Jeugd en jeugdwerklozen in de publieke opinie Martijn de Goede en Gerard Maassen*
S u m m a ry
Youth and youthful unemployed in the public opinion Ministerial statements, that especially unemployed youth d o n ’t exert themselves enough to fin d jobs, gave rise to a research into the public opinion on that issue. The ministerial opinion is supported only by a minority o f the Dutch population although one not to be ignored. The results o f the research lead to the conclusion, that this opinion has to do less with the unemployment than with a rather negative view o f youth in general. It is remarkable, that this negative view is also taken by young people themselves.
1. Inleiding In o k tober 1984 heeft m inister R uding de a a n d ach t getrokken m et zijn o p m erkingen over jeugdw erklozen in een interview m et het V rije V olk. W erk lozen, m aar vooral jo n g ere w erklozen, zouden te weinig m oeite doen om een (nieuwe) baan te vinden. Zij zouden zich er m et een Ja n tje van Leiden v an af maken. A an het b o venstaande ligt duidelijk de idee ten grondslag dat veel werklozen een extra prikkel nodig hebben om weer een nieuwe baan te zoe ken en aan te nem en. Als een politicus een dergelijk geluid laat h oren, m ag m en aannem en - zeker als het om een grote p artij gaat - d a t hij een dergelijke boodschap * M artijn de G o ed e en G e ra rd M aassen zijn v erb o n d en aa n de V akgroep G ro n d slag en en M e thoden d er P ed ag o g isch e en A n d rag o g isch e W eten sch ap p en v an de F aculteit der S ociale W e tenschappen aa n de R ijk su n iv ersiteit U tre c h t. Zij p articip eren o n d er m eer in het o n d erzo ek s program m a ‘Jeu g d stu d ies: d y n am iek v an aan p assin g en v erzet’.
Mens en M a atsch ap p ij n o . 2 jrg . 61 1986
185
ventileert als representant van een grotere groep m ensen (kiezers). Een be
langrijke vraag is in hoeverre deze mening van Ruding gedeeld wordt door het N ederlandse publiek. In de afgelopen periode is verschillende m alen o n derzoek gedaan n aar de publieke opinie over niet-w erkenden (w erklozen en arbeidsongeschikten), m aar niet gedifferentieerd n a a r jeugdw erklozen en oudere w erklozen. De uitlatingen van R uding vorm den de directe aanleiding om een dergelijk verkennend onderzoek uit te voeren.
2. Probleem stelling en veronderstellingen De probleem stelling van dit onderzoek kan als volgt om schreven w orden: w at is de opinie van het N ederlandse publiek over jeugdw erklozen in verge lijking m et de opinie over w erklozen in het algem een? O p grond van eerdere stu d ies1 veronderstellen wij d at m ensen hun opinie over w erklozen niet alleen baseren op veronderstelde persoonseigenschappen van w erklozen. D aarin w ordt ook zeker de m aatschappelijke context, i.c. de situatie op de arb eid sm ark t, verdisconteerd. D at de situatie op de a r beidsm arkt in het algem een niet rooskleurig is, m aar vooral voor jongeren niet, zal de m eeste m ensen dan ook niet o n tgaan. N iettem in veronderstellen w ij dat de p u blieke opinie over jeugdw erklozen negatiever is dan over oudere werklozen. W aarschijnlijk leeft toch de idee d at veel w erklozen (vooral jeugdw erklozen) wel aan een nieuwe baan zouden kunnen kom en als ze d a a r wat m eer m oeite v oor zouden doen, o f w at m inder kieskeurig zouden zijn. G edacht kan d an w orden aan om -, her- o f bijscho ling, verhuizen n aar plaatsen w aar wel w erk is, w erk aan p ak k en d at niet in overeenstem m ing is met opleiding, capaciteiten e n /o f interesse. W aarschijn lijk w ordt van jongere (w erklozen) op d at p u n t een w at grotere flexibiliteit verw acht d an van oudere w erklozen. Een com plicerende facto r hierbij is d at rekening m oet w orden gehouden met de m ogelijkheid d a t los van het w erkloos zijn, d o o r het N ederlandse p u bliek over jongeren in vergelijking m et ouderen negatiever w ordt gedacht. In de loop van de jaren zestig to t aan de dag van vandaag zijn er b reuk vlakken zich tb aar in de m aatschappelijk georganiseerde invoeging van jo n geren in de ‘wereld van de volw assenen’. D om inante opvattingen over gezag en au to riteit, de verhouding tussen m annen en vrouw en, jongeren en ou d e ren hebben aan betekenis ingeboet. A lternatieve houdingen en gedragingen van jongeren w erden zichtbaar. Vele groepen jongeren gaven op uiteenlo pende m anieren via jeugdsubculturen aan d at zij zich niet geruisloos als ‘tie186
ner’ voorbereiden op een traditionele volw assenheid (denk aan punks, skin
heads, voetbalvandalen e.d .).2 W ellicht w ordt in dit v erband al te gem akkelijk over de jeugd gesproken. Het is duidelijk d at bedoelde groepen jongeren w at b etreft opvattingen, waarden en norm en nogal verschillen van de (meeste) o u d e ren .3 H et is nog een open vraag om hoeveel jon g eren het percentueel gaat. W aarschijnlijk in tegreert een belangrijk deel van de jong eren wel m in o f meer ‘probleem loos’ in de wereld van de volw assenen. Uit ergernis over o f angst v o o r bedoelde groepen jo n g eren, die in de m edia ruime aan d ach t krijgen, k an een beeld gevorm d w orden dat gem akkelijk ge generaliseerd w o rd t n a a r alle jo n g eren o f de jeu g d . O p grond d aarvan zou verondersteld kunnen w orden d a t ouderen relatief negatief denken over jo n geren. H ierboven is gesproken over de publieke opinie, also f het N ederlandse pu bliek een hom ogene categorie is. D at is eigenlijk m et betrekking to t bijna geen enkel verschijnsel het geval. M eestal k u nnen zinvolle onderscheidingen gem aakt w orden die ook weer diffentiaties in opinie laten zien. V oor het o n derhavige onderw erp is het m eest zinvolle onderscheid uiteraard dat tussen jongeren (over wie het in feite gaat) en ou d eren . W ij zullen in het hiernavol gende dan o ok naast de centrale onderzoeksvraag ruim aan d ach t besteden aan eventuele verschillen in opinie over jeugdw erklozen tussen beide leef tijdsgroepen. N aast onderzoek n a a r de opinie van jon g eren en ouderen over jeugdw erk lozen is het o ok interessant om na te gaan hoe jong eren over zichzelf denken, los van het verschijnsel w erkloosheid. O nderzocht zal w orden o f de voor de hand liggende veronderstelling dat jongeren over zich zelf gunstiger denken dan over ouderen, d o o r de gegevens bevestigd w ordt.
3. O pzet en uitvoering onderzoek 3.1. O perationalisaties en analysebeslissingen De concepten ‘gepercipieerd m isbruik d o o r jeugdw erklozen van de sociale verzekeringen’ en het ‘beeld over (jeugd)w erklozen’ vorm en de indicatoren voor het concept ‘publieke opinie over (jeugd)w erklozen’. M isbruik van de sociale verzekeringen Evenals bij vorige o nderzoeken4 is gebruik g em aakt van de volgende om schrijving van m isbruik van w erkloosheid. ‘E r zijn o p d it m om ent, zoals U Mens en M aatsch ap p ij n o . 2 jrg . 61 1986
187
weet, nogal w at m ensen die een uitkering via een van de w erkloosheidsw et
ten krijgen, omdat zij niet werken. Er zijn mensen in ons land, die menen dat er nogal w at m isbruik van de w erkloosheidsw etten v o orkom t: d at m ensen een uitkering krijgen terw ijl zij best zouden kunnen w erken o f werk zouden kunnen vinden. A nderen m enen d at d it weinig v o o rk om t. W at is Uw in druk? G elooft U d at er zeer veel, veel, tam elijk veel, weinig o f zeer weinig m ensen zijn die m isbruik m ak en van de w erkloosheidsw etten’. Bij deze vraag gaat het om de opinie over de to tale groep van w erklozen. Vervolgens is deze vraag opnieuw gesteld, m aar d an specifiek over m isbruik do o r jeu g dige w erklozen (d.w .z. to t en m et 22 ja a r). Deze vragen inform eren n a a r een oordeel in kw alitatieve termen over de om vang van het m isbruik van de w erkloosheidsw etten. D aarn aast is ook ge vraagd naar een oordeel in kw an titatieve termen. A an de respondenten is n a m elijk gevraagd een schatting te geven v oor het percentage van de gevallen w aarin n aa r hun m ening m isbruik w ordt g em aakt van de w erkloosheidsw et ten in het algem een, respectievelijk d o o r jeugdw erklozen in het bijzonder. In de veronderstelling d at het v oor de respondenten een onm ogelijke opgave zou zijn schattingen te m aken to t in percenten nauw keurig, w erden h u n de volgende antw oordcategorieën voorgelegd: 0% (geen m isbruik), 11-20%, 21-30% to t en m et 91-100% m isbruik. Bij verdere berekeningen (bijvoor beeld van gem iddelde o f stan d aard afw ijk in g ) werd gebruik gem aakt van de m iddens van deze klassen. B eeld over de je u g d en (jeugd)werklozen N aast vragen over m isbruik van de w erkloosheidsw etten in bovenbedoelde zin, zijn oo k vragen opgenom en over het beeld d a t het N ederlandse publiek heeft van w erklozen. E en uitvoeriger beschrijving van de m ethode w aarm ee een dergelijk beeld is vastgesteld valt buiten het kader van dit artikel; d a a r voor verwijzen wij n a a r eerdere p u b lik aties.5 W ij volstaan m et te verm elden d at aan de geïnterview den gevraagd is jongere w erklozen met oudere w erklo zen te vergelijken op een aan tal persoonskenm erken: ijverig, flink, eerlijk, b etrouw baar, m et verantw oordelijkheidsgevoel, fu tlo o s, bekw aam , geneigd to t luieren, m et doorzettingsverm ogen, w aardevol v oor de sam enleving, m et slap k arak ter, weinig actief. H et is duidelijk d at het d aarbij om een aantal positieve en een aan tal negatieve eigenschappen gaat. De respondenten kunnen aangeven o f m en ze m eer van toepassing acht op jeugdw erklozen dan wel op oudere w erklozen m et de volgende scores: 1. veel m eer en 2. m eer van toepassing op jeugdw erklozen; 3. m aak t niet uit, 4. m eer en 5. veel m eer van toepassing op oudere w erklozen. O m te k u nnen n ag aan in welke m ate een (eventueel) ongunstiger opinie 188
over jeugdw erklozen w ordt b epaald d o o r een ongunstiger opinie over de jeugd in het algem een, is aan de respondenten bovendien gevraagd jongeren (tot en m et 22 ja a r) te vergelijken m et o uderen, op dezelfde eigenschappen als hierboven genoem d. De item s betreffende de vergelijking van jeugdige met oudere w erklozen zijn in de vragenlijst v o o rafgegaan do o r de item s be treffende de vergelijking van jong eren m et o u deren zonder m eer. M et deze volgorde is de kans op vertekeningen in de resultaten ten gevolge van ‘response-set’ w aarschijnlijk geringer. De scores op de beelditem s zijn onderw orpen aan factor- en reliabilityanalyse. De scores blijken op de volgende wijze gecom prim eerd te kunnen w orden: 1. Alle variabelen behalve ‘eerlijk ’, ‘b e tro u w b a a r’, ‘b ek w aam ’ en ‘w aarde vol voor de sam enleving’ vorm en sam en een facto r die wij beeld van de dynam iciteit noem en. H iero n d er vallen kenm erken die m ogelijk do o r de situatie van niet-w erken w orden geïndiceerd, m aar ook meer perm anente eigenschappen als ‘m et d o o rzettingsverm ogen’ en ‘slap van k a ra k te r’. De gem iddelde score op deze acht variabelen geven wij voor jongeren in het algem een aan m et BD J (coëfficiënt alp h a = 0.70) en voor jeugdw erklo zen m et B D JW (coëfficiënt alp h a = 0.80). H ierbij zijn positieve en nega tieve eigenschappen in overeenkom stige richting geschaald. Een gem id delde gro ter d an 3 duidt ero p d at jong eren gem iddeld m inder gunstig w orden beoordeeld d an ouderen. 2. ‘E erlijk ’ en ‘b e tro u w b a a r’ vorm en sam en een facto r beeld van de integri teit. De gem iddelde score op beide variabelen b etreffende de jeugd w ordt aangeduid m et B IJ (coëfficiënt alp h a = 0.71) en betreffende jeugdw erk lozen m et B IJW (coëfficiënt alp h a = 0.73). 3. De variabelen ‘b ek w aam ’ en ‘w aardevol voor de sam enleving’ blijken be ter a p a rt gelaten te kunnen w orden. Leeftijd De respondenten w orden wat b etreft de variabele leeftijd als volgt ingedeeld: jongeren to t en m et 22 ja a r, hetgeen n eerkom t o p respondenten tussen 17 en 23 ja a r enerzijds, en respondenten van 23 ja a r en o uder anderzijds. W anneer verschillen tussen beide categorieën statistisch op significantie w orden ge toetst, w ordt uitgegaan van de ons inziens redelijke veronderstelling, dat jongeren over de eigen leeftijdsgroep positiever denken dan ouderen over jongeren. In deze gevallen w o rd t dus eenzijdig getoetst (alpha = 0.05). In overige gevallen toetsen wij tw eezijdig.
Mens en M aatsch ap p ij n o . 2 jrg . 61 1986
189
3.2. S teekproef In ja n u a ri 1985 zijn de vragen gesteld aan een a-selecte steekproef van 606 N ederlanders van zeventien ja a r o f oud er in het kader van het zogeheten C ontinu-onderzoek van de S ubfaculteit A lgem ene Politieke en Sociale W e tenschappen van de U niversiteit van A m sterdam . H et betreft ‘g o lf 29’ van dit continu-onderzoek. H et veldw erk is verricht d o o r het N IP O te A m ster dam .
4. R esultaten
Schatting m isbruik - in kw alitatieve termen H et m isbruik d o o r jeugdw erklozen w ordt beduidend lager geschat dan het m isbruik in het algem een. (H et verschil tussen beide verdelingen is statistisch significant, zoals b lijkt uit toetsing via de to ets van W ilcoxon voor gekop pelde steekproeven: z = 6.06, p. < 0.001, tw eezijdig.) U it tabel 1 b lijk t bijvoorbeeld d a t ruim de helft van de respondenten (53% ) m eent d a t er tam elijk to t zeer veel m isbruik w ordt gem aakt door w erklozen in het algem een, terw ijl ‘m a a r’ 34.5 percent deze m ening is toege daan met betrekking to t jeugdw erklozen. Schatting m isbruik - in kw antitatieve termen U it ta b e l2 kunnen wij aflezen d a t het m isbruik-door-jongeren van de werkTabel 1. Opinie over de mate van misbruik van de werkloosheidswetten in het algemeen, c.q. door jongeren in het bijzonder, uitgesplitst naar de leeftijd van de respondenten O pinie over m isbruik in het algem een
T o ta al:
190
jo n g eren ^ 22 jr
(N = 606)
O c-> If Z
zeer veel m isbruik veel m isbruik tam elijk veel m isbruik w einig m isbruik zeer w einig m isbruik weet n iet/g een a n tw o o rd
allen
o u d eren » 23 jr (N = 527)
O pinie over m isbruik d o o r jo n g eren allen (N = 606)
jo n g eren « 22 jr (N = 70)
o u d eren » 23 jr (N = 527)
5.1 17.3 30.4 31.7 11.4 4.1
4.3 20.0 35.7 28.6 10.0 1.4
5.3 16.9 29.2 32.3 11.8 4.5
2.8 13.9 18.8 40.3 15.8 8.4
0 17.1 25.7 44.3 10.0 2.9
3.2 13.5 17.3 39.8 16.9 9.3
100.0
100.0
100.0
100.0
100.0
100.0
Tabel 2. Schatting voor het percentage van de gevallen waarin in het algemeen, c.q. door jonge ren in het bijzonder, misbruik wordt gemaakt van de werkloosheidswetten, uitgesplitst naar de leeftijd van de respondenten N
gem . <7o
spreiding
95% b etr. interval
schatting v o o r het m isb ru ik in het algem een - jo n g ere resp o n d en ten ( < 22 jr) - ou d ere resp o n d en ten 23 jr) - alle resp o n d en ten
68 458 535
27.3 21.0 21.9
21.3 18.0 18.5
22.1 - 32.4 19.4 - 22.7 20.3 - 23.4
schatting v o o r het m isb ru ik door jo n g eren - jo n g ere resp o n d en ten 22 jr) - o u d ere resp o n d en ten 23 jr) - alle resp o n d en ten
66 440 515
24.0 19.6 20.2
21.3 18.8 19.1
18.8 - 29.2 17.8 - 21.3 18.5 - 21.9
loosheidswetten ook percentueel gem iddeld lager w ordt geschat dan het mis bruik in het algem een. H et verschil is niet bijzonder groot (nog geen 2°7o), m aar met betrekking to t 505 respondenten die v oor beide een schatting hebben o p gegeven wel significant (t-toets voor gekoppelde steekproeven: t = 3.00, p = 0.002, tw eezijdig). In de tabellen 1 en 2 zijn o o k verm eld de uitsplitsingen van de opinie over de om vang van het m isbruik van de w erkloosheidsw etten n aa r de twee o n derscheiden leeftijdsgroepen. De jeugd heeft duidelijk m inder vertrouw en in het gebruik dat m ensen maken van de w erkloosheidsw etten. Zij schat het m isbruik in het algemeen beduidend hoger d a n de o u deren (t = 2.61, p = 0.009, tw eezijdig). O ok de schatting voor het percentage m isbruik d o o r jong eren is bij de jongeren in de steekproef enkele percenten hoger d an bij de o u deren (t = 1.75, p = 0.040, eenzijdig m aar in een richting tegengesteld aan onze verw achting). D at het m isbruik-door-jongeren lager w ordt geschat dan het m isbruik in het algem een, b lijk t op te gaan zowel v oor de jo n g e respondenten als voor de oudere, in kw alitatieve zin (tabel 1), m aar ook in kw antitatieve zin (tabel 2). De verschillen w aarom het gaat zijn alle significant. M et betrekking to t tabel 1: voor de jo n g eren is W ilcoxon’s z = 2.32, p = 0.010 eenzijdig en voor de ouderen z = 5.'44, p < 0.001, tw eezijdig. Twee keer toepassen van de t-toets voor gekoppelde steekproeven op de percentageschattingen van tabel 2 le vert voor de jon g eren op t = 1.78, p = 0.040 eenzijdig en voor de ouderen t = 2.49, p = 0.013 tw eezijdig. H ierbij m oet wel w orden opgem erkt, dat het verschil bij de oud ere respo n d en ten relatief niet g ro o t is. M ensen M aatsch ap p ij n o . 2 jrg . 61 1986
191
U it de opinie over de m ate van m isbruik van de w erkloosheidsw etten blijkt nog geen negatieve opinie specifiek over jeugdw erklozen. Beeld over de je u g d en (jeugd)werklozen Gegevens betreffende het beeld over jeugdw erklozen zijn te vinden in tabel 3. H et beeld over jeugdw erklozen kan niet onverdeeld gunstig w orden ge noem d. De resultaten m et b etrekking to t de kenm erken ‘verantw oordelijk heidsgevoel’ en ‘bek w aam h eid ’ zijn w aarschijnlijk o p dit p u n t nog w einig zeggend. A lgem een w ordt verantw oordelijkheidsgevoel m eer verw acht van volw assenen, sam enhangend m et de levensfase w aarin zij verkeren. O ok m ag het geen verbazing w ekken, d at bekw aam heid m eer aan ouderen w ordt toegeschreven; jo n g eren hebben nu eenm aal m inder gelegenheid gekregen ervaring in h u n w erkzaam heden op te doen. O p alle overige kenm erken wenst welisw aar een aanzienlijk deel van de respondenten geen onderscheid te m aken tussen jo n g ere en oudere w erklozen. V oor de m eer stabiele per soonlijkheidskenm erken (b etro u w b aar, slap van k arak ter) is dat b ijn a 70% voor de m eeste overige eigenschappen is d a t iets m eer dan de h elft. V an de respondenten die wel onderscheid m aken beoordeelt een significante m eer derheid de jeugdw erklozen negatiever (voor alle kenm erken behalve ‘w aar devol voor de sam enleving’ geeft een tekentoets een uitslag m et p-w aarde kleiner dan 0.01 tw eezijdig). H et percentage respondenten dat jeugdw erklo-
TabeI 3. Beelditems met betrekking tot de vergelijking jeugdwerklozen/oudere werklozen (N -6 0 6 ) (veel) m eer bij m aakt (veel) m eer bij weet niet jo n g e re w erklozen niet uit ou d ere w erklozen -
m et veran tw o o rd elijk h eid sgevoel bekw aam b etro u w b aar ijverig m et d o o rzettin g sv erm o g en eerlijk flink w aard ev o l vo o r sam enleving w einig actief fu tlo o s slap van k a ra k te r geneigd to t luieren
2.3 5.8 2.6 12.4 14.2 7.1 14.4 11.1 28.5 32.8 23.9 40.6
35.3 52.1 68.2 55.1 52.6 69.8 61.9 73.6 59.1 50.8 68.5 , 50.3
57.8 38.8 24.6 27.7 28.9 19.8 20.8 11.7 8.6 12.5 2.8 4.8
4.6 3.3 4.6 4.8 4.3 3.3 3.0 3.6 3.8 3.8 4.8 4.3
T er wille van d e o v erzich telijkheid zijn de categorieën ‘m eer’ en ‘veel m eer’ bijeengenom en. De eigen sch ap p en sta a n g eran g schikt in dezelfde v olgorde als in de figuren 1 en 2 (zie a ld a a r vo o r de ratio n ale die era a n ten g ro n d slag ligt)
192
eigenschap meer van toepassing op jeugdwerklozen
oudere werklozen
c .q . jongeren
c .q . ouderen
------- respondenten t/m 22 jaar _____ respondenten van 23 jaar en ouder
Figuur I. Beeld over jeugdwerklozen en over jongeren in het algemeen (voor de totale steek proef)
zen m inder ijverig, futlozer e.d . vindt d an oudere w erklozen schom m elt rond 30. Wij verdiepen ons vervolgens in de vraag, o f dit m inder gunstige beeld specifiek de jeugdw erklozen tre ft, o f d at het sam enhangt m et een negatief beeld dat men van de jeugd in het algem een heeft. Om een inzichtelijke co n fro n ta tie te verkrijgen van de resultaten van de vergelijking van de jeugdige en oudere w erklozen enerzijds m et de vergelij king van de jeugd en de ouderen in het algem een anderzijds, kiezen wij voor een grafische representatie. Zie fig u u r 1. In deze figuur zijn de gem iddelde scores weergegeven, berekend over de totale steekp ro ef en over de schaalw aarden 1-5 zoals in p ar. 3.1 om schreven. De volgorde van de eigenschappen (dezelfde als in tabel 3) is zo gekozen dat Mens en M aatsch ap p ij n o . 2 jrg . 61 1986
193
de gem iddelden b etreffende de vergelijkingen van jeugdige en oudere w erk
lozen worden verbonden door een m onotoon stijgende polygoon. Bij de po sitieve kenm erken duiden de gem iddelden gro ter d an 3 op een vergelijking die gem iddeld ongunstig uitvalt voor de jeugdw erklozen (respectievelijk de jongeren in het algem een). Bij de negatieve kenm erken kan hetzelfde gezegd w orden voor gem iddelden kleiner d an 3. O ok uit deze figuur blijkt ‘w aarde vol voor de sam enleving’ een o m slagpunt, een m in o f m eer neutraal ken m erk te zijn. M en kan constateren, d at de twee polygonen grote gelijkenis m et elkaar vertonen. E en viertal p u n ten p aren valt geheel o f nagenoeg geheel sam en. Bijna alle overige p u n ten p aren duiden erop, d a t de vergelijking betreffende de jeugd in het algem een binnen onze steek p ro ef nog iets ongunstiger is uit gevallen d an de vergelijking b etreffende jeugdw erklozen. (Alleen de paren van gem iddelden voor ‘verantw oordelijkheidsgevoel’ en ‘ijverig’ verschillen significant, indien wij - in verband m et de g ro o tte van de steekproef - een significantieniveau gelijk aan 0.01 tw eezijdig han teren .) H ieruit m ag niet geconcludeerd w orden, d a t het beeld over de jeugd in het algem een nog m inder gunstig is dan het beeld over jeugdw erklozen. Een der gelijke gevolgtrekking zou alleen kunnen w orden ontleend aan een directe vergelijking tussen jeugdw erklozen en jongeren. D at valt echter buiten de opzet van deze studie. Wel dient ons inziens, v oor zover het beeld over jeu g d w erklozen negatief is te noem en, hetzelfde gezegd te w orden van het beeld over de jeugd in het algem een. Onze interesse gaat m eer uit n aar de vraag, in hoeverre het beeld over jeugdw erklozen sam enhangt m et een beeld over jong eren, los van het nietwerken. De correlatie tussen Beeld van de D ynam iciteit van Jongeren (B D J) en het Beeld van de D ynam iciteit van Je u g d w erk lo zen (B D JW ) blijkt in onze steekproef gelijk te zijn aan 0.58; gecorrigeerd v oor atten u atie (w aarbij de w aarde van coëfficiënt alp h a als bovengrens v oor de betrouw baarheidscoëfficient kan w orden beschouw d6 is d at gelijk aan 0.77. De correlatie tussen Beeld van de Integriteit van Jongeren (B IJ) en het Beeld van de Integriteit van Jeugdw erklozen (B IJW ) is gelijk aan 0.48; gecorrigeerd voor attenuatie is dat gelijk aan 0.73. Deze resultaten wijzen erop, d at in beide gevallen de variantie in het beeld over jeugdw erklozen v oor m eer d an de helft w ordt ver klaard do o r het beeld over de jeugd in het algem een.7 N u gebleken is d at de beelden, zoals geoperationaliseerd in dit onderzoek, over jongeren in het al gem een en jeugdw erklozen in het bijzonder tam elijk negatief genoem d m oe ten w orden, dringt zich de vraag op welk beeld bij de jongeren zelf bestaat. D aartoe zijn de gem iddelden over de tw aalf eigenschappen opnieuw bere194
eigenschap meer van toepassing op
eigenschap meer van toepassing op
jeugdwerklozen
jongeren
oudere werklozen
ouderen
--------respondenten t/m 22 jaar _____ respondenten van 23 jaar en ouder
Figuur 2. Beeld over jeugdwerklozen en jongeren in het algemeen
kend, w aarbij de respondenten d it keer zijn uitgesplitst n a ar de twee o n d er scheiden leeftijdsgroepen. Deze gem iddelden zijn uitgezet in twee figuren, figuur 2a (betreffende het beeld over jeugdw erklozen) en 2b (betreffende het beeld over de jeugd in het algem een). Beide figuren laten twee polygonen zien, die respectievelijk het beeld bij de jo n g ere en bij de oudere responden ten weerspiegelen. Over het beeld bij de oudere respondenten kun n en wij k o rt zijn. Zowel ten aanzien van de jeugd in het algem een als ten aanzien van jeugdw erklozen in het bijzonder k o m t het sterk overeen m et het (tam elijk negatieve) beeld van de totale steek p ro ef die im m ers grotendeels (voor 87% ) uit respondenten van 23 ja a r en oud er b estaat. H et beeld d a t bij de jong eren w o rd t aan g etro ffen is iets meer geprofileerd. W anneer we eerst kijken n a a r het beeld over de jeugd in het algem een, dan blijkt dit zelfbeeld bepaald niet p o sitief genoem d te m ogen w orden. De verMens en M a atsch ap p ij n o . 2 jrg . 61 1986
195
gelijking m et o u deren valt v oor de eigen categorie m aar op een eigenschap (‘flin k ’) significant gunstiger uit; op v ijf andere eigenschappen (‘v erant w oordelijkheidsgevoel’, ‘b ek w aam ’, ‘b e tro u w b a a r’ (!), ‘slap van k a ra k te r’ en ‘geneigd to t luieren’) beoordelen jon g eren zichzelf significant ongunsti ger en op de zes overige zijn er geen verschillen (steeds getoetst m et teken toets, alpha = 0.05 tweezijdig). H et zelfbeeld van jongeren is in zoverre m inder negatief dan het beeld dat bij ouderen over jongeren b estaat, d at jongeren zich in iets m indere m ate ge brek aan activiteit toeschrijven. De gem iddelde score op de facto r BD J is voor de jonge respondenten (gelijk aan 3.12, d at is drie stan d a ard fo u ten b o ven de 3 en is) significant lager (t = 4.41, p < 0.001); op de overige drie va riabelen die n a com prim ering van de d a ta resteren valt tussen de jongere en de oudere respondenten geen significant verschil te constateren. W anneer wij vervolgens kijken n aar het beeld bij de jeugd over w erkloze leeftijdgeno ten, dan blijken jeugdw erklozen d o o r de jonge respondenten op drie eigen schappen significant gunstiger beoordeeld te w orden d an oudere w erklozen (behalve ‘flin k ’ nu o ok ‘doorzettingsverm ogen’ en ‘w aardevol voor de sa m enleving’ (!); op vier andere eigenschappen (‘be tro u w b aa r’, ‘verantw oor delijkheidsgevoel’, ‘bek w aam ’ en ‘geneigd to t luieren’) is dat andersom en op de resterende v ijf zijn de verschillen niet significant. De gem iddelde score op de facto r B D JW is v oor de jonge respondenten gelijk aan 3.07 (nog geen 1.5 sta n d a a rd fo u t boven de 3); dat is weer signifi cant gunstiger d a n het gem iddelde bij de oudere respondenten (t = 3.94, p < 0.001). D at laatste kan nu ook w orden gezegd v oor het aspect ‘w aarde vol voor de sam enleving’ (t = 2.85, p = 0.002 eenzijdig). O p de twee andere gecom prim eerde variabelen valt geen verschil te constateren. H et ligt n atu u rlijk v oor de h an d deze resultaten in verband te brengen met de opinie over de u itsp raak van m inister R uding die specifiek aan dit aspect was gew ijd. In onze steekproef was 28% van de respondenten het helem aal o f in grote lijnen m et de m inister eens. De resultaten zijn dus op dit pu n t con sistent. 54 percent kon de u itsp raak niet onderschrijven en 15% had geen u it gesproken m en in g .8 O verigens m eende een zeer duidelijke m eerderheid, n a m elijk circa drie-kw art van de respondenten, d a t de m inister wegens deze uitspraak niet behoefde a f te treden. H ierbij dient n a tu u rlijk wel te w orden aangetekend d a t het onderzoek in ja n u a ri 1985 is uitgevoerd, 3 m aanden na de gew raakte m inisteriële u itsp raak . Al m et al zijn de verschillen in beeld (zowel betreffende jeugdw erklozen als jongeren in het algem een) tussen jongere en oudere respondenten kleiner dan wij van tevoren h adden verw acht. N a deze constatering wekt het geen verbazing m eer, d a t er tussen jongeren en o u deren m aar weinig verschil 196
blijkt te bestaan in de m ate w aarin zij de u itsp raak van m inister R uding o n derschrijven d an wel afkeuren. H et percentage respondenten d a t m eent dat minister R uding o p grond van zijn u itsp raak zou m oeten aftred en , is onder de jongeren o ok b epaald niet hoger d an bij de ouderen.
5. S am envattende conclusies Het beeld over jeugdw erklozen is in zoverre negatief, d at welisw aar een a a n zienlijk deel van de respondenten (m eestal m eer d an de helft) geen verschil ziet tussen jongere en oudere w erklozen op de gehanteerde eigenschappen, m aar dat van de respondenten die wel verschil m aken een duidelijke m eer derheid jeugdw erklozen negatiever beoordeelt. Zo m eent circa 30% d at het bij jeugdw erklozen schort aan dynam iek. H et beeld over de jeugd in het algem een b lijkt zeker niet m inder negatief gekwalificeerd te m oeten w orden. H et tam elijk negatieve beeld over jeu g d werklozen lijkt niet zozeer met de w erkloosheid sam en te hangen, als wel met een negatief beeld over de jeugd in het algem een. H et negatieve beeld over de jeugd(w erklozen) gaat evenwel niet zo ver, dat men ook m eent d at d o o r jo n g eren m eer m isbruik w ordt gem aakt van de w erkloosheidsw etten. O ok al w orden jongeren gem iddeld als m inder be trouw baar aangem erkt d an o uderen, m en m eent d a t jo n geren iets m inder m isbruik m aken van de w erkloosheidsw etten d an ouderen (in de zin van een uitkering genieten, terw ijl m en best zou kun n en w erken). K ennelijk spelen hierbij overw egingen die losstaan van persoonskenm erken van w erklozen een belangrijke rol (m en kan denken aan de relatieve geslotenheid van de a r beidsm arkt v oor schoolverlaters). Jongeren hebben niet een uitgesproken negatief beeld over jeugdw erklozen en zien o ok m inder duidelijk verschillen tussen jeugdw erklozen en oudere w erklozen. In het functioneren van de w erkloosheidsw etten hebben jongeren echter minder vertrouw en. Zij schatten het percentage van de gevallen w aarin m is bruik w ordt gem aakt beduidend hoger dan de oudere respondenten. Zoals verwacht kon w orden schatten zij het m isbruik d o o r jongeren wel enkele percenten lager d an het m isbruik in het algem een.
Nolen
1. Zie o n d e r m eer G .H . M aassen en M .P .M . de G o ed e, ‘U itk erin g sfrau d e in de publieke o pi nie’, Intermediair, jrg . 21, n r. 4, 25 ja n u a ri 1985. 2. Zie J . H aze k am p , in tern e n o titie - Je u g d co n fe ren tie 1986 te U trech t.
M ensen M a atsch ap p ij n o . 2 jrg . 61 1986
197
3. W ij k u n n en o p deze plaats niet in g aan o p de verschillende theo rieën over de je u g d . H et is d u i delijk d at in tegenstelling to t de ja re n vijftig, begin zestig, er m om enteel (in de w etenschap) geen eensluidende visie m eer bestaat over de je u g d , w aarin jo n g zijn v ooral gekenm erkt w o rd t als een overg an g sfase van a fh a n k e lijk kind n a a r zelfstandig volw assene. N aast elkaar bestaan er verschillende th eo rieën over je u g d /jo n g e re n die m et elk aar co n cu rreren . Nieuw in de huidige discussie over de jeugd is o o k , d a t d o o r te spreken over jo n g eren m aatsch ap p elijk vragen ter sp rak e k o m en , die niet alleen via de onderlinge v erhouding van generaties ver k laard k u n n en w o rd en . Z ie D eutsches Ju g e n d in stitu t (h rsg .), Die neue Jugenddebatte, M ünchen, Ju v e n ta V erlag, 1982, p. 159. 4. Zie M .P .M . de G o ed e en G .H . M aassen , Publieke opinie over niet-werken; analyse van een onderzoek naar de beeldvorming over werklozen en arbeidsongeschikten, Lisse, Swets en Z eitlinger, 1979, p. 21, en M .P .M . de G oede en G .H . M aassen, ‘M eningen over w erklozen en a rb eid so n g esch ik ten ’, Mens en Maatschappij, 1980/3, p. 255. 5. Zie 4. 6. Zie J.C . N u n n ally , Psychometrie Theory, M cG raw hil-H ill, New Y ork, 1978, p. 230. 7. De co rrelatie tussen ‘b ek w aa m ’, gescoord ten aanzien van jeu g d w erk lo zen , respectievelijk jo n g e re n , is gelijk aa n 0.51; voor de variabele ‘w aardevol v o o r de sam enleving’ is deze co rre latie gelijk aa n 0.43. 8. In een o n d erzo ek van de N ed erlandse S tichting v o o r S tatistiek eveneens in ja n u a ri 1985 ge h o u d en , kw am n a a r voren d a t 27% het in g ro te lijnen m et de m inister eens is. Z ie N ed er lan d se S tichting v o o r S tatistiek , Jeugd w erk lo o sh eid (de verloren generatie), O pinie-analyse, D en H aag , N SS, 1985.
198