JAARGANG 5, NUMMER 3 - DECEMBER 2008
Brede kijk op Nederlandse hoogwater bescherming AARDE
WA TER
TRANSPO RT
BO UW
TEKST Chris den boer FOTO mv
Mijnbouwkundige Vereeniging
Vijfhonderd verhuisdozen en 4000 kg zand. Daar begonnen we ons bestuursjaar mee. Inmiddels is het zand totaal uit “Het Noorden” verdwenen, de verhuisdozen zijn uitgepakt en de MV kamer is opnieuw ingericht. Het eerste kwartaal is al weer voorbij. Dit is een goed moment om u te schrijven over de afgelopen vloedgolf aan activiteiten, de plannen en bijzondere ontwikkelingen voor het komende jaar. De studie zit in de lift. Het zou kunnen komen door de media aandacht aan energie en grondstoffen, intensievere promotie of de nieuwe moderne faculteit. In september hebben we maar liefst 51 nieuwe eerstejaars studenten mogen verwelkomen. Ook liep het tijdens de afgelopen open dagen storm bij ‘Mijnbouw’ op de Stevinweg 1. We hebben onze eerstejaars meegenomen op een excursie met bedrijfsbezoeken en geologie. Natuurlijk kwam het onderdeel gezelligheid ook ruimschoots aan bod. De studenten maakten kennis met alle mooie tradities die de Mijnbouwkunde rijk is. De MV zal zich dit jaar extra inzetten om de prestaties van de nieuwe studenten te bevorderen. Actieve MV leden die zich bewezen hebben op studiegebied begeleiden de eerstejaars als mentor en in het derde kwartaal wordt er een prestatie-uitje georganiseerd voor iedereen die het goed gedaan heeft. In oktober hebben de Company Visits plaatsgevonden. Bedrijven uit de energie- en grondstoffenwereld bezochten onze faculteit en gaven presentaties. Vooral het informele contact na afloop en de mogelijkheid voor een eerste sollicitatie ronde zijn weer een groot succes. Met de intrek in het moderne gebouw is er ook binnen de MV veel veranderd. We hebben ons moeten aanpassen aan de organisatiestructuur van de Stevinweg en afgelopen jaar heeft ook ons magazine de “Natural Resource” een volledige make-over ondergaan. Nu kunnen alumni en studenten elk kwartaal genieten van een modern blad met interessante stukken uit ons vakgebied. In deze lijn willen we ook een nieuwe website lanceren. De site zal een restyling ondergaan, up-to-date gehouden worden en wellicht voorzien worden van nieuwe functies voor studenten en alumni. De website kan voor onze verenging weer uitgroeien tot een perfect communicatiemiddel naar alle alumni die in het buitenland vertoeven. We staan als bestuur ook open voor tips en/of commentaar van jullie. Het bestuur is dit jaar weer op de sterkte van 5 man. De full time Secretaris gaat zich inzetten voor een grondige verbetering van de database. Het doel is om vele ‘verloren’ alumni terug te vinden en de bedrijvendatabase nieuw leven in te blazen om zo contacten
2
voor bedrijfsbezoeken, excursies en sponsoring te onderhouden. Ook is er geld uitgetrokken om “Het Noorden” een aantal grondige onderhoudsbeurten te geven. De Beheerder zal zo weer kunnen zorgen voor een blinkend café. We sluiten ook graag aan op de plannen van de TU Delft met het oog op internationale masterstudenten. De uitdaging is om de Nederlandse studentikoosheid aan te passen aan studenten van allerlei culturen. Er is bij het arriveren meteen contact gelegd en een aantal weken na de start van de colleges een ‘Hollandse avond’ georganiseerd compleet met snert, schaatsen, blauwe plekken en een kroegentocht door Den Haag. Sindsdien zien we veel van deze mensen terug in “Het Noorden” en de bedrijfspresentaties. Het ‘Delft Aardwarmte Project’ (DAP) dat vanuit de MV gestart is gaat ook de goede kant op. Veel studenten doen er hun BSc- of MSc-project over dit onderwerp en op 10 november is een succesvol symposium “Genieten van Geothermie” georganiseerd. Hieraan hebben grote namen uit energie-Nederland meegewerkt. Als het mee zit kunnen we in 2009 al ‘genieten’ van het boren van de putten MV-23 en MV-1892 in het Delftse. Ik drink graag een biertje met u op een van onze fantastische activiteiten. Dan sluit ik af met een krachtig en welluidend, Glück Auf! Chris den Boer President der Mijnbouwkundige Vereeniging
conta |ct nr 3, december 2008
-
INHOUD
voo rwoo r d
Visies van jong en oud op de 4 Nederlandse hoogwaterbescherming De Deltacommissie heeft haar adviezen uitgebracht hoe Nederland zodanig kan worden ingericht dat het ook op de zeer lange termijn klimaatbestendig is. Gelijktijdig met de commissie hebben jonge professionals, onder de noemer de Jonge Deltacommissie, nagedacht over een waterveilig Nederland.
Beste lezers,
Goudvissers van Civiel Er is veel te doen op het gebied van de scheidingstechnologie. “Zeker een keer per week komt er wel iemand langs met – als we geluk hebben past het in een emmertje – materiaal met een probleem”.
10
Reistijdvoorspellingen in stedelijk gebied zijn nog 7 uiterst lastig De behoefte aan betrouwbare en actuele reistijdvoorspellingen is groot. Onderzoeker Hao Liu heeft hiervoor een verkeersstroommodel ontwikkeld. Is Jatropha het kansrijke energiegewas? Roel Blesgraaf doet voor zijn afstudeerproject onderzoek naar Jatropha. Deze plant staat volop in de belangstelling vanwege zijn geschiktheid voor de productie van biobrandstoffen. Verder Mijnbouwkundige Vereeniging Lichtere, maar even sterke plaatliggers Geavanceerde techniek voor gesteentedateringen via boorgat Het Gezelschap “Practische Studie” Prof.dr. Currie ontvangt de prijs van SPE Eerst goed vlammen, dan keurig baantjes trekken Getijdencentrale in Brouwersdam is technisch haalbaar Voorkomen is beter dan genezen Veni-beurs voor vernieuwd onderzoek naar bouwmaterialen Kennis van rijgedrag cruciaal voor goede verkeersvoor- spellingen c o l ofon Jaargang 5, nummer 3, juni 2008, verschijnt drie maal per jaar en informeert de relaties van de faculteit. Uitgever: GHS uitgeverij bv, postbus 1023, 2430 AA Noorden (zh), telefoon 0172 408558, fax 0172 407015, e-mail
[email protected] Redactie-adres: TU Delft, Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen, Dienst Marketing en Communicatie, Postbus 5048, 2600 GA Delft, telefoon 015 2784023, telefax 015 2787966, e-mail:
[email protected], www.citg.tudelft.nl Bij adreswijzigingen graag ook uw oude adres vermelden. Alumni wordt verzocht ook hun gevolgde opleiding te vermelden. Oplage: 7.000 exemplaren Coördinatie en realisatie: GHS uitgeverij bv Advertentieverkoop: GHS uitgeverij bv Coverfoto: Jacqueline de Haas Vormgeving: Grafisch Team Digipage bv, www.grafischteam.nl Auteursrechten voorbehouden. Artikelen uit contact mogen voor publicatie worden overgenomen, mits met bronvermelding en met toestemming van de uitgever.
conta |ct nr 3, december 2008
8
2 13 14 16 17 18 20 21 22 23
Het jaar 2009 staat voor de deur. Een mooi moment om terug te blikken op het afgelopen jaar. Een jaar dat voor onze faculteit ondanks zeer beperkte financiële middelen succesvol was. Onze wetenschappers hebben in 2008 weer veel bijzondere prestaties geleverd, de instroom van BScstudenten is verder toegenomen en een groot aantal studenten heeft de titel Master of Science behaald. In dit nummer van CONTACT presenteren we een aantal aansprekende projecten, onder andere over waterveiligheid. U heeft wellicht vernomen dat hoogleraar Kustwaterbouwkunde, prof.dr.ir. Marcel Stive, heeft deelgenomen aan de Deltacommissie. In het artikel ‘Visies van jong en oud op de Nederlandse hoogwaterbescherming’ gaat hij in op het advies van deze commissie. In dit verhaal komt ook promovendus ir. Wim Kanning aan het woord. Hij is één van de initiatiefnemers van de jonge Deltacommissie en behoort tot de generatie die de komende decennia ideeën zal moeten aandragen hoe we Nederland veilig en bewoonbaar kunnen houden. Het onderzoek van afstudeerder Bas van Son en promovendus ir. Sierd de Vries is ook gericht op waterveiligheid. Zij doen onderzoek naar zandbewegingen langs de kust om te bepalen hoe zandsuppleties het meest efficiënt kunnen worden uitgevoerd. Voor hun onderzoek gebruiken ze onder meer een jetski die is uitgerust met speciale meetapparatuur. Vanzelfsprekend komen ook heel andere onderwerpen in dit nummer aan de orde, zoals onderzoek naar de teelt van Jathropa. Dit gewas is uiterst droogbestendig en heeft zaden waaruit biodiesel kan worden gewonnen. Afstudeerder Roel Blesgraaf gaat na of de teelt van Jathropa kan bijdragen aan duurzame ontwikkeling in Afrika. Een ander onderwerp is innovatieve scheidingstechnologie. Promovendus ir. Maarten Bakker en labhoofd Peter van Berkhout laten zien wat de faculteit doet op dit gebied en vertellen over enkele paradepaardje. Weer een ander onderwerp is paleomagnetic logging. Promovendus ir. Wieske Paulissen vertelt over deze veelbelovende techniek waarmee gesteentelagen via een boorgat zijn te dateren. Naast de verhalen over interessante onderzoeksprojecten is er in deze uitgave ook weer ruimte ingeruimd voor de twee studieverenigingen van onze faculteit, de Mijnbouwkundige Vereeniging en het Gezelschap Practische Studie. Zij doen onder meer verslag van hun activiteiten, waaronder twee inspirerende symposia. Ik hoop dat deze uitgave u weer inspireert en doet verbazen. Met de belofte dat we u ook in 2009 zullen informeren over de uitmuntende prestaties van onze faculteit, wens ik u prettig feestdagen toe. Prof.ir. Louis de Quelerij Decaan faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen Technische Universiteit Delft
3
TEKST peter juijn FOTO sam rentmeester
Visies van jong en oud op de Nederlandse hoogwaterbescherming Begin september heeft de Deltacommissie haar adviezen uitgebracht hoe Nederland zodanig kan worden ingericht dat het ook op de zeer lange termijn klimaatbestendig is. Bij deze adviezen staat de waterveiligheid - de bescherming tegen overstromingen en het veiligstellen van de zoetwatervoorraad - centraal. Gelijktijdig met de commissie hebben jonge professionals, onder de noemer de Jonge Deltacommissie, nagedacht over een waterveilig Nederland. We spraken met leden van beide commissies, hoogleraar Kustwaterbouwkunde prof.dr.ir. Marcel Stive van de Deltacommissie en promovendus ir. Wim Kanning van de Jonge Deltacommissie.
E
en paar weken na de watersnoodramp in februari 1953 installeerde de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat een commissie die de vraag moest beantwoorden ‘welke waterstaatstechnische voorzieningen dienen te worden getroffen met betrekking tot de door de stormvloed geteisterde gebieden’. Deze eerste Deltacommissie ontwikkelde het Deltaplan, een pakket van maatregelen dat zorgt voor een aanzienlijk betere bescherming van ons land tegen het bedreigende water. Ruim een jaar geleden stelde het kabinet een ‘nieuwe’ Deltacommissie in, te weten de commissie Duurzame Kustontwikkeling. Deze kreeg als opdracht zich te buigen over de bescherming van de Nederlandse kust en het achterland op de lange termijn. Aanleiding vormden de verwachte stijging van de zeespiegel en de grotere variatie in rivierafvoeren als gevolg van de klimaatverandering. I n t e gral e vi s i e “Hoewel in onze adviezen net als in dat van de eerste Deltacommissie waterveiligheid centraal staat, zijn er toch wel aanzienlijke verschillen”, stelt Stive. “In de eerste plaats werd de vorige commissie ingesteld naar aanleiding van een ramp en moest zij vooral nadenken over waterstaattechnische maatre-
4
gelen om een acute dreiging te beperken. Voor ons als tweede Deltacommissie is de dreiging niet acuut. Bovendien is onze opdracht ruimer. We zijn gevraagd een integrale visie te ontwikkelen hoe Nederland de komende eeuwen kan worden beschermd tegen de gevolgen van klimaatverandering. Daarbij was de vraag nadrukkelijk om breder te kijken dan naar waterveiligheid alleen en ook de samenhang met wonen, werken, landbouw, natuur, recreatie, landschap, infrastructuur en energie mee te nemen. ” V e ilig h e i d s niv e au “Kijk je naar de inhoud van ons advies dan gaan we in grote lijnen voort op de weg die Nederland al eeuwen volgt. Een weg die zich kenmerkt door nadruk op het voorkomen van overstromingen en in veel mindere mate op het beperken van de gevolgen van een eventuele overstroming. Toch kom je in ons rapport ook een aantal bijzonderheden tegen. Ik noem ons advies om het huidige veiligheidsniveau van alle dijkringen met minimaal een factor tien te verhogen. Tot die verhoging hebben we om een aantal redenen gekozen. Zo vinden we dat de kans dat iemand in Nederland overlijdt als gevolg van een overstroming niet groter mag zijn dan de overlijdenskans door een andere extern ri-
conta |ct nr 3, december 2008
Promovendus ir. Wim Kanning (l) en prof.dr.ir. Marcel Stive sico. In het externe veiligheidsbeleid wordt hiervoor een kans aangehouden van één op een miljoen. Pas je dit getal bijvoorbeeld toe op het rivierengebied, dan moet de overstromingskans met ongeveer een factor tien omlaag. Immers, als we voor het gemak uitgaan van een overstromingskans voor dit gebied van één op duizend en een kans van één op honderd dat een bewoner van het gebied overlijdt, dan is de individuele overlijdenskans momenteel één op honderdduizend. Voor het dichtbevolkte West-Nederland kun je een vergelijkbare redenatie volgen als je de kans op veel slachtoffers in één keer, het zogeheten groepsrisico, meeneemt.” To e g e no m e n waar d e Stive vervolgt: “Een andere reden om voor een hoger veiligheidsniveau te kiezen is de toegenomen waarde van de te beschermen belangen. Anders gezegd, de gevolgen van een eventuele overstroming zijn nu en zeker in de toekomst aanmerkelijk groter dan in 1960, toen onze voorgangers de huidige veiligheidsnormen vaststelden. Zo zijn het aantal inwoners en de economische waarde in de laaggelegen delen van Nederland enorm toegenomen. Daar komt bij dat wij een bredere definitie hanteren van te beschermen belangen. Wij nemen namelijk niet
conta |ct nr 3, december 2008
alleen economische schade en slachtoffers mee, zoals de eerste Deltacommissie, maar kijken ook naar ecologische en cultuurhistorische waarden, reputatieschade en maatschappelijke ontwrichting.” Wat e rp e il v e r h og e n Een ander opvallend punt is onze visie op het IJsselmeer. We gaan ervan uit dat de klimaatverandering niet alleen leidt tot een stijgende zeewaterspiegel en lagere rivierwaterafvoeren in de zomer, maar ook tot langduriger droogteperioden. Daardoor zal de zoutindringing via de rivieren en het grondwater toenemen, wat de zoetwatervoorziening onder druk zet. Om dat probleem het hoofd te kunnen bieden stellen we voor het waterpeil van het IJsselmeer met maximaal anderhalve meter te verhogen. Op die manier blijven we een voldoende grote strategische zoetwatervoorraad houden voor de noordelijke provincies en het westen van Nederland. Bijkomend voordeel is dat overtollig IJsselmeerwater tot na 2100 onder vrij verval kan worden gespuid op de Waddenzee.” B e w e e gbar e k e ring e n “Om het gebied rond Rotterdam en de Drechtsteden in de toekomst voldoende te kunnen bescher-
5
men tegen hoge waterstanden adviseren we een vernieuwende aanpak. Hoge zeeewaterstanden in combinatie met grote rivierafvoeren kunnen in dit gebied op de middellange termijn al tot problemen leiden. De voorgestelde aanpak gaat uit van vier beweegbare waterkeringen in de aftakkingen van de Waal, die bij hoge rivierafvoeren kunnen worden gesloten. Het gaat om een kering in de Lek bij Vianen, in combinatie met een nieuw aan te leggen moerasachtige geul langs de A27 naar Gorinchem, en om keringen in de Beneden-Merwede, de Dordtse Kil en het Spui. Als deze keringen zijn gesloten wordt het rivierwater grotendeels afgevoerd via de Waal en het Haringvliet, waardoor het waterpeil bij de Drechtsteden en Rotterdam niet te hoog komt. Bijkomend voordeel is dat niet meer alle rivierdijken verhoogd hoeven te worden, maar alleen nog de dijken langs de hoofdafvoer. Bovendien ontstaat zo de mogelijkheid om buitendijkse gebieden in de steden intensiever te benutten, bijvoorbeeld voor de bouw van woningen langs waterfronten, omdat deze niet meer kunnen onderlopen.” Z e e s pi e g e l s t ijging “Een onderdeel van ons advies waarover inmiddels veel discussie is ontstaan is de grote zeespiegelstijging waarvan we zijn uitgegaan. We zouden zijn uitgegaan van een maximale stijging van 1,30 meter, inclusief het effect van bodemdaling, om zo de noodzaak van de door ons aangedragen maatregelen aan te tonen. De werkelijkheid is anders. Voor ons was een belangrijke vraag of we het bestaande Nederlandse waterstaatkundige systeem, met veel diepgelegen polders, ook op de langere termijn kunnen handhaven. Daarom hebben we klimaatwetenschappers gevraagd om de meest extreme zeespiegelstijging te bepalen die nog net plausibel is. Vervolgens hebben we onderzoekers met die zeespiegelstijging laten rekenen aan ons waterstaatkundige systeem. We wilden namelijk weten of het reëel was om in de toekomst door te gaan met de gangbare methode van dijk- en kustversterking of dat we naar heel andere oplossingen moesten gaan kijken. Uit de berekeningen kwam heel duidelijk naar voren dat we ook bij die extreme peilstijging gewoon door kunnen gaan met dijkverhogingen en bijvoorbeeld zandsuppleties. En hoewel we zijn uitgegaan van de meest extreme peilstijging, adviseren we om maatregelen naar beneden toe aan te passen of uit te stellen als blijkt dat de zeespiegel minder snel stijgt dan de nu voorspelde bovengrenzen.” Vijftigplussers Terwijl de Deltacommissie aan haar opdracht werkte, ontstond bij een aantal jonge waterprofessionals, waaronder promovendus ir. Wim Kanning die bij de afdeling Waterbouwkunde promotieonderzoek doet naar de betrouwbaarheid van waterkeringen, de behoefte om hun mening ook te kunnen laten horen. Wim Kanning: “De Deltacommissie bestond grotendeels uit vijftigplussers. Ons leek het goed om ook onze generatie te laten nadenken over een klimaatbestendig waterbeheer. Immers, onze generatie zal de komende decennia de ideeën moeten aandragen en beslissingen moeten nemen hoe we Nederland veilig en prettig bewoonbaar houden. Daarom hebben we de Jonge Deltacommissie opgericht en jonge professionals gevraagd con-
6
“Voor ons was een belangrijke vraag of we het bestaande Nederlandse waterstaatkundige systeem, met veel diepgelegen polders, ook op de langere termijn kunnen handhaven.”
crete en innovatieve plannen te ontwikkelen gericht op de waterveiligheid van Nederland, waarbij we combinaties met andere thema’s zoals waterkwaliteit, ruimtelijke ordening, energievoorziening en natuur aanmoedigden. Onze oproep heeft in korte tijd geleid tot ruim zestig ideeën, wat duidelijk maakt dat het onderwerp ook bij de jongere generatie leeft. Tijdens een symposium eind juni zijn deze gepresenteerd en vervolgens gebundeld in een rapport dat we hebben aangeboden aan de ‘oude’ Deltacommissie.” I n t e r e s s an t e i d e e ë n “Opvallend aan de inzendingen is dat het aantal ideeën dat uitgaat van preventieve maatregelen slechts een derde is van alle inzendingen. Er zijn bijvoorbeeld vrij veel inzendingen die gericht zijn op voorlichting of het verzekeren van schade door overstromingen. Dat is dan ook een belangrijk verschil met de ‘oude’ Deltacommissie die heel duidelijk aangeeft dat het beperken van kans op overstromingen de eerste keuze moet zijn. Zelf ben ik daarvan ook overtuigd. Overigens vind ik het niet vreemd dat het beeld bij de Jonge Deltacommissie anders is. Kijk je naar de inzenders dan zijn de klassieke ingenieurs in de minderheid. Verder denk ik dat het idee dat we niet door kunnen gaan met het verhogen van dijken vrij breed verspreid is. Dat neemt niet weg dat er tal van interessante ideeën zijn ingediend die het waard zijn om nader te worden bestudeerd. Of het nu gaat om plannen voor drijvend wonen, bestuurlijke vernieuwing of overstroombare, multifunctionele of robuuste dijken.” D e l f t s e vi s i e Terugkijkend op de werkzaamheden van de twee Deltacommissies is Stive tevreden: “Ik vond het erg boeiend om onder voorzitterschap van Veerman in de Deltacommissie mee te draaien. Daarnaast ben ik blij dat het is gelukt om de Delftse visie naar voren te brengen dat dijkverhoging en kustversterking ook voor de toekomst uitstekende opties zijn. De laatste jaren waren namelijk wel erg veel andere geluiden te horen zoals tulpvormige eilanden voor de kust en plannen om de nadruk veel meer te leggen op het beperken van de gevolgen van eventuele overstromingen. Geluiden waarvan we in Delft niet blij werden, omdat wij overtuigd zijn dat het nog altijd veel effectiever is om te investeren in het beperken van de kans op overstromingen. Het boeiende van de ideeën van de jonge Deltacommissie vind ik dat ze een veel reflexievere manier van denken hebben en ratio en emotie veel meer dan onze generatie met elkaar verbinden. Dat zie je terug in de vele voorstellen waarin functies worden gecombineerd en aandacht wordt geschonken aan zaken als natuur en milieu. We hebben geprobeerd hun insteek in ons advies op te pikken, maar ik weet zeker dat we op dat gebied nog veel van hen kunnen leren.”
conta |ct nr 3, december 2008
TEKST Peter Juijn
Reistijdvoorspellingen in stedelijk gebied zijn nog uiterst lastig Dat stelt onderzoeker Hao Liu. Op 21 oktober behaalde hij zijn doctorstitel met het verdedigen van zijn proefschrift ‘Travel time prediction for urban networks’. Een belangrijke conclusie van Liu is dat er veel meer meetgegevens nodig zijn om in de toekomst goede voorspellingen te kunnen doen. De behoefte aan betrouwbare, actuele reistijdvoorspellingen is groot. Mensen willen ’s ochtends bijvoorbeeld weten hoe laat ze met de auto van huis moeten vertrekken om op tijd voor een afspraak te zijn, of ze beter een andere route kunnen kiezen dan normaal of dat ze wellicht sneller op hun plaats van bestemming zijn als ze met de fiets of het openbaar vervoer gaan. De afgelopen jaren is vooral onderzoek gedaan naar modellen die reistijden op autosnelwegen voorspellen en zijn kortetermijnvoorspellingen van reistijden op stedelijke wegennetten onderbelicht gebleven. H y bri d e m o d e l Een belangrijke doelstelling van het promotieonderzoek van Liu was het ontwikkelen van een verkeersstroommodel dat voor allerlei verkeerssituaties toepasbaar is en reistijden in stedelijke gebieden met een grote betrouwbaarheid voorspelt. Hierbij heeft Liu gekozen voor een hybride model dat bestaat uit een combinatie van een neuraal netwerk en een relatief eenvoudig simulatiemodel. Het aantrekkelijke van een dergelijk hybride model is dat het de voordelen van beide soorten modellen combineert. Het neurale netwerk is ‘zelflerend’ en kan op basis van eerdere ‘ervaringen’ voorspellingen doen zonder dat alle achterliggende relaties bekend hoeven te zijn. Normaal is een neuraal netwerk echter alleen te gebruiken voor één specifieke verkeerslocatie. Door de combinatie met het simulatiemodel - dat verkeersstromen beschrijft op basiselementen van het stedelijke verkeersnetwerk - is het mogelijk om voorspellingen te doen op allerlei verschillende locaties. Door basiselementen samen te voegen kan namelijk iedere route worden samengesteld. T e s t e n Het ontwikkelde model heeft Liu op twee manieren getest. Eerst heeft hij het getest met modeldata van een verkeerssi-
conta |ct nr 3, december 2008
mulatiemodel. Vervolgens heeft hij het toegepast op een stuk provinciale weg in Delft, de Kruithuisweg, die een verbinding vormt tussen de A4 en de A13. Deze weg heeft verschillende kruispunten waar het verkeer wordt geregeld met zogeheten adaptieve verkeerslichten. Op dit stuk weg worden met meetlussen en camera’s gegevens over verkeersvolumes en reistijden verzameld. Ook wordt hier gemeten hoelang de verschillende stoplichten op groen staan. Al deze data heeft Liu gebruikt als invoer voor het model. Bij de testen heeft hij de uitkomsten van het nieuwe model vergeleken met die van een simpel referentiemodel. Met de gesimuleerde data kan het nieuwe model nauwkeurige voorspellingen doen tot dertig minuten vooruit en presteert het duidelijk beter dan het referentiemodel. Met de praktijkdata voorspelt het de reistijden tot tien minuten vooruit beter dan het referentiemodel. Voor s p e lling s k rac h t Dat het nieuwe model het beter doet met gesimuleerde data dan met reële data is volgens Liu niet vreemd: “In de eerste plaats zie je dat de detectieapparatuur data aanlevert die nooit honderd procent betrouwbaar zijn zoals in een simulatieomgeving. Daarnaast heb je in de praktijk met allerlei invloeden te maken die nu nog niet in het model zijn meegenomen. Denk aan onverwacht rijgedrag van automobilisten, veranderende weersomstandigheden, openbaar vervoer dat voorrang krijgt op het andere verkeer en voetgangers die al dan niet via de stoplichten oversteken en daarmee de doorstroming beïnvloeden. Al deze invloeden kunnen in een volgende versie van het model worden ingebouwd, mits ze via monitoring goed in beeld worden gebracht. Daardoor zal de voorspellingskracht van het model verder toenemen.”
7
TEKST peter juijn FOTO Roel blesgraaf
Is Jatropha het kansrijke
Roel Blesgraaf doet voor zijn afstudeerproject bij de afdeling Watermanagement onderzoek naar Jatropha. Deze plant staat volop in de belangstelling vanwege zijn droogtebestendigheid en zaden die goed zijn te gebruiken voor de productie van biobrandstoffen. Blesgraaf concentreert zich op de effecten van de teelt van Jatropha op de waterhuishouding. Op basis van zijn plannen voor zijn afstudeeronderzoek schreef hij een projectvoorstel voor de prijsvraag Duurzame Ontwikkeling. Met succes. Begin september werd hij uitgeroepen tot winnaar. Het lustrumjaar 2007 stond in het teken van duurzame ontwikkeling. Om dit belangrijke thema onder de aandacht te houden, schreef de TU Delft dit voorjaar een prijsvraag uit onder alle studenten. De opdracht was een realistisch project te bedenken gericht op duurzame ontwikkeling in Afrika. Elf studenten dienden een voorstel in. Begin september hoorde MSc-student Roel Blesgraaf dat hij de prijsvraag had gewonnen. Ac t u e e l t h e m a “Als je aan zo’n prijsvraag meedoet hoop je natuurlijk stiekem ook te winnen. Doe je dat vervolgens echt, dan is dat heel leuk. Nu had ik wel het vermoeden een serieuze kans te maken. Zo had ik me heel nadrukkelijk gehouden aan de criteria van de prijsvraag. Bovendien wist ik dat mijn onderwerp, de teelt van energiegewassen en de mogelijke concurrentie met voedselgewassen, een actueel maatschappelijk thema is waarnaar onderzoek nodig is. Vanzelfsprekend ben ik niet alleen blij met de eer,
8
maar ook met de prijs zelf, een bedrag van maximaal 10.000 euro voor reis- en verblijfskosten en de uitvoering van mijn project. Zo heb ik nu de mogelijkheid om in een aantal verre landen veldwerk te doen.” E x t ra in ko m e n “Natuurlijk besef ik dat een afstudeerproject z’n beperkingen heeft. Toch hoop ik met mijn onderzoek een bijdrage te leveren aan het creëren van nieuwe mogelijkheden voor Afrikaanse boeren om in hun levensonderhoud te voorzien. Daarvoor doe ik onderzoek naar het gewas Jatropha dat kan uitgroeien tot een circa vijf meter hoge struik. Jatropha lijkt een veelbelovende plant: hij kan op droge gronden groeien, is door zijn wortelstelsel geschikt om erosie tegen te gaan en heeft zaden waaruit vrij eenvoudig ruwe biodiesel is te winnen. Bovendien is de plant licht giftig waardoor hij goed is te gebruiken als erfafscheiding rond akkers. Dieren eten er namelijk niet van. Gezien deze eigenschappen denk ik dat lokale boeren met de teelt van Jatropha extra inkomen kunnen genereren en zo wellicht uit de zogeheten armoedespiraal kunnen komen. Zeker als ze de plant op gronden verbouwen die door hun semi-aride karakter niet geschikt zijn voor voedselgewassen.“ Wat e rg e brui k “Met mijn onderzoek probeer ik te achterhalen of de teelt van Jatropha inderdaad een aantrekkelijke optie is. Daarbij kijk ik vooral naar het watergebruik van de plant. Hoeveel liter water is bijvoorbeeld nodig om één liter biodiesel uit de zaden te kunnen winnen? En kun je werkelijk afzien van irrigatie als je Jatropha op droge gronden teelt? Om daarachter te komen wil ik komend voorjaar zowel in Midden-Amerika als in Afrika aan de hand van interviews gegevens gaan verzamelen. Zo wil ik lokale mensen vragen naar de opbrengsten, of ze het gewas wel of niet irrigeren en in hoeverre Jatropha helpt tegen erosie van landbouw-
conta |ct nr 3, december 2008
energiegewas? gronden. Daarnaast wil ik ook gegevens zien te verzamelen over verdamping, transpiratie en grondwaterniveaus.” V e l dw e r k “Waar ik mijn veldwerk ga doen moet ik nog kiezen, maar ik heb al een aantal geschikte locaties in beeld. In Guatemala is bijvoorbeeld al drie jaar een Jatrophaplantage in een gebied waar in de natte periode, die ongeveer zes maanden duurt, 4.500 millimeter neerslag valt en de boeren het gewas in de resterende maanden irrigeren. In Mali wordt Jatropha gebruikt als erosiebestrijder en in Tanzania zijn er inmiddels ook al verschillende boeren die Jatropha op semi-aride gronden telen als productiegewas. Daarnaast heb ik met verschillende andere onderzoekers afgesproken dat zij voor mij gegevens gaan verzamelen.” H e lp e n “Wat er uit mijn onderzoek komt, is nu natuurlijk nog niet duidelijk. In ieder geval wil ik proberen de boeren in Makanya, het Tanzaniaanse dorp waar onze afdeling onderzoek doet, op de een of andere manier verder te helpen. Zo kan ik wellicht voorlichting geven over de optimale irrigatiestrategie voor de teelt van Jatropha, rekening houdend met de andere gewassen die ze telen. Of kan ik ze wijzen op de mogelijkheden om Jatropha te integreren in hun teeltplannen. Bijvoorbeeld door de plant te telen in combinatie met andere gewassen zoals maïs of cassave. Een andere optie is dat ik in het dorp een meetnet inricht waarbij via internet allerlei gegevens kunnen worden verzameld en de boeren
MSc-student Roel Blesgraaf (l) ontvangt prijs uit handen van prof.dr.ir. Jacob Fokkema
conta |ct nr 3, december 2008
“In Mali wordt Jatropha gebruikt als erosiebestrijder en in Tanzania zijn er inmiddels ook al verschillende boeren die Jatropha op semi-aride gronden telen als productiegewas.”
tegelijkertijd gebruik kunnen maken van het internet en zo kennis kunnen nemen van wereldwijde ontwikkelingen. Maar het kan ook zijn dat ik straks een deel van het geld dat ik met de prijsvraag heb gewonnen gebruik om notenpersen te kopen, waarmee de lokale boeren de olie uit de zaden kunnen winnen.” En t h ou s ia s t Blesgraafs afstudeerbegeleider, hoogleraar Waterhuishouding prof.dr.ir. Huub Savenije, is enthousiast over het onderzoeksproject: “Vorig jaar tijdens het lustrumjaar heb ik samen met prof.dr.ir. Nick van de Giessen het concept ‘duurzaam dorp’ gelanceerd als kapstok om onze onderzoeksprojecten in Afrika aan op te hangen. Daarbij gaat het om projecten die zijn gericht op het verbeteren van de leefomstandigheden in rurale gemeenschappen. Denk aan verbeteringen op het gebied van landbouw, drinkwater, afvalwater en energie. Dat concept sprak energiebedrijf Eneco - waarmee we sinds kort een samenwerkingsrelatie hebben - aan. Eneco zoekt naar duurzame energiegewassen en vroeg ons of we in het kader van het duurzame dorp samen zouden kunnen analyseren of Jatropha een geschikt energiegewas is. Inmiddels heeft dat geleid tot een gezamenlijk onderzoeksprogramma in Tanzania.” H y p e “Jatropha is inmiddels een hype in Afrika”, vervolgt Savenije, “onder andere vanwege de droogtebestendige eigenschappen die het gewas worden toegedicht. Het vreemde daarbij is dat er al heel veel agronomisch onderzoek naar Jatropha is gedaan, maar dat er nog nauwelijks kennis is over de zogeheten waterfootprint: hoeveel beslag legt het gewas op de watervoorraden? Wanneer heeft het gewas water nodig en hoeveel dan? En wat gebeurt er met de opbrengst als je besluit te irrigeren? De komende jaren hopen we de antwoorden op deze vragen te vinden en kleine lokale boeren te kunnen adviseren van welke productiemethoden ze het meeste baat hebben.” Dri e pro m ov e n di “We willen onder meer in kaart brengen wat de teelt van Jatropha voor lokale boeren betekent en in hoeverre deze teelt voldoet aan duurzaamheidscriteria. We gaan beginnen met drie promovendi, waarbij er één onderzoek gaat doen naar de waterbehoefte van Jatropha, één nagaat hoe het landbouwsysteem verandert als een groot deel van de boeren het gewas gaat verbouwen en één in kaart brengt hoe de teelt van Jatropha op de schaal van een boerenbedrijf ingrijpt op zaken als watergebruik, energiebehoefte, arbeid, inkomen en de beschikbaarheid van water voor andere doeleinden. Het afstudeeronderzoek van Roel past heel goed bij onze plannen, omdat het in feite een vooronderzoek is waarvan we de uitkomsten kunnen gebruiken om ons onderzoeksplan verder te verbeteren.”
9
TEKST wilma straathof FOTO Jaap Oldenkamp
De goudvissers van civiel
“Wij zijn een club die succes brengt” Het Stevin-laboratorium staat vol met vernieuwende recycleapparaten. Met behulp van magnetisch vloeistof wordt aluminium en koper van elkaar gescheiden, goud uit huisvuil gehaald en plasticsoorten gedeeld. Er is een prototype voor een slibdroger ontwikkeld en een machine voor droge bodemasverwerking. Peter Berkhout, hoofd van het laboratorium, licht samen met promovendus ir. Erwin Bakker de uitvindingen toe.
Met nostalgie denken Peter Berkhout en ir. Erwin Bakker terug aan het fraaie gebouw van Mijnbouw, waar ze een aantal jaren geleden nog gehuisvest waren. Maar daar staat tegenover dat het Stevin-laboratorium van Civiel waar ze nu zitten, veel meer ruimte en mogelijkheden biedt voor het maken van installaties en het aan- en afvoeren van materialen. En die ruimte hebben ze met al hun activiteiten broodnodig. De vakgroep groeit. Er is veel te doen op het gebied van de scheidingstechnologie. “Zeker een keer per week komt er wel iemand langs met – als we geluk hebben past het in een emmertje - materiaal met een probleem”, vertelt Berkhout. “Vandaag kwam er iemand met een mix van bitumen en koolstof. Twee materialen die worden gebruikt voor dakbedekking. De opgave is ze van elkaar te scheiden, zodat er zuiverder reststromen ontstaan, die dan beter her te gebruiken zijn. Als dat lukt, kan het scheiden worden terugverdiend. En vaak nog meer. Koperresten in aluminium beperken de kwaliteit. Op het moment dat je het eruit haalt, heb je ook de waarde in handen. Scheiden is zeer lucratief. Economisch en ecologisch winst gaan vaak gelijk op.” Sc h e i ding s t e c h nologi e De vakgroep scheidingstechnologie heeft een wetenschappelijke staf van drie personen, met ieder een eigen specialisatie. Dr. Peter Rem heeft veel kennis op het gebied van fysieke scheiding. Dr. Franscesco di Maio heeft zich gespecialiseerd in plasticrecycling en dr.ir. Maarten Bakker in sensoren. Op dit moment zijn er vijf promovendi die onderzoek doen, vier nieuwe projecten gaan binnenkort van start. De meeste onderzoeken zijn gebaseerd op de problemen met afval uit de dagelijkse praktijk. Voor veel modellen die zijn ontwikkeld, is restmateriaal van afvalverbrandingsinstallaties de basisgrondstof. Naast fysische scheiding, waarmee de groep al ruime ervaringen heeft, is met de komst van Maarten Bakker ook kennis op het gebied van het scheiden met sensoren in huis gehaald.
10
Magn e t i s c h e vlo e i s t o f f e n Basis voor het onderzoek is de maatschappelijke behoefte én de mogelijkheid om de scheidingsmethode niet alleen in het laboratorium, maar ook in de praktijk te realiseren. “We hebben 1.500 kilo non-ferro mix naar België gestuurd. Dat hebben we laten smelten en analyseren. We wilden weten wat er aan koper, zink, lood en tin in zat. Uit de cijfers bleek dat er ook voor een vermogen aan goud en zilver in zat. Op dat moment wisten we niet of dat uit de elektronica kwam of uit de juwelen. Daar kan je alleen achter komen door de zogenaamde zwarte kant van het vak, handsorteren. Daaruit bleek dat het ging om oorbellen en kettinkjes.” Hoe kan je juwelen hieruit selecteren? Promovendus Erwin heeft zich hierover gebogen. “Materialen hebben allerlei verschillende eigenschappen - dichtheid, kleur, oppervlakte. Met magnetische vloeistoffen kan je gebruik maken van de verschillende fysische
Stevin-laboratorium
conta |ct nr 3, december 2008
Promovendus ir. Erwin Bakker bij magnetische dichtheid scheider eigenschappen. Door bijvoorbeeld een vloeistof op een magneet te zetten, en de vloeistof zo in te stellen dat de dichtheid aan de top negen is, blijft koper drijven en zakken goud en zilver er doorheen.” Berkhout vervolgt: “Magnetische vloeistoffen bestaan al heel lang. Probleem daarvan is echter dat het magneetveld niet homogeen is. De aandacht van onderzoekers was aanvankelijk vooral op gericht om een magneetvorm te kiezen waarvan de gradiënt gelijk is. Dat is moeilijk. Bovendien geeft dat ook beperkingen in de grootte van het systeem. Hierover denkend is Peter Rem op het idee gekomen om de gradiënt zelf benutten. Dan hoef je alleen een magneet te ontwerpen waarmee je met de gradiënt kan werken. “Daar hebben we nu verschillende installaties mee gebouwd.” Hij wijst een aantal installaties in het laboratorium aan. Bakker: “Het leuke van deze oplossing is dat het op verschillende schaalniveaus te maken is. Dat maakt de bouw van een apparaat snel economisch.” In het laboratorium staan apparaten van verschillende grootte. Aan de hand daarvan laten ze zien hoe het werkt. De basis van het onderzoek is een potje met kunststof balletjes in een vloeistof: blauwe, witte, rode en gele. Berkhout: “Als ik ze op een magneet zet, die Erwin heeft uitgerekend, dan gaat de magneet aan die ijzerdeeltjes in de vloeistof trekken. Met als effect dat de dichtheidsgradiënt in de vloeistof verandert. Hoe dichter bij het magneetveld, hoe hoger de schijnbare dichtheid. Als je dit hebt bedacht, hoef je alleen nog maar een machine erbij te verzinnen, zoals de machine hiernaast. “Over de band op de machine wordt een laag vloeistof van links naar rechts gespoeld. De mix van aluminium en koper stort in goot. De magneet zorgt voor de selectie”, legt hij uit. Het eerste model hebben ze twee jaar geleden gedemonstreerd aan een Belgische schroothandelaar. “Hij vroeg of het
conta |ct nr 3, december 2008
ook zou werken voor zijn materiaal. Dat hebben we toen uitgeprobeerd. We hebben een emmer van zijn materiaal erdoorheen gegooid. Dat lukte, we hadden honderd procent scheiding. De schoothandelaar vond het fantastisch, en wilde de machine meteen aanschaffen.” De machine is daarop bij zijn bedrijf gaan draaien. Op basis van zijn ervaringen die Erwin daar heeft opgedaan bij dit bedrijf is de eerste industriële scheidingsmachine gebouwd. Deze installatie kan 5 ton per uur verwerken.” G ou dvi s s e r s De goudscheider die ernaast is opgesteld, werkt in feite op dezelfde manier. “We werken met een vloeistof in geconcentreerde vorm. Met een invoer-mechanisme gooien we het materiaal op de band. Het materiaal met een lage dichtheid zal in de druppel blijven hangen, het andere wordt via de zijkanten afgevoerd”, legt Berkhout uit. Hij heeft gemerkt dat goud aanspreekt. “Als elk huishouden een keer per tien jaar een oorbel, kettinkje of ringetje verliest, dan is het een aanzienlijke stroom. Van de sorteerproeven weten we dat het goud voor negentig procent uit juwelen en tien procent uit elektronica bestaat. Dat laatste deel is moeilijker te scheiden, doordat het een laagje is van een ander deeltje, vaak koper. Daardoor heeft het dus de dichtheid van koper en gaat het bij het scheiden op dichtheid met deze stroom mee.” Wanneer Berkhout het apparaat losjes als ‘spielerei van het lab’ kenschetst, merkt Erwin hierbij op dat dit kleine apparaat wel groot genoeg is voor een nascheiding in een gemiddelde afvalverbrandingsinstallatie. En dus wel spielerei is die aansluit op de praktijk. M e e r d e r e s t o f f e n t e g e lij k Berkhout is alweer naar het volgende model gelopen: “Deze opstelling hebben we gemaakt met als doel diamanten te scheiden uit een concentraat. Ook hier zit een magnetische vloeistof in. Op elke centimeter hoogte zit een
11
aansluiting, vijf aan iedere “Wekelijks komt kant. Met kleine vispompjes hier iemand met pompen we de vloeistof uit een emmer met een het systeem. De dichtheid van probleem.” diamanten varieert van 3,1 tot 3,5. Het gesteente eromheen heeft een dichtheid van 2,5 en lager.” Erwin: “Of hoger. Vaak scheiden we in twee fracties, maar met deze installatie heb je ook de mogelijkheid om in drie of zelfs tien fracties te scheiden.” Iets wat je natuurlijk ambieert als het eenmaal lukt twee stoffen te scheiden. Het in elkaar zetten van de apparaten is handwerk. “In principe maken we dit soort knutsels zo ‘low budget’ mogelijk. De magneet hadden we al, de trilvoet ook. We hebben een kistje zelf in elkaar gezet en voor het pompen aquariumpompjes gekocht.” De afgelopen jaren is bewezen dat modellen de praktijktoets doorstaan. Berkhout: “Op dit moment zijn we als vakgroep bezig om vijf producten in de markt te zetten. Op basis van het potje met magneten hebben we het octrooi van magneetscheiding verkocht aan Bakker Magnetics onder voorwaarden dat ze de promotie van Erwin zouden betalen. Nu zijn we onze vindingen op een andere manier aan het uitonderhandelen. Een voorbeeld daarvan is Resteel, dat sinds 1 oktober draait.” R e S t e e l Berkhout en Bakker lopen naar een installatie waarmee koperhoudend materiaal uit staalschoot kan worden gehaald. Ook hiervan is de maatschappelijke relevantie duidelijk. In ijzerschroot zit koper, dat de staaleigenschappen degradeert. Die spoelen en ankers verminderen niet alleen de kwaliteit en prijs van het schroot. Los levert het bovendien geld op. Uitleggen hoe het apparaat precies werkt, wil Berkhout ditmaal niet. “Dat is het geheim van de smid, dit uitleggen ondermijnt de toekomstige mogelijkheden.” ReSteel is het eerste spin-off bedrijf van de TU Delft op recyclinggebied. “Waar bij Erwin nog de deal was dat het bedrijf dat interesse toonde in zijn proefopstelling, zijn promotie financieel ondersteunde. Met ReSteel wordt de TU aandeelhouder. Vijftig procent van de aandelen is in handen van de TU, vijftig procent van een commercieel investeerder. Het gezamenlijke bedrijf zet de nieuwe technologie in de markt.” De verwachtingen zijn hoog. De markt heeft veel behoefte aan een dergelijk apparaat. Uit scheidingsproeven blijkt dat tien procent van het ijzerafval bestaat uit elektromotoren en spoelen. Ook voor de autorecycling is deze uitvinding erg interessant. Kun s t s t o f s c h e i d e r Met magneten worden niet alleen metalen gescheiden. Dezelfde techniek wordt toegepast bij het scheiden van kunststof. Het te scheiden materiaal is bijvoorbeeld versnipperde shampooflessen. Met behulp van het door Erwin ontwikkelde apparaat kunnen de verschillende plastics van elkaar worden gescheiden. Ook ditmaal kunnen meerdere plastics in een stap worden gescheiden.
12
Tot nu toe maakten fabrikanten bij het scheiden van de verschillende kunststoffen vooral gebruik van water. Door gebruik te maken van de magnetische dichtheid kan veel zuiverder worden gescheiden, waardoor er een ook weer een zuiverder materiaal overblijft met meer toepassingsmogelijkheden. Natuurlijk kan er ook nog veel milieuwinst worden geboekt door in de productie rekening te houden met het tweede leven van het materiaal en de doppen en flessen van shampooflessen niet van andere plastics te maken. Berkhout: “Als we nu eerst de technische oplossingen verzinnen, dan kan daarna de wet- en regelgeving erop aangepast worden.” B o d e m a s v e rw e r k ing Terloops wijst Berkhout de andere apparaten die de vakgroep afgelopen jaren heeft ontwikkeld aan, bijvoorbeeld op het gebied van bodemasverwerking. Dit apparaat maakt het mogelijk om op een eenvoudige manier non-ferromaterialen uit het bodemas te halen. De reststroom is hierdoor een schonere bouwstof, die bijvoorbeeld kan worden toegepast bij de aanleg van wegen. De natte wervelstroomscheider is een aanpassing van de gewone, droge wervelstroomscheider. Het hart van een gewone wervelstroomscheider is een krachtige, zeer snel ronddraaiende permanente magneet. De bodemas valt vlak langs die magneet, waardoor in de metaaldeeltjes wervelstromen ontstaan, die een elektromagnetisch veld opwekken. De metaaldeeltjes worden tijdelijk zelf kleine magneetjes met een polariteit tegengesteld aan die van de roterende magneet. Terwijl het andere materiaal onverstoord naar beneden valt, worden de metaaldeeltjes afgestoten en belanden ergens anders. Op het terrein van de AEB is deze techniek met een proefopstelling succesvol toegepast. Slib d rog e r Een laatste paradepaardje dat hij kort toelicht is de slibdroger ofwel Deltadryer van promovendus Guus van Gemert, waarmee baggerslib kan worden hergebruikt. Per uur kan zo twee ton baggerslib gescheiden in duizend kilo droge korrels en een kuub water. En dat alles voor slechts een kwart van wat het kost om baggerslib te drogen. Ook deze uitvinding is weer triple P (people, planet, profit) . Niet alleen omdat het om aanzienlijke hoeveelheden slib gaat en zowel de kosten als maatschappelijke gevolgen van bergen van slib hoog zijn. Met mechanische technieken neemt de te storten massa af. Bij verder thermisch drogen ontstaat een compacte massa die verder verwerkt kan worden tot bakstenen of korrels voor funderingen. De organische en anorganische componenten zijn daarin door het sinteren of bakken immobiel geworden. a m bi t i e Berkhout heeft zichtbaar plezier in het succes van de vakgroep. De rondleiding door het lab heeft ook een overweldigende hoeveelheid projecten opgeleverd. En de ambitie hoog en aansprekend. Alleen als technieken zich in de praktijk bewijzen, is het project wat Berkhout betreft geslaagd. En dat lukt verbluffend vaak. “Wij zijn een club die succes brengt.”
conta |ct nr 3, december 2008
TEKST wilma straathof FOTO JAAP OLDENKAMP
Lichtere, maar even sterke, plaatliggers
Ir. Roland Abspoel
Roland Abspoel doet reeds enkele jaren onderzoek naar de maximale momentcapaciteit van plaatliggers. Op dit moment voert hij proeven uit in het Stevin-laboratorium. Diverse lasers tasten na elke belastingstap het geplooide lijf af. Zo wordt het gedrag van de plaatligger tot in detail vastgelegd. In de zoektocht naar lichtere vliegtuigen is er in de jaren dertig van de vorige eeuw het fenomeen ‘na-kritische sterkte’ bekend geworden. Een vliegtuigvleugel bleek na plooien in staat om grotere belastingen op te nemen. Rond de jaren zestig is er veel onderzoek verricht naar civiele toepassingen. De aandacht was daarbij vooral gericht op de afschuifcapaciteit. “Onderzoek naar de maximale momentcapaciteit is er nauwelijks geweest”, zegt Roland Abspoel. “Arbeidskosten zijn immers hoger dan de materiaalkosten.” Door de aandacht voor duurzaamheid en de toename van de staalprijs groeit de belangstelling voor optimalere benutting van grondstoffen. Slan k h e i d Het is min of meer toeval dat Abspoel onderzoek verricht op staalgebied. Via via kon hij begin jaren tachtig aan de slag op een staalafdeling van een groot ingenieursbureau. Dit werk combineerde hij later met een studie aan de TU Delft; het lag daardoor voor de hand om op staal af te studeren. Werkervaring met de Oosterscheldedam en Maeslantkering voedde zijn interesse voor staalconstructies. Twee jaar na zijn afstuderen werd hij gevraagd te komen werken als docent in combinatie met het verrichten van promotieonderzoek.
conta |ct nr 3, december 2008
Zijn onderzoek is erop gericht de maximale momentcapaciteit van plaatliggers vast te stellen op basis van constructieve eisen. Het vergroten van de lijfslankheid speelt hierin een grote rol. Hij wijst op een staander waarop de stellage van de proef rust. “Al tijden zijn de afmetingen van dergelijke standaard walsprofielen hetzelfde. De capaciteit neemt toe door het materiaal op een andere wijze over lijf en flenzen te verdelen.” P looi , k ni k Tegen de wand van het laboratorium liggen drie reeds geteste stalen plaatliggers met een lokale knik in de bovenflens, de gedrukte flens. “Door restspanningen – als gevolg van het lassen – ontstaan direct plooien. Tijdens het belasten zie je de plooien dieper worden, hoor je af en toe een plooi doorslaan en uiteindelijk de explosieve knal als de ligger bezwijkt.” De eerste twee liggers vertonen eenzelfde knik. De derde ligger heeft daarnaast ook lokaal een getordeerde flens. Bij de proefopstelling laat hij zien hoe een door het laboratoium personeel gemaakt geavanceerd karretje met lasers over een rail heen en weer gaat om de horizontale verandering van de plooien in beeld te brengen. De laser die de verticale verplaatsing meet, stuurt de verticale positie van de overige lasers aan. Zo wordt steeds op dezelfde verticale locatie ten opzichte van de flenzen gemeten. To e pa s s ing e n Nog zeven extreem slanke plaatliggers staan klaar om getest te worden. Op basis van de resultaten gaat hij computermodellen kalibreren en verder parameteronderzoek uitvoeren Als toepassings mogelijkheden denkt hij vooral aan constructies waarbij hoogte een beperkte rol speelt, zoals bijvoorbeeld in de hallenbouw.
13
TEKST peter juijn illustratie ir. wieske paulissen
Geavanceerde techniek voor gesteentedateringen via boorgat Voor haar promotieonderzoek brengt aardwetenschapper ir. Wieske Paulissen de stratigrafie, de verticale laagopbouw, van het bekken van Wenen gedetailleerd in kaart. Hiervoor maakt ze onder andere gebruik van paleomagnetic logging. Met deze techniek is het mogelijk om gesteenten via een boorgat nauwkeurig te dateren en zo beter inzicht te krijgen in het verloop van sedimentatieprocessen in het verleden. Inzicht dat onder andere zinvol is voor de olie-industrie. De afdeling Geotechnologie bezit als enige een instrument om paleomagnetische metingen uit te voeren. “Het bekken van Wenen, dat ligt tussen de Alpen en de Karpaten en ongeveer 200 kilometer lang en 55 kilometer breed is, was tijdens het Mioceen een zee die deel uitmaakte van het veel grotere Pannonische bekken”, vertelt Paulissen. “Langzamerhand is het als gevolg van zeespiegelveranderingen en tektonische processen opgevuld met sedimenten. Kenmerkend daarbij is dat de sedimentatiesnelheid niet altijd hetzelfde was. Het doel van mijn onderzoek is om in detail te begrijpen hoe de opvulling van het bekken van Wenen in de loop van de tijd is gegaan en te kijken of de afwisseling in sedimentatiesnelheden is te koppelen aan de cycliciteit van klimaatveranderingen. Zo heb je de Milankovic cycli, langetermijnvariaties in het klimaat die samenhangen met veranderingen van de baan van de aarde en de stand van de aardas.” Magn e t i s c h e ori ë n tat i e “Eén van de technieken die ik voor mijn onderzoek gebruik is een paleomagnetische logmethode. Deze logging tool - die een aantal jaren geleden is ontwikkeld door het Franse atoomagentschap CEA/LETI en is gebouwd door Schlumberger - maakt gebruik van het zogeheten remanente magnetisme. Dit is een magnetisatie van het gesteente die onafhankelijk is van invloeden van externe magneetvelden. Een dergelijke magnetisatie kan onder andere zijn ontstaan tijdens de vorming van het gesteente, toen ferromagnetische mineralen zich naar het toentertijd heersende aardmagneetveld richtten. Deze magnetische oriëntatie blijft dus bestaan, ook als naderhand het magneetveld verandert. Nu weten we dat het aardmagnetische veld gedurende de geologische geschiedenis geregeld is omgekeerd, waarbij de magnetische noordpool de magnetische zuidpool werd en vice versa. En het mooie is dat de momenten waarop de ompolingen hebben plaatsgevonden nauwkeurig bekend zijn. Op basis van de ompolingsmomenten is de Global Polarity Time Scale (GPTS) ontwikkeld, een tijdbalk die eruit ziet als een soort streepjescode
14
waarop de normale en omgekeerde polariteiten zijn weergegeven.” Hog e r e s olu t i e “De exacte werking van het meetinstrument is erg ingewikkeld, maar het komt erop neer dat je tegelijkertijd drie grootheden meet, het totale magnetische veld aan het maaiveld als referentie - de sterkte van het magnetisch veld verandert namelijk voortdurend - het magnetische veld in het boorgat, dus inclusief de remanente magnetisatie van het gesteente, en de mate van magnetiseerbaarheid van het gesteente, ook wel susceptibiliteit genoemd. Aan de hand van deze metingen is het remanente magnetisme af te leiden. Het aantrekkelijke van de metingen is dat de resolutie erg hoog is. Zo wordt er om de 15 cm een meting gemaakt. Dat betekent dat we nauwkeurig kunnen zien welke sedimenten zijn afgezet tijdens een normale polariteit en welke tijdens een omgekeerde. Op deze manier krijg je als het ware ook weer een streepjescode, maar nu een die de polariteiten van het sedi-
Paleomagnetische logging tool ten behoeve van de metingen in het boorgat. De logging tool wordt hier in de boortoren gehezen
conta |ct nr 3, december 2008
oliemaatschappij OMV. Dit boorgat bevindt zich ongeveer in het midden van het bekken van Wenen en doorsnijdt sedimenten die gedurende drie perioden van het geologische tijdperk Neogeen zijn afgezet. Dat het een net geboorde put betrof is cruciaal voor de toegepaste meettechniek. Er is dan namelijk nog geen stalen casing aangebracht ter versteviging van de boorwand, waardoor het mogelijk is magnetische metingen te doen. Voor de metingen hebben we het ruim acht meter lange meetinstrument aan een kabel in het boorgat laten zakken. Vervolgens zijn we gaan meten waarbij het instrument met een snelheid van ongeveer een kilometer per uur omhoog werd getrokken. Dat ik deze metingen heb kunnen doen, is overigens vrij uniek. Onze afdeling beschikt namelijk over het enige nog werkende instrument. Mijn begeleider, prof.dr. Stefan Luthi was toentertijd bij Schlumberger op de hoogte van de ontwikkeling van het instrument en de bijbehorende software. We hebben het instrument kunnen overnemen toen de mogelijkheid daartoe zich voordeed.” Duidelijke correlaties “Inmiddels hebben we de meetgegevens verwerkt en zijn we bezig met de analyse. Hieruit blijkt dat de meting heel goed is gelukt en dat de techniek goed werkt. We kunnen de ompolingen goed zien in de verschillende afzet-
Illustratie van de Geomagnetic Polarity Time Scale (GPTS) voor de periode van 9-20 miljoen jaar geleden tijdens het Mioceen. Zwart staat voor een normale polariteit en wit voor een omgekeerde polariteit. De volgende kolommen beschrijven de benamingen voor de periodes specifiek voor de Centrale Paratethys zee en de eco-/biozones en microfossielen die in de sedimenten kunnen worden aangetroffen tijdens die periodes
mentpakket weergeeft. Door te kijken wat de correlaties zijn tussen deze streepjescode en de GPTS-streepjescode kun je niet alleen de leeftijd van de sedimenten vaststellen, maar ook de sedimentatiesnelheid. Immers, als je weet hoe lang een bepaalde polariteit heeft geduurd, kun je berekenen in hoeveel tijd een lagenpakket met die polariteit is gevormd.” C o m bin e r e n “Nu klinkt dat eenvoudiger dan het is”, vervolgt Paulissen. “Zo vind je in het gesteentepakket niet automatisch alle ompolingen terug. Bijvoorbeeld omdat er gedurende een bepaalde periode nauwelijks of geen sedimentatie heeft plaatsgevonden of omdat er nauwelijks of geen ferromagnetische mineralen aanwezig zijn in het gesteente. Ook kan het zijn dat een afzetting later weer is weggeërodeerd, waardoor een gat in de tijdsbalk is ontstaan en je mogelijk omkeringen mist. Daarom kun je paleomagnetic logging het beste combineren met een andere vorm van datering zodat je je meetresultaten kunt valideren. Ik heb daarom samen met een Oostenrijkse promovendus ook gekeken naar de aanwezigheid van microfossielen in het boorgruis die specifiek in een bepaalde geologische periode voorkwamen.” B oorgat “De metingen hebben we uitgevoerd in een boorgat van bijna twee kilometer diep dat is geboord door de Oostenrijkse
conta |ct nr 3, december 2008
tingen en een correlatie met de GPTS lijkt mogelijk te zijn. Dat betekent overigens niet automatisch dat paleomagnetic logging altijd geschikt is voor dateringen. Zo werkt de techniek alleen bij gesteenten die een voldoende sterk remanent magnetisch signaal bevatten. In vergelijking met het aardmagnetische veld is de remanente magnetisatie van kalkafzettingen bijvoorbeeld heel erg gering. In de praktijk komt het erop neer dat de techniek vooral geschikt is voor zogeheten klastische sedimentengesteenten. Dit zijn gesteenten waarbij de bestanddelen als vaste deeltjes zijn aangevoerd - denk aan zand- of kleikorreltjes - en niet zoals bij kalkafzettingen zijn ontstaan door neerslag uit een oplossing of zijn gevormd door organismen. Andere randvoorwaarden voor een geslaagde meting zijn een geringe temperatuurverloop in het boorgat, weinig tektonische verstoringen en een schoon boorgat. Zitten er bijvoorbeeld metaaldeeltjes in de boorvloeistof dan krijg je een forse vertekening van de meetwaarden. Verder geldt dat je in principe de beste meetresultaten krijgt als je de meting kunt uitvoeren in diepzeeafzettingen. In een dergelijk afzettingsmilieu is de kans kleiner dat er erosieprocessen hebben plaatsgevonden.” Di e p e on d e rgron d “Het mooie van de techniek is dat we nu ook de remanente magnetisatie van gesteenten kunnen bepalen in de diepe ondergrond. Tot voor kort was je voor magnetische metingen altijd aangewezen op zogeheten outcrops, plekken waar het betreffende gesteente aan het oppervlak komt. Daar kun je dan een kern uit het gesteente boren, de oriëntatie van die kern noteren en vervolgens in het laboratorium de remanente magnetisatie bepalen inclusief de exacte richting van het toenmalig aardmagnetisch veld. Nu zou het mogelijk zijn om gesteentekernen uit het boorgat te halen en deze vervolgens in het laboratorium te analyseren, maar dat is enorm kostbaar en wordt vrijwel niet meer gedaan door de olie-industrie. De paleomagnetische log levert nu een continue meting op die inzicht verschaft in de leeftijd van het gesteente en ons helpt te begrijpen hoe sedimentatieprocessen in het verleden zijn gegaan. Dat is niet alleen wetenschappelijk interessant, maar is ook aantrekkelijk voor oliemaatschappijen. Immers, meer kennis van sedimentatieprocessen leidt tot een beter inzicht in potentiële locaties van olie- en gasvoorraden.”
15
TEKST ROGIER PENNINGS FOTO PS
Het Gezelschap “Practische Studie”
Geachte lezer, Het nieuwe collegejaar is inmiddels alweer enige tijd bezig en daarmee ook het nieuwe bestuur van PS. Voor ons, het nieuwe bestuur, is het afgelopen jaar bijzonder, met vele mooie activiteiten en natuurlijk als rode lijn door het jaar, het 23e lustrum van de vereniging. De eerste weken als nieuw bestuur zijn in één woord te omschrijven als intensief. Velen die ons voorgingen hebben ons verteld dat je deze weken voornamelijk geleefd wordt. Dat is een bewering die ik nu uit eigen ervaring kan beamen. Het collegejaar begint met met het opstellen van ons beleid en het opstarten van commissies. De eerste excursie hebben we er inmiddels al opzitten, deze was met de eerstejaars en buitenlandse studenten naar de Maeslantkering. Ook een lezing over de overstromingen in Myanmar trok veel aandacht. Het begin van de tweede periode stond in het teken van de lustrumopening. Op 12 november stond het LOF (Lustrum Openings Feest) gepland. Ook de commissie-inauguratie vond in deze periode plaats. November werd verder gekenmerkt door het Meerdaags Uitje. Dit uitje betreft een weekend lang het bezoeken van verscheidene studentensteden in Nederland. Hierbij worden ter plekke activiteiten ontplooid en er wordt natuurlijk kennis gemaakt met het lokale uitgaansleven. Daarnaast werd er in november weer een MExiCo (meerdaagse excursie) georganiseerd worden. Ditmaal is er een bezoek gebracht aan Lyon en Genève. Hierbij is ook de CERN bezocht. Op 27 november hebben we het symposium, “Pompen of verzuipen, is Nederland waterproof?” succesvol georganiseerd. Dit symposium vond plaats in de Aula en kende bekende sprekers als prof. dr. C.P. Veerman, prof.drs.ir. J.K. Vrijling en ir. R. Waterman. In de kerstvakantie zal ter ere van het 23e lustrum voor het eerst in de geschiedenis van PS een skivakantie georganiseerd worden. Met circa 80 personen zal een bezoek gebracht worden aan la Joue de Loup (Frankrijk). Ook oud & nieuw zullen wij in de sneeuw doorbrengen. Februari is het hoogtepunt van het lustrumjaar worden. Op 13 februari viert de vereniging haar 115e verjaardag vieren. Om dit in gepaste stijl te vieren, zal op deze avond het lustrumgala plaatsvinden. De locatie, momenteel nog geheim, is er één met klasse en een grote plaats in de geschiedenis van de civiele techniek. Verder zal de diësweek rijkelijk gevuld zijn met activiteiten, diners en bor-
16
rels. Ook zal in februari een alumnidag plaatsvinden. Om alumni beter te bereiken is PS al enige tijd actief op Linkedin. Dus, sluit je aan bij ons netwerk! Het jaar heeft verder nog veel meer te bieden, waarover ik makkelijk (en graag) zou willen uitweiden, maar omwille van de lengte van dit stuk laat ik het wat betreft de aankomende activiteiten hierbij. Er is één activiteit die ik graag nog wel even zou willen noemen, zijnde de Africa Case Study. Dit is een tweedaagse ‘workshop’ die onder de noemer van het lustrum is bedacht. De achterliggende gedachte van deze workshop is het bewust maken van studenten van de mogelijkheid die zij met een studie civiele techniek hebben. Hierbij primair gericht op het aspect van ontwikkelingshulp en duurzame verbetering. Deze activiteit zal in april/mei plaatshebben. Met de verwachting u hierbij voldoende geïnformeerd te hebben over wat ons de komende periode te wachten staat, wil ik u nog meegeven dat onze website is vernieuwd. Dus bij dezen wil ik u graag uitnodigen om een kijkje te nemen op www.ps.tudelft.nl. Hier kunt u alle activiteiten bekijken en kennis maken met alles wat het Gezelschap “Practische Studie” te bieden heeft. Met Practische groet, Rogier Pennings Voorzitter 2008-2009 Het Gezelschap “Practische Studie”
conta |ct nr 3, december 2008
TEKST WILMA STRAATHOF FOTO SPE
Prof.dr. Currie ontvangt prijs van SPE Op 21 september ontving prof.dr. Peter Currie de Distinguished Services Award 2008 tijdens het banket van de jaarlijkse technische conferentie van de Society of Petroleum Engineers (SPE) in Denver. “Een cadeau voor werk dat ik zonder moeite heb gedaan. Ik vond het gewoon leuk om te doen”, zegt hij met een glimlach. Wereldwijd heeft de Society of Petroleum Engineers zo’n 79.000 leden. Dit aantal en de activiteiten van de vereniging nemen nog steeds toe. Door zich actief in te zetten voor de vereniging heeft Currie hier het afgelopen decennium aan bijgedragen. Met de uitreiking van de Award is hij hiervoor geëerd. Indrukwekkende lijst Currie is eind jaren zeventig, toen hij bij Shell werkte, lid geworden van de vereniging. Zijn toenmalige baas stelde dat aan hem voor. Met deze suggestie heeft hij zijn voordeel gedaan. Currie omschrijft de vereniging als een goede aanvulling op het werken voor een gespecialiseerd bedrijf als Shell, dat nu eenmaal een eenzijdig perspectief in zich draagt. “Een vakvereniging als SPE draagt bij aan de verbreding van de horizon. De uitwisseling met vakgenoten heb ik altijd heel plezierig gevonden.” Vanaf de jaren negentig heeft hij actief deelgenomen en zich inge-
zet voor de vereniging van petroleum ingenieurs. Hij denkt zelf dat drie belangrijke zaken die hij voor de vereniging heeft gedaan, de basis zijn voor de award. Zo was hij van 1996 tot 1998 voorzitter van de Nederlandse sectie, die nog altijd een keer per maand een bijeenkomst en lezingen organiseert. Van 1998 tot 2000 heeft hij in het internationale bestuur gezeten en was directeur van de Noordzee Regio. Daarnaast was hij de eerste voorzitter van de Europese Formation Damage Conferentie die sindsdien om de twee jaren plaatsvindt. Een indrukwekkende lijst. E m e ri taat Sinds half oktober is Currie, na tien jaar TU Delft, met emeritaat. Heel tevreden blikt hij terug op zijn loopbaan. In de jaren zestig is zijn carrière gestart aan een universiteit in GrootBrittannië, waar hij ook studeerde. Eind jaren zeventig is hij overgestapt naar Shell in Nederland. Bij Shell heeft hij altijd met veel plezier gewerkt. Hij roemt de mogelijkheden van de multinational om je zowel op managementniveau als in je vakgebied te ontwikkelen. In de jaren negentig is hij bij de TU aan de slag gegaan. “Ik had niet gedacht dat ik mijn loopbaan ook weer bij een universiteit zou besluiten. De tijd bij de TU vond ik heel inspirerend.” Van de Society of Petroleum Engineers blijft hij lid; net zoals hij aan de TU verbonden blijft. Hij heeft ook nog een aantal artikelen in zijn hoofd die hij wil schrijven. Maar het leven bestaat ook uit andere zaken dan werken. Daar heeft hij nu meer tijd voor.
Prof.dr. Peter Currie (l) tijdens uitrijking Distinguïshed Services Award 2008
conta |ct nr 3, december 2008
17
TEKST NATALIE HANSSEN FOTO’S NATALIE HANSSEN
Eerst goed vlammen, dan keurig baantjes trekken Het advies van de Deltacommissie is duidelijk: de kust moet veiliger. Minimaal tien keer zo veilig, om precies te zijn. Eén van voorgestelde methoden om dat te bereiken is het doen van grootschalige zandsuppleties. TU Delft zoekt naar de beste manier om dat te doen. Met onder meer een jetski.
Afstudeerder Bas van Son van Kustwaterbouw is net klaar met meten. Zijn haar is nat en zijn handen zijn verkleumd van het zeewater. Koud? Dat wel. Maar zinvol. In een paar uur tijd heeft hij bijna een vierkante kilometer kustbodem in kaart gebracht. En dat is hard nodig, want van de zandbewegingen aan de kust zijn nog verrassend weinig nauwkeurige gegevens beschikbaar. Het onderzoek met de jetski brengt daar verandering in. Jarkus Het meten van kustgebied is niet nieuw: van ongeveer een eeuw zijn data van Rijkswaterstaat beschikbaar van de locatie van de waterlijn. “Maar die metingen zijn jaarlijks,” zegt promovendus ir. Sierd de Vries. “Boven land wordt een vliegtuig gebruikt. Op zee wordt slechts om de 250 meter een profiel gevaren en kunnen de peilboten die dat doen niet zo dicht bij de kust komen als wij. Terwijl juist daar interessante data liggen. Wij willen vaker en gedetailleerder meten. Voor en na een storm kun je bijvoorbeeld veel informatie krijgen over zandbewegingen – informatie die je niet terug kunt vinden op basis van jaarlijkse metingen. Net zoals je kleinschalige bodemvariaties kunt missen. Met onze metingen kunnen we de kust straks modelleren, en voorspellen wat de zandbewegingen zijn. Zodat de zandsuppleties zo efficiënt mogelijk gedaan kunnen worden.” J e t s k i Bas, die net van de jetski afkomt, gaat straks met de gegevens die hij zojuist verzameld heeft een storm modelleren.
18
“De storm van begin oktober, om precies te zijn. Vandaag was de eerste rustige dag waarop we het effect daarvan konden gaan meten. De jetski is daarbij een heel goed middel. Hij staat bij ons voor de deur en is niet alleen goedkoper, sneller en wendbaarder dan een boot, hij is ook altijd beschikbaar, compleet met meetapparatuur. We hebben gisteren om 17.00 uur besloten vandaag te gaan meten. Dat kan dus. De jetski past gemakkelijk achterop de trailer, bovendien is hij vooral in de branding beter hanteerbaar dan een boot.” Grijnzend: “Al is het soms wel goed opletten.” De jetski is uitgerust met GPS en een sonarsysteem om de diepte te meten. Achterop zit een laptop waar gegevens verwerkt worden, en voorop geeft de monitor de data terug over de afgelegde route, maar ook gegevens als diepte, coördinaten en snelheid. Het idee komt uit Amerika, waar jetski’s al langer ingezet worden om de kustlijn te meten. Ongeveer een halfjaar geleden zijn promovendi Sierd de Vries en Matthieu de Schipper de jetski gaan testen aan de Franse kust, om zowel software als hardware op de juiste plaats te krijgen. Bas onderzoekt samen met Geomaticastudenten ook de nauwkeurigheid van de jetski als meetplatform. Hij is ongeveer tien centimeter nauwkeurig, weet hij inmiddels –acceptabel. ‘Al proberen we hem natuurlijk nauwkeuriger te krijgen.”Voor een deel van het kustonderzoek werken de drie onderzoekers al een tijdje samen met deze Geomatica-studenten. Die
conta |ct nr 3, december 2008
Promovendus ir. Sierd de Vries (l) en Bas van Son waren namelijk net bezig met een project om het beste meetinstrument voor strand- en vooroevermetingen te bepalen en zo pasten de data van beide onderzoeksgroepen mooi bij elkaar. Zelf doen Bas, Sierd en Matthieu ook metingen op het strand – door een traject te lopen met de GPS. N at uurlij k Prof.dr.ir. Marcel Stive, de promotor van Sierd en Matthieu, zit in de Deltacommissie en maakt zich hard voor zandsuppleties als methode om de kust veiliger te maken. Zandsuppleties worden al veel toegepast aan de Nederlandse kust. Jaarlijks wordt zo een 12 miljoen kuub opgespoten. “De vraag is of dat efficiënter kan,” zegt Sierd de Vries. “Als het weinig zin heeft, hoef je de kosten niet te maken en ook de natuur niet te belasten. We onderzoeken ook of suppletie vanuit water misschien net zoveel effect heeft als suppletie over land. Het is duurder en ingewikkelder het over land te vervoeren, en het geeft ook meer overlast. Als je zand op de vooroever dumpt, brengt de natuur het zelf naar het strand door getij en golven. We willen weten hoeveel we daadwerkelijk terugvinden op het strand en duin. De vraag is in hoeverre we onze kust versterken met zo’n vooroeversuppletie. En hoe dat het meeste effect heeft.” B uil ding w i t h nat ur e Het project wordt voorlopig gefinancierd door Building With Nature, een project van onder meer baggeraars Boskalis en Van Oord, dat zich richt op de ontwikkeling
conta |ct nr 3, december 2008
van nieuwe kennis die nodig is voor een duurzame inrichting van kust-, delta- en riviergebieden. De ontwerpen gaan uit van het ecosysteem en maken gebruik van natuurlijke processen. “Mooi”, vinden zowel Bas als Sierd. Bas: “Het mooie is dat je met een menselijke ingreep het toch aan de natuur kunt overlaten. De zee gaat met het zand aan de haal en je houdt de natuurlijke aanwas van strand en duin.” “Het is beter dan dijken aan leggen,” vindt ook Sierd. “Als we met de jetski in kaart kunnen brengen wat het effect van suppletie is, is dat een unieke kans.” Voorlopig zijn ze alleen actief in Terheide. Terheide is gekozen als proefgebied omdat het een zwakke plek is in de kust. Maar ook omdat het goed te bereiken is vanaf Scheveningen met de jetski. Bas: “Dat is nog een leuk onderdeel – eerst vanaf Scheveningen hierheen vlammen. En daarna keurig baantjes trekken.”
N O O T Het advies van de Deltacommissie aan het kabinet is het veiligheidsniveau achter de Nederlandse dijken met minimaal een factor tien te verhogen om de gevolgen van klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling het hoofd te bieden. Een van de methoden om die veiligheid te bereiken is, naast het bouwen van ‘onbreekbare’ dijken, het doen van grootschalige zandsuppleties (zie ook artikel pagina 4: Visies van jong en oud op de Nederlandse Hoogwaterbescherming). 19
TEKST PETER JUIJN FOTO JAAP OLDENKAMP
Getijdencentrale in Brouwersdam is technisch haalbaar Dat blijkt uit onderzoek dat is uitgevoerd door de sectie Waterbouwkunde. Opdrachtgever voor dit onderzoek is energiebedrijf Delta. Volgens hoofdonderzoeker ir. Hans van Duivendijk kan bij een peilfluctuatie van 0,7 meter op het Grevelingenmeer jaarlijks voldoende elektriciteit worden opgewekt om ruim 60.000 huishoudens van stroom te voorzien.
Ir. Hans van Duivendijk Waterkrachtcentrales zijn in Nederland een zeldzaam verschijnsel. Toch zijn er Nederlanders met veel expertise op het gebied van waterkracht. Eén van hen is Hans van Duivendijk, part-time docent bij de sectie Waterbouwkunde. “Ik ben opgeleid als waterbouwkundig ingenieur. Na mijn afstuderen ben ik gaan werken bij een ingenieursbureau met als doel om in het buitenland aan de slag te gaan. Dat is ook gelukt. Zo heb ik vier jaar in het noorden van Nigeria aan een groot waterkrachtproject gewerkt en later ook in andere landen.“ C oll e g e dic taat “Rond 1986 ben ik voor één dag in de week aan de TU gaan werken. Professor Agema had in de tijd als vervanging van het toenmalige vak Waterkracht een nieuw vak opgezet, Energiewaterbouwkunde dat inmiddels Waterpower Engineering heet. Ik heb toen aangeboden daar een collegedictaat voor te maken. Toen dat gereed was, kreeg ik de de vraag of ik het vak wilde verzorgen. Dat ben ik gaan doen. In eerste instantie voor een klein groepje studenten, maar inmiddels trekt dit vijfdejaars keuzevak ongeveer vijfentwintig tot dertig studenten en zijn er ook geregeld studenten die waterpower engineering als afstudeeronderwerp kiezen.” G e t ij t e rugbr e ng e n “Dat wij deze deskundigheid in huis hebben, is inmiddels ook de buitenwereld opgevallen. Zo werden we najaar 2007 benaderd door energiebedrijf Delta met het verzoek om de mogelijkheden van een getijdencentrale in de Brouwersdam te onderzoeken. Aanleiding vormde de wens van ecologen van de provincies Zuid-Holland en Zeeland en van
20
Rijkswaterstaat om het getij in het Grevelingenmeer weer gedeeltelijk terug te brengen. Zij gaan er namelijk vanuit dat dit leidt tot een verbetering van de waterkwaliteit en de natuurwaarden. Om dat te doen moet er een groot aantal doorlaatopeningen in de Brouwersdam worden gemaakt. Voor energiebedrijf Delta - dat zoekt naar manieren om groene stroom te produceren - was het een logische stap om op die plannen voort te borduren en na te gaan of je het in- en uitstromende water dan kunt gebruiken voor het aandrijven van turbines.” Speciale turbines “Nu kan het peil van het Grevelingenmeer niet onbeperkt worden gevarieerd. Alle recreatie-infrastructuur zoals jachthavens en het vakantiepark Port Zélande, is namelijk afgestemd op een vast peil. Het maximaal haalbare peilverschil is ongeveer 0,7 meter. Bij onze berekeningen hebben we daarom onder andere met dit peilverschil gerekend. Bij een dergelijk peilverschil kan jaarlijks 220 GWh aan elektriciteit worden opgewekt, wat voldoende is om ruim 60.000 huishoudens van stroom te voorzien. Daarbij gaan we uit van speciale horizontale turbines die niet alleen twee kanten kunnen opdraaien, maar eventueel ook te gebruiken zijn voor het uitslaan van water. Die laatste optie kan aantrekkelijk zijn als in de toekomst besloten wordt om bij hoge rivierafvoeren de Zeeuwse wateren te gebruiken als tijdelijk opslag om te hoge waterstanden in Rotterdam en de Drechtsteden te voorkomen zoals de Deltacommissie recent heeft voorgesteld.” Enor m e ingr e e p “Vanzelfsprekend hebben we niet alleen gekeken naar de potentiële elektriciteitsopbrengst, maar ook naar de waterbouwkundige aspecten. Kunnen de circa honderd benodigde turbines, elk met een diameter van drieëneenhalve meter en een inlaatopening van zeven meter, bijvoorbeeld in de dam worden geplaatst? Dat blijkt te kunnen, maar gaat wel gepaard met een enorme ingreep. De Brouwersdam is voor het deel waar het hier om gaat opgebouwd uit immense caissons - die zestien meter hoog, achttien meter breed en bijna zeventig meter lang zijn - en voor een deel uit betonnen blokken van een kubieke meter groot. Die caissons en blokken zullen voor een groot deel moeten worden verwijderd. Die ingreep is overigens ook nodig als er alleen doorstroomopeningen gemaakt worden.” Haalbar e k aar t “Of een getijdencentrale gezien de benodigde werkzaamheden en kosten uiteindelijk ook economisch haalbaar is, kan ik moeilijk beoordelen. Het zal afhangen van drie dingen, van de verdeling van de kosten tussen de betrokken partijen, van het wel of niet beschikbaar komen van subsidie voor getijdenenergie en van de hoogte van de olieprijs. Aantrekkelijk hier is in ieder geval dat je met de investering twee doelen kunt bereiken. Immers, als je openingen in de dam maakt met turbines kun je niet alleen groene stroom opwekken maar ook de natuurwaarden verbeteren. Kijk, normaal gaan we ervan uit dat het verschil tussen hoog- en laagwater minimaal zes meter moet zijn voordat een getijdencentrale economisch verantwoord is. Bij de Brouwersdam is dat verschil slechts tweeëneenhalve meter, maar door de functiecombinatie zou het hier toch wel eens een haalbare kaart kunnen zijn.”
conta |ct nr 3, december 2008
TEKST PETER JUIJN FOTO JAAP OLDENKAMP
Voorkomen is beter dan genezen Dat geldt volgens de recent gepromoveerde Ruben Jongejan in ieder geval bij ongewenste gebeurtenissen die enorme gevolgen hebben en een kleine kans van optreden. Denk aan een grote overstroming. Hij stelt dan ook dat je beter kunt investeren in dijkversterking, dan in rampenbestrijding. Als het gaat om het verzekeren van overstromingsschade ziet hij een duidelijke rol weggelegd voor de overheid. Jongejan, waterbouwkundig ingenieur en politicoloog, was eigenlijk helemaal niet van plan om promotieonderzoek te gaan doen. “Toen ik afstudeerde bij Civiele Techniek was promoveren het laatste dat ik wilde. Min of meer ongemerkt ben ik toch een promotietraject ingerold. Tijdens mijn opleiding heb ik me onder andere beziggehouden met probabilistisch ontwerpen, een kwantitatieve benadering bij risicovraagstukken. Na mijn afstuderen werd ik meegevraagd naar bijeenkomsten over risicobenaderingen en gaandeweg raakte ik steeds meer geïnteresseerd. De stap naar promotieonderzoek was toen gauw gemaakt.” Kr e n t e nbol Jongejan heeft onderzoek gedaan naar het overheidsbeleid op het gebied van externe veiligheid en overstromingen. Wat opvalt aan zijn dissertatie is de breedte van de onderwerpen die aan de orde komen. Zo gaat Jongejan in op allerlei aspecten van het overheidsbeleid, behandelt hij verschillende risicobenaderingen en besteedt hij aandacht aan de mogelijkheden om de gevolgen van rampen te verzekeren. Jongejan: “Dat ik zoveel onderwerpen heb aangestipt heeft te maken met mijn brede belangstelling. Die belangstelling was ook de reden dat ik naast civiele techniek politicologie ben gaan studeren. Gedurende mijn promotieonderzoek was natuurlijk wel de vraag of ik met zo’n collectie van onderwerpen tot een goede dissertatie zou kunnen komen. Eén van mijn begeleiders, prof.drs.ir. Han Vrijling heeft me toen een goede raad gegeven. Hij zei dat ik als het ware een krentenbol moest bakken, met voldoende interessante krenten en het deeg als bindmiddel.”
conta |ct nr 3, december 2008
V raagtekens Bij het externe veiligheidsbeleid gaat de Nederlandse overheid uit van risicobeheersing. Daarbij wordt de grootte van een risico bepaald door de kans van optreden van een ongewenste gebeurtenis en de gevolgen van die gebeurtenis. Volgens Jongejan is dat een terechte keuze, omdat absolute veiligheid nooit kan worden geboden. Wel plaatst hij serieuze vraagtekens bij voorstellen om grote investeringen te doen in maatregelen om de gevolgen van rampen te beperken. “Kijk je naar ongewenste gebeurtenissen die een kleine kans van optreden hebben, maar gepaard gaan met enorme gevolgen, zoals een grote overstroming, dan zijn investeringen in het beperken van gevolgen, zoals de aanschaf van boten en helikopters om mensen bij een eventuele overstroming te kunnen evacueren, weinig kosteneffectief. Dat geld kun je dan veel beter steken in preventie zoals dijk- en kustversterking, aangezien dat per geïnvesteerde euro veel meer oplevert. Los daarvan is het goed om je te realiseren dat de gevolgen slechts voor een heel beperkt deel zijn te beperken. Ook al zou het dankzij een goed evacuatieplan lukken om alle mensen uit een overstroomd gebied weg te krijgen, dan ligt nog altijd de hele economie plat. De ramp in New Orleans laat zien dat de economische en sociale impact van een grootschalige overstroming enorm zijn.” Goedkope leningen Ook over het verzekeren van overstromingsrisico’s heeft Jongejan een duidelijk standpunt. “Deze risico’s zijn privaat lastig te verzekeren. Als het misgaat, gaat het namelijk gelijk vreselijk mis. In New Orleans kwamen bijvoorbeeld niet alleen meer dan 1.400 mensen om, ook de materiële schade was enorm met een omvang van 138 miljard dollar. Dergelijke schades zijn door primaire verzekeraars niet op te vangen. Nu kunnen ze geconcentreerde risico’s op wereldschaal spreiden door herverzekering en securitisatie - een financiële techniek om toekomstige geldstromen te gelde te maken - maar de mogelijkheden daarvan zijn beperkt en de kosten relatief hoog. Op dit gebied zie ik dan ook een duidelijke rol weggelegd voor de overheid. Ik denk dan aan een arrangement waarin de nationale overheid verzekeringscapaciteit beschikbaar stelt. Overheden hebben namelijk de mogelijkheid om goedkope leningen af te sluiten om de overstromingsschade te betalen en om die leningen over langere tijd terug te betalen.”
21
TEKST PETER JUIJN FOTO JAAP OLDENKAMP
Veni-beurs voor vernieuwend onderzoek naar bouwmaterialen Niki Kringos is onderzoeker bij de sectie Constructiemechanica van de afdeling Bouw. Na haar promotie schreef ze een voorstel voor een NWOonderzoeksbeurs. Met succes. Begin augustus hoorde ze dat ze een Veni-beurs krijgt om drie jaar onderzoek te doen naar bouwmaterialen. Daarbij richt zij zich specifiek op de wisselwerking tussen chemie en mechanica.
Dr. ir. Niki Kringos
“Voor mijn promotieonderzoek heb ik op microschaal onderzocht welke processen tot schade leiden bij ZOAB, zeer open asfaltbeton. Met dit onderzoek heb ik aangetoond dat er een duidelijke interactie is tussen fysische en mechanische processen. Zo diffunderen watermoleculen in het bitumen, waardoor deze lijmstof zwakker wordt en de binding tussen het bitumen en de steentjes afneemt. Wordt het asfalt vervolgens mechanisch belast door verkeer, dan raken steentjes los uit het asfalt en is na verloop van tijd onderhoud nodig.” Verbreden “Nadat ik deze processen had ontdekt heb ik ze gemodelleerd en ingebouwd in een eindige- elementenmodel. Hiermee kun je de schadegevoeligheid van asfalt bepalen en berekenen welke grondstoffen je moet aanpassen om een sterker asfalt te krijgen. Na mijn promotie ben ik mijn onderzoek gaan toespitsen op de interactie tussen chemie en mechanica bij asfalt. De Venibeurs biedt me nu de mogelijkheid om dit onderzoek - waarbij ik in feite de macroschaal van de mechanica combineer met de microschaal van de chemie - te verbreden naar andere bouwmaterialen zoals beton en metselwerk. Dat vind ik een leuke uitdaging. Zo hoop ik dat mijn onderzoek kennis oplevert die bijdraagt aan ‘slankere’ ontwerpen en onderhoudsarmere constructies.” V rij h e i d “Wat ik heel aantrekkelijk vind is dat de beurs me als onderzoeker meer vrijheid en onafhankelijkheid geeft. Verder is de
22
toekenning een soort extra kwaliteitsstempel. Immers, mijn voorstel en CV zijn beoordeeld en goedgekeurd door een groep van internationale experts. Daarnaast is er nog een andere reden dat ik blij ben met de beurs. Ze biedt me de mogelijkheid om mijn kwaliteiten als onderzoeker nog eens te tonen. Voor mij is dat belangrijk omdat ik een academische carrière ambieer. Daarbij wil ik me overigens nadrukkelijk niet beperken tot onderzoek. Onderwijs spreekt me ook erg aan en ik zou nu al graag onderwijstaken willen doen. De interactie met studenten vind ik erg leuk en ik denk dat ik hen uitstekend kan inspireren.” V rou w e n “Los daarvan zou het voor de beeldvorming positief zijn als ik de komende tijd kan doorgroeien naar een functie van universitair docent. Op dit moment bestaat onze groep vrijwel helemaal uit mannen. Er zijn een paar vrouwelijke promovendi, maar ik ben de enige vrouw die als onderzoeker werkt. Zelf ben ik daar ondertussen heel erg aan gewend, maar het neemt niet weg dat het goed zou zijn als er meer vrouwen in de wetenschap actief zijn. Om dat te bereiken moet je studenten laten zien dat vrouwen uitstekend kunnen functioneren binnen de academische wereld. Ik kan wat dat betreft een voorbeeldfunctie vervullen. Ik ben enthousiast en heb de afgelopen jaren laten zien een excellente wetenschapper te zijn.”
conta |ct nr 3, december 2008
TEKST PETER JUIJN
Kennis van rijgedrag cruciaal voor goede verkeersvoorspellingen Het rijgedrag van automobilisten verschilt veel meer dan altijd is aangenomen. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Saskia Ossen. Op 16 september verdedigde ze haar proefschrift ‘Longitudinal driving behavior: theory and empirics’. Als de gedragsverschillen worden meegenomen in verkeersmodellen, leidt dat duidelijk tot andere voorspellingen. “Om te kunnen voorspellen in welke situaties op een bepaald weggedeelte bijvoorbeeld files ontstaan, maken we gebruik van verkeerssimulatiemodellen”, zegt Ossen die van huis uit econometrist is. “In die modellen is de weg als het ware nagebouwd. Op die gesimuleerde weg zetten we verschillende voertuigen, waarbij we kunnen kiezen hoeveel voertuigen het zijn, met welke snelheden ze rijden en hoe bijvoorbeeld de verdeling is tussen het aantal personenauto’s en vrachtwagens. Daarbij is het gedrag van ieder voertuig vastgelegd in een wiskundig model. Bijvoorbeeld hoe snel de bestuurder van een auto reageert als zijn voorganger remt, hoe hard hij dan remt en welke afstand hij tot z’n voorganger houdt bij verschillende snelheden. Als we alle keuzen hebben gemaakt, laten we het model voorspellen wat er op de weg gebeurt. Blijft het verkeer goed doorrijden of ontstaan er stremmingen? Op deze manier kunnen we bijvoorbeeld vooraf maatregelen testen om files te verminderen..” W e r k e lij k h e i d Ossen vervolgt: “Bij dit soort simulaties wil je vanzelfsprekend dat de voorspelling zo goed mogelijk overeenkomt met de werkelijkheid. Daarom is het heel belangrijk dat het voertuigengedrag waarvan je in het model uitgaat, zoveel mogelijk lijkt op het gedrag van echte auto’s met hun bestuurder. Nu is het lastige dat we tot voor kort eigenlijk maar weinig wisten van dat echte gedrag, omdat de gebruikelijke meettechnieken ons daarover te weinig informatie verschaften. Met detectielussen in het wegdek kun je bijvoorbeeld wel de verschillen in volgtijden meten die bestuurders aanhouden op de plek van de lus, maar kun je niet vaststellen waardoor deze verschillen worden veroorzaakt. Zijn ze het gevolg van een andere rijstijl of van een andere situatie van de bestuurder? Houdt een bestuurder een korte afstand aan omdat hij net is ingevoegd en nog niet de gelegenheid heeft gehad de afstand te vergroten, of is hij een notoire bumperklever?” L ongi t u dinaal rijg e d rag Mijn promotieonderzoek was erop gericht het werkelijke gedrag beter in beeld te brengen. Daarbij heb ik me beperkt tot het zogeheten longitudinale rijgedrag, de interacties tussen voertuigen en hun bestuurders op eenzelfde rijstrook. Twee aspecten van dat gedrag zijn van groot be-
conta |ct nr 3, december 2008
lang voor het begrijpen en modelleren van verkeersstromen, te weten heterogeniteit en multi-anticipatie. Bij heterogeniteit gaat het om verschillen in het rijgedrag van automobilisten die onder exact dezelfde omstandigheden rijden. Multi-anticipatie is rijgedrag waarbij bestuurders anticiperen op verkeerscondities voor hen door te kijken naar het rijgedrag van meerdere bestuurders op dezelfde rijstrook. Anders gezegd, ze letten niet alleen op hun directe voorganger, maar ook op bestuurders die daar nog voor rijden.” H e li kop t e r “Voor het inventariseren van de mate van heterogeniteit en multi-anticipatie hebben we binnen het door NWO gesponsorde Tracing Congestion Dynamics project - waarvan mijn promotieonderzoek een onderdeel was - gebruik gemaakt van een bijzondere manier van dataverzameling. Met een helikopter die op een vast punt boven een interessant stuk snelweg hing, hebben we iedere seconde tien foto’s gemaakt van de verkeerssituatie op het stuk weg. Aan de hand van die foto’s kun je van elk voertuig zien waar het iedere tiende van een seconde was. Bovendien heb je door de van bovenaf genomen foto’s ook een totaalbeeld van de verkeerssituatie. Dat biedt de mogelijkheid om het rijgedrag van ieder automobilist vast te stellen evenals de heterogeniteit. Immers, iedere auto die op een foto staat rijdt onder dezelfde condities, wat betekent dat verschillend rijgedrag duidt op heterogeniteit.” Si m ulat i e s “Uit de analyse van de meetgegevens blijkt dat de verschillen in rijgedrag veel groter zijn dan tot nu toe werd aangenomen in bestaande verkeerssimulatiesoftware. Ook blijken veel automobilisten verder vooruit te kijken dan de auto direct voor hen en rekening te houden met het gedrag van verschillende voorgangers. Ook bij dit aspect is er overigens duidelijk sprake van heterogeniteit: niet alle bestuurders beschouwen dezelfde voorliggers en bovendien reageren ze verschillend op het gedrag van dezelfde voorgangers. Om te zien of de grotere variatie in rijgedrag van invloed is op de uitkomsten van verkeerssimulatiemodellen, heb ik zelf een eenvoudig simulatiemodel gebouwd waarmee ik vervolgens simulaties hebben gedaan. Hieruit blijkt dat de voorspellingen sterk afhangen van het gedrag dat is gemodelleerd. Ik hoop dan ook dat modellenbouwers zullen inzien dat ze hun modellen moeten aanpassen.”
23
Cursussen PostAcademisch Onderwijs • U wilt bijblijven in uw vakgebied of u verandert van vakgebied? • U wilt zich verdiepen in een specifiek onderwerp? • Of u wilt uw kennis juist verbreden? Volg dan de cursussen van het PostAcademisch Onderwijs (PAO) • Korte, altijd actuele cursussen; dus beperkt tijdsbeslag • Academisch niveau, laatste stand van zaken in wetenschap en techniek • Gegarandeerde kwaliteit door het unieke PAO kennisnetwerk
Bouwkunde, Civiele TeChniek, GezondheidsTeChniek, verkeerskunde Een greep uit onze cursussen in het voorjaar van 2009:
Vervoerswetenschappen en Verkeerskunde
Civiele techniek Waterproef, leren van oefening en planvorming als voorbereiding op overstromingen [11, 12 februari en 4 maart] C 1035, TU Delft en LOCC (4 maart) Cursusleiding: Ir. A.W. Dollee, RWS Waterdienst en ir. B. Kolen, HKV Lijn in Water Achtergronden en beschouwingen Adviezen Deltacommissie [18 en 19 maart] C 825, Deltares (locatie Rotterdamseweg Delft) Cursusleiding: Prof.dr.ir. M.J.F. Stive, TU Delft, lid Deltacommissie en ir. B.W.A.H. Parmet, secretaris Deltacommissie
Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse (MKBA) van infrastructuurprojecten [12 en 13 februari] C 845, RWS Testcentrum voor verkeerssystemen Delft Cursusleiding: Prof.dr.ir. L. Tavasszy, TNO
Workshop Systeemgerichte Contractbeheersing Intensieve workshop, kleinere groep, met avondprogramma, overnachtingen – In samenwerking met DHV – [1, 2 en 3 april] C 1425 (incl. 2x avondprogramma en diner) of C 1625 (incl. 2x avondprogramma, diner en overnachting), Van der Valk De Bilt Cursusleiding: Ir. D. Zijp, DHV BV Systems Engineering; een eerste verkenning Wegens groot succes herhaald [2 en 3 april] C 825, Kok Business Centre Delft Cursusleiding: Ir. E.G. Molier, Witteveen+Bos
PAO Postbus 5048 2600 GA Delft
Large infrastructure projects Problems, Causes, Cures International course in cooperation with TRAIL [February 3] C 545, Trail Research School Course leaders: Prof.dr. B. Flyvbjerg, TU Delft and ir. C.C. Cantarelli, TU Delft
Systems Engineering voor kwartiermakers Vervolg op cursus ‘Systems Engineering; een eerste verkenning’ [14 en 15 mei] C 825, TU Delft 25% korting voor ex-cursisten 'Systems Engineering; een eerste verkenning' Cursusleiding: Ir. E.G. Molier, Witteveen+Bos
Symposium PPS en mobiliteit: pro’s en con’s – In samenwerking met TRC-D en KIVI NIRIA – [10 juni] C 245 (C 120 (voor KIVI NIRIA-leden en genodigden van PAO en TRC-D), TU Delft Aula Congrescentrum Cursusleiding: Prof.dr.ir. H.A.J. de Ridder, TU Delft
Gezondheidstechniek en Milieutechnologie Introductie in bodemsaneringstechnieken – In samenwerking met SKBodem – [6 februari] C 650 (50% korting voor SKB-leden), TU Delft Cursusleiding: Ir. C.G.J.M. Pijls, Tauw Klimaatverandering en zeespiegelstijging Gevolgen voor het waterbeheer [5 en 6 maart] C 895, Deltares (locatie Rotterdamseweg Delft) Cursusleiding: Dr. J.C.J. Kwadijk, Deltares
Tel. 015 - 278 46 18 Fax 015 - 278 46 19
[email protected]
Uitgebreide informatie over deze en andere cursussen en het complete en actuele cursusprogramma vindt u op www.pao.tudelft.nl, waar u ook kunt aanvragen de gratis halfjaargids met het cursusprogramma voorjaar 2009. Voordeel voor KIVI NIRIA leden en leden Alumnivereniging TU Delft: op onze website vindt u ook meer informatie over onze kortingsregelingen
www.pao.tudelft.nl [ k e n n i s ,
adv contact dec2008.indd 1
k u n d e ,
k w a l i t e i t ]
08-12-2008 10:11:37