Profielwerkstuk Instructie voor leerlingen havo 4 en 5
Naam:
Begeleider:
Isala Examenjaar 2014-2015
-1-
Inhoudsopgave
Inleiding
3
1.
Fases en belangrijke data
5
2.
Logboek
11
3.
Bronnenboek
12
4.
Beoordeling
13
Bijlagen Bijlage 1: logboek Bijlage 2: onderwerpskeuze, onderzoeksvragen en plan van aanpak Bijlage 3: eindbeoordeling Bijlage 4: het samenstellen van een literatuurlijst
14
-2-
Inleiding Het profielwerkstuk is een onderdeel van het schoolexamen en is in de meeste gevallen een onderzoeksopdracht. Het onderzoek kan natuurwetenschappelijk of sociaal-wetenschappelijk van aard zijn. Een kritisch literatuuronderzoek mag bij sommige vakken ook. Het onderzoek kan ook het karakter van een technisch of creatief ontwerp hebben. De studielast van het profielwerkstuk is minimaal 80 uur per persoon. In het profielwerkstuk ligt de nadruk op algemene vaardigheden. Dit zijn: informatievaardigheden (informatie verzamelen en verwerken); onderzoeksvaardigheden en/of ontwerpvaardigheden; communicatieve en presentatievaardigheden. Het profielwerkstuk gaat over een onderwerp dat aansluit bij een groot vak (minimaal 320 klokuren) dat je volgt. Het vak en het onderwerp kies je zelf. Bij het profielwerkstuk werk je met z’n tweeën. In uitzonderlijke situaties wordt een groepje bestaande uit één of drie personen toegestaan. Elke groep wordt begeleid door een vakdocent. Dit is niet altijd je eigen vakdocent. Met je begeleider maak je afspraken voor regelmatig overleg. Je bent zelf verantwoordelijk voor het maken en nakomen van afspraken. Dit aspect wordt meegenomen in de eindbeoordeling bij het onderdeel proces (zie hoofdstuk 4 en bijlage 3). Het kan voorkomen dat er teveel mensen zijn die voor een bepaald vak kiezen. Dit kan betekenen dat er leerlingen zijn die een nieuw onderwerp moeten kiezen bij een ander vak, of dat zij de probleemstelling zodanig moeten aanpassen dat hetzelfde onderwerp bij een ander vak past. De koppeling van groepjes aan begeleiders wordt gemaakt door de afdelingsleider. Je voert enerzijds de werkzaamheden zo veel mogelijk zelfstandig uit; anderzijds stel je de begeleidend docent in staat om jouw leer- en werkproces te volgen. Dus: je neemt regelmatig contact met je begeleider op en je houdt je ook aan de gemaakte afspraken en deadlines. Je leer- en werkproces wordt ook beoordeeld. Het kan voorkomen dat je vast dreigt te lopen en dat bijsturing of advies van je begeleider nodig is. In een dergelijke situatie moet je zeker op tijd bij je begeleider aankloppen. Problemen met betrekking tot de samenwerking met je groepsgenoot meld je in eerste instantie bij de begeleider. Doe dit tijdig, dus niet vlak voordat de proefversie of de definitieve versie van het profielwerkstuk ingeleverd moet worden. Mochten er problemen voordoen in de wijze waarop je wordt begeleid door je begeleider, dan moet je dit tijdig aangeven bij de afdelingsleider.
-3-
Voor de eindbeoordeling moet je vier zaken in orde hebben, namelijk: een logboek (zie hoofdstuk 2); het bronnenboek (zie hoofdstuk 3); een (schriftelijke) eindpresentatie (zie pagina 8); een opzet voor de publiekspresentatie (zie pagina 9). Het hele proces van het profielwerkstuk beschrijf je in een logboek. Gegevens verzamel je in een bronnenboek. Deze documentatie speelt een rol bij de eindbeoordeling. Sommige vakgroepen hebben een ander tijdschema. Dit tijdschema krijg je dan van je begeleider en vervangt het tijdschema in dit boekje. Het profielwerkstuk wordt met een cijfer beoordeeld. De beoordeling wordt afgerond op een geheel cijfer – een 6,4 wordt dus een 6 en een 6,6 een 7 – en maakt samen met de vakken maatschappijleer en levensbeschouwing deel uit van het combinatiecijfer. Een afgerond cijfer van 3 of lager is niet toegestaan voor onderdelen van het combinatiecijfer. Over de beoordeling van het profielwerkstuk is meer te lezen in hoofdstuk 4.
Op pagina 5 tref je een schematisch overzicht van data en werkzaamheden aan; noteer die in je agenda! Deze data zijn de uiterste data; eerder mag, later niet!
-4-
1. Fases en tijdpad Bij het maken van een profielwerkstuk doorloop je vijf fasen. In deze vijf fasen moet je verschillende stappen zetten om tot een goed resultaat te komen. In de tabel hieronder en in de tabel op de volgende pagina zie je de stappen die horen bij elke fase. Aan de stappen is ook een tijdpad gekoppeld. Aan het niet volgen van het hierna uitgestippelde tijdpad zijn consequenties verbonden. In hoofdstuk 4 tref je hierover nadere informatie aan. De verschillende fases worden hierna uitgewerkt en toegelicht.
Fase Fase 1: oriëntatieen keuzefase
Fase 2: onderzoeksfase
Datum
Activiteit
april 2014 april 2014 Dinsdag 22 april 2014
Groepen worden gevormd. Introductie profielwerkstuk Inleveren keuze onderwerp, onderzoeksvragen en plan van aanpak (zie bijlage 2) Toewijzing begeleiders Maak zelf de eerste afspraak met je profielwerkstukbegeleider en spreek met hem de onderzoeksvragen en het plan van aanpak door. Onderzoek uitvoeren. Evaluatie voortgang met begeleider; bespreek ook de planning voor de maanden augustus, september en oktober door. Maak zelf een afspraak! Op school werken aan het profielwerkstuk. Eventueel nog uitvoeren van onderzoek. Voorlopige versie van eindproduct schrijven. Zoek in deze periode minimaal twee maal contact met je begeleider. Maak daarvoor zelf afspraken! Voorlopige versie van het eindproduct inleveren bij je begeleider. Maak een afspraak voor bespreking hiervan! Bespreking van het voorlopige eindproduct met je begeleider. 1. Eerste voorbereidingen voor presentatie. 2. Werken aan de definitieve versie. Inleveren definitief eindproduct. Maak alvast een afspraak voor de proefpresentatie! Werken aan de presentatie Apparatuurcheck en proefpresentatie Proefpresentatie voor je begeleider Eventuele aangepaste presentatieopzet overhandigen aan je begeleider Goedkeuring voor presentatieavond Presentatieavond Afrondend beoordelingsgesprek met je begeleider. Bijlage 3 moet ingeleverd worden op kamer 111.
Woensdag 28 mei 2014 28 mei 2014 – 10 juni 2014
Juni 2014 Begin juli 2014
Woensdag 9 juli 2014 (8.15 t/m 11.55 uur) September 2014 September en oktober 2014 Opstart dinsdagmiddag 2 september 2014 Uiterlijk maandag 8 december 2014 Fase 3: uitwerkingsfase
Uiterlijk woensdag 17 december 2014 November/december 2014 Uiterlijk woensdag 7 januari 2015
Fase 4: presentatiefase
Fase 5: beoordelingsfase
Januari 2015 Nader te bepalen middag in februari 2015 Uiterlijk vrijdag 30 januari 2015 Maandag 2 februari 2015 t/m vrijdag 13 februari 2015 Maandag 16 februari 2015 woensdag 25 februari 2015 Uiterlijk woensdag 11 maart 2015
-5-
Fase 1: oriëntatie- en keuzefase Keuze van partner Het profielwerkstuk wordt in de meeste gevallen uitgevoerd in een groep van twee leerlingen. Voorwaarde bij je partnerkeuze is uiteraard dat jullie allebei hetzelfde grote vak (minimaal 320 klokuren) volgen waarbij jullie het profielwerkstuk willen maken. Oriënteren op onderwerp Gebruik deze periode om je te verdiepen in de onderwerpen die jullie interesse hebben door samen te brainstormen en door gebruik te maken van boeken en/of internet (zie ook hoofdstuk 3). Zo kom je meer te weten over het onderwerp en kom je er achter of er voldoende informatie over is te vinden. Onderwerpskeuze Vóór 12 april 2013 bepaal je, nadat je hebt gesproken met één van de aanwezige docenten, welk onderwerp je kiest voor je profielwerkstuk. Maak daarbij gebruik van bijlage 2 en zet hierop de naam van de docent met wie je hebt gesproken en laat hem/haar bijlage 2 paraferen. Onderzoeksvragen Het goed formuleren van onderzoeksvragen, zowel hoofdvraag als deelvragen, is de volgende stap. Met goede onderzoeksvragen kun en moet je het gebied van je onderzoek afbakenen. Te algemeen gestelde onderzoeksvragen kunnen leiden tot een oppervlakkig dan wel een te uitgebreid onderzoek. Verder is het nodig dat de hoofdvraag wordt opgedeeld in een aantal deelvragen. Je kunt daarmee voor jezelf duidelijker maken wat je precies wilt onderzoeken. Voor het maken van de onderzoeksvragen kun je overleggen met een vakdocent. Bij sommige vakken kies je in eerste instantie alleen een onderwerp en vindt de precieze formulering van de onderzoeksvragen pas later plaats. Dat hoor je van je vakdocent. Je hoofdvraag en de deelvragen noteer je in bijlage 2.
Plan van aanpak Als je de hoofdvraag en de deelvragen hebt geformuleerd, ga je nadenken over de wijze waarop je het onderzoek gaat aanpakken. Het is namelijk niet alleen belangrijk te weten wat je gaat onderzoeken, maar ook hoe je dat gaat doen en hoeveel tijd dat zal gaan kosten. Dit staat in het plan van aanpak. Het plan van aanpak bestaat uit een onderzoeksplan en een tijdplan (zie bijlage 2). In het onderzoeksplan wordt onder andere de werkwijzen/methoden en hulpmiddelen nader beschreven. In het tijdplan staat hoe lang een activiteit duurt, wie deze uitvoert en ook wanneer. Let op: bij experimenteel onderzoek kan je begeleider nadere eisen formuleren over data met betrekking tot het opzetten van het experiment. Het is heel belangrijk om tijdens de oriëntatiefase en keuzefase regelmatig te overleggen met je begeleider of vakdocent. Dinsdag 22 april 2014 lever je om uiterlijk 12.00 uur bijlage 2 in.
-6-
Fase 2: onderzoeksfase Voordat de onderzoeksfase echt begint moeten de onderzoeksvragen en het plan van aanpak nogmaals met de begeleider worden besproken en zonodig bijgesteld. Dit gesprekplan je zelf. Na dit gesprek ga je de plannen zoals aangegeven in het plan van aanpak uitvoeren. Als tijdens het uitvoeren van het plan blijkt dat het onderzoek zoals gepland niet goed uitvoerbaar is, neem dan contact op met je begeleider alvorens het plan aan te passen. Zorg dat je het logboek en het bronnenboek goed bijhoudt! Half juni plan je nog een gesprek met je begeleider om de voortgang door te spreken; je neemt zelf initiatief om een afspraak te maken met de docent. Voor de onderzoeksfase trek je de maanden mei en juni uit. Het kan zijn, afhankelijk van je onderwerp, dat je hiervoor de maanden augustus en september nog nodig hebt. Eind september moet deze fase wel afgerond zijn. 28 mei 2014 – 10 juni 2014: eerste gesprek met je begeleider; Begin juli 2014: voortgangsgesprek met je begeleider. Je neemt zelf initiatief voor het plannen van deze gesprekken.
-7-
Fase 3: uitwerkingsfase Na het verzamelen van de informatie en gegevens moet je deze uitwerken, interpreteren en vervolgens overgaan tot het beantwoorden van de onderzoeksvragen, dat wil zeggen de hoofdvraag en deelvragen. Welke antwoorden kun je geven of welke conclusies kun je trekken op grond van de verkregen resultaten? Mocht je de maanden augustus en september nog benutten om onderzoek te doen, dan begin je toch ook al met het komen tot een verslag. In de uitwerkingsfase moet je minstens twee gesprekken plannen met je begeleider. Je bevindingen leg je vast in een verslag dat in ieder geval qua opbouw het volgende bevat: 1. een titelblad met alle gegevens (namen leerlingen, titel en eventuele subtitel, vak, naam begeleider en datum); 2. een inhoudsopgave met de titels van de hoofdstukken en paragrafen (ook paginanummers vermelden); 3. een inleiding die de motivatie voor het onderwerp bevat en waarin de onderzoeksvragen (hoofdvraag en deelvragen) worden geformuleerd; ga in de inleiding ook in op de opbouw van jouw verslag (in welk hoofdstuk komt wat aan bod); 4. een logische indeling van hoofdstukken en paragrafen (denk ook aan nummering en titels); 5. een conclusie waarin antwoord wordt gegeven op de onderzoeksvragen en waarin eventuele aanbevelingen voor verder onderzoek worden gedaan; 6. een literatuurlijst die voldoet aan de eisen uit bijlage 4; 7. een heldere verwijsstructuur (voetnoten, bijlagen, pagina’s zijn genummerd en tabellen, grafieken en afbeeldingen zijn naast nummering ook voorzien van een bijschrift, etc.);1 8. lever het verslag gebundeld (bijv. in een snelhechter) in. Het kan zijn dat je begeleider op dit punt andere eisen stelt. Zo maakt bij het vak biologie de aanbevelingen (punt 5 hierboven) onderdeel uit van de discussie. Uiterlijk 8 december 2014 overhandig je de voorlopige versie van het profielwerkstuk aan je begeleider. Vervolgens bespreek je uiterlijk 17 december 2014 met je begeleider welke wijzigingen aangebracht moeten worden om tot de definitieve versie te komen. Maak daarbij duidelijke afspraken met je begeleider! Wat moet er veranderd worden? Wat moet er nog nader onderzocht worden? De definitieve versie lever je uiterlijk 7 januari 2015 in. Dinsdag 2 september 2014: opstartmiddag september t/m oktober 2014: minimaal twee voortgangsgesprekken plannen; uiterlijk maandag 8 december 2014: inleveren van voorlopige versie profielwerkstuk; uiterlijk woensdag 17 december 2014: bespreken van voorlopige versie begeleider; uiterlijk woensdag 7 januari 2015: inleveren van definitieve versie van profielwerkstuk. Aan het niet tijdig inleveren van de proefversie en de definitieve versie van profielwerkstuk zijn consequenties verbonden (zie pagina 15). 1
Kijk eens hoe dit wordt gedaan in een boek.
-8-
van met het het
Fase 4: presentatiefase De maanden december en januari gebruik je om je presentatie voor de presentatieavond voor te bereiden; de duur van de presentatie is max. 20 minuten. Het publiek tijdens deze avond bestaat uit je begeleider, ouders, grootouders, broers/zussen, klasgenoten, leerlingen uit havo 4, vrienden, docenten en andere geïnteresseerden.2 Het is saai voor het publiek als er slechts wordt naverteld wat door jou op papier is gezet. Probeer in je presentatie één of meerdere van de volgende elementen in te bouwen: toon een verhelderd filmpje; toon de proefopstelling; voer ter plekke een experiment uit of toon hiervan beelden/foto’s/video krijg interactie met het publiek door bijvoorbeeld prikkelende vragen te stellen; etc. Houd daarbij wel in de gaten dat je zelf nog voldoende aan het woord moet zijn. Besef daarnaast dat je in 20 minuten natuurlijk niet alles kan vertellen; maak daarom een selectie. Bij de voorbereiding van de presentatie moet je jezelf de volgende vragen stellen: 1. Voor wie is de presentatie bedoeld? Wie is mijn publiek? 2. Hoe groot is het publiek? 3. Wat is de voorkennis van het publiek? 4. Wat wil je zeker vertellen/laten zien? 5. Wat wil ik dat het publiek doet met de informatie die ik geef? Als je de antwoorden op deze vragen weet, kun je je presentatie voorbereiden. Voor de presentatieavond wordt er in januari een schema gemaakt. Nadat je wensen met betrekking tot het lokaal en apparatuur zijn geïnventariseerd krijg je een lokaal toegewezen. In je toegewezen lokaal ga je tijdens een nog nader te bepalen ‘uitprobeermiddag’ testen of je de techniek beheerst (denk aan beamer, video, computer, etc.) en of de apparatuur werkt. Je houdt uiterlijk 30 januari 2015 een proefpresentatie voor je begeleider. Een try out dus! Je weet zo zeker dat je op die bewuste avond jouw presentatie inderdaad kunt laten zien op de manier die je in gedachten had. Overhandig aan je begeleider tijdens deze proefpresentie ook een opzet van je presentatie (bijv. de powerpoint-presentatie voorzien met het ‘verhaal’ dat je gaat vertellen). Mocht er dingen nog aangepast moeten worden aan de presentatie, dan overhandig je na 30 januari 2015 aan je begeleider ook een aangepaste opzet van je presentatie. uitprobeermiddag (nader te bepalen datum in februari 2015): apparatuur eigen maken en nagaan of alles werkt uiterlijk vrijdag 30 januari 2015: overhandigen van opzet van de presentie en het verzorgen van de proefpresentatie voor de begeleider (neem zelf initiatief voor een afspraak); maandag 2 februari 2015 t/m maandag 13 februari 2015: eventuele aangepaste opzet van de presentatie overhandigen aan je begeleider; maandag 16 februari 2015: Goedkeuring voor presentatieavond woensdag 25 februari 2015: presentatieavond.
2
De volgende restrictie wordt daarbij wel gehanteerd: elke leerling mag maximaal drie gasten uitnodigen.
-9-
Fase 5: beoordelingsfase Je profielwerkstuk wordt beoordeeld aan de hand van vijf criteria, te weten: voorbereiding, inhoud, proces, product en presentatie. De weegfactoren hiervoor liggen vast (zie bijlage 3). Nadere informatie over de beoordeling tref je aan in hoofdstuk 4. In een eindgesprek, dat uiterlijk 11 maart 2015 plaatsvindt, zal je begeleider het cijfer van je profielwerkstuk nader toelichten. Uiterlijk woensdag 11 maart 2015: eindgesprek. Dit is voor de begeleiders de uiterste datum om het beoordelingsformulier in te leveren op kamer 111.
- 10 -
2. Logboek In het logboek (bijlage 1) wordt een chronologisch overzicht bijgehouden van alle verrichte werkzaamheden. Van elke activiteit wordt een korte notitie gemaakt. Ook leg je in het logboek de gemaakte afspraken vast. Het is de bedoeling dat elk groepslid een eigen logboek bijhoudt. Bij elk overleg met je begeleider laat je het logboek aftekenen. Je bespreekt met je begeleider aan de hand van je logboek: wat je gedaan hebt sinds het vorige gesprek, en wat je gedaan hebt met de gemaakte afspraken.
- 11 -
3. Bronnenboek Naast een logboek moet je een bronnenboek (of materialenboek) maken. Dit is een map waarin je alle relevante informatie verzamelt, zoals kopieën van artikelen uit boeken of tijdschriften, afdrukken van informatie van het internet, knipsels, kladblaadjes met eigen aantekeningen, enzovoorts. Bij het profielwerkstuk ben je verplicht om een niet-digitale bron, dus gewoon een boek, te raadplegen. Let wel op of de informatie in dit boek nog wel recent is; kijk dus naar het jaar van uitgave. Een bron die je ook kunt raadplegen is een organisatie, instellingen en/of persoon (bijv. iemand die werkt bij een universiteit of instelling). Een verslag van de gesprekken voeg je toe aan het bronnenboek. Een goed gedocumenteerd bronnenboek is onmisbaar voor de uitwerkingsfase. Orden de gegevens in dit bronnenboek vanaf het begin zoveel mogelijk. Afhankelijk van het onderwerp van het profielwerkstuk of je eigen voorkeur kan dit chronologisch, naar activiteit, naar deelonderwerp, of de onderzoeksvragen. Bespreek je organisatie met je begeleider. Zet op zoveel mogelijk materialen een datum. Zet er ook altijd bij waar je het gevonden hebt, zodat je het eventueel later kunt terugvinden. Per groep wordt één bronnenboek bijgehouden. Dit bronnenboek moet je inleveren. Het telt mee bij de eindbeoordeling. Naast een bronnenboek moet je ook een literatuurlijst maken. In bijlage 4 staat beschreven hoe je de geraadpleegde bronnen mag/kan gebruiken zodat er geen sprake is van plagiaat. In deze bijlage lees je daarnaast hoe je de geraadpleegde bronnen moet opnemen in de literatuurlijst.
- 12 -
4. Beoordeling Voor de eindbeoordeling moet je vier zaken overleggen aan je begeleider, namelijk: een logboek; het bronnenboek; een (schriftelijke) eindverslag; een opzet voor de publiekspresentatie. Je profielwerkstuk wordt beoordeeld aan de hand van de volgende vijf criteria, te weten: 1. voorbereiding; Bij dit onderdeel wordt het proces tot aan de onderzoeksfase beoordeeld aan de hand van bijlage 2. 2. inhoud; Bij dit onderdeel wordt het onderzoek beoordeeld. Is er voldoende onderzocht? Hoe is de kwaliteit van het onderzoek? Hoe zijn de gegevens geordend? Bevat het onderzoek voldoende niveau/diepgang? Etc. 3. proces; Hoe heb je gewerkt? Hoe liet je je begeleiden? Kwam je afspraken goed na? Etc. Voor het afwijken van het uitgestippelde tijdpad worden bij dit onderdeel punten in mindering gebracht. Dit zal ook gebeuren als je de conceptversie niet uiterlijk op maandag 8 december 2014 inlevert. De beoordeling voor het proces wordt dan met minimaal 1 punt in mindering gebracht. Het is aan de begeleider om te beslissen hoeveel punten er precies in mindering worden gebracht. Het papieren exemplaar van het definitieve verslag moet uiterlijk woensdag 7 januari 2015 persoonlijk overhandigd worden aan jouw begeleider. Wordt de definitieve versie niet tijdig ingeleverd, dan wordt de conceptversie beschouwd als de definitieve versie. Mocht jouw begeleider op woensdag 7 januari niet op school aanwezig zijn, dan lever je het profielwerkstuk bij de afdelingsleider (kamer 111) in. 4. product; Bij dit onderdeel wordt de kwaliteit beoordeeld van de vertaling van het onderzoek naar de schriftelijke eindverslag. De wijze waarop de verslaglegging plaatsvindt. Daarbij wordt er onder andere gelet op volgende zaken: de leesbaarheid van het verslag; de verdere eisen waaraan een verslag moet voldoen (zie pagina 10). 5. presentatie. Bij dit onderdeel wordt de vertaling beoordeeld van het onderzoek en de schriftelijke eindverslag naar de publiekspresentatie tijdens de presentatieavond. Is er rekening gehouden met het publiek? Was de avond ook qua techniek goed voorbereid? Wat was de kwaliteit van de informatie? Etc. De weegfactoren voor alle criteria liggen vast; zie hiervoor bijlage 3. Tot slot, elke vorm van plagiaat wordt niet getolereerd bij het komen tot het profielwerkstuk en hieraan zullen consequenties verbonden zijn. Deze consequenties zullen beschreven worden in het PTA voor het schooljaar 2014-2015. - 13 -
Bijlagen
- 14 -
Bijlage 1 Logboek
Logboek Profielwerkstuk
(pagina 1)
Naam: Datum
Korte omschrijving activiteit of gemaakte afspraak
- 15 -
Tijdsduur
Akkoord
Logboek Profielwerkstuk
(pagina 2)
Naam: Datum
Korte omschrijving activiteit of gemaakte afspraak
- 16 -
Tijdsduur
Akkoord
Bijlage 2 Onderwerpskeuze, onderzoeksvragen en plan van aanpak Onderwerpskeuze en onderzoeksvragen Partners
Naam
Klas
1. 2. 3. Vak Onderwerp Motivatie Onderzoeksvragen Hoofdvraag:
Deelvragen: 1.
2.
3.
Geraadpleegde bronnen
1. 2. 3. 4.
Paraaf begeleider
- 17 -
Profiel(en)
Plan van aanpak Wat wordt er onderzocht?
Hoe wordt het onderzocht?
Hoeveel tijd kost dat?
Welke hulpmiddelen en/of hulpbronnen heb je daarbij nodig?
Detailplanning Wat te doen?
Wie? Wanneer?
- 18 -
Hoe?
Tijdsduur?
Bijlage 3 Eindbeoordeling profielwerkstuk
Leerling:
Titel profielwerkstuk:
Vak:
Profielwerkstukbegeleider:
Eindbeoordeling
Gewicht
voorbereiding inhoud proces product presentatie
Beoordeling (1 tot 10)
Score (gewicht x beoordeling)
1 3 2 2 1
totaalscore eindbeoordeling = totaalscore : 9
Datum
_________________________
Paraaf profielwerkstukbegeleider
_________________________ - 19 -
Bijlage 4 Het samenstellen van een literatuurlijst Richtlijnen bronvermelding Hoe verwijs je naar verschillende informatiebronnen in een literatuurlijst? Je mag teksten en ideeën van anderen niet zo maar presenteren als je eigen werk. Dat is plagiaat. Als je voor een werkstuk literatuur en andere bronnen hebt bestudeerd, kun je daar tóch delen uit overnemen. Door een duidelijke bronvermelding maak je duidelijk welke delen van je werkstuk zijn overgenomen uit het werk van een ander. Met deze bronvermelding kan je docent nagaan: • welke bronnen je hebt gebruikt (betrouwbaarheid, diepgang, actualiteit); • of je een variatie aan bronnen hebt gebruikt; • of de bron correct is gebruikt; • of belangrijke bronnen ontbreken. Dit overnemen van delen van andermans werk kan op twee manieren: • door te parafraseren (in je eigen woorden weergeven). Dat is uitdrukkelijk de opdracht bij het samenstellen van een documentatiemap; • door te citeren: je neemt een stuk tekst letterlijk over. Een citaat plaats je altijd tussen aanhalingstekens. Achterin je werkstuk neem je een lijst op van alle bronnen die je gebruikt hebt. De lijst wordt op basis van de alfabetische volgorde van de schrijvers opgesteld. Boeken De volgende zaken moeten vermeld worden: Achternaam van de auteur, gevolgd door initialen van de voornamen Jaar van verschijnen tussen haakjes en dan een punt Titel, deze begint met hoofdletter, eindigt met punt en wordt cursief weergegeven Plaats van uitgave dan dubbele punt en de naam van de uitgeverij. Dus: Achternaam auteur, Voorletter(s). voorvoegsel., en Auteur, Voorletter(s). (jaartal). Titel cursief. Plaats waar de uitgeverij gevestigd is: Naam van de uitgeverij. Voorbeelden: Bij één auteur: Vera, F.W.M. van(1997). Metaforen voor de wildernis: eik, hazelaar, rund en paard. ’s Gravenhage: Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Bij twee auteurs namen vermelden, gescheiden door een komma: Cummins, D.D., en Allen, C. (1998). The evolution of mind. New York/Oxford: Oxford University Press.
- 20 -
Hoofdstuk uit boek Vermeld: Auteur, A. (jaar van uitgave). Titel van hoofdstuk. In: Naam redacteur (red.), Titel van het boek. Plaats: Uitgeverij, p. xxx-xxx. Voorbeeld: Wiser, M., Carey, S. (1983). When heat and temperature were one. In: Gentner, D., Stevens, A.L. (ed.), Mental Models. Hillsdale: Erlbaum, p. 267-297. Tijdschriften of kranten De volgende zaken moeten vermeld worden: naam van auteur(s), jaar van verschijnen titel, deze begint met hoofdletter en eindigt met punt naam tijdschrift of krant met hoofdletter en cursief en eindigt met een komma eventueel jaargangnummer en begin- en eindbladzijde van artikel. Voorbeelden: Enneking, M., Hek, G.(2005). Waar komt de bliksem vandaan? Nieuw Archief voor Wiskunde, p.133-135. Geugten, T. van (1997). Intercultureel leren in het studiehuis: Tweede Fase-experimenten met het onderwijspakket Indisch in Nederland. Geschiedenis in de klas, no. 49, p. 31-35. Ree, E. van (21-01-2006). Hitler was Stalin net voor. De Volkskrant, p.12. Verwijzen naar internetbronnen Voor de vermelding van internetbronnen is het belangrijk dat je die goed vermeldt in je literatuurlijst. Boeken en artikelen kun je immers makkelijk terugvinden via de bestaande catalogi, maar het terugvinden van internetbronnen is veel lastiger. Bovendien kunnen websites tussentijds veranderen, of zelfs compleet van het internet gehaald worden. Houd je, om bronnen voor de beoordelaar van je werkstuk terugzoekbaar te houden, aan de volgende regels: Druk zo mogelijk de webpagina waar je de informatie vandaan hebt, af op papier. Als de website tussentijds verandert of zelfs verdwijnt, kun je deze pagina als bewijs gebruiken wanneer gevraagd wordt naar de bron van je werkstuk. Zoekmachines mogen niet in de bronnenlijst opgenomen worden, net zo min als pagina’s waarop alleen maar links staan. De volgende zaken moeten vermeld worden: De URL (het internetadres) van de pagina waarop de daadwerkelijk gebruikte informatie staat. Het adres van een website begint met http:// en is geheel onderstreept. Vaak zijn URL’s lang en onoverzichtelijk. Gebruik bij voorkeur de kopieer- en plakfuncties op de computer. Het is een goede gewoonte om de datum waarop je de informatie van de site gehaald hebt, ook te vermelden. Vermeld de bron als volgt: Auteur(s), Voorletters(s) (datum publicatie of update). Titel publicatie of de website. Geraadpleegd op datum. URL. - 21 -
Voorbeelden: Berg, M. van den (28-6-2000). Verwijzen naar internetpagina’s. Geraadpleegd op 4 juli 2008. http://www.mvdberg.myweb.nl/verwijzen_naar_internetpagina’s.htm. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (z.d.). WAO: Informatie voor werknemers over de kabinetsplannen. Geraadpleegd op 3 augustus 2004, http://home.szw.nl/navigatie/rubriek/ Geschiedenis van het internet, De. (z.d.). Geraadpleegd op 7 juli 2005. http://www.bewired.nl/info/geschiedenis.html Audiovisueel materiaal (dvd, cd-rom, tv-uitzending, etc.) Vermeld het volgende: Auteur/Maker, Voorletter(s) (functie) (jaar van uitgave of datum uitzending). Titel. [Materiaalsoort]. Plaats: Uitgeverij/Omroeporganisatie. Voorbeelden: Oomkes, F.R. (2005). Training als beroep: Sociale en interculturele vaardigheid. [Cd-rom]. Amsterdam: Boom. Lürsen, J. (regie) (2008). Alles is liefde. [Dvd]. Amsterdam: A-Film. Groenewoud, L. (producent) (23 augustus 2001). De gevolgen van incest. [Televisieuitzending]. Hilversum : KRO. Opmerkingen: Staat er bij een bron geen publicatiedatum vermeld? Noteer dan z.d. (zonder datum, zie internetbronnen voorbeeld 2 en 3). Is de auteur onbekend: geef dan de naam van de verantwoordelijke organisatie. Is die ook onbekend. Zet dan de titel vooraan en het publicatiejaar erachter, gevolgd door de rest van de bronvermelding (zie internetbronnen voorbeeld 3). In de literatuurlijst vermeld je deze bron dan bij de eerste letter van de titel (zonder lidwoord). Soms is een publicatie geschreven door meerdere auteurs. Vermeld er hooguit drie. Zijn het er meer, dan vermeld je alleen de eerste drie, met de toevoeging et al. of e.a. Verwijzingen in de tekst van je werkstuk Als je in de tekst van je werkstuk een bron citeert of parafraseert, kun je ook op die plaats de bron vermelden. Die bron staat al uitgebreid beschreven in je literatuurlijst. Daarom kun je in de tekst volstaan met een verwijzing tussen haakjes, direct achter het citaat of de parafrase. Die verwijzing ziet er als volgt uit: (auteur, publicatiejaar, paginanummer(s)) Voorbeeld: Er vielen veel slachtoffers onder de mariniers in Vietnam. Drie procent van de mariniers sneuvelde, en zo’n 17 procent raakte gewond. (Pietersen, 2006, p. 97) Werkgroep Bronvermelding van de LWSVO april 2006 Gewijzigd 28 maart 2011. (YtT)
- 22 -