdalena bij het graf en ziet dat de steen weg is. Ze rent naar Petrus en de andere discipel die bij hem is en roept: ‘Ze hebben de Heer uit het graf gehaald en we weten niet waar ze hem hebben gelegd!’ De mannen komen mee, kijken in het graf en constateren dat de windsels er liggen, maar dat het lichaam is verdwenen. Zij gaan de tuin weer uit; Maria Magdalena blijft huilend staan. Ze kijkt nog eens in het graf, alsof ze niet kan geloven dat het lichaam echt verdwenen is. Ik citeer uit de Nieuwe Bijbelvertaling: ‘Maria stond nog bij het graf en huilde. Huilend boog ze zich naar het graf, en daar zag ze twee engelen in witte kleren zitten, een bij het hoofdeind en een bij het voeteneind van de plek waar het lichaam van Jezus had gelegen. “Waarom huil je?” vroegen ze haar. Ze zei: “Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze hem naartoe gebracht hebben.” Na deze woorden keek ze om en zag ze Jezus staan, maar ze wist niet dat het Jezus was. “Waarom huil je?” vroeg Jezus. “Wie zoek je?” Maria dacht dat het de tuinman was en zei: “Als u hem
31
hebt weggehaald, vertel me dan waar u hem hebt neergelegd, dan kan ik hem meenemen.” Jezus zei tegen haar: “Maria!” Ze draaide zich om en zei: “Rabboeni!” (Dat betekent ‘meester’.) “Houd me niet vast,” zei Jezus. “Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zusters en zeg tegen hen dat ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.” Maria uit Magdala ging naar de leerlingen en zei tegen hen: “Ik heb de Heer gezien!” En ze vertelde alles wat hij tegen haar gezegd had.’
Een aangrijpende scène. Maria Magdalena rouwt. Ze wil het gehavende lichaam van haar geliefde Jezus zien, misschien wil ze een kus op zijn voorhoofd drukken, misschien wil ze hem wassen, afleggen, balsemen. En dan is ook die laatste troost haar niet gegund. Ze hebben hem weggehaald! Waar is hij? Verblind door haar tranen herkent ze Jezus niet, ze denkt dat hij de tuinman is. Heeft die het lichaam soms meegenomen? Dan zal ze het terughalen. Als Jezus haar bij haar naam noemt, herkent ze hem pas. Rabboeni betekent eigenlijk ‘geliefde meester’ of ‘geachte meester’. In hedendaags spraakgebruik ligt daar voor ons gevoel misschien een tegenstelling in: iemand is meestal óf geliefd óf geacht, niet allebei tegelijk. Maar voor spirituele leerlingen is de meester niet alleen hooggeacht, maar ook intens bemind. Rabboeni is te vergelijken met de Indiase aanspreektitel guruji, die ook zowel liefde als verering uitdrukt voor de goeroe, de meester. De bijbelse Maria Magdalena is dus een leerling van Jezus, een discipel. Op het letterlijke niveau van het verhaal is er geen sprake van een liefdesband tussen hen. Maar er moet toch een sterke emotionele verbintenis tussen die twee bestaan, althans volgens de tekst.
32
Waarom zegt Jezus tegen de dolblije Maria Magdalena ‘Houd me niet vast’? In het Grieks staat daar Mè mou haptou. In de Latijnse Vulgaat werd het vertaald met Noli me tangere, en in de Statenbijbel is dat geworden ‘Raak mij niet aan’. Noli me tangere is een beroemd geworden zin en het moment in het Johannesevangelie is al net zo beroemd. Talloze schilders hebben dit moment uitgebeeld: Fra Angelico, Michelangelo, Giotto, Hans Holbein de Jongere, Titiaan, Correggio, Rembrandt… Op de meeste van die schilderijen zie je Jezus met de handen enigszins uitgestrekt om Maria Magdalena tegen te houden, die hem kennelijk om de hals wil vallen, of ten minste zijn voeten omklemmen. Dat wil hij blijkbaar voorkomen. Vreemd, want acht dagen na deze scène in de hof van Nikodemus nodigt de opgestane Jezus de ongelovige Thomas nadrukkelijk uit om met zijn vinger in de wonden te prikken die door de spijkers geslagen zijn, en zijn hand te leggen op de wond in de zijde die de lans van de Romeinse soldaat heeft toegebracht. Waarom zou Jezus dan zijn trouwe leerling Maria Magdalena, de vrouw die klaarstaat met balsemende oliën, angstvallig van elke aanraking afhouden? Ook voor de kerkvaders van de christelijke traditie uit de eerste eeuwen is dit een lastig punt. Origenes worstelt met de vraag en concludeert dat Jezus aan Maria nog niet volledig verschijnt als opgestane. Ambrosius meent dat Maria Magdalena de hemelse staat van de herrezene niet direct herkent en daarom weggehouden wordt. Augustinus vindt het een bijna onoplosbare kwestie maar sluit zich bij de interpretatie van Ambrosius aan: het is háár fout. In de traditie vormt zich het idee dat Jezus Maria Magdalena duidelijk wil maken dat hij nu tot een andere, verheven orde is overgegaan.
33
Hans Stolp heeft er in zijn boek Maria Magdalena of het lot van de vrouw een esoterische verklaring voor, die hij plastisch uitwerkt. ‘Maria wil hem omhelzen, vasthouden. Maar dan zegt de Meester: “Raak mij niet aan.” Die paar woorden zijn gevleugelde woorden geworden die ook veel misverstanden hebben opgeroepen. Wijst de Meester die liefdesbetuiging van zijn intieme gezellin af? Klinkt in deze woorden een afwijzing door en wordt Maria Magdalena op haar plaats gezet? Dat bedoelen de woorden van de Meester echter niet. Zoals de vlinder, die net uit de cocon gekropen is, nog uiterst teer en kwetsbaar is en natte vleugels heeft, die eerst moeten drogen voordat zij als vlinder kan opstijgen, zo is het ook met dat lichtlichaam van de Meester: het heeft zich nog maar net uit de omhulling van het fysieke lichaam losgemaakt, is nog uiterst kwetsbaar en teer en verdraagt daarom nog geen aanraking.’ Aldus Stolp. Pas later zijn Jezus’ vleugels als het ware gedroogd, en is het ‘lichtlichaam’ zo sterk geworden, volgens Stolp, dat Thomas er zijn handen op kan leggen. Het is eigenlijk een materialistische verklaring. Stolp gelooft werkelijk in een of ander fijnstoffelijk lichaam, van licht gemaakt, dat in het begin nog geen aanraking verdraagt maar later wel. Als je dat niet gelooft, is de scène dan betekenisloos? Integendeel. Het gebaar van Jezus heeft door de eeuwen heen tot de verbeelding gesproken omdat er een mythisch element in zit. Het maakt deel uit van een mythe. Dat verklaart waarom het zo vaak is geschilderd. In veel van die schilderijen is er sprake van nogal wat dubbelzinnigheid. Jezus wijst Maria Magdalena’s aanraking dan wel af, maar dat doet hij niet helemaal overtuigend. De afbeelding op de cover van dit boek, een detail uit een schilderij uit ongeveer 1537 getiteld Noli me tan-
34
gere van Giovanni-Battista Franco naar een tekening van Michelangelo, is een goed voorbeeld. Wat doet die hand van Jezus daar eigenlijk – duwt hij Maria Magdalena wel van zich af, of zijn de vingers in werkelijkheid op weg naar haar borsten, juist om ze aarzelend aan te raken? Maria Magdalena’s reputatie draagt bij aan het intuïtieve gevoel dat hier meer achter zit. Waarom is zij de eerste getuige van de opstanding? Vele eeuwen lang is haar bijzondere positie nadrukkelijk gekoppeld aan het beeld van deze vrouw als seksuele zondares. Jezus is immers gestorven voor onze zonden, en dat laat hij zien aan een zondares. Bovendien staat er geschreven – in Matteüs 21, 31: ‘De tollenaars en de hoeren zijn u voor bij het binnengaan van het Koninkrijk van God.’ We kunnen er rationeel van alles bij bedenken: Jezus is overgegaan tot een hogere orde, hij wil zijn lichtlichaam beschermen tegen aanraking door grofstoffelijke handen. Maar in ons onbewuste – de laag waarop mythen werkzaam zijn – blijft het beeld hangen dat Maria Magdalena hem wil vastpakken, omklemmen, en dat hij haar daarvan afhoudt. In de mythe is dat een cruciaal moment. ‘Raak me niet aan’ is niet de correcte vertaling. Het oorspronkelijke Grieks gebruikt het werkwoord haptein, dat we terugvinden in ons woord haptonomie. Het betekent vasthouden, vastklampen, letterlijk ‘grijpen zoals een roofvogel een prooi grijpt’. Vogels, vooral roofvogels, zijn symbolisch geassocieerd met de Grote Godin uit de prehistorie. Alleen wederkerig gebruikt betekent het werkwoord haptein aanraken, en dat is hier niet het geval. De nieuwe vertaling is dus de juiste. Jezus zegt niet tegen Maria Magdalena dat ze hem met geen vinger mag aanraken. Hij zegt: ‘Houd me niet vast, klamp je niet aan
35
me vast. Laat mij gaan, laat mij los.’ De mythische Maria Magdalena moet haar geliefde loslaten. Ze mag zich niet gedragen als een Grote Godin die haar minnaar vastgrijpt, die een man in een symbiotische wurggreep houdt, zoals een roofvogel zijn prooi. Ook bij Matteüs, Marcus en Lucas is Maria Magdalena de eerste getuige van de Opstanding. In het evangelie van Matteüs is ze samen met ‘de andere Maria’, namelijk de moeder van Jakobus en Jozef, achtergebleven in de graftuin. Ze gaan ’s ochtends nog eens kijken naar het graf. Dan beeft de aarde, een engel rolt de steen van het graf en verkondigt de Opstanding. Wanneer ze weglopen, komt Jezus hun tegemoet en groet hen. De vrouwen lopen op hem toe, grijpen zijn voeten vast en ‘bewijzen hem eer’. Hier houdt Jezus de vrouwen niet tegen; hij zegt alleen maar ‘Wees niet bang. Ga mijn broeders vertellen dat ze naar Galilea moeten gaan, daar zullen ze mij zien’. In het evangelie van Marcus gaat Magdalena samen met Maria de moeder van Jakobus en met Salome op de eerste dag van de week naar het graf, met geurige olie om het lichaam van Jezus te balsemen. Ook hier een engel, en die draagt de geschrokken vrouwen op om de leerlingen en Petrus te vertellen dat ze de Opgestane zullen zien in Galilea. ‘Nadat hij vroeg op de eerste van de week is opgestaan verschijnt hij het eerst aan Maria Magdalena, bij wie hij zeven demonen heeft uitgeworpen. Ze ging het nieuws vertellen aan de mensen die hem hadden vergezeld en die nu om hem treurden en rouwden.’ In het evangelie van Lucas is Maria Magdalena alweer een van de vrouwen die met geurige olie naar het graf komen om het lichaam van hun geliefde meester te balsemen. Ze zien hem niet, maar krijgen wel van twee stralende engelen te horen dat hij is opgestaan.
36
Ook hier is Maria Magdalena dus de eerste opstandingsgetuige. Van vroege kerkvaders kreeg zij de titel apostola apostolorum, de gezondene van de gezondenen, eerste onder de apostelen, en die voorname titel heeft zij nog altijd in de oosters-orthodoxe kerken. Alleen in het Johannesevangelie zegt Jezus tegen haar dat ze hem niet moet vasthouden. Des te opvallender dat dit moment in de kunst zo vaak is uitgebeeld. Kennelijk spreekt het mensen op een diep niveau aan. Jezus heeft het grote offer gebracht, zijn leven gegeven en is opgestaan uit de dood. Maria Magdalena wil hem vastpakken. En hij zegt: ‘Laat me los.’ Wat doet Maria Magdalena verder nog in de Bijbel? In Lucas 8 lezen we dat Jezus het land doortrekt vergezeld door ‘de twaalf’ en enkele vrouwen die waren genezen van boze geesten en ziekten en die de mannen onderhouden uit eigen middelen, waaronder: ‘Maria die ‘Magdalena’ wordt genoemd, uit wie zeven demonen zijn weggegaan.’ Marcus noemt haar specifiek als een van de vrouwen die van een afstand getuige zijn van de kruisiging; ‘onder wie Maria uit Magdala en Maria de moeder van Jakobus de jongere en van Joses, en Salome. Toen hij in Galilea verbleef, waren deze vrouwen hem gevolgd en hadden ze voor hem gezorgd, net als vele andere vrouwen die met hem waren meegereisd naar Jeruzalem.’ In het volgende hoofdstuk zijn het de drie bij naam genoemde vrouwen die met geurige olie naar het graf komen. En dan vermeldt Marcus in verzen die later aan zijn evangelie zijn toegevoegd, dat Jezus als eerste verscheen aan Maria uit Magdala, bij wie hij zeven demonen had uitgedreven. En dat is het wat de bijbelse Maria Magdalena betreft. Verder komt zij als zodanig – dus met de toevoeging ‘Magdalena’ of ‘de Magdaleense’ of ‘uit Magdala’ – in
37
het Nieuwe Testament niet voor. Maria Magdalena hoort dus bij de groep vrouwen die Jezus en zijn inner circle voedsel en onderdak geven, uit hun eigen zak betaald. Er zijn dankzij de meester zeven demonen uit haar geweken, ze is aanwezig bij de kruisiging en ziet als eerste de Opgestane in de hof van Nikodemus. Hoe zit dat met die demonen? Wat zijn dat voor demonen? Hoe komt de kerk op het idee dat Jezus aan Maria Magdalena vergiffenis schenkt? Hoe komt zij aan haar woeste reputatie, aan haar spannende carrière door de eeuwen heen als schutsvrouwe van prostituees die zich bekeren en patrones van boetelingen in het algemeen, van gevangenen, wijnhandelaren, kleermakers, schoenmakers, kammakers, zalfmengers, parfumfabrikanten, wolververs en cosmeticabereiders? Eerder in het evangelie van Johannes, in hoofdstuk 11, is er al een vrouw opgetreden die ook Maria heet en niet de moeder of de tante van Jezus is: Maria de zuster van Lazarus en Marta uit Betanië. ‘Dat was de Maria die Jezus met olie gezalfd heeft en zijn voeten met haar haar heeft afgedroogd,’ meldt Johannes, alvast vooruitlopend op hoofdstuk 12, waarin hij het verhaal van de zalving vertelt. In hoofdstuk 11 komt eerst nog het verhaal van de opstanding van Lazarus. Maria wordt hier alleen Maria genoemd, nergens staat dat zij de Magdaleense zou zijn. Maria en Marta sturen iemand naar Jezus met de boodschap: ‘Uw vriend is ziek.’ Jezus blijft twee dagen talmen in Jeruzalem, maar komt ten slotte toch naar Betanië. Beide zusters verwijten Jezus dat hij niet eerder gekomen is: dan zou hun broer niet gestorven zijn. Iedereen huilt, en Jezus begint ook te huilen. ‘Waar hebben jullie hem neergelegd?’ vraagt hij. ‘Haal de steen weg.’ ‘Maar Heer,’ zegt
38
Marta, ‘de stank! Hij ligt er al vier dagen!’ Jezus antwoordt: ‘Ik heb je toch gezegd dat je Gods grootheid zult zien als je gelooft?’ De steen moet weg en Jezus roept met luide stem dat Lazarus naar buiten moet komen. En daar komt de dode naar buiten gelopen, zijn handen en voeten nog in linnen gewikkeld, zijn gezicht bedekt door een doek. In hoofdstuk 12 komt Jezus weer bij de familie in Betanië op bezoek. Marta bedient, Lazarus is weer helemaal fit en ligt mee aan tafel. En Maria neemt een kruikje kostbare, zuivere nardusolie, zalft de voeten van Jezus ermee, en droogt ze af met haar lange haren. ‘De geur van de olie trok door het hele huis,’ meldt Johannes, een prachtig zintuiglijk detail. Judas protesteert dat de dure olie voor de armen verkocht had kunnen worden en Jezus antwoordt: ‘Laat haar, ze doet dit voor de dag van mijn begrafenis, de armen zijn immers altijd bij jullie, maar ik niet.’ Maria de zuster van Marta – alweer zonder toevoeging van Magdalena – is in Lucas 10 de vrouw die het beste deel gekozen heeft. Zij blijft aan de voeten van Jezus zitten om hem aan te horen, terwijl zus Marta druk doende is met het vele koken en bedienen. Marta klaagt erover bij Jezus: ‘Heer, kan het u niet schelen dat mijn zuster mij al het werk alleen laat doen? Zeg tegen haar dat ze mij moet helpen.’ Jezus zegt: ‘Marta, Marta, je bent zo bezorgd en je maakt je veel te druk. Er is maar één ding noodzakelijk. Maria heeft het beste deel gekozen, en dat zal haar niet worden ontnomen.’ Intrigerend. Marta of Martha is Aramees voor ‘heerseres’, ‘meesteres’. Marta is inderdaad heerszuchtig. Niet alleen deelt ze de tafellakens uit, zou je kunnen zeggen, maar ze bemoeit
39
zich ook met de gang van zaken in de studeerkamer en probeert haar zuster haar wil op te leggen. Deze bazige vrouw bekommert zich dus volgens Jezus te zeer om het koken en opdienen van voedsel. Maar dat zijn toch de traditionele vrouwelijke taken? Hoe kan Jezus nou vinden dat het beter is voor een vrouw om haar vrouwelijke taak te verwaarlozen en zoiets mannelijks te doen als leren bij een leermeester? In de katholieke traditie maakt men ervan dat er in Marta’s keuken een sfeer van overdaad en genotzucht moet heersen. Maria’s eenvoudige zitten aan de voeten van de meester staat dan voor nederigheid en overgave, tegenover de wellust van de rijken. Marta zal, hoewel haar naam betekent dat zij de baas is, de beschermheilige worden van dienstpersoneel, compleet met schort, schuimspaan, boodschappenmand en andere keukenattributen. Er zijn praktisch geen kerken aan haar gewijd. Maar ook deze scène is betekenisvol op mythisch niveau, zoals we zullen zien. Maria, wier naam waarschijnlijk ‘bitterheid’ betekent, heeft van de vrouwen het beste deel gekozen. Zij is de vrouw die zich overgeeft aan het onderricht van Jezus en hem later zal moeten loslaten. Ze accepteert dit bittere lot, zou je kunnen zeggen. De vermaning van Jezus aan het adres van Marta ‘heerseres, bekommer je niet om het voedsel’ is te zien als een ontwikkelingsopdracht speciaal aan vrouwen gericht. Een tegenhanger van de opdracht die de mannen aan het Laatste Avondmaal van Jezus krijgen: verbind je met mij, door dit brood en deze wijn als mijn vlees en bloed te consumeren. Jezus voltrekt hier een totale omkering, een radicale transformatie ten opzichte van de Grote Godincultuur, waarin bloedige dier- en mensenoffers werden gebracht. Tegen de heerszuchtige vrouw zegt hij: keer je af van je obsessie met voedsel. Tegen zijn leerlingen zegt hij: niet écht vlees en
40
bloed zul je eten en drinken, maar brood en wijn. Verbind je met de aarde, met deze aardse producten – ze zijn heilig. Terug naar de vraag hoe deze leergierige en vrome Maria toch aan haar zondige imago komt. In Lucas 7, vlak voor de korte verwijzing in Lucas 8 over de meereizende Maria uit Magdala met haar zeven verwijderde demonen, staat ook een verhaal over een vrouw die een flesje olie over Jezus heen giet en zijn voeten afdroogt met haar lange haar. De olie komt hier op het hoofd van Jezus terecht; de voeten wast ze met haar tranen. Maar hier, bij Lucas, is het een vrouw die in het stadje bekend staat als zondares – verder heeft ze geen naam. Wanneer ze hoort dat Jezus in de stad is, komt ze binnen met een albasten flesje met geurige olie of mirre. Ze komt wenend achter Jezus staan, laat haar tranen op zijn voeten druppelen en droogt ze af met haar lange haren. Daarna zalft ze de voeten met mirre. Ook hier veroorzaakt het optreden deining. Simon de Farizeeër bij wie Jezus verblijft, denkt bij zichzelf: als Jezus echt een profeet was, zou hij wel weten dat deze vrouw die zich aan hem vastklampt, een zondares is. Jezus raadt zijn gedachten en vraagt: ‘Als er twee schuldenaars zijn, de een is vijfhonderd denarie schuldig en de ander vijftig, en de geldschieter scheldt de schuld van beiden kwijt, wie zal hem dan het meest liefhebben?’ Degene die het meest begenadigd is natuurlijk, antwoordt Simon. Vervolgens draait Jezus het argument om. ‘Zie je deze vrouw? Ik ben in jouw huis te gast, en je hebt me geen water voor mijn voeten gegeven; maar zij heeft met haar tranen mijn voeten natgemaakt en ze met haar haar afgedroogd. Je hebt me niet begroet met een kus; maar zij heeft, sinds ik hier binnenkwam, onophoudelijk mijn
41
voeten gekust. Je hebt mijn hoofd niet met olie ingewreven; maar zij heeft met geurige olie mijn voeten ingewreven. Daarom zeg ik je: haar zonden zijn haar vergeven, al waren het er vele, want ze heeft veel liefde betoond; maar wie weinig wordt vergeven, betoont ook weinig liefde.’ Tegen de vrouw zegt hij: ‘Uw geloof heeft u gered, ga in vrede.’ Dat zijn indringende beelden. Een man met blote voeten, een vrouw die deze voeten beetpakt en kust, en kust, en kust, er warme tranen op laat druppelen, ze met haar lange, loshangende lokken droogt, en dan ook nog het hoofd van de man met olie begiet… Uiterst intieme handelingen. Het verhaal heeft een sterk erotische ondertoon. Op het niveau van het onbewuste, het niveau waarop mythen werken, is deze vrouw wel degelijk met Jezus verbonden – als vrouwelijke partner, tegenspeelster. Geliefde. In het evangelie van Matteüs, hoofdstuk 26, komt er eveneens een anonieme olieschenkster bij Simon thuis, die uit een albasten flesje mirre uitgiet over het hoofd van Jezus. Judas wordt boos, alle leerlingen zijn verontwaardigd over de verkwisting. Jezus zegt dat ze juist een goed werk heeft verricht: ‘Door die olie over mij uit te gieten heeft ze mijn lichaam voorbereid op het graf. Ik verzeker jullie: waar ook ter wereld het goede nieuws verkondigd zal worden, zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.’ Matteüs 26, in de Nieuwe Bijbelvertaling. Mirre is de plant Commiphora Molmol, een struik die groeit in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, waarvan de hars al bijna vierduizend jaar voor Christus gebruikt werd als antisepticum, maar ook voor het balsemen van mummies. De mirre in deze bijbelverhalen is dus olie gemengd met mirre-hars en Jezus’ verwijzing naar zijn be-
42
grafenis past hier precies bij. De vrouw met de albasten kruik heeft daarvoor alvast de juiste olie bij zich, olie om lijken te balsemen. Vrijwel hetzelfde verhaal vinden we in Marcus 14. Er komt een naamloze schenkster; hier heeft ze ‘kostbare zuivere nardusolie’ in een albasten flesje. Ze breekt het flesje en giet de olie over het hoofd van Jezus; sommige aanwezigen ergeren zich aan de verkwisting. Jezus verdedigt haar – het is voor zijn begrafenis. De bijbelse Maria Magdalena krijgt nog eens te meer een mythische omvang als de beelden van de olieschenkster en de zuster van Marta aan haar worden toegevoegd. Strikt gesproken is daarvoor geen aanleiding in de evangeliën. Maar als je de evangeliën alle vier tegelijk als gospel truth – absolute waarheid – beschouwt, wat vrome christenen eeuwen hebben gedaan, dan ligt het wel voor de hand. De Maria Magdalena die bij de kruisiging aanwezig is en in de hof van Nikodemus staat op zondagochtend, moet wel behoren tot de kringen van intimi. Net als de zuster van Marta en Lazarus, bij wie Jezus veel over de vloer komt. Dat zou dus dezelfde Maria kunnen zijn. Er is in alle vier de evangeliën een olieschenkster, in drie ervan heeft ze geen naam, maar volgens Johannes is het Maria de zuster van Marta en Lazarus. Nergens wordt deze Maria ook Magdalena genoemd. Maar stel dat er slechts één olieschenkster is, dan is zij zowel zondares als Maria de zuster van Marta en Lazarus. Dan is de zuster van Marta en Lazarus dus een zondares. Dat zowel Marcus als Lucas weten te vertellen dat er van Maria Magdalena zeven demonen zijn uitgegaan, lijkt deze hypothese te bevestigen. Paus Gregorius de Grote, een praktisch ingestelde paus die leeft van 540 tot 604, hakt de knoop door. Op 21 sep-
43
tember van het jaar 591, een jaar na zijn aantreden, houdt hij een preek waarin hij verklaart dat alle Maria’s uit de verhalen met kostbare olie, gehuil over voeten, verdreven duivels en het beste deel een en dezelfde personage zijn: Maria Magdalena. Er is geen twijfel meer mogelijk – zij is dus ook de boetvaardige zondares. Hoewel er op grond van de canonieke bijbelboeken feitelijk geen enkele reden is om aan de eerbaarheid van Maria Magdalena te twijfelen – en op grond van de apocriefe, gnostische geschriften al helemáál niet, zoals we zullen zien – is hiermee de ‘katholieke’ Maria Magdalena geschapen, patrones van zondaressen, boetelingen, verkopers van vrouwelijke opsmuk, evenals de beschermheilige tegen onweer en ongedierte. We zullen haar carrière door de Middeleeuwen heen volgen. Maar eerst bekijken we een andere Maria Magdalena – de gnostische.
44
3 De gnostische Maria Magdalena
De gnostische Maria Magdalena heeft bijna even oude papieren als de bijbelse, in de meest letterlijke zin. Zij is een vrouwelijke discipel van Jezus, door hem bij uitstek bemind, die tevoorschijn komt uit de teruggevonden gnostische geschriften, geschreven in de eerste eeuwen na Christus. Sommige gnostische geschriften, zoals het Evangelie volgens Maria en de Pistis Sophie, zijn al in de negentiende eeuw herontdekt. Hedendaagse liefhebbers van de gnostische Maria Magdalena zien haar vaak als de échte, de historische. Een uitzonderlijke vrouw, zeggen ze, want ze is kennelijk in de leer geweest in een klassieke mysterieschool. De mysteriescholen waren doorgaans alleen toegankelijk voor mannen, maar bij de gnostici mogen vrouwen ook meedoen. De zeven demonen die volgens de evangelist Lucas van Maria Magdalena zijn uitgegaan, staan volgens sommige auteurs voor zeven menselijke neigingen die de spirituele mens dient te overwinnen, zeven zonden. Bij verschillende auteurs vind je uiteenlopende rijtjes, maar we kunnen hierbij denken aan de zeven klassieke hoofdzonden: hoogmoed, hebzucht, wellust, afgunst, gulzigheid, woede en luiheid. Maria Magdalena is het gelukt om die neigingen te overstijgen.
45
‘Iedere stap in de zevenvoudige inwijdingsweg wordt verzinnebeeld door de overwinning van een innerlijke demon (soms ook wel ‘zonde’ of ‘hoofdzonde’ genoemd). Dat zien we bijvoorbeeld in de Mithras-religie bij de Romeinen, maar ook bij de Egyptische hermetici,’ schrijft Jacob Slavenburg in Maria Magdalena en haar evangelie. Hans Stolp stelt in zijn boek Maria Magdalena of het lot van de vrouw dat zij ingewijd moet zijn geweest tot de zevende graad. ‘Alleen een mens die werkelijk zuiver is, volkomen eerlijk, die alleen nog voor de liefde leeft, kan die zevende inwijding ontvangen,’ schrijft hij. ‘In haar zien we het beeld van een mens zoals God die bedoeld heeft.’ Zij kan volgens Stolp ‘schouwen in de geestelijke wereld’ en daarmee steekt ze met kop en schouders boven de mannelijke discipelen uit. Stolp gelooft wel dat Jezus en Maria Magdalena een heel speciale liefdesband hebben, maar volgens hem hebben deze hoogingewijde geliefden allang het seksuele stadium overstegen. Ze staan erboven, ze hoeven er niet meer aan te doen. Andere liefhebbers van de gnostische Maria Magdalena beweren vaak dat het bewijs voor de liefdesrelatie tussen haar en Jezus te vinden is in gnostische geschriften. Maar dat valt nog te bezien. De meeste gnostici zouden zich omkeren in hun graf wanneer ze ons hoorden spreken over seks tussen Jezus en Maria Magdalena. Want het merendeel van de gnostici vindt dat je seksualiteit niet moet beleven, maar overstijgen. En de volmaakte Jezus is natuurlijk ook hierin volmaakt. Het Evangelie volgens Maria is het evangelie volgens Maria Magdalena, daarover is iedereen het eens: de vrouw die in het geschrift de hoofdrol speelt, is niet de moeder van Jezus, maar zijn discipel. Dit zou dus een boek zijn geschreven door Maria Magdalena zelf? Nee. Ten eerste is
46
het boek geschreven in de tweede eeuw na Christus en als Maria Magdalena in het echt een tijdgenoot van Jezus was, was ze toen al dood. Schrijvers gebruiken dikwijls een naam uit het Nieuwe Testament als auteursnaam, om hun geschriften apostolisch gezag te verlenen. Het Evangelie volgens Maria betekent dat de hoofdpersoon van het geschrift een vrouw is die Maria heet en die de leer van Jezus uitlegt. Het verhaal gaat over een reis van de ziel van Jezus die opstijgt langs de hemelsferen. Deze reis is door de Verlosser zelf geopenbaard aan Maria en zij vertelt erover aan de andere discipelen. Het boek begint met het vertrek van Jezus. Na een paar opmonterende laatste woorden waarin hij hun op het hart drukt de Zoon des Mensen vooral in hun eigen binnenste te zoeken, verlaat Jezus voorgoed de discipelen en die blijven ontroostbaar achter. Maria Magdalena staat op en zegt: ‘Kom op jongens, laten we niet bedroefd zijn, laten we liever zijn grootheid prijzen.’ Petrus vraagt haar dan of ze nog eens iets wil vertellen wat zij van Jezus heeft gehoord en zij vertelt over een visioen waarin ze Jezus zag. Daar ontbreken een stuk of wat pagina’s van het manuscript en waar de tekst weer begint, gaat het verhaal over de opstijging van Jezus’ ziel door de zeven hemelen. Gnostici geloven dat de ziel van de mens een stukje van de echte God is, zeg maar een druppeltje God, dat door tien hemelen heen suist voor het op aarde in een baby wordt geboren. Op de tocht omlaag door de zeven onderste sferen plakken er allerlei menselijke eigenschappen aan de goddelijke druppel vast, grofweg overeenkomend met de zeven hoofdzonden. Mars bijvoorbeeld levert een brok agressie en woede, Venus bekleedt ons met wellust en begeerte, enzovoort. Zodoende zitten wij hier opgescheept met willige geesten en zwak vlees. Als wij onszelf 47
tijdens ons leven van die vleselijke neigingen weten te zuiveren, zullen we na onze dood onbelemmerd kunnen opstijgen door dezelfde hemelen, tot aan Gods troon. Zo niet, dan blijven we ergens steken en moeten we weer terug naar de aarde om het in een volgend leven nog eens te proberen. Daarover praat Maria Magdalena, maar de jongens vinden het een raar verhaal. Dat heeft Jezus nooit aan hen verteld. Andreas mokt, en Petrus stookt: ‘Zou hij werkelijk buiten ons om en niet openlijk met een vrouw gesproken hebben? Moeten wij ons soms omkeren en allemaal naar haar luisteren? Heeft hij aan haar de voorkeur gegeven boven ons?’ Maria Magdalena barst in tranen uit. Levi komt tot haar verdediging. ‘Petrus, jij bent altijd zo heetgebakerd! En nu zie ik weer dat je redetwist met deze vrouw als met tegenstanders. Als de Verlosser haar waardig bevonden heeft, wie ben jij dan om haar te verwerpen? Zeer zeker kende de Verlosser haar erg goed en daarom heeft hij van haar meer gehouden dan van ons. We moesten ons eerder schamen en ons bekleden met de volkomen Mens en hem in onszelf verwerven, zoals hij ons heeft opgedragen, en het evangelie verkondigen.’ (Vertaling Jacob Slavenburg en Willem Glaudemans). Gekend en geliefd door Jezus is de gnostische Maria Magdalena dus wel. Maar als je deze teksten serieus neemt, kun je moeilijk volhouden dat ze zijn partner is. De andere discipelen zouden over de vrouw of de vriendin van de baas immers nooit zó gesproken hebben. Van een echtgenote zouden ze vanzelfsprekend aannemen dat de baas buiten hen om met haar sprak. Bovendien is het bepaald geen gnostische gedachte dat Jezus een echtgenote zou hebben.
48
‘Het specifieke kenmerk van de antieke gnosis is het radicale dualisme, de vijandigheid ten opzichte van de materie,’ schrijft de theologe en predikante Esther de Boer in haar boek Maria Magdalena, de mythe voorbij. Zo kan de inhoud van het Evangelie van Maria worden samengevat: ‘De kringloop van de natuur moet de mens te boven komen door zich eraan te onttrekken. Daarvoor is het noodzakelijk om af te zien van de voortplanting. Seksualiteit is de grote zonde. Het is de hartstocht, de begeerte, die ten grondslag ligt aan alle lijden.’ Boeiend is het overigens wel, dat bekvechten tussen Maria en de mannelijke discipelen. De Boer verklaart het als volgt: de mannen houden zich aan dogmatische regels, vooral de regel dat vrouwen als getuigen niet betrouwbaar zijn. Maria gaat daar tegenin. Zij heeft iets nieuws te melden en ze laat zich door haar vrouwzijn daarvan niet afhouden. Liefhebbers van de gnostische Maria Magdalena citeren ook vaak de boze woorden van de apostel Petrus in de Pistis Sophia. Daarin kan Petrus het niet uitstaan dat Maria Magdalena hem telkens voor is en op alle vragen van Jezus antwoord geeft. ‘Heer, deze vrouw is voor ons onverdraaglijk,’ zegt hij, ‘omdat zij ons de gelegenheid ontneemt om iets te zeggen, maar zelf herhaaldelijk aan het woord is.’ De Pistis Sophia moet tussen 250 en 300 geschreven zijn. Pistis betekent vertrouwen of geloof, sophia is Grieks voor wijsheid. Het verhaal in de tekst speelt zich twaalf jaar na de kruisiging af. Jezus is springlevend. Hij stijgt op in een tweede hemelvaart, waarbij hij in een verzengend licht verandert, maar hij landt weer op de Olijfberg en neemt zijn oude vorm aan om de discipelen onderricht te geven. Het woord ‘mysterie’ is waarschijnlijk het meest voorko49
mende woord in de tekst: alles draait om mysteries, het eerste mysterie, het laatste mysterie, het vierentwintigste mysterie, het hoogste, het allerhoogste, het aller-, allerhoogste, het ultieme mysterie, enzovoort. ‘Hij die oren heeft om te horen, hore,’ zegt Jezus en dan antwoordt Maria Magdalena, nadat ze een uur in stilte voor zich uit heeft gestaard: ‘Mijn Heer, beveel me om openlijk te spreken.’ Jezus antwoordt: ‘Maria, gij gezegende, die ik in alle mysteriën van de hoogte zal vervullen, spreek openlijk, want gij zijt degene wier hart meer gericht is op het Koninkrijk der Hemelen dan al uwe broeders.’ Zij begint dan te demonstreren hoe goed ze haar geschriften kent: ze vergelijkt een uitspraak van hem met een parabel van de oude profeten. Wanneer ze uitgesproken is, zegt Jezus: ‘Uitstekend, Maria, gij zijt gezegend onder alle vrouwen op aarde, want gij zult de vervulling van de vervulling zijn en de voltooiing van alle voltooiingen.’ Bij deze woorden werpt Maria zich in pure vreugde aan de voeten van de Heer en ze aanbidt hem. Vervolgens neemt ze weer het woord en ze stelt een uitgebreide vraag. Weer krijgt ze een pluim van de meester, voor het stellen van zo’n spiritueel hoogstaande vraag. En nog eens beantwoordt ze een vraag van Jezus en nog eens stelt ze een slimme vraag, en weer wordt ze uitbundig geprezen. Het gaat bladzij na bladzij door. Filippus mag ook even iets zeggen maar hop, daar zit Maria weer met het vingertje omhoog. Al sta je nog zo sympathiek tegenover haar, toch bekruipt je bij het lezen allengs een lichte irritatie. Zij is wel heel typisch het knapste meisje van de klas. Eerlijk gezegd nogal een vermoeiende vrouw. Tegen de tijd dat Petrus in hoofdstuk 36 komt met zijn ‘Heer, deze vrouw is voor ons onverdraaglijk’, ben je het wel een beetje met hem eens.
50
In 1945 vindt een Egyptische boer bij Nag Hammadi een grote aarden kruik waarin zich tweeënvijftig geschriften blijken te bevinden, in het Koptisch geschreven, halverwege de vierde eeuw na Christus. Vermoedelijk zijn ze begraven door de monniken van een klooster in of na het jaar 367. Dan doet namelijk Athanasius, aartsbisschop van Alexandrië, een zogenaamde paasbrief uitgaan waarin hij de canon decreteert. Alleen de boeken die wij nu nog kennen in het Nieuwe Testament zijn toegestaan, want van goddelijke oorsprong; de rest is van nu af aan verboden. Talloze boeken worden vernietigd. De monniken moeten gehoopt hebben dat de bui wel over zal waaien; in elk geval hebben ze een flink deel van hun bibliotheek in een kruik gestopt en begraven. Zestien eeuwen later zullen de boeken weer tevoorschijn komen. Het duurt nog enkele tientallen jaren voordat de impact van de vondst zich doet gelden. Maar de laatste jaren zijn de gnostici vooral door deze Nag Hammadi-geschriften hevig populair geworden. Ook uit de kruik van Nag Hammadi rijst Maria de discipel op als een hoogstaande vrouw, ingewijd in de gnosis. Van zonden is geen sprake en boetvaardigheid is nergens voor nodig. Maria is juist meer geliefd door Jezus dan de andere discipelen, omdat ze hem zo goed begrijpt. In het Evangelie volgens Filippus is ze onderdeel van een drievrouwschap – net als in het evangelie van Johannes, bij de kruisiging. Het zijn overigens niet precies dezelfde drie, maar ze heten wel alledrie Maria. ‘Drie vrouwen trokken altijd met de Heer op: Maria zijn moeder, zijn zuster, en Maria Magdalena, die zijn metgezellin wordt genoemd. Want zowel zijn zuster als zijn moeder als zijn gezellin heetten Maria.’ Metgezellin? Dus toch? Nee. Het evangelie van Filippus gaat verder als volgt: ‘Sop-
51
hia die ze ‘de onvruchtbare (wijsheid)’ noemen, is de moeder [van de] engelen en de metgezellin van de [Heer]; als zodanig heet ze Maria Magdalena.’ De woorden tussen haken zijn aanvullingen van de vertalers. Metgezellin oké, maar ook moeder van de engelen en onvruchtbare wijsheid. Met andere woorden: we hebben het hier over een hemelse tegenpool, en zeker geen vleselijke moeder van zijn kinderen. Ook deze drie Maria’s, die voortdurend Jezus omringen, kun je zien als drie verschillende aspecten van de goddelijkheid: drie latere verschijningsvormen van de vrouwelijke oergodin – leven, dood en vruchtbaarheid. De tekst gaat door: ‘Jezus hield op een andere wijze van Maria dan van [de andere] leerlingen, en hij kuste haar vaak. De overige [leerlingen zagen hoe hij van Maria hield] en vroegen hem: ‘Waarom houdt u meer van haar dan van ons allemaal?’ De Heer antwoordde hun met de woorden: ‘Waarom houd ik niet van jullie zoals van haar? Wel, als een blinde en iemand die kan zien samen in het donker zijn, verschillen ze niet van elkaar. Maar als het licht wordt, zal de ziende het licht zien en de blinde in het donker blijven.’
Ook de frase ‘en hij kuste haar vaak’ zie je dikwijls geciteerd in boeken over Maria Magdalena en op websites van haar bewonderaars die willen bewijzen dat zij en Jezus een lichamelijk intieme omgang met elkaar hadden. Meestal staat er dan zelfs: ‘Hij kuste haar vaak op de mond.’ Bingo! Een rabbijn omstreeks het jaar 30 kan nimmer een vrouw op de mond kussen als ze niet zijn wettige echtgenote is – zeggen de fans. Dat ‘op de mond’ staat niet in de tekst die bewaard ge-
52
bleven is; daar is een woord onleesbaar. Misschien stond er oorspronkelijk wel ‘op de mond’. Maar zelfs dan gaat het hier ongetwijfeld om een religieuze kus, zoals in hetzelfde Evangelie van Filippus ook te lezen is: ‘Zo worden de volkomenen zwanger en baren door een kus. Daarom ook kussen wij elkaar. We worden zwanger door de genade die we elkaar mededelen.’ De eerste christenen kussen elkaar kuis en vergeestelijkt op de mond, om goddelijke genade aan elkaar door te geven. Nogmaals – indien Maria Magdalena de echtgenote was van Jezus, zouden de andere discipelen zo’n vraag natuurlijk niet stellen: ‘Waarom houdt u meer van haar dan van ons allemaal?’ Dat zou dan vanzelfsprekend zijn. Om vol te houden dat het hier gaat om een fysieke band moeten de liefhebbers zich wel in vreemde bochten wringen. De gnostische Maria Magdalena is wel een partner van Jezus, maar niet op stoffelijk niveau. De metgezellin vertegenwoordigt hier Sophia, de wijsheid, een hemelse macht die de gnostische Jezus bij zich heeft en die hij natuurlijk op een andere manier bemint dan hij zijn leerlingen bemint. Zij is namelijk niet stoffelijk maar geestelijk. Zij is de verpersoonlijkte wijsheid. Haar figuur vervult een functie in de gnostische mythologie; ze is de vrouwelijke tegenpool van de Verlosser. Kortom, Sophia is geestelijk, en de gnostische auteur van het Evangelie van Filippus stelt daarmee duidelijk dat ook Maria Magdalena een geestelijke vrouw is. De hedendaagse liefhebbers van de gnostiek die hier concluderen dat Maria Magdalena de lichamelijke partner van Jezus was, projecteren een hedendaags levensgevoel op de oude teksten. Toch hebben die gnostici iets. Het idee van de gnosis, een
53
goddelijke vonk of innerlijke bron van kennis die ieder mens bezit, spreekt ons onweerstaanbaar aan. Gnosis betekent innerlijke kennis, zoals gezegd; gnostici leren dat je alleen door zelfkennis tot kennis van God kunt komen. Zij portretteren Jezus daarom meestal als wijsheidsleraar, die de innerlijke weg wijst die elke gelovige zelf kan gaan. Niet de kruisdood van Jezus verlost ons, maar de bewustwording van ons ware zelf, onze geestelijke kern. Het klinkt eigentijds. Helaas, wanneer je je in gnostische geschriften verdiept, blijkt het vaak niet mee te vallen je te verplaatsen in het gnostische gedachtegoed. Het gnostische hemelbeeld bijvoorbeeld is bijzonder ingewikkeld, in welke versie dan ook – en er zijn nogal wat versies. Het wordt in sommige geschriften bovendien ongelooflijk langdradig uitgesponnen. Vergeleken bij de gnostische Pistis Sophia is het Nieuwe Testament een sprankelende thriller. Nog minder aantrekkelijk voor de hedendaagse zoeker is die vijandige houding van de meeste gnostici tegenover alles wat aards is: de aarde zelf, de natuur, het lichaam en de seksualiteit. Er zijn veel verschillende gnostische groeperingen geweest met uiteenlopende opvattingen, maar wat ze gemeen hebben, is een dualistische levenshouding. Kort samengevat: alleen het geestelijke is goed, al het stoffelijke is slecht. Gnostici geloven namelijk dat de aarde niet geschapen is door God zelf, maar door een boze demiurg (letterlijk: handwerksman) genaamd Jaldabaoth. Deze prutser is geboren door een dwaling van zijn moeder Sophia – dezelfde van hierboven. Zij heeft nagelaten te paren met de allerhoogste Vadergod, en heel eigenwijs op haar eigen houtje een kind gebaard. Zo’n bastaardgod kan dan ook niet anders dan onvolmaaktheid veroorzaken. De gnostici stellen hem gelijk aan de scheppergod uit de Thora; die
54
heeft immers de aarde geschapen. Daarom is alles op aarde kwaad en zondig en bestaat het goede alleen in de hemel, de geestelijke wereld. Seks deugt al helemaal niet, want ten eerste brengt het nieuwe aardse lichaampjes voort, die ook weer moeten lijden in dit aardse tranendal. En ten tweede is seks aangenaam, wat ten onrechte de indruk zou kunnen wekken dat het leven op aarde ook wel eens goed kan zijn. Er zijn overigens rond het begin van onze jaartelling talloze groeperingen die seks afwijzen: niet alleen gnostische groepen zoals de enkratieten, de montanisten, de marcionisten, maar ook bijvoorbeeld de stoïcijnen. Het afwijzen van seksualiteit is typisch iets voor deze periode in de geschiedenis. Het lijkt wel alsof de hele cultuur rond de Middellandse Zee in een soort prepuberale fase verkeert, wat de menselijke bewustzijnsontwikkeling betreft. Men is geobsedeerd door seks, en tegelijkertijd schuwt men het, net zoals kinderen van een jaar of tien, elf die zich angstig aangetrokken voelen tot seksualiteit en er luidkeels hun afschuw over uitspreken. Er wordt een nieuw bewustzijn wakker, een aarzelend besef van het idee van seksualiteit; en de eerste reactie daarop is een algemeen geuite schrik en schroom. Het is bijna ondoenlijk om alle gnostici recht te doen in zo’n korte beschrijving. Een enkele gnostische groepering, zoals die van Carpocrates, doet namelijk juist wel aan seks. De carpocratiërs houden, althans volgens hun tegenstanders, woeste orgieën: zij geloven dat je pas heilig kan worden als je alle laag-bij-de-grondse vleselijke menselijke neigingen volledig hebt uitgeleefd, zodat ze vanzelf uitdoven. Niet alle prepubers schuwen seks, zou je kunnen zeggen, sommige bluffen zich erdoorheen. Maar ook voor de volgelingen van Carpocrates staan Jezus en Maria Magdalena torenhoog boven seks. Zij hebben het
55
einddoel al bereikt – een vergeestelijkt bestaan. De meeste serieuze gnostici praktiseren op weg naar dat einddoel een strenge ascese. Ze verwerpen het huwelijk en leven strikt celibatair. Eén gnostisch geschrift heb ik in dit hoofdstuk bewust niet genoemd: het beroemde Evangelie van Thomas, ook teruggevonden in de Nag Hammadi-geschriften. In de loop van mijn onderzoek ben ik ervan overtuigd geraakt dat dit geschrift niet dualistisch is, althans, dat je het zó kunt interpreteren dat het geen aanbevelingen bevat om van seks af te zien. Het is gnostisch ‘met een sterretje’. Ik ga er later in dit boek dieper op in. Sommige gnostici geloven dat er drie soorten mensen bestaan: de pneumatici, die door de geest geregeerd worden; de psychici, door de ziel geregeerd; en de hylici, door de materie geregeerd. Wij zouden zeggen: hoofd-, harten handenmensen. De gnostici geloven dat alleen de pneumatici ooit verlost kunnen worden uit deze boze wereld. Zij alleen hebben een goddelijke vonk in zich. Een hartmens kan nog opstijgen tot pneumaticus en dan ook verlost worden, maar de handenmensen zijn reddeloos verloren, jammer maar helaas. Gnostici geloven wel in Jezus als goddelijke wijsheidsleraar, maar niet in het offer dat hij brengt door zich te laten kruisigen. Jezus kan niet geleden hebben of gestorven zijn, daarvoor is hij te groot, te goddelijk, te onlichamelijk volgens hen. Een tekst beschrijft zelfs hoe Jezus op weg naar het kruis kans ziet om een zekere Simon zijn plaats te laten innemen. Zelf staat hij dan lachend toe te kijken hoe Simon hangt. Ze geloven dus niet in het heil van de verzoenende kruisdood en opstanding. Het gaat vooral om de gnostische leer die de goddelijke Jezus brengt.
56
Het dualistische verhaal is bedacht om te verklaren waarom het kwaad op aarde bestaat, en om een heilige, geestelijke werkelijkheid te beschrijven. Het is een verhaal over geestelijke wezens in een geestelijke wereld, die nergens met hun voeten op de grond komen te staan. De gnostische verhalen zijn wel mythisch, maar ze werken veel minder sterk in op het onbewuste. De gnostische visie wordt door de kerkvaders van de eerste eeuwen als onchristelijk gezien. Jezus is gestorven voor onze zonden, dat is een geloofswaarheid. Het heil is er in principe voor allen; de verlossing komt voor iedereen aan het einde der tijden bij de komst van het Koninkrijk van God. Ook het dualisme van de gnostici is in christelijke ogen ketters. Er is maar één God, die heeft de aarde geschapen, en hij zag dat het goed was; zo staat het geschreven. Tussen haakjes: niet elke scheppingsdaad is goed, volgens de Bijbel zelf. Bijna elke scheppingsdag in Genesis 1 ziet God dat het goed is wat hij geschapen heeft. ‘God ziet het aan: ja, het is goed!’ zegt de Naardense Bijbel. Als de schepping voltooid is, ziet hij zelfs dat het zeer goed is. Maar de tweede dag, als God de wateren van de hemel scheidt van de wateren op aarde, beschreven in Genesis 1, 6 tot en met 8, eindigt de tekst niet met de formule ‘En God zag dat het goed was.’ Aangezien elk woord betekenisvol is in deze tekst, wil dat iets zeggen. De joodse mystieke traditie leert: deze scheiding moest gebeuren, maar God kan niet zeggen dat het goed is. Want het is per slot van rekening een smartelijke zaak dat de hemel van de aarde gescheiden moet zijn. Uiteindelijk zal die scheiding weer opgeheven moeten worden. Ook dat spreekt de idee tegen dat er een absolute scheiding bestaat tussen het geestelijke en het stoffelijke, en
57
dat het een goed is, het ander slecht. De schepping als gehéél is voor christenen in principe goed en dus is het ook goed om op aarde te zijn en om er nieuwe aardbewoners bij te maken. Ooit zullen we hemel en aarde weer verenigen, niet door de aarde te verlaten, maar door haar te heiligen. Er woeden in die eerste eeuwen vele debatten tussen gnostische en christelijke opinieleiders, en de gnostici verliezen. De eerste eeuwen van het christendom zijn de gnostische geschriften nog populair; ze worden in vele kloosters gelezen en overgeschreven. Maar na 367 moeten alle niet-goedgekeurde boeken verdwijnen. Slechts een deel ervan blijft op een of andere manier bewaard; apocriefe boeken worden ze genoemd. De oorspronkelijke betekenis van het woord apocrief is verborgen, geheim – alleen bestemd voor ingewijden. Veel gnostische geschriften zijn dat ook, alleen bestemd voor ingewijden. Er zijn dan twee versies van het christelijk geloof: een simpele versie voor de massa, en een ingewikkelder versie voor de gevorderden, die in speciale scholen samenkomen en speciale rituelen uitvoeren. Heel veel mensen zijn dus antiseks, in de laatste eeuwen vóór, en de eerste eeuwen van onze jaartelling. De culturen rond de Middellandse Zee hebben kennelijk een soort prepuberale fase bereikt wat de ontwikkeling van het menselijk bewustzijn betreft, suggereerde ik al. Men is gefascineerd door seks en tegelijkertijd is er een vage, onbehaaglijke, angstige afkeer. Prepubers maken zo’n periode door – althans dat doen ze wanneer ze niet gecorrumpeerd worden door de seksbeladen media waaraan ze tegenwoordig maar al te vaak zijn blootgesteld. Jongens willen in die fase ridders zijn, meisjes voelen zich prinses. Van seks willen ze helemaal niets weten, dat vinden ze
58
vies. Ze schamen zich voor hun schaamdelen. Zelfs prepubers in nudistengezinnen bedekken zich op deze leeftijd. Zodra de puberteit zelf losbarst, wordt alles anders. Maar vóór de seksuele energie uit de geslachtsorganen opstijgt, zijn prepubers tegen seks. En het is precies die sfeer die we hier aantreffen, in de culturen rond het begin van onze jaartelling. Laten we liever nobel worden, onszelf geestelijk veredelen, opstijgen naar hoger sferen, houdt men zichzelf en anderen voor. In dat licht gezien zou je zelfs kunnen stellen dat de orthodoxie zich heeft gedragen als een wijze opvoeder. Wat ons is overgeleverd als door God geïnspireerd, in de vorm van de canonieke evangeliën, onttrekt zich wonderlijk genoeg aan de ascetische sfeer. Zelfs al staat er in de evangeliën niet letterlijk dat Jezus een vrouw bemint, toch is hij wel de bruidegom. En zijn relatie met vrouwen is buitengewoon intiem, ook fysiek – zoals ik zal aantonen. Het lijkt wel alsof er werkelijk een Vader is die met een grote vinger al te prepuberale geschriften opzij duwt, en de boeken met universele wijsheid bewaart. De christelijke kerkvaders van de eerste eeuwen hebben de extreme gnostische idealen bestreden. Ze hebben het huwelijk in stand gehouden als goed en godwelgevallig, voor de gewone gelovigen. Het celibaat hebben ze niet verheven tot universeel ideaal, alleen gedoogd voor de liefhebbers (als je die tenminste zo mag noemen). ‘Jezus zei: Ik heb een vuur op de wereld geworpen en kijk, ik bewaar het totdat het opvlamt,’ staat er in het Evangelie van Thomas. Een boek dat in de Bijbel niet had misstaan, zoals we zullen zien. Terug naar Maria Magdalena. De orthodoxe Maria Magdalena zal zich, in tegenstelling tot de gnostische, juist ontpoppen tot warmbloedige
59
heilige; legendarisch om haar seksuele aantrekkingskracht.
4 De legendarische Maria Magdalena
Wie is de echte bruid van Christus? In middeleeuwse teksten en preken wordt Maria Magdalena soms de bruid van Christus genoemd. Maar daaruit kunnen we niet concluderen dat de middeleeuwers zich doelbewust een echtelijk bed voorstellen met een lustig vrijend stel erin. Ook de kerk is immers de bruid van Christus. De kerk is de overspelige, de onreine bruid, die door de liefde van Christus en de doop weer schoongewassen en geheiligd wordt, toebereid voor het huwelijk. Dat betekent dat de gelovigen zichzelf beschouwen als onwaardig tot een heilige verbintenis tussen God en de mensen. Als zinnebeeld van die kerk heet trouwens ook Maria de moeder van God de bruid van Christus. Zij tooit zich als bruid met de rozenkrans, door de weesgegroetjes uit de monden van gelovigen te nemen en als rozen aan een snoer te rijgen om haar hals. De rozenkrans is sinds de Middeleeuwen het symbool voor een bruid. De moeder van Jezus is dus tevens zijn bruid; en bovendien is ze altijd maagd? Dat kan alleen in mythen. Moe-
60
der Maria is mythisch gezien duidelijk een nazaat van de Grote Godin die in de prehistorie overal ter wereld werd vereerd als heerseres van leven, vruchtbaarheid en dood. Ook moeder Maria heeft deze drie functies: ze is maagd, ze is moeder en we smeken haar om hulp in het uur van onze dood en om voorspraak voor de gestorvenen. Veel godinnen uit de Oudheid die uit de prehistorische Grote Godin voortkomen en zowel maagd als moeder zijn, hebben een partner die zowel hun zoon is als hun bruidegom. De Soemerische Inanna is zowel de moeder als de bruid van Dumuzi. In Babylonië heet het moederzoonkoppel Isjtar en Tammuz, in Frygië Cybele en Attis. Dumuzi, Tammuz en Attis sterven en herrijzen net als Jezus Christus, met een tussenverblijf van drie dagen in de onderwereld. De zoons worden altijd bitter beweend door hun mater dolorosa. Isis is niet de moeder maar de zuster van haar geliefde Osiris, die in stukken wordt gehakt en weer herrijst. Maar Horus, hun zoon, is ook weleens de zoon en tegelijkertijd de geliefde van de godin Hathor, de maangodin met de koeienkop, die heerst over de liefde. Deze mythen vertellen ons dat het vooral gaat om vruchtbaarheid. Het accent ligt niet zozeer op het zoonschap van de bruidegom, maar op het moederschap van de bruid. De bruid is al moeder, want daar gaat het om. De bruidegom is vooral belangrijk om zijn zaad. Hij moet elk jaar sterven omdat het gewas op het land ook sterft wanneer het zaad gezet heeft. Het moederaspect van de Grote Godin, haar vruchtbaarheid, spreekt mensen het meest direct aan. Het is voor de prehistorische landbouwers een zaak van leven of dood of het land ook het komende jaar weer vruchtbaar genoeg zal blijken om iedereen te voeden. Daarom is er een heilig huwelijk met de moeder.
61
Het vroege christendom heeft op vele plaatsen de godinnencultus van de klassieke Oudheid simpelweg vervangen door de Mariaverering, weten we tegenwoordig. In Efeze bijvoorbeeld bevond zich een gigantisch grote tempel van Artemis, beroemd in heel Klein-Azië. Artemis is net als Maria een late en verzwakte afspiegeling van de Grote Godin. Ze heerst over de jacht, maar ook over de maan en de nacht. Ze is tegelijkertijd maagd, onbereikbaar voor mannelijke begeerte, en de godin van de vruchtbaarheid. Ze concurreert sterk met Maria. Hoe de strijd tussen Artemis en Maria zich afspeelt, lezen we zelfs in een grappige anekdote in de Bijbel. Eens, als de apostel Paulus in Efeze is om het christendom onder de heidenen te verspreiden en zoals gewoonlijk preekt tegen de afgoderij, ontstaat er een volksoproer – zo vertelt ons Handelingen 19. De aanvoerder is Demetrius, een zilverslager die zilveren tempels van Artemis vervaardigt en daar een goedlopende nering aan heeft. Vele vaklui verdienen hun brood in zijn werkplaats, en bij hen vindt hij direct gehoor. ‘Mannen, jullie weten dat onze welvaart afhankelijk is van dit werk,’ begint hij. Paulus is een regelrechte bedreiging voor hun inkomen, met zijn gepreek tegen afgoden. Maar natuurlijk gaat het daar niet alleen om. Stel je voor dat de grote, heilige Artemis van haar voetstuk valt! Hij heeft succes. Twee uur lang schreeuwt een woedende menigte: ‘Groot is de Artemis van Efeze!’ Paulus’ reisgenoten ontsnappen maar net aan een lynchpartij. Uiteindelijk zal ook Efeze zich bekeren tot het christendom. Het minste wat men kan doen, is de plaatselijke bevolking een christelijke vervanging bieden voor de verloren godin, al was het alleen al om de handel in heiligenbeelden niet te fnuiken. Moeder Maria voldoet prima, be-
62
halve dat ze geen godin is, maar een sterfelijke vrouw. Tijdens het concilie van Efeze in het jaar 431 krijgt Maria de titel Theotokos, de godbarende, en daarmee is haar status genoeg verhoogd om Artemis van de troon te kunnen stoten. Maagd en toch moeder is ze, net als Artemis, onbereikbaar en toch vruchtbaar, heilig en tegelijkertijd aanspreekbaar. Maar er is een probleem. Moeders en seks gaan niet goed meer samen voor de middeleeuwse mens. Wat moeder Maria niet kan bieden, is hulp bij het omgaan met de ontluikende puberale seksualiteit. Voor het middeleeuwse christendom is Maria Magdalena daarom een geschenk uit de hemel, de perfecte aanvulling op Maria de moeder van God. Maria Magdalena spreekt sterk tot de verbeelding. Zeven duivels, een albasten kruik met kostbare olie, tranen met tuiten over de voeten van de Heer – het is allemaal even sensueel. De Magdaleense heeft gezondigd, gelooft men – dus ze heeft ‘het’ gedaan. Pas daarna heeft ze zich wenend bekeerd en zijn de duivels uit haar gedreven. Voor mensen met een soort beginnend puberaal bewustzijn moet dat een geruststellende gedachte zijn. Je kunt een seksueel bewust wezen worden, en daarna weer terugkeren tot de onschuld. In de kunst is Maria Magdalena door de eeuwen heen afgebeeld met een opvallende sensualiteit. Vaak is ze halfnaakt en bedekt ze haar borsten maar half, of nauwelijks, met wat haarlokken en een flintertje bloes. Of ze heeft op z’n minst een décolleté. Of ze heeft een rode mantel aan, de kleur van de zonde. En zelfs waar ze er kuis en ingetogen bij zit, zoals op een schilderij van Quinten Massys uit 1520, is daar altijd nog haar zalfpot, die uitnodigend halfopen staat – op het niveau van het onbewuste een dui-
63
delijke toespeling op haar ontvankelijke schoot. Natuurlijk, ook Maria Magdalena is voor de middeleeuwers alleen maar een bruid in symbolische zin. Kuisheid is juist haar allerbelangrijkste kenmerk, na haar bekering althans. Met haar voorbeeldige berouw en haar absolute kuisheid vanaf het moment dat de zeven demonen uit haar zijn gevaren tot aan haar dood, zeggen de kerkelijke autoriteiten, heeft ze zichzelf een hoge hemelse status verworven. Ze is niet helemaal maagd, dat zou natuurlijk niet kunnen na al die zonden, maar ze is toch bíjna maagd. De symbolische kinderen van Maria Magdalena en haar hemelse gemaal zijn de zielen van al degenen die zij door haar voorbeeld tot bekering heeft gebracht. In de achtste eeuw wordt deze Maria Magdalena heilig verklaard, nadrukkelijk in haar hoedanigheid van berouwvolle en voortaan kuise zondares. Ze zal eeuwenlang een van de populairste heiligen blijven, voor wie kerken, kathedralen en basilieken verrijzen. Talloze kloosters worden gesticht, speciaal voor bekeerde en boetvaardige vrouwen, met name ex-prostituees – met de bekeerde zondares als beschermheilige. Het Engelse woord maudlin – van Magdalen – hebben we aan haar te danken: huilerig, sentimenteel, vooral gezegd van dronkelappen. Omdat de Magdaleense zo verschrikkelijk huilt, van berouw. De legendevorming bloeit welig. Over de mythische, archetypische beelden komt een dikke laag van verhalen vol verzonnen details. De seksualiteit van de nieuwe heilige staat hierin centraal. Opmerkelijk veel middeleeuwse preken gaan over Maria Magdalena, schrijft Katherine Ludwig Jansen in haar boek The Making of the Magdalen. Meestal gaan de predikers tot in detail in op haar zondige, wellustige leven 64
van vóór haar bekering. Wat ze toch allemaal doet met haar kapsel, bijvoorbeeld: een preekheer kan er eindeloos op doorgaan, uiteraard alleen maar om de aanwezige vrouwen streng te wijzen op het zondige van zulk gedrag. Ook de precieze aard van de verlokkingen van het lichaam waaraan zij zich overgeeft, wordt nauwkeurig en uitgebreid aan onderzoek onderworpen. Volgens de middeleeuwse opvatting zijn vrouwen van nature seksueel onverzadigbaar en is dat per definitie hun voornaamste zonde. Eva, de eerste vrouw, heeft er immers met haar onbeschaamde greep naar de verboden vrucht voor gezorgd dat de erfzonde in de wereld is gekomen, de lust. Door lust wordt de erfzonde doorgegeven aan de volgende generaties. Hier is een heilige die de gelovigen uitgebreid gelegenheid geeft om met die fascinerende zonde bezig te zijn. Ja, Maria Magdalena als zondares is een geschenk uit de hemel. Ze prikkelt de fantasie tot uitgebreide legendevorming. De simpele mythe, die in enkele zinnen verteld kon worden, dijt uit tot een lang verhaal, omstandig verteld, met veel kleurrijke details uit het alledaagse leven van de tijd van de vertellers zelf. De mythe wordt tot legende. In de Legenda Aurea, een verzameling heiligenlevens geschreven in 1275 door Jacobus de Voragine, aartsbisschop van Genua, is Maria Magdalena van koninklijken huize. Haar zuster Marta, haar broer Lazarus en zij hebben het landgoed van Magdalo en Betanië geërfd; Maria krijgt het kasteel van Magdalo, vandaar haar bijnaam. Ze moet wel rijk zijn, want er staat immers in Lucas 8 dat de vrouwen bij wie zij hoort, uit eigen middelen voor Jezus en zijn discipelen zorgen. En omdat ze rijk is, en bovendien mooi, geeft ze zich over aan de verlokkingen van het lichaam, want dat doen rijke en mooie vrouwen nou een-
65
maal. Daarom is zij dus een zondares. Maar als Jezus komt, ziet ze het licht – de drie verkopen hun bezittingen en leggen het geld aan de voeten van de apostelen, en Maria huilt haar beroemde tranen met tuiten aan de voeten van de Heer. De Voragine’s Gouden Legende is een bestseller, een soort middeleeuwse Da Vinci Code. Er zijn meer dan negenhonderd manuscripten van zijn boek bewaard gebleven en eind vijftiende eeuw was dit het meest gedrukte boek. Wij zouden zeggen: het stond tientallen jaren op nummer een. Zoals er nu nog altijd mensen zijn die alles geloven wat in een boek staat, weet de gemiddelde middeleeuwer niet beter dan dat alles wat geschreven en gedrukt wordt, waar is. Dus als De Voragine uit goede bron weet te melden dat Maria Magdalena niet in Palestina is gebleven maar naar Zuid-Frankrijk is gekomen, dan is dat zo. Hij heeft het trouwens niet zelf verzonnen, hij heeft het uit goede bron. Het verhaal zoemt al enkele eeuwen rond. Samen met Lazarus, de andere Maria’s en een jong meisje genaamd Sarah is Maria Magdalena – zo gaat het verhaal – veertien jaar na de kruisdood van de Heer op een schip gezet zonder zeil of roer, om jammerlijk op zee om te komen. Maar de voorzienigheid drijft het schip naar Marseille, waar de opvarenden veilig landen. Daar aangekomen ziet Maria, vanaf nu de Madeleine geheten, dat de inboorlingen afgoden vereren. Terstond komen in haar zoete mond, de mond die de voeten van de Heer zo uitbundig had gekust, de juiste woorden op – waarmee ze de hele Provence tot het christendom weet te bekeren. Na enige tijd predikend rondgetrokken te hebben en talloze wonderen te hebben verricht, trekt de Madeleine zich terug in een grot in Sainte-Baume. De laatste dertig jaar van haar leven ziet ze af van het comfort van kleren, warmte
66
en drie dagelijkse maaltijden, om nog eens extra boete te doen, voor de zekerheid. En misschien ook een beetje om middeleeuwse schilders gelegenheid te geven om blote vrouwen te schilderen. Wanneer ze sterft, wordt ze begraven in Saint-Maximin, zegt het verhaal. En daar ligt nog altijd een sarcofaag waarin haar resten zouden rusten. Twee monniken uit Vézelay smokkelen echter ergens in de elfde eeuw onder hun pij een botje mee en baren dat pontificaal op in hun eigen abdij. In 1058 is de paus zo coöperatief om een bul uit te vaardigen waarin hij stelt dat het botje in Vézelay de echte relikwie is van MarieMadeleine. Vézelay raakt hevig in trek bij pelgrims die hier verzamelen voor hun voettocht naar Santiago de Compostella. Als prins Charles d’Anjou, die wel wat goodwill kan gebruiken, in de dertiende eeuw evenwel verkondigt dat de botten van Saint-Maximin toch veel echter zijn, is dat een klap voor de Vézelayse toeristenindustrie. De prins installeert in zijn eigen provincie de orde der dominicanen en in 1315 hebben de broeders een boek klaar vol wonderen die verricht zouden zijn in Saint-Maximin. Het laatste verhaal in het boek is het doorslaggevende bewijs: een gelovige bidt om hulp tot de relikwie in Vézelay en wordt niet verhoord, maar als hij zich tot de heilige resten in Saint-Maximin wendt, is zijn leed geleden. Ergo: Vézelay bedriegt de boel en Saint-Maximin heeft gewonnen. Vézelay raakt in de versukkeling. Pas in de negentiende eeuw wordt de basiliek herontdekt en gerestaureerd. Het eens zo stralende licht van de legendarische Maria Magdalena lijkt na de Middeleeuwen als een nachtkaars te doven. Legenden hebben nu eenmaal een uiterste houdbaarheidsdatum, in tegenstelling tot mythen. Zodra
67
mensen er rationeel over gaan nadenken of de wonderverhalen wel kunnen kloppen met de stoffelijke werkelijkheid, brokkelen legenden af. Al in 1517 betwijfelt de dominicaan Jacques Lefèvre d’Etaples openlijk of zij wel een bekeerde zondares is. Als je alleen uitgaat van de Bijbel zelf hoeft dat helemaal niet. Er zijn duidelijk drie verschillende vrouwen: de anonieme zondares; Maria de zuster van Marta; en Maria Magdalena de eerste opstandingsgetuige. En er is geen goede reden om aan te nemen dat deze drie vrouwen een en dezelfde bijbelse figuur zouden zijn geweest, schrijft hij in twee kritische essays. Er barst een hevige polemiek los en in 1521 wordt de auteur door de kerkelijke autoriteiten veroordeeld: zijn leer is gevaarlijk. Maar hij houdt koppig vol in zijn protest. Gaandeweg komen er steeds meer twijfelaars. In 1737 schrijft de benedictijn Dom Augustin Calmet een Dissertation sur les trois Maries. De een na de ander wijst op de naakte feiten: in de canonieke evangeliën is geen bewijs te vinden voor de stelling dat Maria Magdalena de berouwvolle zondares is. In 1935 verschijnt het boek Die Magdalenenfrage van Peter Ketter, die legendarische beeldvorming scheidt van bijbelse informatie. Het zal nog tot het jaar 1969 duren voordat alle verdedigers van Maria Magdalena’s eer officieel gelijk krijgen. In dat jaar, met de vernieuwing van de liturgische kalender, weekt Paulus iv het etiket ‘zondares’ van de Magdaleense af en verklaart hij dat zij voortaan alleen nog maar vereerd dient te worden als discipel van Jezus. Er wordt weinig ophef over gemaakt. Veel katholieken weten het niet eens. Men is gehecht aan het oude beeld en de kerk respecteert dat. In Vézelay mag je gewoon nog bidden tot de vrouw die van Jezus vergiffenis kreeg voor haar vele zonden.
68
Je zou zeggen: als gewone heilige, niet specialer dan de vele andere vrouwelijke heiligen, zal Maria Magdalena ongetwijfeld verbleken en ten slotte zal ze oplossen in de secularisatie, zoals zoveel van het orthodoxe geloof. Het tegendeel is echter het geval. De nachtkaars wordt opnieuw een heftig vuur. Maria Magdalena blijkt in de twintigste eeuw als bron van inspiratie springlevend. Er worden juist de laatste jaren talloze nieuwe Maria Magdalena’s geschapen. Het zijn menselijke Maria Magdalena’s, ontdaan van alle legendarische ophemeling en gemodelleerd naar vrouwen van vlees en bloed, compleet met liefdesleven. Zijn we de echte Maria Magdalena op het spoor?
69
5 De menselijke Maria Magdalena
De moderne Maria Magdalena’s van romans en non-fictie zijn menselijk, en de meesten van hen hebben dan ook een seksuele relatie met Jezus. Het zijn interessante vrouwen, vrouwelijk en wijs, dikwijls net zo geëmancipeerd als de gnostische, nu echter voorzien van een seksueel leven. Maar ze hebben ook iets tragisch. Ook Jezus is sinds de Verlichting steeds menselijker geworden. De tijdgeest, die steeds materialistischer wordt, kan niet meer zo goed overweg met een Jezus die behalve mens ook God is. En veel theologen die op zoek gaan naar de menselijke, historische Jezus komen tot de conclusie dat de mens Jezus een ideaal had dat hij tijdens zijn tragisch korte leven niet heeft kunnen verwezenlijken. De eerste theologen die onderzoek beginnen te doen naar de historische Jezus doen dat om aan te tonen dat Luther gelijk heeft en het Vaticaan ongelijk, dat Jezus een protestante godsdienst had willen stichten en geen roomskatholieke. Maar wanneer je eenmaal de geloofszekerheden opzij zet om kritisch naar de Bijbel te kijken, doe je steeds meer ontdekkingen die verpletterend zijn voor het orthodoxe geloof. Al meer dan tweehonderd jaar vóór De Da Vinci Code komen er auteurs tot de conclusie dat Jezus’ missie is mislukt.
70
In 1778 verschijnt het boek Von dem Zwecke Jesu und seiner Jünger, geschreven door de Duitse theoloog Hermann Reimarus, die dan overigens zelf al tien jaar dood is. Reimarus oppert daarin dat Jezus ethisch-politieke idealen heeft. Hij ziet zichzelf als een verlosser van het joodse volk – dat hij namelijk wil bevrijden van de Romeinse bezetting – en hij wil een koninkrijk stichten, het Koninkrijk van God, dat geheel in het teken zal staan van naastenliefde en liefde voor God. Aan het kruis beseft hij dat hij zich vergist heeft: hij is geen verlosser, want hij heeft zijn volk niet verlost. Zijn leerlingen kunnen zich niet neerleggen bij deze mislukking. Ze stelen zijn lichaam uit het graf en beweren dat hij is opgestaan en dat hij zal terugkeren op aarde. Hun mythevorming heeft zoveel succes dat er een wereldgodsdienst uit zal volgen. De geest is hiermee uit de fles. In 1863 verschijnt de roman La vie de Jésus, van de Franse auteur Ernest Renan, waarin Jezus ook niet langer goddelijk is, alleen nog diep menselijk. Ook hij komt tot de slotsom dat alles verloren is, dat hij zijn Messiasschap niet heeft waargemaakt. Bijna verdwijnt Jezus in de theologie helemaal uit beeld. Het probleem is dat er zo bitter weinig hard bewijs is dat hij werkelijk op aarde heeft rondgelopen. Er zijn een paar verwijzingen naar hem in boeken van geschiedschrijvers zoals de joodse Flavius Josephus en de Romein Tacitus, maar die zijn misschien niet helemaal betrouwbaar. Het zou kunnen zijn dat het latere toevoegingen zijn, vervalsingen dus. Kortom, bestaat er wel een historische Jezus? Aan het eind van de negentiende eeuw zijn er zoveel serieuze theologen die daaraan openlijk twijfelen dat de twijfel een naam krijgt: de ‘Ungeschichtlichkeitshypothese’. Maar Albert Schweitzer veegt in 1906, in zijn invloed-
71
rijke boek Geschichte des Leben-Jesu-Forschung (geschiedenis van het onderzoek naar het leven van Jezus) met deze hypothese de vloer aan. Als het historische onderzoek geen levensvatbare Jezus oplevert, dan deugt het onderzoek niet. Ook Schweitzer komt trouwens in zijn eigen Jezusopvatting tot de conclusie dat Jezus zich vergist heeft. De Jezus van Schweitzer leeft in de stellige verwachting dat het koninkrijk van God – in de spirituele betekenis van het einde der tijden – op handen is; het zal nog tijdens zijn leven komen. Zijn profetie komt niet uit. Dan beseft deze Jezus dat er aan het koninkrijk een periode van ernstig lijden vooraf gaat en hij besluit zichzelf op te offeren, om het koninkrijk nabij te brengen. Jezus wordt voor theologen in onze rationele, moderne tijd een soort Rorschachtest, zo’n inktvlek waarop je projecteert wat er in je psyche zit. Wat je meent te zien, dat zie je. Iedereen kan zijn eigen ideaalbeeld in hem projecteren. Hij is voor de een een charismatisch genezer, voor de ander een wijsheidsleraar. Voor sociaal geëngageerden wordt hij een profeet met een sociaal programma, een politieke revolutionair; voor mystici-in-spe een mysticus. Voor cynici wordt hij een rondreizende filosoof van de school van cynici; voor homo’s een leraar in de homoerotische traditie van de Hellenistische paiderastia. Maar wat hij ook is, voor de meeste moderne theologen is Jezus géén zoon van God en nog minder God zelf. Laat staan dat hij werkelijk uit de fysieke dood herrezen kan zijn. Want dat kan een mens van vlees en bloed namelijk niet, sterven en dan opnieuw tot leven komen. Het opstandingsverhaal is eerder een psychologische of emotionele werkelijkheid dan een fysieke realiteit, is de gedachte. De heiligheid van Jezus ligt op een ander vlak: hij geeft zich zo volledig aan zijn opdracht, aan zijn overtuiging en
72
aan de leer van naastenliefde die hij uitdraagt, dat hij alle consequenties daarvan aanvaardt, tot en met de ultieme consequentie dat hij wordt opgepakt en terechtgesteld als oproerkraaier. Het neemt niet weg dat de figuur van Jezus sterk inboet aan charisma. Publicist Jan Oegema verwoordt het nieuwe Jezusgevoel van weldenkende intellectuelen in een krantenartikel als volgt: ‘Als humanist blijft hij achter bij Erasmus; als kenner van de ziel moet hij in Prediker zijn meerdere erkennen; als religieus genie had hij het nodige kunnen opsteken van Boeddha; als spiritueel leraar moet hij Ruusbroec en Sogyal Rinpoche laten voorgaan. Zelfs Sigmund Freud was een beter psycholoog, en kan zich in elk geval beroemen op een overtuigender en realistischer beschavingsideaal. Lees ik het evangelie van Marcus (volgens bijbelwetenschappers de meest betrouwbare bron) dan vermoed ik achter het zichtbaar geromantiseerde hoofdpersonage een grillige charismaticus, wiens voorbeeldigheid makkelijk wordt overschat.’ (Trouw, 24 december 2005). In deze moderne no-nonsense visie op Jezus is er weinig reden om bezwaar te maken tegen een vrouwelijke partner. Je hoeft immers niet celibatair te zijn om jezelf volledig te geven aan je goddelijke opdracht. Al in 1970 betoogt een protestantse theoloog, William E. Phipps, in zijn boek Was Jesus Married? dat het veel logischer is te geloven in een gehuwde Jezus dan in een celibataire Messias. Rabbijnen uit de eerste eeuw zijn vrijwel nooit ongehuwd; het is hun religieuze plicht om kinderen te krijgen. En de meest logische huwelijkskandidate is Maria Magdalena. De laatste jaren verschijnen er ook buiten de theologie allerlei boeken, fictie en non-fictie, over Jezus en Maria
73
Magdalena. Een opvallend nieuw kenmerk is de immense verontwaardiging waarmee ze doorgaans geschreven zijn. Het christelijk geloof is voor deze seculiere auteurs door de mand gevallen. Men voelt zich bedrogen, zegt men, door het web van leugens dat er na de dood van Jezus over hem is gesponnen, dat een eigen leven is gaan leiden en in de vorm van dogma’s door de kerk is overgeleverd aan elke volgende generatie. De gnostische christenen uit de eerste eeuwen begrepen nog wel hoe het zat, maar de kerkvaders die het officiële christendom vormgaven, hebben er vervolgens een ongelooflijk verhaal van gemaakt en dat eeuwenlang door de strot van de gelovigen geduwd. In 1982 komt Holy Blood, Holy Grail uit, in het Nederlands vertaald als Het heilige bloed, de heilige graal: het beruchte boek van Michael Baigent, Richard Leigh en Henry Lincoln. Het is dit boek waaruit Dan Brown zal putten voor De Da Vinci Code. Deze auteurs geloven dat Jezus alleen maar uit is op politieke macht. Er is geen sprake van een ethisch doel, Jezus wil alleen maar koning worden. En dat mislukt. Hun visie past in de materialistische tijdgeest. Dat je jezelf totaal kunt geven aan een goddelijke opdracht en daarvoor zelfs vrijwillig het leven laten, is ondenkbaar voor een materialist. Succes betekent een lang en rijk leven, macht, rijkdom en comfort. Spirituele ontwikkeling is geen factor van betekenis. In deze sfeer is Jezus dus onvermijdelijk een loser, een mislukkeling. Maar er zijn geheime documenten, beweren Baigent en consorten (en Brown schrijft het ze na), waaruit blijkt dat Maria Magdalena de vrouw van Jezus is geweest en de moeder van zijn kind of kinderen. Dit geheim is ontdekt door de Tempeliers en uit hen is de Priorij van Sion voortgekomen, die het heeft doorgegeven en behoed. Brown
74
voegt er in zijn thriller nog een sensationeel element aan toe: deze Priorij zou seksuele riten praktiseren. De vrouwelijke hoofdpersoon Sophie is per ongeluk getuige van zo’n ritueel, uitgevoerd door haar grootvader en grootmoeder. Het is een oeroud vruchtbaarheidsritueel, het ritueel van het heilige huwelijk waarbij de vrouw priesteres is van de oude Godin die in voorpatriarchale tijden vereerd werd. Als zodanig staat zij voor het goddelijk vrouwelijke. Het ritueel, waarbij de vrouw de man zalft, vormt man en vrouw tot heilige eenheid. Het Vaticaan is er natuurlijk sterk op gebrand – nog altijd volgens Brown en consorten – dat het geheim van de bloedlijn niet zal uitlekken; het zou het hele verhaal over Jezus als God die sterft en weer herrijst, tenietdoen. Daarom heeft de kerk Maria Magdalena met opzet tot prostituee gedegradeerd; een perverse vermomming van haar ware rol als heilige tempelpriesteres van de Godin. Wat daar weer achter zit, is dat Jezus eigenlijk Maria Magdalena als zijn opvolger had aangewezen en niet Petrus, zoals de kerk altijd beweerd heeft. Petrus is een vrouwenhater, die dan ook verantwoordelijk is voor de patriarchale en vrouwvijandige geschiedenis van de kerk. Onthullingen van de geheimen van de Priorij zullen dus de kerk op haar grondvesten doen schudden. Vandaar dat het Vaticaan er schatten voor over heeft om het geheim in de doofpot te stoppen. Maar de schilder Leonardo Da Vinci, die een van de leiders van de Priorij zou zijn geweest, verstopt volgens deze theorie allerlei codes, aanwijzingen, in zijn werk die ernaar verwijzen. Vooral zijn fresco van Het Laatste Avondmaal verraadt het: de figuur aan de rechterhand van Jezus, die officieel Johannes moet voorstellen, zou duidelijk een vrouw zijn – dat moet wel Maria Magdalena zijn.
75
De ridderlijke speurtocht naar de graal uit de middeleeuwse graalromans is in werkelijkheid de zoektocht naar het geheim van deze relatie – nog altijd volgens de ideeën van Baigent, waarop ook De Da Vinci Code is gebaseerd. De graalverhalen hebben het over de Sangraal, wat wij altijd gelezen hebben als San Graal: heilige graal. Maar dat was alleen een slimme truc om de waarheid te verbergen. De juiste manier van lezen is Sang Raal, Sang Reaal of Royal, en dat betekent koninklijk bloed. De schoot van Maria Magdalena vormt de graal, die het koninklijke bloed – dat wil dus zeggen het zaad van de historische Jezus van Nazareth dat zijn geslachtslijn voortzet – zou hebben ontvangen. De donkere maagd Sarah die volgens de legende ook op het schip is waarmee Maria Magdalena naar Frankrijk vaart, is de dochter van Jezus en uit haar komt uiteindelijk het Merovingische koningshuis voort. En die geslachtslijn bestaat nog altijd. Een negentiende-eeuwse Franse pastoor heeft de documenten over deze afstammingslijn gevonden toen hij zijn dorpskerk verbouwde; hij is met fabelachtig grote sommen zwijggeld door het Vaticaan afgekocht. Maar wij laten ons niet langer bedotten. Er lopen afstammelingen van Jezus op aarde rond. Zou het niet handig zijn om die opnieuw op een troon te zetten? Er is al veel – misschien te veel – over feit en fictie in deze boeken geschreven. Een bbc-documentaire vatte kernachtig samen wat er allemaal niet klopt. De Priorij van Sion bijvoorbeeld heeft echt bestaan of bestaat nog steeds – alleen is het geen ééuwenoud illuster gezelschap dat ééuwenoude vruchtbaarheidsrituelen bewaard heeft, met leiders als Leonardo da Vinci, Isaac Newton en Debussy, maar een schertsclubje, in 1956 opgericht door een stel Fransen met fascistoïde ideeën. Dat
76
de term Sangraal uit de oude graalromans niet zou moeten worden gesplitst als San Graal, maar als Sang Reaal of Sang Royal, is zonneklaar een verzinsel van de schrijvers, hooguit gebaseerd op een schrijffout van een middeleeuwse scribent, en bepaald geen ‘belangrijk stuk bewijsmateriaal’, zoals zij claimen. Vooral de bewering dat het beroemde fresco van Leonardo da Vinci in de Santa Maria delle Grazie in Milaan duidelijk de figuur van Maria Magdalena laat zien, spreekt tot de verbeelding. Menig lezer neemt een boek met reproducties van Da Vinci ter hand of zoekt naar het plaatje op internet. Daar zit een vrouw, aan de rechterhand van Jezus; je kunt het zelf constateren. Lang haar, vrouwelijk gezicht, roze mantel over blauwe jurk. Moeten we echt geloven dat dit de geliefde discipel Johannes is? Misschien toch wel. Wat klopt, is dat het thema van de androgynie door de eeuwen heen talloze kunstenaars en filosofen heeft geïnspireerd. En dat Leonardo da Vinci androgyne figuren schilderde, mensen van wie je niet goed kunt zien of het nu vrouwen of mannen zijn. Vooral de twee Johannessen, Johannes de geliefde discipel en Johannes de Doper, zijn bij hem even vrouwelijk als mannelijk. Dat betekent ook inderdaad iets, volgens sommige deskundigen, namelijk dat deze figuren innerlijk het androgyne ideaal hebben bereikt. Het betekent in elk geval niet dat Da Vinci in werkelijkheid naast Jezus een vrouw schilderde. Op de redactie van het blad VolZin, waarvan ik een van de redacteuren ben, maakten we eens een grappige vergissing. Ik had een artikel geschreven over Maria Magdalena en we zochten een passende illustratie. We vonden een zoetig plaatje van Jezus met een vrouw aanminnig aan
77
zijn zijde. Ze had haar wang op zijn schouder en haar hand op zijn arm. Ze had lang, loshangend haar en een roze jurk met een groene jas erover. En ze keek hemels naar Jezus op. Het plaatje paste perfect bij het artikel en we plaatsten het op de cover. Toen het blad gedrukt was, wees iemand ons op de forse mannelijke kin en de flauwe, maar duidelijk aanwezige baardgroei van onze ‘Maria Magdalena’. Het was toch echt Johannes die hier aan zijn Heiland hing… Wij waren gespitst geweest op een vrouw en daarom hadden we over die baard en die mannelijke kin heen gekeken en een vrouw gezien. Op het afbladderende, vervagende fresco van Leonardo da Vinci kun je alles projecteren wat je wilt. Dan is er nog die priester van Rennes-le-Chateau, genaamd Bérenger Saunière, uitgebreid besproken in Het heilige bloed, de heilige graal. Hij zou schatrijk zijn geworden van immense sommen zwijggeld van het Vaticaan, omdat hij zou beschikken over een geheim dat tevoorschijn kwam toen hij de kerk van zijn dorp ging restaureren. Dat moet het document zijn geweest waaruit blijkt dat Jezus niet celibatair was maar vader is geworden, en dat Maria Magdalena de moeder was. Bérenger Saunière zou volgens de auteurs ‘op verbijsterende, ongekende schaal’ geld hebben uitgegeven. ‘Hij verzamelde zeldzaam porselein, kostbare kleden, antieke marmeren beelden. Hij liet een oranjerie en een dierentuin aanleggen. Hij verzamelde een schitterende collectie boeken.’ Voor de zekerheid ben ik zelf gaan kijken. Rennes-leChateau is een schilderachtig oud dorpje, veertig kilometer ten zuiden van Carcassonne, op een hoge heuvel aan de voet van de Franse Pyreneeën. Overal in de wijde omtrek staan in juni bremstruiken felgeel te bloeien en de
78
zoete geur van brem waait je in vlagen tegemoet. Aan het begin van het dorp ligt een grote parkeerplaats met ruimte voor autobussen vol toeristen. De toeristenindustrie spint goed garen bij de hype. De kerk van de beroemde priester, gewijd aan Maria Magdalena, blijkt een bescheiden Romaans gebouw te zijn. Bij de ingang hangt een brief. Het is een samengesteld en enigszins aangepast citaat uit de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs: ‘Broeders en zusters, U bent in een bouwwerk van God. Vergeet niet dat u de Tempel van God bent en dat de Geest van God in u woont. De Tempel van God is heilig, en deze tempel bent u zelf.’ En daaronder: ‘Dans cette Eglise, le trésor c’est vous…’ In deze kerk bent u zelf de schat. Een fijnzinnig commentaar van de kerkleiding op de komst van al die toeristen die geloven dat er ergens in of buiten het dorp een schat begraven moet liggen. Binnen in de kerk valt vooral de wansmaak op waarmee het gebouw gerestaureerd is. Kitscherige beelden en reliëfs in schreeuwerige kleuren trekken de aandacht. De duivel aan de ingang is een monster van lelijkheid. Op een tableau knielt Maria Magdalena voor een kruis van ruwe takken. Met een bozige blik en een blos op de wangen kijkt ze omhoog. Een schedel ligt bij haar knieën – symbool van haar zondigheid. Het is romantiek van de meest dellerige soort. Ook de Oranjerie en de beroemde Tour Magdala in de tuin, die Saunière rond 1900 liet bouwen en waar hij zijn kostbare collectie boeken in zou hebben gelezen, vallen tegen. Ze zijn plomp, disharmonieus gebouwd, met de beste wil van de wereld niet interessant te noemen. Het maakt allemaal een goedkope indruk. Ook hier is iets kennelijk grandioos mislukt. Waar zijn de antieke marmeren beelden, de kostbare tapijten, kortom, waar is al
79
dat geld in gaan zitten dat Bérenger van het Vaticaan zou hebben gekregen? Op papier lijkt het misschien even een overtuigend verhaal, maar als je het dorpje bezoekt, blijft er niet veel van over. De verklaring dat Saunière goed boerde met de aflaatmissen die hij verkocht aan de plaatselijke adel, is heel wat geloofwaardiger dan dat hier eeuwenoude geheimen zouden zijn opgegraven en beschermd. De schrijvers van het boek Het heilige bloed, de heilige graal hebben een volledig materialistische visie. Ze vragen zich af wat de graal is, het mysterieuze voorwerp dat in middeleeuwse graalromans gezocht wordt. Ze bespreken de mogelijkheid dat het gaat om het symbool van een religieuze ervaring. En vervolgens verwerpen ze die mogelijkheid. De graal is volgens hen het stoffelijke bewijs van een lichamelijke bloedlijn. ‘Men kan geen heer of erfgenaam van een ervaring worden,’ denken ze. Dus beschouwen ze het als bewezen dat de graal niet staat voor een geestelijke ervaring, maar voor een stoffelijke erfenis, de afstamming van Jezus. Waarmee ze de plank faliekant misslaan. Het graalthema is een goed voorbeeld van een mythisch thema dat verwerkt wordt tot legende. Men vermoedt dat het basisverhaal teruggaat op prehistorische, Keltische initiatieriten. In de twaalfde eeuw pakt Chrétien de Troyes dit thema op in zijn roman Perceval of Le conte del Graal. Het verhaal gaat als volgt. Perceval – in latere romans wordt hij Parcival of Parzival genoemd – is een jonge ridder die aankomt bij een mysterieus kasteel. De koning van dit kasteel, die hij al eerder tegenkwam in de gedaante van een visser, is gewond en ziek. Perceval wordt uitgenodigd voor een feestelijke maaltijd. Voor het eten wordt opgediend, komt er
80
een jongeling de eetzaal binnen die een bloedende lans draagt. Daarna volgen een jonge vrouw met een rijk bewerkt voorwerp, de graal, en een jonge vrouw met een zilveren schaal in haar handen. Ze lopen rond in een soort plechtige processie en verdwijnen weer. Perceval is nieuwsgierig. Hij zou wel willen weten wat dit allemaal betekent en wat de koning scheelt, maar hij denkt dat het beleefder is om geen vragen te stellen – dat heeft hij van zijn moeder geleerd – dus hij vraagt niets. De volgende ochtend blijkt het kasteel verlaten te zijn. Perceval vertrekt, de brug wordt direct achter hem opgehaald. Hij krijgt te horen dat hij gefaald heeft: hij had juist wel vragen moeten stellen. In sommige versies van het verhaal had hij moeten vragen: ‘Waartoe dienen de lans en schaal?’ In andere is de brandende niet-gestelde vraag: ‘Wat scheelt u?’ Het antwoord hierop is trouwens: de koning is verwond tussen zijn dijen. Als Perceval de juiste vraag gesteld zou hebben, zou de koning genezen zijn en zou Perceval het hoogste geluk hebben gevonden. Dit intrigerende thema is in talloze romans en verhalen gebruikt, waarbij de mythische betekenis steeds meer vervaagt. In christelijke literatuur wordt de graal gelijkgesteld aan de ciborie, de kelk die de hosties bevat, en de lans aan de lans van de Romeinse soldaat die Jezus aan het kruis in zijn zijde verwondt. We zullen zien dat het graalverhaal enkele opvallende overeenkomsten vertoont met talloze andere religieuze mythen. Het is een van de vele varianten van het grote mythische verhaal over seksualiteit, dat een ontwikkelingsopdracht inhoudt voor elk mens, hier en nu, en dat volgens mij ook in de christelijke mythe weerklinkt. De conclusie van Baigent en consorten, die de mythische betekenis verwerpen, is dat het toch echt allemaal een zui-
81
ver politieke kwestie moet zijn. De graal is de informatie dat Jezus afstammelingen heeft. Ook de Jezus van Baigent en Brown heeft niets met God of goddelijkheid te maken. Maar hij stamt wel uit een koninklijk geslacht en hij vindt zelf dat hij recht heeft op de troon van Jeruzalem. Daarom wordt hij als oproerkraaier door de Romeinse bezetters terechtgesteld. Goddank heeft hij nog op tijd Maria Magdalena bevrucht en is zijn bloedlijn nog altijd springlevend. Het boek van Baigent en zijn coauteurs eindigt zelfs met een oproep om een rechtstreekse afstammeling van Jezus op te sporen en die aan het hoofd te zetten van een verenigd Europa. Dat zou een heleboel mensen inspireren en als een soort wederkomst van Jezus worden gezien. Het zou de publieke behoefte aan een acceptabele leider vervullen en rust en vrede brengen. Ook Dan Brown presenteert Jezus als een historische, menselijke en sterfelijke leider, die alleen maar tracht de troon van Jeruzalem te veroveren en daarin jammerlijk faalt, waarop hij de poging met zijn leven moet bekopen. Het heilige vrouwelijke waarover Brown het zo lyrisch heeft, zetelt uitsluitend in de vruchtbaarheid van het vrouwenlichaam, het vermogen tot voortplanting. Feministische theologen hebben zich daar dan ook kritisch over uitgelaten. Ze vinden De Da Vinci Code een forse stap achteruit als het gaat om het erkennen van de vrouw als volledig mens. De Maria Magdalena van Dan Brown is eigenlijk niet meer dan een broedstoof. Het gaat alleen maar om haar talent om te baren, niet eens om de klassiek vrouwelijke kwaliteiten van liefhebben, zorgen en opvoeden. Het past natuurlijk in onze onttoverde tijd dat er materialistische verklaringen en oplossingen gezocht worden
82
voor raadselachtige ideeën uit het verleden. Maar het is wel kortzichtig. Als je teksten uit het verre verleden door een hedendaagse bril bekijkt, de symboliek links laat liggen en de gepresenteerde ‘feiten’ letterlijk neemt, kun je flink de mist in gaan. Zoals bijvoorbeeld de Engelse schrijfster Lynn Picknett in haar boek Mary Magdalene uit 2003. Ook bij haar hebben Jezus en Maria Magdalena een seksuele relatie. Maar hier is niet alleen sprake van een mislukking, het is nog veel erger. Jezus is een oplichter en indirect een moordenaar, en Maria Magdalena een opportuniste die ook hem bedriegt. De theorie van Picknett sluit aan bij het idee in De Da Vinci Code dat er een oeroud vruchtbaarheidsritueel ten grondslag ligt aan de verhouding tussen Jezus en Maria Magdalena. De vrouw met de albasten kruik, schrijft ze, is waarschijnlijk een heidense priesteres, en deze priesteres zalft Jezus in een heidens ritueel. Ze zal daarbij ook zijn genitaliën hebben gezalfd; dat hoort erbij. Het is de opmaat tot het seksuele ritueel van het heilige huwelijk, waarbij de priester-koning en de priesteres-koningin beiden goddelijke macht ontvangen. Deze priesteres komt volgens Picknett helemaal niet uit Magdala vlak bij Tiberias aan de oever van het meer van Galilea. Dat stadje heet in de eerste eeuw niet Magdala maar Tarichea. Waarschijnlijk komt Maria uit Magdolum in Egypte. Of, andere mogelijkheid: uit Magdala in Ethiopië. Dan is ze niet alleen een heidense priesteres, maar ook zwart. Pikant. (Nog meer reden voor de oude witte mannen van de patriarchale kerk om haar onder het tapijt te vegen, is de implicatie). Picknetts derde mogelijkheid – al eerder door anderen geopperd, zoals Margaret Starbird – is dat het woord Magdalena komt van het He-
83
breeuwse migdol en betekent ‘hoog verheven, groot, magnifiek’. In de loop van het boek schildert de Engelse journaliste een steeds grimmiger wordende en steeds krankzinniger complottheorie. Het lijkt wel alsof haar fantasie op hol slaat. Picknett is echt heel boos op Jezus. Haar woede spat van de pagina’s. Ze is boos op de kerk, op het hele christendom. Ze vertelt in haar voorwoord ook waarom. Als kind was ze zo gefascineerd door de kerk dat haar moeder het zelfs onnatuurlijk noemde, en dat was de eerste stap van een lange weg door het geloof die dramatisch omsloeg in ongeloof en die haar met een trauma heeft achtergelaten. Eerst werd ze steeds geloviger. Als jonge vrouw had ze een heerlijke bekeringservaring bij de mormonen. Vier jaar lang verkeerde ze daar in een soort trance van halleluja-verliefdheid. En al even plotseling, met een klap, viel ze van haar geloof, toen een vriendin door kerkautoriteiten onaardig behandeld werd. Daarna gingen als dominosteentjes al haar geloofszekerheden omver en ze bleef achter met alleen maar woede op de hele kerk, die haar zo lang en zo vreselijk bedrogen had. ‘Een van de meest verhelderende – en levensveranderende – openbaringen die op mijn weg kwamen, was het feit dat Jezus’ leven precies hetzelfde bleek te zijn als dat van zoveel mythische “gestorven en opgestane goden” van zijn tijd, die allemaal op of rond 25 december geboren waren in nederige omstandigheden (waarbij hun geboorte werd aangekondigd door een ster en begeleid door herders en wijzen), en die stierven op vrijdag om drie dagen later triomfantelijk weer te herrijzen. Dat waren bijvoorbeeld Dionysus (in de kerk opgenomen als Sint Denis), Adonis, Orpheus, Attis, Osiris en Tammuz.
84
Toen ik de waarheid ontdekte over het bestaan van deze andere goden was ik buiten mezelf van woede: hoe durven de priesters hun kudden te betuttelen met nonsens over Jezus als enige Messias, en de enige geofferde god die stierf en weer tot leven kwam! En ik had altijd gedacht dat Jezus uniek was…’
Ze vertelt dat ze eens in een televisieprogramma tegenover een priester zat en begon te praten over al deze andere goden. De priester ontkende eerst hun bestaan en mompelde vervolgens dat het imitaties van Jezus waren. Waarop Lynn Picknett verklaarde dat het moeilijk was iets te imiteren wat in de toekomst plaatsvindt: al deze andere goden werden eeuwen, soms millennia, vóór Christus vereerd. Daarop zei de priester dat het dan misschien voorbereidende repetities waren voor de komst van Jezus Christus. ‘Er is niet veel redelijks wat je kunt zeggen op zo’n wanhopig antwoord,’ sneert Picknett, ‘maar wees gerust: ik zei het.’ Picknett is dus smartelijk van haar geloof gevallen. Ze ziet in Jezus niet meer de God van haar jeugd, maar ze graaft onder de mythe nog wel een historische Jezusfiguur uit. En op die figuur neemt ze wraak. Het zalvingsritueel van de heidense priesteres blijkt toch niet zo heilig, in haar boek, en wie al helemaal niet heilig is, dat is Jezus. Volgens Picknett is Johannes de Doper de echte Messias en Maria Magdalena in werkelijkheid zíjn priesteres-gezellin. Jezus is een op politieke macht beluste schuinsmarcheerder, driftig en geil. Hij heeft het hoofd van Johannes de Doper nodig om magische krachten te ontwikkelen. Johannes wordt daarom verraderlijk vermoord door leden van de groep van Jezus. Maria Magdalena offert zich op en gaat een relatie aan met Jezus, waarom wordt niet helemaal duidelijk, mis-
85
schien om te spioneren? De schrijfster laat nog wel een andere mogelijkheid open: misschien houdt Maria Magdalena aanvankelijk wel van Jezus, maar keert ze zich van hem af nadat hij opdracht heeft gegeven om Johannes de Doper te vermoorden. Na de kruisiging vlucht ze naar Frankrijk, waar ze haar Johanniter-leer verspreidt. Het feit dat er geen enkele aanwijzing in de Bijbel te vinden is voor een relatie tussen Maria Magdalena en Johannes de Doper ziet Picknett juist als een aanwijzing dat er wel degelijk zo’n relatie is. Want de evangelisten hebben zich ‘dus’ in alle bochten gewrongen om deze relatie voor hun lezers verborgen te houden. Er is niet veel redelijks wat je kunt zeggen op zo’n wanhopige redenatie. Ik laat het er maar bij. Volgens Maria Magdalena van Marianne Fredriksson verschijnt in 1997 en wordt een bestseller. De schrijfster had een dagdroom, vertelt ze in haar voorwoord: ‘Stel je voor dat er te midden van Jezus’ discipelen een vrij mens was geweest met een helder verstand, iemand die openstond voor andere meningen, geen vooroordelen had en op de hoogte was van zowel het joodse als het Griekse denken. Ofwel iemand die “oren had om te horen”.’ Toevallig las ze Het evangelie van Maria Magdalena en ze werd getroffen door de zinnen daarin: ‘Maakt u geen regels van hetgeen ik u geopenbaard heb. Maakt u geen wetten zoals de wetgeleerden dat doen.’ Dit citaat komt in het boek diverse malen terug. Het trof Fredriksson dat hier misschien iemand was zoals zij bedacht had. ‘De leerling van wie Jezus het meest hield. En een vrouw die niet de macht had om invloed uit te oefenen. Zo werd mijn Maria Magdalena geboren.’ Deze Maria woont als kind in Magdala, vandaar haar naam. Ze heeft helblond haar en blauwe ogen, heel an-
86
ders dan de donkere joden om haar heen, en daarom heeft ze het moeilijk. Op een dag worden haar vader, moeder en broers wreed vermoord door de Romeinen. De kleine Maria weet te ontsnappen. Een homoseksuele Griekse centurion, Leonidas, ontfermt zich over haar. Hij brengt haar onder in een bordeel in Tiberias, gerund door een vriendelijke hoerenmadam, Euphrosyne. Daar groeit ze op. Uit vrije wil wordt ze prostituee, hoewel dat niet de bedoeling van haar voogden is. Maar ze geniet onbekommerd van de ontplooiing van haar vrouwelijke wellust. Bij toeval ontmoet ze Jezus, in de bergen. Beiden zijn alleen, en de ontmoeting leidt direct tot een vrijpartij. Jezus is bij Marianne Fredriksson een maagd van dertig, een naïeve, kinderlijke, eenzame man, die continu Gods stem in zijn binnenste hoort en zijn jonge jaren in de woestijn heeft doorgebracht. ‘Ik ben nog nooit dicht bij een vrouw geweest,’ bekent hij bij die eerste ontmoeting. ‘In het begin moest ze hem helpen, moest ze zijn handen de weg over haar lichaam leren vinden,’ schrijft Fredriksson. Na de daad rolt Jezus op zijn rug en begint te lachen. ‘Dit had ik niet begrepen,’ zegt hij. Hierna voegt Maria Magdalena zich bij de groep discipelen die Jezus vergezellen. Als zijn minnares, welteverstaan. Er is niet veel tijd voor de relatie – Jezus heeft het te druk met preken en zieken genezen – maar af en toe wordt hun een ontspannen weekend gegund. Maria ziet met lede ogen hoe Jezus naar zijn eigen ondergang toewerkt, maar ze kan hem niet tegenhouden. Bij de kruisiging verliest ze van verdriet haar verstand. Ze leidt een poos een zwervend leven, tot Leonidas haar terugvindt, geheel vervuild. Hij stopt haar in bad en ze herstelt ook geestelijk. Ze trouwen. Het is een platonisch huwelijk; Leonidas heeft zijn minnaars, Maria Magdalena leeft verder zonder seks. Wanneer ze jaren later bezoek krijgt van
87
Paulus en Petrus schrijft ze haar herinneringen op. Ten slotte vat ze het plan op om samen met Salome, Suzanna en Lydia, drie andere vrouwen uit de kerngroep, een spirituele vrouwenschool op te richten die het gnostische christendom zal onderwijzen. Maar aan het eind van het boek wordt wel duidelijk dat zo’n school weinig kans zal maken. De Godin – iedere godin, Isis, Demeter of Artemis – is op haar retour. Vrouwen worden steeds meer onderdrukt. ‘Ik had gehoopt dat de nieuwe mens gods de vrouwelijke kracht op aarde in ere zou herstellen,’ zegt een oude priesteres van Isis tegen Maria Magdalena. ‘Toen moest Maria huilen. “Er zal niets veranderen,” zei ze ten slotte. “De apostelen zijn joden, geworteld in oeroude vooroordelen dat de vrouw geen ziel heeft en de man de enige mens is.” “Dat geldt niet alleen voor de joden. De oude godin verliest in heel onze wereld haar macht. De mensen maken zich los van de landbouw, van het voortbrengen van leven, van de levensstroom. Wij zijn op weg naar de tijd van de grote steden en van de kooplieden.”’
Fredriksson is kennelijk niet op de hoogte van het pauselijke eerherstel uit 1969 als ze haar roman schrijft, en ze zoekt naar een manier om van Maria Magdalena een prostituee te maken terwijl zij toch een heldin blijft met wie hedendaagse lezeressen zich kunnen identificeren: ontwikkeld en warm, wijs en sensueel, vrouwelijk en toch zelfstandig. Het boek ademt trouwens helemaal een opvallend hedendaagse sfeer. De volgende passage uit het boek beschrijft hoe Euphrosyne haar pupil seksuele voorlichting geeft:
88
‘Ze begon met te vertellen hoe de kinderen op de wereld komen; hoe de man zijn lid in de vagina van de vrouw steekt en die met zaad vult. Maria vond dat vanzelfsprekend; ze had gezien hoe geiten en schapen paarden en ze kon zich nog vaag herinneren hoe ze ’s nachts wel eens wakker was geworden door het gesteun van haar vader wanneer hij bij zijn vrouw binnendrong. Euphrosyne noemde dat geslachtsgemeenschap. Ze zei ook dat het een groot genot was. Dat verwonderde Maria. “Voor velen is het ook de enige manier om nader tot een ander mens te komen,” ging Euphrosyne verder. Ze glimlachte, dat deed ze vaak; het was een glimlach die op de een of andere manier ergens bleef steken. “Daarom noemen ze het liefde,” vervolgde ze lachend.’
Tot zover Fredriksson. Modern is ook de visie van haar figuur Leonidas, die Simon Petrus heeft horen praten over Jezus en verontwaardigd meldt dat de discipel een geschiedenis ‘vol magische onzin uit verschillende godsdiensten’ had verteld. ‘Sommige van deze legenden zijn afkomstig uit de geschriften van joden, de rest is bijgeloof uit andere godsdiensten. Alles wordt samengeweven tot een fantastische mythe om te bevestigen dat Jezus een god was, die zich uit barmhartigheid onder de mensen geboren liet worden. (…) Na drie dagen stond Jezus op uit de dood. Net als Osiris, de echtgenoot van Isis. Ook zij baarde, zoals je weet, een godenzoon.’ Zijn conclusie is: ‘Ze noemen zich christenen en beginnen overal aanhangers te krijgen… Met behulp van legenden kunnen ze succesvol worden.’ En af en toe wordt het boek zelfs postmodern. ‘We schep-
89
pen de goden die we nodig hebben en vereren hen zolang ze aan onze behoeften voldoen,’ zegt de Isis-priesteres bijvoorbeeld. ‘Ik geloof in sprookjes, vertellingen over goden en monsters, tovenarij en wonderen, vreselijke zeedieren en engelen,’ zegt Lydia. ‘Maar wanneer wordt beweerd dat die echt zijn, dat al die dingen in onze wereld plaatsvinden, dan verlies ik dat geloof.’ Haar toehoorders kijken verwonderd, maar Maria Magdalena begrijpt het. ‘Een overtuigende, geromantiseerde biografie,’ schreef het tijdschrift Opzij over Volgens Maria Magdalena; het wordt geciteerd op de achterflap van het boek. Maar dit boek is net zomin een biografie – een levensbeschrijving van een persoon – als de Gouden Legende uit de Middeleeuwen biografieën bevatte. En het is net zomin een biografie als de evangeliën historisch correcte biografieën van Jezus zijn. Het is een dagdroom, een fantasie, eerder zoiets als De Da Vinci Code van Dan Brown. Het is daarbij geen optimistische dagdroom. Maria Magdalena’s idee om een gnostische vrouwenschool te stichten, is gedoemd te mislukken. Ook de Jezus van Marianne Fredriksson is mislukt. Hij is eigenlijk voor niets gestorven. De mannelijke discipelen corrumperen immers zijn wijsheidsleer met belachelijke mythen en legendes – over de opstanding, de engelen bij het graf, zijn moeder die maagd was, de ster die boven Bethlehem hing. Petrus en Paulus timmeren het nieuwbakken christelijke geloof dicht en de vrouwen die begrijpen waarom het werkelijk gaat, worden onzeker en houden hun mond. Fredriksson is misschien niet boos, maar wel verdrietig. De menselijke Maria Magdalena is volledig ontdaan van mythische elementen. Het is interessant dat dit haar scheppers emotioneel maakt. Ze voelen kennelijk dat ze iets kostbaars verliezen, zonder precies te kunnen zeggen
90
wat dat is.
6 De mythische Bijbel
De notie dat je de Bijbel mythisch kunt interpreteren, is verre van nieuw. Al in 1835 verschijnt een boek van de Duitse theoloog David Friedrich Strauss: Het leven van Jezus kritisch onderzocht. Strauss, dan pas een jaar of zevenentwintig, betoogt in zijn briljante, vijftienhonderd pagina’s tellende werk dat de wonderen die aan Jezus toegeschreven worden, gezien moeten worden als mythisch. Ze zijn niet werkelijk zo gebeurd, zegt Strauss. Maar je hoeft ook geen rationele verklaringen te zoeken. Je moet ze zien als geloofswaarheden, verpakt in de beeldrijke en fantasievolle taal van de antieke, niet-rationele mens. Strauss is zelfs niet de eerste theoloog die mythische elementen in de Bijbel aanwijst; een deel van zijn boek is gewijd aan de bespreking van voorgangers die allemaal in die richting aan het zoeken zijn. Maar dit boek slaat in als een bom. Mythen worden in die tijd, de negentiende eeuw, nog gezien als heidens en primitief. De Heilige
91
Schrift bezoedelen met de suggestie dat er mythische elementen in verwerkt zijn, is blasfemie. In de rationele tijdgeest van de Verlichting zijn de wonderen in de evangeliën echter problematisch geworden. Het kán immers allemaal niet echt gebeurd zijn: dat lopen over water, die plotselinge genezingen, de opstanding uit de dood. Men zoekt naar rationele verklaringen. Misschien loopt Jezus wel over een balk die in het water drijft. Zijn de zieken niet zo ziek als ze lijken. En is er geen sprake van dood, maar schijndood. Theologen die zulke verklaringen aandragen, komen in conflict met de ‘supernaturalisten’ die volhouden dat God wonderen kan verrichten. Strauss biedt een alternatieve mogelijkheid: deze verhalen moeten uitgelegd worden als joodse allegorieën die gebruikt worden om iets te vertellen over Jezus, iets wat zijn rol in de religie verbeeldt. Neem de wonderbare broodvermenigvuldiging – het verhaal in Matteüs 14 over de vijf broden en de twee vissen waarmee Jezus een schare van duizenden luisteraars voedt. Een supernaturalistische verklaring houdt geen stand, schrijft Strauss. Hoe moeten we dat voor ons zien? Lagen er ineens als bij toverslag enorme stapels broden en vissen naast Jezus? Of moet je je voorstellen dat de discipelen die het voedsel uitdeelden, telkens uit het niets weer nieuwe stukken brood en vis in hun handen kregen? Dat gelooft toch een zichzelf respecterend negentiende-eeuws mens niet meer. Een rationele verklaring van dit verhaal zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat Jezus het goede voorbeeld geeft door de broden te breken en uit te delen; dat alle aanwezigen dat voorbeeld volgen en uit hun eigen picknickmanden hun meegebrachte eten halen. Als iedereen zijn voedsel deelt met de mensen om hem heen, is er genoeg voor iedereen. Maar zo staat het verhaal niet in de Bijbel. Nee, zegt Strauss, het is een mythe met een spirituele be92
tekenis, bedoeld om uit te drukken dat Jezus zelf het geestelijk voedsel voor de mensen is. Het verwijst naar het mythische verhaal in Exodus 16, over het manna dat uit de hemel kwam vallen om de joden te voeden op hun veertigjarige tocht door de woestijn. Zo behandelt hij wonder na wonder; telkens betoogt hij dat de bedoeling van het wonder vooral is om met gebruikmaking van joodse allegorieën aan te tonen dat Jezus de Messias is. Niet dat Strauss twijfelt aan het bestaan van een historische Jezus. Hij wil alleen de wonderen interpreteren als geloofsgetuigenissen. Strauss heeft sowieso een uiterst vrijzinnige geloofsopvatting. Hij stelt dat God het oneindige is, dat alleen tot bestaan kan komen door zich te manifesteren in een ‘eindige geest’, dus een mens. Andersom kan een eindige geest alleen tot waarheid komen door zich te verbinden met de oneindige God. Dat is wat Jezus doet in de verhalen van het Nieuwe Testament, maar iedereen kan het in principe. Jezus staat hier dan ook voor ‘de mens’: de mogelijkheden van de mensheid, van ieder mens afzonderlijk. Zo’n mythische Jezus is gevaarlijk voor de hiërarchische maatschappij van die tijd. Als Jezus geen eenmalige, goddelijke Verlosser is aan wiens gezag wij ons moeten onderwerpen, maar eerder een blauwdruk van de nieuwe mens die ieder van ons kan zijn, dan is dus ieder mens in principe, of althans in aanleg, goddelijk. Dat betekent het eind van alle rangen en standen in de maatschappij. Voor de gemiddelde negentiende-eeuwse theoloog is dat een schandelijke gedachte. Strauss verwacht een warm onthaal voor zijn boek. Hij redt immers het christendom van een wisse ontluistering. Wie het Nieuwe Testament rationeel benadert, houdt uit93
eindelijk niet veel meer over dan een mislukte Jezus, zoals we hebben gezien. Serieuze christenen van alle gezindten zullen toch zeker begrijpen dat hier de mogelijkheid ligt het geloof te bevrijden van dogmatisme en de essentie van dat geloof nieuw leven in te blazen. Een dermate democratische visie – iedereen kan Jezus zijn – is in de tijd van Strauss echter een zwaar taboe. Enkele vooruitstrevende geesten bejubelen hem. Nietzsche schijnt door of in elk geval tijdens het lezen van het boek van Strauss van zijn geloof te zijn gevallen. Niemand minder dan Mary Ann Evans – die onder het pseudoniem George Eliot beroemd zal worden – vertaalt het boek in het Engels. Maar Strauss wordt ook heftig aangevallen. ‘Het meest pestilente boek dat ooit uitgespogen is uit de kaken van de hel’, noemt iemand het in een recensie. Strauss verliest zijn baan aan de universiteit van Tübingen. Hij tracht nog te redden wat er te redden valt met enkele herziene herdrukken, maar die slaan niet aan. In 1839 wordt hij op gezag van liberale autoriteiten aangenomen als hoogleraar Dogmatiek en Kerkgeschiedenis aan de universiteit van Zürich, maar tegenstanders zorgen ervoor dat hij direct met pensioen wordt gestuurd, nog voor hij een college gegeven heeft – amper dertig jaar oud. Dat levert hem in elk geval een inkomen op, en hij wordt freelance auteur. Hij trouwt met een operazangeres; het huwelijk mislukt al na vier jaar en ze gaan uit elkaar. Strauss zorgt verder voor de twee kinderen. In meer dan één opzicht is deze man zijn tijd dus ver vooruit. Het wordt hem niet in dank afgenomen. Toch is zijn invloed op de lange duur groot gebleken. Dat de evangeliën een mythisch karakter hebben en dat mythisch niet hetzelfde is als ‘heidens’ (en dus taboe voor christenen) of ‘onwaar’, is sindsdien algemeen geaccep-
94
teerd in het theologische discours. De evangeliën zijn geen biografische verhalen, beseft men steeds beter, maar getuigenissen met een heel bepaald, religieus doel, namelijk om geloofswaarheden te verkondigen en mensen tot geloof te brengen. Daartoe zijn er allerlei mythische elementen in verwerkt. In 1890 komt de Schotse antropoloog Sir James George Frazer met de eerste versie van zijn befaamde boek The Golden Bough, in 1922 gevolgd door een twaalfdelige heruitgave. Hierin toont hij, met een stortvloed aan informatie over de meest uiteenlopende volksgebruiken en rituelen, aan dat er sterke overeenkomsten zijn tussen het christelijke verhaal en oudere, primitieve godsdiensten. Vooral de dood van de god en zijn opstanding, doorgaans gevierd in de lente, soms bij het oogsten, is een telkens terugkerend thema. Er zijn volgens Frazer in het verre verleden talloze culturen geweest waarin bij die viering daadwerkelijk elk jaar een mensenoffer werd gebracht. Het graan moest immers sterven om zaad te kunnen produceren voor het volgende jaar, en mensen wisten zich onderdeel van die natuur, dus moest er ook een mens sterven, elk jaar. Een mooie, gezonde jongeman werd gelijkgesteld aan de vruchtbaarheidsgod, de graangod of vegetatiegod. Deze plaatsvervanger werd enige tijd uitbundig vereerd en in de watten gelegd. Meestal mocht – of beter gezegd móést – hij ceremonieel seks hebben met tempelpriesteressen of speciaal uitgezochte maagden. En ten slotte werd hij ritueel ter dood gebracht. In sommige streken werden er jaarlijks jonge meisjes vereerd en geofferd. In zeer oude primitieve culturen at men het vlees en het bloed van de geofferde ritueel op; men geloofde dat de kracht van het slachtoffer, en dus de kracht van de god, op die manier in
95
de eters terecht zou komen. Ook sprenkelde men dit bloed wel over het land, of over bijeengebrachte offergaven in de vorm van landbouwproducten. Later werden er dieren geslacht en gegeten als representant van de god. Vaak ook werd er ritueel brood gebakken in de vorm van een mens, uitgedeeld en gegeten. De christelijke dogma’s en rituelen hebben dus een lange voorgeschiedenis, betoogt Frazer. Magisch denken lag aan dergelijke rituelen ten grondslag, volgens de auteur: men geloofde dat de kracht van het slachtoffer overging in de gewassen en dat op die manier de vruchtbaarheid van het land gegarandeerd werd. Een vegetatiegod die gepersonifieerd is in een sterfelijk mens kan beter in de bloei van zijn leven sterven, redeneerde men, althans volgens Frazer. Als de god zou aftakelen en ouderdomsgebreken zou vertonen, zou dat afdoen aan de kracht van de natuur die met de god verbonden is. Dus ter dood brengen en opvolgen door een nieuwe, krachtige vertegenwoordiger is de manier om de vruchtbaarheid van het land en de mensen in stand te houden. Gaandeweg zijn in alle culturen de mensenoffers verdwenen en vervangen door minder bloedige rituelen. Frazer beschouwt dit magische denken als primitieve voorloper van religie. In het magisch denken zijn het de juiste rituele handelingen van de mens die voor de vruchtbaarheid van het land zorgen. Simpel gezegd: je moet iemand offeren, ter dood brengen, en het bloed over het land uitgieten, om te zorgen dat het graan zichzelf ook wil opofferen en je van dat land kunt blijven eten. In het religieuze denken is het de juiste rituele verering van een god die garandeert dat alles goed blijft gaan. Dan hoef je niet meer zelf iemand of iets te offeren; je moet alleen geloven in een god die zichzelf geofferd heeft en daarvoor zingen, kaarsen aansteken, wierook branden enzovoort. Het
96
offer wordt een symbolische gift. Naarmate men beter inzag dat de natuur toch wel haar eigen wetten volgt, is de vruchtbaarheidsfunctie van de religie vervaagd en werd het accent verlegd van de verering naar het geestelijk heil. Nu moest men geloven in een Verlosser om na de dood, in het hiernamaals, geestelijk te kunnen overleven. Het religieuze denken ziet Frazer als primitieve voorloper van het moderne, puur materialistische wetenschappelijke denken. Maar hij is ruimdenkend genoeg, en genoeg doordrongen van het vooruitgangsdenken van zijn tijd, om aan het eind van zijn monumentale studie te suggereren dat ook het wetenschappelijke denken van zijn tijd eens plaats zal moeten maken voor een nog verder ontwikkelde benadering van de werkelijkheid. In 1949 verschijnt The Hero with a Thousand Faces van Joseph Campbell. Ook Campbell betoogt dat er een universeel thema ten grondslag ligt aan de verhalen uit godsdiensten van de meest uiteenlopende landen en tijden. Maar hij interpreteert dit thema als een psychologische en spirituele ontwikkelingsweg: de tocht van de held, die verloopt van scheiding en afscheid van het vertrouwde, via beproevingen en inwijding, naar de terugkeer, waarbij de held verrijkt is met essentiële kennis, of verheven tot een hoger niveau. Campbell wordt als kind rooms-katholiek opgevoed en hij neemt het geloof heel serieus, vertelt hij in een interview. Maar hij is ook bezeten van indianen en hij leest alles wat hij te pakken kan krijgen over indianen, daarbij geholpen door zijn vader. ‘Ten slotte werd ik een soort kleine wandelende encyclopedie op het gebied van de Indianen in Amerika. Intussen werd ik door de nonnen opgevoed in de leer van de
97
rooms-katholieke kerk en het duurde niet lang of het drong tot me door dat er in beide mythologische systemen maagdelijke geboorten, sterven en wederopstandingen voorkwamen. Zo kwam ik er al heel jong toe ze te vergelijken, en toen ik elf of twaalf jaar was, was ik vrij goed op de hoogte van de materie. Tijdens mijn universitaire studie specialiseerde ik me in de literatuur van de Middeleeuwen – de Arthurromans etcetera – en natuurlijk las ik ter ondersteuning hiervan de klassieke mythologieën. Ook hier vond ik weer dezelfde beelden als in de christelijke traditie.’
Jezus van Nazareth is volgens Campbell weliswaar een historische persoon geweest die geleefd heeft en gekruisigd is; maar dat Jezus werkelijk uit de dood opgestaan is en naar de hemel opgestegen, betwijfelt hij. Dat doet er ook niet toe, zegt hij: de fout die religies maken, is dat ze de mythologische verhalen interpreteren als historische gebeurtenissen, terwijl ze spiritueel bedoeld zijn. De opstanding is een mythisch beeld voor dat wat er gebeurt als je jezelf geeft. ‘Hij die zijn leven verliest, zal het vinden. En dat noemen wij de scheppende handeling – je niet vastklampen, maar je overgeven aan het nieuwe scheppende moment.’ Het christelijke verhaal is dus volgens hem, net als zoveel andere verhalen, geconstrueerd uit beelden die rechtstreeks uit het collectieve onbewuste van de mensheid komen. In De held met de duizend gezichten schrijft Campbell: ‘En zo komt het dat, overal ter wereld, mannen wier taak het was het leven-bevruchtende mysterie, het doden van de draak, op aarde zichtbaar te maken met hun eigen lichaam, de grote symbolische daad hebben ver-
98
richt door hun vlees te verstrooien, zoals het lichaam van Osiris, voor de vernieuwing van de wereld.’
De mythe van de Verlosser vertegenwoordigt volgens hem een hoogtepunt of de vervulling van menselijke mogelijkheden. Zijn bezwaar tegen de christelijke traditie is dat deze de nadruk op de figuur van de Verlosser legt, in plaats van op de mogelijkheden die ieder mens heeft om dezelfde ontwikkeling door te maken. Het christendom is een systeem, zegt hij in Wat mythen ons vertellen, dat in de vierde eeuw door een kleine groep theologen is opgezet en waarbij het instituut kerk te veel macht kreeg. ‘Het individu werd geleerd dat het alleen kon worden gered door bemiddeling van het instituut. En er is een hele interpretatie van het leven van de Verlosser, die het instituut autoriteit verleent. Interessant is dat, als je de levensgeschiedenis van redders leest – Jain-redders, boeddhistische redders, hindoeïstische redders, die van de Christus – er steeds weer dezelfde motieven zijn, keer en keer en keer op keer. Kijk eens naar de prachtige Griekse mysteriereligies; ook daar vind je maagdelijke geboorten, dood en wederopstanding. En de dood en wederopstanding van de redder gaan model staan voor het afdanken van de oude Adam en de ontbolstering van de nieuwe. In onze christelijke traditie zijn ze echter zo overgeleverd dat je, als je de genade wilt ontvangen, het thema om zo te zeggen moet benaderen via de leerstellingen en sacramenten van de kerk – daar gaat het om. De mens wordt geboren met de erfzonde: redding is alleen mogelijk door de sacramenten van de kerk. Nou, daar wordt die mens aardig mee vastgepind. Tijdens mijn onderwijscarrière merkte ik dat het geloof van stu-
99
denten in hun eigen christelijke of joodse symbolen werd versterkt als ze de analogieën ervan in andere tradities tegenkwamen. Dan zagen ze dat deze een psychologische waarde voor hen hadden.’
Campbell betreurt het dat de rooms-katholieke kerk het Latijn in de mis heeft laten vallen en vervangen door de landstaal; het maakt het ritueel minder universeel, minder mythisch. Volgens hem is de mis als ritueel bedoeld om iedere gelovige te betrekken in de spirituele ervaring van de kruisigingsmythe. Campbell ziet de tocht van de mannelijke held als universeel thema dat voor ‘de mens’ in het algemeen geldt, dus voor mannen zowel als voor vrouwen. De vrouwfiguren in mythen zijn voor hem voornamelijk functies in het solistische verhaal van de held. ‘De vrouw vertegenwoordigt in de beeldtaal van de mythologie de totaliteit van wat gekend kan worden. De held is degene die te weten komt (…) Als hij tegen haar, in haar volle betekenis, is opgewassen, zullen de twee, de wetende en het gewetene, van alle beperkingen verlost zijn.’ Verderop in De held met de duizend gezichten schrijft hij: ‘De aan de vijand ontworstelde heerschappij, de vrijheid veroverd op het boosaardig monster, de levensenergie bevrijd uit de strikken van de tiran Houvast – zij alle worden gesymboliseerd door een vrouw. Zij is de jonkvrouw uit de ontelbare drakendodingen, de bruid die uit het huis van haar vader gestrikt wordt, de maagd die uit handen van de boze vrijer wordt gered. Zij is de “andere helft” van de held zelf, want “elk is beiden”: als hij de grootheid van een wereldheerser heeft, is zij de wereld,
100
als hij een krijger is, is zij zijn faam. Zij is het beeld van zijn lot dat hij moet bevrijden uit de gevangenis van de omstandigheden die het verhullen.’
‘Elk is beiden’ is het besef dat achter de illusie van de tweeheid een eenheid schuilgaat, wat Campbell noemt ‘de uiterste ervaring van de liefde’. Hij blijft niet stilstaan bij de vraag waarom de androgyne oermens in de mythologie allereerst in tweeën wordt gesplitst en verder gaat als man en vrouw; hij verbreedt dat gegeven direct tot ‘het uiteenvallen van het ene in het vele’. De uiterste ervaring van liefde is dan het besef dat achter de talloze verscheidenheden van leven om ons heen eenheid schuilgaat. Campbell is dus sterk gericht op het verhaal van de mannelijke held die in zijn eentje een inwijding ondergaat, en laat het thema van de interactie tussen man en vrouw relatief onbelicht. Hij interpreteert zijn mythen alleen in functie van de tocht van de mannelijke held. Waar hij het subject is, is zij het object. Nu moet gezegd dat veel mythen uit de patriarchale cultuur ook duidelijk gecomponeerd zijn vanuit het gezichtspunt van de man als subject, met de vrouw als object. Toch denk ik dat er meer te zeggen is over de rol van de vrouw in mythen. De Nederlandse jurist, historicus en filosoof Antonie Börger, al voor de Tweede Wereldoorlog en daarna tot zijn dood in 1971 een geliefd en veelgevraagd spreker, ziet wel een belangrijk verschil tussen de universele verhalen en het verhaal over Christus. Ook hij ziet in de christelijke mythe elementen van de Mithras-religie verweven – Mithras wordt geboren in een grot – en sterk aanwijsbare invloeden uit Egypte. En Dionysus heeft veel met Jezus te maken, stelt hij. In een bewaard gebleven en op internet beschikbaar gestelde tekst van een lezing zegt Börger:
101
‘Wanneer men de Christusmythe bekijkt, dan dringt zich onmiddellijk het besef op dat het een heldenmythe is, maar anders dan de antieke. De Christusfiguur is namelijk op een hoger niveau gesteld, meer vergeestelijkt. Bij de zwangerschap van Maria komt geen coïtus van pas, want het gaat door de hemelse geest. In de antieke mythen slapen de goden altijd samen met de vrouw, maar dat is hier niet het geval omdat alles op een hoger plan is geheven. Men heeft getracht het te vergeestelijken, maar dat wil niet zeggen dat het van de oervorm loskomt.’
Klaarblijkelijk is Börger niet bekend met de andere verhalen over maagdelijke geboortes waarover Campbell het heeft. ‘In een versie van de Dionysus-mythe herrijst de jonge god uit de as van zijn moeder, maar een andere versie verhaalt hoe hij gevangen wordt genomen door Giganten en in stukken wordt gehakt. Ook dan komt hij weer tot leven. Denk aan wat Jezus doet bij het avondmaal als hij het brood breekt en zegt: dit is mijn lichaam. Dionysus herrijst als de wijnstok en dat is het essentiële. Immers, Jezus zegt: ik ben de ware wijnstok en mijn vader is de landman. (…) Jezus zegt ook tegen zijn discipelen: als dorre wijnranken zullen wij afgesneden en in het vuur geworpen worden – hier haalt hij er het vuur bij. Dionysus is een lijdende god – hij is ook een verlossende god – niet alleen omdat hij in stukken gehakt wordt, maar ook omdat hij als de god van de wijndruiven, als de wijnstok zelve, verbrijzeld wordt, opdat de wijn, zijn bloed, de mensen toevloeie. Wijn en brood werden door de antieken beschouwd als middelen die de mens veredelden. Jezus spreekt ook telkens over wijn en brood –
102
hij maakt zelfs van water wijn. Dit alles is aan de Dionysus-mythe ontleend. Ook hij zal verbrijzeld worden en ook hij geeft wijn bij het avondmaal en zegt: hier is mijn bloed, hetwelk voor u vergoten wordt.’
Börger betoogt dat de Jezusmythe staat voor een geniale gedachte die op dat moment in de geschiedenis opkomt, namelijk de gedachte dat het mannelijk bewustzijn, ‘het denkende’, de verlosser is van de wereld. Deze gedachte wordt geboren uit het collectief onbewuste, dat hij ‘het grote vrouwelijke’ noemt. ‘De Verlosser als de figuur van Christus is bedoeld als het menselijk denken. Het is de integrerende mens, die tot doorzicht en inzicht komt in de blinde natuur, ziende wordt en daardoor vrij. “De waarheid zal u vrij maken”, staat in de Bijbel. De waarheid is het bewustzijn dat de dingen doorlicht en daarin de relativiteit van alles ziet. Het mannelijk bewustzijn, het denken, moet de wereld bevrijden.’ Maar eigenlijk is deze gedachte nog steeds niet in de wereld, concludeert Börger. Christus is volgens hem dus nog niet werkelijk geboren. Börgers ideeën vinden in kleine kring enthousiaste bijval, maar bereiken niet het grote publiek. Dat doen wel de boeken van twee Engelse auteurs, filosoof Timothy Freke en de journalist Peter Gandy. The Jesus Mysteries (De mysterieuze Jezus), geschreven in 1999, wordt een bestseller. De auteurs kennen hun Frazers en hun Campbells, maar ze tappen uit een ander vaatje. Niet verwondering over de universaliteit van het grote mythische verhaal, maar woede over de vermeende oplichterij van de christelijke kerken is de rode draad door hun boek. Jezus is alléén maar een mythisch figuur, gekopieerd van heidense mysteriën, betogen Freke en Gandy. Ook Osiris
103
en Dionysus worden op 25 december geboren uit een maagd, ze veranderen water in wijn, genezen zieken, hebben twaalf discipelen, worden gekruisigd of aan een boom opgehangen, dalen af naar de onderwereld en staan op uit de dood. En ook Osiris en Dionysus geven brood en wijn als symbool van hun lichaam en bloed aan hun volgelingen. Dus net zomin als Osiris en Dionysus daarnaast ook historische mannen zijn, is Jezus een historische figuur. ‘Bijna alle volkeren rondom de Middellandse Zee hadden op een bepaald moment de heidense mysteriën geadopteerd,’ en ze aan hun eigen nationale smaak aangepast. Op een zeker tijdstip in deze laatste eeuwen voor Christus had een groep joden hetzelfde gedaan en een joodse versie van de mysteriën geschapen. Joodse ingewijden pasten de mythe van Osiris/Dionysus aan en schiepen het verhaal over een joodse, aan het kruis stervende en weeropstaande godmens, Jezus de Messias. In de loop van de tijd werd de mythe geïnterpreteerd als een historisch feit en het orthodoxe christendom was daarvan een uitvloeisel.’
Freke en Gandy zijn boos, net als de scheppers van de onttoverde Jezussen en Maria Magdalena’s die ik besprak in het vorige hoofdstuk. Ze vinden het traditionele geloofsverhaal over Jezus ‘de grootste verheimelijking aller tijden’, te vergelijken met de geschiedvervalsing en propagandamachine van Stalin, of de culturele revolutie van Mao. Wij zijn misleid door het orthodoxe christendom. Wat namelijk verloren ging, zeggen Freke en Gandy, is de kennis van de oude heidense mysteriën, die mensen rechtstreeks konden inwijden in spirituele kennis en verlichting. Daarvoor in de plaats kregen we een ongeloofwaardig verhaal opgedist waarin we geacht worden letterlijk 104
te geloven. ‘De moedwillige vernietiging van onze heidense erfenis is de grootste tragedie in de geschiedenis van de westerse wereld.’ Deze visie getuigt van gebrek aan historisch besef. Het is nogal naïef om te geloven dat er een of andere geheime code is, een magisch ritueel, dat ons een mystieke ervaring zou kunnen bezorgen, en dat we die code of dat ritueel in het christendom verloren zijn. Het is eerder andersom: het christendom heeft de mysteriën uit de oudheid gedemocratiseerd, toegankelijk gemaakt voor alle gelovigen en niet slechts voor een zorgvuldig geselecteerd clubje. De oorspronkelijke mysteriën zijn plechtigheden waaraan alleen ingewijden mogen deelnemen. Ze zijn geheim en de schaarse informatie die we erover hebben, komt voornamelijk uit de geschriften van christelijke tegenstanders. De bekendste mysteriën van de klassieke Oudheid zijn die van Eleusis bij Athene, gewijd aan de Griekse vruchtbaarheidsgodin Demeter. Aan het begin van de herfst is daar jaarlijks een ceremonie die het verhaal over de ontvoering van Demeters dochter Persephone herdenkt. Het begint met een rituele reiniging in zee. Daarna worden heilige voorwerpen – we weten niet precies wat, misschien korenaren, brood, een kelk wijn – in processie naar Eleusis gebracht, onder het roepen van de kreet ‘Iakche!’ Het hoogtepunt van het feest is de ‘epoptie’ – het aanschouwen van de heilige voorwerpen die door de priester aan de ingewijden worden getoond. De afzondering, het exclusieve, de zwijgplicht en het geloof in de werkelijke aanwezigheid van de god hebben een sterk psychologisch effect: ze maken de mysten, de inwijdelingen, ontvankelijk voor een spirituele ervaring.
105
Het christendom vernietigt de antieke mysteriën niet, het democratiseert ze. Het neemt er elementen uit – de reinigende waterdoop, de processie, het aanschouwen van heilige voorwerpen – en verwerkt die in de christelijke rituelen. Als wij niet langer ontvankelijk zijn voor de spirituele ervaring die een rooms-katholieke mis teweeg kan brengen, komt dat niet doordat we ons die heel speciale geheime mysteriën door de neus hebben laten boren, maar doordat we niet meer gevoelig zijn voor zulke ervaringen. Doordat we onszelf domweg niet meer volledig en onbevangen kunnen overgeven aan een ritueel, in de fase van evolutionaire ontwikkeling die we hebben bereikt. Ook in The Pagan Christ (De heidense Christus), geschreven in 2004 door een voormalige anglicaanse priester in Canada, Tom Harpur, is de hele historische Jezus verdampt. Harpur is jarenlang de religieredacteur van de Toronto Star en een populaire figuur in de Canadese media. Hij heeft al acht goedlopende boeken over diverse religieuze onderwerpen op zijn naam staan wanneer hij De heidense Christus publiceert. Zijn inspiratiebronnen zijn drie betrekkelijk onbekende wetenschappers – Godfrey Higgins, Gerald Massey en Alvin Boyd Kuhn, die hem ervan overtuigen dat de Horus-mythe uit Egypte tot in de details samenvalt met de ‘biografie’ van Jezus. Volstrekt neutrale geleerden zijn het, schrijft Harpur, die baanbrekend onderzoek hebben verricht. Zij concluderen dat zowel de joodse als de christelijke godsdienst voor het grootste deel wortelt in de religie van het oude Egypte. Er is een verbijsterend gebrek aan bewijs van een historische Jezus, stelt Harpur. Weinig perioden in de Oudheid zijn beter gedocumenteerd dan de regeringsperiode van de keizers Caesar Augustus en Tiberius; maar geen enkele
106
niet-christelijke auteur uit deze tijd wijdt één letter aan Jezus’ bestaan. Hoe dichter je komt bij de tijd waarin hij geleefd zou hebben, hoe waziger en etherischer de beschrijvingen van Jezus zijn. Hoe verder weg in de tijd, hoe meer uitgekristalliseerd en scherper omlijnd het beeld wordt. Ook Harpur is emotioneel over zijn ontdekking. Jarenlang heeft men hem doen geloven in iets wat niet echt bestaat. De historische Jezus is ‘een schoolvoorbeeld van de keizer zonder kleren’, schrijft hij, en het geloof in hem is een doodlopende weg. ‘Erger nog, het leidt tot de zonde van afgoderij, door van God een mens van vlees en bloed te maken – met het gevolg dat joden, islamieten en de aanhangers van tal van andere religies van de christenheid vervreemd zijn geraakt, waardoor volledige religieuze harmonie op aarde een eeuwige onmogelijkheid is geworden.’ Ons blinde geloof in het letterlijke verhaal zal het christendom nog de das omdoen, waarschuwt Harpur. De kerk heeft een immense blunder gemaakt, vindt Harpur, door ons een historische Jezus op de mouw te spelden. Vroegere mysteriën zoals de Horus-aanbidding in Egypte werden volgens hem door hun beoefenaars gezien voor wat ze waren: allegorische mythen, die het individu op het spoor kunnen zetten naar een innerlijk ontwaken, een spirituele transformatie. Het letterlijke geloof van het orthodoxe christendom staat zulk een ontwaken in de weg: ‘Als we een Christus buiten onszelf volgen, met andere woorden, als we het Koninkrijk Gods of de Christus in ons innerlijk verwaarlozen, zal een authentieke transformatie zich nooit voordoen.’ Ook Harpur denkt anachronistisch: hij projecteert zijn hedendaagse bewustzijn op dat van de beoefenaars van Egyptische mysteriën van duizenden jaren geleden. Waar haalt hij het idee vandaan dat de mensen van toen de mythen doorzagen? Als dat zo was, hadden ze geen mythen
107
nodig. Het is pas nu, in de eenentwintigste eeuw, dat we de mythen misschien kunnen doorzien, dat wil zeggen duiden en op ons eigen leven betrekken, bewust, als psychologische en spirituele ontwikkelingsopdrachten. Overal verschijnen nu boeken waarin het bestaan van Jezus wordt ontkend. In Italië komt het zelfs tot een rechtszaak tussen twee voormalige seminariegenoten. De schrijver van het boek La Favola di Cristo (De fabel van Christus) Luigi Cascioli, spant een zaak aan tegen de pastoor Enrico Righi, met wie hij ooit nog op hetzelfde seminarie zat. Beide mannen zijn in de zeventig. Righi is dorpspastoor geworden, Cascioli kritisch publicist. Na het verschijnen van Cascioli’s boek, waarin hij betoogt dat Jezus nooit heeft bestaan, en dat in Italië veel stof doet opwaaien, laat Righi vanaf de kansel een scherpe berisping naar de auteur uitgaan. Cascioli pikt het niet en daagt Righi uit om voor de rechter te bewijzen dat Christus wél bestaan heeft, een onmogelijke opdracht. Righi wint de zaak en hoeft niets te bewijzen. Maar Cascioli verkoopt goed. Hoe belangrijk is het of Jezus historisch is of niet? We moeten de mythe bewust omarmen, zegt Harpur – maar wel als mythe, als archetypische, preëxistente waarheid, die God in ons collectieve onbewuste heeft gelegd en die daarom in alle culturen telkens weer opduikt in religieuze verhalen en symbolen. Dat móét natuurlijk niet. Een nieuwe dogmatiek rond een mythische Jezus lijkt me niet bepaald wenselijk. We moeten immers allemaal zelf weten wat we doen met het christelijk geloof – de een wil het behouden zoals het aan ons is overgeleverd en dat mag; de ander wil tot op de bodem uitzoeken wat er historisch aan is en dat mag ook; een derde wil het als mysterie beleven en dat is helemaal legitiem; en nog anderen willen er psychologische ont-
108
wikkelingsopdrachten in ontwaren, zoals ik in dit boek doe. Ik zou willen voorstellen om het gekrakeel rond de historische Jezus voorlopig te laten voor wat het is. Het is vooralsnog vrijwel onmogelijk om erachter te komen wie er precies geleefd hebben in die tijd en wat deze mensen precies gedaan en gezegd hebben. Hugh Schonfield betoogde reeds in de jaren zestig van de vorige eeuw dat het in de jaren waarin de evangeliën geschreven werden, al moeilijk was precies te achterhalen wat er rond het jaar 30 na Christus gebeurd was. De opstand tegen de Romeinen die uitliep op de verwoesting van Jeruzalem en de tempel in het jaar 70 eiste zo verschrikkelijk veel slachtoffers dat dit een totale breuk in de cultuur betekende. Hele steden werden volledig uitgemoord en onder degenen die gespaard werden, bezweken vooral de zieken en ouderen massaal. In Operatie Pasen schrijft Schonfield: ‘Als Jezus onder Pontius Pilatus was gekruisigd, dus vóór het jaar 37, konden er nog maar weinigen van hen die hem hadden gezien en gehoord, in leven zijn veertig jaar later. De oorlog schiep een hiaat in de christelijke vroegste geschiedenis dat moeilijk overbrugd kan worden. (…) Velen, vooral van de oudere generatie, hadden zwaar geleden. Hun gezondheid en hun herinnering waren geschaad. Mensen wier getuigenis van voorbije gebeurtenissen en gebruiken belangrijk was, waren met elkaar in tegenspraak, gooiden data en personen door elkaar en verwarden de gebeurtenissen.’ Kortom, zelfs de getuigenissen van mensen die Jezus gekend hadden, zijn niet meer erg betrouwbaar tegen de tijd dat het Nieuwe Testament geschreven wordt. Laat staan die van mensen die alleen maar over hem hadden gehoord. Wellicht ontdekken we ooit nieuwe gegevens die licht werpen op de zaak. Historici komen regelmatig van hun
109
theorieën terug als er weer nieuw materiaal boven water komt. En bovendien, wat maakt het uit? Dat de exodus uit Egypte ooit in werkelijkheid heeft plaatsgevonden, wordt door vele historici betwijfeld, op grond van nieuw archeologisch onderzoek. Betekent dat nu dat de waarde van het joodse Pesach, waarin deze uittocht centraal staat, aan een zijden draadje hangt? Natuurlijk niet. Israel Finkelstein, directeur van het Archeologisch Instituut van de universiteit van Tel Aviv en mede-auteur van De Bijbel als mythe (The Bible Unearthed), zei in een interview met de Israëlische krant Haaretz: ‘Er is geen bewijs dat er ooit Israëlieten in Egypte zijn geweest, geen snippertje.’ De verhalen over de aartsvaders zijn folklore, volgens hem. Maar Pesach viert hij gewoon zoals altijd. ‘Ik geloof sterk in een totale scheiding tussen traditie en onderzoek. Ik heb een warm plekje in mijn hart voor de Bijbel en zijn prachtige verhalen. Mijn dochters van elf en zeven zullen bij het Pesachmaal geen woord horen over het feit dat er nooit een exodus uit Egypte is geweest. Als ze vijfentwintig zijn, zullen we ze een ander verhaal vertellen. Geloof, traditie en onderzoek zijn drie parallelle lijnen die tegelijkertijd kunnen bestaan. Ik zie ze niet in tegenspraak.’ Omgekeerd is het Gilgamesj-epos lange tijd gezien als puur mythologisch en Gilgamesj uitsluitend als een legendarische figuur. Op grond van aanwijzingen uit nieuw ontdekte inscripties neemt men tegenwoordig echter aan dat Gilgamesj een werkelijk bestaande koning van Oeroek is geweest, in de zevenentwintigste eeuw voor Christus. Wil dat zeggen dat het Gilgamesj-epos nu ineens louter een stuk geschiedschrijving is? Welnee. Het is nog altijd een mythologisch buitengewoon diepzinnig verhaal, dat ons veel kan onthullen over de psycho-seksuele ont-
110
wikkeling van de mens. Zoals ik al eerder opmerkte, zijn er ook vele lagen van betekenis in de bijbelteksten te vinden. Het exploreren van een laag zegt niets over de waarde van de andere lagen. De mythe bewust omarmen, zoals Harpur aanbeveelt, betekent dat we de betekenis ervan trachten te ontcijferen, te interpreteren in hedendaagse termen en op ons eigen leven proberen te betrekken. Wanneer we dat doen, zien we direct dat Maria Magdalena erbij hoort. Jezus is dan namelijk de archetypische held en archetypische helden hebben doorgaans vrouwelijke partners. Daar doen ze het allemaal voor, zou je zelfs kunnen zeggen. De jonkvrouw voor wie de draak verslagen wordt, de bruid die ontvoerd wordt uit het huis van de wrede vader, de maagd die gered moet worden: Campbell mag hen dan symbolisch zien voor faam, wereld of lot, maar ondertussen zijn zij ook gewoon heel aantrekkelijke vrouwen met wie de held best eens een beschuitje zou willen eten. Zij zijn de magneet die hem uit zijn schulp lokt om het avontuur aan te gaan. In mythen hoort er iets te knetteren tussen man en vrouw, er horen vonken over te springen. Je hoort er rode wangen bij te krijgen, of rooie oortjes. De Maria Magdalena’s die ik heb besproken, zijn niet allemaal geschikt voor deze belangrijke rol. De gnostische Maria Magdalena, het knapste meisje van de klas dat elke vorm van vrouwelijke seksualiteit opgeeft en zich uitsluitend wijdt aan het hogere, valt sowieso af omdat ze niet wíl dat er iets knettert tussen haar en een man. Maar ze was toch al niet geschikt: te ijl, te bloedeloos. De middeleeuwse, legendarische Maria Magdalena, het product van een puberale fantasie, is ontroerend, maar achterhaald. Ze hoopt stiekem dat er iets gaat knetteren – maar zodra dat gebeurt, rent ze hui-
111
lend weg. Te jong, zullen we maar zeggen. De menselijke Maria Magdalena’s van tegenwoordig vallen ook af. Ze horen bij de menselijke Jezus van tegenwoordig en beiden hebben ze iets tragisch, iets mislukts. Daar krijg je geen rooie oortjes van. Blijft over: de Maria Magdalena uit de Bijbel. Tussen deze vrouw en de held van het verhaal knettert er zeker iets. Wat meer is: ik herken mezelf in haar. Zij is een archetype in mijn ziel. Ook ik houd van de man, misschien wel boven alles. Hoe geëmancipeerd ik ook ben, heel mijn leven is de man de primaire focus van mijn bestaan geweest. Net als Jezus dat is voor Maria Magdalena. In die zin lijken zij en ik op Eva, die het paradijs uit wordt gestuurd met de opdracht om haar man te begeren. Ik herken nog meer in het bijbelse verhaal. Iets vertelt me dat ik niet al te druk bezig moet zijn met het bereiden van eten, met het voeden en betuttelen van mijn geliefden, zoals Marta; dat ik ook oprecht naar mijn man moet luisteren zoals Maria Magdalena, hem als persoon aanwezig laten zijn. En ja, ook ik zalf mijn geliefde regelmatig met de kostbare olie in mijn heilige zalfpotje. En ten slotte is de belangrijkste Maria Magdalena-ervaring: ik besef dat ik mijn man los moet laten als ik werkelijk van hem houd. Kortom, de mythische Maria Magdalena is springlevend en fris. En ze heeft Jezus innig aan haar zijde. De bijbelse mythe is betrekkelijk jong: Genesis is waarschijnlijk ergens rond de zesde eeuw voor Christus opgetekend, het Nieuwe Testament in de eerste twee eeuwen van onze jaartelling. Sommige heidense mythen zijn veel ouder, andere zijn ongeveer even oud, en na het Nieuwe Testament zijn er ook nieuwe mythen ontstaan. Het totaal van die mythen is te lezen als een verslag van
112
de bewustzijnsevolutie van de mens, vanaf het prille begin in de prehistorie, tot aan de dag van vandaag. Dat verhaal is natuurlijk veel te groot en te ingewikkeld om in één boek samen te vatten. Ik kan alleen hier en daar een fragment belichten, een detail, een stukje verhaallijn, om een schetsmatige impressie te geven van de manier waarop die evolutie in verhalen tot uitdrukking komt. De rode draad door het verhaal is de seksuele ontwikkeling van de mens, van vrouw en man. In die volgorde, zoals we zullen zien. De vrouw begint seksueel actief te worden op een manier die de mens van het dier onderscheidt. Die seksualiteit zal telkens weer het meest essentiële aspect ervan blijken te zijn – het kloppende hart van de ontwikkeling.
113
7 Het werk van een vrouw
Laten we beginnen bij het begin, in de prehistorie, de baby- en kleutertijd van de mensheid, vóór de mens kon schrijven. Het populaire clichébeeld van prehistorische seksualiteitsbeleving is dat van een brute man die een wijfje aan haar haren naar zijn hol sleept en haar zonder poespas neemt als hij daar zin in heeft. Maar dat beeld klopt totaal niet met de archeologische en mythologische gegevens die we tot onze beschikking hebben. Ten eerste is er al godsdienst zolang er mensen zijn. Dat is onomstotelijk bewezen door talloze opgegraven voorwerpen en plaatsen die alleen te begrijpen zijn als onderdelen van een religieuze cultus. Hoe primitiever een beschaving, des te strakker lopen de mensen aan de leiband van religieuze wetten en taboes. Ten tweede blijkt de voortplanting zeer nauw met deze godsdienst samen te hangen. Sterker nog: hoe verder terug in de tijd, hoe nauwer die band tussen godsdienst en geslachtelijke omgang is. Juist de seksualiteit wordt omringd met religieuze voorschriften en taboes. De natuurwetten die bij dieren door middel van instincten bepalen wanneer er gepaard moet worden en door wie, zijn bij de vroegste mens kennelijk vervangen door religieuze wetten. Tijd, plaats,
114
rangorde waarin de mensen copuleren – alles wordt aan de hand van de godsdienst geregeld. Ten derde zijn vrouwen in de prehistorie de baas over deze voortplanting. Net zoals bij de meeste diersoorten het vrouwtje aangeeft wanneer er gepaard gaat worden, zo is de vruchtbaarheid tientallen duizenden jaren lang een vrouwenzaak, in handen van priesteressen. Vrijwel elke vorm van persoonlijke autonomie ontbreekt in de prehistorische hof van Eden. De stamriten bepalen het gedrag, en moeder is de baas. Millennialang aanbidt de prehistorische mens alleen een vrouwelijke god, zoals de bekende archeologe Marija Gimbutas overtuigend heeft aangetoond, onder andere in haar boek The Language of the Goddess. De Nederlandse historica Annine van der Meer werkt dat gegeven uit in haar vuistdikke pil Van Venus tot Madonna. Uit de steentijd zijn talloze beeldjes van vrouwelijke figuren gevonden, voluptueuze figuurtjes met enorme borsten, buiken en billen, zoals de beroemde Venus van Willendorf van vijfentwintigduizend jaar geleden. Geen mannelijke beeldjes. Alleen in grottekeningen komt een enkele keer een man voor. Pas in het zevende millennium voor Christus boetseren of snijden mensen een enkele keer mannenfiguren. Slechts twee procent van alle archeologische vondsten betreft afbeeldingen van mannen. Waarschijnlijk zijn het vegetatiegoden of jaargoden, die als consort van de Grote Godin met haar het heilige huwelijk voltrekken en elk jaar ceremonieel moeten sterven. Wellicht zijn veel mannenbeeldjes ceremonieel vernietigd, tezamen met, of ter vervanging van, de menselijke offers. Het prehistorisch bewustzijn is in elk geval overduidelijk gericht op de moeder, op de vrouwelijke vruchtbaarheid. De mannelijke inbreng is daaraan ondergeschikt,
115
daaraan toegewijd. En dit bewustzijn is volledig religieus. Men onderwerpt zich zonder enige aarzeling aan de religieuze regels die uitmaken wanneer er ceremonieën voltrokken moeten worden, inclusief de seksuele riten. Dit soort regels geldt nog heel lang, ook na de prehistorie. Ze bepalen bijvoorbeeld dat Egyptische farao’s met hun eigen zuster moeten huwen. Ze bepalen dat Chinese koningen in de Oudheid tijdens volle maan met de koningin seks moeten hebben, en in de dagen voorafgaand en volgend op de volle maan, in een strikt voorgeschreven rangorde, met de hofdames. Ze bepalen dat Mesopotamische koningen eenmaal per jaar in de tempel het heilige huwelijk moeten voltrekken met de tempelpriesteres van Isjtar. Het typisch menselijke libido zal zich langzaam maar zeker, door de eeuwen en de millennia heen, stap voor stap losmaken uit de omklemming van de religie. De weerslag van dat proces vinden we in mythen. Het tijdperk van de vrouwelijke macht over de seksualiteit speelt zich vrijwel volledig af in de prehistorie. Tegen de tijd dat het schrift ontstaat, rond 3200 voor Christus, is het patriarchaat echter de heersende cultuurvorm. De mythen zijn dus allemaal geschreven vanuit de mannelijke optiek, maar ze geven wel essentiële informatie over het tijdperk dat aan het patriarchaat voorafgaat. Ze vertellen ons dat het de vrouw is die als eerste ongehoorzaam wordt aan de goddelijke wet van de natuur en mens wordt, haar ogen opent en zich van zichzelf bewust wordt. Zij verleidt de man om haar voorbeeld te volgen, mens te worden en zijn ogen open te doen. Vervolgens weet de man zich te ontworstelen aan de macht van de moeder, de Grote Godin, en daarmee dus ook aan de seksuele macht van vrouwen. Dat is kennelijk
116
niet zonder slag of stoot gegaan. Er moet een hevige worsteling in de menselijke psyche hebben plaatsgevonden, tussen de aandrang om onder moeders vleugels te blijven schuilen en de nieuwe impuls van de ontluikende mannelijkheid. Maar de mannelijke held overwint de vrouwelijke macht en deze ‘mannenemancipatie’ uit de prehistorie rolt de loper uit voor het patriarchaat. De rollen worden omgedraaid: de Grote Godin die ooit heerste over dood, leven en vruchtbaarheid raakt versnipperd tot vele minder belangrijke godinnen. Sommigen worden lichte godinnen die bescherming bieden, anderen worden duistere demonen. De man staat nu in de hoofdrol. En mannen onderling zorgen ervoor dat ze beschaafd worden, gehumaniseerd en opgevoed. In het Gilgamesj-epos vinden we allerlei sporen van dit proces. Het Gilgamesj-epos is een van de eerste geschreven teksten ter wereld. De oudste vormen van het verhaal stammen uit de achttiende eeuw voor Christus en dat zijn waarschijnlijk kopieën van nog veel oudere teksten. Gilgamesj is koning van Oeroek in de zevenentwintigste eeuw voor Christus en de mythevorming rond zijn figuur moet direct na zijn dood op gang gekomen zijn. Het verhaal, op kleitabletten in spijkerschrift opgetekend, gaat over seksualiteit, bewustwording en de angst voor de dood, precies dezelfde elementen die we vinden in het zondevalverhaal in Genesis. Het verhaal begint met een lofrede op de macht en schoonheid van koning Gilgamesj. Al spoedig blijkt dat de mensen in Oeroek veel last hebben van deze tirannieke ‘wilde stier’. Alle jongens en mannen moeten van hem voortdurend klaarstaan voor atletiekwedstrijden. Sportwedstrijden horen bij de jaarlijkse festiviteiten rond het Heili-
117
ge Huwelijk, waarbij Gilgamesj paart met de tempelpriesteres van de godin Isjtar. Isjtar is de Mesopotamische variant van de Grote Godin, althans haar nazaat. De mannelijke Anoe is al oppergod geworden, maar Isjtar is nog altijd tamelijk machtig. Maar Gilgamesj wil elke dag met de andere mannen wedijveren. Hij is lastig omdat hij zich niet beperkt tot het jaarlijkse huwelijk met een tempelpriesteres en alsmaar met zijn onderdanen wil vechten. Ook de vrouwen laat hij niet met rust. Ik citeer uit de vertaling van Theo de Feyter: ‘De inwoners van Oeroek beklagen zich. “Gilgamesj laat het meisje niet naar haar echtgenoot gaan; de dochter van de heldhaftige krijger noch het meisje van de eenvoudige man.”’
Kortom, koning Gilgamesj is seksueel onverzadigbaar en buitensporig gericht op competitie met andere mannen. Hij handelt als het alfamannetje van een roedel zoogdieren, dat zijn macht constant bevecht en aanspraak maakt op de seksuele toegang tot alle wijfjes. De grote god Anoe hoort de klachten van de bevolking aan en roept godin Aroeroe: zij heeft de mensheid geschapen en ze moet nu een evenbeeld van Gilgamesj scheppen, om hem bezig te houden. ‘Zij zullen aan elkaar gewaagd zijn en Oeroek zal opgelucht ademhalen.’ Aroeroe schept uit klei Enkidoe, een natuurmens, behaard over zijn hele lijf. Hij mijdt de bewoonde wereld, eet gras met de gazellen en drinkt water met de kudde en de wilde dieren. Een jager beklaagt zich bij zijn vader over het feit dat Enkidoe de steppe beheerst, zijn valkuilen dichtgooit en zijn netten verscheurt; hij kan niet meer jagen. De vader geeft hem de raad om Gilgamesj te verwitti-
118
gen, en dan stuurt hij zijn zoon naar Enkidoe: ‘Ga, mijn zoon, en neem Sjamchat, een dochter van Isjtar met je mee. De vrouw zal hem overweldigen als een sterke man. Wanneer hij komt om zijn kudde te drenken, Laat haar dan haar kleed afwerpen en haar charmes onthullen. Zodra hij haar ziet, zal hij naar haar toe komen, En zijn kudde, die met hem opgroeide in de steppe, zal hem ontrouw worden.’ De jager vertelt Gilgamesj over Enkidoe en krijgt precies dezelfde raad: lok de wilde man met de tempelpriesteres Sjamchat. Dat doet de jager, hij neemt Sjamchat mee naar de steppe en wanneer ze Enkidoe zien, zegt hij tegen haar: ‘Dat is hem, Sjamchat, ontbloot je borsten, doe je benen wijd, opdat hij je neme. Aarzel niet, neem zijn ademstoten tot je. Zodra hij je ziet, zal hij naar je toe komen. Doe je kleed uit, zodat hij je kan dekken. Doe met hem, de woesteling, het werk van een vrouw.’
De truc werkt perfect. ‘Zij deed haar kleed uit en hij dekte haar. Zijn liefdesspel ging als een fluistering over haar heen. Zes dagen en zeven nachten bleef Enkidoe overeind en bedreef de liefde met haar. Toen zijn wellust eindelijk verzadigd was, Richtte hij zich naar zijn kudde. Maar zodra de gazellen Enkidoe zagen, sprongen zij op en renden weg. Het wild van de steppe week van zijn zijde.
119
Enkidoe sprong op, maar zijn lichaam was krachteloos, Zijn benen weigerden toen hij zijn kudde achterna wilde lopen. Hij schrompelde in elkaar, was niet zoals vroeger. Maar wel was hij wijzer geworden, ruimer van begrip. Hij keerde terug en zette zich aan de voeten van de dochter van Isjtar.’
Wat wil dit mythische beeld zeggen? Ik denk dat het een terugblik is op de allereerste evolutionaire stap van dier naar mens. De man wordt mens, zegt dit verhaal, dankzij een bewustere, geheiligde omgang met seksuele lust. Dieren kennen geen lust: ze paren alleen in de vruchtbare periode, in een afwezige vanzelfsprekendheid. Maar Enkidoe paart niet met Sjamchat zoals een leeuw paart met een loopse leeuwin, gehoorzaam aan de wetten van de natuur. Zij is niet voor niets een priesteres; zij heiligt de lust. Ze nodigt hem uit en hij komt, onweerstaanbaar aangetrokken door haar vrouwelijkheid. Zij overweldigt hem met haar sex-appeal ‘als een sterke man’. Hij kan zich er niet tegen verzetten. Vervolgens blijft hij zes dagen en zeven nachten doorgaan met het liefdesspel, totdat zijn wellust verzadigd is. De wilde man, die aanvankelijk niet van de dieren verschilde, wordt daardoor op mysterieuze wijze wijzer, ruimer van begrip. Door middel van een seksuele relatie ontwikkelt hij het menselijke bewustzijn dat het dierlijke overstijgt. Zin om te vrijen, niet met het onbewuste doel om een vrouwtje te bevruchten maar bewust, om het genot, dagenlang, is volgens de auteurs van het Gilgamesj-epos het eerste menselijke aan de wilde man. Het mannelijk bewustzijn wordt wakker in de seksuele relatie. De mythe noemt dat ‘het werk van een vrouw’ en het is duidelijk dat deze vrouw nog altijd zeer machtig is, al wordt ze zonder
120
pardon door de jager besteld en meegenomen naar de steppe om te doen wat hij haar beveelt. Het is nou eenmaal het werk van vrouwen. Enkidoes liefdesspel gaat als een fluistering over de priesteres heen en hij keert naar haar terug, zet zich aan haar voeten. Hij gaat dus een relatie met haar aan. Het doet me denken aan wat ik eens hoorde van een reclasseringshulpverlener. Wil je een crimineel op het rechte pad brengen, zei hij, dan heb je de drie w’s nodig: wijf, werk, woning. Maar het belangrijkste is het wijf, een vaste vriendin. Dan komt de rest meestal vanzelf. Terecht wijst vertaler De Feyter in een noot op de overeenkomsten tussen het Gilgamesj-epos en Genesis 3. ‘Daar wordt ook een verband gelegd tussen “wijs worden” – het eten van de boom van kennis van goed en kwaad – en het bewustzijn van seksualiteit: “Toen werden hun beider ogen geopend, en zij bemerkten, dat zij naakt waren.” Het verschil met Genesis is dat het er in het Gilgamesj-epos schaamtelozer aan toegaat.’
Ja, want de auteurs van het Gilgamesj-epos zijn nog onbevangener, spontaner, minder preuts. Genesis is duizenden jaren later opgetekend. De auteurs staan dan al veel verder af van de paradijselijke – schaamteloze – onschuld van het begin dan de auteurs van het Gilgamesj-epos. Sjamchat neemt Enkidoe nu mee naar de hutten van herders, waar hij voor het eerst van zijn leven brood eet en bier drinkt. Hij trekt kleren aan en ziet eruit als een echt mens. Er komt een man voorbij die vertelt dat hij naar een bruiloft gaat om het eten te verzorgen. Hij vertelt ook dat Gilgamesj zoals gewoonlijk als eerste de bruid zal bezit-
121
ten, voordat de bruidegom haar neemt: ‘Zo is bepaald bij goddelijk besluit.’ Dit is het beruchte droit du seigneur, het ius primae noctis, het recht van de heerser op de eerste nacht met iedere bruid in zijn rijk. Een seksuele norm die rechtstreeks uit het dierenrijk afkomstig is, waar de machtigste mannetjes van elke groep of roedel vanzelfsprekend voorrang hebben wanneer de vrouwtjes vruchtbaar zijn. Dat is een effectieve natuurwet voor dieren, omdat de alfamannetjes de beste genen hebben en het dus voor het voortbestaan van de soort als geheel beter is dat zij de meeste vrouwtjes bevruchten. Maar mensen zijn geen dieren. Volgens geruchten zou het recht van de eerste nacht als privilege van koningen en edellieden tot in de Middeleeuwen bestaan hebben, maar sommige deskundigen beweren dat het tegen die tijd vooral een extra belastingmaatregel was: het was de bedoeling dat het recht werd afgekocht. In het Oeroek van Gilgamesj bestaat het nog wel, volgens de mythe. ‘Het staat echter wel vast dat het ius primae noctis rond 1700 voor Christus al werd gezien als een misstand uit vervlogen, primitieve tijden en wordt gebruikt om het mythische karakter van het verhaal te benadrukken,’ noteert De Feyter. Waarom is dat recht ‘bepaald bij goddelijk besluit’? Het goddelijke besluit staat hier, meen ik, voor de natuurwet, waaraan dieren klakkeloos onderworpen zijn. Die wet zorgt voor de beste voortplantingsresultaten. Er is geen sprake van persoonlijke voorkeur: alles verloopt puur op instinct, dwangmatig, alsof een god het zo bevolen heeft, alsof het bepaald is bij goddelijk besluit. Moeder Natuur, de Grote Godin van de prehistorie, is de baas. En nu gebeurt er iets interessants: Enkidoe ontsteekt in grote woede wanneer hij hoort dat Gilgamesj gebruik wil maken van dit dierlijke recht. Terwijl het bed van de
122
maagd wordt opgemaakt, plaatst Enkidoe zich vierkant voor de deur en hij belemmert Gilgamesj de doorgang. ‘Ze pakten elkaar beet en vochten als stieren. Ze versplinterden de deurposten, de muren trilden. Toen gaf Gilgamesj toe, de voet nog op de grond. Hij kalmeerde en draaide zich om.’ De twee mannen omhelzen elkaar en sluiten vriendschap. Wat gebeurt hier, als je de mythe interpreteert? Enkidoe, zelf mens geworden door een relatie met een vrouw aan te gaan, dwingt vervolgens de topdog Gilgamesj om minder dier te worden en meer mens. Seksuele lust die leidt tot een seksuele relatie is de eerste evolutionaire stap geweest van dier naar man. En mannen onderling brengen elkaar daarna hardhandig wat meer beschaving bij. De twee vrienden gaan de wereld in, op zoek naar het monster Choembaba, om het te verslaan ‘en daarmee al het kwaad in de wereld.’ Het lukt hun om het monster te doden. Na afloop van dit avontuur wast Gilgamesj zijn haar en trekt hij schone kleren aan. Nu laat de godin Isjtar haar begerige oog op hem vallen. Als een echte vruchtbaarheidsgodin wil ze vooral zijn sperma, zijn semen. ‘Kom, Gilgamesj, wees mijn echtgenoot. Geef mij je zaad. Wees mijn man, en ik zal jouw vrouw zijn.’ Ze belooft hem prachtige spullen – een wagen van lapis lazuli met gouden wielen en horens van amber – en macht: koningen zullen voor hem knielen. Gilgamesj antwoordt: ‘Wat moet je ervoor hebben wanneer ik je neem?
123
Zal ik je lichaamszalf geven of kleren? Heb je mijn brood nodig en mijn voedsel? Moet ik je eten geven, goden waardig, en dranken, koningen waardig? Laat de straat jouw verblijfplaats zijn. Iedereen die zin heeft, zal je nemen. Je bent als een kachel die niet verwarmt in de kou, een onaffe deur waar de wind en de tocht doorheen blazen, een paleis waar de held zijn ondergang vindt, een olifant die zijn dekkleed afwerpt, pek dat degene besmet die ermee omgaat, een waterzak die water morst op zijn drager, een kalksteenblok dat de tichelmuur omver stoot, een stormram die vriend zowel als vijand verzwakt, schoeisel dat knelt.’
Kortom, hij scheldt haar uit voor rotte vis. Vervolgens noemt hij een lijst namen van vroegere minnaars van Isjtar die slecht terechtgekomen zijn: Tammoez, die nu jaar in jaar uit weeklaagt, de allalloe-vogel die zijn vleugel brak, de leeuw die in zeven kuilen viel, het fiere strijdros dat zweep, sporen en karwats kreeg als dank, de veehouder die in een wolf veranderde, en de hovenier van haar vader, die ze in een dwerg veranderde. ‘Je hebt van Isjoellanoe gehouden, je vaders hovenier, die geregeld manden met dadels voor je meebracht en dagelijks je dis overlaadde. Je lonkte naar hem en ging op hem af: “O Isjoellanoe,” zei je, “laten we proeven van je mannelijkheid. Strek je hand uit, streel mijn geslacht.”’
124
Het woord voor proeven is eigenlijk eten, noteert de vertaler, en de hand die Isjoellanoe naar Isjtar moet uitstrekken, is natuurlijk zijn penis. De hovenier heeft de godin echter bars afgewezen en Gilgamesj volgt zijn voorbeeld: hij moet haar niet. Want als zij van hem gaat houden, zal het met hem net zo slecht aflopen als met al die andere minnaars. De godin wordt woedend door deze afwijzing en vraagt oppergod Anou om de Hemelstier te sturen, die ze tegen Oeroek opzet. Het goddelijke ondier slurpt de rivier leeg en zijn gebries opent afgronden waarin honderden mannen verdwijnen. Maar Enkidoe en Gilgamesj verslaan de Hemelstier, ze rukken zijn hart uit en leggen het neer voor de zonnegod Sjamasj. Isjtar komt klagen en Enkidoe werpt haar minachtend een poot van het beest toe (in andere versies de testikels), met de woorden: ‘Wanneer ik jou te pakken had gekregen, had ik met jou net zo gedaan. Zijn darmen zal ik over je armen hangen.’ Nu verzamelt Isjtar ‘de vrouwen met het krulletjeshaar, de meisjes van plezier en de tempelvrouwen’ en ze heffen een klaagzang aan. Enkidoe droomt dat hij moet sterven als straf voor zijn daad, en hij sterft. Gilgamesj rouwt heftig om zijn vriend en wordt vervolgens bang voor zijn eigen dood. Hij gaat op reis om zijn voorvader Oetnapisjtim de vragen van leven en dood voor te leggen; hij wil onsterfelijk worden. Om een lang en prachtig verhaal kort te maken: het mislukt. Gilgamesj plukt weliswaar het verjongingskruid in de Apsoe, de zoetwaterzee die de aarde van de onderwereld scheidt, maar als hij zich even later wast in een koele bron komt er een slang die het kruid steelt en ermee wegsluipt – ze werpt direct daarna haar huid af. Het enige wat er voor Gilgamesj overblijft, is terugkeren naar Oeroek en, gelouterd en tot bescheidenheid gedwongen, een goe-
125
de vorst zijn voor zijn onderdanen.
126
Het Gilgamesj-epos gaat in zijn geheel over de ontwikkelingsfase waarin de man zijn dierlijke aard aflegt en mens wordt. De verschillende elementen daarvan worden uitgesponnen in het verhaal. Er is de machtige man die als een alfamannetje de vrouwtjes neemt en met de mannetjes vecht; hij is zo dierlijk dat hij een probleem vormt voor de menselijke gemeenschap. Er is de wilde man die mens wordt dankzij de ontdekking van de seksuele lust, en die vervolgens zijn alfavriendje aanpakt en hem beschaving bijbrengt. Daarna verzetten de wijs geworden mannen zich samen tegen de macht van de godin, van Moeder Natuur met haar archaïsche regels, die vooral geïnteresseerd is in hun zaad. Na de prehistorische fase waarin vrouwen de baas zijn over seksualiteit komt er dus een fase waarin mannen zich gaan verzetten tegen de macht van de vrouw. Dat is het begin van de patriarchale culturen. De Godin verzet zich; de Hemelstier doodt vele mannen in Oeroek. Ook die weten de helden te verslaan, maar dan daalt het noodlot op hen neer: Enkidoe sterft en Gilgamesj beseft dat ook hij eens zal moeten sterven. Sterfelijkheid is het onvermijdelijke gevolg van het bewustwordingsproces – althans het besef van de eigen sterfelijkheid. Ook dieren sterven, maar dat weten ze niet. Mensen treuren om de dood van vrienden en geliefden, en worden bang voor hun eigen dood. En ze ervaren dat als goddelijke straf voor het losbreken uit het dierenrijk. Allerlei vragen rijzen op. Hoe kan het dat vrouwen in de prehistorie de mannen de baas waren? Hoe en waarom zijn die vrouwen deze macht over mannen kwijtgeraakt? Waarom hebben we overal ter wereld patriarchale culturen gekregen? Fysiek overwicht kan er niet veel mee te maken hebben gehad. Mannen zijn altijd fysiek sterker geweest dan vrouwen, net zoals dierenmannetjes door127
gaans sterker zijn dan de vrouwtjes. Toch waren zij in de alleroudste tijden van de mensheid niet de baas. En vanwaar die barse afwijzing van de Godin? Isjtar is een slechte minnares, zegt het Gilgamesj-epos. Ze knecht haar minnaars, verandert hen in dwergen, breekt hun vleugels, vangt hen in valkuilen, legt de zweep erover. Dit kun je natuurlijk uitleggen als schandelijke smaad van mannen die de godin onschuldig zwartmaken. Maar je kunt het ook serieus nemen.
128
8 Een man om op te eten
Feministische onderzoekers beweren weleens dat de voorpatriarchale culturen vredig en harmonieus waren, dat hun mensen in overeenstemming leefden met de natuur, dat ze dier- en mensvriendelijke gebruiken en rituelen koesterden. Het geweld en de doodsdrift van de mannenmaatschappij waren hun vreemd, zeggen ze. De vrouwenwereld was er een waarin de binnenwereld van het gevoel een belangrijke plaats innam en het leven gevierd werd. ‘Deze cultuur verheugde zich intens in de natuurlijke wonderen van deze wereld,’ schrijft Marija Gimbutas bijvoorbeeld in haar boek The Language of the Goddess. ‘Haar bevolking produceerde geen dodelijke wapens en bouwde geen forten op ongenaakbare plaatsen, zoals hun opvolgers, zelfs niet toen ze al bekend waren met metaalbewerking. In plaats daarvan bouwden ze schitterende grafmonumenten en tempels, comfortabele huizen in dorpen van bescheiden omvang, en schiepen ze prachtig aardewerk en beeldhouwwerk. Dit was een langdurige periode van opvallende creativiteit en stabiliteit, een tijdperk vrij van strijd. Hun cultuur was een cultuur van de kunst.’ Zou dat het hele verhaal zijn? Zijn de Grote-Godinaanbidsters werkelijk zo vreedzaam en harmonieus? 129
Laten we eens kijken of we aan de hand van mythen nóg verder terug in de tijd kunnen gaan dan de tijd van Gilgamesj. Hoe gaan mannen en vrouwen met elkaar om voordat de mannen zich beginnen te verzetten tegen de macht van de Godin en een mannenmaatschappij stichten? Veel weten we niet over het allereerste begin van de mensheid. Er zijn nog een paar essentiële gaten in de neodarwinistische evolutietheorie; het ontstaan van nieuwe soorten is nog altijd een raadsel. En het grootste raadsel is wel het ontstaan van de mens, als mens. Wat gebeurt er precies als het eerste straaltje of glimpje zelfbewustzijn in de eerste menselijke hersenpan opgloeit? Waar en hoe splitst de gezamenlijke voorouder van mens en mensaap zich op in twee soorten, blijft de een dier en wordt de ander mens? Het is in de moderne wetenschap modieus om niet veel ophef te maken over het verschil tussen mens en dier, om de mens een soort aap te noemen. Maar een kind ziet dat een mens geen aap is, dat er essentiële verschillen zijn tussen dier en mens. De overgang van dier naar mens is een monumentale stap geweest. Neem alleen al, om het even puur biologisch te houden, de seksualiteit. Voor zover ik heb kunnen nagaan, paren alleen de chimpansee en de mens zomaar, zonder dat er een enkel voortplantingsbelang mee gediend is, voor de lol. Alle andere dieren kunnen dat niet eens, laat staan dat ze het willen. Ze paren alleen als de vrouwtjes van de soort vruchtbaar zijn en dat laten blijken door hun bronst of tochtigheid. Bij de mens zijn voortplanting en seks nog dramatischer losgekoppeld dan bij de chimpansee, doordat de ovulatie verborgen is geraakt en de menstruatie is komen te liggen tussen twee ovulaties in. Vijftigduizend jaar geleden – pak ’m beet – draaide alles om de menstru-
130
atie. Die viel niet meer samen met de vruchtbare fase, met de eisprong, maar kwam tussen twee eisprongen in te liggen. Hoe belangrijk die fysiologische verandering is geweest en wat een enorme impact ze heeft gehad op de mens, is nog na te gaan aan de hand van de taboes die in elke cultuur tot op de dag van vandaag rond de menstruatie zijn gevormd. In primitieve culturen zijn die taboes extreem sterk, zoals we kunnen lezen in Frazers boeiende verzameling beschrijvingen van rituelen The Golden Bough. In alle stammen en traditionele samenlevingen zijn er uitgebreide ceremonies rondom het bereiken van de menarche, het begin van de menstruatie, soms jarenlang. En altijd en overal zijn menstruerende vrouwen gevreesd, onrein verklaard, geweerd uit de gemeenschap, of ten minste gedwongen hun conditie te verbergen. Geen wonder. Het is de allereerste fundamentele ongehoorzaamheid aan de wetten van de natuur: mensvrouwen tonen niet langer, zoals dieren, dat ze vruchtbaar zijn door loopsheid of tochtigheid ten tijde van de ovulatie. Die ongehoorzaamheid is intens gevoeld. Men heeft direct getracht met rituelen en ceremonies de vermeende toorn van de goddelijke natuurwet te bezweren. Het is misschien zelfs het begin van alle religie. Waarom is dit zo’n dramatische ontwikkeling? Evolutiebiologen hebben wel gesuggereerd dat het evolutionaire nut van de verborgen ovulatie is dat vrouwen nu mannelijke partners aan zich kunnen binden. Zodra niemand meer weet wanneer de vrouw vruchtbaar is, loont het om permanent bij die vrouw in de buurt te blijven en zo vaak mogelijk te copuleren; dat vergroot de kansen op bevruchting aanzienlijk. Vrouwen zouden de bescherming van de toekomstige vaders van hun kinderen goed kunnen gebruiken om hun nageslacht groot te brengen. Dat is
131
geen overbodige luxe, omdat mensenbaby’s zoveel langer behoeftig blijven dan dierenjongen. En waarom zijn die jongen zo afhankelijk? De jongen van grote zoogdieren kunnen meestal binnen enkele uren staan en rennen. Apenbaby’s kunnen zich vastklampen aan de haren van hun moeder en meereizen terwijl zij van boom tot boom haar voedsel zoekt. Al na enkele maanden kunnen ze zonder hun moeder. Mensenbaby’s daarentegen hebben jarenlang verzorging nodig. Hoe komt dat? Het is het gevolg van de grotere herseninhoud van die mensenbaby’s. Dat beetje extra brein, zeg maar, dat de mens onderscheidt van het dier. Een baby met een groter hoofd moet namelijk in een vroeger en dus afhankelijker stadium geboren worden, anders kan hij niet meer door het geboortekanaal. Dus betekent meer hersenontwikkeling automatisch dat er meer moederzorg vereist is. Het proces versterkt zich via natuurlijke selectie: waar die moederzorg beschikbaar is, kunnen de baby’s hulpelozer ter wereld komen, met meer hersens. Maar hoe komen mensenbaby’s sowieso aan grotere hoofden en meer hersens? In haar boek Moederschap formuleert de Amerikaanse biologe Sarah Blaffer Hrdy een interessante theorie: het komt door de aanwezigheid van oudere vrouwen in de stam die niet meer vruchtbaar zijn en zelf dus geen baby’s meer hoeven te verzorgen, en die het overschot aan voedsel dat zij verzamelen, delen met hun dochters en kleinkinderen. In de biologie van de eerste mensen is behalve de verborgen ovulatie nog iets wonderlijks gebeurd: er is een menopauze ontstaan. Dat wil zeggen: vrouwen stoppen op een gegeven moment met vruchtbaar zijn, en daarna gaan ze
132
niet direct dood maar ze hebben nog jaren te leven. We denken wel dat in de prehistorie iedereen jong sterft, zegt Hrdy, maar dat is niet het geval. Een significant aantal volwassenen bereikt een betrekkelijk hoge leeftijd, en er zijn altijd post-menopauzale vrouwen geweest. Deze onvruchtbare oudere vrouwen zijn buitengewoon goed in het verzamelen van voedsel, blijkt uit Hrdy’s onderzoek – noten en zaden, planten en kleine dieren. In calorische waarde gerekend produceren zij veel meer dan de mannen. Die mannen jagen namelijk vooral op prestigeobjecten: grote bisons en ander wild, die ze met veel tamtam terugbrengen naar de stam, om indruk te maken. Het zijn dus deze grootmoeders die met hun voedselgift hun zwangere en zogende dochters onderhouden. Zo zorgen zij er langs de weg van de natuurlijke selectie voor dat hun kleinkinderen langer verzorgd kunnen blijven, dus onrijper en behoeftiger geboren kunnen worden, met steeds grotere hoofden en navenante herseninhoud. Zo ongeveer is deze redenatie. Het lost het mysterie niet op, want waarom stoppen oudere vrouwen met vruchtbaar zijn zoveel jaren voor ze sterven? Hoe het ook zij, voedsel en seks hebben waarschijnlijk een doorslaggevende rol gespeeld bij het ontstaan van de nieuwe soort, de mens. Het oorzakelijk verband is niet helemaal duidelijk, maar deze twee elementen spelen in elk geval mee. ‘Gemeenschap hebben’ en ‘eten’ zijn trouwens in sommige oude talen, zoals in het Hebreeuws, maar ook in de taal van de Yanamomo Indianen uit ZuidAmerika, hetzelfde werkwoord. Eten is zich verbinden. Het woord voor zwanger van de Yanamomo betekent ook volgegeten, goed gevoed. En ja, ook in de mythen speelt eten een rol bij de menswording.
133
In het Genesis-verhaal zijn het vruchten die Eva niet kan laten hangen. De slang verleidt haar: ‘Jullie zullen helemaal niet sterven,’ zegt de slang als Eva zwakjes protesteert dat dit de straf zal zijn voor het eten van de verboden vrucht. ‘Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’ We hebben al gezien dat de slang een van de veelvoorkomende symbolen is voor de Grote Godin uit de prehistorie. De feministische theologie heeft erop gewezen dat de slang in het zondevalverhaal met opzet een kwade rol krijgt toebedeeld, om de ondergang van de Grote Godin ten opzichte van de nieuwe patriarchale God nog eens te onderstrepen. De slang wordt gelijkgesteld aan de duivel. Maar we kunnen in de symboliek van het verhaal ook zien dat het eten van de vruchten als een vorm van goddelijk ingrijpen wordt gezien. Het is dan immers de oude Godin zelf die de eerste vrouw op het idee brengt om haar menu uit te breiden – met dramatische gevolgen. De vrouw kijkt nog eens naar de boom en ziet ineens dat hij een lust is voor het oog. Het idee van wijsheid, ruimer begrip of bewustzijn vindt ze trouwens ook erg aanlokkelijk. Lust is een kwestie van verbeelding: je stelt jezelf voor dat er genot in het verschiet ligt, als je maar dit of dat doet, of krijgt, of neemt. Scheppende verbeeldingskracht is dat wat dieren onderscheidt van mensen. Een mens kan iets nieuws verzinnen, iets wat er nog niet is, en daaropaf gaan. Op het moment dat de slang de vrouw verleidt, gebeurt er dus iets totaal nieuws in haar. Wanneer jhwh later aan Eva vraagt waarom ze heeft gegeten, antwoordt ze: ‘De slang heeft mij verleid en ik heb gegeten.’ Een mystiek-joodse vertaling van het Hebreeuwse origineel van deze zin luidt echter: ‘De slang heeft mij verheven en ik heb gemeenschap gehad.’
134
Is de slang mannelijk of vrouwelijk? Je zou hier zeggen: mannelijk. In het post-Freudtijdperk zien wij zonder moeite ook een fallische symboliek in het slangenlijf. Maar slangen zijn millennialang sterk geassocieerd geweest met de Grote Godin. Misschien is de slang te zien als het mannelijke, creatieve deel van de Godin, voordat dit zich losmaakt en een eigen leven gaat leiden. Hoe het ook zij, het slangachtige heeft Eva opgetild, verheven, een niveau hoger getild dan de dieren. Menselijk zelfbewustzijn is in haar gevaren, creatieve verbeelding. Het is het einde van het paradijselijke eenheidsbewustzijn. De primitieve mens schept zich een ‘ik’, zou je kunnen zeggen, een afgescheiden zelf, het begin van een persoonlijkheid. Dat is het zelfbewustzijn: er ontstaat een gedachte over het zelf, en nog een, en nog een, en al die gedachten vormen een zelfgecreëerd subject, dat nu met allerlei objecten in de omgeving een zelfgecreëerde relatie aangaat. Een subject dat ook onmiddellijk met de natuur zelf, de kosmos, God, een zelfgecreëerde relatie aangaat – in de vorm van religie. Vrijwel direct begint de mens met zijn scheppende verbeeldingskracht zichzelf een beeld van God te scheppen. De eerste godinnenbeelden lijken vooral op grote, dikke mama’s, met enorme buiken en gulle borsten. Een soort teddybeergodinnen. Het is ook nog maar een babyachtig ikje, dat nieuwe ikje van de mens. En het begint onmiddellijk te graaien, dingen in haar mond te stoppen. De vrouw plukt een paar vruchten en ze eet. Losjes wordt vermeld dat ze er ook wat van aan haar man geeft, die bij haar is. Dan kijkt ze naar haar man met dezelfde nieuwe ogen zoals ze naar de vruchten keek. Ze merkt op dat ook hij een lust is voor het oog. Ze krijgt zin in hem, haar nieuwe verbeeldingskracht fluistert haar in dat hij lekker is, begeerlijk. En
135
voor het eerst in de geschiedenis van de aarde verbindt een vrouw zich in een bewuste wilsdaad met een man, ter onmiddellijke bevrediging van haar zelfgeschapen seksuele honger. De slang heeft haar een niveau hoger getild. Het is in de meest letterlijke zin een ongehoorzaamheid aan de goddelijke wetten van de natuur. Volgens de mythen beseffen de mensen op zeker moment dat het ‘ik’ dat zij gecreëerd hebben net als hun lichaam tijdelijk is en eens zal moeten verdwijnen. En dat einde ervaren zij als een straf voor hun ongehoorzaamheid. In het paradijselijke eenheidsbewustzijn is er nog geen dood. Het bewustzijn is eeuwig, het is jhwh, dat wat was, is en zal zijn. Alle vormen verschijnen en verdwijnen weer in dat bewustzijn. Zolang de mens nog geen afgescheiden persoonlijkheid weet te creëren, valt hij samen met dit eeuwige bewustzijn. Nu is er door de scheppende verbeeldingskracht een tijdelijk ‘ik’ geschapen, dat samen met het tijdelijke lichaam aan het eind van het leven van de aardbodem zal verdwijnen. De dood is een realiteit geworden in het bewustzijn van de mens. En de mens ervaart dat misschien, bewust of onbewust, als een straf voor de lust. Maar het werkt ook andersom: de angst voor de dood drijft mensen tot voortplanting. Alleen in zijn nageslacht kan een mens fysiek voortbestaan na de dood. Voor kuddedieren – als ze zich al van de dood bewust zouden zijn – vormt de dood van een individueel lid van de groep niet zo’n probleem, zolang de kudde als geheel voortleeft. Maar een individueel ‘ik’ kan het algehele, onherroepelijke einde van zichzelf verzachten door kinderen te maken, in wie hij voortleeft. En natuurlijk ook door zich een God te scheppen. Te beginnen met een moederlijke, ontfermende Godin, die de gestorvenen in zich opneemt en nieuw leven baart in een geruststellende, eindeloze kringloop.
136
Godsdienst, een sterfelijk ‘ik’ en lust zijn dus de eerste vruchten van de scheppende verbeeldingskracht, in een innige samenhang. Het is de prehistorische drie-eenheid: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest in hun meest primitieve vorm. Leven, dood en vruchtbaarheid, in den beginne ervaren als gebieden waarover een machtige Moedergodin heerst, en gaandeweg beleefd als steeds verder uit elkaar gespeeld. Lust staat aan de basis van de menswording. En de vrouwelijke lust heeft te maken met eten, vertellen ons de mythen. Isjtar bemint de hovenier van wie ze voedsel krijgt, en vraagt prompt of ze van zijn mannelijkheid mag eten. Eten en zaad ontvangen in de ondermond waardoor je zwanger wordt, dik en goed gevoed, liggen dicht tegen elkaar aan. Ook de godin Persephone, die in de Griekse ontstaansmythe ontvoerd wordt door Hades en tegen haar wil in de aardse onderwereld vastgehouden, eet iets, namelijk een granaatappelpit. Hades verleidt haar daartoe om te zorgen dat ze deel wordt van zijn rijk. Zodra ze iets gegeten heeft, kan ze niet meer voor altijd terug naar de bovenwereld van de goden. De granaatappel is het symbool voor vruchtbaarheid en zinnelijke liefde. Het verhaal wil zeggen dat ook deze godendochter zich voorgoed verbindt met de aarde, met de vleselijke voortplanting en daarom ook met de sterfelijkheid. Ze kan niet meer permanent terug naar de geestelijke wereld waar ze vandaan kwam. Het enige wat haar moeder Demeter kan bereiken, is dat ze de helft van het jaar naar boven mag; de andere helft moet ze beneden blijven, in het land waar de mensen sterven. Eetlust is de eerste lust. Voedsel is het begin van alle ontwikkeling. Net zoals de eerste reflex van een pasgebo-
137
ren baby is om naar de tepel te happen, zo grijpt de eerste bewuste mens vooral naar voedsel. Eten is de basis van alles. Er is een boeddhistisch verhaal over een wedstrijd in wijsheid tussen een non en de monnik Sariputta, waarbij de laatste vraagt: ‘Wat is het ene dat aan al het verschijnende ten grondslag ligt?’ De non bedenkt: Brahman? Nee. Atman? Fout. God, de waarheid, het zelf? Allemaal fout. Het hoogste zelf, het hoogste, het universum…? Op elk antwoord zegt de monnik ‘nee’. Het juiste antwoord blijkt te zijn: de voeding. Dat is het ene dat aan al het verschijnende ten grondslag ligt. De monnik heeft het geleerd van de Boeddha zelf. Ook Jezus wijst op het belang van voedsel: hij vast niet zoals de Farizeeën, en hij geeft zijn discipelen opdracht hem te gedenken door te eten en te drinken. Voedsel is de basis van het leven zelf en van alle ontwikkeling, ook spirituele ontwikkeling. Kan voeding fysiologisch gezien te maken hebben gehad met de verandering van de hormonale cyclus in de prehistorische vrouw? We weten het niet. Wellicht worden de eetlustige prehistorische vrouwen zo handig in voedsel verzamelen dat ze uit pure overdaad jaren langer hun kinderen voedsel blijven opdringen, veel langer dan dierenmoeders dat doen. En dat de kinderen daardoor alleen al langer afhankelijk blijven, en gaandeweg met steeds grotere hoofdjes en steeds minder zelfstandig geboren worden. Dat ligt in de lijn van de verklaring van Hrdy. Misschien dat de overdadig dikke vrouwenbeeldjes uit de steentijd wel laten zien dat prehistorische vrouwen ook zelf veel meer zijn gaan eten dan ze nodig hebben voor hun voortbestaan. Stel dat die cultische vrouwenfiguurtjes zoals de Venus van Willendorf niet alleen zwan-
138
ger zijn. Van zwangerschap krijg je toch geen billen die onder je oksels beginnen en flanken die uitpuilen onder je armen? Misschien zijn ze wel gewoon spekvet. En misschien eten de meest succesvolle exemplaren van de prehistorische vrouwen van vlees en bloed zichzelf ook wel zo vet als ze maar kunnen. Wie weet werkt dit lichaamsvet op de een of andere mysterieuze wijze mee aan het veranderen van de hormonale cyclus van dierlijk naar menselijk. Of misschien begint het allemaal tussen de oren. ‘In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Het was in het begin bij God. Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat.’ Zo begint het Johannes-evangelie in de Nieuwe Bijbelvertaling. ‘Sinds het begin is er het spreken,’ staat er in de Naardense Bijbel. Behalve de verborgen ovulatie, het ‘ik’- bewustzijn en het besef van sterfelijkheid is er natuurlijk nog iets wat ons radicaal van dieren onderscheidt: de taal. Volgens de Johannes-mythe is de taal het begin van het menszijn. En dat kan heel goed letterlijk waar zijn. Wie weet is de sprong van dier naar mens wel een kwestie van taal, is het ontstaan van woorden wel het druppeltje God, de scheppende verbeeldingskracht die ons mens heeft gemaakt. Wie woorden tot zijn beschikking heeft, kan nieuwe beelden in zijn geest vormen. Kan spelletjes verzinnen. De vrouw die eetlust in zichzelf voelt opwellen, bedenkt met haar nieuwe creatieve bewustzijn dat het ook wel eens lekker zou kunnen zijn om te vrijen. Ze is niet vruchtbaar, de natuurwet dwingt haar nergens toe, er is geen enkel genetisch belang, en toch schept ze in haar creatieve verbeelding de mogelijkheid van seks. Ze gaat een spelletje doen. Ze wordt niet door haar ovulatie tot echte
139
voortplanting gedreven; ze wil voortplantinkje spelen. De man moet zaadje zijn. En zij was eitje. Ze neemt de biologische functie van haar sexe en eigent zich de kwaliteiten daarvan toe. Niet het eitje dat wacht op het spermatozoön dat het komt bevruchten, is de hoofdrolspeelster in het spel van de verbeelding, maar de hele vrouw, de vrouw zelf, die nu gaat hunkeren naar seks. Ze wil gewoon zómaar dat haar hongerende ondermond gevuld wordt, niet om zwanger te worden en het voortbestaan van de soort te garanderen, maar omdat ze zich met haar verbeelding kan voorstellen dat ze daarin haar bevrediging zal vinden. Revolutionair. Maar hoe groot de ontwikkelingssprong ook is, de mens is nog altijd in een primitief of vroeg-kinderlijk stadium. De vrouw is als een peuter die begerig graait naar een lepel pap. Ze gaat wat morsig om met haar verlangen, bij wijze van spreken, de pap komt voor de helft in het mondje terecht en voor de helft ernaast. ‘Erin,’ zegt ze, bij wijze van spreken. ‘Maakt niet uit hoe, maar hup, erin, en gauw een beetje.’ Ze wil meteen ook ál haar openingen vullen. Ze kijkt naar de man en denkt: eigenlijk ben je om op te eten. Ze verbeeldt zich dat ze seksuele honger lijdt, dat ze een eitje is en wacht op een hapje man. En daar gaat ze wat primitief mee om. Ze wil hem likken, bijten, kussen, ze wil dat hij helemaal in haar verdwijnt. Ze geeft hem een paar vruchten en dan moet hij, hup, meespelen in haar wellustige spelletjes. De man is er misschien niet direct tegen opgewassen. Er is een oud Noors verhaal dat ik van iemand heb gehoord die het weer van iemand had gehoord en die had het ergens gelezen; het kwam van een oude Noorse boer. Het verhaal gaat dat eens, in de verre, verre Oudheid,
140
vrouwen veel slimmer waren dan mannen. De vrouwen waren een soort heksen die samen fluisterend en giechelend allerlei akelige opdrachten voor de mannen verzonnen, en die mannen sjokten rond als dommekrachten en deden braaf en trouwhartig alles wat de vrouwen van hen wilden. Regelmatig liepen ze in de val, ze werden uitgebuit en uitgewrongen en ze leden steeds meer onder de gemene streken van de vrouwen. Op een goede dag werd het de goden te bont. Ze kregen medelijden met de mannen en bedachten een truc: ze namen een stukje vrouwelijke sluwheid en plaatsten dat in de mannen. En ze haalden een beetje dommige goeiigheid uit de mannen en stopten dat in de vrouwen. Sinds die tijd gaat het beter met het machtsevenwicht tussen mannen en vrouwen, zegt het verhaal. Het is moeilijk je een voorstelling te maken van het dagelijks leven in de prehistorie. Misschien dat we er een glimp van kunnen opvangen door te kijken naar traditionele, ‘primitieve’ stammen. Traditionele stammen zijn in vele opzichten prehistorisch. Ze verschillen onderling aanzienlijk en je kunt dan ook niet zomaar lokale traditionele zeden en gewoonten beschouwen als geldend voor de hele prehistorie. Maar uit bijvoorbeeld verslagen van missionarissen die rond 1900 in West-Papoea geconfronteerd worden met plaatselijke rituelen, kun je wel een idee krijgen van de totaal andere manier waarop deze mensen met seksualiteit omgaan. En hoe de macht van vrouwen zich daarin manifesteert. De Papoea’s, tegenwoordig Anim-Marind genoemd, leven rond 1900 nog bijna in een soort prehistorische hof van Eden. Ze dragen geen kleren; alleen op hoogtijdagen dragen mannen forse peniskokers en vrouwen schaamrokjes. En ze staan op buitengewoon intieme voet met
141
hun Dema’s, de geesten die volgens hen alles bezielen. Ook de zielen van overleden voorouders doen helemaal mee in het stamleven. De omgang met die geesten en doden bepaalt in hoge mate de dagelijkse gang van zaken. Vooral de ceremoniële feesten zijn belangrijk; ze staan centraal in het leven van de stam. Ik vond de onderstaande beschrijving in het boek Eeuwige Liefde van Ewald Vanvugt; hij citeert uit een studie van J. Boelaars uit 1992, getiteld Met papoea’s samen op weg: De ontwikkeling van de mensen en de missionarissen. ‘Vrijwel elke keer als de levenden op aarde belangrijke bijeenkomsten houden, voeren zij het ritueel uit genaamd Korona: het besprenkelen met sperma. Gewoonlijk in openbare groepsdansen lokken de vrouwen de mannen om met hen te copuleren en te masturberen, en gezamenlijk op een bepaalde plaats de grootst mogelijke hoeveelheid zaad uit te spritsen. Het verzamelde magische vocht wordt gebruikt als geneesmiddel, bij het verven van de tanden, ter bescherming tegen geesten, of in sagokoeken gemengd, meegebakken en opgegeten, en op andere manieren aangewend bij het op krachten houden van de stam.’
Een missionaris beschrijft een Papoea-feest aldus: ‘De oude vrouw blijft in haar hut op het feestterrein, de jongelingen worden bij de haren tot bij haar uitwerpselenhuis gesleept. Daar worden zij met stront, die met sperma vermengd is, ingesmeerd. Zij blijven zo tot de maden uit de vuilnis kruipen. Dan mogen zij baden en volgt er een opvoering door de vrouwen, die in een volgende nacht zich allen laten gebruiken in een vrij seksueel verkeer.’
142
Dat de vrouwen ‘zich laten gebruiken’ lijkt me een typisch mannelijk georiënteerde uitdrukking: het geheel van de ceremonie laat duidelijk zien dat de vrouwen, vooral de oudere, hier de touwtjes in handen hebben en bepalen wie er wat met wie mag doen. Het zijn eerder de mannen die zich laten gebruiken – of worden gebruikt. Alles draait om hun zaad, om hun viriele vruchtbaarheid. Dat prehistorische gemeenschappen onder leiding van zulke priesteressen geen wapens fabriceren en geen oorlog voeren, wil misschien toch niet zeggen dat iedereen er altijd geborgen, gekoesterd en veilig is. Een niet onbelangrijk detail uit de missionarisverslagen is namelijk dat de Papoea’s nog enthousiaste kannibalen zijn. Er leven vrijwel geen bejaarden in het gebied. Die worden opgegeten. Oeroud is de angst van mannen voor de vagina dentata. Vele mythen verhalen over griezelige godinnen, demonen of heksen met scherpe tanden in hun vagina. En er is een overweldigende hoeveelheid verhalen en sprookjes waarin vrouwen mannen of jongetjes gevangennemen en opeten, zoals in het overbekende sprookje van Hans en Grietje. Koppel dat aan het feitelijke gegeven dat kannibalisme gepraktiseerd wordt in de meeste primitieve stammen en culturen, en de overvloedige aanwijzingen dat er jaarlijks mensenoffers worden gebracht in prehistorische gemeenschappen die de Grote Godin aanbidden en dat het vlees en bloed aanvankelijk echt genuttigd worden, en je kunt er niet meer omheen. Die zogenaamd vreedzame en gevoelige prepatriarchale volkeren eten mensenvlees. De vrouwelijke macht in de prehistorie is misschien toch niet zo mensvriendelijk als feministische onderzoekers zoals Gimbutas graag willen geloven. In elk geval
143
niet zo manvriendelijk als de mannen graag hadden gezien. Nog in de Griekse Oudheid is het afschrikwekkende voorbeeld van de bacchanten bekend, de volgelingen van Bacchus of Dionysus. Hij is de god van de ongebonden, redeloze levenskracht, de chaotische vitaliteit. Zijn volgelingen zijn vrouwen, die zichzelf in trance zingen en dansen, misschien ook drinken, en in die trance levende dieren met hun nagels en tanden verscheuren en opeten. Wanneer er mannen in hun handen vallen, zoals Orpheus en Pentheus, worden ook zij in stukken gescheurd. Orpheus is een mythische minstreel, de zoon van Calliope en Apollo. Hij kan zo mooi zingen en spelen dat wilde dieren zich aan zijn voeten leggen en stenen en bomen zich bewegen. Hij trouwt met de schone bosnimf Eurydice, de mooiste van de Najaden, maar hun geluk is van korte duur: Eurydice wordt op de huwelijksdag door een slang in haar voet gebeten, en sterft. De slang is een belangrijk symbool, geassocieerd met de Grote Godin, en de beet van de slang betekent dus dat het hier de oude Godin is in haar hoedanigheid van heerseres over het dodenrijk, die vermomd als slang Eurydice doet sterven. Orpheus is zo verpletterd van verdriet dat hij besluit zijn gestorven bruid uit de onderwereld terug te halen. Met zijn lierspel vermurwt hij Hades, inmiddels god van het dodenrijk geworden, en deze belooft hem dat hij zijn vrouw kan terugkrijgen, op voorwaarde dat hij op de weg naar buiten niet omkijkt. Dat doet Orpheus toch – hij is bezorgd omdat hij haar voetstappen achter zich niet hoort, en hij weet dat ze door de slangenbeet aan haar voet niet zo hard kan lopen – en nu verliest hij Eurydice voorgoed; ze gaat op in rook. Ontroostbaar weigert de weduwnaar nog een andere vrouw aan te raken. Een
144
groep Meanaden, bacchanten uit Ciconia, ziet hem zitten onder een boom en begint stenen naar hem te werpen, woedend om zijn gebrek aan seksuele belangstelling. Maar de stenen weigeren Orpheus te raken en leggen zich gedwee aan zijn voeten neer. Dan stormen de vrouwen naar de ongelukkige zanger en ze verscheuren hem. Zijn hoofd rolt in de rivier – het zingt nog steeds: ‘Eurydice!’ – en komt uiteindelijk tot rust op het eiland Lesbos. In het toneelstuk Bacchanten vertelt Euripides over het tragische lot van Pentheus. Deze koning van Thebe tracht de cultus van Dionysus te verbieden; hij ontkent dat Dionysus een god is en probeert de extatische rituelen van de vrouwen van Thebe tegen te houden. Hij verkleedt zich in vrouwenkleren en bespiedt de vrouwen die zich overgeven aan dronken wellust. Dionysus zorgt ervoor dat de vrouwen hem vinden, ontdekken dat hij een man is en in blinde razernij ontsteken. Aangevoerd door Pentheus’ eigen moeder Agave scheuren ze hem aan stukken. Ook dit is een mythisch verhaal, geen geschiedschrijving. Maar dat de volgelingen van Bacchus levende dieren verscheuren en rauw vlees eten, is volgens de meeste deskundigen een historisch feit. We zien er nog sporen van terug in het gebruik van vrouwen om hun nagels en lippen bloedrood te kleuren om te laten zien dat ze seksueel beschikbaar zijn, bereid tot wellust. De roes waarin de bacchanten zichzelf brengen is de roes van seksuele wellust. Ongeremde vrouwelijke seksuele lust ligt verduiveld dicht bij eetlust. Zoals het eitje in de baarmoeder de spermatozoön in zichzelf opneemt, opeet, zo wil de vrouw in opperste lust haar geliefde helemaal in zichzelf doen verdwijnen. Het is nog altijd zo. Wij zijn duizenden jaren verder in
145
de evolutie en enorm veel beschaafder dan de prehistorische kannibalen. We hebben onze oerimpuls om onze geliefde op te eten in zekere mate gesublimeerd. Maar dat lust en eetlust nauw verwant zijn, zie je aan allerlei fenomenen. Eetstoornissen, bijvoorbeeld, zijn typische vrouwenkwalen. Ze beginnen niet toevallig in de puberteit en hebben te maken met het niet kunnen accepteren van seksualiteit. Dit schrijft een recensente over een moderne lesbische poëziebundel: ‘Minnaressen gaan elkaar als beesten te lijf. Ze likken, bijten en grommen en vreten elkaar desnoods met huid en haar op. “I/k begin bij je vingertoppen,” zo heet het ergens, “i/k kauw op de vingerkootjes, i/k verbrijzel de middelhandsbeentjes de handwortelbeentjes, i/k maak je pols nat, i/k ontwricht zorgvuldig je ellepijp.” Enzovoort.’(Janet Luis over Het lesbisch lichaam van Monique Wittig, in NRC Handelsblad van 23-12-2005.)
Het zijn metaforen, uiteraard. Wij eten elkaar niet langer werkelijk op, we zeggen alleen nog dat we het doen. ‘Als je kinderen klein zijn, zijn ze om op te eten,’ grappen moeders. ‘En als ze groot zijn, heb je spijt dat je het niet gedaan hebt.’ De Grote Godin eet haar kinderen wel op, met huid en haar. En de man komt daar ten slotte tegen in opstand. Lust is leuk, maar het moet een spelletje blijven. Het werk van een vrouw is om de man uit zijn dierlijke sluimer te wekken; dat doet ze perfect. Maar geen man wil helemaal verdwijnen in die gulzige vrouwelijke openingen. Gilgamesj en Enkidoe keren zich in het Gilgamesj-epos dapper tegen de macht van de priesteressen, tegen de verering van de vette Godin en haar onverzadigbare eetlust.
146
9 De Godin duikt onder
Mannelijke goden verschijnen op het toneel en gaan de dienst uitmaken, althans officieel. In de volksreligie wordt de Godin nog volop vereerd, zoals we hebben gezien in het voorbeeld van Maria. Zij kan zelfs nog in spiritueel-symbolische zin de bruid zijn van haar zoon. Maar de meeste goddelijke moeder-en-zoonkoppels verdwijnen uit de openlijk beleden religies. Overal ter wereld trekt de Grote Godin zich terug achter de schermen. Eerst splijt zij zich als het ware in drieën: er komen aparte godinnen voor de afdelingen leven, dodenrijk en vruchtbaarheid. De godinnen die regeren over de dood of het dodenrijk, of daarmee worden geassocieerd, worden duister en afschrikwekkend, demonisch. Zoals Lilith. Lilith is oorspronkelijk een Soemerische godin, verbonden met de slang en de roofvogel. Ze woont in een boom die de hemel, de aarde en de onderwereld verbindt. Gilgamesj, dezelfde koning van het epos maar in een ander verhaal, hakt de boom om en doodt de slang. Ook hier is hij dus de held die het opneemt tegen de Grote Godin. Lilith verhuist dan naar de wildernis. Ze heeft klauwen als een roofvogel en volgens de verhalen doolt ze rond in de nacht om kinderen te vangen. Wanneer ze er een te pakken heeft,
147
drinkt ze eerst het bloed en eet dan het hele kind op. Mannen verleidt ze en daarna doodt ze hen. Lilith komt ook voor in de Bijbel, in Jesaja 34, 14, het visioen van de verwoesting van Edom, door de toorn van jhwh. Er wordt een naargeestige woestenij beschreven, een duister oord van verdoemenis. In de Nieuwe Bijbelvertaling: ‘Het is de ontmoetingsplaats van woestijndieren en hyena’s, bokken meten daar hun krachten. Lilit zoekt er rust en leeft ongestoord.’
In de Statenvertaling is Lilith overigens nog onzichtbaar, want haar naam is daar vertaald met ‘nachtgedierte’. ‘En de wilde dieren der woestijnen zullen de wilde dieren der eilanden ontmoeten, en de duivel zal zijnen metgezel toeroepen; ook zal het nachtgedierte zich aldaar nederzetten, en het zal eene rustplaats voor zich vinden.’ De duivel is dus een stel bokken geworden en Lilith heeft haar naam terug, met of zonder h. In de joodse traditie is Lilith al langer bekend. In het joodse geschrift Het alfabet van Jezus Sirach wordt ze beschreven als een gevaarlijke vrouw met vleugels en lang haar, die mannen verleidt tot de geslachtsdaad en vervolgens demonen voortbrengt. Ze is de eerste vrouw van Adam, de vrouw die geschapen wordt in het eerste scheppingsverhaal, in Genesis 1, 27: ‘God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij hen.’ Lilith is opstandig, ze wil bij het vrijen niet onder liggen, zegt Het alfabet. Hier hebben we dus een echo van de tijden waarin vrouwen mannen de baas waren en hen naar hun pijpen lieten
148
dansen. Lilith verlaat Adam, om later terug te keren en een rol te spelen in de zondeval: zij is de slang die Eva verleidt om te eten. Er komen farao’s en koningen, er staan profeten op, grote vaderlijke mannen die hun volk de weg wijzen naar vooruitgang en beschaving. Ze bestrijden de cultus van godinnen en scheppen een Vadergod. Ze schaffen mensenoffers af en vervangen die door dieroffers. Velen verzetten zich tegen de nieuwe orde. Ze willen liever de Natuurgodin blijven aanbidden en alles laten zoals het is. Prehistorische fundamentalisten, zou je kunnen zeggen, mensen die de nieuwe mannenemancipatie met lede ogen aanzien. De Grote Godin immers heerst over leven, dood en vruchtbaarheid in een geruststellende eenheid. Er is een vaag en collectief bewustzijn onder haar vrouwelijke heerschappij, zonder veel individualiteit. En er is een cyclisch levensgevoel. Dood en leven zijn volstrekt verknoopt: dood leidt terug naar de baarmoeder en naar nieuw leven. Er mogen dan jaarlijks mannen geofferd worden, de dood schrikt nog niet iedereen af. In het paradijselijke eenheidsbewustzijn is er geen persoonlijk besef dat het spijtig is het leven te moeten laten. Lang nadat de eerste voorlopers dit sterfelijkheidsbesef ontwikkelen, bestaan er nog vele exemplaren van de soort die niet zover zijn, die nog leven onder de onwrikbare cyclische natuurwetten van het symbiotische tijdperk en bang zijn voor de nieuwe orde. Het zal moeilijk geweest zijn om de beschutting van de oude godsdienst te verlaten, het archaïsche levensgevoel, het baby- of peuterbewustzijn van de Godin-aanbidding. Het mannelijke element dat zich begint te manifesteren, de Vader, wordt als bedreigend ervaren, niet alleen door veel vrouwen, of zelfs niet eens in de eerste plaats door
149
vrouwen, maar vooral door mannen zelf. Zoals de primitieve vrouw in haar wellust een eitje nabootst, zo gaan mannen bij wijze van spreken massaal spermacellen nadoen: ze werpen zich in een blinde competitie om de eerste plaats, om de macht. De nieuwe mannenwereld brengt heftige onderlinge strijd met zich mee. Daar moet je maar net zin in hebben. En de Godin mag dan wat al te gulzig geweest zijn, de mannen die nu de macht overnemen, zijn ook geen lieverdjes. Hun wellust kent geen grenzen. Het is geen eetlust, ze eten hun slachtoffers niet op, maar het is wel een blinde paringsdrift, een onbeheersbare drang om zaad te lozen. Laios bijvoorbeeld, koning van Thebe – zo gaat het verhaal – ontvoert en verkracht een kind. Chrysippus heet de jongen, ‘gouden paard’, hij is een zoon van Pelops, en Laios is ingehuurd om hem te leren wagenrennen. Overmand door begeerte rooft Laios zijn protégé. ‘Ik kan er niets aan doen,’ zegt hij, ‘mijn begeerte is sterker dan ikzelf.’ De jongen sterft, in sommige versies van het verhaal door zelfmoord uit wanhoop, in andere door het zwaard van zijn jaloerse stiefmoeder Hippodameia, de paardentemster. De straf van de goden voor Laios vanwege zijn wandaad is dat hij zelf nu helemaal geen kinderen mag verwekken – hij mag geen zaadlozing meer hebben. Hij huwt Iocaste en houdt zich enige tijd aan het verbod, maar in een dronken bui vergeet hij zichzelf en paart hij toch met Iocaste. Zij baart een zoon. Dan krijgt Laios een voorspelling te horen: deze jongen zal ooit zijn vader vermoorden en zijn moeder huwen. Om dat te voorkomen geeft Laios opdracht de voeten van de jongen te doorboren en hem in het bos te sterven te leggen. Oedipus – ‘zwelvoet’
150
heet het jongetje nu. Maar de dienaar die de opdracht moet uitvoeren, geeft het kind aan een herder en die brengt het naar een naburig koninklijk paleis, waar het opgroeit. Eenmaal volwassen hoort Oedipus over de voorspelling en hij vlucht weg van het paleis, in de veronderstelling dat daar zijn echte ouders wonen. Onderweg naar Thebe komt hij op een smal paadje een draagkoets tegen; er ontstaat ruzie over de vraag wie wie voor moet laten gaan en in zijn drift steekt Oedipus de inzittende van de koets dood, niet wetend dat het zijn biologische vader is, Laios. Oedipus neemt dan Thebe in bezit en trouwt vanzelfsprekend met de weduwe, Iocaste. Ze krijgen vier kinderen. Wanneer de pest uitbreekt in Thebe komt de waarheid aan het licht. Iocaste werpt zich in wanhoop van de paleistoren af en Oedipus steekt zichzelf beide ogen uit. Freud ziet in de mythe van Oedipus een illustratie voor zijn theorie dat ieder jongetje zijn moeder seksueel wil bezitten, maar vreest voor castratie door zijn vader, en daarom van zijn wens afziet in afwachting van het moment dat hij zelf een vrouw bezit. Iets breder uitgelegd kun je de Oedipus-mythe zien als opvoedkundige waarschuwing tegen al te dominant aanwezige moeders. Ieder kind begint zijn leven in een symbiotische verbinding met de moeder – net zoals de hele mensheid begonnen is in innige symbiose met de Grote Godin, Moeder Natuur. Er is op zeker moment een vaderfiguur nodig die zich plaatst tussen de moeder en de kinderen, een boeiende en betrokken andere ouder, die de kinderen weglokt van moeders macht, de symbiose tussen moeder en kind verbreekt. Vooral jongetjes zullen soms de neiging hebben deze vader weg te wensen om zich innig verbonden te blijven voelen met de moeder. Ook de moeder kan in haar hart de
151
voorkeur geven aan haar zoon, als ze om wat voor reden dan ook niet in staat is tot een volwassen liefdesrelatie met de vader. Maar dat is een ongezonde ontwikkeling. De mythe waarschuwt als het ware elke nieuwe generatie mensen: hunker niet naar voorbije tijden. Blijf niet plakken aan je moeder. Laat de patriarchale macht toe. Doe je ogen open en ga vooruit. Zoals de eerste vrouw de eerste man beschaafde, zo beschaaft nu de man de vrouw. Hij knecht haar, onderdrukt haar wellust. In mythen verenigen de symbolen van de Grote Godin, slang en roofvogel, zich tot een vreselijk monster, de draak. Het is de draak die kinderen eet, die jaarlijks een tol aan jongemannen en maagden opeist. Die draak moet verslagen worden door de koene ridders van de mannenmaatschappij. De draak staat voor de vrouwelijke lust. In de hele wereld vindt een machtswisseling plaats. De vrouwen zelf doen volgens mij van harte mee aan hun eigen onderwerping. Overal ter wereld gelden vrouwen als seksueel onverzadigbaar en dat zeggen niet alleen de mannen, dat zeggen ook de vrouwen zelf. In de islamitische traditie wordt nog altijd verteld dat Allah de seksuele lust zo heeft verdeeld over man en vrouw dat hij een tiende deel ervan krijgt, en zij de rest. De vrouw is dus negen keer zo begerig als de man. Daarom is het gevaarlijk om haar in aanraking te brengen met mannen. Ze moet binnenblijven en, wanneer ze buiten komt, een sluier dragen. Het zijn vaak de vrouwen zelf die het meest fanatiek hun eer bewaken, en die van hun dochters. Nog altijd zijn het in grote delen van Afrika de moeders die hun dochters laten besnijden, net zoals het Chinese moeders waren die ooit de voetjes van hun dochters lieten samenbinden. Somalische vrouwen vertellen elkaar dat je schaamlippen
152
tot je knieën zullen groeien als ze niet worden afgesneden. Het is een archaïsch overblijfsel, een verwrongen herinnering aan de gulzige vrouwelijke lust van de prehistorie. Zelfs de ontstaansmythen worden nu hier en daar herzien. Niet de vrouw, maar de man is de eerste cultuurbrenger in het nieuwe grote verhaal. Zoals Prometheus, een zeer oude Griekse goddelijke held, zoon van de Titaan Iapetus en de Oceanide Clymene. Prometheus betekent ‘gedachte vooraf’ of vooruitziende blik. Zijn broer heet Epimetheus, ‘gedachte achteraf’ – reflectie. Het zijn interessante manieren om de menselijke scheppende verbeeldingskracht te omschrijven die de mens van het dier onderscheidt. De mens leeft met zijn gedachten niet meer alleen in het hier en nu, maar ook in de toekomst en in het verleden. Vooral in de toekomst en het verleden. Prometheus schept uit klei de eerste mensen en geeft hun allerlei vaardigheden mee zoals dierenoffers, het alfabet en de kunst om aan de hand van de sterren de seizoenen te kunnen voorspellen. Ten slotte steelt hij het vuur van de goden om het aan de mensen te geven. Hun donkere grotten kunnen ze nu verlichten en het resultaat is een enorme groei van de cultuur, van de religie, de kunst en de filosofie. Daarvoor moet Prometheus vreselijk boeten: oppergod Zeus laat hem aan een rots ketenen en elke dag komt er een adelaar die zijn lever opeet. Elke nacht groeit de lever weer aan. Wat betekent dit, als je de mythe duidt? Dat Prometheus aan de rots geketend is, staat voor de mens die nu voorgoed aan de materie is gebonden. En de lever – misschien dat die voor ons geweten staat. Het is een andere manier om hetzelfde te zeggen als met de vruchten van de boom van goed en kwaad: de mens leert onderscheid te maken tussen moreel juiste en moreel onjuiste acties.
153
Hier is het niet de dood of het besef van sterfelijkheid dat als straf volgt op het menselijke bewustzijnsontwaken, maar het geweten, dat knaagt wanneer we iets hebben gedaan waarvan we met datzelfde bewustzijn kunnen weten dat het fout is. Wanneer we iets op onze lever hebben. Het feit dat wij kunnen denken over de toekomst, dat wij ons beelden kunnen vormen van iets wat er nog niet is, houdt in dat we dat geweten ontwikkelen. Je hebt je verbeeldingskracht nodig om een geweten te ontwikkelen, om je te kunnen inleven in een ander mens en te beseffen dat je die ander pijn kunt doen. De schrijver Amos Oz stelt in zijn boek Hoe genees je een fanaticus dat fanatici een gebrek aan verbeeldingskracht hebben. Ik citeer uit het tijdschrift VolZin: ‘Een vriend van hem moest eens een anti-Arabische tirade aanhoren van een Israëlische taxichauffeur, maar besloot het spel mee te spelen. Wie moest dan “alle Arabieren” doden, informeerde hij. Ieder van ons moet er een paar voor zijn rekening nemen, was het antwoord van de chauffeur. Maar stel dat u uw blok huizen hebt afgewerkt en naar huis wilt gaan en toch nog ergens een baby hoort huilen. Gaat u dan terug om die baby dood te schieten? Het antwoord was: “Weet u, u bent een heel wrede man.” Dat verhaal geeft Oz een beetje hoop dat fanatici zich na een injectie met verbeeldingskracht wat ongemakkelijk gaan voelen.’
Zonder verbeeldingskracht, zonder je in te leven in de concrete situatie, kun je jezelf allerlei radicale overtuigingen permitteren. Maar zodra je je levendig kunt voorstellen hoe het dan in de praktijk zal uitpakken, besef je dat het wreed is om andere mensen te behandelen alsof ze geen mensen zijn.
154
Ondertussen stuurt Zeus in de mythe ook nog een straf voor de uitvinding van het vuur naar de mensen, in de vorm van Pandora, de met-alles-begiftigde. Zij is een wonderschone vrouw – Aphrodite heeft haar bekoring geschonken, Hermes een listige tong en Zeus schenkt haar een vat of doos vol geheimzinnigheid. Epimetheus kan haar niet weerstaan, al is hij door zijn broer nog zo gewaarschuwd. Hij neemt haar in huis en samen openen ze het mysterieuze vat. Prompt vliegt er een zwerm afschrikwekkende wezens uit: alle ziekten, rampen en misdaden die vanaf dat moment de wereld teisteren. Alleen de Hoop blijft achter, zodat de mensen die tenminste altijd kunnen koesteren, hoe zwaar het noodlot hen ook treft. Van buitenaf treffen ons rampen, zegt dat beeld, maar binnen in onszelf kunnen we hoopvol blijven. De eerste beschavingsimpuls en de straf zijn hier uit elkaar getrokken. Het is een mannelijke god die de mensen beschaaft en wijzer maakt, maar het is nog steeds een vrouwelijk wezen dat de ellende in de wereld brengt. De boodschap wordt begrepen. Rond ongeveer drieduizend voor Christus is overal ter wereld de klus wel zo’n beetje geklaard en hebben vrouwen zich laten onderwerpen. Hun lust is getemd, aan banden gelegd; ze zijn het bezit van de mannen geworden. Ze moeten hun eetlust leren sublimeren door hem als het ware om te keren, door een ‘bekering’: ze moeten zich richten op voeden en koesteren. Vrouwen horen binnenshuis voor het eten te zorgen. En ze moeten zich permanent seksueel beschikbaar stellen – maar alleen voor hun eigenaar. Ik denk dat die onderwerping grotendeels vrijwillig is, hoe onbewust ook – dat vrouwen zich aan het eind van de prehistorie min of meer vrijwillig hebben laten beschaven. Jarenlang ben ik verontwaardigd geweest over de
155
patriarchale overheersing van de afgelopen vijfduizend jaar. Maar nu ik vermoed dat het ongeveer zo gegaan is als ik hierboven heb beschreven, is mijn verontwaardiging totaal verdwenen. De evolutie is een gezamenlijke onderneming van man en vrouw. We zijn collectief door alle ontwikkelingsfasen gegaan en hebben er met hart en ziel aan meegedaan. We konden niet anders. Vrouwen moeten zelf ook gegruwd hebben van de mensenoffers, van de opgegeten vegetatiegoden en de levend geroosterde kinderen. De weerstand tegen de Godin-cultus moet zowel bij mannen als bij vrouwen steeds sterker zijn geworden. De vrouw wíl zich laten beschaven, is mijn gevoel – door de man, die het archaïsche bewustzijn van de prehistorie vervangt door een rationeel bewustzijn. De transformatie van natuur tot cultuur komt hiermee in een nieuwe ontwikkelingsfase. De man zelf gaat overigens ook onder het mes. Symbolisch, welteverstaan.
156
10 De bloedende lans
We gaan naar het Egypte uit de Oudheid, een van de oudste beschavingen. De Egyptische Isis is een rechtstreekse nazaat van de Grote Godin uit de prehistorie. Ze reist elke dag mee op de boot van de zonnegod Ra. Zij beschermt hem tegen de slang Apep, de slang die probeert het goede op aarde te laten sterven en het kwaad te doen overwinnen. Apep staat voor chaos en vernietiging; hij wordt geboren doordat de grote moeder Neith, een oorlogs- en jachtgodin, spuugt in de oerzee. We herkennen moeiteloos de duistere kant van de Godin. En Apep is dan ook gulzig. Staande op de voorplecht van de zonneboot, met omhooggeheven armen, zingt Isis haar bezweringen. Het lukt haar niet altijd om Ra uit de macht van Apep te houden; bij zonsverduisteringen bijvoorbeeld is het duidelijk dat de slang Ra heeft opgegeten. Toch wordt Ra nooit helemaal verslagen. Bij het ochtendgloren herrijst hij elke keer weer, ten teken dat hij Apep weer heeft overwonnen. De Isis-cultus is nog lang in stand gebleven; in Rome wordt ze nog eeuwen na Christus vereerd. Tot op de dag van vandaag zijn er mensen die Isis vereren. Isis is de wonderdoenster, de troosteres, de geliefde moeder en de trouwe echtgenote. Een voorloopster van Maria, met Maria Magdalena-achtige trekjes. 157
De Osiris-cultus ontstaat waarschijnlijk in de tijd van de vijfde dynastie, tussen 2450 en 3000 voor Christus. De zonnegod Ra of Re is dan al een machtige god en hij heeft Isis op een tweede plan gezet. Ra sterft elke avond bij zonsondergang om de volgende ochtend weer geboren te worden. Het dodenrijk, Dewat of Doeat genaamd, is voor de oude Egyptenaren daarom even belangrijk als het leven, en Osiris is de god van dat dodenrijk. Osiris beschikt over het leven van ieder individu, na de dood, in een rechtszaak, waarbij tweeënveertig rechters oordelen over de dode. Zijn of haar hart wordt gewogen op een weegschaal; het tegengewicht is Máàt, een voorwerp dat de kosmische orde symboliseert. Slaat de weegschaal door, dan moet de ziel van de dode sterven. Blijft de schaal in evenwicht, dan kan de ziel wedergeboren worden, of zich vrij bewegen in het dodenrijk. Hoe luidt de mythe van Osiris? Lange tijd bestaat er niet zoiets als ‘de’ Osiris-mythe. De mythologie van de Egyptische Oudheid is grillig, lokaal bepaald en sterk veranderlijk. Elke streek of stad heeft zijn eigen versie. Nu en dan wordt een lokale god of godin een nationale beroemdheid. Maar de Egyptenaren zelf houden zich niet bezig met het zorgvuldig optekenen van hun mythologische verhalen. In de piramiden van koning Djozer in Saqqara zijn papyrusrollen gevonden met teksten die honderden jaren voor Christus geschreven zijn, waarin sprake is van Osiris, Isis en Horus, in hiëroglyfenschrift. Het zijn geen afgeronde verhalen maar rituele teksten, aanroepingen van de goden. In sommige van die papyrusteksten is sprake van een kruisiging van Osiris. Hij weet dat hij door de ‘zonen van de duisternis’ ter dood gebracht zal worden en weeklaagt daarover. Hij smeekt: ‘O, keten mij niet vast aan uw kruishout! Sleep mij niet naar de plaats waar ik gekruisigd zal worden!’ Maar blijkbaar
158
kennen alle gelovigen het verhaal eromheen en hoeft het niet opgeschreven te worden. Plutarchus, een Griekse schrijver uit de eerste eeuw – hij leeft van ongeveer 46 tot 127 na Christus – heeft wel een samenhangend verhaal opgetekend over Osiris, Isis en hun zoon Horus, dat als de Osiris-mythe de geschiedenis is in gegaan. Ra heeft twee goden geschapen door hen uit te spugen, namelijk Sjoe, de god van de lucht, en Tefnet, de godin van de regen. Uit hen komen Geb, de god van de aarde, en Noet, de godin van de hemel, voort. Geb en Noet krijgen vier kinderen: Osiris en zijn zustergemalin Isis, Seth en zijn zustergemalin Nephtys. Osiris is koning over de stad Boesiris. Seth is jaloers op hem en verzint een judasachtige list. Hij laat een lijkkist maken in de afmetingen van het lichaam van Osiris en hij biedt Osiris een feestelijk avondmaal aan. Bij dit maal deelt Osiris brood en vlees uit en hij laat een heilige beker wijn rondgaan. ‘Ik ben de zoon van uw Heer,’ zegt Osiris, ‘en jullie behoren mij toe, zoals jullie mijn goddelijke vader toebehoren die jullie heeft geschapen. Ik ben de Heer van het leven.’ Wie in de kist past, vertelt Seth de aanwezigen, mag hem hebben. Zodra Osiris in de kist gaat liggen, doen handlangers van Seth het deksel dicht en ze spijkeren het vast. De kist gooien ze in de Nijl. Het water draagt de kist van Osiris naar de zee, maar hij blijft hangen in de wortels van een dikke boom aan het strand van Byblos. Vliegensvlug groeien de wortels om de kist heen en zo verbergen ze hem. Op een dag laat de koning van Byblos de boom omhakken; hij heeft het hout nodig voor zijn paleis. Er stijgt een heerlijke geur op uit de boom en Isis, die hierover hoort, snelt naar Byblos, want
159
ze begrijpt dat het haar geliefde echtgenoot moet zijn die deze geur afgeeft. De koningin van Byblos heeft zojuist een zoontje gekregen en Isis baadt de baby in zuiverende vlammen om hem onsterfelijk te maken. Als de koningin dit ziet en schreeuwt van schrik, vertelt Isis haar wie ze is en wat ze zoekt. Ze krijgt de kist met Osiris mee en verstopt hem in de uitgestrekte papyrusmoerassen van de Nijldelta. Maar Seth ontdekt het lichaam van zijn broer en scheurt het in veertien stukken. De stukken verspreidt hij over het hele land. Nu reist Isis het land af op zoek naar de stukken van Osiris. Ze vindt ze, op een na: het geslachtsorgaan, de penis en testikels. Die zijn namelijk opgegeten door Nijlkrabben. Isis past de andere stukken van het lichaam weer in elkaar en samen met haar zuster Nephtys balsemt ze het lichaam met kostbare mirre. (De Egyptenaren waren meesters in het balsemen van hun doden, zoals bekend). Hun luide rouwkreten wekken de dode tot nieuw leven, en Osiris blijkt nu – zonder fallus – in staat om zich seksueel met Isis te verenigen en bij haar een goddelijke zoon te verwekken, de god Horus. Isis zal dikwijls met Horus op schoot worden afgebeeld, als een echte voorchristelijke Madonna. Horus wordt te vroeg geboren. Verborgen in de moerassen voedt Isis hem op. Af en toe komt Osiris langs om zijn zoon in de vechtkunsten te onderrichten. Op een dag is Isis afwezig als Seth in de vorm van een slang verschijnt en Horus bijt. De jongen wordt doodziek en Isis is opnieuw wanhopig. Ze vraagt zonnegod Ra om hulp en die stuurt Thot, de god van het verstand, de spraak en het schrift. Thot zweert dat de zon zal stilstaan, de duisternis zal vallen, dat er geen voedsel en water meer zullen zijn als Ho-
160
rus niet geneest – en dat ontkracht het gif van de slang. Horus wordt beter. Het is een feit dat het schrift ontstaan is en de geschiedenis dus begint in de periode dat de oude Godinculturen vervangen zijn door patriarchale. Hier lijkt de mythe net als de Oedipus-mythe te waarschuwen: pas op, laat je niet in de luren leggen door de oude slang-Godin, ga voort op de ingeslagen weg van de beschaving. Later treedt Horus in het strijdperk tegen de boze Seth. Ze raken beiden zwaargewond en het gevecht blijft onbeslist. Dan leggen ze hun geschil voor aan het tribunaal der goden. Er volgt een eindeloze rechtszaak. Telkens zijn de goden het eens met de laatste spreker. De meeste goden steunen Horus, maar Ra steunt Seth. Uiteindelijk mag Osiris beslissen en hij stemt natuurlijk voor zijn zoon. Ra reageert woedend en Osiris ontvlamt ook en vaardigt een wet uit voor de hele mensheid: iedereen zal aan het eind van zijn leven moeten sterven en in het dodenrijk van Osiris beoordeeld worden. Seth wil zijn verlies niet toegeven, maar wordt geketend voorgeleid aan het tribunaal. Hij mag ten slotte zijn leven behouden, op voorwaarde dat hij als god van de wind en de storm de dodenboot van Osiris laat varen. Horus wordt heerser over heel Egypte. Er zijn vele Horus-figuren in de Egyptische mythologie. Soms valt Horus samen met Ra, de zonnegod, en ziet hij eruit als een gevleugelde zonneschijf. Soms is hij de broer van Osiris, Isis, Seth en Nephtys, en soms de zoon van Osiris en Isis. Soms is hij de zoon en tegelijkertijd de echtgenoot van Hathor, de maangodin met de koeienkop, de godin van liefde en van landbouw. Horus wordt vaak voorgesteld als een havik of een valk, of een mens met een vogelkop. Hij heeft dus een ele-
161
ment van de vogel-Godin in zichzelf opgenomen. Ook deze mythe geeft antwoord op de vraag: waarom sterven mensen? Net als in Genesis en het Gilgamesj-epos is het antwoord: de dood is onvermijdelijk. We beseffen dat omdat we ons ontwikkeld hebben, mens geworden zijn. Allerlei elementen uit de Egyptische mythologie vinden we terug in het Nieuwe Testament. Osiris en Horus zijn zonen van een goddelijke vader en leveren strijd met het kwaad, net als Jezus met de duivel strijdt, in de woestijn. Osiris deelt brood en wijn uit voordat hij door list en bedrog ten val komt, net als Jezus aan het Laatste Avondmaal. Ook hij sterft en komt weer tot leven. Ook Jezus wordt trouwens geassocieerd met de zon, net als Horus – hij is het licht van de wereld, de ware zon, de zon der gerechtigheid, die opstaat uit het rijk van duisternis en dood. Een moeder die soms ook de bruid is van haar zoon herkennen we in de maagd Maria, bruid van Christus. En Isis is niet alleen een voorchristelijke Madonna, maar ook een prototype van Maria Magdalena, de vrouw met de geurige begrafenisolie, die treurt om haar gestorven geliefde. Maar waarom moet deze geliefde zonder fallus uit de dood herrijzen? Het lijkt op het eerste gezicht een bizar en pervers detail. Dat het symbolisch moet worden opgevat, blijkt echter uit het gegeven dat Osiris zich juist daarna seksueel met Isis verenigt en een zoon verwekt. Hij is dus niet werkelijk ontmand, hij heeft alleen iets van zijn mannelijke seksuele drang ingeleverd, of geofferd. Zijn mannelijkheid is getransformeerd of gesublimeerd tot een hoger niveau; de oude fallus maakt plaats voor de schep-
162
pingskracht waarmee de goddelijke zoon Horus verwekt kan worden. Sublimeren is een term uit de scheikunde; het betekent eigenlijk vervluchtigen, van vaste stof naar gas. Freud introduceerde de term voor het omgaan met seksuele driften. Volgens hem kwam het er min of meer op neer dat je die driften moet onderdrukken en hij zag die onderdrukking als bron van alle pathologie. Maar in feite is de hele evolutie van de mens een langgerekt proces van sublimering van seksuele lust tot cultuur en beschaving. De mythen wijzen daarop, in onmiskenbare beelden. Osiris is namelijk niet de enige mythische hoofdpersoon die symbolisch zijn mannelijkheid offert en daarna pas in relatie kan gaan met zijn wederhelft. Sterker nog: in vrijwel geen enkele mythologie ontbreekt een dergelijk element. Over de Mesopotamische god Attis bijvoorbeeld, zoon en geliefde van de Grote Godin Cybele, gaan verschillende verhalen. Een ervan is dat Attis de Grote Godin eens ontrouw is met een nimf, en daarvoor boet door zichzelf te castreren. Waar de druppels bloed en zaad uit zijn geslacht neervallen, bloeien planten en bomen op. Hij sterft, om in het voorjaar in de ontkiemende gewassen weer herboren te worden. Er zijn ook andere versies. De mythische verwekker van Attis is dan Agdistis, die zelf geboren is uit de grond, als Zeus eens in zijn slaap ejaculeert en het zaad de aarde bevrucht. Agdistis heeft zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsdelen. De goden vinden dat gevaarlijk en ze snijden het mannelijke geslachtsdeel af – hierna wordt Agdistis dus vrouwelijk, en Agdistis is een andere naam voor Cybele. Waar haar fallus op de grond valt, groeit een amandelboom, die meteen in volle bloei staat met rijpe
163
vruchten. Nana, de dochter van een riviergod, komt langs en eet een vrucht; terstond is ze zwanger. Wanneer haar zoontje geboren wordt – Attis – legt ze het te vondeling. Een bok vindt het kind en voedt het op. Als jongeman is Attis schoner dan welke sterveling dan ook en hij mag trouwen met een koningsdochter. Maar op de dag van het huwelijk verschijnt plotseling Agdistis, die verliefd is op haar zoon, en van schrik castreert Attis zichzelf. Hij sterft en wordt herboren in de vorm van de altijd groene pijnboom. Priesters van Attis nemen het mythische Attis-gebaar letterlijk: ze castreren zichzelf echt, in extatische rituelen. Het is de Romeinse keizer Claudius die in de eerste eeuw na Christus deze bloederige praktijk verbiedt. Terecht natuurlijk, want fysieke castraties schieten het doel voorbij. Dan is een seksuele relatie immers niet meer mogelijk, terwijl het in de symboliek van de mythen juist gaat om het omvormen van de lust tot liefdesrelaties. Castratiescènes zijn universeel in mythen. De Griekse mythologie begint er al direct mee. In den beginne is er voor de oude Grieken Chaos, en daaruit ontstaan Gaia, de aarde, Tartaros, de afgrond onder de aarde, en Eros, de liefde. Gaia baart de zee, Pontos, en de hemel, Ouranos. Zij wordt nu de minnares van haar zoon en hij verwekt bij haar de twaalf Titanen. De jongste is Kronos, de tijd. Ouranos wordt bang voor de macht van zijn kinderen en sluit ze op in de Tartaros. In andere versies dwingt hij Gaia de kinderen in haar boezem te verstoppen, maar dat komt op hetzelfde neer. Gaia geeft nu haar jongste, Kronos, een sikkel. En de eerstvolgende keer dat zij weer met haar zoon-minnaar Ouranos paart, duikt Kronos op en snijdt met één haal de testikels van zijn vader af. Het
164
bloed spat in het rond en waar de druppels op de aarde landen, ontspruiten de wraakgodinnen, de Erinyen, en de Giganten. Kronos werpt de testikels in zee en als zij het schuim van de golven bevruchten, wordt daaruit Aphrodite geboren, de godin van de liefde. Dit is sublimatie in zijn volle glorie: het offer van de woeste mannelijkheid brengt de liefde voort. Het is een variant op het Egyptische verhaal waarin Osiris na het verlies van zijn fallus pas echt de man van Isis en de vader van Horus wordt. Aphrodite staat voor de seksuele liefde, maar niet voor seksuele begeerte. Daar zijn andere goden voor, zoals Eros, die mensen verliefd maakt, en Priapus met zijn grote penis. In het beroemde verhaal over het Paris-oordeel wint Aphrodite de gouden appel. Bij de bruiloft van Peleus en Thetis verschijnt, onaangekondigd en onuitgenodigd, Eris, de godin van de twist. Zij gooit een gouden appel naar binnen waarop staat: ‘Voor de mooiste’. Er zijn op de bruiloft drie godinnen aanwezig, Aphrodite, Athene en Hera, en ze krijgen ruzie over de vraag wie van hen de mooiste is. Zeus wijst de knappe jongeling Paris aan om te beslissen wie de appel zal krijgen. De godinnen beloven hem nu van alles. Athene belooft hem militaire roem en deugd, mits zij de appel krijgt. Hera belooft hem macht en rijkdom. En Aphrodite belooft hem de mooiste vrouw van de wereld. Paris geeft de appel aan de liefdesgodin. In de liefde gaat het niet om macht of roem, noch om rijkdom of deugd, zegt dit verhaal. Het gaat alleen om liefde. Overigens heeft het Paris-oordeel vérstrekkende gevolgen. De mooiste vrouw van de wereld is op dat moment Helena, en als Paris haar schaakt uit het paleis waar ze met haar wettige echtgenoot Menelaos woont, betekent dat het begin van de Trojaanse oorlog. Liefdesrelaties leiden niet tot harmonie en rust, zegt het verhaal. Ze
165
leiden tot conflicten. Maar zonder conflicten geen ontwikkeling. Uit de verwoesting van Troje zal eens het machtige Rome voortkomen. Kronos wordt al net zo’n slechte vader als Ouranos: hij eet alle kinderen op die zijn vrouw Rhea baart, de goden Hestia, Demeter, Hera, Hades en Poseidon. We herkennen het gulzige Grote Godin-thema, nu vermannelijkt – mannen zijn aan de macht gekomen en nemen steeds meer van haar kenmerken over. Als Rhea ten slotte Zeus baart, geeft ze haar man een steen met honing bestreken en in een geitenvel gewikkeld, en die verorbert hij zonder achterdocht. Zeus groeit voorspoedig op en als hij volwassen is, ontmant hij op zijn beurt zijn vader Kronos, en hij bevrijdt zijn zusters en broers. Ze gaan op de Olympus de wereld zitten regeren, met Zeus aan het hoofd. In de Griekse mythologie is wellust een veel voorkomend gegeven; vooral Zeus laat zich nogal eens door zijn lust overmannen. Het beschavingsthema wordt in de Griekse mythologie wat versnipperd gepresenteerd, zou je kunnen zeggen. Dionysus, de god van de wijn, treedt dikwijls op in de vorm van een bok, een dier dat bekendstaat om zijn onvermoeibare paringsdrift. Daaruit komt waarschijnlijk het woord tragedie: tragos is Grieks voor bok en Dionysus is de god van het theater. In de rituelen ter ere van Dionysus worden op sommige plaatsen bokjes levend verscheurd door hysterische vrouwelijke volgelingen. Hij is oorspronkelijk de god geweest van de vrouwelijke wellust, zoals ik eerder betoogde, maar hij heeft ook een mannelijke kant. De zoon die Dionysus heeft bij Aphrodite heet Priapus en die wordt doorgaans voorgesteld met een reusachtige penis. Er zijn vele verschillende mythen over Dio-
166
nysus maar in ten minste een ervan wordt hij als kind door de Titanen geofferd: in stukken gehakt, gekookt en geroosterd, en verorberd. Athene weet zijn hart te redden en Demeter maakt daarvan een nieuwe Dionysus. Uit het geofferde vlees ontstaat in deze versie de mensheid. Dat uit het hart een nieuwe god ontstaat, wijst ook op de transformatie van de mannelijkheid – tot liefde. In sommige feesten ter ere van Dionysus worden er in het oude Griekenland liederen gezongen over het vermoorden of ontmannen van deze god. Dionysus staat voor de chaotische onderbuikgevoelens van de mens, voor de duistere kant van de vitaliteit, de lust – en die moet dus geofferd worden om op een hoger niveau weer te kunnen herrijzen. De scheppende verbeelding mag zich niet uitsluitend richten op de voortplanting, zo zou je de symboliek kunnen interpreteren. Apollo, die als baby van vijf dagen de draak Python verslaat – een duidelijke verwijzing naar het omverwerpen van de macht van de Grote Godin met haar slangen – staat voor het tegendeel van Dionysus: wijsbegeerte, poëzie en wetenschappen, geneeskunde, kortom cultuur. De scheppende verbeelding die zich op het geestelijke richt, met andere woorden: het vermogen tot sublimeren. Apollo is de god van het weten, van zelfkennis, zelfbeheersing, harmonie en maat. Friedrich Nietzsche creëerde de begrippen ‘het Dionysische’ en ‘het Apollinische’ om enerzijds de dronken waanzin, anderzijds de controle en de vervolmaking van de vorm aan te duiden als twee driften die allebei in de kunst tot uitdrukking komen. Het Dionysische is de roes die alle regels overtreedt, de oersmart, de extatische toon van de uitzinnigheid, de mateloosheid die de harmonie bedreigt. Het Apollinische is de beeldenwereld van de
167
droom, de schone schijn, het reiken naar het volmaakte ideaal. Nietzsche komt in zijn werk tot de conclusie dat het Dionysische per se niet moet worden onderdrukt, maar tot een ingehouden, voldragen hartstocht moet worden en dan als zodanig de bron zal zijn van kunst en cultuur. Het lijkt erop dat het precies dit gegeven is dat ook in de mythen wordt uitgewerkt. Daar is er echter nog een element aan toegevoegd: de liefdesrelatie tussen de held en de heldin. De wellust van de primitieve mens moet een of andere sublimatie ondergaan in de vorm van een offer voordat ‘beschaafde’ relaties tussen man en vrouw mogelijk zijn. Je zou kunnen stellen dat in het allereerste prehistorische begin het Dionysische en het Apollinische tegelijkertijd in de menselijke geest ontstaan zijn. De scheppende verbeeldingskracht schept tegelijkertijd de seksuele lust en de religieuze rituelen waarmee men zich met de goddelijke natuurwetten tracht te verzoenen. In de verre prehistorie van de Godin-aanbidding vallen die twee oerimpulsen nog volledig samen. Seks en wellust zijn volledig verstrengeld met religieuze rituelen, zoals we bij de zaadetende Papoea’s zagen. Langzaam maar zeker raken ze als het ware uit elkaar gespeeld, daalt het Dionysische af, bij wijze van spreken, en stijgt het Apollinische. Naarmate het bewustzijn van de mens zich verder ontwikkelt, begint hij steeds beter te begrijpen dat seksuele lust niet ongeremd en ongecontroleerd kan blijven, dat er een offer nodig is. De geschiedenis van de menselijke beschaving is de geschiedenis van de sublimatie van de seksuele lust. Sublimatie moet dan ook de werkelijke bedoeling zijn van de mannenbesnijdenis, een ritueel gebruik dat al duizenden jaren voor Christus in Afrika bestaat en nog altijd
168
op zeer grote schaal onder joden en moslims in zwang is. In westerse landen worden jongensbaby’s nog altijd vaak onder de vlag van hygiënische maatregel besneden. Maar jongensbesnijdenis wordt de laatste jaren steeds meer een controversieel onderwerp. Oorspronkelijk is het een initiatieritueel dat de toetreding van jongens als volwaardige leden van de stam tot uitdrukking brengt. In de Bijbel, Genesis 17, roept jhwh Abraham op om alles wat mannelijk is bij hem te besnijden, dat wil zeggen, in het vlees van de voorhuid te snijden. Elke zoon van hemzelf en ook iedere zoon van zijn slaven moet op die manier besneden worden, op de achtste dag na de geboorte, ten teken van het verbond tussen jhwh en het volk. Als Jakob in Genesis 32 bij de Jabbok worstelt met God en aan zijn heup gewond wordt, is dat wellicht ook een verwijzing naar hetzelfde thema. Het wordt althans door sommige exegeten wel zo opgevat: jhwh treft Jakob in zijn zaad, in zijn vermogen om nakomelingen te verwekken. Hoe jonger of hoe beschaafder de cultuur die de mythe overlevert, hoe meer symbolisch de mythische scène waarin dit thema speelt, wordt weergegeven. Hoe ouder of primitiever de cultuur, hoe minder verhuld en rauwer. Het afhakken van testikels en/of de penis, door andere mannen, door de eigenaar van het geslachtsorgaan zelf, of een enkele keer door een vrouw, blijkt een opvallend universeel thema te zijn. Een mythe uit de Trobriand Eilanden bijvoorbeeld verhaalt over Inuvayla’u, hoofd van de Lukuba-stam, die een enorm lange, slangachtige penis heeft. Daarmee valt hij vrouwen lastig; of ze nu op het land aan het werken zijn of aan het baden, de lange penis komt over de grond aangekropen, slaat hen neer en dringt binnen. De vrou-
169
wen klagen bij de mannen en het stamhoofd moet verdwijnen. Bij zijn vertrek snijdt Inuvayla’u telkens een stuk van zijn lange penis af en werpt dat op de grond. Waar de stukken neerkomen, veranderen ze in grote stenen. Ten slotte snijdt hij zijn ballen af en gooit die in de rivier. Daar liggen ze nog altijd, als twee grote ronde stenen. Uiteindelijk keert de held gelouterd en een stuk beschaafder terug naar zijn stam. In Nieuw-Guinea circuleert een verhaal over een mythisch oerkoppel, een broer en zus. De broer heeft een enorme penis, waarmee hij alle andere vrouwen penetreert en doodt. Wanneer hij ten slotte ook aanstalten maakt om zijn zuster te verkrachten, hakt zij de penis in stukken. De stukken werpt ze weg. ‘Daarmee wordt haar broer een normale man,’ vertelt Jelle Miedema, die honderden ontstaansmythen uit het Vogelkopgebied in Nieuw-Guinea onderzocht, in een kranteninterview (NRC Handelsblad, 21 augustus 2005). ‘Broer en zus trouwen met elkaar, en uit die twee wordt dan de cultuurheld geboren, die probeert definitief af te rekenen met het primitieve leven.’ De cultuurheld is volgens Miedema de centrale figuur in de verhalen die hij verzamelde. Opvallend is dat er in de mythen van Nieuw-Guinea telkens weer een boze oermoeder opduikt, die het kwaad belichaamt. Deze werkt samen met een waterdemon die nu eens haar echtgenoot is, dan weer haar zoon. Daarna is er een volgende generatie die half mens, half dier is, mensachtige wezens met enorme penissen. En ten slotte verschijnt de cultuurheld, die de mensen beschaving probeert bij te brengen. Hij wil de promiscuïteit aan banden leggen en regels opstellen voor het trouwen en het betalen van bruidsschatten. Soms lukt dat direct, soms is de oermoeder hem te machtig en moet er in een volgende generatie een nieuwe cul-
170
tuurheld ontstaan. De boze oermoeder kunnen we inmiddels plaatsen als de Grote Godin die overwonnen moet worden – het prehistorische tijdperk van de vrouwelijke gulzigheid. De cultuurheld is de protagonist van de nieuwe mannelijke macht, die deze oermoeder niet meer huwt maar verslaat, of op zijn minst verlaat. De mythen maken duidelijk dat echte beschaving pas kan optreden indien en wanneer ook de man getemd wordt. Nadat de woeste eetlust van de primitieve vrouw geknecht is, moet de blinde paringsdrift van de man onder het mes. Man en vrouw kunnen zich verbinden op een niveau dat het dierlijke overstijgt, maar alleen als de vrouw de man niet langer opeet – én de man bereid is tot het sublimeren van zijn driften. Hoe verder een beschaving vordert, hoe subtieler dit in beelden tot uitdrukking wordt gebracht. In de Hindoemythologie is er het verhaal over Shiva die met zijn derde oog het lustgodje Kama verschroeit. Shiva is ontroostbaar na het verlies van zijn eerste vrouw Sati, en hij is vastbesloten nooit meer te trouwen. Hij trekt zich terug om te mediteren. Maar het geval wil dat er een demon is, Taraka, die met een sluwe list van Brahma gedaan gekregen heeft dat hij onkwetsbaar is voor iedereen, behalve voor een zoon van Shiva. Aangezien Shiva geen kinderen heeft en ze nu ook niet meer wil, denkt Taraka dat hij onverslaanbaar is en hij regeert de godenwereld met wrede willekeur. Er moet iets gebeuren en Sati wordt herboren als Parvati, een buitengewoon mooie en goede vrouw, die maar één doel voor ogen heeft: met Shiva trouwen en een perfecte echtgenote voor hem zijn. Parvati ondergaat honger, kou, ontberingen, kortom ze doet alles wat haar in de ogen van Shiva vroom en dus aantrekkelijk zou kunnen maken, maar hij keurt haar met geen blik waardig.
171
Dan zendt men Kama, de god van de seksuele begeerte, naar Shiva. Kama schiet met zijn boog een pijl in Shiva’s borst. Zodra Shiva een golf van wellust in zichzelf voelt opkomen, begrijpt hij dat Kama in de buurt is. Hij opent zijn derde oog en met een straal van zijn goddelijke energie verzengt hij het lustgodje tot een hoopje as. Parvati geeft het echter niet op en uiteindelijk slaagt zij erin om de liefde van Shiva te winnen. Ze trouwen en vrijen in goddelijke harmonie. Dan komt ook Kama weer tot leven, goddank: anders zou op aarde geen mens meer een ander mens begeren of beminnen en was de mensheid gedoemd geweest om uit te sterven. Maar Kama herrijst wel in een andere hoedanigheid, namelijk zonder lichaam. Hij is dus bijna letterlijk vervluchtigd, tot gas of geest geworden: een niveau hoger getild. Ook hier zien we hetzelfde thema: de goddelijke vereniging tussen man en vrouw vindt pas plaats wanneer de man de wellust heeft geofferd of gesublimeerd. In de Noord-Germaanse cultuur is er een overblijfsel van het thema in de vorm van een oud ritueel uit het noorden van Noorwegen, waarbij een hengst geslacht wordt en het lid wordt afgesneden. Het ritueel komt voor in een sage. Een boerin wikkelt het daar in linnen met kruiden en het lid groeit daardoor zo hoog dat het naast de boerin kan staan. Het boerengezin laat ’s avonds het paardenlid rondgaan met de woorden: ‘Neem aan, Mörnir, dit offer.’ Mörnir betekent fallus of zwaard en is vermoedelijk een bijnaam van Freyr, god van de vruchtbaarheid. Een nog latere, minder plastische en meer vergeestelijkte variant komen we tegen wanneer een mythische held niet alleen allerlei opdrachten moet vervullen, maar ook lange tijd moet wachten voordat hij met een begeerde bruid kan trouwen. Freyr moet negen nachten wachten
172
voordat hij Gerdr krijgt. ‘Eén nacht is lang, twee zijn eeuwig, hoe kan ik negen nachten verdragen?’ vraagt hij zich vertwijfeld af in de Edda. In de Keltische mythologie is er Pwyll, die om te beginnen al een jaar moet wachten voor hij zijn geliefde Rhiannon kan huwen. Op de dag van de bruiloft verliest hij haar door een misverstand aan zijn concurrent, de gehate Gwawl, die ook dingt naar Rhiannons hand. Gwawl komt namelijk als gast binnen en Pwyll belooft hem gastvrij alles wat hij wenst, waarop Gwawl kenbaar maakt dat hij Rhiannon tot bruid wil. Zij verzint nu een list: ze zal toestemmen met Gwawl te trouwen, maar pas over een jaar. En Pwyll geeft ze een toverzak, met een speciale opdracht. Na twaalf maanden wordt de nieuwe bruiloft gevierd en Pwyll komt binnen met zijn magische zak. Volgens de etiquette wordt ook hij gastvrij ontvangen en gastheer Gwawl vraagt wat hij wenst; hij zal het krijgen. Het enige wat hij wenst, zegt Pwyll geheel volgens de instructies van Rhiannon, is dat de zak gevuld wordt met vlees. De boze bruidegom-in-spe geeft opdracht om vlees in de zak te laden en dat doen de bedienden. Maar hoeveel vlees ze er ook in stoppen, de zak raakt niet vol. ‘Een machtig man moet met zijn voeten het vlees dat er in de zak zit, aanstampen,’ zegt Pwyll, precies zoals Rhiannon hem een jaar eerder heeft opgedragen. Gwawl stapt in de zak en prompt sluit Pwyll de zak boven zijn hoofd, zodat hij zijn concurrent heeft opgesloten. Het hele hof begint op de zak te meppen met stokken en Gwawl schreeuwt om genade. Hij wordt vrijgelaten op voorwaarde dat hij zijn bruid afstaat aan Pwyll. Er is dus een zak die nooit vol raakt met vlees, een onverzadigbare zak, die alleen gevuld kan worden als de slechterik van het verhaal er zelf in verdwijnt. Daarna moet deze booswicht de bruid opgeven, zodat de goede
173
held met haar kan trouwen. Het is een andere manier om hetzelfde te zeggen: de man moet zijn onverzadigbare seksuele begeerte sublimeren om te kunnen worden verenigd met zijn geliefde. Uit een heel andere cultuur – de Soefi-mystiek – komt een vergelijkbaar verhaal over de onverzadigbaarheid van de begeerte. Een koning komt in de ochtend zijn paleis uit en ziet een bedelaar met een bedelnap zitten. Hij is in een goede bui en vraagt de bedelaar wat hij wil hebben. ‘Dat kunt u mij toch niet geven,’ zegt de bedelaar. De koning is beledigd en dringt aan: ‘Noem een wens en ik zal hem vervullen.’ ‘Vul deze bedelnap,’ zegt de bedelaar en de koning geeft zijn dienaren opdracht om de nap met geld te vullen. Maar wat er ook in de nap terechtkomt, het verdwijnt direct en aan het eind van de dag heeft de koning zijn hele schatkist vergeefs in de nap gestort. Hij valt op zijn knieën en vraagt aan de bedelaar wat dat voor nap is die hem tot de ultieme nederlaag heeft gebracht. De bedelaar antwoordt: ‘Deze nap is gemaakt van menselijke begeerte.’ Voor de Kelten is de onverzadigbare seksuele begeerte van de man een belemmering voor het huwelijk van de held. Pas nadat die begeerte op de een of andere manier getransformeerd is, kan hij zijn geliefde krijgen. Dat is kennelijk de betekenis van dit universele mythische element. De wond tussen de dijen van de graalkoning zijn we al eerder in dit boek tegengekomen. Het is een cruciaal element in het graalverhaal: Parcival verliest zijn recht op de graalburcht omdat hij niet vraagt naar de ziekte van de koning. Zijn moeder heeft hem namelijk – in sommige versies van het verhaal – geleerd dat je geen onbeleefde vragen moet stellen. Later blijkt dat hij juist wel had moe-
174
ten informeren naar de conditie van de koning. Hoe kunnen we dit mythische element duiden? Als de wond tussen de dijen staat voor het sublimeren van de mannelijke lust, dan betekent het vragen stellen dat de jonge held, de cultuurheld van de Middeleeuwen, zich hiervan bewust moet worden. De mythe lijkt te zeggen: we vormen een blinde vlek voor een belangrijke ontwikkelingstaak. Daarom bereiken we het ideaal niet. Kennelijk raakt de tijd rijp om de juiste vragen over seksualiteit te stellen. Die ontwikkelingstaak wordt nog eens onderstreept door de ceremonie waarvan Parcival getuige is en waarin een bloedende lans en een zilveren schaal door de koningszaal worden rondgedragen. De schaal in het graalverhaal staat voor het vrouwelijke geslachtsorgaan. Een verbinding tussen deze elementen op een hoger niveau dan alleen het lustvolle fysieke niveau van het primitieve begin kan kennelijk pas tot stand komen wanneer het mannelijke orgaan zichzelf heeft laten besnijden, verwonden of verzwakken. De bloedende lans wordt in de Middeleeuwen vereenzelvigd met de lans van de Romeinse soldaat die de gekruisigde Jezus in zijn zijde verwondt. Maar deze lans bloedt zelf, als een besneden penis. Dat werpt wel een intrigerende vraag op. Zou de lans van de Romeinse soldaat in het Johannes-evangelie kunnen verwijzen naar hetzelfde thema? De lans komt voor in Johannes, het meest mythische van de vier evangeliën. Na de kruisiging komen de Romeinse soldaten de benen van de gekruisigden breken. Dat maakt dat deze niet meer op hun voeten kunnen rusten, zodat ze aan hun armen omlaagzakken en stikken. Dan sterven ze sneller dan ze anders zouden sterven. In Johannes 19, 32 komen de soldaten ook de benen breken van Jezus en de twee ande-
175
ren die met hem gekruisigd zijn, zodat de lijken nog op tijd, voor de sabbat, van het kruis genomen kunnen worden. Jezus blijkt al gestorven te zijn. ‘Maar een van de soldaten stak een lans in zijn zij en meteen vloeide er bloed uit en water.’ Dat is, zegt Johannes, opdat het schriftwoord in vervulling gaat: ‘Ze zullen hun blik richten op hem die ze hebben doorstoken.’ Wie zojuist een hele parade aan mythische ontmanningen en wonden tussen dijen aan zich voorbij heeft zien trekken, ziet er moeiteloos een rudimentair overblijfsel in van het oude thema, de getransformeerde mannelijke begeerte. Ook de maagdelijke geboorte van Jezus kunnen we plaatsen in dit kader. Jozef moet wel vaderen over Jezus, maar hij mag niet op de normale manier met Maria vrijen. Dus komt er een engel vertellen dat Maria ‘overschaduwd wordt door de kracht van de Allerhoogste’ en daardoor zwanger raakt. En blijft Maria ‘maagd’. God zorgt er met een wonder voor dat er een kind verwekt wordt, en gewone seks zoals wij die kennen, seks uit lust die eindigt in een zaadlozing, hoeft er helemaal niet aan te pas te komen. Het is een van de oudste en meest hardnekkige geloofsartikelen. Moeder Maria was maagd, is maagd en zal altijd maagd blijven, ook na de geboorte van haar zoon. Jezus is niet de enige god die uit een maagd geboren wordt; ook dat is een regelmatig terugkerend mythisch thema. Maar in de christelijke mythe wordt het wel sterk benadrukt. Later, veel later, in de negentiende eeuw, wordt er als het ware nog een dimensie van maagdelijkheid aan Maria toegevoegd, door het dogma van de onbevlekte ontvangenis. Maria de moeder van God is ook zelf geboren zonder dat ze belast was met de erfzonde, zegt dat dogma, op 8 december 1854 uitgesproken door paus Pius IX. Con-
176
creet houdt dat in dat ook Maria’s ouders Anna en Joachim niet op de gangbare manier hebben gevreeën, dus met seksuele begeerte. In het apocriefe boek Geboorte van Maria uit de tweede eeuw is dat mythische gegeven legendarisch uitgewerkt. Anna en Joachim zijn na twintig jaar huwelijk nog altijd kinderloos. Voor joden is vrijen en kinderen krijgen een religieuze plicht en Joachim krijgt dan ook een standje van een priester. Beschaamd trekt hij zich in de woestijn terug. Daar verschijnt hem een engel die hem opdraagt naar de Gouden Poort te gaan, in Jeruzalem. Hij zal daar zijn trouwe echtgenote Anna ontmoeten. Inderdaad, Anna verschijnt. Ook zij heeft namelijk een boodschap van de engel ontvangen. Onder de Gouden Poort omarmen de kuise heiligen elkaar. En prompt is Anna zwanger, van Maria. Daarom is Maria onbevlekt ontvangen. We hebben hier dus al twee vaders die niet hun zaad storten in het lichaam van hun vrouw en toch vader worden. Een cultuurheld zoals Jezus wordt verwekt door een man die zijn mannelijke wellust tot op zeer hoog niveau heeft getransformeerd. Zou het verhaal over Jezus en Maria Magdalena ook kunnen gaan over het sublimeren van lust? We gaan de christelijke mythe op die hypothese toetsen. Het verhaal zoals ik het zie, begint veel eerder: bij het begin, bij Genesis, het joodse verhaal over de mens die in tweeën werd gesplitst, in man en vrouw. Dus nogmaals: terug naar het begin.
177
11 Adam en Eva: één vlees
De joods-christelijke mythe begint bij het bijbelse scheppingsverhaal in Genesis. Dat is een betrekkelijk jonge mythe. Er is tegen die tijd al heel wat beschavingswerk verricht, om het wat kort door de bocht te zeggen. Mannen hebben elkaar hardhandig opgevoed en afgeleerd om hun seksuele lust zonder scrupules uit te leven. Het Oude Testament is te lezen als een kroniek van dat beschavingsproces, van het sublimeren van de seksuele drift. Enkele eeuwen voor het begin van onze jaartelling kijken de joodse auteurs terug op hun eigen geschiedenis en die tekenen ze op in mythische vorm, in aansprekende verhalen. Ze beginnen met hun contemporaine visie op het ontstaan van de mens en vertellen chronologisch verder. Hun scheppingsmythe draagt daardoor kenmerken van de beschaving die in de loop van de geschiedenis op dat moment is bereikt. Of, anders gezegd: Adam en Eva zijn vruchten van de scheppende verbeeldingskracht van laat-antieke joden. Daarom vormen ze een monogaam koppel, terwijl in de rest van de boeken met terugwerkende kracht de ontwikkelingsgang naar het monogame huwelijk wordt geschetst. In de oude agrarische samenleving zijn er nog vrouwen en bijvrouwen, en kunnen slavinnen draagmoeders zijn voor onvruchtbare echtgenoten. Gaandeweg ver-
178
dwijnen de bijvrouwen en wordt overspel een zonde. Het gaat niet zonder slag of stoot. Neem bijvoorbeeld het hartverscheurende verhaal in Rechters 19. Een man uit Efraïm, een niet nader genoemde Leviet, heeft een bijvrouw die na een hevige ruzie bij hem wegloopt en teruggaat naar het huis van haar vader in Bethlehem. Vier maanden later reist hij haar achterna, om haar over te halen terug te komen. De vader van het meisje begroet hem verheugd en onthaalt hem gastvrij. Na vijf dagen vertrekt de Leviet met zijn bijvrouw en zijn knecht. Kennelijk is de ruzie bijgelegd. Het is al laat op de dag en ze zullen Efraïm niet meer halen voor de zon ondergaat. Tegen de avond krijgen ze onderdak bij een streekgenoot in Gibea. Wanneer ze aan de avondmaaltijd zitten, wordt er op de deur gebonsd. Er staat een troepje mannen voor de deur. Ze roepen dat de gast naar buiten moet komen – ze willen hem nemen. ‘Bega toch geen schanddaad,’ zegt de gastheer, ‘neem liever mijn maagdelijke dochter en de bijvrouw van mijn gast.’ De mannen reageren niet op dat aanbod. Nu grijpt de Leviet zijn bijvrouw en duwt haar naar buiten, in de richting van het groepje mannen. Er volgt een bijbelse groepsverkrachting. Zo vertelt de Nieuwe Bijbelvertaling het vervolg van het verhaal: ‘Pas bij het eerste ochtendgloren lieten ze haar gaan. Terwijl het langzaam licht werd, sleepte ze zich naar het huis waar haar man te gast was. Voor de drempel viel ze neer. Toen haar man die ochtend bij de eerste zonnestralen de deur opende en naar buiten ging om zijn reis te vervolgen, zag hij zijn vrouw daar liggen, haar handen uitgestrekt naar de drempel. “Sta op,” zei hij tegen haar. “Kom, we vertrekken.” Maar er kwam geen antwoord.
179
Hij tilde haar op de ezel en vertrok naar zijn woonplaats. Bij zijn thuiskomst nam hij zijn mes en sneed het lichaam van zijn vrouw in twaalf stukken; naar elk stamgebied van Israël stuurde hij een stuk. En ieder die het zag zei: “Zoiets is nog nooit gebeurd! Nog nooit hebben we in Israël zoiets meegemaakt, vanaf de uittocht uit Egypte tot op de dag van vandaag. Dit kunnen we niet toestaan. We moeten ons beraden en besluiten wat we zullen doen.”’
Wat er precies nog nooit gebeurd was, blijft enigszins duister in de tekst. Was er nog nooit een vrouw verkracht tot ze erbij neerviel? Of was er nog nooit een verkrachte vrouw in stukken gesneden, als oproep tot algemene verontwaardiging? Is die verontwaardiging op zich misschien nieuw en markeert dit een nieuwe ontwikkelingsfase in het bewustzijn? Hoe het ook zij, er volgt in Rechters 20 een strafexpeditie waarbij niet alleen Gibea volledig wordt uitgemoord maar ook vijfentwintigduizend Benjamitische soldaten sneuvelen. Gevolgd door een plundertocht van het Israëlische leger door de streek Benjamin, waarbij stad na stad wordt ingenomen, uitgemoord en in brand gestoken. Het is voor mijn betoog niet interessant of dit verhaal historisch is of niet; interessant is vooral dat wandaden uit seksuele begeerte nu overduidelijk niet meer getolereerd worden. De toehoorders of lezers worden zó verontwaardigd dat er in het verhaal een hele reeks steden in de as gelegd moet worden om hun wraakzuchtige woede te koelen. In de loop van het Oude Testament zie je de beschaving oprukken, als het ware, in de vorm van de sublimatie van seksuele driften. Het patriarchaat heeft de vrouwelijke
180
lust beteugeld, en nu wordt langzamerhand, stap voor stap, ook de mannelijke lust aan allerlei normen en regels onderworpen. Na de tijd van de polygamie volgt de tijd waarin monogamie de norm is. In het Gilgamesj-epos, opgeschreven in het tweede millennium voor Christus, komt er nog geen monogaam stel voor, maar tegen de tijd dat het Genesisverhaal ontstaat, tweeduizend jaar later, vormt het collectief onbewuste een mythe waarin één man en één vrouw samen de hoofdrol spelen. Hoe patriarchaal de cultuur ook is, nog altijd, Adam is niet het alfamannetje dat de beschikking heeft over een harem. Hij heeft zelfs geen enkele bijvrouw meer, alleen nog die ene vrouw. En wat meer is: ze horen bij elkaar – als twee gelijke helften. Als één vlees. Er zijn twee scheppingsverhalen waarin de mens geschapen wordt. In Genesis 1 schept God de mens: ‘Dan zegt God: laat ons een mens – een roodbloedige, maken naar ons beeld en onze gelijkenis, laten zij neerdalen bij de vissen van de zee en bij de vogels van de hemel, bij het vee en bij alles op de aarde, en bij alle kruipsel dat rondkruipt over de aarde! God schept de mens naar zijn beeld, naar het beeld van God heeft hij hem geschapen; mannelijk en vrouwelijk heeft hij hen geschapen.’
Zo vertaalt de Naardense Bijbel Genesis 1, 26 en 27. We gaan verder met deze nogal letterlijke vertaling; die is namelijk zeer onthullend. De mens is hier consequent ‘rood-
181
bloedig’ en even later blijkt de grond ‘bloedrood’. Dat is om aan te geven dat de Hebreeuwse woorden als het ware ‘kaatsenbal spelen met elkaar’, in de woorden van vertaler Pieter Oussoren. Het Hebreeuwse adama betekent grond; adom is rood; adam is mens en dam is bloed. Dus in joodse oren is de mens zoiets als ‘de rode, de bloedige, die uit grond’. God schept deze mens naar zijn beeld: het staat er zelfs driemaal. Aangezien God geen stoffelijk lichaam heeft, is deze eerste geschapen mens dus ook niet-stoffelijk – als we de mythe serieus nemen. Deze niet-stoffelijke mens, net zo beeldloos, onzichtbaar en geestelijk als God zelf, is mannelijk én vrouwelijk. Het is dus eerder een soort Platonisch idee van een mens dat God allereerst schept. Het prototype of het archetype ‘mens’. En deze mens is androgyn: zowel mannelijk als vrouwelijk. Nu komt in Genesis 2 een volgende fase van de schepping op gang. We gaan een stapje verder in de richting van de concretisering in materie. jhwh, het eeuwige bewustzijn dat de schepper is van alles, vormt uit de aarde zelf, de rode grond, een mens van stof en blaast die levensadem in de neusgaten. Het is nog steeds geen man of vrouw, het is een mens, net zoals het onstoffelijke prototype, maar dan met stoffelijk lichaam. Deze mens wordt in de lusthof, de gan eden, geplaatst: ‘Om haar te dienen en te bewaken.’ ‘Dan zegt de ene, God: niet goed is het dat de roodbloedige mens hier alléén is: ik maak voor hem een hulp als zijn tegenover! De ene, God, formeert uit de bloedrode grond
182
al wat in het wild leeft op het veld en alle gevogelte van de hemel en brengt het tot de roodbloedige mens om te zien wat die daartegen zal roepen; en al wat hij daartegen roept, de mens tegen een levende ziel, dát is zijn naam.’
De schepper formeert allerlei dieren, maar nee, een ‘tegenover’ voor de mens zit er niet bij. ‘Dan laat de ene, God, een verdoving vallen over de roodbloedige mens zodat die inslaapt; hij neemt één van zijn beide zijden en sluit met vlees de plek daarvan af. De ene, God, bouwt de zijde die hij heeft weggenomen van de roodbloedige mens uit tot een vrouw; hij komt met haar tot de roodbloedige mens. Dan zegt hij, de roodbloedige mens: zij is het nu! – been uit mijn gebeente en vlees uit mijn vlees! – tot haar worde geroepen ‘isja’– vrouw, want uit een iesj, – man is zij genomen! Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten; hechten moet hij zich aan zijn vrouw, worden zullen ze dan tot één vlees.’
183
In deze letterlijke vertaling is er geen sprake van een of andere helper die bij de man past, een onderdanig vrouwtje dat aan de zijde van haar man staat en hem ondersteunt in alles wat hij doet. Ten eerste is er nog altijd geen man. Het is nog steeds een mens, een adam, waar het om gaat. Ten tweede is het een ‘hulp als zijn tegenover’ die de mens nodig heeft: iemand die tegenover hem staat, die hem confronteert, desnoods frontaal op hem botst. De mens wordt daarom in tweeën gesplitst. God neemt een van beide zijden en bouwt die uit tot vrouw, de tegenover; de andere zijde bouwt hij uit tot man. De beroemde rib, waaruit Eva gebouwd zou zijn volgens oudere vertalingen, blijkt dus een hele zijde te zijn als je het Hebreeuws letterlijk vertaalt. Dat rib en zijde hetzelfde woord kunnen zijn, zien we bijvoorbeeld ook in het Franse woord côte. Het gaat hier dus om een hele zijde, bijvoorbeeld de linkerzijde. Een mens heeft een rechterzijde en een linkerzijde, en wanneer je er een wegneemt, is hij precies doormidden gesplitst. Dat is wat er hier gebeurt. En nu pas is er sprake van een vrouw, isja, en een man, iesj. Christelijke fundamentalisten die beweren dat de man eerder geschapen is dan de vrouw, hebben het Hebreeuws niet goed vertaald. De vrouw is er op precies hetzelfde moment als de man er is, namelijk op het moment dat het eerste stoffelijke prototype van de mens doormidden wordt gedeeld. Dat het nadrukkelijk de bedoeling is om een monogaam koppel te vormen, blijkt uit de regel die nu komt: ‘Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten; hechten moet hij zich aan zijn vrouw, worden zullen ze dan tot één vlees.’ Het is een jonge, beschaafde mythe.
184
‘Zij waren, zij tweeën, ongekleed, de mens en zijn vrouw; en zij schaamden zich niet,’ gaat het verhaal verder. Eerder zagen we al hoe de slang, die een vermomming is van de Grote Godin uit de prehistorie, de vrouw aanzet tot eten, ‘oplicht’ in een dubbelzinnige betekenis: misleidt of verleidt, maar tegelijkertijd verheft tot een hoger niveau dan het dierlijke. De vrouw verbindt zich met de man uit vrije wil. En nu gaan hun ogen open en zien ze dat ze naakt zijn. ‘Maar de slang is uitgekleder geweest dan al wat in het wild leeft op het veld, dat de ene, God, heeft gemaakt’, staat er in de Naardense Bijbel bij Genesis 3,1. De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt die regel anders: ‘Van alle in het wild levende dieren die God, de heer, gemaakt had, was de slang het sluwst.’ Hoe zit dit? Wat heeft uitgekleed met sluw te maken? Er is in het Hebreeuws een woordspel gaande tussen de woorden naakt, ongekleed, zoals de mens en zijn vrouw waren: aroemiem, en uitgekleed, sluw, slim, zoals de slang is: aroem. Het nieuwe bewustzijn dat de slang verschaft, de kennis van goed en kwaad, brengt allereerst een bewustzijn met zich mee van naaktheid, van seksualiteit. Dat maakt de mythe duidelijk, niet alleen door de inhoud maar zelfs in de vorm van het verhaal, in de gekozen vocabulaire. In het Hebreeuws is het woord kennis – daät – afgeleid van het werkwoord kennen – jada. Dit is het woord dat telkens weer voorkomt als het gaat om seksuele gemeenschap, het beroemde ‘bekennen’ uit de Statenbijbel: ‘En Adam bekende Heva, zijn vrouw.’ Gemeenschap hebben, zich verbinden, is in het Hebreeuws dus hetzelfde als kennen. Degene met wie je je seksueel verbindt, leer je kennen. De man leert de vrouw en het vrouwelijke kennen door de fysieke liefde, en de vrouw leert de man en het mannelijke kennen.
185
Ron Pirson wijst er in zijn boek Genesis op dat ook deze scheppingsmythe het begin van het menselijk bewustzijn koppelt aan de individualiteit, het ‘ik’ dat de mens zich nu vormt. Tot aan de zondeval, het eten van de vrucht, is er nog een ‘wij-gevoel’, maar daarna is dat smartelijk verdwenen. Pirson schrijft: ‘Behalve het besef van naaktheid worden beide mensen zich bewust van hun eigen individualiteit. Aan het slot van Genesis 2 benadrukte de verteller de gemeenschappelijkheid van man en vrouw, en in het gesprek met de slang spreekt de vrouw tot de slang over “wij”: “wij mogen wel eten.” Na het eten van de vrucht merken zij dat zij behalve een paar ook ieder een individu zijn. Dit laatste komt tot uiting wanneer God de mens roept en hij antwoordt: “Ik hoorde u in de tuin, en toen werd ik bang omdat ik naakt ben; daarom heb ik mij verborgen.” (…) Doordat de mensen niet meer als een “tweeeenheid” handelen en spreken, ligt voortaan ook het conflict op de loer. Dit laatste komt naar voren wanneer de man de vrouw ervan beschuldigt dat zij hem van de vrucht te eten heeft gegeven – waarop de vrouw op haar beurt de schuld bij de slang legt.’
Tot zover Pirson. Man en vrouw verbergen zich met hun afgescheiden ‘ik’ voor het Eeuwige Bewustzijn, jhwh. Dat wil zeggen: ze creëren voor zichzelf een persoonlijkheid. Persoonlijkheid komt van het woord persona, masker. Het oceanische bewustzijn waarin ze een waren met jhwh is vanaf nu versluierd door het masker dat de mensen zichzelf opzetten. En ze voelen zich vervloekt, want het harmonieuze oceanische bewustzijn is verdwenen en in de plaats daarvan zijn er nu botsingen en conflicten. Het leven bui-
186
ten het paradijs, het leven als individu op aarde, is hoekig, stroef, weerbarstig. Het Hebreeuws voor vervloekt is aroer – dat ligt heel dichtbij aroem, naakt, of sluw. Dan horen ze wat de bedoeling is. ‘Tot de vrouw heeft hij gezegd: in veelvoud vermeerder ik je pijniging en je zwangerschap, met pijn zul je zonen baren; op je man richt zich je hartstocht en hij zal je overheersen! Tot roodbloedige Adam heeft hij gezegd: omdat je gehoor hebt gegeven aan de stem van je vrouw en at van de boom, waarover ik je had geboden en gezegd: “eet van hem niet!” is nu de bloedrode grond om jouwentwil vervloekt; in pijn zul je van haar eten al de dagen van je leven; doornen en distels zal ze voor je laten ontspruiten, – en eten zul je het gewas van het veld! – met het zweet in je neusgaten zul je je brood eten, totdat je terugkeert tot de bloedrode grond, want uit haar ben je genomen, ja, stof ben jij en tot stof keer je terug!’
De vrouw zal haar hartstocht richten op haar man, is de voorspelling, en de man zal zijn brood eten met het zweet
187
in zijn neusgaten. Je hoort hem snuiven van ambitie… Wij zouden zeggen: zij zal zich voornamelijk richten op relaties, hij op prestaties. Het lijkt wel of de schrijvers van Genesis evolutiebiologen zijn. Dit klopt namelijk precies met wat uit de evolutiebiologie bekend is. De natuurlijke selectie heeft vrouwen zo geconditioneerd dat ze hun gerichtheid op relaties sterk hebben ontwikkeld om hun voortplantingstaak, het doorgeven van hun genen, optimaal te vervullen. De vrouw is bij wijze van spreken verantwoordelijk voor de kwaliteit van de voortplanting vanaf de bevruchting. Zij concipieert, baart, zoogt en zorgt een aantal jaren voor het aantal kinderen dat zij groot kan brengen – niet zo veel mogelijk, maar zo goed mogelijk. Hoe zorgzamer en betrokkener ze is, hoe beter ze zich kan voortplanten. Daarnaast heeft zij er ook baat bij een betrokken partner aan zich te binden om haar hierbij te helpen, haar te beschermen en van extra voedsel te voorzien. Ze is daardoor bij uitstek gericht geraakt op hechting, op relatievorming. De selectie van deze partner behoort ook tot haar genetische taak; ze zal een voorkeur ontwikkelen om zichzelf te hechten aan de man met de meeste potentie om haar van kwalitatief goed zaad te voorzien en om haar de meeste bescherming en voedsel te verschaffen. Om zich te verzekeren van een optimaal aantal nakomelingen zal de vrouw dus als het ware het biologische model van haar voortplantingsorgaan imiteren en zich verbinden met anderen. Simpel gezegd: ze zal eitje spelen, het eitje dat eerst het zaadje in zich opneemt en vervolgens het nieuwe leven voedt en beschermt tot het op eigen benen kan staan. Voeden wordt de belangrijkste taak van de vrouw, voeden en koesteren. Moederen.
188
De man daarentegen is fysiologisch gezien vooral belast met de kwaliteit van de voortplanting tot aan de bevruchting. Hij zal willen presteren – om te zorgen voor excellent zaad. Maar ook om dat zaad te kunnen verspreiden over zoveel mogelijk vrouwen. Daartoe zal hij proberen om de beste in zijn groep te worden. Dat zal hem markeren als een exemplaar met uitstekend zaad en aantrekkelijk maken voor het andere geslacht, zodat hij een maximaal aantal vrouwen met zijn zaad kan bevruchten. Relatievorming is niet zijn prioriteit, integendeel bijna: hoe meer vrouwen hij weet te bevruchten, hoe meer voortplantingssucces hij heeft. Dat mannen biologisch geconditioneerd zijn op promiscuïteit zou je kunnen aflezen aan het feit dat ze relatief grote testikels hebben. Alleen chimpanseemannetjes hebben nog grotere ballen dan de mens, proportioneel gezien, en zij zijn zeer promiscue. Ze paren met elk vrouwtje dat willig is. Gibbons daarentegen, die apen met die heel lange armen, zijn monogaam en paren alleen tijdens de bronst: de mannetjes hebben dan ook relatief kleine teelballen. Hoe vaker er gepaard moet worden, hoe meer zaadproductie er vereist is en hoe groter de ballen. Het argument is niet doorslaggevend, want de verborgen ovulatie bij de mens maakt dat man en vrouw altijd kunnen vrijen. Dus zelfs in monogame relaties zal de mens-man een grotere zaadproductie ontwikkelen dan het gibbonmannetje, dat alleen maar hoeft te paren in het vruchtbare seizoen. Maar ik ken heel wat mens-mannen die zichzelf beter herkennen in de promiscue chimpansee dan in de trouwe gibbon. Kort samengevat: de man zal spermatozoönnetje spelen in zijn gedrag en in een blinde competitie met anderen streven naar de top.
189
Beschaving is sublimering van seksuele drift. Vanaf het begin van de ontwikkeling van de mens zijn we bezig geweest de seksuele drift te transformeren en in te zetten voor emotionele, sociale en culturele activiteiten. Het eitje spelen werd verbindingen aangaan, relaties vormen en die onderhouden met koesterende zorg en aandacht. Het spermatozoön spelen werd prestaties leveren op alle terreinen van economie, cultuur, wetenschap en kunst, kortom in het werk. Vrouwen namen daarbij het leeuwendeel van de relaties op zich, mannen van de prestaties. Hoe geëmancipeerd we ook zijn in onze hedendaagse maatschappij, toch is dit nog altijd een overheersend basispatroon. In een enquête gehouden onder Nederlandse mannen bleek bijvoorbeeld dat bijna negen op de tien van hen hun werk zien als belangrijkste prioriteit in hun leven. En een willekeurige steekproef leert dat de meeste vrouwen beamen dat ze hun relaties zien als prioriteit nummer een. Dat wil uiteraard niet zeggen dat mannen geen relaties aangaan en vrouwen geen prestaties leveren. Maar het brandpunt van hun aandacht ligt op verschillende terreinen, gemiddeld genomen. De auteurs van Genesis hebben dat genetische model heel concreet en compact weten te verwoorden. Op je man zal zich je hartstocht richten, zegt de schepper tegen de vrouw: jij zult je hechten, relaties vormen. Met het zweet in je neusgaten zul je je brood eten, krijgt de man te horen: jij zult in actie komen, jij gaat fanatiek aan het werk, snuivend van de actiedrang en ondernemingslust. Nu pas noemt de mens zijn vrouw Eva: leven of levensbron, want zij wordt de moeder van al het leven. In het Hebreeuws is haar naam Chawwa, van chaj, leven. Opvallend in de Naardense Bijbel is ook de vertaling van Genesis 3, 21:
190
‘Dan maakt de ene, God, voor roodbloedige Adam en voor zijn vrouw mantels van huid en kleedt hen aan.’
In minder letterlijke vertalingen staat hier: ‘kleren van dierenvellen.’ Je ziet voor je geestesoog twee prehistorische mensen met een Flintstone-pakje, een luipaardvel of een koeienhuid. Mantels van huid is iets anders. Het woord lichaam komt van lijc-haam en dat betekent letterlijk: vleeshemd. Een mantel van huid klinkt als een vleeshemd, maar dan de bovenste laag daarvan. Het is alsof de mens nu pas zijn uiteindelijke menselijke lichaamsvorm krijgt. Je zou ook kunnen zeggen dat de mens nu pas zijn mensenhuid krijgt, waarmee hij zich onderscheidt van de aap – zijn naakte huid. De beharing is bij mensen precies andersom geplaatst als bij dieren: wij hebben weinig haar op onze huid en veel dichter groeiend schaamhaar en haar onder onze oksels. Zoogdieren zoals apen hebben juist overal over het lichaam een dichte harige vacht, en kalere plekken rond de geslachtsdelen en onder de oksels. Die typisch menselijke of dierlijke beharing zit dus in de huid. Zodra Adam en Eva hun mantels van huid krijgen, zijn zij helemaal mens geworden. Man en vrouw worden nu de wijde wereld in gestuurd, geconditioneerd en wel. Zij om zich te richten op relaties, hij om zich te werpen op prestaties. Beiden met het brandende verlangen om één vlees te worden, om elkaar te kennen. Natuurlijk is het in de realiteit allemaal oneindig veel complexer. Dat is het altijd geweest en dat is het tegenwoordig in het geëmancipeerde Westen helemaal.
191
Die hele mens waaruit wij zijn voortgekomen, de androgyne oermens, zit in ons allemaal. Alle baby’s, jongetjes en meisjes, komen op aarde met beide basisimpulsen: zich hechten en in actie komen. ‘Het vrouwelijke’ en ‘het mannelijke’ zijn twee archetypes, twee basale impulsen in iedere mens, het vrouwelijke principe en het mannelijke principe. We hebben allemaal mannelijke en vrouwelijke kwaliteiten in schier oneindig variërende proporties. Net zoals je met nullen en enen hele computertalen schrijft, zijn er zes miljard wereldburgers met zes miljard unieke composities van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Maar zelfs in het geëmancipeerde stadium van ontwikkeling waarin we nu zijn, kun je nog wel een beetje generaliseren. De meeste meisjes blijken, wanneer ze opgroeien, toch nog altijd een zekere tendens te vertonen om zich meer te richten op relaties dan op prestaties. De meeste jonge mannen zullen zich heftiger storten op prestaties dan op relaties. Dat is althans een patroon dat zich in de basisschoolleeftijd begint af te tekenen en bij het bereiken van de puberteit goed zichtbaar is bij een opvallend groot aantal jongeren. En de rest van ons leven proberen we onszelf heel te maken, de beperking van onze sekse te overstijgen. Hoe beschaafder we worden, hoe meer we ons inspannen om beide kwaliteiten te ontwikkelen. We willen ons ontwikkelen tot hele mens, en de tegenoverliggende kwaliteit ook tot ontplooiing brengen. We voelen aan dat we die andere pool ook in ons hebben en dat we in aanleg androgyn zijn. Geen betere methode om je te ontwikkelen tot androgyn mens dan door de hulp van je ‘tegenover’, door je vader en moeder te verlaten en één vlees te worden met je tegenpool. Wat gebeurt er namelijk als die twee één vlees pro-
192
beren te worden? Het gaat knetteren. Er ontstaan conflicten. Het archetypische conflictmodel zouden we als volgt kunnen schetsen. Zij is gericht op relatievorming, op hechting, dus ze wil hem binden, ze wil hem bij zich hebben. Ze wil zijn zaad ontvangen, ze wil moeder worden, een veilig gezin vormen waarin haar kinderen beschermd en voorspoedig kunnen opgroeien. Hij is absoluut bereid om zijn zaad in haar te deponeren, maar daarna wil hij eigenlijk weer door, want hij heeft méér te doen. Hij wil presteren, zorgen dat hij groot en machtig wordt, hij wil indruk maken op andere mannen. En tja, ook op andere vrouwen. Kernachtig uitgedrukt: zij wil liefde, hij wil vrijheid. Dat botst. En juist die botsing, dat tegenover staan van mannelijke en vrouwelijke kwaliteiten, zorgt in de mens en in de menselijke cultuur voor ontwikkeling. In die vonkenregen, door alle botsingen en conflicten heen, leren beide partijen hun tegenpool kennen, verbinden ze zich ermee. En langzaam maar zeker nemen ze de kwaliteiten van die tegenpool in zichzelf op. De vrouwelijke hechting, de hang naar liefde en relatie, neemt het vrijheidsstreven van haar mannelijke partner in zichzelf op. Ze leert loslaten. En dan blijkt het genie van dit ontwerp, want pas in het loslaten bloeit werkelijke liefde op. Hechting is geen liefde. Het woord liefde wordt vaak gebruikt als we alleen hechting bedoelen; er heerst nogal wat verwarring over. Maar gehecht zijn aan iemand wil nog niet zeggen dat je die persoon ook werkelijk liefhebt. Hechting kan juist tot egoïsme leiden en dan is het overduidelijk geen liefde. ‘Nee, je mag niet bij me weg, ik heb je nodig, ik kan je niet missen. Blijf bij me! Al is het nog zo goed voor jou om weg te gaan, ik houd je vast, want anders lijd ik.’ Dat is geen liefde. Want echte liefde
193
houdt natuurlijk niet vast. Liefde laat vrij, laat los. Liefde laat de ander worden wie hij of zij moet zijn. Je kunt het goed zien in de liefde voor kinderen: wie echt van haar kinderen houdt, laat ze los. Laat ze zijn wie ze zijn, worden wat ze willen worden. Maar dat geldt natuurlijk voor alle liefdesrelaties. In werkelijke liefde is geen eigenbelang. Hoe meer mannelijke vrijheid de vrouw in zichzelf absorbeert, hoe meer haar vrouwelijke verlangen naar liefde echte liefde wordt. Aan de mannelijke kant is ‘je gang kunnen gaan’ niet hetzelfde als werkelijke vrijheid. Vrijheidsstreven heb je op alle niveaus, van het meest platvloerse materialistische en egocentrische tot het allerhoogste spirituele niveau. Op een laag niveau bevindt zich de macho-losbol die in zo veel mogelijk vrouwen zijn zaad deponeert en telkens weer verder vlindert naar de volgende. En hier zien we hetzelfde wonder geschieden als aan de kant van de vrouw: hoe meer een man het streven van zijn ‘tegenover’ in zichzelf opneemt, hoe hoger hij stijgt op de ladder van ontwikkeling. Hoe meer liefde, hoe hoger het niveau van de vrijheid dat hij bereikt. Op een volgend niveau dan dat van de playboy zien we de presteerder die zijn seksuele energie sublimeert tot werkdrang en zich uit de naad werkt om zichzelf en zijn gezin economisch te bevrijden van armoede. Nog hoger komen we bij de vrijheidsstrijder die zichzelf opoffert voor een of andere goede zaak die het algemeen belang dient, niet alleen een privé-belang. Het krijger-archetype is de man die gedreven door een diepe liefde voor het vaderland of een ideaal zijn seksuele lust sublimeert tot lichamelijke zelfopoffering, in dienst van de vrijheid. Stijgen we nog hoger op deze ontwikkelingsladder, is er liefde voor God of het leven zelf in de mannelijke vrij-
194
heidsdrang geabsorbeerd, dan komen we in spirituele regionen. Hier wordt vrijheid geestelijke vrijheid: vrijheid van onwetendheid, van onbewustheid. Vrijheid van angsten en zelfzuchtige verlangens. Uiteindelijk blijkt het bij de vrijheid te gaan om de volmaakte innerlijke vrijheid, de vrijheid van eigenbelang. En daar, op dat allerhoogste niveau, vallen vrijheid en liefde samen. Want ook de hoogste vorm van liefde is vrijheid van eigenbelang. Het is moeilijk om je hierbij iets concreets voor te stellen. Belangeloosheid is tegenwoordig een verdachte term. Werkelijke belangeloosheid zou niet bestaan, is het heersende idee; in zogenaamde onbaatzuchtigheid speelt altijd een of ander eigenbelang. Dat is ongetwijfeld zo, in deze fase van de evolutie van de mens. Het is nuttig om dat te zien, om hypocrisie te ontmaskeren en opportunisme bloot te leggen. Maar daarmee is nog niet gezegd dat belangeloosheid niet ooit zou kunnen bestaan, als einddoel van de ontwikkeling. ‘En dan? Dan zijn we dood!’ was de reactie van een kritische lezer. Ja, dan zijn we dood, dat denk ik ook. Dan sterft de soort uit, omdat het evolutionaire einddoel bereikt is. Zeer waarschijnlijk is er tegen die tijd wel een nieuwe, verder geëvolueerde soort ontstaan, die het grote avontuur van het leven voortzet. We hoeven ons geen zorgen te maken: dat einddoel van de menselijke evolutie is nog lang niet in zicht. We kunnen er voorlopig nog ongeremd over filosoferen, over dagdromen, zonder het risico dat we pardoes niets meer te ontwikkelen zouden hebben. Liefde en vrijheid blijken dus – aan de top van de piramide van menselijke ontwikkelingsmogelijkheden – twee
195
kanten van dezelfde medaille te zijn. Alleen aan de bodem van de piramide staan man en vrouw frontaal tegenover elkaar. Maar hoe meer ze zich ontwikkelen, hoe dichter ze elkander naderen. De brandstof voor die ontwikkeling is de seksuele drift. These en antithese willen zich verbinden in een synthese op hoger niveau, hoe lastig het ook is, omdat ze mateloos tot elkaar worden aangetrokken. Hoe gelijkwaardiger de relatie, hoe beter het werkt. In ongelijke relaties is geen ontwikkeling: de ene partij legt zijn wil op aan de andere en dat is het dan. De man wordt een egoïstische schuinsmarcheerder en de vrouw een sloof die over zich heen laat lopen. Of de vrouw wordt een bitse, bedillerige bemoeial en de man een pantoffelheld. Alleen als de macht gelijk verdeeld is, zijn de botsingen frontaal en moet er iets gebeuren om uit de impasse te raken – moet de ene partij iets van de andere partij in zich opnemen, waardoor de situatie verandert. Ze moeten elkaar kennen, in de bijbelse dubbelzinnigheid van het woord. Dit archetypische model leven wij op aarde in talloze, ja in schier eindeloze variaties. Het is hierboven geschetst als schema, als gestileerde essentie. Alleen in schematische vorm is het een heteroseksueel verhaal. In de praktijk werken veel homoseksuele relaties ongeveer op dezelfde manier, met inachtneming van de verschillen. Hoezeer je ook op elkaar lijkt, of meent te lijken, vroeg of laat ontstaan in elke relatie botsingen en confrontaties. De ander blijkt tóch anders te zijn dan jezelf. Posities worden ingenomen, polariseren vanzelf. De ene partner is bijvoorbeeld meer op harmonie en gemeenschappelijkheid gericht, de ander vooral op vrijheid en autonomie. Of de een is zuinig, de ander verkwistend. Er zijn altijd ‘tegenovers’. Hoe meer mensen op elkaar lijken, hoe meer de
196
subtiele verschillen worden uitvergroot. Dat gaat vanzelf, als de relatie lang genoeg duurt. In het begin, het stadium van verliefdheid of seksuele lust, zijn verschillen geen probleem, integendeel, ze zijn alleen maar spannend en opwindend. Maar er komt altijd een moment, wanneer de verliefdheid wegebt, dat er een of andere polarisatie optreedt die tot conflicten leidt. Het is een ontwikkelingsmodel dat in de mens als het ware is ingebouwd, meegekomen met de evolutie van de schepping zelf. En het manifesteert zich waar het maar kan. Vrijheid en liefde kun je ook op microniveau en op macroniveau herkennen als de stuwende polariteit van alle evolutie. De tweede wet van de warmteleer, de thermodynamica, luidt bijvoorbeeld dat alle fysische systemen streven naar een zo hoog mogelijke graad van entropie, en volgens de oude opvattingen staat entropie gelijk aan chaos en wanorde. Maar sommige wetenschappers hebben dat tegenwoordig geamendeerd: het is niet wanorde, maar maximale bewegingsvrijheid die de natuur nastreeft. In sommige omstandigheden, zoals bij kristallisatie, ontstaat juist bij meer bewegingsvrijheid ook een toenemende orde. Orde is harmonieuze samenhang. Vervang het door ‘liefde’ en je hebt een prachtig beeld van de bewustzijnsevolutie van de mens. Aanvankelijk is er competitie tussen vrijheid en liefde, maar waar kristallisatie kan optreden, vallen vrijheid en liefde samen. Daar neemt de vrijheid toe naarmate de liefde toeneemt. In de geschiedenis van staten, maar ook van bedrijven en andere organisaties is er altijd een proces van afwisselende samenwerking en competitie, van collectiviteit en individualisering. Nu eens wordt er gevochten voor meer bewegingsvrijheid, dan weer slaat men de handen ineen om samen sterker te staan tegenover een vijand van bui-
197
tenaf, of gewoon om de interne vrede te stabiliseren. Zelfs de tegenstelling tussen communisme en kapitalisme kun je mutatis mutandis zien als een conflict tussen hechting – op een zeer laag niveau, in de vorm van gedwongen collectiviteit – en vrijheidsdrang. Hoe laag het niveau van de ‘liefde’ in het communisme was, blijkt wel uit het enorme aantal menselijke slachtoffers dat dit systeem in de geschiedenis heeft gemaakt. Zoals de vrouwelijke oerlust zover ging dat men mensen opat, zo vernietigde ook de gedwongen collectiviteit van het communisme haar eigen mensen. Niet dat onze kapitalistische vrijheid zo heel veel hoger op de ladder staat dan die overwonnen vijand. Het neoliberalisme van de vrije markt is eerder te zien als een duivelse combinatie van mannelijke lust en vrouwelijke begeerte die niet verder gesublimeerd zijn dan het materialistische niveau en daar stagneren: blinde competitie en prestatiedrang aan de ene kant, mateloze consumptieverslaving aan de andere kant. Het ‘mannelijke’ deel van dit satanische huwelijk is eindeloos bezig met produceren, het ‘vrouwelijke’ deel met consumeren. Waarbij uiteraard zowel vrouwen als mannen aan beide kanten staan. Onze samenleving barst dan ook uit haar voegen van de conflicten. Een geweldige tijd voor innerlijke ontwikkeling. Het woord is gevallen: satanisch. Duivels. Wat is de duivel en waarom is lust satanisch, in de meest letterlijke zin? Het Hebreeuwse woord satan betekent ‘tegenstrever’. Lust is de innerlijke tegenstrever, in de vrouw zowel als de man. Ik grijp weer even terug op het schematische, gestileerde model. Als het archetypisch vrouwelijke verlangen liefde is, en als het de uiteindelijke bedoeling is te komen tot waarachtige, belangeloze liefde, dan is de typisch
198
vrouwelijke lust precies het tegenovergestelde daarvan. Liefde wil de ander laten zijn wie hij is, wil de ander ruimte geven zich te ontplooien tot zijn volle potentieel. Vrouwelijke lust in de meest rauwe vorm wil de ander in zichzelf opnemen tot hij verdwijnt, opeten. Of in minder primitieve omstandigheden, waar de lust al tot op zekere hoogte is gesublimeerd: vastleggen in ketenen van morele en emotionele verplichtingen, bedillen en bedisselen. Emotioneel opeten. Aan de andere kant, bij de man, is vrijheid het ultieme doel. Maar de typisch mannelijke lust is een blinde paringsdrift die hem juist helemaal niet vrij laat. Mannelijke lust is een willoos gedreven worden, een reflex, een automatisme. En dat is precies het tegenovergestelde van het ultieme mannelijke doel, vrijheid. Een sterk mannelijk getinte beschrijving van seksuele begeerte gaf de homoseksuele dichter Gerrit Komrij eens in een krantenartikel. Ik citeer uit een bijdrage van de theoloog Rudi te Velde in het boek Over zonde en zonden: ‘Veel mensen doen graag of ze seks in hun macht hebben, schrijft Komrij. Maar zo is het niet. Alle luchtigdoenerij over seks is leugen en bedrog. “Seks gaat zijn eigen wegen, hij maakt zich meester van je, hij doet iets anders dan je wilt. Je hebt geen seks, de seks heeft jou. Dat vergeten we graag.”’ De duivel is onze innerlijke tegenstrever. Het is de tegenstrever waardoor wij in conflict komen met elkaar. Maar daarom is de duivel ook onontbeerlijk voor de menselijke ontwikkeling. De duivel is in het Oude Testament een knechtje van God, een instrument van het scheppende Eeuwige Bewustzijn, jhwh. Hij is Lucifer, de lichtbrenger, een joods-christelijke Prometheus. Het is het druppeltje God of scheppende verbeeldingskracht in de mens
199
dat in hem – en in haar – seksuele begeerte heeft doen ontwaken en doen weg-evolueren uit de macht van de voortplantingswetten van het dierenrijk. En het is deze lust die ons voortdrijft in ons verlangen naar ontwikkeling. De duivel is de oerkracht van onze scheppende verbeelding, de vitaliteit die ervoor zorgt dat wij in onze ontwikkeling omhoog streven en alsmaar hogere trappen van beschaving bereiken. Zonder de duivel zou er geen groei zijn, geen vooruitgang. Het is dan ook niet de lust zelf die overwonnen moet worden; het is alleen de richting van het streven die precies moet worden omgedraaid. De vrouwelijke lust in elk van ons moet niet eten, maar voeden. De mannelijke lust in ieder mens moet zich niet laten gaan, maar zichzelf onder controle krijgen. In Matteüs 4, waar Jezus op de proef gesteld wordt door de duivel, zien we dit uitgebeeld. Eerst probeert de duivel de uitgehongerde Jezus te verleiden tot eetlust: hij daagt hem uit om stenen in brood te veranderen. Jezus weigert. ‘Een mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God.’ Hij laat zich niet afleiden van zijn doel, de scheppende verbeelding die de evolutie een trapje hoger brengt. Dan neemt de duivel hem mee naar het hoogste punt van de tempel en zegt: ‘Spring lekker naar beneden joh, laat je toch gaan.’ Jezus weigert; die scheppende verbeelding is er niet om te vallen, maar om naar het hogere te streven. Ten slotte neemt de duivel hem mee naar een hoge berg en laat hem alle koninkrijken, alle rijkdom van de wereld zien: die kan hij krijgen indien hij de duivel aanbidt. Jezus zegt: ‘Ga weg, tegenstrever. Ik wil alleen God aanbidden.’ Hij weigert zijn verbeeldingskracht in te zetten voor gedroomde rijkdom en macht. Hij aanbidt alleen dat wat was, is en altijd zal zijn, het eeuwige hier en nu, het bewustzijn.
200
Jezus confronteert zijn eigen duivel in de woestijn, alleen. Het is dan ook een symbolische confrontatie in een mythisch verhaal. In het echte leven confronteren wij onze eigen tegenstrever doorgaans in onze relatie. De duivel projecteren we op onze ‘tegenover’, onze partner. ‘Ik wil helemaal niet bazig en overheersend zijn,’ zeggen vrouwen bijvoorbeeld, ‘maar die man is zó onhandig, ik moet hem wel vertellen hoe het moet.’ ‘Ik heb mezelf heus wel in de hand,’ zeggen mannen, ‘maar die vrouwen lopen zo sexy rond, ja, dan kan ik er ook niets aan doen.’ Conflicten ontstaan, en juist die leiden tot bewustzijn, tot kennis van elkaar, en daardoor tot ontwikkeling. De kunst is om van onze eigen duivel een hulp te maken, een dienaar. Zoals Marta de schutspatrones is geworden van al het bedienend personeel, zo kan de vrouwelijke lust ingezet worden om anderen te voeden, te beschermen, te zorgen dat iedereen erbij hoort, dat niemand uit het collectief verstoten wordt. Dat doen natuurlijk niet alleen vrouwen, dat doen ook mannen. De mannelijke lust kan dienen om te komen tot grootse prestaties op allerlei gebieden – niet alleen door mannen maar ook door vrouwen verricht. Dat gebeurt ook allemaal. Maar zolang er nog egoïsme is, zolang het vrouwelijke in de mens nog niet volledig in dienst is komen te staan van de liefde en het mannelijke nog niet volledig in dienst van de vrijheid, zo lang hebben wij conflicten en problemen op aarde. We willen elkaar kennen, dat verlangen drijft ons voort. Adam kent Eva, direct na de verdrijving uit de lusthof, de Hof van Eden. Daardoor worden Kaïn en Abel geboren die hun bloederige broederstrijd uitvechten, die de aftrap is voor het grote, tragische en heroïsche verhaal van de menselijke beschavingsevolutie, zoals het in het Oude
201
Testament verteld wordt. Zonder frontale botsingen gaat het niet, evolueren. Conflicten vormen de trap waarlangs wij opklimmen tot hogere niveaus van beschaving. Ze zijn nodig om je bewust te worden van de aanwezigheid van de ander. Even sterk, even belangrijk als jezelf, maar anders – onhebbelijk, onverdraaglijk anders. Elk conflict kan alleen werkelijk worden opgelost indien en wanneer we ons eigen standpunt ten minste voor een deel prijsgeven en ons leren verplaatsen in het standpunt van de ander. Naarmate je die ander leert kennen, en je beter in hem of haar inleeft, absorbeer je in toenemende mate de tegenoverliggende kwaliteit. En naarmate je meer van de ander in jezelf opneemt, ontwikkel je je, word je groter en ruimer. Beschaafder. Kom je dichter bij God. Uiteindelijk, zegt de Bijbel, kunnen we worden als de nieuwe Adam, Jezus Christus, en de nieuwe Eva, Maria Magdalena. Zij kunnen het koninkrijk van de geest ingaan en opgenomen worden in jhwh. Deze Hebreeuwse naam voor de onnoembare God blijkt bij nadere beschouwing een geniale samenvatting te zijn van het mannelijke en het vrouwelijke in de schepper zelf, in God. ‘Dat wat was, is en zal zijn’ drukt aan de ene kant het eeuwige bewustzijn uit, het zijn, het cyclische element dat je het vrouwelijke zou kunnen noemen – de liefde. Dat aspect van God waar oosterse religies inclusief de christelijke vooral op zijn gericht. Maar aan de andere kant spreekt er ook het mannelijke element uit, het worden, de lineaire ontwikkeling van het scheppen zelf, de stuwkracht van de evolutie waarop wij tegenwoordig in het Westen vooral zijn gericht – de vrijheid. Samen vormen deze twee bewegingen een spiraal en dat is niet voor niets het model van ontwikkeling dat in onze diepste
202
kern, ons dna, besloten ligt. Wij komen voort uit jhwh, we belichamen jhwh en we zijn naar jhwh op weg, in een menselijke drievuldigheid. Jezus en Maria Magdalena laten zien, in het mythische verhaal dat zij samen uitbeelden, hoe onze gang omhoog in elkaar steekt. Wat er nodig is om dichter bij God te komen. In het portret dat ik op de volgende bladzijden van Jezus schilder, neem ik hem serieus, zowel als wijsheidsleraar als in de zin van een mythische figuur, de mannelijke hoofdpersoon van de christelijke ontwikkelingsmythe. Die twee functies lopen volgens mij vloeiend in elkaar over. De spirituele leer die Jezus in de evangeliën verkondigt, onderstreept zijn mythische rol. En de mythische elementen in de verhalen beelden symbolisch uit hoe de wijsheidsleer gerealiseerd kan worden. Zelfs de taal, de woordkeus, blijkt mee te werken om licht te werpen op de diepere betekenis van de mythe en de leer. In dit portret is Jezus de mythische bruidegom, de androgyne held die sterft voor de liefde en daardoor de volmaakte innerlijke vrijheid bereikt. En Maria Magdalena, de vrouw bij wie de zeven duivels uitgedreven zijn, is zijn mythische bruid die haar geliefde loslaat ter wille van de vrijheid, en die daardoor tot ware liefde komt.
203
12 Jezus de bruidegom
Jezus wordt in de Bijbel gepresenteerd als een zeer mannelijke man, een man vol actiedrang en ondernemingslust, met gezag en leiderschap. Hij streeft naar vrijheid, innerlijke en uiterlijke vrijheid, en hij gaat daarvoor tot het uiterste. In de moderne theologie heet het dat het christendom geen breuk betekent met het jodendom, dat Jezus niet is gekomen om de joodse wet af te zweren, nee, hij kwam om die wet tot vervulling te brengen. Dat zegt Jezus ook zelf: ‘Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet van de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen. Ik verzeker jullie: zolang de hemel en de aarde bestaan, blijft elke jota, elke tittel in de wet van kracht, totdat alles gebeurd zal zijn.’ Maar vervolgens gaat hij in dezelfde adem door om zijn luisteraars te vertellen dat het juist níét gaat om de tittels en de jota’s van de joodse wet. Niet om de letter, maar om de geest. Of in zijn eigen woorden in Matteüs 7, om het hart van de wet: behandel anderen zoals je wilt dat ze jou behandelen. Het kan oplettende lezers niet ontgaan dat Jezus in de evangeliën een leer verkondigt waarin de autonomie van het individu boven de wet wordt geplaatst, welke wet dan ook – alle geschreven en ongeschreven wetten, regels, 204
normen en waarden van de heersende cultuur. Het gaat niet om gehoorzaamheid maar om het eigen geweten. En die autonomie van het individuele geweten, het zich losmaken van collectieve dwang, is een mannelijke kwaliteit. Er zijn voorbeelden te over in de evangeliën. Een potentiële discipel die eerst naar huis wil om zijn vader te begraven, zoals het hoort, krijgt van Jezus te horen: ‘Volg mij en laat de doden hun doden begraven.’ Waarom vasten jullie niet, vragen de leerlingen van Johannes aan hem, zoals wij en de Farizeeën, zoals geboden volgens de regels van onze religie? ‘Bruiloftsgasten kunnen toch niet treuren zolang de bruidegom bij hen is?’ vraagt Jezus retorisch. Elke keer als de Farizeeën hem verwijten dat hij op de sabbat iets doet wat niet mag, wijst hij op zijn eigen verantwoordelijkheid. De mens is er niet voor de wet, maar de wet is er voor de mens: ‘De Mensenzoon is heer en meester over de sabbat.’ Dus geneest Jezus op de sabbat als dat nodig is. Hij rammelt hevig aan de religieuze normen. Hij is niet van plan zich te houden aan de geheimhoudingsplicht van de oude mysteriescholen en vraagt die niet van zijn leerlingen. ‘Niets is verborgen wat niet onthuld zal worden en niets is geheim wat niet bekend zal worden. Wat ik jullie in het duister zeg, spreek dat uit in het volle licht, en wat jullie in het oor gefluisterd wordt, schreeuw dat van de daken.’ Zeer mannelijk is natuurlijk ook zijn optreden in de tempel, waar hij de handelaars wegjaagt, de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omversmijt en hun toeschreeuwt dat ze er een rovershol van maken. Hij is niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard – een heldhaftig mannelijke uitspraak in Matteüs 10, 34.
205
Dat het niet alleen om uiterlijke, maar ook of juist om innerlijke vrijheid gaat, wordt duidelijk in de Bergrede. ‘En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren. Als iemand een proces tegen je wil voeren en je onderkleed van je wil afnemen, sta hem dan ook je bovenkleed af. En als iemand je dwingt één mijl met hem mee te gaan, loop er dan twee met hem op.’ Op het eerste gezicht lijkt het er misschien op dat hij hier aanbeveelt bij elke minste of geringste aanval direct als een onderdanige hond op de rug op de grond te gaan liggen en de zachte onderbuik te tonen. Maar dat is niet te rijmen met de rest van zijn optreden. Het gaat niet om toegeven, maar om ergens boven staan. De duivel kun je niet verslaan met zijn eigen wapens; dan wordt hij alleen maar sterker. Je moet een tree hoger gaan staan, de oplossing zoeken buiten het systeem. We zijn zo geconditioneerd dat we direct willen terugslaan wanneer iemand ons slaat. Dat is normaal, instinctief, dierlijk gedrag. We verzetten ons wanneer iemand iets van ons wegneemt, en we lopen morrend de kantjes ervan af wanneer iemand iets van ons eist. Sta daarboven, zegt Jezus hier. Zelfs wanneer je gekwetst wordt, hoeft dat niet te betekenen dat je jezelf automatisch afschermt en weigert om je nog kwetsbaar op te stellen. Je kunt te allen tijde innerlijk zó vrij zijn dat je je eigen morele wet blijft volgen. Je kunt gul blijven ook al is de ander tegenover je hebzuchtig, je kunt edelmoedig blijven ook al is je tegenstander bruut, je kunt deemoedig blijven ook al is je belager arrogant. Het kwaad dat een ander je aandoet, hoef je niet reflexmatig te beantwoorden met meer kwaad, zelfs al ben je het slachtoffer. Dat is autonomie, innerlijke vrijheid. In uiterste instantie laat Jezus met zijn eigen dood, zijn zelfoffer, zien dat deze vrijheid hem meer waard is dan het leven zelf.
206
Maar deze vrijheidsheld is bovendien een hartstochtelijk minnaar van vrouwen. Een archetypische, mythische bruidegom. Het is het feest van de liefde, en hij hoeft niet te vasten. Het Johannes-evangelie begint al meteen met een bruiloft, de bruiloft in Kana. Deze vindt plaats in Johannes 2, op de derde dag. De derde dag van wat? Het is al de vijfde dag als je begint te tellen bij Johannes 1, 19, waar het feitelijke relaas van start gaat. De derde dag betekent dan ook iets anders: het is de derde dag van de week, de dinsdag, bij joden een favoriete trouwdag. De derde scheppingsdag in Genesis 1 is namelijk de dag waarop de zee van de aarde gescheiden wordt en er overal op aarde zaadvormende planten en bomen die vruchten dragen opbloeien. Het woord ‘zaad’ komt drie keer voor in die Genesis-verzen en ‘vruchten’ twee keer, en God ziet op één scheppingsdag zelfs twee keer dat het goed is. De joodse godsdienst is geen vruchtbaarheidsgodsdienst zoals die van de andere volkeren in het Nabije Oosten, nu niet en ook al niet in bijbelse tijden. Maar gehuwden hebben wel de bijbelse plicht om kinderen op de wereld te zetten. Het getal van de uitverkorenen moet worden vervolmaakt, en de Messias moet nog geboren worden. Bij bruiloften celebreert men dan ook de vruchtbare relatie tussen man en vrouw. Het is heel duidelijk de bedoeling dat er kinderen komen, vooral zonen. Dat is het uitgangspunt, ook in dit verhaal. Een bruiloft, man en vrouw, het ritueel vieren van het wonder van de vruchtbaarheid. Ook in dit opzicht heeft het christendom overigens niet direct een breuk voltrokken met het jodendom. Rooms-katholieke echtparen horen kinderen te krijgen, nog altijd. Seks en voortplanting zijn rechtstreeks met elkaar verbonden. Of dat christelijk is in de meest authentieke zin van het woord – gebaseerd op het onder-
207
richt van Jezus Christus – is de vraag. De bruiloft van Kana blijkt namelijk anders te verlopen. De moeder van Jezus is er – niet bij name genoemd – en Jezus is er zelf. In een mythe uit een vruchtbaarheidscultus zouden ze met elkaar trouwen, deze goddelijke moeder en haar goddelijke zoon, zoals Inanna met haar Dumuzi, Isjtar en Tammuz, Cybele en Attis, Hathor en Horus. De godin van leven, dood en vruchtbaarheid huwt elk jaar haar consort om weer een jaar lang de vruchtbaarheid van het land af te smeken. Na de ceremonie van het heilige huwelijk waarin de man zijn zaad offert, wordt het lichaam van de zoon zelf geofferd aan de natuurgodin en worden zijn vlees en bloed gegeten en gedronken. Het is een oeroud ritueel dat de cyclus van de natuur imiteert, het graan dat op de akkers sterft om zaad te schieten. Alle oude vruchtbaarheidsrituelen symboliseren dit proces, de cyclische gang van de natuur, het offer om de vruchtbaarheid te garanderen. Maar hier niet. Moeder en zoon spelen wel een rol op deze bruiloft, maar ze trouwen niet – juist niet. ‘Ze hebben geen wijn meer,’ zegt de moeder tegen haar zoon. Waar heeft ze het over, mythisch gezien? Kan het een verwijzing zijn naar de oude Dionysus-cultus, of in elk geval naar het Dionysische in de mens, de roes van vervoering, de onderbuik, de lustige begeerte? Die is hier dus niet meer, zegt het verhaal dan. Er is geen seksuele roes, dat wil zeggen: men paart niet blindelings met elkaar. Er is helder bewustzijn. Het antwoord van de zoon is verrassend. ‘Vrouw, wat heb ik met u (te doen)?’ vraagt Jezus in de Statenvertaling. ‘Wat wilt u van me?’ vraagt hij, iets neutraler, in de Nieuwe Bijbelvertaling.
208
‘Betekent dat iets tussen u en mij, vrouwe?’ klinkt het in de Naardense Bijbel. Ja, betekent dat iets tussen haar en hem? Interessante vraag. Exegeten hebben er door de eeuwen heen mee geworsteld. Het doet denken aan de passage in Lucas 3. De moeder van Jezus en de broers staan buiten het huis en sturen iemand naar binnen om Jezus te halen. Jezus reageert met: ‘Wie zijn mijn moeder en mijn broers?’ Hij kijkt de kring rond van de mensen die naar hem luisteren en antwoordt zichzelf: ‘Jullie zijn mijn moeder en mijn broers. Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder.’ Moeder Maria laat hij ijskoud buiten staan. Jezus wijst zijn moeder af, we kunnen er niet omheen. In elk geval schept hij zeer bewust afstand. Mythisch beschouwd verwijst dit naar de overwinning op de Grote Moedergodin uit de prehistorie. De moeder is niet langer een Godin met wie de held in een vruchtbaarheidsritueel trouwt, aan wie hij zich onderwerpt. Het gaat, om het concreet te maken, niet langer om zijn zaad. Hij hoeft ook niet te sterven zoals de oude vegetatiegoden stierven, in een imitatie van het gewas op het veld. Er is een ander stadium aangebroken. Het is weliswaar bruiloft, maar de oude vruchtbaarheidsrituelen hebben afgedaan. ‘Mijn uur is nog niet gekomen,’ zegt Jezus ter verklaring in het Kana-verhaal. Niet dat Jezus zichzelf niet wil offeren. Zijn uur zal later komen, nadat hij gezalfd is door zijn ware bruid. Het is geen afwijzing van het zelfoffer, alleen van de oude patronen, van de vanzelfsprekende macht van de moeder, van de lichamelijke vruchtbaarheid als doel van het ritueel. Dat Jezus de Grote Godin heeft overwonnen, of beter gezegd in zichzelf heeft opgenomen, blijkt uit zijn briljante transformatie van de twee symbolen die met de prehisto-
209
rische Godin geassocieerd worden, de slang en de roofvogel. ‘Wees slim als de slang en onschuldig als de duif,’ zegt hij tegen zijn leerlingen in Matteüs 10. De slang was inmiddels al tot ondier gedevalueerd, en samen met de roofvogel was de draak ontstaan als zinnebeeld van vraatzuchtige vrouwelijke lust, het monster dat de held moet verslaan. Juist deze dieren neemt Jezus, en hij transformeert ze tot lichtende voorbeelden voor zijn discipelen. De sluwe slang van het zondevalverhaal wordt een slimme, waakzame slang. En de roofvogel met zijn scherpe klauwen wordt een duif, een simpele, onschuldige, vredebrengende duif. Dezelfde duif die als Heilige Geest op Jezus neerdaalt bij de doop in de Jordaan, de duif van de Heilige Geest. De drie materiële, aardse aspecten van de oude Grote Godin, namelijk leven, dood en vruchtbaarheid, zijn in het Nieuwe Testament wellicht getransformeerd tot een vergeestelijkte drievuldigheid: Vader, Zoon en Heilige Geest. De kruisdood van Jezus mag nog zo lijken op de oude rituelen rond andere goden die sterven en weer herrijzen, er is toch een cruciaal verschil. Jezus’ offer is geen vruchtbaarheidsritueel. Hij sterft niet om te zorgen dat het gewas zaad zal vormen. Hij hoeft ook zelf zijn zaad niet te geven. Er hoeft geen potentiële moeder bevredigd te worden, geen baarmoeder gevuld. Die stoffelijke vruchtbaarheid zorgt wel voor zichzelf, is de boodschap. Het gaat nu om iets anders, om een geestelijke vruchtbaarheid, een innerlijke ontwikkeling. Ook Lucas 11, 27 wijst erop dat Jezus staat voor een nieuwe, geestelijke richting, weg van de moederverering. Jezus is in het openbaar aan het lesgeven. Een vrouw onder het gehoor bewondert de charismatische prediker en denkt misschien bij zichzelf: had ik maar zo’n zoon. Dan zou ik pas een machtige moeder zijn. ‘Terwijl hij dit zei,
210
verhief een vrouw uit de menigte haar stem en riep tegen hem: “Gelukkig de schoot die u gedragen heeft en de borsten waaraan u gedronken hebt!”’ Jezus trapt er niet in. Hij zegt niet: ‘Ja, gelukkig is Moeder Maria, gezegend onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht van haar schoot. Vereer haar maar flink, de eerstvolgende millennia.’ Integendeel. Hij zegt: ‘Gelukkiger zijn zij die naar het woord van God luisteren en ernaar leven.’ Terug naar de bruiloft in Kana. Nu is duidelijk waarom Jezus zijn moeder afwijst: moeder moet haar macht afstaan, want bij deze bruiloft gaat het niet meer om het vieren van de fysieke voortplanting. Maar er wordt overduidelijk wél getrouwd. De afwijzing van de moeder als bruid is dan ook geen kwestie van onwil aan Jezus’ kant om zich te verenigen met een vrouw, of het vrouwelijke in het algemeen. Integendeel. Als iemand blijk geeft van liefde voor vrouwen en intieme kennis van vrouwelijkheid is het Jezus wel. Het is zelfs geen afwijzing van vruchtbaarheid als zodanig, of van moederschap in het algemeen. ‘Ook een vrouw die baart heeft het zwaar als haar tijd gekomen is, maar wanneer haar kind geboren is, herinnert ze zich de pijn niet meer, omdat ze blij is dat er een mens ter wereld is gekomen,’ zal hij later uitleggen als hij zijn eigen naderende dood bespreekt. Hij heeft op zijn minst intieme gesprekken met vrouwen over bevallingen gevoerd. Waarschijnlijker is dat hij van zeer nabij een bevalling heeft meegemaakt. Het is een subtiele nuance: kinderen krijgen is goed en mooi, maar kinderen krijgen van vlees en bloed is niet meer het doel in dit nieuwe mythische verhaal. Ook deze bruiloft is een voorbereiding op die zelfgekozen dood die een nieuw leven baart – maar het gaat om symbolische vruchten, om spirituele vruchtbaarheid.
211
Het is een afwijzing van atavistische rituelen, van lichamelijke vruchtbaarheid als doel. De verbintenis tussen man en vrouw vindt absoluut plaats, in elke zin, maar wordt hier op een hoger plan getild. Dat blijkt ook uit de rest van het verhaal. Jezus verricht zijn eerste wonder: hij transformeert een grote hoeveelheid water tot wijn. Het zijn zes stenen watervaten met elk een inhoud van tachtig of honderdtwintig liter – dat is tussen de vierhonderdtachtig en zevenhonderdtwintig liter wijn. Van de beste soort, de soort die gastheren meestal als eerste aan hun gasten voorzetten. Er was geen Dionysische roes, en nu komt er toch wijn, maar het is geen gewone wijn: het is getransformeerd water. Dat lijkt me een treffend symbool van sublimatie, van opheffing tot een hoger niveau. Helder water, het water waar Jezus het vaker over heeft, dat de spirituele dorst voorgoed lest, komt hier in de plaats van de bedwelmende wijn. Bewustzijn neemt de plaats in van de roes, of mystieker gezegd: je wordt dronken van water wanneer je dronken wordt van God. Deze goddelijke bruidswijn staat misschien symbool voor de seksuele begeerte die nu verheven is tot bewuste liefde, tot dat wat nodig is voor een bruiloft op een spiritueel niveau, voor een verbintenis tussen man en vrouw die geestelijke vruchten afwerpt. Uit zo’n huwelijk kan een mens geboren worden uit water en geest, het soort mens dat de hoogste trap van ontwikkeling bereikt waar vrijheid en liefde samenvallen tot belangeloosheid, zodat hij het koninkrijk van God kan binnengaan, het eeuwige bewustzijn van jhwh. Lichamelijk moederschap, fysieke vruchtbaarheid is niet meer het doel. Het is dan ook niet nodig om voor een tweede keer de moederschoot in te gaan, legt Jezus uit aan Nikodemus. We gaan nu alleen nog in tot de schoot van
212
onze eigen bruid. Want Jezus trouwt wel, natuurlijk. Hij trouwt alleen niet met zijn moeder. Maar hij is wel de bruidegom. Dat wordt in vers 3, 29 nog eens bevestigd door Johannes de Doper. Die verwijst door naar Jezus: ‘De bruidegom krijgt de bruid; de vriend van de bruidegom staat te luisteren en is blij dat hij de stem van de bruidegom hoort.’ Het is eigenlijk wonderlijk dat een figuur als Jezus, die zo vaak en zo indringend over het vieren van de bruiloft spreekt, geassocieerd is met het celibaat. De officiële lezing is dat alle verhalen over bruiloften, bruiden en bruidegoms symbolisch moeten worden opgevat en niet letterlijk. Als dat waar zou zijn, dan hebben we hier te maken met een wel heel merkwaardige, contraproductieve manier van lesgeven. Stel dat je geheelonthouder bent en een leven zonder alcohol is ook wat je tot in de verre toekomst aan je navolgers en priesters meent te moeten opleggen. Zou je dan telkens weer beginnen over de vreugde van de wijn, over de wijnbouwer en de wijnstok? En je volgelingen zich maar in alle bochten wringen om te verklaren dat je eigenlijk al die tijd het tegenovergestelde bedoelt, namelijk dat de ware discipel nooit meer een druppel alcohol wil drinken… Het is een bekend feit dat onze hersens niet in staat zijn om het begrip ‘niet’ te verwerken. Zeg je tegen iemand: ‘Denk niet aan het witte paard’ – dan verschijnt prompt een wit paard in de scheppende verbeelding van die toehoorder. Zou Jezus werkelijk zo onhandig zijn geweest om tegen zijn volgelingen en toekomstige priesters aan wie hij een celibaatsplicht wilde opleggen, te zeggen: denk níét aan het witte paard – denk níét aan de bruiloft, aan de bruid, aan het bruidsvertrek, denk vooral nooit aan wat daar in zo’n bruidsvertrek gebeurt?
213
En hij blijft maar praten over die bruiloft, ook in zijn parabels. Velen zijn geroepen tot de bruiloft, maar weinigen zijn uitverkoren. Je moet je namelijk wel gedragen. Bruiloftskleren aantrekken – en extra olie meenemen voor je lamp. Mocht de bruidegom op zich laten wachten, dut dan niet in, maar blijf waakzaam. Allemaal voer voor exegeten, natuurlijk, en er zijn dan ook tweeduizend jaar lang tonnen exegese over uitgestort. Maar ondertussen hebben we het wel over bruiloften, over het feestelijke ritueel van de seksuele vereniging van man en vrouw. Alleen niet meer met het oog op kinderen krijgen. Er moet een blinde vlek zijn opgetreden in de waarneming van de kerkvaders die uitkwamen op het celibaat als hogere vervulling van Jezus’ leer dan het huwelijk. Ze hebben goed begrepen dat er een volgende ontwikkelingsstap gezet moet worden, dat de sublimering van seksuele drift een volgend, hoger stadium moet ingaan. Maar ze kunnen zich er niets concreets bij voorstellen, behalve alle intieme, lijfelijke omgang met het andere geslacht uit de weg gaan. En dat is zo ongeveer het tegenovergestelde van wat Jezus in de Bijbel doet. Neem bijvoorbeeld zijn ontmoeting met de Samaritaanse vrouw bij de bron in Johannes 4. Rond het zesde uur – het middaguur – zet Jezus zich neer bij de Jakobsbron en daar is ze, de vrouw die water komt putten. Ik heb mij laten vertellen dat Afrikaanse vrouwen die deze bijbelpassage lezen, direct reageren met argwaan. Wat doet zij op het middaguur bij die bron, in de brandende hitte? Vrouwen halen dan normaal gesproken geen water. Ze is dan ook alleen. Het moet een prostituee zijn. Jezus blijkt dat al te weten. ‘“U hebt gelijk als u zegt dat u geen man hebt,” zei Jezus, “u hebt vijf mannen gehad,
214
en degene die u nu hebt is uw man niet. Wat u zegt is waar.”’ Het is geen enkel punt voor hem. Hij oordeelt niet. Hij kent haar, want hij kent vrouwen. In de bijbelse dubbelzinnigheid van het woord, denk ik. In Johannes 8 oordeelt hij niet over de overspelige vrouw die betrapt is door de Farizeeën en gestenigd zal worden. Ook haar kent hij, en wat meer is, hij kent zichzelf. ‘Meester,’ zeggen ze, ‘deze vrouw is op heterdaad betrapt terwijl ze overspel pleegde. Mozes draagt ons in de wet op zulke vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan?’ Jezus antwoordt niet maar schrijft iets in de aarde. Wat betekent dit symbool, dat in het verhaal twee keer voorkomt? Ik houd het op: het is een aardse vrouw, die aardse dingen doet. Niemand die van de aarde is, uit bloedrode grond gemaakt, begiftigd met scheppende verbeeldingskracht, kan zonder seksuele begeerte zijn, zonder lust. Iedereen is vervuld van brandende begeerte om één vlees te worden met zijn ‘tegenover’, om de ander te kennen, de kwaliteiten van zijn of haar partner in zichzelf op te nemen. Niemand kan kant-en-klaar op de hoogste toppen van de ontwikkeling uit de moederschoot tevoorschijn springen in volmaakte vrije en liefdevolle belangeloosheid. Er is altijd een weg te gaan, op aarde. Een lange, lange weg van evolutionaire ontwikkeling. Wij schrijven met ons bestaan die weg in de aarde. En we zijn nog niet zo heel erg ver gekomen. Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen, zegt Jezus. Ook hij zelf werpt nadrukkelijk geen steen. Dat je wel van de aarde móét zijn als mens, bevestigt Jezus nog eens aan het laatste avondmaal, door de opdracht te eten en te drinken van zijn lichaam en bloed. Hij is het brood des levens en de ware wijnstok. ‘Eet en drink, vrienden,’ zegt hij. Verbind je met de aarde, ken haar. Heb haar lief.
215
216
Ook in andere perikopen is Jezus een man die opvallend veel benul heeft van vrouwen, van vrouwenwerk, van voedsel. Hij wordt afgeschilderd als een man die op intieme voet omgaat met vrouwen en weet hoe het in hun keukens toegaat. Het koninkrijk Gods lijkt op zuurdesem die door een vrouw met drie zakken meel wordt vermengd, zegt hij bijvoorbeeld, tot alle meel doordesemd is. Ook zout, lampen die met olie gevuld moeten worden, en het schoonhouden van het huis gebruikt hij in zijn metaforen, allemaal elementen uit de vrouwenwereld. Intieme verbinding met vrouwelijkheid blijkt ook uit het verhaal over de vrouw in Marcus 5 die een bloedvloeiing heeft. Al twaalf jaar lijdt ze aan bloedverlies en haar hele vermogen heeft ze aan artsen uitgegeven. Nergens heeft ze baat bij gehad, integendeel, ze is er alleen maar op achteruit gegaan. Ze denkt: als ik zijn kleren maar kan aanraken, dan zal ik genezen. En dat is ook zo, het werkt meteen. Te midden van de mensenmenigte die om hem heen dromt, voelt Jezus dat er kracht van hem is uitgegaan. Wanneer zij trillend opbiecht dat zij het was die hem aanraakte, geeft hij haar zijn zegen. Hij kent vrouwen niet alleen, zijn liefde geneest hen fysiek in hun vrouwelijkheid. Hij zit er kennelijk totaal niet mee dat hij zojuist door een onreine vrouw is aangeraakt. Esther de Boer wijst erop in haar boek Maria Magdalena, de mythe voorbij dat Jezus de joodse reinheidswetten ter discussie stelt. Dat is volgens haar extreem vrouwvriendelijk in die patriarchale cultuur van de eerste eeuw. Die wetten hebben namelijk betrekking op alles wat het lichaam betreft, voedsel, bloed, seksualiteit, zwangerschap en geboorte, de omgang met zieken en gestorvenen. ‘De regels waren zo dat armen, zieken, vreemdelingen en vrouwen over het algemeen vaker en langduriger als onrein beschouwd werden dan rijken, gezonden, Israëlieten
217
en mannen,’ schrijft De Boer. ‘Jezus’ visie zet deze indeling van de samenleving op z’n kop. Hij gaat ervan uit dat niets een mens verontreinigt. Alleen wat uit het hart komt, kan een mens onrein maken.’ Zo spreekt hij immers in Marcus 7, 21: ‘Wat uit de mens komt, maakt hem onrein. Want van binnenuit, uit het hart van de mensen, komen slechte gedachten, ontucht, diefstal, moord, overspel, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, laster, hoogmoed, dwaasheid; al deze slechte dingen komen van binnenuit, en die maken de mens onrein.’ De Boer concludeert: ‘Jezus vergeestelijkt de lichamelijke onreinheid, wat de uitgangspositie voor mannen en vrouwen in religieus, maar ook in maatschappelijk opzicht principieel gelijkwaardig maakt in tegenstelling tot wat in Jezus’ tijd gewoon was.’ Het is in elk geval duidelijk dat Jezus niet schrikt van fysiek contact met vrouwen, of ze nu menstrueren of niet, en dat komt boven op de stapel bewijzen voor zijn liefde voor vrouwen. Hij begrijpt ook direct hoe groot het offer van de arme weduwe is. Hij laat kinderen tot hem komen, neemt ze in zijn armen en zegent ze. Het is allemaal heel menselijk, liefdevol en warm. De schlemielige maagd van dertig die Marianne Fredriksson van hem maakt in haar boek Volgens Maria Magdalena is in elk geval niet gebaseerd op zorgvuldige lezing van de canonieke evangeliën. De bijbelse Jezus is een grondige kenner en liefhebber van vrouwen. Hoe androgyn Jezus is, blijkt zelfs uit het woordgebruik. ‘Toen hij de mensenmenigte zag, voelde hij medelijden met hen, omdat ze er uitgeput en hulpeloos uitzagen, als schapen zonder herder,’ staat er in Matteüs 9, 36. Letterlijk staat daar in het Grieks: ‘Hij was tot in zijn ingewand
218
ontstoken om hun lot.’ Ik heb begrepen dat dit woord ‘ingewand’ verwijst naar een Hebreeuws woord voor baarmoeder, dat in het Oude Testament dikwijls gebruikt wordt voor Gods medelijden. God heeft een baarmoeder en daarin voelt hij erbarmen voor de mens, en Jezus heeft diezelfde baarmoeder, suggereert de tekst. Je zou ook de leer die deze wijsheidsleraar in de evangeliën uitdraagt, sterk androgyn kunnen noemen. Hij preekt en leeft precies de twee vrouwelijke en mannelijke principes: de liefde en de vrijheid. Het belangrijkste gebod dat hij geeft, in Marcus 12, 29, gaat immers over liefde: heb God lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht. En het andere belangrijkste gebod is: heb uw naaste lief als uzelf. Zijn liefde voor zijn medemensen, mannen, vrouwen en kinderen, is alles doordringend en alle grenzen overschrijdend. Dat hij daarnaast ook een mannelijke autonomie bepleit, blijkt telkens weer wanneer hij geconfronteerd wordt met een rigide wetsregel en reageert met het gebod om zelf na te denken, zelf de verantwoordelijkheid te nemen. Mag je mensen genezen op de sabbat? Natuurlijk, je mag jongetjes toch ook besnijden op de sabbat. Deze androgyne liefhebber van vrouwen wil mannen niet het celibaat in praten, integendeel, hij wil alsmaar bruiloft vieren. Maar hij heeft het opmerkelijk genoeg wel over vrijwillige ontmanningen. Het gebeurt in Matteüs 19. Farizeeërs hebben hem in de voorafgaande tekst op de proef gesteld met strikvragen over het huwelijk. Mag een man zijn vrouw verstoten? Nee, zegt Jezus, en hij citeert Genesis: ‘Daarom zal een mens vader en moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw; en die twee zullen tot één vlees zijn, zodat zij niet meer twee zijn maar één vlees; wat God dan heeft verbonden mag een mens niet scheiden.’
219
Waarom mag het van Mozes dan wel? – vragen de Farizeeërs. ‘Omdat Mozes om uw verharde hart u heeft toegestaan u van uw vrouwen los te maken,’ zegt Jezus. Hij is hier niet zo conservatief als hij misschien lijkt in moderne ogen, heb ik me laten vertellen. De praktijk waarover de Farizeeërs het hebben, een vrouw verstoten met een akte van afstand, was voor mannen een prettige manier om uit een lastige relatie te stappen, of uit een relatie die kinderloos bleef. Jezus is dus ook hier op de hand van de vrouwen, volgens een moderne uitleg. Ik denk niet dat dat alles is. Het gaat hem kennelijk om dat fysieke proces van één vlees worden waardoor beide partners iets van elkaar leren, iets van elkaar overnemen. Elkaar kennen. Dat proces – dat hij beschrijft als een goddelijke verbinding – moet een duurzaam proces zijn, omdat het alleen werkt als het duurzaam is. Het huwelijk is de alchemistische kolf, de glazen retort waarin de elementen met elkaar reageren tot het kristallisatiepunt bereikt is, het punt waarop méér liefde ook méér vrijheid wordt. Die kolf moet heel zijn, hij mag niet lekken, er moet als het ware een stop op zitten. Beide partners moeten betrokken zijn, en trouw. Anders werkt het proces niet. De leerlingen zijn echter ontzet. Is er geen ontsnapping uit dat lastige huwelijk? De lust om te trouwen vergaat hun subiet: ‘Als het met de verhouding tussen man en vrouw zo gesteld is, kun je maar beter niet trouwen.’ Jezus is het er niet mee eens. Hij antwoordt, in de Naardense Bijbel: ‘Niet állen kunnen dit woord bevatten, – alleen zij aan wie het gegeven is; want er zijn ontmanden die zó uit de moederschoot
220
zijn voortgebracht en er zijn ontmanden die ontmand zijn door de mensen, en er zijn ontmanden die zichzelf ontmand hebben vanwege het koninkrijk der hemelen; wie bij machte is het te vatten, die vatte het!’
De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt hier vrij, en volgens mij fout. Daar staat namelijk: ‘Er zijn mannen die niet trouwen omdat ze onvruchtbaar geboren werden, andere omdat ze door mensen onvruchtbaar gemaakt zijn, en er zijn mannen die niet trouwen omdat ze zichzelf onvruchtbaar gemaakt hebben met het oog op het koninkrijk in de hemel.’ Dat het over niet-trouwen zou gaan, hebben de vertalers erbij verzonnen. De tekst spreekt alleen van ontmannen. De Statenbijbel heeft het over ‘gesnedenen’, de Willibrord over ‘eunuchen’. Nergens is sprake van niettrouwen. Integendeel, het zijn juist de getrouwde mannen die zichzelf moeten ontmannen. Het gaat natuurlijk niet over een fysieke ontmanning – dan zou Jezus niet zo nadrukkelijk zelfs tweemaal de opdracht in Genesis herhalen om één vlees te worden. Castraten kunnen dat niet meer. Maar het gaat óók niet over het celibaat, over niet-trouwen, een symbolische ontmanning in de ascetische zin, het uitdoven van alle seksuele begeerte. Jezus noemt het ontmannen, juist in dit gesprek over getrouwd zijn en getrouwd blijven, niet platonisch maar ook in seksuele vereniging tot één vlees – de term die hij nog eens benadrukt door de herhaling. Wie niet op de hoogte is van het terugkerende thema van de ontmanning in mythes van over de hele wereld, waarbij die ontmanning juist de opmaat vormt voor de vereniging met de
221
vrouw, het gewenste huwelijk, zal deze passage moeilijk kunnen vatten. Mythisch gezien gebeurt hier niets merkwaardigs; maar Jezus brengt de mythe wel, met een schok, dichter bij het dagelijks leven. Jezus zegt dat je, om getrouwd te kunnen blijven zonder ongelukkig te worden, een volgend stadium van sublimering van de seksuele energie zult moeten realiseren. Er is natuurlijk al fors ontmand, vanaf de vroege prehistorie. Geheel volgens de opdracht die in de oude mythen besloten ligt, zijn mannen in de loop van de evolutie al steeds verder weg gegroeid van de dierlijke conditionering die hen drijft om zo veel mogelijk vrouwen te bevruchten. Ongeremde lust is afgestraft, polygamie heeft plaatsgemaakt voor monogamie, bijvrouwen zijn verdwenen. Hier komt Jezus en hij zegt: er is nog een volgend niveau van symbolische ontmanning mogelijk, een sublimering van de lust die plaatsvindt binnen de seksualiteit zelf. Dat zal je helpen in je huwelijk. Wie bij machte is het te vatten, vatte het: uitsluitend geschikt voor degenen die er bewust genoeg voor zijn. Dat het gaat om sublimering, symbolische castratie, blijkt ook uit de Bergrede. Daar, in Matteüs 5, 27, beveelt hij immers niet letterlijk aan om begerige ogen en handen uit te rukken en af te hakken. Maar ook niet om voortaan een lapje voor het oog te dragen en de hand in een mitella te houden, bij wijze van spreken: om deze lichaamsdelen vooral maar niet meer te gebruiken. ‘Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Pleeg geen overspel.” En ik zeg zelfs: iedereen die naar een vrouw kijkt en haar begeert, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd. Als je rechteroog je op de verkeerde weg brengt, ruk het dan uit en werp het weg. Je kunt immers
222
beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat heel je lichaam in de Gehenna geworpen wordt. En als je rechterhand je op de verkeerde weg brengt, hak hem dan af en werp hem weg. Je kunt immers beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat heel je lichaam naar de Gehenna gaat.’
Wees niet alleen fysiek trouw, is hier de opdracht, maar ook mentaal. Fantaseer niet over seks. Gebruik je scheppende verbeeldingskracht niet voor gedroomde geslachtsdaden. Een steile opdracht voor mannen die vanuit hun evolutionaire conditionering permanent bezig zijn, met een scheef oog, te letten op kansen om hun zaad elders te deponeren. Dat scheve oog kunnen ze beter uitrukken, zegt deze meester: overwin de neiging om te loeren en te gluren naar aantrekkelijke vrouwen en om voor je geestesoog voortdurend seksuele plaatjes te zien. En die rechterhand – gaat het om masturbatie? Ook die begerige hand moet overwonnen worden, op dit volgende niveau van sublimering van de seksuele driften, dit hogere niveau van menselijke beschaving. Anders kom je in de Gehenna terecht. Maar wat is de Gehenna? De Nieuwe Bijbelvertaling, die de naam hier laat staan zoals hij er staat, is correcter dan de Naardense Bijbel, die ouderwets Gehenna vertaalt met ‘hel’. Oef, denken moderne mensen die dit lezen, hier hebben we de bron van die inktzwarte christelijke moraal. Kijk je even naar een sexy meisje, word je meteen veroordeeld tot het eeuwige branden. Doe je het met je rechterhand – hopla, de duivel staat grijnzend klaar met gloeiende drietand. Goed dat we daarvan af zijn. Leve de secularisering. Weg met Jezus. Maar Gehenna heeft niets te maken met het latere
223
christelijke beeld van de hel waar zondaars na hun dood eeuwig branden. Die hel is een uitvinding uit de tweede of derde eeuw na Christus. De indeling van het hiernamaals in hemel en hel was nog niet ontwikkeld toen de Bergrede werd opgetekend. Gehenna is een geografische plaatsaanduiding: het is een dal, het dal van Hinnom, gelegen ten zuiden van Jeruzalem. Daar is in vroeger tijden de zonnegod Moloch of Melech vereerd, de god met de koeienkop. Hij was ongetwijfeld een latere vermannelijking van de prehistorische Grote Godin. Er zijn daar vroeger, in Gehenna, kinderoffers gebracht – de kinderen zijn levend verbrand of geroosterd. Misschien zelfs wel opgegeten, in de dagen dat de vrouwelijke vraatlust nog ongeremd haar gang kon gaan. In het Oude Testament lezen we hoe keer op keer joodse profeten en koningen de vruchtbaarheidscultus de kop in trachten te drukken en hoe die oude afgoden telkens weer onder het volk opduiken. In haar boek Van Venus tot Madonna beschrijft Annine van der Meer dit proces. De warlord Jefta in Rechters 11, 34-40 bijvoorbeeld zweert dat hij het eerste wat hem bij zijn behouden thuiskomst tegemoet komt, als brandoffer aan jhwh zal opdragen. Wanneer het zijn dochter blijkt te zijn, een jong, maagdelijk meisje en zijn enige kind, offert hij het kind: ‘hij bracht zijn gelofte ten uitvoer.’ Jesaja klaagt: ‘Jullie slachten kinderen in de wadi’s, onder overhangende rotsen.’ Koning Josia bestrijdt de vruchtbaarheidscultus in 2 Koningen 23, 13: ‘Verder liet Josia de offerplaats Tofet in het Hinnomdal ontwijden, zodat niemand er meer zijn zoon of dochter als offer voor Moloch kon verbranden.’ Maar tot drie keer toe wordt weer opgebouwd wat Josia laat afbreken. Uiteindelijk lukt het om een eind te maken aan de heidense abominatie.
224
Sindsdien is het dal van Hinnom een vuilstortplaats, waar afval en lijken van geëxecuteerde misdadigers worden verbrand. Er smeult altijd wel ergens vuur en uit de lichamen die nog niet verbrand zijn, kruipen wormen. Een naargeestige plaats, ongetwijfeld, en niet een waar je voor je plezier zult rondwaren. Maar met een straf na de dood heeft het niets te maken. Gehenna staat voor het oude, het afval van vroeger, het verleden met zijn gruwelijke vruchtbaarheidsoffers die nu goddank officieel zijn afgeschaft. Jezus heeft het dus niet over een of andere straf in het hiernamaals, maar over de gevolgen van seksuele fantasieën in het leven hier en nu. Als je je verbeeldingskracht gebruikt om te fantaseren over vrouwen die je seksueel begeert, zegt hij, en als je je zaad ongeremd laat stromen, ga je niet vóóruit in de beschavingsevolutie, maar achteruit. Dan keer je terug, wat ontwikkeling van het menselijk bewustzijn betreft, tot de dagen van de vruchtbaarheidscultus met haar kinderoffers aan heidense goden. Een duurzame een-op-een-relatie met je ‘tegenover’ aangaan, één vlees worden, en toch niet terugvallen in de oude vruchtbaarheidscultuur, daar gaat het om. Het draait dus niet om de fysieke vruchtbaarheid als doel. Voor vrouwen ligt hierin de boodschap besloten: het doel van het huwelijk is niet langer het moederschap. Er is helemaal niets mis met het moederschap, integendeel – je zult baren en blij zijn met je kind. Kinderen zijn prachtige voorbeelden voor ons, want zij leven nog in het oceanische bewustzijn waarin ze een zijn met jhwh. Maar het moederschap is niet het expliciete doel van je liefdesrelatie. De focus in het huwelijk wordt verlegd van moederschap naar de relatie tussen man en vrouw zelf, van moeder naar minnares. Ken je man, neem zijn mannelijkheid
225
in je op. Ontwikkel je. En voor mannen is de boodschap: het gaat er niet om je vrouw te bevruchten. Word één vlees, verenig je met je vrouw, maar ga er niet van uit dat je zaadlozing het doel is van deze vereniging. Ga nog verder in de sublimering van je seksuele energie en leg je doel ergens anders, namelijk in de vereniging zelf, het een worden. Ken je vrouw, neem haar vrouwelijkheid in je op. Ontwikkel je. Uit de bijbelse evangeliën valt niet te concluderen dat de historische figuren Jezus en Maria Magdalena een fysieke liefdesrelatie hebben. Maar wel dat het onderricht van Jezus gericht is op het soort innerlijke ontwikkeling dat in fysieke liefdesrelaties plaats kan vinden, als beide partners de kwaliteit van hun ‘tegenover’ in zichzelf opnemen en zodoende streven naar vrijheid en liefde. Het lijkt wel alsof Jezus daarbij impliciet een taoïstisch of tantrisch aandoende seksuele discipline aanbeveelt, zoals die al in de Oudheid in het Verre Oosten ontwikkeld is. Ook in het taoïsme gaat het om elkaar ‘kennen’ in dubbele zin: elkaar beminnen, waardoor je elkaar leert kennen en de kwaliteit van je ‘tegenover’ in je opneemt. En ook daar gaat het niet om fysieke vruchtbaarheid en is er als het ware een offer nodig van de man: hij moet leren zichzelf seksueel te disciplineren om zijn zaadlozing zo lang mogelijk uit te stellen. Een officiële term ervoor is coïtus reservatus. Er is geen doel meer dan het proces van uitwisseling zelf: de weg is het doel, zou je kunnen zeggen. Hoe langer de geslachtsdaad namelijk duurt, hoe meer vrouwelijk yin de man in zich opneemt, en hoe meer mannelijk yang de vrouw absorbeert. Beschrijvingen van technieken om vrouwen zo veel mogelijk seksueel genot te bezorgen, zijn talrijk in de oudste Chinese geschriften. Er zijn allerlei legendarische verhalen waarin keizers
226
voortdurend verstrengeld zijn in seksuele omhelzingen, om het vrouwelijke te leren kennen en zichzelf te verzadigen met yin-energie. Het gaat daarbij niet om orgasmes, zeker niet om het orgasme van de man: dat wordt juist zo lang mogelijk uitgesteld en waar mogelijk geheel voorkomen. Het idee is dat mannen hun yang-kracht verliezen bij het ejaculeren. Ze moeten leren de yin-kracht van de vrouw in zichzelf op te nemen. Dan komen ze tot een innerlijke androgynie, die zelfs zou leiden tot een vorm van onsterfelijkheid. Ook in de tantrische traditie van India, die al duizenden jaren bestaat, is het de bedoeling om een seksuele vereniging te bereiken die zo lang mogelijk duurt, om tot maximale uitwisseling te komen. Er zijn onderzoekers die beweren dat de praktijk van de coïtus reservatus veel wijder verspreid is geweest dan alleen in het Verre Oosten en dat er ook in het Nabije Oosten en zelfs in Europa een ondergrondse traditie van bestaat. Gnostische groeperingen als de Ophieten en de Montanisten zouden de coïtus reservatus praktiseren, schrijft Barbara G. Walker in haar Woman’s Encyclopedia of Myths and Secrets. Ook het syneisaktendom, het ‘geestelijk huwelijk’ dat monniken beoefenden samen met een vrouw en dat tot in de Hoge Middeleeuwen voorkwam, zou volgens haar in feite gaan om het beoefenen van dit soort seksualiteit. De hoofse ridders die bereid zijn te sterven voor hun aanbeden Vrouwe zouden zich met hetzelfde bezig hebben gehouden. ‘Het meest mysterieuze element in hoofse liefde was de geheime liefdestechniek bekend als drudaria of karezza,’ schrijft Walker. ‘Dit kan alleen een westerse variant zijn geweest van het tantrische maithuna, het sacrament van de coïtus reservatus. Alleen dit kan het feit verklaren dat het ging om een combinatie van fysieke en spirituele extase.’ De hoofse dichters hielden dit geheim, schrijft ze, en lichtten alleen een tipje van
227
de sluier op wanneer ze beschuldigd werden van wellust. ‘Zij beweerden dat hun doel niet zelfzuchtig genot was maar alleen het tot verrukking brengen van de dame. Montanhagol schreef: “Een minnaar mag nimmer iets wensen wat zijn geliefde dame zou onteren,” waarbij hij het waarschijnlijk heeft over ongewenste zwangerschap.’ Aldus Walker. Meer onderzoek op dit gebied lijkt me dringend gewenst. Er is uit de tantrische traditie al veel bekend over het fysieke proces dat dit soort vrijen met zich meebrengt. Er vindt daarbij zelfs, als het ware, een ‘bekering’ of omkering plaats op het fysieke vlak. De penis die gewend is om reflexmatig een gevende beweging te maken, namelijk het zaad uit te storten, verandert in een absorberend orgaan en neemt de vrouwelijke energie vanuit het vrouwelijke geslachtsorgaan in zichzelf op. De vagina, het receptieve orgaan bij uitstek, begint te geven, over te vloeien van melk en honing: de vrouwelijke energie uit te storten. Het feit dat Jezus in alle vier de evangeliën door een vrouw gezalfd wordt met kostbare olie zou heel goed kunnen wijzen op een dergelijke betekenis. ‘Ze doet dit voor mijn begrafenis,’ zegt Jezus en de dood die hier wordt voorbereid, is dan de dood van het mannelijke, gemakzuchtige egoïsme. Er is wel vaker geopperd dat de leer van Jezus allerlei elementen bevat die uit het Verre Oosten stammen, boeddhistische of taoïstische aspecten. Als je de ontmanning waarvan in Matteüs 19 sprake is, wilt verenigen met het gebod om één vlees te worden dat in dezelfde passage staat, en als je daaraan ook nog het fragment uit de Bergrede koppelt waarin Jezus zich keert tegen seksueel fantaseren – met verwijzing naar de oude vruchtbaarheidsriten als afschrikwekkende consequentie van atavistische lust-
228
beleving – dan lijkt dat in de richting te wijzen van een aanmoediging tot seksuele zelfdiscipline in deze zin. Het valt niet te bewijzen. Maar als hypothese is het een interessante gedachte. Ik beweer niet dat Jezus een tantrische goeroe is, laat dat duidelijk zijn. Maar ik denk wel dat zijn leer zo veelomvattend is dat zij alle aspecten van het leven omvat, ook het meest basale, dat van de seksualiteit. En dat de principes van naastenliefde en innerlijke vrijheid die zich zo duidelijk in die leer aftekenen, ook op het seksuele vlak betrokken kunnen worden en dan wijzen in de richting van de eerbiedwaardige traditie van de seksuele discipline die bijvoorbeeld in het taoïsme en het tantrisme tot uiting komt. Zou de boze non in Vézelay het boek De Da Vinci Code gelezen hebben? Het is niet zo gek dat de vruchtbaarheidsriten die Dan Brown beschrijft in zijn roman schokkend zijn voor trouwe aanhangers van de rooms-katholieke kerk. Hoe ziet Brown namelijk dit vruchtbaarheidsritueel? De hoofdpersoon Sophie beschrijft de scène waarvan zij als jong meisje onvrijwillig getuige was, als volgt. Een groep mannen en vrouwen staat in een cirkel, in zwarte en witte gewaden, met gouden schijven in hun handen. Ze chanten – scanderen – een ritueel gezang, luider en luider, en sneller en sneller. In het midden van de groep ligt een man, Sophies grootvader, de grootmeester van de Priorij van Sion, op zijn rug op een laag altaar, naakt op een zwart gezichtsmasker na. Boven op hem zit, eveneens naakt maar met een wit masker, Sophies grootmoeder. Ze copuleren. Ze bewegen ritmisch op het geluid van het chanten, sneller en sneller, terwijl de cirkel zich verkleint, tot de groep ten slotte om hen heen knielt, waarna het paar te midden van een donderend gebrul een climax bereikt.
229
Zo stelt een moderne auteur, bekend met pornografie, zich een heilig huwelijk voor als eredienst aan de Godin. Doel en climax is het klaarkomen. Bij de vruchtbaarheid draait alles inderdaad om de zaadlozing; zonder zaadlozing geen vruchtbaarheid. Maar uit de gegevens in de Bijbel over Jezus en seksualiteit kun je met geen mogelijkheid destilleren dat hij een vruchtbaarheidsritueel gepraktiseerd zou hebben, laat stáán een ritueel dat draait om een zaadlozing als climax. (En uit de de meeste gnostische geschriften nog veel minder, zoals we hebben gezien.) Het getuigt van ernstige onwetendheid en gebrek aan bijbelkennis van Brown dat hij suggereert dat dit het soort ritueel moet zijn geweest dat Jezus en Maria Magdalena bedreven, het ‘heilige huwelijk’ waardoor zij zwanger zou zijn geraakt. Jezus propageert weliswaar het huwelijk – maar vruchtbaarheid is juist niet het doel. Jezus offert zichzelf niet als vegetatiegod. Het gaat niet langer om zaad, ook niet om menselijk zaad. Hij wijst de vrouw niet af, integendeel – hij is de bruidegom die pleit voor duurzame relaties. Maar de macht van de moeder wijst hij wel af. Jezus heeft het in de evangeliën ook nergens over zijn kinderen. Dat hij bevallingen heeft meegemaakt, ligt voor de hand. Hij is ook dol op kinderen. Maar in zijn aanbevelingen voor het huwelijk gaat het niet om kinderen maken. Zaad en moederschap horen bij elkaar. Wie een vrouw vult met zaad, maakt potentieel, in principe, een moeder van haar. Seks die daarop gericht is, lijkt Jezus juist af te wijzen. Als je jezelf seksueel prikkelt met fantasieën en dus ook mechanisch ejaculeert, ben je machteloos overgeleverd aan de moeder, aan de vruchtbaarheidscultus van weleer. Alleen een man die zichzelf symbolisch ontmant, dat wil zeggen, die de van nature aangeboren mannelijke reflex om seksueel te fantaseren en me-
230
chanisch te ejaculeren overwint, kan zich ontworstelen aan die atavistische moedermacht. En toch één vlees worden met zijn ‘tegenover’, en de kernkwaliteit daarvan in zich opnemen. Een man die zijn seksualiteit zo sterk sublimeert dat het orgasme niet langer het doel is, heeft niets meer om op terug te vallen als compensatie voor zijn angst voor de dood. De samenhang die in de allervroegste mens ontstond tussen sterfelijkheidsbewustzijn en vruchtbaarheid, raakt los. De dood van het individu was te verdragen dankzij de voortplanting: ten eerste door de roes die de angst voor de dood deed vergeten, ten tweede door het geruststellende besef dat vruchtbaarheid altijd voor nieuw leven zorgt. Nu is er geen roes meer, er is alleen nog helder water. Het Dionysische, de roes van seksuele wellust, offert zichzelf als het ware op om te versmelten met het Apollinische, het heldere bewustzijn. La petite mort, het orgasme, verdwijnt als doel van de seksuele vereniging. In al zijn naaktheid verschijnt dan de angst voor die andere dood, de definitieve dood van het individu. Om een dergelijk niveau van sublimering te bereiken, moet een man zijn angst voor de dood overwinnen. En dat doet Jezus dan ook. Zijn angst is immens: ‘Hij werd overvallen door doodsangst,’ lezen we bijvoorbeeld in Lucas 22, ‘maar bleef bidden; zijn zweet viel in grote druppels als bloed op de grond.’ Maar hij weigert de beker niet, hij drinkt hem tot de laatste druppel leeg en hij geeft zich vrijwillig over aan de dood. En juist die dood blijkt naar zijn opstanding te leiden. Psychologisch ligt het ongetwijfeld ingewikkelder. Er is in de lust van de seksueel actieve man ook het verlangen naar de ‘kleine dood’ die het orgasme vertegenwoordigt, het loslaten en ontspannen, het doven van de lust zelf.
231
Mannelijke lust bevat kennelijk ook een zeker doodsverlangen, zoals veel mannelijke activiteit een zeker doodsverlangen of ten minste een doodsverachting lijkt te bevatten. Dit element, het thanatos-aspect van de psychologische ontwikkeling, laat ik hier verder buiten beschouwing om de lijn van mijn betoog overzichtelijk te houden. Taoïsten geloofden dat een totale vereniging van yin en yang tot fysieke onsterfelijkheid zou leiden. In tantra is verlichting het uiteindelijke doel – de ego-dood. De mythe van Jezus die zich laat kruisigen en vervolgens op een hoger niveau weer herrijst, vertelt ons dat het gaat om het overwinnen van de emoties ten aanzien van de dood die onder andere leiden tot seksuele onbeheersbaarheid. Dat is de weg naar de verlichting, het koninkrijk der hemelen. Nogmaals, het zij verre van mij om te suggereren dat het in de evangeliën uitsluitend gaat om tantrische praktijken, om seksuele zelfbeheersing. De leer die Jezus verkondigt is diepzinnig en veelomvattend. Het ontwikkelingsmodel dat Jezus demonstreert door zijn zelfovergave, kruisdood en opstanding, werkt in de menselijke psyche op alle niveaus. In navolging van Christus bereikt de mens een steeds hoger niveau, totdat een geestelijk kristallisatiepunt optreedt waar innerlijke vrijheid gelijkstaat aan liefde. Wat ik hier suggereer, is dat het model óók werkt op het meest aardse, fysieke plan, dat van de seksuele vereniging tussen man en vrouw. Ik vind in de Bijbel geen bewijs dat Jezus dit aardse element afgewezen zou hebben. Integendeel – er zijn juist allerlei aanwijzingen te vinden dat hij zichzelf presenteert als de goddelijke bruidegom, liefhebber van de vrouw en het vrouwelijke. En dat hij pleit voor duurzame liefdesrelaties tussen mensen en hun ‘tegen-
232
over’, als vehikel voor de innerlijke ontwikkeling die leidt naar het koninkrijk. Diezelfde boodschap vind ik terug in het Evangelie van Thomas.
233
13 De eenling in de bruidskamer
De vondst van het Evangelie van Thomas geldt voor veel theologen en historici als een van de belangrijkste ontdekkingen van onze tijd, het meest opwindend van de hele Nag Hammadi-collectie. Het boek bevat geen biografie van Jezus, geen verhalen; er staan alleen uitspraken in. Er is dus geen mythologie, zou je kunnen zeggen, alleen wijsheidsleer. De meeste theologen geloven dat ten minste een aantal van deze uitspraken van Jezus zelf moet zijn. Het geschrift wordt wel ‘het vijfde evangelie’ genoemd. Voor het Jesus Seminar scoort het Thomas-evangelie zeer hoog. Het Jesus Seminar is de club van vooraanstaande theologen in Amerika die met elkaar tot overeenstemming trachten te komen over wat in het Nieuwe Testament authentieke uitspraken van Jezus zijn en wat hem later door christelijke auteurs in de mond is gelegd. Ze stemmen over elke uitspraak. In feite is Thomas volgens hen, wat authenticiteit betreft, niet te onderscheiden van de canonieke evangeliën: het is een combinatie van echt en onecht. Volgens Gilles Quispel, die zijn halve leven met dit evangelie bezig is geweest en er een boeiend boek over schreef, Het Evangelie van Thomas, zijn er belangrijke inhoudelijke overeenkomsten tussen Thomas en het Evan-
234
gelie van Johannes. Beide presenteren het koninkrijk van God niet als een toekomstige heilsverwachting, maar als een staat van bewustzijn die nu al aanwezig en bereikbaar is – het eeuwigheidsleven. Dit ‘Leven’, zoé in het Grieks, is iets anders dan het gewone leven van alledag, het eindige leven: dat is in het Grieks bios. Maar Johannes preekt geen seksuele onthouding en Thomas wel, meent Quispel. Sommige uitspraken in Thomas wijzen volgens hem ten minste op ascese, op het afwijzen van seksualiteit. En omdat de Jezus in de Bijbel per se geen asceet is, kunnen die uitspraken dan niet authentiek zijn. Daarom moet het geschrift een combinatie van twee verzamelingen spreuken zijn, stelt hij. De oorspronkelijke tekst, volgens hem vóór het jaar 140 in Edessa geschreven, berust volgens hem op twee bronnen. De oudste daarvan, ontstaan rond 40 na Christus, zou afkomstig zijn van de joodse christenen die uit Jeruzalem zijn verdreven en dan ergens in het Judese land leven. Deze joods-christelijke bron is volgens Quispel in veel gevallen zelfs authentieker dan de latere canonieke evangeliën. De andere bron moet een tekst zijn die ongeveer 100 na Christus is opgeschreven door Alexandrijnse enkratieten. Deze Alexandrijnse bron brengt verdraaiingen aan om Jezus’ leer te laten kloppen met het Alexandrijnse ascetisme, meent Quispel. Ik heb een ander voorstel. Misschien is het niet nodig om Thomas te splitsen. Wanneer je de uitspraken leest met de mogelijkheid in je achterhoofd dat het gaat om een verder stadium van sublimering van lust, zou het hele boek innerlijk kloppen, en ook sporen met wat er in de canonieke evangeliën staat. Ik kan niet zeggen dat ik alle uitspraken van Thomas begrijp, maar er zijn er een paar die ik duidelijk anders interpreteer, op grond van mijn onderzoeksgegevens; niet als aansporingen tot een ascetisch
235
leven. Een mythische of symbolische ontmanning leidt immers, hebben we in de mythen gezien, niet tot het celibaat, maar juist tot een fysieke vereniging van man en vrouw op een hoger niveau van evolutie. Dat ondersteunt mijn hypothese dat Jezus ook hier aanwijzingen zou kunnen geven over de manier waarop seksuele begeerte kan worden getransformeerd of gesublimeerd binnen de seksuele relatie. Dat het niet gaat om ascese maar juist om het verenigen van de tegenpolen, het één vlees worden, blijkt volgens mij uit talloze uitspraken. Ik citeer telkens uit de vertaling van Riemer Roukema in zijn boek Het evangelie van Thomas, omdat die letterlijker is dan die van Quispel. Neem bijvoorbeeld logion nummer 7. ‘Jezus zei: Gelukkig is de leeuw die door de mens wordt opgegeten, en de leeuw wordt mens. En vervloekt is de mens die door de leeuw wordt opgegeten, en de leeuw wordt mens.’
Quispel interpreteert dit als een oproep tot het overwinnen van de vleselijke lust, gesymboliseerd door de leeuw. Ter illustratie vertelt hij een verhaal uit het apocriefe geschrift Handelingen van Paulus. De apostel Paulus had in de woestijn een leeuw ontmoet, die gedoopt wilde worden. Paulus greep de leeuw bij de manen en dompelde hem driemaal onder in het water van een beek. Daarop keerde de leeuw terug naar de woestijn. Toen hij een leeuwin ontmoette, volgde hij haar niet om met haar te paren, zoals hij vroeger gedaan zou hebben; hij sloeg op de vlucht. Het water van de doop had het vuur van de lust
236
gedoofd. De leeuw was mens geworden. ‘De leeuw was enkratiet geworden’, schrijft Quispel met humor. Maar is het verstandig om deze uitspraak te verhelderen aan de hand van een later geschreven enkratitisch geschrift? Ik denk eerder dat niet-begrijpende asceten met deze uitspraak van Jezus op de loop zijn gegaan en er in de Handelingen van Paulus een vluchtende leeuw van hebben gemaakt. Net zoals ze zelf wegvluchten van die griezelige seksualiteit. Laten we de uitspraak eens op zijn eigen merites bekijken. Ik interpreteer de leeuw dan inderdaad als het dierlijke in de mens, de gerichtheid op bevruchting. De mens die deze innerlijke leeuw in zichzelf heeft ‘opgegeten’, dat wil zeggen opgenomen en verteerd, heeft de vitale kracht van de leeuw in zijn buik, en wordt een echt mens, een verder geëvolueerd mens. Maar als de mens zichzelf door deze dierlijke reflex tot bevruchting laat opeten, en desondanks als een mens rondloopt op aarde, dan is hij vervloekt. Dan reageert hij namelijk als een dier op seksuele prikkels en niet als een mens. In de vrijere vertaling van Bram Moerland is dit nog iets makkelijker te begrijpen: ‘Jezus zei: De leeuw die mens wordt, gegeten door de mens, is gezegend. De leeuw die mens wordt, gegeten door de leeuw, is vervloekt.’
Logion 18 gaat als volgt. ‘De leerlingen zeiden tot Jezus: Zeg ons hoe ons einde zal zijn. Jezus zei: Hebben jullie dan het begin ontdekt, dat jullie het einde zoeken? Want
237
waar het begin is, daar zal het einde zijn. Gelukkig is wie aan het begin zal staan, dan zal hij het einde kennen en niet sterven.’ Wat is het begin? Is het niet het scheppingsverhaal in Genesis, waar de man en de vrouw door jhwh geschapen zijn om één vlees te worden? Wie dat doet, zal uiteindelijk de energie van zijn ‘tegenover’ in zichzelf opnemen en de angst voor de dood overwinnen. Logion 22 is waarschijnlijk de meest geciteerde uitspraak uit heel Thomas. ‘Jezus zag kinderen die gezoogd werden. Hij zei tot zijn leerlingen: Deze kinderen die gezoogd worden lijken op hen die het koninkrijk binnengaan. Zij zeiden hem: Zullen we dan als kinderen het koninkrijk binnengaan? Jezus zei hun: Wanneer jullie de twee één maken, en wanneer jullie de binnenkant maken als de buitenkant en de buitenkant als de binnenkant en de bovenkant als de onderkant, en wanneer jullie het mannelijke en het vrouwelijke verenigen opdat het mannelijk niet mannelijk is en het vrouwelijke niet vrouwelijk, wanneer jullie ogen maken in plaats van een oog en een hand in plaats van een hand en een voet in plaats van een voet en een evenbeeld in plaats van een evenbeeld, dan zullen jullie het koninkrijk binnengaan.’
238
Quispel citeert hier Plato, die in zijn Symposion de androgyne herkomst van de mens in mythevorm behandelt. Aristophanes vertelt daar over de oorsprong van de liefde. Eens waren man en vrouw met hun lichamen verbonden en gingen ze als een soort bolmensen op handen en voeten door het leven. Maar ze waren arrogant en trots en de goden spleten hen in tweeën. ‘Sedertdien is er een ingeplante Eros naar elkaar bij de mensen, die de oorspronkelijke eenheid herstelt en die tracht van de twee een te maken en de menselijke natuur te helen.’ Het gaat hier dus om de erotische liefde, die zoals ik heb betoogd de evolutie voortstuwt tot steeds hogere trappen van beschaving en uiteindelijk zal leiden tot eenwording in het mannelijke en het vrouwelijke ideaal, vrijheid en liefde. In vroegchristelijke kringen zijn er allerlei mensen die dit ideaalmodel van de androgynie weerspiegeld zien in Genesis 1, 27. Daar lezen zij niet ‘man en vrouw schiep hij hen’, maar ‘man en vrouw schiep hij hem’ – namelijk, het eerste prototype van de mens, dat later in tweeën wordt gesplitst. Het idee van de androgynie heeft door de eeuwen heen allerlei denkstromingen beziggehouden. Mensen als Jacob Böhme, Willem Gerard Brill en Johan Herman Gunning schreven erover, en het staat aan de basis van de alchemie. ‘Het is het enige punt waarop Freud en Jung het eens waren,’ zei Quispel tegen mij. ‘In de man huist een vrouwelijke kern en in de vrouw een mannelijke.’ Deze logion 22 ondersteunt volgens mij de visie dat Jezus de androgynie ziet als een lichamelijk proces, en absoluut geen ascetische aansporing geeft om van seks af te zien. Hier staat immers niet dat de discipelen gevraagd wordt het mannelijke en het vrouwelijke af te leggen of te overstijgen, nee, ze moeten het mannelijke en het vrouwelijke verenigen. Dan worden alle tegenstellingen ver-
239
zoend en kunnen ze het koninkrijk van het bewustzijn in gaan. Mysterieuzer is logion 11. ‘Jezus zei: Deze hemel zal voorbijgaan en de hemel daarboven zal voorbijgaan. De doden leven niet en de levenden zullen niet sterven. Toen jullie het dode aten, maakten jullie het levend. Wanneer jullie in het licht komen, wat zullen jullie dan doen? Toen jullie één waren, werden jullie tot twee. Maar wanneer jullie tot twee worden, wat zullen jullie dan doen?’
Wat kan het betekenen dat mensen het dode aten en het levend maakten? Quispel ziet het als bewijs van de enkratitische boodschap. Hij vertaalt: ‘Eens, toen jullie hebt gegeten wat doodde, hebben jullie de dood levend gemaakt.’ Deze macabere woordkeus, zegt hij, betekent dat de mens van de seksualiteit heeft gegeten, waarop de doodstraf stond, waardoor de dood in de wereld is gekomen en de mens in man en vrouw is opgesplitst. Het lijkt me vergezocht. Er staat geen doodstraf op seksualiteit in het scheppingsverhaal, maar op het eten van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad. Dat wil zeggen, als je het mythisch interpreteert: de scheppende verbeeldingskracht schept zowel de lust, als de persoonlijkheid, als het besef dat we niet eeuwig leven – en creëert vervolgens allerlei fantasieën over de gruwelen van de dood. Maar jhwh zegt niet in Genesis: ‘Ik verbied jullie ten strengste om één vlees te worden! Als jullie
240
dat wagen, dan sla ik jullie dood!’ Integendeel, één vlees worden is het onontkoombare gevolg van de schepping tot man en vrouw: ‘Zo komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan zijn vrouw, met wie hij één vlees wordt.’ Waarom niet letterlijker nemen wat er staat in logion 11? Wanneer je iets eet wat dood is, een dood dier, dan maak je het levend, omdat je het opneemt in je levende lichaam. In spiritueel opzicht betekent dit misschien dat je met je bewustzijn van een dode letter een levende waarheid kunt maken. De uitspraak als geheel lijkt mij iets over het bewustzijn te zeggen, over het licht dat levend is en niet verdeeld. Het bewustzijn maakt levend wat dood is en blijft bestaan, ook nadat alle hemelen vergaan zijn. Alleen zolang mensen zichzelf ervaren als gescheiden, is dat bewustzijn problematisch. Dat eenheid het doel is, juist tussen mensen onderling, blijkt ook uit uitspraak 48. ‘Jezus zei: Als twee mensen in dit ene huis vrede met elkaar sluiten, dan zullen zij tot de berg zeggen: ga weg, en hij zal weggaan.’ Vrede tussen man en vrouw kan bergen verzetten. Frappant is uitspraak 53. ‘Zijn leerlingen zeiden hem: Is de besnijdenis ergens goed voor of niet? Hij zei hun: Als ze ergens goed voor was, dan zou hun Vader hen besneden uit hun moeder geboren laten worden. Maar de ware besnijdenis is geestelijk en is heel nuttig.’ Dat Jezus het hier openlijk over een geestelijke besnijdenis heeft, ondersteunt mijn hypothese dat het in Matteüs 19 – waar hij in één adem het huwelijk predikt én de vrijwillige ontmanning – ook gaat om een volgend stadium van sublimering van de begeerte, waarin de vereniging van man en vrouw beter gerealiseerd wordt, fysiek en psychisch. Ingaan in het koninkrijk, daar gaat het om bij Thomas,
241
net zoals in de canonieke evangeliën. En net als daar wordt het koninkrijk vergeleken met een bruidskamer, de plaats waar de lichamelijke vereniging tussen man en vrouw feestelijk wordt gevierd. Mensen die de androgynie bereikt hebben – ik zou dus zeggen: die vrijheid en liefde in zichzelf hebben gerealiseerd – kunnen deze staat van bewustzijn binnengaan. Zij worden ‘eenlingen’ genoemd, zoals bijvoorbeeld in logion 75. ‘Jezus zei: Velen staan bij de deur, maar het zijn de eenlingen die de bruidskamer binnengaan.’ Eenling worden, monachos – waarvan ons woord ‘monnik’ stamt – doe je dus door het mannelijke en het vrouwelijke in jezelf te verenigen. Dat is kennelijk het doel van het onderricht van Jezus. Het is een van de paradoxen van de taalgeschiedenis. Monniken leven celibatair, maar hun benaming betekent oorspronkelijk juist man én vrouw worden, door duurzame innige verstrengeling van het mannelijke en het vrouwelijke. Thomas is zover nog niet; hij noemt zichzelf bescheiden een tweeling. Het Thomas-evangelie heet wel zo, maar het zou eigenlijk het Judas-evangelie moeten heten. De eerste zin is namelijk: ‘Dit zijn de geheime woorden die Jezus de Levende heeft gesproken en die Didymus Judas Thomas heeft opgeschreven.’ Didymus is Grieks, Thomas Hebreeuws voor tweeling. Er staat dus dat ‘de tweeling Judas, de tweeling’ het boek geschreven heeft. Een tweeling die hoopt ooit als eenling de bruidskamer binnen te kunnen gaan. Bijzonder intrigerend, om niet te zeggen verwarrend en duister, is logion 61. ‘Jezus zei: Twee mensen zullen uitrusten op een bed,
242
de één zal sterven, de ander zal in leven blijven. Salome zei: Wie ben jij, man? Wat heb je onverhoeds mijn bed beklommen en van mijn tafel gegeten! Jezus zei haar: Ik ben degene die afkomstig is van mijns Gelijke. Mij is gegeven van de dingen van mijn Vader. Salome zei: Ik ben jouw leerling. Jezus zei haar: Daarom zeg ik: Wanneer hij (aan mij) gelijk is, dan zal hij vol licht worden, maar wanneer hij verdeeld is, dan zal hij vol duisternis worden.’
In Lucas 17, 34 vinden we de beginregels van deze logion: ‘Ik zeg jullie: die nacht zullen er twee in één bed liggen: de een zal worden meegenomen, de ander achtergelaten.’ Het gaat daar om de dag dat de Mensenzoon zal komen. Stel nu eens dat de uitspraak werkelijk slaat op dat wat er in een bed gebeurt als er twee samen liggen in een tantrische seksuele vereniging. Wat betekent het dan? Dat de een zichzelf offert en de ander juist tot leven komt, misschien? Ik weet het niet zeker. En wie is Salome? In Marcus 15, 40 komt een Salome voor die, samen met Maria uit Magdala en Maria de moeder van Jacobus, Jezus volgt en uit eigen middelen voor hem zorgt. Kan het zijn dat Jezus met haar het bed deelt? Salome lijkt hem op de man af te vragen waar hij zijn seksuele wijsheid en kracht vandaan haalt. Jezus antwoordt dat hij afkomstig is van God, het scheppende en eeuwige bewustzijn, en dat iedereen die in zichzelf die
243
twee mannelijke en vrouwelijke aspecten van het bewustzijn verenigt, het worden en het zijn, verlicht wordt. Misschien dat Salome alleen maar aangeeft dat Jezus’ onderricht óók gaat over seksualiteit en voedsel, wat ze niet had verwacht toen ze deze leraar begon te volgen. Maar misschien moeten we het gewoon letterlijk nemen en is Salome een van Jezus’ tantrische leerlingen. Het kan zelfs zijn dat zij de werkelijke partner van de historische Jezus is geweest, en dat Maria Magdalena alleen in mythische zin gekoppeld is aan de held van het grote christelijke verhaal. Ik moet toegeven dat ik op dit punt in het duister tast. Maar de suggestie van Quispel dat Jezus op Salome’s bed is gaan zitten juist om haar ervan te overtuigen dat ze géén seks moet hebben, vind ik niet bepaald overtuigend. Ook de vrouw in Lucas 11 die Jezus’ moeder wil vereren en mild terechtgewezen wordt, komt langs in Thomas. Logion 79: ‘Een vrouw uit de menigte zei hem: Gezegend de schoot die jou heeft gedragen en de borsten die jou hebben gevoed. Hij zei haar: Gezegend zij die het woord van de Vader hebben gehoord en er waarachtig aan hebben vastgehouden. Want er komen dagen dat jullie zullen zeggen: Gezegend de schoot die nooit is bevrucht en de borsten die geen melk hebben gegeven.’ Dit gaat ver, verder dan in de Bijbel. Maar kan het zijn dat Jezus vooral weer wijst op de noodzaak tot spirituele ontwikkeling en de aandacht van de vruchtbaarheid wil afleiden? Kinderen opvoeden is nogal een klus en als vrouw kun je jezelf erin verliezen. Gezegender is een vrouw die haar leven aan haar spirituele ontwikkeling wijdt. Zo kun je ook 105 interpreteren: ‘Jezus zei: Wie vader en moeder zal kennen, zal een hoerenzoon genoemd wor-
244
den.’ Het is een forse uitspraak. ‘Schandelijke verdachtmaking van een enkratiet, die aan Jezus wordt toegedicht,’ fulmineert Quispel. Maar bekijk het eens zo. Prostitutie is, voor zover we weten, ontstaan uit precies die vruchtbaarheidscultus waarvan Jezus zo duidelijk afstand neemt. Prostituees zijn er om je zaad in te lozen, niet om een proces van wederzijdse beïnvloeding mee aan te gaan, waarin je beiden als het ware langs de ontwikkelingsspiraal opstijgt. Hier is weer die associatie van vruchtbaarheid, zaad en verwerpelijke godinnencultus. Fysiek vaderschap en fysiek moederschap zijn als doel van het leven en als doel van het huwelijk verleden tijd, lijkt Jezus te zeggen. Ze behoren tot een vroegere fase in de evolutie, die van de vruchtbaarheidsreligies met hun tempelprostitutie. Dat het juist wel de bedoeling is om toch te vrijen en de bruiloft te vieren, lezen we in logion 104: ‘Zij zeiden tot Jezus: Kom, laten we vandaag gaan bidden en vasten. Jezus zei: Wat voor zonde heb ik dan gedaan of waarvoor ben ik bezweken? Maar wanneer de bruidegom de bruidskamer uit gaat, laten ze dan vasten en bidden.’ Wanneer je het opgeeft, wanneer je de relatie met je ‘tegenover’ niet meer aankunt, bid dan, en vast dan. Het is natuurlijk extreem moeilijk te begrijpen voor de prepuberale cultuur waarin deze wijsheidsleer gepredikt wordt. Het ziet ernaar uit dat Jezus dat zelf ook weet, en er rekening mee houdt dat zijn leer pas over lange tijd begrepen zal worden. Dat blijkt uit logion 10. ‘Jezus zei: Ik heb een vuur op de wereld geworpen en kijk, ik bewaar het totdat het opvlamt.’
In logion 112 zegt Jezus: ‘Wee het lichaam dat afhanke-
245
lijk is van de ziel; wee de ziel die afhankelijk is van het lichaam.’ Is dat dan soms een gnostisch-dualistische uitspraak waaruit zou blijken dat Jezus het aardse lager aanslaat dan het geestelijke? Ik denk het niet. De ziel is niet hetzelfde als de geest of het bewustzijn: ‘ziel’ staat voor wat wij tegenwoordig de emoties noemen. Als je lichaam zich voegt naar al je emoties of als je emoties afhankelijk zijn van wat er met je lichaam gebeurt, dan heb je een moeilijk leven. Onze westerse cultuur van nu is een emotiecultuur; we accepteren dat we afhankelijk zijn van onze emoties en we vinden dat we elke emotionele gril fysiek moeten opvolgen. Met deze uitspraak beklaagt Jezus mensen zoals wij. Er is een klassiek verhaal waarin de mens vergeleken wordt met een bespannen koets met paarden, een koetsier en een heer die in de koets zit. Gurdjeff noemt het verhaal, maar wellicht is het veel ouder en stamt het van Plato. De koets is dan het lichaam; de paarden zijn de levenskrachten. De koetsier is de persoonlijkheid – de Jezus in Thomas zou zeggen ‘de ziel’. En binnen in de koets zit degene die de heer van dit alles zou moeten zijn, de baas, het bewustzijn. Als de koetsier de baas is, wat bij de meesten van ons vaak het geval is, slaat de koets allerlei verkeerde wegen in. Pas als de koetsier een gehoorzame dienaar van het bewustzijn is, gaat het goed. Maria de leerling van Jezus, dus laten we maar zeggen Maria Magdalena, komt ook voor in het Thomas-evangelie. Logion 114 luidt: ‘Simon Petrus zei hun: Laat Maria van ons weggaan, want vrouwen zijn het leven niet waard. Jezus zei:
246
Kijk, ik zal haar meetrekken Om haar mannelijk te maken, Zodat ook zij een levende geest wordt Die op jullie, mannen, lijkt. Want iedere vrouw die zich mannelijk maakt Zal het koninkrijk der hemelen binnengaan.’
Het is het ‘Leven’ dat vrouwen volgens Petrus niet waard zijn. Niet het Griekse woord bios, het gewone leven, maar het woord zoé – het eeuwigheidsleven, het goddelijke, intense, geestelijke leven in het hier en nu. Jezus zou zeggen: het koninkrijk der hemelen. Boeddhisten zouden zeggen: het leven als een verlichte. Moderne mystici zouden kunnen zeggen: het leven als zelfgerealiseerde, samenvallend met het eeuwige, keuzeloze bewustzijn. Jezus heet in dit evangelie vaak ‘de Levende’. Petrus vindt dat dus niets voor vrouwen, en daarin staat hij in zijn tijd bepaald niet alleen. Jezus zegt hier dat vrouwen wel degelijk mee kunnen doen in dit geestelijke leven, mits ze zich vermannen, dat wil zeggen: hun mannelijke kern activeren. En dat heeft Maria Magdalena met de hulp van haar geliefde Jezus kennelijk gedaan.
247
14 De androgyne Maria Magdalena
Jezus is een androgyne bruidegom en Maria Magdalena, zijn tegenspeelster in de christelijke mythe, is een androgyne vrouw. Christelijke vrouwen van alle tijden moeten in Maria Magdalena een soortgenoot gezien hebben die niet alleen de liefde dient, maar ook innerlijke en uiterlijke vrijheid voor zichzelf heeft gerealiseerd. Dat kun je alleen al zien aan het feit dat zij vooral in (relatief) geëmancipeerde tijden een rolmodel is, en in ongeëmancipeerde tijden enigszins van het toneel verdwijnt. Haar populariteit is niet altijd even groot geweest; die golft door de eeuwen heen op en neer. In eeuwen waarin vrouwen enige bewegingsvrijheid hebben, is de Magdaleense een belangrijke heilige; in cultuurperioden waarin de mannelijke dominantie toeneemt, vervaagt haar beeld. Rond het begin van onze jaartelling moet er een periode zijn geweest, te oordelen naar alle geschriften, bijbelse en gnostische, waarin vrouwen redelijk veel vrijheid hebben. In elk geval kunnen ze belangrijke religieuze posten bezetten. Het is weliswaar een patriarchale cultuur, maar daarbinnen is het voor vrouwen toch mogelijk om in de leer te gaan bij een wijsheidsleraar, om in gemeenten voor te gaan, te profeteren en in tongentaal te spreken. En Ma-
248
ria Magdalena is in die eerste christengemeenschappen een belangrijke figuur. Dat blijkt alleen al uit het feit dat er ten minste één evangelie naar haar is genoemd. In het Thomas-evangelie zegt Jezus openlijk dat hij haar man maakt. Op alle gelovigen in de eerste eeuwen van onze jaartelling, gnostici en niet-gnostici, moet Maria Magdalena zeer androgyn zijn overgekomen. De gnostische Maria Magdalena is de perfect ontsekste vrouw, de ingewijde lerares die geen sprankje vrouwelijkheid meer in zich heeft. En de bijbelse Maria Magdalena moet, in de ogen van de eerste-eeuwers, méér zijn dan alleen maar een vrouw. Zij is namelijk de vrouw van wie de evangelist Lucas schrijft dat er zeven duivels bij haar zijn uitgedreven. En wat dat zijn, daarover laat de eersteeeuwse Philo van Alexandrië geen twijfel bestaan: dat zijn de vrouwelijke zwakheden zoals begeerte, angst en dierlijke passies. Philo schrijft: ‘De ziel heeft als het ware een woning, met gedeeltes voor mannen en voor vrouwen. Voor de man nu is er een plaats waar heel ordelijk de mannelijke gedachten wonen: wijs, gezond, rechtvaardig, oordeelkundig, vroom, vervuld van vrijheid en moed, en vertrouwd met wijsheid. Het gedeelte voor de vrouwen is een plaats waar meningen van vrouwen ronddwalen en waar meningen leven die aanhangers zijn van het vrouwelijk geslacht. En het vrouwelijk geslacht is irrationeel en vertrouwd met dierlijke passies, angst, verdriet, plezier en begeerte, van waaruit ongeneeslijke zwakheden voortkomen en onbeschrijflijke ziekten.’
Ik citeer uit het boek Maria Magdalena, de mythe voorbij van Esther de Boer.
249
Tijdgenoten van Philo die het verhaal horen over Maria Magdalena, van wie zeven demonen zijn uitgedreven door Jezus, moeten dus wel concluderen dat Jezus haar mannelijk gemaakt heeft. ‘De man staat symbool voor de rede en de vrouw voor de zintuiglijke waarneming,’ legt De Boer uit. ‘Mannen zijn in aanleg “mannelijk” en vrouwen zijn in aanleg “vrouwelijk”. Vrouwen kunnen echter “mannelijk” gemaakt worden en mannen kunnen tot “vrouwelijkheid” vervallen.’ De mythische Maria Magdalena heeft haar wellustige begeerte overstegen. De Maria die de zuster is van Marta, is niet meer uitsluitend bezig met mannen bedienen en eten koken. Wanneer Marta klaagt dat haar zuster haar niet helpt bij het eten koken, prijst Jezus Maria juist omdat ze dat niet doet, en liever als een discipel aan zijn voeten blijft zitten luisteren. Als we alle Maria’s in de evangeliën samen bekijken, dan heeft zij een rol die in de patriarchale cultuur van haar tijd eerder duidt op een mannelijk soort bewegingsvrijheid dan op vrouwelijke onderdanigheid en exclusieve gerichtheid op de rol van moeder en echtgenote. Nergens in de evangeliën is sprake van haar moederschap, van een kind of kinderen. Als ze kinderen heeft, dan weet ze haar moederrol in elk geval briljant te combineren met haar spirituele queeste, en slaat ze deze laatste hoger aan. Deze vrouw heeft kennelijk haar huis en hof verlaten en is Jezus gevolgd. In alle vier de evangeliën is zij een discipel van Jezus, iemand uit zijn intieme kring van volgelingen aan wie hij zijn wijsheidsleer openbaart. In drie van de vier is ze niet alleen discipel maar ook apostel, en zelfs apostola apostolorum, de eerste opstandingsgetuige. In het Lucas-evangelie wordt ze bovendien beschreven als een van de mensen die Jezus uit eigen middelen onderhouden. Ze heeft dus eigen middelen – ze is wat je noemt
250
financieel zelfstandig. Een duidelijker teken van onafhankelijkheid is er bijna niet. Het zal voor de fantasierijke middeleeuwers aanleiding zijn om van haar een rijke vrouw te maken. In de tussenliggende eeuwen, de vroege Middeleeuwen, moeten vrouwen hun vrijheden inleveren en ook Maria Magdalena duikelt van haar voetstuk. Voor de westerse kerk verliest zij haar status van kroongetuige van de opstanding, en wordt ze een bekeerde hoer. In de elfde en twaalfde eeuw rijst haar ster weer, zelfs tot grote hoogte. Nu deert haar reputatie van zondige en bekeerde vrouw haar niet langer, integendeel, die maakt haar spannender en aantrekkelijker. In deze periode vertegenwoordigt zij, zoals we zagen, het geruststellende idee – geruststellend voor de mens uit deze ‘puberale’ cultuurfase – dat je seksueel actief kunt worden en dan toch nog kunt terugkeren tot kuisheid, mocht je dat willen. Maar de legendarische Maria Magdalena is natuurlijk ook een geweldige avonturierster. Ze steekt in een bootje de Middellandse Zee over, van Israël naar Frankrijk. Direct na haar geslaagde landing begint ze met opvallende autoriteit de plaatselijke bevolking te bekeren. Ze trekt rond als zelfstandige prediker, zonder vrees of blaam. En de laatste dertig jaar van haar leven heeft zij aan zichzelf genoeg, in haar ascetische grot. Een rolmodel voor vrouwen die méér willen dan alleen kinderen krijgen, sloven en aan het fornuis staan. Dit zijn niet toevallig ook de eeuwen waarin vrouwen betrekkelijk veel vrijheid verwerven. Allerlei vrouwen, zoals de bekende abdis Hildegard von Bingen, hebben macht en invloed, maar ook gewone vrouwen kunnen scheiden, bezit verwerven en beroepen uitoefenen. Voor de alom gerespecteerde Catharina van Siena in de veer-
251
tiende eeuw is Maria Magdalena het lichtende voorbeeld. Voor kunstenaars is Maria Magdalena een bron van inspiratie. Na de veertiende eeuw verliezen vrouwen deze positie. Het worden de eeuwen van de heksenvervolgingen en vrouwen onderwerpen zich. In de zestiende eeuw is Maria Magdalena’s populariteit zover gezakt dat de eerste openlijke twijfels worden geuit of zij wel de kleurrijke heilige is die het volk tot dan toe heeft vereerd. In de daaropvolgende eeuwen, de periode van de Verlichting en de opkomst van de rationele wetenschap, dooft de publieke verering van Maria Magdalena bijkans uit. In de twintigste eeuw, de tijd van de grote feministische golven, komt zij langzaam maar onweerstaanbaar zeker weer tevoorschijn. Zij zal stralen als nooit tevoren. Op dit moment in de geschiedenis is zij uitermate populair. Typ ‘Maria Magdalena’ of ‘Mary Magdalene’ in de zoekmachine Google in en je krijgt miljoenen hits, niet zo gek veel minder dan voor ‘Jezus’. In onze tijd is Maria Magdalena de perfecte spiegel voor de spiritueel geïnteresseerde, bevrijde vrouw. Iedereen kan in haar zien wat ze zelf wil. Een zelfstandige, geemancipeerde dame die rondreist en doet wat ze wil, een hoogstaande, ascetisch levende religieuze, een ingewijde mystica, of desnoods een machtige priesteres van de oude Godin. Of de draagster van de bloedlijn van Jezus? Het is niet verwonderlijk dat feministische theologen te hoop lopen tegen het beeld dat in De Da Vinci Code naar voren komt van Maria Magdalena als broedstoof. Dat is van alle beelden wel de minst interessante, de meest clichématige en regressieve, de saaiste. Alleen maar moeder zijn, dat wil toch bijna geen vrouw meer tegenwoordig? Wonderlijk dat Dan Brown zo veel succes heeft. Maar misschien 252
is het een reculer pour mieux sauter – een terugdeinzen om een aanloopje te kunnen nemen, om des te beter te kunnen springen. Onze cultuur maakt zich op voor een groeisprong. En de christelijke mythe kan daarbij, geloof ik, van onschatbare waarde zijn.
253
15 Een mythe van liefde en vrijheid
Wat heeft de christelijke mythe over Jezus en Maria Magdalena te zeggen, wanneer je het verhaal duidt als spirituele mythe over de evolutionaire ontwikkeling van de mens? Jezus volbrengt in die mythe natuurlijk in de eerste plaats zijn missie, het verkondigen van de liefde voor jhwh, voor dat wat was, is en zal zijn, voor het leven en al het bestaande. Hij leert over het koninkrijk van het bewustzijn in ons, het kairos, het hier en nu, het eeuwige moment. En hij verkondigt de leer van de christelijke naastenliefde: heb uw naaste lief zoals uzelf. Deze Jezus is dus de vleesgeworden liefde. Maar tegelijkertijd roept hij op tot vrijheid, niet alleen de vrijheid van het leven in het hier en nu, vrij van angsten en verlangens, maar ook heel concreet de autonomie van het individu, van de eigen verantwoordelijkheid. Leef niet blind naar de wetten, zegt hij, denk zelf na, beslis zelf, weet wat je doet. Ondertussen maakt hij duidelijk dat er van mannen een nieuwe, symbolische ontmanning wordt gevraagd. Het gaat niet langer om fysieke vruchtbaarheid en het mannelijk zaad is geen onderwerp van verering meer, net zomin als de moeder en het moederschap, de cultus van de oude, overwonnen Moedergodin. Maar er is in het verhaal wel sprake van een bruiloft, en hij is de mythische bruidegom.
254
Zijn mythische bruid is Maria Magdalena, zijn ‘tegenover’. De vrouw die zozeer liefheeft dat alle demonen van de vrouwelijke eetlust van haar wijken en zij innerlijke vrijheid bereikt. Dit is een vrouw die zich niet bezighoudt met moederschap, of uitsluitend druk is met voedsel verzorgen zoals haar zuster, Marta, de meesteres. Zij geeft die oude moedermacht op en wijdt zich aan spirituele ontwikkeling. Er is dus een liefdevolle man en er is een bevrijde vrouw, twee androgyne, geestelijk ontwikkelde mensen. Ze voldoen aan de opdracht die jhwh aan de eerste Adam en Eva gaf: ze worden één vlees. Zij zalft hem met haar kostbare olie, een duidelijk symbool voor de fysieke vereniging. Hij is de Christus, de gezalfde. En hij is zeer duidelijk de bruidegom. Daarom zijn ze één vlees, impliceert de mythe. Waarmee niet gezegd wil zijn dat een historische Jezus getrouwd zou zijn geweest of een verhouding zou hebben gehad met een historische Maria Magdalena. Wát we ook graag willen geloven, van de historische personen weten we eenvoudig te weinig af om een dergelijke bewering te doen. Het gaat mij om de suggestie die van de mythische verhaallijn uitgaat: dat wat er op onbewust niveau in de toehoorder blijft hangen. Daar zijn een heilige man en een heilige vrouw intiem met elkaar verbonden. Ze absorberen, zou je kunnen zeggen, allebei de kernkwaliteit van hun geliefde in zichzelf. Er treedt kristallisatie op: vrijheid en liefde vallen samen. Jezus wordt de nieuwe Adam, en Maria Magdalena is de vrouw die Eva’s zonde overwint. Eva staat voor het vrouwelijke element in de mens, het aspect dat streeft naar verbinding. Dit streven begint bij apenliefde, egoïstische hechting, en groeit geleidelijk uit tot werkelijke liefde door steeds meer vrijheid, de kwaliteit van haar geliefde, in zich op te nemen. Zo ontwikkelt
255
Eva zich uiteindelijk tot Maria Magdalena. Adam begint snuivend in actie te komen en ontwikkelt ondernemingslust, in een streven naar vrijheid. In het begin is zijn vrijheidsdrang op zichzelf gericht, egocentrisch, maar naarmate hij meer liefde in zichzelf opneemt, de kwaliteit van zijn ‘tegenover’, ontwikkelt hij zich tot hij uiteindelijk de innerlijke vrijheid heeft bereikt, en Jezus wordt. Hoe? De mythe loopt uit op een dramatische climax waarin Jezus zijn doodsangst overwint en zichzelf overgeeft aan de dood ter wille van zijn missie. Hij offert zichzelf voor een hoger doel, geeft vrijwillig zijn leven – en herrijst, op een hoger niveau. Alleen door het zelfoffer kan het mannelijke element tot kristallisatie komen en wordt vrijheid liefde, zegt de mythe dus. Het zelfoffer is het mannelijke gebaar dat uiteindelijk de tegenstrever overwint en het individu doet opstijgen naar hogere niveaus. De tegenstrever in de man is de blinde machtsstrijd, de race naar de top om daar als enige overwinnaar aan te komen, de onbeheerste drang om voor zichzelf te scoren. En op het seksuele vlak: de automatische reflex om zelfzuchtig klaar te komen. Die tegenstrever in de mens is het element dat sterven moet, zichzelf moet offeren op het altaar van de liefde. Zodra hij dit doet, blijkt dat hij onsterfelijk is, dat hij herrijst op een hoger plan. Daar is Maria Magdalena, zijn geliefde, die hem opwacht als hij uit de dood terugkeert. En hij zegt tegen haar: ‘Houd mij niet vast, grijp mij niet met de roofvogelklauwen van de Moedergodin. Laat mij los.’ De geliefde niet vastgrijpen maar loslaten is dus het vrouwelijke gebaar dat tot kristallisatie leidt, dat de vrouwelijke tegenstrever overwint. De tegenstrever in de vrouw
256
is de gulzige begeerte, de eetlust van de vagina dentata, die de geliefde op wie zij exclusief gericht is in zichzelf wil laten verdwijnen. Die tegenstrever eigent zich de geliefde toe als iets van zichzelf, als een bezit, een verworvenheid, een object. Alleen door los te laten kristalliseert zulke egocentrische liefde tot vrijheid. To love is to let go, zegt de spirituele leraar Barry Long, liefhebben is loslaten. Maria Magdalena laat haar geliefde los en bewerkstelligt daarmee haar eigen bevrijding. Nogmaals: we hebben het over archetypen in deze mythen. Het gaat niet over reële mannen en vrouwen, die tegenwoordig immers al heel veel vrouwelijkheid c.q. mannelijkheid in zichzelf hebben gerealiseerd. Denk even mee in clichébeelden om het schematisch te kunnen zien. Aan een archetypische man hoef je niet te vertellen dat hij moet loslaten. Dat doet hij vanzelf al. Hij heeft een gecompartimentaliseerde geest: werk en liefde zitten als het ware in verschillende hokjes. Zijn corpus calleosum, het verbindende orgaan tussen de twee hersenhelften, werkt beduidend minder goed dan bij vrouwen. Bij ruzie thuis, bijvoorbeeld, kan hij zonder veel moeite de hele afdeling ‘thuis’ loslaten en zijn werk doen alsof er niets aan de hand is. Prachtige eigenschap. Maar die eigenschap heeft hij dus al. De ontwikkelingsopdracht aan mannen en aan het mannelijke deel in onze ziel luidt: offer je egoïsme op voor de liefde. De archetypische vrouw daarentegen hoef je niet te vertellen dat ze zichzelf moet opofferen. Dat doet ze vanzelf al, wanneer ze de kans krijgt. Het gaat haar alleen maar om haar geliefde; ze wil wel oplossen, zichzelf totaal wegcijferen, mits ze die geliefde maar te pakken krijgt op een of andere manier. Dat leidt niet tot ontwikkeling. De ontwikkelingsopdracht aan vrouwen en aan het vrouwelijke
257
deel van onze ziel luidt: laat die gerichtheid op je geliefde los, ter wille van de vrijheid. Het leven op aarde hangt van paradoxen aan elkaar en deze ontwikkelingsopdracht is al even paradoxaal. Het komt erop neer dat we allemaal, man en vrouw, moeten opgeven wat ons het allerliefste is. Ik denk dat we deze opdracht op oneindig veel manieren geoefend hebben. Alle mannen die uit liefde – uit liefde voor hun gezin, hun land, uit liefde voor de vrijheid – ten oorlog trekken en sneuvelen, brengen het op de meest fysieke, smartelijke manier in praktijk. En alle vrouwen die geliefde mannen op het slagveld verliezen, oefenen noodgedwongen het meest smartelijke loslaten van allemaal. Denk vooral niet dat dit een uitsluitend heteroseksueel verhaal is. Zo is het wel begonnen, maar die archetypische fase zijn wij in de westerse cultuur allang voorbij. Vanaf het eerste begin van de mensheid zijn het man en vrouw die tegenover elkaar staan en met onstilbaar verlangen trachten om één vlees te worden, waarmee ze elkaar tot ontwikkeling prikkelen. In de allervroegste prehistorische tijden is het kennelijk ‘het werk van een vrouw’ geweest, zoals het Gilgamesj-epos vertelt, dat de man uit zijn blinde dierlijke instincten heeft gelokt en heeft gecultiveerd. In het Genesis-verhaal wordt de ontwikkeling geschetst als iets wat specifiek plaatsvindt binnen een monogaam heteroseksueel koppel, een man en een vrouw. Maar mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn archetypische elementen in ons aller ziel. Het vrouwelijke zou je bijvoorbeeld kunnen omschrijven als het zich hechtende, het zoeken naar gemeenschap, naar harmonieuze samenhang en orde, naar collectiviteit. Het mannelijke kun je bijvoorbeeld zien als het individuele, het vrijheid-
258
zoekende, het naar autonomie strevende. Deze archetypisch mannelijke en vrouwelijke kwaliteiten zijn in ieder mens aangelegd. Iedere gezonde baby heeft ze allebei: de drang tot hechting, en de drang tot actie. Volwassenen hebben ze in wisselende samenstellingen en in combinatie met talloze andere kwaliteiten en impulsen. Daarom is dit ook geen exclusief heteroseksueel model. Duurzame liefdesrelaties tussen homoseksuele partners zou je kunnen zien als een voorwaartse groeisprong in de evolutie. Zoals de mens in het begin van het menszijn weggroeit van de natuurwetten die de voortplanting regelen, en het recht opeist om zich met zijn ‘tegenover’ te verenigen wanneer hij wil, zo groeien in de volwassen homoseksuele liefde individuen weg van de gegeven systematiek tussen man en vrouw en eigenen ze zich het recht toe om hun ‘tegenover’ zelf uit te kiezen. In elk koppel polariseren zich vrijwel altijd volstrekt spontaan allerlei elementen die prikkelen tot innerlijke groei. Er is altijd een weerstand te overwinnen om een kwaliteit of een gezichtspunt van de ‘tegenover’ niet langer te bestrijden maar te kunnen absorberen, waardoor men zelf groter en ruimer wordt. In ieder mens bevinden zich beide impulsen – de impuls tot verbinding en de impuls tot individualiteit en bevrijding. Het model schetst dus een interactie tussen mensen onderling, maar ook een innerlijk groeiproces. Naarmate de evolutie vordert, wordt het ontwikkelingsproces steeds meer een innerlijk proces binnen het individu. De christelijke mythe, het verhaal van Adam en Eva die de opdracht krijgen om één vlees te worden, gevolgd door het verhaal van Jezus en Maria Magdalena die laten zien hoe die opdracht tot op het allerhoogste niveau volbracht kan worden, zie ik dus als een briljant, simpel en elegant
259
model voor psychologische ontwikkeling. De hele schepping is aangelegd op groei, op evolutionaire ontwikkeling, weten we sinds Darwin zijn evolutietheorie ontvouwde. Er zijn nog allerlei gaten in die theorie; hoe de evolutie van soort tot soort werkelijk in zijn werk ging, is bijvoorbeeld nog altijd niet duidelijk. Bovendien is de evolutie van soorten niet het hele verhaal. Er is ook nog zoiets als de ontwikkelingsweg binnen in een soort – met name de mens. De evolutie van de menselijke psyche sinds de prehistorie is nog lang niet in kaart gebracht. Het denken over ontwikkeling is trouwens zelf ook een heel proces dat langzaam evolueert. In de klassieke Oudheid is men zich niet bewust van innerlijke ontwikkeling. Er zijn weliswaar mysteriescholen waar men kan leren om spirituele kennis op te doen; die zijn alleen voor ingewijden – geselecteerde individuen die geschikt geacht worden om ingewijd te worden in geheime kennis. Innerlijke groei wordt nog niet gezien als een continu proces. Er is een noodzakelijke leerweg waarin elementen van de geheime kennis opgenomen worden, gevolgd door een plotselinge openbaring van buitenaf, die het individu op een hoger plan moet brengen: de inwijding. Pas in de achttiende eeuw zullen mensen als Goethe en Schiller het concept introduceren van innerlijke groei als stapsgewijze metamorfose van het individu. Zich ontwikkelen is tot volle wasdom komen, betogen zij. Goethe neemt de natuur als uitgangspunt voor een manier van denken die ook de mens betreft. Volle wasdom betekent in een plant het hele proces van ontkiemen, groei, bloei, zaadvorming en uiteindelijk afsterving, waarna de zaden het proces voortzetten, vernieuwd en verrijkt met de ervaring van het voorgaande leven. Zo is ook de mens voortdurend in een groeiproces betrokken, van geboorte
260
tot dood, niet alleen fysiek maar ook psychisch, waarbinnen zich een rijping en een vruchtdragende periode aftekenen. In de eeuwen volgend op de Duitse Romantiek wordt het denken in termen van ontwikkeling langzaam maar zeker in de westerse cultuur geabsorbeerd. In de twintigste eeuw is het Abraham Maslow die met zijn motivatiepiramide het denken over ontwikkeling populair zal maken. Maslow, een Amerikaanse psychiater, die zijn model al publiceert voor de Tweede Wereldoorlog, stelt dat je als normaal, geestelijk gezond en volwassen mens gedreven wordt door verlangens die veranderen naarmate je je verder ontwikkelt. In het beginstadium wil je vooral overleven, je zoekt naar de vervulling van je primaire behoeften, eten en drinken, een dak boven je hoofd. Heb je dat voor elkaar, dan ga je op zoek naar warmte en liefde, intieme relaties met anderen. Dan komt de volgende behoefte: iets betekenen in een gemeenschap, een rol vervullen in de maatschappij, bijdragen aan het grotere geheel en daarvoor erkenning krijgen. Daarna volgt de fase die Maslow zelf-actualisatie noemde, een fase waarin alle talenten en potentie in de mens tot ontplooiing kan komen. Het is natuurlijk een schematisch model; in werkelijkheid verloopt het allemaal niet zo schematisch. Mensen zijn meestal op verschillende niveaus tegelijk bezig. Maar er zit toch een bepaalde lijn in. Maslows model was een piramide. In de jaren zeventig ontwikkelt de Amerikaanse hoogleraar Clare Graves een model dat door zijn opvolgers wordt voortgezet onder de naam Spiral Dynamics. In beeld gebracht is het spiraalvormig, naar boven toe breder. Men onderscheidt acht
261
stadia van ontwikkeling die kleuren krijgen toebedeeld, en men stelt dat niet alleen individuen maar ook gemeenschappen, culturen, deze stadia doorlopen. De kleuren zijn afwisselend warm en koel, in deze volgorde, van onderaf: beige, paars, rood, blauw, oranje, groen, geel, turkooizen. De warme kleuren beige, rood, oranje en geel staan voor een naar buiten gericht bewustzijn en een ikgericht centrum. De koele kleuren paars, blauw, groen en turkooizen voor een naar binnen gericht bewustzijn en een wij-gericht centrum. Warm en koel wisselen elkaar af in het Spiral Dynamics-model, zoals culturen waarin collectiviteit en culturen waarin individualiteit dominant was, elkaar hebben afgewisseld. Het is een model dat erom vraagt visueel gemaakt te worden. Op diverse websites zijn heldere grafieken te zien. Hier zal ik trachten een korte samenvatting te geven. In de beige fase gaat het om overleven, voortplanting en het bevredigen van instinctieve driften. In de paarse fase wil men de geestelijke wereld verzoenen en de voorouders eren, en zoekt men bescherming tegen het kwaad. Men vormt zich een familiekring. Deze eerste twee fasen zijn – in het kader van dit boek – te zien als de tijd van de Grote Godin. De overgang naar de volgende fase, de rode fase, is dan die naar het patriarchale tijdperk: het draait voortaan om macht en dominantie. Actie en zintuiglijk genot staan voorop. Blauw, de volgende groeifase van de cultuur en van een individu, brengt stabiliteit en orde. Gehoorzaamheid wordt een deugd, ter wille van een beloning die later zal komen. We zijn duidelijk aangeland in het stadium van de gevestigde grote godsdiensten. Het leven draait om zingeving en zekerheid, om het vinden van een doel. In de volgende fase, oranje, steekt competitie opnieuw de kop op en beginnen individuen te zoeken naar autono-
262
mie, naar persoonlijk succes. Op cultureel niveau kun je de ontwikkeling van de vrije markt en de secularisering hierin plaatsen. Groen brengt weer een streven naar harmonie, naar liefde, naar collectiviteit – maar ditmaal bewust gezocht in de vorm van solidariteit en saamhorigheid. Milieubewustzijn en maatschappelijk verantwoord ondernemen komen op. In de gele fase trachten mensen opnieuw persoonlijke onafhankelijkheid te verwerven maar op een hoger niveau; ze zoeken vooral naar kennis en een gevoel van eigenwaarde. We hebben het over mensen die, in Maslowiaanse termen, zichzelf actualiseren. En de turkooizen fase luidt het tijdperk in waarin we ons bewust worden van het feit dat wij allen in een en dezelfde wereld leven. Er zal nog een koraalrode fase optreden, zeggen de ontwerpers van de Spiral Dynamics-theorie, maar die ligt nog te ver in de toekomst om er zinnige uitspraken over te doen. Het Spiral Dynamics-model gaat uit van een spiraalsgewijze evolutie. Men tekent een dubbele helixvorm en vult die in met allerlei details waarmee interacties tussen individuen en culturen onderling begrepen kunnen worden. Het is een interessant model dat veel problematische interactie tussen mensen kan verklaren, want mensen in verschillende fasen van ontwikkeling hebben natuurlijk andere belangen en doelen. Wat ik betoog, is dat er lang voordat mensen zich bewust worden van dergelijke modellen en processen, in de christelijke mythe al een blauwdruk is gegeven voor psychologische ontwikkeling, uitgaande van de basisdoelen vrijheid en liefde. Ook dit model zou je kunnen tekenen als een dubbele helix, een omhoog gerichte spiraal met twee componenten. Mannelijkheid is ik-gecentreerd en naar buiten gericht, vrouwelijkheid is wij-gecentreerd en naar
263
binnen gericht. Dit model gaat heel concreet uit van de seksuele interactie tussen man en vrouw in de wereld, en tussen de mannelijke en vrouwelijke elementen in onze psyche. Het bijzondere van dit model is natuurlijk in de eerste plaats dat het inzicht geeft in de een-op-een-relatie tussen een man en een vrouw, tussen mannelijke en vrouwelijke kwaliteiten in mensen, en tussen het mannelijke en het vrouwelijke in onszelf. Maar er is nog iets. Het model biedt zicht op dat wat de ontwikkeling stuwt, wat de prikkel geeft tot groei, de motor of de brandstof achter het hele proces van evolutie: de onweerstaanbare aantrekkingskracht van de polariteiten in mensen die beginnen bij de polariteit man – vrouw. En het vertelt ons wat er nodig is bij elk scharnierpunt van de ontwikkeling, het element dat maakt dat mensen van het ene niveau naar een volgend niveau kunnen opstijgen. De stuwkracht die een groeisprong veroorzaakt, bestaat uit een offer. Het mannelijke element in de psyche, het gericht zijn op toenemende vrijheid, offert zichzelf. En het vrouwelijke element, het gericht zijn op verbondenheid met anderen, laat los. Alle ontwikkeling in de natuur verloopt in een afwisseling van stabiele perioden en schokken, groeisprongen. En er vindt altijd een offer plaats, zou je kunnen zeggen, vlak voor of tijdens de groeisprong, voordat een nieuwe fase kan ingaan op een hoger niveau van ontwikkeling. Het oude valt af en vormt als het ware de humus die het nieuwe voedt. Juist door het offer ontstaat de energie voor de sprong naar een hoger niveau. Het is de essentie van sublimatie: een vaste stof wordt gas, een materieel goed wordt een spiritueel goed. Er gaat iets lagers verloren, en er wordt iets hogers gewonnen. De christelijke
264
mythe preciseert hoe dit werkt. Materiële vrijheid wordt geestelijke vrijheid door het mannelijke zelfoffer, hechting wordt liefde door het vrouwelijke loslaten. De christelijke mythe vertelt ons dus ook dat er zoiets bestaat als een specifiek mannelijk en een specifiek vrouwelijk offer, op archetypisch niveau. Het mannelijke offert zichzelf op, of zijn missie, het vrouwelijke offert haar greep op haar geliefde op. Voor beide partijen komt dat neer op het offer van het liefste, het hoogste goed. Je moet het hoogste goed inzetten om te kunnen groeien, om uiteindelijk belangeloze liefde en werkelijke innerlijke vrijheid te kunnen vinden. Op elk niveau van de ontwikkeling werkt dit offer. In een jong stadium van de evolutie, de fase waarin mensen gericht zijn op het bevredigen van instinctieve driften, moeten mensen hun vrouwelijke vraatzucht, hun kannibalisme loslaten om te kunnen transformeren van draakachtige monsters tot sociale individuen. En mannen moeten zichzelf ‘ontmannen’ in mythische zin, hun mannelijkheid offeren – ze moeten hun blinde seksuele paardrang opgeven om een gemeenschap te kunnen vormen waarin ook vrouwen en kinderen veilig zijn. Naarmate we hoger op de ladder van de evolutie komen en onze seksuele driften sublimeren, verandert ook het karakter van het gevraagde offer. Het vrouwelijke, het zich hechtende in de mens, wordt dan bijvoorbeeld gevraagd om collectieve regels en wetten los te laten, om de blinde gehoorzaamheid los te laten en de zekerheid van starre beelden, teneinde de ontwikkeling tot individualiteit toe te laten. En van het vrijheidzoekende in de mens wordt gevraagd om persoonlijke materiële vrijheid en individueel succes op te offeren, teneinde een leefbare gemeenschap te vormen waarin ook zwakkere broeders en zusters kunnen leven.
265
Ook in de seksuele relatie werkt het model en dan maakt het van seks een spirituele, meditatieve tantra-oefening. Om van gewone seks tantrische seks te maken offert de man zichzelf op, dat wil zeggen: hij ‘sterft’ aan zijn van nature gegeven, mannelijke gerichtheid op het klaarkomen. Hij richt zich op de vrouw en absorbeert uit haar lichaam de liefde, de vrouwelijke energie die hij nodig heeft om van zijn vrijheidsstreven echte vrijheid te maken. En voor de vrouw geldt dat ze juist moet leren om de man los te laten. Ze moet zich niet op de man richten maar zich ontspannen en zich overgeven aan het hier en nu, aan de sensatie in haar eigen lichaam. Vrouwen zijn van nature intens op hun partner gericht, ook – of juist – in de seksuele vereniging. Geniet hij wel genoeg? Doet hij het wel goed? Wat vindt hij van mij? Al dit soort vragen betekenen een vasthouden, een grijpen. Ontspannen in zichzelf, bewust aanwezig blijven zonder zich bezig te houden met de partner, is de manier om de vrijheid in zichzelf te absorberen die van hechting echte liefde maakt. Wanneer je het christelijke mythische model van ontwikkeling legt op het model van de Spiral Dynamics, zie je dat er telkens van koele naar warme kleurenfases een vrouwelijk offer gevraagd wordt. Om vanuit de blauwe fase van gehoorzaamheid te stijgen naar de oranje fase moet een Maria Magdalena-gebaar gemaakt worden: de oude vaststaande concepten worden losgelaten. Iedereen die de dogma’s van het geloof loslaat en zoekt naar nieuwe religieuze vormen, bijvoorbeeld, maakt zo’n Maria Magdalena-gebaar. En van warme naar koele kleuren wordt een mannelijk offer gevraagd, een Jezus-gebaar. Een succesvolle competitieve ‘winner’ in de ratrace die wil transformeren, die met een nieuw bewustzijn streeft naar een
266
nieuw soort saamhorigheid, zal zo’n Jezus-gebaar maken. En iedere man die zijn vrouw zelfloos wil beminnen in de fysieke vereniging, ook. Uiteindelijk zijn de offers gebracht en worden vrijheid en liefde een. Wij zijn op God aangelegd, heet het in de theologie. Dat is kennelijk een volstrekt concrete realiteit.
267
16 Wat is het schandaal van het christendom?
Ik begon mijn onderzoek met een aantal vragen over de relatie tussen seksualiteit en christendom. Sommige zijn beantwoord, andere nog niet. Waarom werd de non in het boekwinkeltje in Vézelay zo boos door de suggestie dat Jezus en Maria Magdalena minnaars waren? Daarbij kan ik me nu iets voorstellen. Zij wil haar orthodoxe, kuise Jezusbeeld niet inruilen voor een Jezus die bulderend klaarkomt, te midden van een groep ritmisch scanderende zweefjurken. En daarin heeft ze gelijk. Dat is geen heilig huwelijk, dat is een kinky pornoscène. En een Jezus die aan porno doet – nee. Jezus was vast geen ‘gewone’ man met een ‘gewoon’ liefdesleven zoals wij dat tegenwoordig kennen uit films en romans. In de leer die hij in de Bijbel verkondigt, is er in elk geval iets bijzonders aan de hand rondom het onderwerp seksualiteit. Hij lijkt te pleiten voor een volgende fase van sublimering van seksuele energie. Waarom is seks in de visie van orthodoxe christenen zo vatbaar voor ontheiliging, zo aantrekkelijk voor de duivel zou je kunnen zeggen, en wat is dat eigenlijk, de duivel? Op die vraag heb ik een spannend antwoord gevonden. Seksuele begeerte is het directe gevolg van de schep-
268
pende verbeeldingskracht die je een deel van God zou kunnen noemen. Die verbeeldingskracht en dus ook die begeerte staan aan de basis van de menselijke evolutie. Seksuele drang is dan ook absoluut onmisbaar als stuwende factor in de beschavingsontwikkeling. Maar deze schepping is er een van tegenstellingen en paradoxen. In ieder van ons, man en vrouw, huist een tegenstrever, een satan, die het tegenovergestelde wil van wat wij werkelijk uiteindelijk willen bereiken. De vrouwelijke satan knuffelt haar geliefden dood in plaats van hen te koesteren en hen te laten zijn wie zij kunnen zijn. Ze eet hen op. En wanneer ze dat eerste primitieve stadium voorbij is, eet ze haar geliefden geestelijk op door hun strenge regels op te leggen, en staat ze dag en nacht klaar om hun te corrigeren en te bedillen. De mannelijke satan paart in een automatische reflex en is met handen en voeten aan zijn blinde lust gebonden, onvrij. En wanneer hij zijn seksuele energie richt op materieel succes, presteert hij in een automatische reflex en is hij met handen en voeten aan zijn geldzucht gebonden en al even onvrij. Die satan is een levende werkelijkheid, ook nu, misschien wel meer dan ooit: onze hele economie drijft op oeverloze consumptie en blinde competitie. Maar de duivel is een knechtje van jhwh, een hulp. Hij prikkelt ons uiteindelijk tot inzicht, tot schoksgewijze bewustwording, en dat kan leiden tot een zelfoffer, of tot loslaten. Daarmee stuwt hij ons voort in de dubbele helix van evolutionaire ontwikkeling, van het ene niveau naar het volgende. Dat Jezus celibatair geleefd zou hebben, wil er bij mij niet in. Ik kom in de evangeliën een man tegen die zeer intiem verkeert met vrouwen, ook fysiek. Maar waarom in ’s hemelsnaam wil de rooms-katholie-
269
ke kerk dan toch dat haar priesters nog altijd seksloos leven, vroeg ik me aan het begin van dit boek af. En waarom mag je van de paus alleen vrijen binnen het huwelijk en dan ook nog zonder voorbehoedsmiddelen, alsof seks er alleen was voor de voortplanting? Terwijl moeder Maria zo’n bloedeloze, seksloze afspiegeling is van de Grote Godin en het christendom nadrukkelijk geen vruchtbaarheidscultus wil heten? Ik ben geen kerkhistoricus en mijn antwoord is dan ook een tastende poging om hier en daar enig licht te werpen op de kwestie, vanuit de visie die ik ontwikkeld heb. Wat Maria betreft, het lijkt me dat de rooms-katholieke kerk de verering van de Grote Godin die nog altijd onderhuids broeit onder de bevolking, zo goed en zo kwaad als het gaat heeft gekanaliseerd naar de verering van een maagdmoeder die niet alleen vereerd wordt om de vrucht van haar schoot, haar zoon Jezus, maar ook om haar zelfloze liefde en toewijding aan God. Dat is evolutionair gesproken toch een stap voorwaarts ten opzichte van de vruchtbaarheidscultus van het verleden. Waarom is de leer van de kerk zo dualistisch, en moeten gewone gelovigen uitsluitend vrijen om kinderen te krijgen terwijl geestelijken helemaal niet mogen vrijen? Waarom is de coïtus reservatus niet populair geworden? De cultuur als geheel was er nog niet aan toe. We moesten nog door de puberteit heen, en volwassen worden. Het subtiele onderscheid tussen vruchtbaarheid als doel en vruchtbaarheid als bijeffect van de seksuele vereniging is door de kerkvaders niet begrepen. Mogelijk valt hun dat onbegrip niet eens aan te rekenen, in elk geval niet in vroeger eeuwen. Het is ook lastig te vatten. Je moet weet hebben van de mogelijkheid om langdurig te vrijen, elkaar door en door te kennen, met als doel niet bevruchting maar een wederzijdse uitwisseling van ener-
270
gie. En zelfs al heb je gehoord van die mogelijkheid, dan vraagt het nog een lange ontwikkelingsweg om jezelf in die richting mentaal te disciplineren. Je moet dus geloven in ontwikkeling, en je moet het idee hebben dat je alle tijd hebt om die ontwikkelingsweg te gaan. Paulus, de grondlegger van het christendom zoals wij het kennen, heeft als kind van zijn tijd nog geen besef van evolutionaire ontwikkeling. Voor hem is iemand wit, of zwart: in Jezus Christus, of niet. Bovendien heeft hij helemaal geen tijd. Hij heeft enorme haast, want hij is ervan overtuigd dat het beloofde koninkrijk elk moment op de aarde kan neerdalen. Hij staat aan de vooravond van de eindtijd, denkt hij, in het donkerste uur van de nacht, vlak voor de nieuwe dag begint. Het is een kwestie van nog heel even volhouden, tanden op elkaar, en dan zal het licht van de wedergekomen Christus op hem en zijn schapen neerdalen. Daarom neemt hij aan dat het maar beter is om ongehuwd te blijven zoals hijzelf; dan hoeft je aandacht niet verdeeld te zijn tussen God en het behagen van je geliefde. Zelf is hij kennelijk weduwnaar en voelt hij geen seksuele behoefte meer. Hij prijst zich er gelukkig mee en hij wenst iedereen toe dat ze waren zoals hij en probleemloos alleen konden blijven. Gelukkig is hij toegeeflijk voor vrijgezellen die nog wel vuur in hun donder hebben: ‘Maar wanneer ze dat niet kunnen opbrengen, moeten ze trouwen, want het is beter te trouwen dan te branden van begeerte.’ Hij heeft zelfs op grond van zijn huwelijkservaring goede adviezen voor gehuwden, die op zich zouden kunnen leiden tot een ontwikkelingsweg à deux: ‘Een man moet zijn vrouw geven wat haar toekomt, evenals een vrouw haar man. Een vrouw heeft niet zelf de zeggenschap over haar lichaam,
271
maar die heeft haar man; en ook een man heeft niet zelf de zeggenschap over zijn lichaam, maar die heeft zijn vrouw. Weiger elkaar de gemeenschap niet, of het moest zijn dat u er wederzijds mee instemt u enige tijd aan het gebed te wijden.’ Een enkratiet is Paulus dus niet. Hij staat niet vijandig ten opzichte van het lichaam. Als hij de gemeenschap van gelovigen vergelijkt met een lichaam, zegt hij: ‘Juist die delen van het lichaam die het zwakst lijken, zijn het meest noodzakelijk. De delen van ons lichaam waarvoor we ons schamen en die we liever bedekken, behandelen we zorgvuldiger en met meer respect dan die waarvoor we ons niet schamen. Die hebben dat niet nodig. God heeft ons lichaam zo samengesteld dat de delen die het nodig hebben ook zorgvuldiger behandeld worden, zodat het lichaam niet zijn samenhang verliest, maar alle delen elkaar met dezelfde zorg omringen.’ Het interessante is dat Paulus juist hartstochtelijk gelooft in een besnijdenis van de geest. ‘Jood is men niet door zijn uiterlijk, en de besnijdenis is geen lichamelijke besnijdenis,’ schrijft hij in zijn brief aan de Romeinen. ‘Jood is men door zijn innerlijk, en de besnijdenis is een innerlijke besnijdenis. Het is het werk van de Geest, niet een voorschrift uit de wet.’ Maar in de brief aan de Galaten laat hij zien dat hij die geestelijke besnijdenis niet weet te interpreteren op een mythische manier, als sublimatie en voorbereiding voor het huwelijk, het één vlees worden met de ‘tegenover’. Hij denkt bij de geestelijke besnijdenis toch aan het onderdrukken of uitbannen van de seksuele begeerte, zodat je verder ongehuwd kunt blijven. In die zin is hij totaal een kind van zijn prepuberale tijd. In die brief haalt hij namelijk vinnig uit naar medechristenen die nog altijd de fysieke besnijdenis prediken en
272
daarmee verwarring stichten onder de gelovigen. ‘En wat mijzelf betreft, broeders en zusters, als ik nog altijd de besnijdenis zou verkondigen, waarom word ik dan vervolgd? Dan zou het kruis toch zijn kracht verliezen en niet langer een struikelblok zijn? Ze moesten zich laten castreren, die onruststokers!’ Als ze toch bezig zijn met dat mes, laten ze dan maar even verder snijden… Het is ongetwijfeld sarcastisch bedoeld, maar er blijkt uit deze witz toch dat Paulus het begrip castreren veel te letterlijk neemt. Vind je dat je lichamelijk besneden moet worden, castreer jezelf dan ook lichamelijk, en word eunuch – lijkt hij te willen zeggen. Het Griekse woord voor struikelblok – ‘Dan zou het kruis toch zijn kracht verliezen en niet langer een struikelblok zijn’ – is skandalon, het woord waar ons ‘schandaal’ vandaan komt. Het is letterlijk het houtje in een muizenval dat de val doet dichtslaan. Het schandaal van het christendom is dus volgens Paulus dat heidenen tot de joodse God gaan bidden zonder dat ze besneden zijn. Paulus wil dat de nieuwe christenen zichzelf innerlijk besnijden. Het houdt voor hem in dat ze van zichzelf een nieuw mens maken, een nieuwe schepping, uitgezuiverd, zonder zonde, levend in Christus de Heer. Volmaakte mensen, ‘uit-ontwikkeld’, gereed voor het koninkrijk. Helemaal wit, bij wijze van spreken. Zonder seksuele begeerte, zonder tegenstrever in de ziel. Er zit geen ruimte tussen zijn zwart en zijn wit: je wordt pats-boem een nieuwe mens, en dan heb je geen partner meer nodig. Het is de tijdgeest van die eerste eeuwen. Vrouwen doen net zo hard hun best als mannen om kuis te worden, om zich volledig aan het geestelijke leven te wijden en het lichamelijke genot van de seksualiteit te verzaken. En dat emancipeert hen. Paulus klinkt modern als hij schrijft, in dezelfde brief
273
aan de Galaten: ‘Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen een in Christus Jezus.’ Dat het ook een beetje zweverig aandoet, dat opheffen van het verschil tussen man en vrouw, vergeven we hem graag. Zo schandalig is hij niet, bij nadere beschouwing. Hij doet zijn best, maar hij is een product van zijn tijd en hij heeft te maken met de heersende cultuur. Wat we Paulus ook kunnen nageven, is dat hij in elk geval het huwelijk niet totaal verwerpt, voor alle gelovigen, wat meer is dan je van zijn ascetische, enkratische, montanistische, marcionistische en stoïcijnse tijdgenoten kunt zeggen, om maar een paar van de groepen te noemen die allemaal trachten het hebben van seks te overstijgen. En zijn beroemde verzen in de eerste brief aan de Korinthiërs over de liefde die zo vaak aan bruidsparen zijn meegegeven, zijn natuurlijk weergaloos. In de Naardense Bijbel zijn ze nog mooier dan in de Nieuwe Bijbelvertaling: ‘Al spreek ik in de talen van mensen en engelen, maar liefde heb ik niet, – geworden ben ik een galmend stuk brons of een dof-dreunende handtrom. En al heb ik de gave van profetie en weet ik alle verborgenheden en al wat er te kennen is, al heb ik het geloof om bergen te verzetten, maar liefde heb ik niet, – ik ben niets. En al deel ik alles wat van mij is uit, en al geef ik mijn lichaam prijs om mij te laten verbranden, maar liefde heb ik niet, ik ben nergens nuttig voor.
274
De liefde heeft lange adem, goedertieren is de liefde, niet afgunstig, de liefde praalt niet, blaast zich niet op, gedraagt zich niet grof, zoekt niet zichzelf, raakt niet beledigd, is geen boekhoudster van het kwaad, is niet verheugd over het onrecht maar verheugt zich over waarachtigheid; alles bedekt zij; tegen alles in gelooft zij, in alles hoopt zij, in alles volhardt zij.’
Kerkvader Augustinus dan. Die leeft drie eeuwen later, van 354 tot 430. Tegen die tijd is het toch wel duidelijk dat het koninkrijk enige tijd op zich laat wachten en dat er nog wel wat ontwikkelingswerk aan onszelf te verrichten valt? Waarom komt hij met zijn dof-dreunende erfzonde en zijn beruchte gebed: ‘Maak mij kuis, maar niet vandaag’, dat onheilspellend door alle navolgende eeuwen heen zal galmen? Is hier reden te vinden tot verontwaardiging, tot woede op de rooms-katholieke kerk? Augustinus is interessant. Hij is het kernprobleem van de mannelijke tegenstrever op het spoor – de onvrijheid. Maar ook hij ziet geen perspectief, geen mogelijkheid tot ontwikkeling. Het is erop of eronder: gevangen zitten in de lust of met een radicale zwaai jezelf symbolisch castreren – maar dan ook direct het celibaat in duiken. Hij stelt het laatste zo lang mogelijk uit. En daarna doet hij het. Augustinus maakt op zijn zestiende een meisje zwanger. Er wordt een zoon geboren, in 371 of 372, die de naam Adeodatus krijgt, van God gegeven. Vijftien jaar lang leven de vader en de moeder van de jongen samen in een monogame relatie. Zij is katholiek, Augustinus is aanvankelijk manicheeër. Volgens biograaf Garry Wills is het
275
waarschijnlijk dat Augustinus niet officieel met deze vrouw kan trouwen, omdat zij van een lagere stand is en er een wettelijk verbod heerst van de Romeinse keizer Constantijn op klassenvermenging. Maar dat is niet het enige probleem: Augustinus gelooft echt dat een filosoof een kuis leven zou moeten leiden. Kuis betekent in het geheel geen seks uit lust hebben. Desnoods af en toe seks hebben om kinderen te verwekken. Met zijn vriendin kan hij dat kennelijk niet. Hij is zo dol op haar dat hij niet van haar kan afblijven, concludeer ik. Wanneer de moeder van Augustinus voor haar zoon een verloving arrangeert met een rijke, christelijke erfgename, die nog niet oud genoeg is om te trouwen (waarschijnlijk is ze dus een jaar of tien), denkt Augustinus dat dit zijn kans is. Met dat jonge bruidje zal het hem wel lukken om alleen te vrijen wanneer er kinderen moeten komen en niet meer uit lust, gelooft hij. Zijn vriendin van al die jaren moet weg nu hij verloofd is. En direct nadat ze vertrokken is, ontdekt hij tot zijn ontzetting dat hij twee zaken niet had voorzien. Ten eerste dat de kuisheid niet vanzelf komt, dat de seksuele begeerte hem niet heeft verlaten. Hij gaat een kortstondige relatie met een andere vrouw aan om dit probleem op te lossen. En ten tweede – dat hij van zijn vriendin is gaan houden. Hij treurt namelijk om zijn verstoten partner. ‘De vrouw met wie ik samenleefde, was van mijn zijde weggerukt omdat ze als een beletsel gold voor een huwelijk, en op de plek waar mijn hart aan haar had gehangen, was het stukgetrokken en verwond en bleef het maar bloeden.’ Op een dag in 386 ligt hij in een tuin onder een vijgenboom te zuchten en te steunen van ellende. Waarom kan hij toch niet met hart en ziel willen wat hij eigenlijk wil: leven zonder seksuele begeerte? In een naburige tuin klinkt een kinderstem die een liedje zingt: ‘Neem en lees!’ Augustinus vat dit op als goddelijk teken, pakt een bijbel,
276
en slaat hem open bij Paulus’ brief aan de Romeinen. ‘Bekleed u met de Heer Jezus Christus’, leest hij. De passage luidt in de Nieuwe Bijbelvertaling als volgt: ‘Laten we daarom zo eerzaam leven als past bij de dag en ons onthouden van bras- en slemppartijen, ontucht en losbandigheid, tweespalt en jaloezie. Omkleed u met de Heer Jezus Christus en geef niet toe aan uw eigen wil, die begeerten in u opwekt.’ Augustinus ondergaat een plotselinge bekering. ‘Verder lezen wilde ik niet en het was ook niet nodig. Want meteen, bij het eind van deze zin, stroomde er al een licht van zekerheid in mijn hart binnen en vluchtte al de duisternis van mijn weifelen heen.’ Hij wéét ineens dat hij kuis zal kunnen zijn, dat hij de baas geworden is over zijn lust. Het lijkt erop dat Augustinus hier precies datgene in zichzelf voltrekt, met goddelijke genade, wat Jezus symbolisch het ontmannen noemt dat nodig is voor een goed huwelijk. Zijn gebroken hart zal een belangrijke bijdrage aan deze ommekeer hebben geleverd. Hij draagt die pijn manmoedig; hij laat zijn hart bloeden, onderdrukt het gevoel niet. Het is zijn emotionele kruisdood, zou je kunnen zeggen. Hij geeft zichzelf op, hij geeft zichzelf over aan de liefde voor God. Vanaf nu zou hij een tantrische minnaar kunnen zijn, een echtgenoot die niet meer vrijt vanuit lust met als voornaamste doel een orgasme, maar alleen nog uit liefde met als doel om het vrouwelijke te kennen, de vrouwelijke liefdesenergie in zich op te nemen. ‘Wie bij machte is het te vatten, die vatte het.’ Augustinus is niet bij machte het te vatten en in de cultuur waarin hij leeft, is dat geen wonder. De tijd is nog niet rijp. De mens is nog een idealistische prepuber die seks vies vindt en hoopt zonder seksualiteit volwassen te kunnen worden. De verloving wordt verbroken en Augustinus zal de rest
277
van zijn leven celibatair blijven. Hij wordt bisschop van Hippo en een van de meest invloedrijke christelijke auteurs van alle eeuwen. ‘Er zat een prestatiegericht element aan deze ascetische breuk met het “lagere” leven,’ schrijft Wills. ‘Hoewel het mogelijk was christen te zijn zonder een ascetisch leven te leiden, was dat niet verenigbaar met de laat-antieke visie op wat passend was voor een filosofische adept van een serieuze morele leer.’ Die strikte verzaking van de wereld komt in deze eeuwen overal in het Middellandse-Zeegebied voor, meldt ook deze auteur. Keizer Marcus Aurelius bijvoorbeeld verwerpt seks omdat het niet meer is dan ‘het kwijtraken van je slijm door je te wrijven aan de schoot van een vrouw.’ Wanneer ene Jovinianus schrijft dat een christelijk huwelijk net zo lofwaardig kan zijn als een kuis leven, slaat Hiëronymus terug door te stellen dat het huwelijk altijd een zonde is en dat deze smet op een vrouw niet meer weggewassen kan worden, zelfs al wordt ze later martelares. Hoewel hierop verontwaardigd wordt gereageerd, tekent het de sfeer. In deze antiseksuele cultuur worstelt Augustinus met de vraag waarom het kwaad in de wereld is gekomen en hij komt uit bij de erfzonde. Deze erfzonde is volgens Augustinus niet seks an sich – volgens hem vrijen Adam en Eva in het paradijs ook. ‘Aanvankelijk beleefden Adam en Eva hun seksualiteit binnen de heilige sereniteit van hun huwelijk, geheel in overeenstemming met hun in liefde verbonden wil,’ verklaart Rudi te Velde in het boek Over zonde en zonden, waarin hij Augustinus’ ideeën beschrijft. ‘Er was geen sprake van genot anders dan de lichamelijke uitstraling van hun, in zuivere eendracht beleefde, vreugde om elkaar. (…) In het paradijselijke huwelijk van Adam en Eva dienden de geslachtsdelen zuiver de
278
vrije wilsuitdrukking van de echtgenoten zonder de pijnlijke en beschamende tweespalt tussen wil en lust.’ Wat zij dus niet kennen, is onbeheersbare lust. Hun geslachtsdelen worden zuiver en alleen door de wil bewogen. Ze zouden de stamouders zijn geworden van een volk van heiligen, als ze niet uit het paradijs verdreven waren. Ook Jezus is een viriele man en heeft sperma, denkt Augustinus. Maar Jezus’ vlees gehoorzaamt volledig aan zijn geest. Waarom zijn Adam en Eva dan verdreven? Tja, die verboden vruchten. Augustinus heeft zelf ook weleens peren gestolen, als jongen, en hij weet dus wat dat is, een willekeurige daad van ongehoorzaamheid bedrijven, zomaar, alleen omdat het niet mag. Adam is ongehoorzaam aan God en de straf daarop is dat zijn vlees ongehoorzaam aan zijn wil wordt. Niet seks, maar ongehoorzaamheid is de eerste zonde en het gevolg daarvan is de begeerte, die zich niet aan de bewuste wil onderwerpt. Die begeerte kan ook hebzucht zijn, niet-seksuele begeerte. Maar in de seksualiteit toont zich het ongehoorzame vlees wel heel duidelijk. Concreet: een man krijgt vaak een erectie op momenten dat hij dat niet wil, en op andere momenten, als hij dat wel wil, weigert zijn penis zich op te richten. ‘Soms komt die beweging op een ongelegen moment, terwijl niemand erom vraagt; soms verlaat ze iemand die hijgt van verlangen en wordt hij lichamelijk kil, terwijl hij geestelijk brandt van begeerte.’ Als voorbeeld van impotentie geeft Augustinus het geval van de cynici, de Hellenistische filosofen die zich keren tegen de maatschappij en provocerend rondtrekken. Wills noemt ze ‘die taboedoorbrekers in de Oudheid, die de fatsoensnormen aan de kaak willen stellen door in het openbaar seks te bedrijven, maar die – als pornoacteurs die niet in staat zijn om op het juiste moment waar voor hun geld te leveren – een
279
mantel over zich heen gooiden en met behulp van hun stok een erectie simuleerden’. Gods straf voor Adams ongehoorzaamheid aan God in het paradijs is dus dat Adams vlees ongehoorzaam wordt aan Adam. Van nu af is de man onvrij, een slaaf van zijn vlees. Zijn lust regeert over hem, in plaats van hij over zijn lust. Het is duidelijk dat Augustinus net als zijn tijdgenoten het ideaal nastreeft van de totale emotionele en lichamelijke zelfcontrole. Dat zijn geslachtsorgaan zich aan deze controle onttrekt, is een onverteerbaar probleem. Hij is nogal prestatiegericht. En de prestatie waarin de stoïcijnen, de spirituele voormannen van zijn tijd, wedijveren, is het rationele meesterschap over zichzelf, over de seksuele begeerte. Maar hun probleem is dat ze slechts twee mogelijkheden zien: óf je bent onvrij, want beheerst door je lust, óf je bent vrij, en dat wil dan ook meteen zeggen dat je in staat bent te leven zonder seks. Een derde mogelijkheid, de lust in dienst te laten treden van de liefde, ziet men niet. Leefde Augustinus nu, dan zou hij vast en zeker in de leer gegaan zijn bij een tantrische meester. Hij gelooft blijkbaar zelfs, net zoals ik, dat Jezus vergevorderd in seksuele zelfbeheersing moet zijn geweest. Is Augustinus schandalig? Ik kan hem met geen mogelijkheid veroordelen. Mijn hart bloedt voor deze moedige man, die het emotionele lijden niet uit de weg gaat en zijn lichamelijke scheppingsdrang tot geestelijke ontwikkeling weet te transformeren. Het celibaat voor priesters is in Augustinus’ tijd nog geen verplichting, het is alleen zeer populair. Dat geldt overigens voor vrouwen net zozeer als voor mannen. Diverse auteurs hebben er al op gewezen dat het celibaat voor
280
vrouwen door de eeuwen heen dé manier is geweest om zich te emanciperen: geen seks betekent geen kinderen, en alle tijd en vrijheid om je te wijden aan geestelijke zaken. Pas tijdens de gregoriaanse hervorming in de elfde eeuw wordt het celibaat een officiële voorwaarde bij de priesterwijding. Er is alom verzet, maar Gregorius vii zet door. Van de kerkhistoricus Auke Jelsma hoorde ik dat Bonifatius, de bekende Angelsaksische monnik die de noordelijke landen kerstent en in 754 bij Dokkum wordt vermoord, een grote rol heeft gespeeld in het proces dat hiernaartoe leidde. Bonifatius krijgt van zijn paus de opdracht om de boel in de Frankische landen te ordenen. Hij treft de Germanen aan in een minder geavanceerde beschaving; polygamie is nog normaal. Ook priesters hebben vaak twee vrouwen. De paus maant hem om te zorgen dat nieuwe priesters maar één vrouw hebben. Maar Bonifatius gaat veel verder en legt alle priesters het celibaat op. Hij gelooft namelijk dat ze dan als engelen kunnen worden. Bonifatius denkt dat de zondeval de mens het vermogen ontnomen heeft om de werkelijkheid te zien zoals die is, inclusief de metafysische kant, de bovennatuur. Sindsdien kunnen mensen geen engelen meer zien, en ze kunnen God niet meer zien, ze kunnen niet meer wandelen met God. Nu meent Bonifatius dat een man zichzelf kan omvormen tot engel, en als dat gelukt is, kan hij de bovennatuurlijke realiteit weer aanschouwen. Als priesters engelen worden, naast de engelen kunnen staan, kunnen ze bemiddelen tussen God en de mensen. Hoe worden priesters engelen? Door geen geweld te plegen, dus geen wapens te dragen, niet te doden, ook geen dieren, en geen vlees te eten. Behalve als ze ziek zijn, dan mag dat wel, maar doden mag nooit. En seks hebben natuurlijk ook niet, want engelen hebben geen seks. ‘Het doet een beetje
281
new age-achtig aan,’ zei Jelsma in het interview. Het werkt niet, natuurlijk: je krijgt niet vanzelf mystieke ervaringen, visioenen van engelen of van het aangezicht van God, door af te zien van vlees en seks. Dat is genoegzaam gebleken. Waarom handhaaft het Vaticaan dan nog het celibaat voor rooms-katholieke priesters? En dat terwijl het de gehuwde priesters van de orthodoxe kerken wel erkent. ‘Denk eens aan die paus en al die prelaten en geestelijken die met zoveel moeite celibatair zijn…’ zei Jelsma. ‘En de macht die ze zouden verliezen. Op het moment dat je het celibaat opgeeft, rijst direct het besef dat priesters niet meer zijn dan andere mensen en dat ze dus ook niet meer macht hoeven te hebben dan andere mensen. Je gaat de hele machtsstructuur doorbreken.’ Dat is het Vaticaan vooralsnog niet van plan. Misschien is dat dan wat we het Vaticaan kwalijk kunnen nemen? Het wil zichzelf niet opheffen. Maar hoe zou dat kunnen? Er komen nog elk jaar christenen bij: mensen in Azië, Zuid-Amerika en Afrika die blijkbaar in hun ontwikkeling nú toe zijn aan het grote christelijke verhaal, in orthodoxe vorm. Jelsma vergelijkt religieuze machtsstructuren met een ei. ‘Aan de buitenkant heb je de schaal, maar waar het om gaat, zit binnenin, dat is het leven. Zonder die schaal vloeit het leven weg en gaat het dood, dus die ordening heb je nodig. Maar hij moet alleen dienen om het leven in staat te stellen te groeien. Als het tijd is, moet het uit het ei kunnen breken.’ Een uitbraak uit het ei van het christendom zoals we dat nu kennen, denkt hij, kan alleen maar vanzelf gaan, die kun je niet forceren. ‘De wachters bij de grenzen laten alleen door als ze gedwongen worden. Ze staan ervoor om overeind te houden wat er nog is. Zolang er nog mensen naar de kerk komen, hebben ze daar ook
282
het recht toe. Je kunt niet tegen die mensen zeggen: nu zijn we uit het ei gebroken en jullie moeten voortaan maar op een andere manier christen zijn.’ Misschien is dat niet eens het hele verhaal. Het celibaat kun je ook zien als een oefening in seksuele zelfbeheersing die door enkelingen wordt bedreven ter wille van het geheel. In een reportage in Le Monde over het mannenklooster op het Griekse eiland Athos, waar vrouwen niet mogen komen, zegt ene Vader Makarios: ‘Wij willen hier geen vrouwen, juist omdat wij van vrouwen houden. Het is geen vrouwenhaat, maar een manier om onze roeping te behouden door verleidingen te voorkomen. Het is geen afwijzing van de vrouwelijke natuur – wij vereren immers wel de moeder van God.’ Ik ben geneigd hem serieus te nemen. Nee, ook het celibaat an sich is geen schandaal. Zolang sommige mannen demonstreren dat het kan, jezelf disciplineren in seksueel opzicht, blijft het besef dat dit een mogelijkheid is, behouden in de hele cultuur. Totdat we met ons allen begrijpen dat er een ander soort zelfbeheersing gevraagd is voor onze evolutionaire ontwikkeling – niet de totale afwijzing van seksualiteit, alleen de afwijzing van mechanische reflexen binnen die seksualiteit. In een vorig boek, De kikkerkus – misverstanden over seks, liefde en emancipatie, schreef ik dat de liefde hoog op de maatschappelijke agenda zou moeten komen te staan. Het leverde me een venijnige sneer op van een recensente die dit kennelijk een foute uitdrukking vond, de liefde op de agenda zetten. Maar het grappige is dat de kerken ondertussen precies dat aan het doen waren: de liefde hoog op hun agenda zetten. In de protestantse kerken is er het Agapè-project, waarbij het Griekse woord agapè niet al-
283
leen staat voor de goddelijke liefde, maar ook als acronym staat voor Alternative Globalisation Addressing Peoples and Earth. Het gaat om naastenliefde, natuurlijk, om een rechtvaardiger economie. En paus Benedictus xvi zoomt nog scherper op de liefde in. Hij laat in januari 2006 een encycliek verschijnen getiteld Deus est Caritas, die niet alleen handelt over naastenliefde, diaconie en politiek, maar ook over de seksuele liefde. In het eerste deel van de encycliek, het deel dat daarover handelt, legt hij de link tussen eros en agapè; het eerste moet gezuiverd en verheven worden tot het laatste. Hij noemt ook nog filia, een tussenvorm tussen eros en agapè. Eros, seksuele liefde, komt in het Nieuwe Testament niet voor, schrijft hij. Filia wel, dat is de liefde tussen Jezus en zijn discipelen. En agapè natuurlijk ook, dat is de goddelijke liefde. Maar eros ontbreekt. Is dat erg? Velen vinden van wel. Friedrich Nietzsche zei dat het christendom de eros heeft vergiftigd, schrijft de paus, en dat ze daardoor tot zonde is vervallen. Maar laten we nou eens kijken naar de voorchristelijke wereld, waarin eros de baas was. De Grieken bijvoorbeeld zagen eros eerder als een soort bedwelming. Dit soort liefde was de basis van de vruchtbaarheidsreligies – en tempelprostitutie maakte deel uit van dergelijke cultussen. Eros werd er als goddelijke macht aanbeden. Die namaakvergoddelijking van de eros neemt alle waardigheid en menselijkheid weg. Het Oude Testament verzette zich dan ook ferm tegen deze religies, schrijft de paus. Die waren weliswaar verleidelijk, maar vormden een perversie van godsdienst. De tempelpriesteressen die tot taak hadden mannen ‘goddelijk te bedwelmen’, waren in de verste verte geen godinnen; het waren gewone mensen die werden uitgebuit. ‘Zulk een bedwelmende en ongedisciplineerde eros is
284
toch geen opstijging naar het goddelijke – het is eerder een val, een degradatie van de mens. Eros moet duidelijk gedisciplineerd en gezuiverd worden als je wilt dat het niet alleen vluchtig genot oplevert maar een voorproefje wordt van het doel van ons bestaan – de gelukzaligheid waarnaar ons hele wezen hunkert.’ Aldus Benedictus xvi. Het is voor mij zonneklaar dat hij hiermee ingaat op de hype rondom De Da Vinci Code. Er zijn tientallen miljoenen exemplaren van die antiroomse boodschap verkocht en de paus moet er iets mee. Geloof die praatjes toch niet, zegt hij herderlijk. Die aantijgingen dat wij Maria Magdalena tot prostituee zouden hebben gedegradeerd terwijl ze in werkelijkheid een priesteres was, of zelfs een Godin, zijn onzinnig. De tempeldames van de heidense religies waren juist zielige hoeren die geëxploiteerd werden. Ook de paus is zich dus terdege bewust van de relatie tussen prostitutie en de vruchtbaarheidscultus van de prehistorische Godin. En hij lijkt zelfs te suggereren dat Jezus iets nieuws predikt, iets wat niets meer met lichamelijke vruchtbaarheid te maken heeft. In het Hooglied, schrijft hij, het bijbelboek bij uitstek over de seksuele liefde, komt het woord dodim, het Hebreeuwse equivalent van eros – een onbestemde, zoekende liefde – wel voor. Maar het wordt later vervangen door ahabà, gevende liefde, het equivalent van agapè. De moraal van het pauselijke verhaal is: eros moet gezuiverd worden tot agapè, door het te ontdoen van egoïsme. ‘Nu wordt liefde zorg voor de ander. Niet langer zoekt zij zichzelf, zinkt ze weg in de bedwelming van geluk; in plaats daarvan zoekt zij het welzijn van de geliefde: zij wordt zelfverloochening en zij is klaar voor, zelfs bereid tot, een offer.’ Hij noemt in dit verband zelfs Jezus en het offer van Je-
285
zus: ‘Wie zijn leven probeert te behouden zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij, die zal het behouden.’ Zoals het graan op de grond valt en sterft en daardoor veel vrucht draagt, zo leidt het pad van Jezus door het kruis heen naar de opstanding. Het zou een perfecte voorzet zijn om te gaan praten over de symbolische ontmanning die Jezus aanbeveelt voor het goede huwelijk, over de coïtus reservatus, tantrische zelfbeheersing, taoïstische liefdeslessen, en het gebaar van Maria Magdalena dat vrouwen kunnen maken om werkelijk van hun man te houden. Maar daartoe is de paus niet bij machte. Hoe zou hij dat kunnen? Het offer dat hij zelf brengt, is de ascetische verloochening van alle seksuele omgang. Hij besluit zijn verhaal over erotische liefde met de verzekering dat deze ‘definitief’ moet worden, en dat betekent twee dingen: je doet het alleen maar met één enkele persoon, en je verbindt je voor altijd in het monogame huwelijk. Er is niets mis met monogame verbintenissen – integendeel, zolang het alchemistische proces werkt, is dat de kolf waarin de chemie borrelt. Maar het gaat toch niet om die kolf, om de vorm, om de procedure, het boterbriefje? Het gaat om het proces dat daarbinnen plaatsvindt. Voor de paus lijkt er naast het celibaat nog maar één andere mogelijkheid te bestaan: het huwelijk als voorlopige doel op aarde. ‘Dat kan nauwelijks anders,’ schrijft hij, ‘omdat de belofte van de liefde naar het definitieve doel kijkt: de eeuwigheid.’ Duistere woorden, en daarmee moeten de gelovigen het doen. Moeilijk, getrouwd blijven met die ene partner? Offer jezelf maar op, net als Jezus. Hoe dat concreet vorm moet krijgen in een relatie, blijft vaag. De eeuwigheid is ook een vage term, zeker als definitief doel van de lichamelijke liefde.
286
Mij dunkt dat het in de praktijk van alledag eerder gaat om het Eeuwigheidsleven: het koninkrijk der hemelen van het bewustzijn, het leven in het hier en nu. Niet de eeuwige chronos, maar de eeuwige kairos, om in theologisch vakjargon te spreken. Vrijen kan een gezamenlijke meditatie zijn. De monogame relatie met bijbehorend ideaal van seksuele trouw zolang er een ontwikkelingsproces tussen de twee partners gaande is, is zeker een stap vooruit in de evolutie van eros tot agapè. Maar die stap hadden we eeuwen geleden al bedacht. Er is nu een nieuwe fase in de ontwikkeling van de mens nodig en we moeten nieuwe vormen bedenken. Als de paus praktische raad had willen geven, had hij bijvoorbeeld kunnen suggereren dat gelovigen hun relatie kunnen zien als een alchemistische kolf. Bepaal je daarom tot deze ene partner zolang het proces duurt, had hij kunnen schrijven. Ga niet vreemd. Fantaseer ook niet over seks. Ban alle porno uit je leven. Sluit de kolf. Mannen, offer jezelf op het altaar van de liefde en verwerp de macht van de vruchtbaarheidsgodin. Zie af van zaadlozingen als dóél van de gemeenschap. Richt je op de uitwisseling van energie en beschouw orgasmes als bijeffect. Vrouwen, haal je mentale roofvogelklauwen uit de rug van je man. Zet geen elektronenmicroscoop op zijn doen en laten, op zijn innerlijk, zijn ziel. Richt je op jezelf. Ontspan. Geef hem je vrouwelijke liefde en neem zijn vrijheid in je op. En misschien, ja misschien, zou de paus het goede voorbeeld kunnen geven en met een pausin aan zijn zijde kunnen demonstreren hoe je dat doet, de liefde en de vrijheid innerlijk verenigen tot agapè. Zou het ooit zover komen? Voorlopig nog niet. Maar is dat een schandaal? De evolutionaire ontwikkeling van de mensheid gaat zo snel en zo traag als ze gaat. Het leven heeft kennelijk geen haast.
287
God heeft geen haast, zou je ook kunnen zeggen. De leiding van de rooms-katholieke kerk bevindt zich zo te zien in een stadium van ontwikkeling dat in het Spiral Dynamics-groeimodel het blauwe stadium heet. Het is een vrouwelijkgetinte fase, met als kern een wij-gevoel, gehecht aan collectiviteit en gehoorzaamheid, gericht op het innerlijk en op zingeving. Pas wanneer de tijd rijp is, zal men loslaten, het Maria Magdalena-gebaar maken. De regels loslaten, het celibaat loslaten, de dwang tot collectiviteit loslaten. De vrijheid dienen. Ja, ook de Jezus en Maria loslaten waarop men een patent meent te hebben. De evolutionaire ontwikkeling van onze cultuur als geheel zal de kerk daartoe uiteindelijk wel dwingen, vermoed ik. Dat proces is al decennialang aan de gang en het verhevigt zich de laatste jaren. Niet alleen in de vorm van secularisatie. Talloze mensen zijn juist vurig op zoek naar religieuze vernieuwing, binnen en buiten de kerk. Vandaar ook het spervuur van publicaties die alternatieve visies op de kernfiguren van het christendom bevatten. Van buitenaf en van binnen uit wordt er getikt tegen de schaal van het ei.
288
17 De strijd tegen de machine
Onze westerse cultuur van vandaag is als een adolescent, nog niet helemaal volwassen maar wel de puberteit voorbij, die het ouderlijk huis verlaten heeft en zich vrij voelt om zijn eigen gang te gaan. Indien de hele mensheid één organisme is dat ruwweg de ontwikkeling volgt van een enkel mens, dan zijn wij in onze maatschappij collectief een jaar of achttien, negentien. En aangezien de westerse cultuur op dit moment de hele wereld omspant en domineert, is dit de levensfase die bepaalt hoe de wereld eruitziet. De adolescent leeft riskant. De regels van vader staat en moeder kerk heeft hij nadrukkelijk verworpen: hij zal zijn eigen regels opstellen – en voorlopig leeft hij liever helemaal zonder regels. Hij begint gulzig te experimenteren met zijn nieuwe vrijheid, met seksualiteit. Hij wil vooral zichzelf ervaren, zichzelf voelen, zichzelf worden. In de seksuele revolutie van de jaren zestig en zeventig hebben we de fatsoensnormen van de vorige generaties overboord gezet en seksuele lust verklaard tot onontvreemdbaar recht. Allerlei intellectuele voormannen zoals Reich, Marcuse en Fromm gaven theoretische onderbouwing aan deze bevrijdingsgolf, de seksuele liberalisering. De bevrijding van de eros zou ook de bevrijding be-
289
tekenen van de onderdrukking door het kapitaal. De kolos van het kapitalisme die onze energie bundelt en richt op productiviteit, zou verslagen worden door de speer van de erotiek. Het is niet helemaal zo gegaan. De seksuele revolutie heeft weliswaar bevrijding gebracht op sociaal en emotioneel gebied, bevrijding van vaste rolpatronen en voorgeschreven gedragsregels. De meesten van ons zouden niet graag terugkeren naar de hypocrisie en de dwang van de jaren vijftig of daarvoor. Maar die revolutie heeft ook allerlei effecten teweeggebracht die wij, warme voorstanders en voorvechters van seksuele vrijheid, niet hadden voorzien. De vrije markt, ik schreef het al, blijkt op de ontketende mannelijke en vrouwelijke lust te floreren als nooit tevoren. De mannelijke lust in ons allen zorgt ervoor dat we als willoze machines betrokken zijn in een blinde competitie, een wedren naar de top, naar hogere inkomens en meer status. De vrouwelijke lust in ons allen zorgt ervoor dat we als gulzige draken consumeren, vele malen meer dan we nodig hebben, meer dan de aarde kan produceren zonder schade te lijden en meer dan onze lichamen aankunnen. De helft van de mensen in Amerika is te dik en in ons land rukt het percentage vetlijvigen gestaag op. Van werkelijke bevrijding is geen sprake. We shoppen ons suf. Hier is de lust enigszins gesublimeerd, zou je kunnen zeggen, want ze is van de drang tot paren opgestegen tot een dwangmatige zucht naar materieel gewin. Aan de onderkant van onze samenleving tiert echter ook nog de totaal ongesublimeerde seksuele begeerte, die onderdeel geworden is van de vrije markt. Seks wordt daar geïnstrumentaliseerd en op ongekende schaal te gelde gemaakt.
290
Pornografie blijkt een soort Gehenna te zijn, een duister dal waar een demonische afgod om zaad schreeuwt en waar kinderen, vrouwen en mannen ter ere van die afgod levend geofferd worden, geslachtofferd op de roosters van de begeerte. Alles draait om zaad, om de mechanische reflex van het zaadlozen. Het verlies aan energie, aan innerlijke autoriteit dat hierdoor optreedt, veroorzaakt in het onbewuste van de geknechte mannen die zich uitleveren aan deze demonische vruchtbaarheidsgod blijkbaar een machteloze woede. Die woede reageren ze af op de wezens die ze nodig hebben in hun eredienst. De helft van alle porno op internet is gewelddadig tot extreem gewelddadig. ‘Wanneer seks zich loszingt van een strenge maatschappelijke regulering ontaardt ze als vanzelf in rauwe macht, verkrachting en bloedvergieten,’ concludeert Ralf Bodelier, die zijn verontrustende verkenningen op internetsites beschrijft onder de titel ‘Vrije seks is geen symbool van beschaving’, in de bundel Seksuele revolutie ter discussie. Hij citeert uit een rapport van de Zweedse Europarlementariër Marianne Eriksson: ‘De hoeveelheid kinky (perverse) seks is geëxplodeerd. We constateren een sterke stijging in gewelddadige pornografie zoals fist-fucking, seks met poep en urine, martelscènes, als authentiek gepresenteerde verkrachtingen, in een seksuele context getoonde dode foetussen, kinderpornografie, necrofilie en seks met dieren. Bovendien verwijzen sekspagina’s nogal eens door naar sites waarop moorden en het beschadigen van lijken worden getoond.’ En die porno komt niet virtueel tot stand: ze wordt bedreven met echte lichamen van echte mensen en kinderen, gefilmd en vervolgens virtueel verspreid. Net zoals er in de seksindustrie buiten internet echte mensen in het spel zijn. Meisjes en jonge vrouwen vooral, en kinderen. Vier
291
miljoen vrouwen worden per jaar verhandeld in de seksindustrie, en 1,8 miljoen kinderen. Er gaat in deze industrie naar schatting meer geld om dan alle defensiebudgetten van alle landen bij elkaar. Het is een dilemma. Iedereen ziet dat er gruwelijke uitwassen zijn waartegen nodig iets gedaan moet worden. Maar om de seksuele lust terug te sturen naar zijn hok? Dat willen alleen fundamentalisten. Dat is de weg terug. We willen geen regressie, we willen vooruitgang. Niet minder vrijheid, maar meer. Filosofen, romanschrijvers en politici pleiten nog altijd voor meer seksuele vrijheid en dat pleidooi vindt gehoor. Op het rapport van Eriksson werd gereageerd met opmerkingen als: ‘Drammerij zonder nadenken,’ en ‘Zendingsdrang uit lang vervlogen tijden’, meldt Bodelier. Dus gaat de eredienst aan de afgod haar goddelijke gang. En niet alleen op internet of in bordelen. In schril contrast tot het aantal uren dat mensen spenderen aan porno staat de tijd die het gemiddelde paar besteedt aan echte seks, aan het één vlees worden waarop we zijn aangelegd. Veertig procent van de mannen lijdt aan ejaculatio praecox of vroegtijdige zaadlozing, stelt de uro-androloog Bo Coolsaet in zijn boek De magie van de moederschoot. In zijn definitie betekent dat: ze komen klaar binnen twee minuten nadat ze begonnen zijn met vrijen. Hoeveel langer dan twee minuten de andere zestig procent besteedt aan de vereniging, is volgens hem niet te registreren. Andere onderzoekers melden dat meer dan de helft van de vrouwen orgasmes fingeert om hun vriend of man een plezier te doen. De vraag die hier bij mij opkomt, is natuurlijk hoeveel vrouwen lijden aan een soort voortijdige aandachtslozing. Hoe lang houden ze het vol om zich te ontspannen en zich níét bezig te houden met
292
hun man, om hun projectieve mentale energie niet te richten op zijn gedrag, zijn prestatie, zijn tekortkomingen of zijn genot? Om werkelijk los te laten, in het hier en nu te zijn met hun aandacht, in hun eigen lichaam, om zich te geven aan de liefde, om, met andere woorden, echt van hun man te houden? Uit allerlei onderzoek blijkt dat pornoconsumptie het vrijen negatief beïnvloedt. De fantasieplaatjes in het hoofd verstoren de daad in den vleze. Steeds zwaardere prikkels stompen mensen af en in bed met die heel gewone eigen partner lukt het niet meer. In Time verklaarden echtscheidingsadvocaten dat pornoverslaving bij meer dan de helft van de echtscheidingen een rol speelt. Waar zijn we mee bezig? Met de voorbereiding van een culturele groeisprong, denk ik. Hoop ik. Een reusachtig reculer pour mieux sauter, een collectieve aanloop. Er is een onderstroom van een overgang naar een nieuwe fase in onze cultuur en die wordt steeds sterker. Evolutionaire ontwikkeling verloopt nooit in een gestage lijn, altijd met sprongen, gevolgd door perioden van relatieve rust. Ook de overgang van prehistorie naar historie verliep niet zonder schok. Het kan niet anders, als er collectief gegroeid moet worden, als de hele cultuur een zwenking in de spiraal meemaakt. De afkeer van de bestaande praktijk moet zo sterk worden dat ze een revolutie tot stand brengt, waarbij de afschuw zelf tot brandstof wordt voor het veranderingsproces. Alleen dan zijn mensen in staat tot offers brengen. En voor deze nieuwe groeisprong is een soort offer vereist, een psychologisch sterven, ter wille van de liefde. Hoe verandert een cultuur? Een aantal voorlopers houdt zich bewust met de verandering bezig. En in het
293
collectief onbewuste ontstaat een nieuwe mythe. Beide zijn nu al in onze tijd aan de gang. Tantrische seksualiteit is een begrip geworden en hoewel het nog vaak een misleidend etiket is voor ouderwetse erotiek in een hip jasje, betekent de bekendheid ermee toch dat talloze mensen bewust geïnteresseerd raken in verandering, transformatie van de seksualiteit. Allerlei trainers en spirituele leraren zijn actief op dit gebied en worden door vele duizenden mensen aandachtig gevolgd. In zijn boek Liefhebben, de weg van seks naar liefde schetst de Australiër Barry Long een mythe die sterk doet denken aan de ideeën van Augustinus over Adam en Eva in het paradijs. Volgens Long moeten we ons het mythische mensenpaar uit een mistige oertijd ongeveer als volgt voorstellen. Ze hadden allebei een gouden aureool om zich heen, van top tot teen. De vrouw was zuivere liefde, de man was zuiver gezag: de hoeder op aarde van de liefde. Hij was verantwoordelijk voor het in stand houden van de gouden stralenkrans. Wanneer die nieuwe energie nodig had, kwamen ze samen om de liefde te bedrijven, ‘om God te bedrijven’, zoals Long het noemt. Want God is liefde. ‘Zij waren de enige twee bewuste fysieke polen van de liefde op aarde en als zodanig verlichtten en voedden zij elkaar. Hij blies haar liefde nieuw leven in en zij herstelde zijn liefde en zijn autoriteit.’ Dat lijkt verwonderlijk veel op de Adam en Eva van Augustinus – frappant, want er is, voor zover ik kan nagaan, weinig kans dat Barry Long ooit iets van Augustinus heeft gelezen. Er is ook een groot verschil. Waar Augustinus in de vijfde eeuw concludeert dat de zondeval onomkeerbaar is en dat alleen de genade van Christus de mens kan redden, stelt Long in de twintigste eeuw dat wij allen kunnen worden zoals dat eerste mythische mensenpaar en –
294
met voldoende oefening en toewijding – kunnen leren om te vrijen zoals zij. In zijn boek geeft hij daarvoor praktische richtlijnen. Fantaseer niet over seks, zegt hij, vooral tegen mannen. Dat fantaseren maakt dat je als man voortdurend in een lichte staat van opwinding verkeert en als je dan daadwerkelijk de liefde bedrijft, is het veel te snel afgelopen. Wees open en kwetsbaar voor de liefde, zegt hij, vooral tegen vrouwen. Zorg dat je niet door angst of oude pijn verhardt. Wanneer de man kan standhouden in de liefde en de vrouw kan ontspannen, kan zij haar vrouwelijke energie aan hem overbrengen en dat is waar het hem werkelijk om gaat. Dat geeft haar het verrukkelijke gevoel dat ze werkelijk bemind wordt, en het geeft hem innerlijke autoriteit. En houd vol in het proces van transformatie, adviseert Long. ‘Je kunt jezelf niet in één klap bevrijden van je hele verleden. Ook niet in een paar weken tijd. In feite moet je er de rest van je leven aan werken. Al die tijd creëer je meer liefde en word je een meer liefhebbend en bewust mens.’ Barry Long was mijn spirituele leraar; zijn leer heeft mijn denken over seksualiteit en mijn liefdesleven revolutionair en voorgoed veranderd. Hij stierf in 2004. Zijn tapes en video’s vinden nog altijd aftrek. Ook de Amerikaanse therapeut David Deida adviseert mannen dringend om seksuele zelfbeheersing te leren. Er zijn twee soorten orgasme, stelt hij – het normale, dat ontspanning brengt maar ook verlies van energie veroorzaakt, en een soort orgasme waarbij je de energie niet verliest maar omhoogstuurt langs de ruggengraat, en dat is een proces waarvan je sterker wordt. ‘Overmatig ejaculeren zal op een subtiele wijze je moed verminderen om risico’s te nemen,’ schrijft hij in The Way of the Superior Man, vertaald als De kracht van echte mannen, ‘zowel beroepsmatig als spiritueel. Je doet net genoeg om rond te
295
komen, om comfortabel te leven, maar je zult ontdekken dat je liever televisie kijkt dan je roman schrijft, mediteert of dat belangrijke telefoontje pleegt.’ Het enigszins ronkerig geschreven (of houterig vertaalde) boek is een internationale bestseller. Deida schreef ook een boek getiteld Finding God through Sex, en zijn workshops en cursussen vallen in de categorie spiritualiteit. Vanuit een centrum in Thailand opereert de taoïstische meester Mantak Chia, die mannen en vrouwen leert seksuele energie te transformeren tot spirituele energie. Ook hier gaat het erom de seksuele energie niet te verliezen maar deze te gebruiken als vehikel voor spirituele ontwikkeling. Interessant is Chia’s visie op het celibaat: ‘Door het celibaat leren meesters, monniken, nonnen en priesters hun seksuele energie te gebruiken om hun deugd te vergroten en zich te verenigen met God. Door zich op God te richten als middel om seksuele energie te laten opstijgen tot de hogere centra van hun lichaam transformeren ze die tot deugdzame energie die hun spirituele groei bevordert. Dit kan alleen plaatsvinden als de seksuele energie bewaard wordt en omhooggestuwd wordt naar de hogere centra en de kruin om de hogere macht aan te trekken.’ Het celibaat alléén is niet voldoende, zegt hij, er zijn ook taoïstische oefeningen nodig. En de meeste mensen vinden celibatair leven onpraktisch. Daarom leert hij mensen oefeningen waarmee ze binnen een seksuele relatie die spirituele groei van de celibatairen kunnen verwezenlijken, met gebruikmaking van de seksuele energie. Al deze leraren gaan ervan uit dat datgene wat Augustinus niet kon, wel degelijk mogelijk is: de seksuele begeerte en het lichaam aan de wil onderwerpen. Van Mantak Chia wordt beweerd dat hij twee keer in zijn huwelijksleven met mevrouw Chia een zaadlozing heeft gehad. Hij heeft twee zoons. Het klinkt als een moderne mythe.
296
En daarmee zijn we weer terug bij het onderwerp van de mythe. Er is een nieuwe mythe die zich voor onze ogen aan het vormen is, schreef ik in hoofdstuk 1: de mythe van de mens die in de macht van de machine komt en een heroïsche strijd moet strijden. Ten slotte overwint hij, of beter gezegd: de vrijheid wint. De prijs voor deze vrijheid is het leven van de held. De eerste keer dat ik deze mythe tegenkwam, was jaren geleden toen ik door een vriend werd meegenomen naar de film Terminator II: Judgment Day, met Arnold Schwarzenegger. Ik protesteerde dat ik helemaal niet hield van rauwe actiefilms, maar mijn vriend zei: ‘Deze film moet je gezien hebben, als tijdsdocument.’ Hij had gelijk. Ik kwam verwonderd en geïnspireerd uit de bioscoop. De film was op mij overgekomen als een soort kerstverhaal, met mythische proporties. Dit is het verhaal. Een robot, de goede Terminator, wordt vanuit de toekomst naar het heden getransponeerd om daar een missie te volbrengen. Hij ziet eruit als een man, maar vanbinnen is hij een machine. Hij moet een jongen redden die later, in dezelfde toekomst waar de robot vandaan komt, de grote strijd zal leiden van de mensen tegen de boosaardige machines die tegen die tijd de macht hebben gegrepen. Deze machines sturen echter ook een robot naar het heden, de slechte Terminator, een net iets verder geavanceerd model. De slechte robot bestaat namelijk uit vloeibaar metaal en kan elke gedaante aannemen die hij maar wil. En hij is eropuit om de jongen, de toekomstige held, te doden. De jongen, John, heeft geen vader maar wel een moeder, Sarah, en die helpt de goede Terminator. In een titanische strijd weet de goede robot de slechte ten slotte te vernietigen en dan blijkt dat hij zijn grootste heldendaad nog moet verrichten: hij moet ook zichzelf vernieti-
297
gen. Want alle robots van deze intelligentiegraad moeten de wereld uit, om het gevaar van overname door machines in de toekomst te bezweren. De goede robot offert dus ten slotte zichzelf, door zich in de brandende afgrond van een soort hoogoven te storten. Door de film heen zie je beelden van de toekomst, waarin de jongen inderdaad de grote oorlog van de mensen tegen de machines aanvoert. Dat machines de macht kunnen grijpen en dat wij ons daartegen moeten verzetten, blijkt de afgelopen jaren een thema te zijn geworden dat vele schrijvers en andere kunstenaars, met name filmmakers, bezighoudt. Ongelooflijk veel films, tekenfilms en games verbeelden dit gegeven. Het zijn bovendien producten die enorm aanslaan – kaskrakers, bestsellers. Dat wijst op een mythisch element. Ik duid deze nieuwe mythe als het voorteken van een naderende cultuursprong. De machine is in die duiding typisch het product van de mannelijke seksuele begeerte. Deze begeerte wordt ervaren als iets wat de mens onvrij maakt, wat hem beheerst en hem mechanisch, reflexmatig, doet reageren. De lust zet hem aan tot actie, tot ondernemen, en tot wedijver met andere mensen, alsof hij een spermatozoön is dat als eerste uit de race tevoorschijn wil komen. Uit deze ondernemingslust is, via de prestatiedrang van de meest bekwame mannen – en vrouwen natuurlijk, voor zover zij androgyn zijn en meedoen in de blinde competitie – in combinatie met het intellect en de wetenschap in de westerse cultuur, onze technologie ontstaan. Die technologische ontwikkeling heeft ons enorme welvaart gebracht. Maar er schuilt ook een element van dwangmatigheid in – wat niet verwonderlijk is wanneer hij inderdaad uit lust is voortgekomen. Veel gevoelige mensen zijn zich er vaag of scherp van bewust: we wor-
298
den min of meer geregeerd door de machines die eigenlijk onze onderdanige hulpmiddelen hadden moeten zijn. Machines scheppen zogenaamd tijdwinst, maar ze doen die onmiddellijk weer teniet, veranderen die zelfs in jachtigheid en een gevoel van tijdverlies, omdat ze ons dwingen van die tijdwinst gebruik te maken, waardoor het tempo van het leven wordt opgevoerd. Als iets sneller kan, dan moet het ook meteen; de vrijheid om te kiezen of je wel of niet van een of andere machine gebruik wilt maken, is er nauwelijks. Elk bedrijf moet automatiseren, iedereen moet op internet, iedereen moet in het vliegtuig, iedereen moet een mobiele telefoon en een iPod en alle andere elektronische gadgets die de markt overstromen, en het leven te midden van al die elektronica gaat sneller en sneller. We voelen ons onvrij, ingekapseld in een onuitgesproken maar dwingende verplichting om mee te rennen in een blinde wedstrijd. Alsof we in een snelle auto over de wegen willen razen, vrij en blij als zaadcellen in een vagina, en telkens weer in eindeloze stroperige files terechtkomen die ons gevangenhouden, vol onrust. In werkelijkheid, onder de oppervlakte, is het niet de macht van de machines maar de macht van onze lust die ons onvrij maakt. Wij zouden volledig de baas zijn over onze eigen tijd als wij de baas waren over onze eigen seksuele begeerte. De strijd tegen de machine verbeeldt het gevoel dat zich steeds sterker vormt in het onbewuste van de cultuur: we moeten de baas worden over onze innerlijke tegenstrever. En de nieuwe mythe vertelt ons wat daarvoor nodig is – een zelfoffer. Ook in de trilogie The Matrix, de zeer succesvolle serie van drie sciencefictionfilms met Keanu Reeves als de held Neo, is dit thema uitgewerkt. Vele commentatoren wijzen op de spirituele kanten van het verhaal; er zijn niet alleen talloze christelijke, maar ook boeddhistische, 299
Grieks-platonische en postmodern-filosofische elementen in aan te wijzen. De films, gemaakt door de gebroeders Larry and Andy Wachowski, hebben een gigantisch aantal websites gegenereerd waarop druk gespeculeerd wordt over de inhoud op een intellectueel en filosofisch verrassend niveau. In The Matrix is de hele mensheid gevangengenomen door intelligente computers. Mensen worden gebruikt als een soort batterij om de machine te voeden, en ondertussen worden hun hersens zo door de computer geprogrammeerd dat ze voor hun eigen gevoel gewone levens leiden, zoals wij nu. Thomas Anderson, een computerprogrammeur die ’s nachts onder de naam Neo een dubbelleven als computerhacker leidt, komt erachter hoe de vork in de steel zit, en accepteert met enige moeite dat hij de aangewezen man is om de strijd tegen de machine te voeren en de mensheid te bevrijden. Het plot is bijzonder ingewikkeld en ingenieus, vol onverwachte wendingen en verrassende ontknopingen. Maar het grondthema blijft: de machine heeft de mens in zijn macht gekregen, een held staat op om die macht te breken, en dan blijkt dat hij de strijd alleen kan winnen als hij zichzelf opoffert. Hier is er ook een liefdesverhaal in verweven: Neo krijgt een geliefde, Trinity. Zij waagt haar leven voor hem, en hij krijgt het moeilijk als hij moet kiezen tussen haar en zijn missie. In deel drie van de serie, Revolutions in the Matrix, lukt het Neo uiteindelijk om de macht van de computers te verslaan. Maar daarbij sneuvelt hij niet alleen zelf; ook zijn geliefde Trinity is inmiddels omgekomen. Dit laatste lijkt me een zeer eigentijdse toevoeging aan de mythe. Vrouwen en mannen van nu zijn zo androgyn dat we allemaal te kampen hebben met dezelfde lusten, dezelfde innerlijke tegenstrevers. En dus ook allemaal, man en vrouw, dezelfde offers moeten brengen om onszelf te bevrijden van onze tegenstrever. 300
Hoe boeiender en intelligenter de films en boeken die over dit thema gaan, hoe meer hoop we kunnen koesteren dat onze cultuur werkelijk de groeisprong naar een hoger niveau zal weten te realiseren. Die groeisprong zal een ongekende uitbreiding en verdieping van de menselijke beschaving met zich meebrengen, vergelijkbaar met de overgang van prehistorie naar geschreven geschiedenis. De uitvinding van het schrift veroorzaakte toen een explosie van ontwikkeling in cultuur, in kunsten en wetenschappen. Wat de omvorming van de lust tot stand zal brengen, is moeilijk exact te voorspellen. Het proces zal vermoedelijk vele eeuwen duren en gepaard gaan met allerlei tegenstromingen, protestbewegingen, hindernissen en stappen achterwaarts. Maar uiteindelijk zal de individuele vrijheid die we nu nog op stoffelijk niveau nastreven, zichzelf opgeven voor de liefde en daarmee werkelijke, innerlijke vrijheid worden. Eros zal zich verheffen tot agapè. En dat zal, als de voortekenen niet bedriegen, het proces van globalisering sturen in de richting van broederschap, zusterschap. We zullen wereldwijd beseffen dat we één mensheid vormen, dat we met elkaar alleen een stabiele gemeenschap kunnen vormen in samenwerking. Competitie, de search for excellence, het streven naar vrijheid voor het individu, zal zich niet meer voordoen op het materiële vlak, in de economie, maar zich uitsluitend richten op het geestelijke vlak – op kunst, wetenschap, religie en spiritualiteit.
301
Epiloog
Sinds het begin is er de mythe. De mythe komt voort uit de scheppende verbeeldingskracht en de mythe ís de scheppende verbeeldingskracht. Alle cultuur is erdoor ontstaan en zonder de mythe is geen enkele cultuur ontstaan. Niet alleen de logos staat aan de basis van onze evolutie; in nog vroegere tijden was er de mythos, het gesproken woord. De mythe is een schepping en een schepper tegelijk: zij is het verhaal dat geschapen wordt door de cultuur waarin zij bloeit, de ontwikkelingsfase van de mensheid. En zij is het verhaal dat cultuur schept, dat ontwikkeling tot stand brengt en bevordert. De mythe nodigt de toehoorders uit om beelden in de eigen psyche te scheppen, om zich te identificeren met de held en de heldin van het verhaal en om hun heldendaden na te bootsen. Dit boek gaat over ontwikkeling. Ik heb de ontwikkeling van de beeldvorming rondom Maria Magdalena geschetst, en de ontwikkeling van de visie op de Bijbel als tekst met mythische elementen. Ik heb ook iets gezegd over de ontwikkeling van de mythen zelf, de heldenverhalen, van het Gilgamesj-epos tot The Matrix. En ik heb aan de hand van een aantal mythen in grote lijnen de
302
evolutie van de mens geschetst, die van het allereerste primitieve begin alsmaar opwaarts streeft naar hogere niveaus van ontwikkeling, en die op elk niveau een offer moet brengen om verder te komen. Ik heb betoogd dat er in het christelijke verhaal over Adam en Eva, gevolgd door het verhaal over Jezus en Maria Magdalena, een ontwikkelingsmodel besloten ligt dat zijn weerga niet kent; een werkelijk geniaal ontwerp voor innerlijke groei dat in ons dna zelf ligt verankerd en dat we niet alleen in onszelf, maar overal om ons heen in de schepping kunnen zien. Ook het denken over dit onderwerp is in ontwikkeling, en ik presenteer mijn visie niet als eindproduct maar als een van de vele bijdragen aan het proces. Mijn onderzoek heeft mijzelf op sommige punten zeer verrast. Ik had niet gedacht dat Jezus uit de Bijbel tevoorschijn zou kunnen komen als een leraar die ook op seksueel terrein iets volkomen nieuws bracht in de wereld. Het heeft mijn idee over hem veranderd. Was ik voorheen min of meer bereid, als zovele postmoderne buitenkerkelijke christenen, om in mijn religieuze queeste aan Jezus voorbij te gaan, nu heb ik het gevoel dat hij zijn centrale plaats in het christelijke verhaal weer glorieus opeist. Zou deze man niet bestaan hebben? Hoe is het dan mogelijk dat ten minste vijf evangelisten – Matteüs, Marcus, Lucas, Johannes en Thomas, die eigenlijk Judas heet – zo geïnspireerd zijn geweest? Tussen de regels van hun verslagen schrijven ze iets op wat in de cultuur van hun dagen nog niet eens bestaat en ook niet begrepen wordt. Ik ben mijn onderzoek als het ware in gevlogen op de vleugels van de mythe, en ik heb het gevoel dat ik in het hart van de christelijke mythe een bijzonder mens van vlees en bloed ben tegengekomen. Jezus de wijsheidsle-
303
raar, met een radicaal nieuw verhaal – ook over seksualiteit. In de mythe die dit nieuwe verhaal illustreert, heeft hij Maria Magdalena aan zijn zijde. Het is een hoopvol beeld, een beeld dat niet blijft steken in lijden en offers, maar daardoorheen verwijst naar de verrukking van de lichamelijke liefde.
Beknopte literatuurlijst
Karen Armstrong, Mythen, een beknopte geschiedenis, De Bezige Bij, Amsterdam, 2005. Augustinus, het leven van een zondaar, een keuze uit de belijdenissen, Bert Bakker, Amsterdam, 2005. Michael Baigent, Richard Leigh, Henry Lincoln, Het heilige bloed, de heilige graal, Tirion, Baarn, 1999. Een beeld van een vrouw, Maria Magdalena in de beeldende kunst, Wil Bakker. Eindopdracht Theologie A, vrije studierichting Feministische Theologie, Hogeschool Holland, 1993. Sarah Blaffer Hrdy, Moederschap, een natuurlijke geschiedenis, Het Spectrum, Utrecht, 2000. Esther de Boer, Maria Magdalena, de mythe voorbij, Meinema, Zoetermeer, 1996. Dan Brown, The Da Vinci Code, Doubleday, New York, 2003. A.A. van den Braembussche, Denken over kunst, Coutinho, Bussum, 2000. Joseph Campbell, De held met de duizend gezichten, Olympus, 1999. Joseph Campbell, Wat mythen ons vertellen, Mirananda, Den Haag, 1991. Patrick Chatelion Counet, De werkelijke Jezus, Meinema,
305
Zoetermeer, 2003. Jo Claes, Griekse mythen en sagen, Ten Have/Davidsfonds, Leuven, 2005. Bo Coolsaet, De magie van de moederschoot, Van Halewyck/Mets en Schilt, 2005. S.W. Couwenberg (red.), Seksuele revolutie ter discussie, Civis Mundi Jaarboek 2005, Damon, Budel, 2005. Katherine Ludwig Jansen, The Making of the Magdalen, Princeton University Press, 2000. D.L. Daalder, Mythen en sagen uit het oude Europa, Het Spectrum, Utrecht, 1963. David Deida, De kracht van echte mannen, Altamira-Becht, Haarlem, 2003. H.R. Ellis Davidson, Goden en mythen van Noord-Europa, Het Spectrum, Utrecht, 1967. Foekje Dijk, Bijbelse vrouwen, van Abigaïl tot Zilpa, Damon, Budel, 2001. Theo de Feyter, Het Gilgamesj-epos, Ambo, Amsterdam, 2001. Israel Finkelstein en Neil Asher Silberman, De bijbel als mythe. Opgravingen vertellen een ander verhaal, Synthese, Den Haag, 2006. Sir James Frazer, The Golden Bough, Wordsworth Reference Books, London, 1922. Marianne Fredriksson, Volgens Maria Magdalena, De Geus, Breda, 1999. Timothy Freke en Peter Gandy, De mysterieuze Jezus, Synthese, Den Haag, 2005. Françoise Gange, Jésus et les femmes, La Renaissance du Livre, Tournai, 2001. Charlotte Guest, The Mabinogion, Harper-Collins, London, 2000. Aat van Gilst, De eeuwige ordening. Mythologie en religie in het oude Noord-Europa, Aspekt, Soesterberg, 2004.
306
Marija Gimbutas, The Language of the Goddess, Harper, San Francisco, 1989. Tom Harpur, De ‘heidense’ Christus, Ankh-Hermes, Deventer, 2004. Ayya Khema, Boeddha zonder geheimen, Altamira-Becht, Haarlem, 1993. Boudewijn Koole, Voorbij het patriarchaat, Kok Agora, Kampen, 1989. Joke en Ko Lankester, Encyclopedie van Westerse Goden en Godinnen, De Kern, 2004. Barry Long, Liefhebben, de weg van seks naar liefde, Altamira-Becht, Haarlem, 2000. Barry Long, Sterven om te leven, Altamira-Becht, Haarlem, 1994. G.P. Luttikhuizen, De veelvormigheid van het vroegste christendom, Damon, Budel, 2005. Annine van der Meer, Van Venus tot Madonna, Synthese, Den Haag, 2006. Eginhard Meijering, Geschiedenis van het vroege Christendom, Balans, Amsterdam, 2004. Bram Moerland, Schatgraven in Nag Hammadi, SyntheseMirananda, Den Haag, 2004. Rein Nauta e.a., Over zonde en zonden. Opstellen over de tragiek van het bestaan, Valkhof Pers, Nijmegen, 2002. De Nieuwe Bijbelvertaling, kbs/vbs, Den Bosch, 2004. Pieter Oussoren, De Naardense Bijbel, Skandalon, Vught, 2004. Lynn Picknett, Mary Magdalene, Robinson, London, 2003. Ron Pirson, Genesis, Katholieke Bijbel Stichting/Vlaamse Bijbel Stichting, Den Bosch, 2005. Gillis Quispel, Het Evangelie van Thomas, In de Pelikaan, Amsterdam, 2004. Riemer Roukema, Het evanglie van Thomas, Meinema, Zoetermeer, 2005.
307
H.J. Schonfield, Operatie Pasen. Een nieuw licht op de geschiedenis van Jezus, De Bezige Bij, Amsterdam, 1968. Jacob Slavenburg, Maria Magdalena en haar evangelie, Ankh-Hermes, 2002. Jacob Slavenburg en Willem Glaudemans, Nag Hammadi Geschriften, Ankh-Hermes, Deventer, 2004. Timo Slootweg (red.) In de schaduw van de Boom der Kennis – Ethiek en de zondeval, Damon, Budel, 2005. Hans Stolp, Maria Magdalena of het lot van de vrouw, Ten Have, Baarn, 2000. Margaret Starbird, Magdalene’s Lost Legacy, Bear & Company, Rochester, 2003. Ewald Vanvugt, Eeuwige Liefde, een reisgids voor hemelvaarders, Walburg Pers, Zutphen, 2005. V.T. van Vilsteren, red., 100.000 jaar sex, Waanders Uitgevers, Zwolle, 2003. Barbara G. Walker, The Woman’s Encyclopedia of Myths and Secrets, Harper-Collins, San Francisco, 1983. Wim Weren e.a., Geboorteverhalen van Jezus: feit en fictie, kbs/Tabor, Boxtel/Brugge, 1988. Garry Wills, Augustinus, Balans, Amsterdam, 2001.
308
De auteur is de volgende personen bijzonder erkentelijk voor hun hulp, nuttige op- en aanmerkingen, correcties en bemoedigende woorden: mr. dr. Patrick Chatelion Counet, prof. dr. Cees den Heyer, drs. Theo van de Kerkhof, dr. Jan Diek van Mansvelt, dr. Marcel Poorthuis, dr. John van Schaik, drs. Alexander von Schmid, drs. Cees Veltman.
309