de spons in ons
J. B. Matto
De spons in ons
wereldbibliotheek • amsterdam
© 2014 J. B. Matto Alle rechten voorbehouden Omslagontwerp Studio Ron van Roon Omslagbeeld J. B. Matto Foto auteur © Victor Brigola nur 301 isbn 978 90 284 2588 0 www.wereldbibliotheek.nl
1 juni 2013, Bonaire Het Nationale Mariene Park rond dit eiland is 60 meter diep. Alles wat zich daaronder bevindt wordt simpelweg ‘het diepe rif ’ genoemd en is nog nooit door mensen bezocht. Vandaag wagen de biologen Erik en Anna zich als eersten in die onbekende zone. Hun onderzoek maakt deel uit van de eerste expeditie van de Chapman, een tot drijvend laboratorium en duikboottender verbouwde trawler, waarop we vijf dagen geleden uit thuishaven Willemstad zijn vertrokken. Met het moederschip en de bijbehorende duikboot worden vanaf nu de diepten van de Caraïbische Zee verkend. Behalve de twee Nederlandse wetenschappers zijn er ook Amerikaanse collega’s aan boord. Ik vaar en duik mee als gast en rapporteur.
5
0 meter De oude man doet voor hoe het moet. Je stapt van het dek van de Chapman op een ponton en vandaar in een vloeiende beweging op de onderzeeër. Uit de platte bovenkant steekt een kleine commandotoren die aan een toiletpot doet denken, alleen al vanwege de omhooggeklapte deksel. Daarop ga je zitten, op de rand. Je draait een kwartslag en tilt een voor een je benen naar binnen. Daarna laat je je – ik hoor de man roepen – ‘zonder meteen de bodem te voelen’, gewoon naar beneden zakken. De rest van zijn instructies verstomt ergens in de romp van het vaartuig, een meter of twee onder water. Piloot Bruce neemt de introductie van hem over. Hij legt een weegschaal op het dek. Duiken is volgens hem een kwestie van balans – we moeten straks over een zekere zwaarte beschikken. Hij leest af wat ik daar als gewicht aan bij ga dragen. Ik vraag of je ook te zwaar kunt zijn. Dat we dan wel afdalen maar daarna niet meer omhoog kunnen komen. Bruce lacht en loopt weg om extra lood te halen. Ik stap op het ponton en herinner me weer hoe zeeziek ik nog steeds ben. Ook de duikboot dobbert en deint. Zittend op de rand van de commandotoren denk ik na over opwaartse en neerwaartse kracht. Waarom kun je onder 7
zee nou wel te weinig maar niet te veel gewicht hebben? Na het omdraaien kijk ik door de koker naar beneden. Misschien is hier sprake van een soort natuurlijke selectie. De buis is in elk geval erg smal; met een meer dan gemiddelde dikte kom je er vermoedelijk niet eens doorheen.
Zes dagen geleden, Curaçao Vorige week zag ik onze duikboot voor het eerst; hij dobberde toen nog, als test of alles werkte, half onder water in de haven van Willemstad. Ik had een grijs torpedovormig object verwacht maar dit leek meer op een enorme oranje kreeft, inclusief sprieterige tentakels. Erik, de leider van het Nederlandse team, zag er meer een octopus in. Het ging volgens hem sowieso, net als bij verreweg de meeste dieren, om een constructie van een buis in een buis – zij het dat in dit beest de ene buis haaks op de andere stond. Het bestaan uit twee buizen, dat was nog maar een van zijn dierlijke karakteristieken. Met speciale grijparmen, een lange slurf en talloze sensoren voldeed hij aan een fundamentele voorwaarde om te overleven: optimale aanpassing aan je leefomgeving. Die omgeving was vijandiger dan je zou denken; de Caraïbische Zee voldeed allang niet meer overal aan haar kraakheldere imago. Erik herinnerde zich een van zijn vroegere duiktochten, jaren geleden. Hij woonde nog op Curaçao en deed rondom onderzoek als zeebioloog en technisch duiker. 8
Het koraalrif lag toen al op verschillende plekken weg te rotten, vaak onder een dikke laag slijm. De situatie hier, in de haven, overtrof alles. Nu zagen we hoe een afbladderend oranjebruin tankschip aan de overkant van de baai aanmeerde bij de beruchte Curaçaose raffinaderij, een tafereel dat zich afspeelde in de schaduw van de geelbruine walm die erboven hing. Ik vroeg Erik hoe hij het vond om hier weer terug te zijn, en nu als expeditieleider. Hij dacht even na. Tja. Er was intussen veel veranderd. Hij had inmiddels een gezin. Het was moeilijk geweest om zijn dochtertje in Nederland achter te laten. Leg het belang van zo’n expeditie maar eens uit aan zo’n klein meisje. En leider? Was hij echt een leider? Hij zwaaide naar Anna, zijn collega. Ze stond op de loopplank van de Chapman, klemde een laptop onder haar arm en tikte, in plaats van terug te zwaaien, ongeduldig op haar pols. Boven haar, op de brug, rolde de kapitein een sigaret. De kraag van zijn poloshirt stond recht overeind, en het leek wel of zijn zilveren haar door een windhoos in het juiste model was geblazen. Een andere man, net zo bruingebrand maar half zo jong, sprong soepel van de Chapman boven op de onderzeeër. Dat was piloot Bruce. Hij balde na de landing zijn vuist bij wijze van begroeting – niet naar ons maar naar Carole, een Amerikaanse diepzee-onderzoekster, bekend uit talloze documentaires, die net op de kade was gearriveerd. Ze stapte uit een truck en werd gevolgd door haar team van twee taxonomen met indrukwekkende baarden en een dnaspecialist, ook met baard. 9
De enige persoon die hier geen enkele vorm van autoriteit uitstraalde was een oude baas die op zijn knieën het dek aan het schrobben was. Ik vroeg waarom die man midden op de dag in de brandende zon op dit schip aan het werk gezet was. Erik lachte. Die man was Adriaan. Iedereen noemde hem Dutch omdat hij in Nederland, in Zeeland geboren was. Hij runde op Curaçao een hotel, en daarnaast, Erik bedoelde letterlijk ernaast, nog een hotel en daarnaast een café en daar weer naast een restaurant en daarnaast een groot zeeaquarium met daarnaast de zogenoemde Dolfijnen Academie. Met het geld dat Adriaan met dit alles had verdiend stuurde hij nu verschillende wetenschappelijke projecten aan, waaronder deze boot met als kers op de taart – en uitgekomen Zeeuwse jongensdroom – de voor ons drijvende mini-onderzeeër in de vorm van een reuzenkreeft dan wel -octopus.
–2 meter De nauwe buis mondt uit in de cabine, waar een brede richel langs de achterwand dienstdoet als achterbank, mijn knieën klemmen tegen het ligbed van Adriaan. Naast mij bolt het ronde venster naar buiten als een vissenoog – de onderwaterwereld presenteert zich in het perspectief van een kerstbal. In dit vervormde blikveld verschijnt al meteen een glinsterend dier, volgens Adriaan een barracuda. Hij heeft een lange rij stekelige tanden en patrouilleert in een lus die steeds groter wordt. Uiteindelijk zien we alleen nog maar zijn staart, dat wil zeggen, in dit zijraam – er 10
is natuurlijk ook een voorruit: een patrijspoort van een meter doorsnede waardoor hetzelfde dier, nog sterker uitvergroot en vervormd, met een oog naar binnen kijkt. Hij opent even zijn bek en lijkt te volgen hoe Anna vlak voor zijn langgerekte snuit op het bed naast dat van Adriaan plaatsneemt. Ze draait zich op haar buik – zo hoor je daar te liggen –, tikt tegen het glas en zegt dat ze als kind al dacht met vissen en andere waterdieren te kunnen communiceren, in gebarentaal. Dat was tijdens vakanties aan de Middellandse Zee. Ze voelde zich niet alleen vrijer onder water dan erboven, maar ook beter begrepen. Recent onderzoek had aangetoond dat vissen inderdaad met lichaamstaal communiceren, ook met andere soorten, dus wie weet wat er in werkelijkheid allemaal werd uitgewisseld. Er mengen zich nu een paar andere barracuda’s in hun zogenaamde gesprek. Adriaan zegt dat de Duitsers hun laatste model torpedo’s naar dit dier hebben genoemd. Volgens Anna leiden de meeste een eenzaam leven.
Zes dagen geleden, Curaçao De verbouwing van de Chapman was nog maar net afgerond, of eigenlijk, nog net niet. Daarom werden we de eerste avond van deze expeditie ondergebracht in de Dolfijnen Academie. Ik wandelde er ’s avonds nog wat langs de buitenbasins en stuitte op een eveneens door Adriaan gefinancierd slaaponderzoek. Een van de dolfijnen lag 11
in een onderwater-hangmat, er waren zuignappen met elektroden op zijn hoofd geplakt. De draden liepen naar een meetapparaat waarvan het display werd afgelezen door een onderzoekster. Ze fluisterde dat de dolfijn Tikal heette. Hij was een zogeheten tuimelaar, dat kon je zien aan zijn vooruitgeschoven onderkaak. Het dier maakte met zijn grijns en opgeplakte geleiders niet alleen een erg slimme maar ook waakzame indruk. Dat laatste was hij zeker, in ieder geval de helft aan onze kant, de kant die de wacht hield en bijvoorbeeld in de gaten moest houden of er nog wel adem werd gehaald en of er dus, in bredere zin, geen verdrinkingsgevaar was. De andere kant van Tikals brein was volgens het display in diepe rust. Ik vroeg of het altijd dezelfde hersenhelft was die sliep en de andere nooit, maar dat was niet zo, volgens de metingen wisselden ze elkaar af. Het was nog wel onduidelijk of de wakkere halve dolfijn als een nachtzuster geregeld de temperatuur van de slapende helft opnam, of zelfs kon waarnemen wat daar precies gedroomd werd, maar dat alles mocht niet bij voorbaat worden uitgesloten.
Vijf dagen geleden, Curaçao De volgende dag begonnen we voortvarend. We vertrokken uit Willemstad en passeerden binnen een paar minuten wat er te passeren viel – Wilhelminabrug, Pontjesbrug, kleurige huisjes, fort – maar uitgerekend ter hoogte van de Dolfijnen Academie, een kwartiertje varen langs de kust van Curaçao, sloeg de motor af. Erik wilde weten 12
wat er aan de hand was. Stond er nog een kist met wetenschappelijke apparatuur op de kade? Hadden we motorpech misschien? Ik volgde hem de trap op naar het tussendek en naar de stuurhut daar weer boven. Daar klaagde de kapitein over nog meer vertraging. Nu dit weer. We hadden volgens hem al veel eerder kunnen vertrekken en met eerder bedoelde hij niet een uur of een dag maar een jaar eerder. Of twee jaar. Of drie. Toen al was deze boot gekocht en de verbouwing begonnen, en had men toen maar naar zijn adviezen geluisterd. Ik vroeg wat voor adviezen hij bedoelde. Hij liet het stuurwiel los en pakte een zwarte mok waarop in het wit made in curaçao was uitgespaard. De inhoud, waarschijnlijk koude koffie, werd even kritisch geïnspecteerd. Om heel eerlijk te zijn, hij zou dit schip zelf nooit hebben aangeschaft. Een roestbak was het geweest. Maar goed, we waren nu onderweg, hij wilde er verder geen woorden meer aan vuilmaken. Althans, onderweg – dat had hij gehoopt. In plaats van nou eindelijk even vaart maken was er weer iets verzonnen. Een ritueel. Uitgerekend nu de boot na al die jaren op koers lag was er een afscheidsritueel bedacht dat wie weet hoe lang zou duren, en dat was allemaal prima, als ze vanavond maar niet bij hem kwamen aanzetten met klaagverhalen dat de boot het geplande aantal mijlen per uur niet had gehaald. Hij nam een slok en verwisselde de mok voor een verrekijker. We volgden hem naar de balustrade en keken richting wal. Niet dat we de enigen waren die dat deden: de boot fungeerde als een soort tribune voor alle op13
varenden. Er ging iets gebeuren, maar wat? De projecten van Adriaan schitterden in de zon. De hotels, de restaurants, het zeeaquarium en natuurlijk de Dolfijnen Academie. Plotseling werd de rust doorbroken. Tikal, de tuimelaar die gisteren nog wetenschappelijk werd onderzocht, was wakker geworden. Hij schoot gelijktijdig met vier andere dolfijnen een meter of vier uit het buitenbasin omhoog en leek op het hoogste punt even te blijven hangen. De hele tribune applaudisseerde. Het was een wonder; deze enorme dieren die zich opeens in volle schoonheid boven water lieten zien, een draai maakten en weer onderdoken. We bleven allemaal kijken en wilden nóg zo’n synchroon-salto zien en ons verbonden voelen met een groter mystiek en strak vormgegeven geheel, maar ze hielden zich alweer verborgen. We waren in elk geval wel ceremonieel uitgezwaaid. En er bestond, dat was weer even onbetwistbaar gebleken, niet alleen een leefomgeving boven, maar ook onder water. Als de vertraging verder mee ging vallen, zouden we daar binnen afzienbare tijd meer van gaan zien.
–4 meter Behalve in gebarentaal verloopt de communicatie met de buitenwereld vooral met behulp van een strak protocol. Nadat Erik zich naast mij op de achterbank heeft weten te manoeuvreren, blijkt er voor onze piloot en woordvoerder Bruce nog een plek in het midden vrij te zijn, op een 14
kleine verhoging annex zitplaats, eigenlijk precies daar waar hij bij het binnenkomen, als een laatste puzzelstuk, met zijn voeten op landt. Meteen zet hij een gesprek voort met zijn collega’s op het dek, maar die sluiten het luik en hun stemmen dringen alleen nog tot ons door via de ruisende en krakende radio, onderbroken door pieptonen, in een taal die voornamelijk uit nummers en afkortingen bestaat. Er is kennelijk gevraagd hoe het met ons gaat want Bruce antwoordt dat de druk in de cabine een vierde positief is, en het zuurstofpercentage 20,8. De batterijen links en rechts: 100 procent gevuld. En: alle schrobbers werken, dat is duidelijk te horen. Schrobbers zijn apparaten die volgens Erik kooldioxide uit de lucht schrobben, een belangrijk onderdeel van onze zogeheten leefondersteuning. Ze maken een vraatzuchtig zuiggeluid: we produceren kennelijk nu al, binnen een paar minuten, door simpelweg uit te ademen, een gifstof die normaal, boven water, ongemerkt door onze alledaagse aardse leefondersteuning wordt opgeruimd. Nu vormen we met elkaar en met de apparatuur een mini-ecosysteem en bovendien, voorspelbaar maar toch een sensatie: we dalen. ‘Minus vier, minus vier,’ roept Bruce via de microfoon naar zijn collega’s boven. Die zijn inmiddels, neem ik aan, van het bovendek overgestapt op de consoleboot die ons nu volgt langs de wateroppervlakte en daar functioneert als een soort Ground Control, in de omgekeerde onderzeeboot-terminologie Topzijde genaamd. Terwijl onze afstand tot Topzijde zich geleidelijk vergroot, blijft de radio ruisen en gaat Bruce door met nummers en afkortingen naar boven rapporteren – gegevens 15
die samen een leefrapport genoemd worden. Vanaf nu wordt er elk kwartier zo’n rapport van ons verwacht en steeds bepaalt Topzijde vervolgens of het nog goed met ons gaat en of we bijvoorbeeld verder mogen of, zoals nu, dieper. De schrobbers verslikken zich af en toe in wat wij afscheiden, maar vooralsnog geen reden tot zorg, ze herstellen zich telkens weer.
Vijf dagen geleden, Klein Curaçao Na het afscheidsritueel bij Curaçao functioneerde het halfopen laboratorium op het dek van de Chapman tijdelijk als een buffet waar we pizzapunten uit dozen van Domino’s Pizza konden pakken en blikjes cola uit een koelbox. Er stonden ook twee jerrycans, elk van 40 liter, een met drinkwater en een waarop do not touch – smithsonian was geschreven. Erik en Anna onderzochten de verschillende pizza’s. Ze waren allemaal met vlees belegd, behalve een die volgens Erik Tuna Temptation heette. Anna boog naar voren tot haar panamahoed de hele pizza aan mijn zicht onttrok. Zij had twijfels over Eriks determinatie. Ze vermoedde dat het ging om een zogenoemde Chicken Monaco, maar het was haar om het even, zelfs van een tonijnpizza zag ze liever af. ‘Maar je eet toch vis?’ vroeg Erik. ‘Sorry.’ Anna veerde overeind en verdween nu achter haar zonnebril. ‘Tonijn is een toppredator.’ Ik vroeg wat voor probleem ze daarmee had. Te weinig 16
compassie met lagere vissen op de soortenladder? Te veel agressiviteit? Nee, het ging niet om een te hoog gehalte aan testosteron, maar wel aan arsenicum bijvoorbeeld, dat werd in kleine hoeveelheden van vis tot vis doorgegeven, tot je het uiteindelijk – Anna deed alsof ze met haar handen een sneeuwbal van gifstoffen maakte – in de top van de voedselketen aantrof, en nu, mocht het inderdaad om een Tuna Temptation gaan, in onze pizza. En in ons, want Erik en ik waren al begonnen met eten. Anna ging een pak crackers in haar bagage zoeken. Wij namen een tweede punt als proviand voor op het tussendek. Daar was de kapitein bezig met puntjes op de i te zetten. Hij plakte een halve meter brede sticker bedrukt met onderstreepte hoofdletters op de reddingssloep. Hij zei dat er overigens een Caraïbische hamerhaai was gesignaleerd. Ik keek naar de horizon. In de verte lag ons eerste reisdoel, het eiland Klein Curaçao, een opvallend platte, kale en licht weerkaatsende strip die, telkens wanneer hij even zichtbaar werd, pijn deed aan mijn ogen. Behalve die strip bevatte de zee op het oog alleen maar golvend water. ‘Nergens een haai te zien,’ zei ik. ‘Bah,’ riep Erik achter ons. De kapitein en ik draaiden ons om. Erik bekeek zijn half opgegeten tweede pizzapunt van dichtbij. Misschien had Anna wel gelijk, zei hij. Misschien stonden we hier toch kip en geen tonijn te eten. De punt vloog overboord, waarschijnlijk omdat met een kip nog meer aan de hand kon zijn dan met een toppredator. Als het niet om antibiotica ging of andere be17
standdelen, dan wel om de stress van een alleen maar als voedsel ontworpen leven. Mijn punt vloog die van Erik achterna, ik wilde niet iets eten wat een bioloog niet eet. De kapitein wapperde rustig de rook van zijn sigaret weg, alsof er hierboven geen wind stond en het schip niet al behoorlijk op en neer deinde. Hij zei dat je je wel overal druk om kon maken. Het was beter je op de hoofdzaken te concentreren. Hij was klaar bij de sloep en plakte nu een sticker op een metalen deur met de tekst: emergency evacuation route. Bij zijn voeten lag een rol met nog meer stickers, die vermoedelijk eveneens op komende rampsituaties anticipeerden. Ik vroeg of we ons misschien toch ergens zorgen over moesten maken. Nee, nee, het schip was inmiddels helemaal in orde. ‘Inmiddels? Wat wás er dan mee aan de hand?’ ‘Wat ermee aan de hand was?’ De kapitein deed een stap achteruit, keek naar zijn plakwerk en zei dat hij zelf nooit een tweedehands schip zou hebben gekocht, je kon veel beter meteen een nieuwe laten maken. Zoiets voelde je aan. Gewoon bij nul beginnen. Nu was dit, onder de oppervlakte, een oud schip, geprepareerd voor oude omstandigheden. Zat die sticker nu recht op die deur of niet? Wat dachten wij? Recht, dacht ik, ten opzichte van wat? Dat was het moment dat ik in mijn maag iets voelde blokkeren. Het kon kip zijn, of tonijn. Of ik zelf. Een bepaalde functionaliteit haperde, iets dat met mijn persoonlijke leefondersteuning te maken had en de hoeveelheid werk niet meer aan kon. Klein Curaçao deinde in de verte gevaarlijk op en neer. Ik greep de reling. Erik legde iets uit over zeeziekte, over de 18
verhouding tussen de lengte van de golven en de lengte van het schip. Misschien had het verlengde achterdek, speciaal aan ons vastgelast als perron voor de duikboot, er ook wel mee te maken. Of waren er oude, ongebruikte maar nog altijd werkende machinaties van het schip geactiveerd. Ik stelde me voor dat er een levensgrote vis in mij zat, met daarin een kleinere vis en daarin een nog kleinere. De kleinste kwam al naar boven. Of eigenlijk, naar beneden, want ik hing ondersteboven over de reling. Ik merkte even duidelijk waar de buis-in-een-buisconstructie van een hoogontwikkeld dier grofweg op neer kwam: een zak met organen rond een spijsverteringskanaal, een geheel dat zich over de hele lengte in één keer kon samentrekken.
–5 meter Een onderzeeër heeft, eenmaal onder water, geen last van golfslag. We navigeren dan ook comfortabel door het Nationale Mariene Park. Het eiland Bonaire, dat op de plattegrond van het park een gat in het midden vormt, bestaat volgens Erik in feite uit oud, afgestorven koraal. Het rif loopt rondom als een reusachtige trap naar beneden. Hier, onder water, leeft alles nog. Althans, het meeste. De traptreden, die je je als enorme terrassen kunt voorstellen, zijn gemiddeld zo’n honderd meter breed en tien tot veertig meter hoog. We zweven een tijdje boven het eerste onderzeese plateau over een woud van elandengeweien, de hoogtemeter van Bruce staat op -5. 19