Versie 2 - Jakobus 4:5 t/m 17 - nr.1008
[Uitzending 1008: Jakobus 4:5 t/m 17]
De vorige uitzending sloten we af met strenge woorden van Jakobus. We lazen in Jakobus 4 vers 4: Bedriegers, weet u niet dat als u vriendschap met de wereld sluit, dit betekent dat u een vijand van God bent? Wie voor de wereld kiest, maakt zichzelf tot vijand van God. Ook in dit vers blijkt, dat Jakobus zijn lezers niet spaart. Hij spreekt hen aan met ‘bedriegers‘, in de Griekse tekst staat: ‘overspelers en echtbreeksters of trouwelozen’. Dat hij dit doet, houdt verband met wat hij hun in vers 3 heeft gezegd. Het zoeken van hen naar ‘eigen genoegen‘ en bevrediging van hun hartstochten beschouwt Jakobus als een vorm van overspel met de wereld. Het woord ‘overspeligen’ heeft dan ook geen betrekking op kwalijke praktijken op seksueel gebied, maar moet in geestelijke zin worden opgevat. Ook voor deze beeldspraak grijpt Jakobus terug op het OT, waarin ontrouw aan de HERE en aan Zijn verbond wordt gebrandmerkt als ‘overspel of trouwbreuk’ (Ps.73:27; Jes.1:21; 50:1; Jer.2:20vv.; Jer.3:7-10; Ezech.16:2326; Hos.1:3; 9:1). Ook de Here Jezus heeft Zich op een soortgelijke wijze uitgesproken tegen Zijn ongelovige tegenstanders (Matth.12:39; 16:4; Marcus 8:38). Dat Jakobus een meervoudsvorm gebruikt, geeft aan dat hij zijn lezers persoonlijk aanspreekt.
In Jak.1:27 bindt Jakobus zijn lezers op het hart ‘zuiver te blijven van de wereld’ of zichzelf ‘onbesmet van de wereld te bewaren’. Toch maken zij zich nu schuldig aan ‘vriendschap met de wereld’. En dat, terwijl het hun bekend is dat dit neerkomt op ‘vijandschap tegen God’ (Rom.6:16; 1Kor.3:16; 6:9,19). Eigenlijk - zo houdt hij hen hier voor - is er maar één conclusie mogelijk: Wie voor de wereld kiest, maakt zichzelf tot vijand van God. Met andere woorden: op dit punt is er volgens Jakobus geen ruimte voor een compromis. Johannes bevestigt het in 1 Johannes 2 (vs.15-17) en de Here Jezus zegt in Mattheüs 6 (vs.24).
Jakobus 4 vers 5: Er staat niet voor niets in de Boeken: God wil de geest die Hij in ons liet wonen, helemaal voor Zich alleen hebben.
TTB - NL - TWR - CW
1
Versie 2 - Jakobus 4:5 t/m 17 - nr.1008
Dit vers is nogal moeilijk te begrijpen. Zo is daar al meteen de moeilijkheid, dat de woorden: ‘er staat niet voor niets in de Boeken’ een aanhaling uit de Bijbel doet verwachten. Maar in de Griekse grondtekst volgt er aan het eind een vraagteken en geen dubbele punt. Een volgend probleem is, dat de woorden ‘helemaal voor Zich alleen hebben‘ een omschrijving zijn van een Grieks woord dat ‘afgunst’ betekent en in het NT alleen in ongunstige betekenis wordt gebruikt. Het in die zin te betrekken op de Heilige Geest ligt niet bepaald in de lijn van het getuigenis van het NT.
Volgens de Griekse grondtekst bestaat vers 5 uit twee indringende vragen, waarmee Jakobus zich tot zijn lezers richt. Deze vragen houden nauw verband met wat hij hun in de voorafgaande verzen met klem onder de aandacht heeft gebracht. Om die woorden kracht bij te zetten beroept Jakobus zich tegenover hen op Woord en Geest. In het volgende vers gaat hij daarop door, maar dan in omgekeerde volgorde. Daarom moet vers 5a met vers 6b worden verbonden. De lezers van de brief van Jakobus zijn toch niet van mening, dat Gods Woord zonder inhoud spreekt als er in de Boeken staat: God keert Zich tegen de hoogmoedigen, maar Hij is genadig voor wie nederig is (vs.6b).
Het tweede deel van vers 5 (5b) zullen we samen met het eerste deel van vers 6 (6a) moeten opvatten als een tussenzin. Naast ‘de Boeken, Gods Woord’, moeten we bij ‘Geest’ denken aan de Heilige Geest, Die in ons is komen wonen. Van Hem kunnen de lezers van de brief toch onmogelijk aannemen, dat Hij Zich tot jaloezie laat verleiden zoals dat onder de gelovigen gebeurt. Anderen uitleggers - zo ook Het Boek - willen ‘geest’ meer uitleggen in de zin van de levensgeest, die God aan ons mensen heeft gegeven (Gen.2:7; Ps.104:29; Ezech.37). Zij lezen dan met een variante lezing: ‘God wil de geest die Hij in ons liet wonen’ (Job 14:15). De HERE ‘verlangt’ naar die levensgeest. In Zijn ‘ijver’ waakt de HERE over die levensgeest, Hij eist die helemaal voor Zich alleen op. En daarom duldt Hij geen overspel met de wereld (vs.4). In vers 5b gaat het dan om een citaat uit een ons onbekende bron.
TTB - NL - TWR - CW
2
Versie 2 - Jakobus 4:5 t/m 17 - nr.1008
Er zijn nog andere interpretaties, maar die laat ik verder rusten. De conclusie blijft dat de verzen 5 en 6 moeilijk te begrijpen zijn.
Jakobus 4 vers 6: Maar Hij geeft ons steeds meer genade. Daarom staat er in de Boeken: God keert Zich tegen de hoogmoedigen, maar Hij is genadig voor wie nederig is. Zoals we net al aangaven is het eerste deel (vs.6a) een voortzetting van de tussenzin uit het tweede deel van het vorige vs. (vs.5b). Daarin gaat het ook nog over de Heilige Geest, op Wie Jakobus zich beroept. Het gaat niet aan de Heilige Geest te ‘beschuldigen’ van afgunst of jaloezie (vs.5b). De Heilige Geest geeft integendeel genade en dat steeds meer in heel ruime mate. De vergrotende trap steeds meer, waarop hier de nadruk valt, heeft de betekenis van een overtreffende trap: de grootst mogelijke genade. Om dat te onderbouwen beroept Jakobus zich opnieuw op de Bijbel, de Boeken (vs.5a). Maar nu haalt hij wel een Bijbelwoord aan (vs.5a). Jakobus citeert in vers 6 Spreuken 3 vers 34 (LXX; 1Petr.5:5b). Voorwaarde voor het ontvangen van de genade van God is een nederige gezindheid (Jak.1:9). Het thema ‘God keert Zich tegen de hoogmoedigen, maar Hij is genadig voor wie nederig is’ of in een andere vertaling ‘Wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden’ dat thema keert ook regelmatig in het onderwijs van de Here Jezus terug (Matth.18:4; 23:12; Luc.14:11). Bij dat onderwijs sluit Jakobus zich in vers 6 aan.
Jakobus 4 vers 7: Onderwerp u dus aan God, maar verzet u tegen de duivel en hij zal voor u wegvluchten. De gebiedende wijs waarmee Jakobus vers 7 begint, is de conclusie uit het Bijbelwoord, dat hij in vers 6 heeft geciteerd. Wil iemand genade van God ontvangen, dan moet hij nederig zijn. En waaruit kan dat laatste beter blijken, dan dat hij zich aan de HERE onderwerpt en daartoe roept Jakobus zijn lezers in vers 7 dan ook met klem op. Maar aan het zich onderwerpen aan de HERE zit ook een keerzijde. Want de andere kant van de medaille is: dat de onderwerping aan God voor de gelovigen inhoudt, dat zij zich tegen de duivel verzetten.
TTB - NL - TWR - CW
3
Versie 2 - Jakobus 4:5 t/m 17 - nr.1008
In de Griekse tekst lezen we een woord dat ‘weerstaan, tegenstand bieden of bestrijden’ betekent (Ef.6:13; 1Petr.5:9). Dat is het front waarop de gelovigen moeten strijden. De tegenstelling tussen God en de wereld is ten diepste er één tussen God en de duivel. Wat de lezers van Jakobus nu doen is: met elkaar ruziemaken en vechten, dat verscheurt de christengemeente en maakt de betrokken gelovigen tot een gemakkelijke prooi voor de duivel. Het Griekse woord dat in vers 7 voor duivel wordt gebruikt is: diabolos. Het is afgeleid van een Grieks woord dat ‘uit en door elkaar gooien’ betekent. De betekenis van het woord geeft aan, dat de duivel een wezen is dat chaos bewerkt. Toch hoeven de gelovigen voor de duivel niet bang te zijn. Als de duivel merkt dat hij te maken heeft met een tegenstander die van God genade heeft ontvangen, dan zal hij op de vlucht slaan. Die toezegging hebben de gelovigen. Jakobus schrijft: Onderwerp u dus aan God, maar verzet u tegen de duivel en hij zal voor u wegvluchten.
Jakobus 4 vers 8: Ga dichter naar God toe, dan komt God dichter bij u. Was uw handen zondaars, u die op twee gedachten hinkt, laat uw hart zuiver voor God zijn. Ook vers 8 begint met een gebiedende wijs. ‘Ga dichter naar God toe’ hangt nauw samen met het zich onderwerpen aan God. Zoals de oproep zich te verzetten tegen de duivel daarvan de keerzijde aangeeft, zo laat deze gebiedende wijs zien wat van de onderwerping aan God het wezen is. Het ‘dichter naar God toe gaan‘ of ‘het naderen tot God’ is een uitdrukking uit het OT en stamt uit de priesterdienst (Ex.19:22; Ezech.44:13). Met behulp van deze uitdrukking roept Jakobus zijn lezers met nadruk op tot God terug te keren (Hos.12:7; Zach.1:3; Mal.3:7). Concreet houdt dat in, dat zij van al het ‘ruziemaken’ en ‘vechten’ (vs.1) moeten terugkomen. En als zij dat doen, dan komt God dichter bij hen. In het tweede deel van vers 8 begint een volgende serie werkwoorden in de gebiedende wijs. Het zijn er in totaal zeven, die met elkaar een zekere eenheid vormen (de verzen 8b-10). Het eerste dat we lezen is: ‘was uw handen’ is eveneens ontleend aan de dienst van de priesters in het OT. Vóór zij de Tabernakel of de Tempel mochten binnengaan, moesten de priesters onder andere hun handen wassen (Ex.30:19-21).
TTB - NL - TWR - CW
4
Versie 2 - Jakobus 4:5 t/m 17 - nr.1008
In aansluiting aan het onderwijs van de Here Jezus (Matth.5:8; Marcus 7:20-23) geeft Jakobus er in vers 8 een geestelijke betekenis aan (Jes.1:16). De aanspraak ‘zondaars’, die hij er gelijk op laat volgen, wijst daarop. En eveneens de daarop volgende gebiedende wijs ‘laat uw hart zuiver voor God zijn’ (Jer.4:14).
‘Zuiveren’ heeft in het OT vaak een godsdienstige betekenis (bv. Ex.19:10; Joz.3 :5). Het gebruik van het woord ‘hart’ geeft in vers 8 het ‘zuiveren’ een figuurlijke zin (1Petr.1:22; 1Joh.3:3). Het in één adem aandringen op reiniging van handen en zuivering van hart herinnert sterk aan Ps.24. Met de woorden ‘u die op twee gedachten hinkt’ of ‘u die innerlijk verdeeld bent’ (Jak.1:8) zinspeelt Jakobus op de twijfelachtige houding van zijn lezers, hun hart is verdeeld tussen de HERE en de wereld (vs.4). Jakobus roept de gelovigen op om dit hinken op twee gedachten op te geven en met heel hun hart tot de HERE terug te keren. Daarmee sluit hij aan bij de oproep van de wet en de profeten uit het OT (Deutr.6:5; 1 Kon.18:21; Elia). Jakobus roept ook u, jou en mij op: Ga dichter naar God toe, dan komt God dichter bij u.
Een wolf zal een schaap niet aanvallen als het zich tussen de andere schapen bevindt en ook niet als de herder er bij is. Ook voor ons geldt: Hoe dichter bij de Herder, hoe veiliger. Luisteraar: Hoever bent u of jij van de kudde weggedwaald? Hoever bent u of jij van de Goede Herder verwijderd? De Surinaams-Nederlandse theoloog, zendeling en dichter Meier Salomon Bromet heeft prachtige liederen geschreven - hij werd in 1905 te Paramaribo geboren. De meest bekende is het lied: Ik zie een poort wijd openstaan. Veel van zijn teksten vinden we in de bundel van Johannes de Heer. Hij schreef ook een lied wat u het antwoord kunt noemen op de vraag: Hoever bent u of jij van de Goede Herder verwijderd? U vindt de tekst in de liedbundel van Johannes de Heer, lied 659: ’t Is maar één stap tot Jezus, waarom ’t dan niet gedaan? Kom en belijd uw zonden, uw Heiland neemt u aan. ’t Is maar één stap (2x). Jezus wacht op u. Wil Hem uw schuld belijden, Hij zal uw ziel bevrijden, u door gena verblijden, kom, doe die stap, kom nu!
TTB - NL - TWR - CW
5
Versie 2 - Jakobus 4:5 t/m 17 - nr.1008
Niemand anders kan voor u of jou die stap zetten, daarvoor bent u, ben jij, zelf verantwoordelijk. Ook voor de consequenties als u aan Christus voorbijgaat.
Jakobus 4 vers 9: Beklaag uzelf, huil en jammer van ellende. Het lachen moet u vergaan, uw blijdschap moet omslaan in verdriet. Met de woorden uit vers 9 bindt Jakobus zijn lezers - en ook ons - op het hart, dat er bij hen en ons een grote verandering moet komen, zowel in gezindheid - innerlijk - als in gedrag - uiterlijk. Tot het eerste roept Jakobus met klem op aan de hand van een drietal werkwoorden in de gebiedende wijs, die (ze staan in de aoristus!) heel scherp en indringend klinken. In de Griekse tekst is de eerste van de drie: ‘jammer van ellende’, het heeft betrekking op het innerlijk van een mens. De overige twee ‘beklagen’ en ‘huilen’ (vgl. voor deze verbinding 2Sam.19:1; Neh.8:10; Luc.6:25; Openb.18:11,15 en 19) dringen ook aan op het uiten van de innerlijke pijn. Jakobus stelt zich hier op als een boeteprediker, die zijn lezers wil bewegen tot verootmoediging en bekering. Dan volgt er in het tweede gedeelte van vers 9 nog een gebiedende wijs, waarmee Jakobus de lezers en ons oproept ook het gedrag grondig te veranderen. Hun lichtzinnig en zorgeloos lachen moet veranderen in verdriet. Bij dat ‘lachen’ denkt Jakobus concreet aan het uitbundige lachen, dat zij doen als zij hun hartstochten en eigen genoegens botvieren (vs.3). Dát lachen is eigen aan mensen, die doen alsof zij geen verantwoording schuldig zijn aan God (Spr.10:23). Dát lachen van hen als ‘zondaars en mensen die hinken op twee gedachten’ (vs.8) moet plaatsmaken voor verdriet over al het ‘ruziemaken en vechten’ dat zij doen (Jak.5:1;Luc.6:21,25). En hun wereldse ‘blijdschap’ (hetzelfde woord als in Jak.1:2, maar met een heel andere inhoud) ‘moet omslaan in verdriet’, in verslagenheid om hun zonden (Jes.57:15). Als onder gelovigen, de zonde wordt ‘afgedaan’ met de woorden: ‘wij zijn ook alleen maar mensen’, dan is dat geen teken van verdriet.
Jakobus 4 vers 10: Als u beseft dat u klein bent voor de Here, zal Hij u verheffen. Met vers 10 sluit Jakobus de serie van zeven werkwoorden in de gebiedende wijs (uit de verzen 8 en 9) af en vat hij alle samen.
TTB - NL - TWR - CW
6
Versie 2 - Jakobus 4:5 t/m 17 - nr.1008
Vers 10 is wel vergeleken met wijsheid uit het Bijbelboek Spreuken (bv. Spr.3:34 en 29:23). Het vers bestaat uit twee delen, namelijk: een vermaning en een belofte, die beide teruggrijpen op het Bijbelwoord, dat Jakobus in vers 6 aanhaalt. Omdat de HERE de nederigen genade geeft, is het voor hen zaak, dat zij beseffen dat zij voor de HERE klein zijn. En als zij dat doen, dan zal Hij hen verheffen of verhogen, die belofte hebben zij van de HERE. We lezen het ook in 1 Petrus 5 vers 6, waar Petrus schrijft: Als u zich buigt onder de sterke hand van God, zal Hij u oprichten als Hij vindt dat de tijd daarvoor gekomen is. Hun bekering zal hun verlossing en heil brengen. Ook op dit punt sluit Jakobus nauw aan bij het onderwijs van de Here Jezus (Matth.18:4; 23:12; Luc.14:11; 18:14).
Jakobus 4 vers 11 en 12: Spreek geen kwaad van elkaar, broeders en zusters en veroordeel elkaar niet. Want als u dat doet, veroordeelt u de wet van God die zegt dat wij elkaar moeten liefhebben. Het is niet aan u om uit te maken of die wet goed of slecht is. Wat u moet doen, is die wet gehoorzamen! De enige die mag oordelen, is degene die de wet ons heeft gegeven. Hij kan ons redden of ons verloren laten gaan. Met welk recht veroordeelt u dan uw medemens? In de verzen 11 en 12 begint weer een nieuw gedeelte, maar de verzen staan niet los van het voorgaande. Dat Jakobus zijn lezers zo nadrukkelijk waarschuwt voor kwaadsprekerij, zal zeker verband houden met het ‘ruziemaken’ en ‘vechten’ uit vers 1. Zulk ruziemaken en vechten gaat altijd gepaard met het belasteren van elkaar. Dat gaat meestal gepaard met het oordelen over elkaar (Matth.7:1; Rom.2:1; 14:4). Doorgaans komt dat erop neer, dat men elkaar veroordeelt. Met de woorden ‘broeders en zusters’, wil Jakobus laten uitkomen dat in een christelijke gemeente of kerk het belasteren en (ver)oordelen van elkaar nu juist niet mag voorkomen. Deze dingen verstoren de eenheid binnen de gemeente. Voor Jakobus is dat lasteren en oordelen van een (eigen) broeder of zuster méér dan alleen een overtreding (Jak.2:8vv.). Wie zich er aan schuldig maakt, belastert en oordeelt de wet, de wet van de liefde (Lev.19:18). Zo iemand werpt zich op als een rechter over de wet, iets wat alleen de HERE toekomt.
TTB - NL - TWR - CW
7
Versie 2 - Jakobus 4:5 t/m 17 - nr.1008
God vraagt niet van ons dat wij over die wet oordelen, maar dat wij die wet gehoorzamen! (Jak.1:22-25). Dat wil zeggen dat wij ons op onze wegen door haar laten sturen. In vers 12 voegt Jakobus aan het voorgaande nóg een overweging toe. Wie over de ander - de naaste - oordeelt, werpt zich niet alleen op tot rechter over de wet van de liefde, maar ook over die ander - de naaste. Door dat te doen, treedt zo iemand in de rechten van God. Want enkel aan de HERE komt het toe over ons mensen te oordelen; Hij is de eigenlijke Rechter (Gen.18:25; Ps.75:8; Jes.33:22; 2Tim.4:8; Hebr.12:23).
Jakobus 4 vers 13 t/m 17: Er zijn mensen onder u die zeggen: Vandaag of morgen gaan we naar die stad om zaken te doen. Wij zullen er een jaar blijven en goed winst maken. Hoe weet u wat er morgen met u zal gebeuren? Uw leven lijkt op een damp, die er nu is en straks weer verdwijnt. U kunt beter zeggen: Als de HERE het wil, zullen wij leven en dit of dat doen. Maar de manier waarop u nu praat, getuigt van zelfingenomenheid. Dat is niet goed. Als u weet dat u iets moet doen maar het nalaat, zondigt u. Met vers 13 begint weer een nieuw gedeelte (de verzen 13-17). Daarin richt Jakobus zich tot een bepaalde categorie onder zijn lezers, te weten de handelsreizigers en de kooplui. Hij spreekt hen aan op de manier, waarop zij gewend zijn aan hun leven vorm te geven. Het verband met het voorgaande zal wel daarin bestaan, dat Jakobus deze manier van leven als ‘vriendschap met de wereld’ ziet (vs.4). Voor het besef van Jakobus beschikken deze leden van de gemeente veel te snel en te stellig over ‘vandaag en morgen’. Ja, zij denken zelfs voor een heel jaar in één keer plannen te kunnen maken. Hoe zelfverzekerd zij in dit opzicht wel te werk gaan, laat hij uitkomen in vier werkwoorden. Alles in hun leven is gericht op het reizen voor handelsdoeleinden om maar winst te kunnen maken. Jakobus wijst de zelfverzekerde plannenmakers er op, hoe onzeker het menselijk bestaan wel is. Wat weten zij eigenlijk van ‘de dag van morgen’ (Spr.27:1). Zal er nog een morgen voor hen aanbreken? Immers: wat voor kwaliteit heeft hun leven? Het is een damp (Ps.39:6,12; Luc.12:13vv.), die snel vergaat. Niet dat Jakobus de handelsreizigers en kooplui het recht om plannen te maken wil ontzeggen.
TTB - NL - TWR - CW
8
Versie 2 - Jakobus 4:5 t/m 17 - nr.1008
Maar hij heeft op hen tegen, dat zij daarbij met God geen rekening wensen te houden. Alsof zij in dat opzicht niet van Hem afhankelijk zouden zijn. Zo verwijt Jakobus de handelsreizigers en kooplui onder zijn lezers, dat zij er hoog over opgeven zelf in alle onafhankelijkheid zulke grootse plannen te kunnen maken. De manier waarop u nu praat, getuigt van zelfingenomenheid. Ook bij het maken van zakelijke plannen kan een gelovige de HERE er niet buiten laten, dat is niet goed. Vers 17 vormt de afsluiting en een samenvatting van de voorgaande verzen alsook een scharnier naar het volgende gedeelte (Jak.5:1-6), dat met dezelfde aanhef begint. Overigens herinnert vers 17 sterk aan teksten uit Lucas 12 (vs.47) en 2 Petrus 2 (vs.21).
In de volgende uitzending lezen we Jakobus 5 vers 1 t/m 6.
TTB - NL - TWR - CW
9