Itinerarium - Toen de middeleeuwse mens met paarden en koets op reis ging in Europa, werd vaak een 'itinerarium' meegenomen, een reisboekje. Het latijnse woord hangt samen met 'iter - reis' en 'ire - gaan, reizen'. In zo'n reisboekje waren handgeschreven psalmen, gebeden. vrome teksten. voor een veilige reis. Voornamen en vermogenden lieten het miniscule boekje illumineren door monniken met magnifieke miniaturen. Die reisden lieten hun beveiliging verfraaien door die niet reizen: monniken blijven waar ze zijn. ze reizen in de geest. In een tijd van zo onhoudbaar mobilisme wil dit kleinood een eenvoudig geschenk zijn van rust. Oostum komt niet van Zl]n plaats. De toren en de bomen op de hoge wierde zien sinds eeuwèn het komen en gaan aan zich voorbijgaan. Voor wie het beleeft is leven nergens intensiever.
Alles .
1S
er
Alles is er, alle leven dat er is. De boerderij, de twee huisjes, het kerkje met de haan op de toren en de graven. De weiden en de akkers, de paarden en het melkvee, de schapen op het dijklichaam. Het Reitdiep en de zwanen, de wolken en de wind. Het licht en de seizoenen.
r Waar ligt Oostum? Ten oosten van het Aduarderdiep, in het Groninger Marneland. De abdij van Aduard met haar grootgrondbezit maakte daar de dienst uit. Tot de Reformatie, toen werd van de kloostermoppen ook de boerderij op de wierde van Oostum gebouwd. Oostum was er al in de lle eeuw, het heette Astnem, Aster-hem, Ooster-heem. Ten oosten van de Westenwind en van het avondrood.
Dag
Stond zij in het dag ontwaken in de ooster ochtendbrand schepte handen adem uit de hemel met haar aardehand zong een zachte psalm van vreugde heden is de eerste dag datum van alle de dagen die zij in vervoering zag klom het dakriet op en reikte naar de eerste kleuren blauw bracht drie vingersvol beneden die het glas bewaren zou
haalde gelen van de akker laatste rood van ooster licht groenen van de lenteweide langzaam kreeg het licht gezicht voegde zij van levens scherven venster van gebroken licht brandde in haar zielsextase levens dageraadbericht stond om vespertijd in wester stervend eerstedaagse rood handen als het gotisch venster bogen op het avondbrood
Monnik
Was in het grote huis niet thuis rijk van de kloosterrijkdom was op de oosterwierde thuis voorwerk van boeren aarde werd er de heremiet luidde de uren van de tijd werd met de klok verenigd wist van de goden van bezit van demonie van hebzucht wilde die weelde niet enig gezelschap was de tijd elke minuut de minste heette hij heilig levenstijd meer hoeft ge niet te willen meer weten hoeft ge niet
ging in zijn kovel op het land leerde van paarden zingen en van het melkvee wie ons voedt melk van de grassen drinken leren is wat ge ziet achtte de winterkoning hoogst die zong de jaargetijden bad op de torenhaan zijn lied wijzer dan mensenwoorden vriend van de heremiet
Licht
Er was niets alleen zijn wezen en het grote gotisch licht zag omhoog hij hief Zl]n handen zielevat dat vreugde ving zag het licht waarin hij brandde en geen haar werd hem geschroeid wilde niet de minste weelde leegte was hem nog teveel
-
wilde zelfs zichzelf niet weten in zijn zelfverlorenheid en geen stem werd hem gesproken hield zich aan geen woorden vast er was niets het licht was alles waarin hij de vrede las
Brug
En water scheidde zich van land zij lagen samen in de regen in het witte winterijzen bij het zwanenpaar de mens stond op de mensenbrug hij wist zich vreemde die te gast was die de talen niet verstaan kon niet zichzelf verstond de tranen vielen in het diep van vreemdeling zijn in zijn eigen van de bastaard blinde ogen stroomde zout naar zee
hij hoorde veulens hinneken op koninklijke gouden benen dronken gulzig sliepen in het hemelbed van dauw vervul mijn ene levenswens de stem was van de man die weende maak mij wachter van de aarde haal mij van de brug zij hoorden en zij zwegen stil de paarden en het zwanen echtpaar grassen klavers en de landweg zagen hem naar huis
Boom
Daar staat de boom alleen de schaduw voor het vee de ene boom die heet de levensboom die ouder is dan elk die hier het leven heeft die jonger bloeit en zwaar gehavend is het melkvee doet het liggen kauwen levenswerk het drinken van de uiers van het gras
daar is het dat voor wie de wijze oren heeft de zachte stem zegt eet niet van de boom de levensboom van elke soort een eigen tak en die het laatst gekomen is de mens de kleinste twijg die huishoudt op de aardewei het onkruid dat maakt van de tuin woestijn
Aarde
Zijt gij de schoot van mij ben ik de schoot van u gij onverklaarbaar mij in u herkenbaar zo zag zij op de wei het grazen van het vee haar dorst dronk van het gras dat haar de melk schonk ZlJ zag de regenboog de zwarte avondlucht ontvluchtte niet de bui bleef bij het melkvee
~
,,
en hoorde deze zin gedragen op haar stem geboren in haar schoot uit haar gezongen glJ zijt de schoot van mij ik ben de schoot van u gij voedstervrouw van mij ik baar uw leven
Ploeger
Lag de akker open voren van de aardeschoot zon zal de geboorte wekken van het zaad gestorven kiemen het zal opstaan uit de dood liep zijn hand te zaaien sloot het vroege akkerbed liefdedaad van licht op aarde wist hij zich levens ontvanger zag het gelen van het graan reed de oogst de schuur in spande de twee paarden uit gaf ze water rode klaver rook het warme brood op tafel in het voorhuis bij de vrouw
dat wij mogen delen bad zij op het open boek door zijn oude stem gelezen dat de mensen leven leren van wat aarde dragen kan wekte hem de herfstroep van de torenhaan van goud trok het tweespan stampend zwetend en hij hijgend in zijn laarzen meeuwenvoren in de klei
Taal
De klei ligt nieuw en nat in maagdelijke staat verwachtend van het zaad de tekens van het woord de hout gesneden stift staat recht in eerbieds hand die knielt en buigt en schrijft het eerste mensenwoord de meeuwen dalen neer de paarden komen aan de zwanen van het nest het blaarkop zwarte vee
zij zij van zij
lezen woord voor woord dichters van de wind water en van wei weten zich verstaan
en zeggen het elkaar het is zover nu eerst dat in de klei bewaard wordt hoe is onze naam
Graf
Het was nog vroeg voornaam gebogen paarden gingen vooraan de rijp lag op het land het zwarte span betrad het onbetreden nachtwitte pad de huiver kraakte licht zij maakten halt acht voeten kwamen nader en droegen hem tot aan de aardeschoot
daar legden ZlJ zoals hun handen zaaiden hem in het graf het voorjaar was nabij het luidde tien getal aan beide handen de wijzer wees zijn tijd van aardetrouw
Nacht
Zag zij naar de lege hemel vol van sterren uitgezet of een hand liep licht te zaaien en het aardvuur had gedoofd staarde naar de alsmaar gooi ze bad aan dat wij
met haar verre ogen babels van de stad hoger willen klimmen van de ladder af
zij tot de engel die Zl] haar manke heupbeen wist wij aarde moeder weten geboren uit haar schoot
haalde water op de vlonder goot het op de bedden uit bad zij tot haar bij de maaltijd keer de hand die u verbrandt van de hemel naar de aarde dale alle hoogmoed af liggend tussen maan en sterren was haar engel de stabij
Colofon De uitgave Oostum op aarde werd samengesteld op basis van teksten van Herman Verbeek en beelden van Irene Verbeek en verscheen bij Philip Elchers te Groningen in een eenmalige oplage van 500 exemplaren, waarvan de eerste 25 werden genummerd en gesigneerd door de auteur en de kunstenaar. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van Stichting Herman Verbeek-Fonds. Vormgeving: Irene Verbeek Productie: Ekkers & Paauw Drukwerk: PlantijnCasparie Groningen Bindwerk: Witlox Boekbinders Groni ngen, november 2005