Is een stopper wel een stopper? Verschillende definities binnen stoppen met roken onderzoek leiden tot verschillende behandeluitkomsten S. Kuijken en S. van Kempen, psychologen, G. Joosse, onderzoeksstagiaire, prof. dr. V.J.M. Pop, huisarts en dr. M. Chatrou, klinisch psycholoog
Inleiding Voortijdige uitval of drop-out is een steeds terugkerend probleem in zowel klinische- als onderzoekssettings1 en heeft een ondermijnend effect op de resultaten van de behandeling2. Dit heeft te maken met het feit dat het succes van een behandeling grotendeels afhangt van de duur dat de patiënt in behandeling blijft3. Veel onderzoek wordt dan ook gewijd aan het identificeren van factoren die een rol kunnen spelen bij drop-out. Binnen klinisch onderzoek bestaat echter weinig consensus over de definiëring van dropouts. Vaak worden patiënten die niet reageren op een behandeling, de zogenaamde non-responders, niet meegenomen in de analyse en geclassificeerd als dropouts. Daarmee worden drop-outs en non-responders tot één en dezelfde groep gerekend. De categorie patiënten die zelf besluit om niet meer deel te nemen aan een interventie dient echter onderscheiden te worden van patiënten die door de onderzoeker buiten beschouwing worden gelaten4. In veel publicaties wordt dit onderscheid echter niet gemaakt. Ook binnen stoppen-met-roken-onderzoek zijn inconsistenties gerapporteerd wat betreft de classificatie van drop-outs en non-responders5,6. Veel onderzoekers definiëren een deelnemer die terugvalt in rookgedrag als een drop-out7. Andersom worden deelnemers die hun behandeling zelf voortijdig beëindigen geclassificeerd als een roker. In een onderzoek onder vrouwen die deelnamen aan een klinische stoppenmet-roken- interventie, vonden Borrelli en collega’s (2002)5 dat drop-outs en rokers twee aparte groepen met verschillende karakteristieken zijn. Door het classificeren van drop-outs en rokers als één groep worden verschillende subpopulaties met elkaar verward en is niet meer te onderscheiden welke factoren een rol spelen bij drop-out en welke bij terugval. In dit artikel wordt beschreven hoe inconsistent gebruik van definities kan leiden tot de classificatie in verschillende subgroepen en daarmee tot onduidelijkheid bij de interpretatie van resultaten. Methode Procedure Het onderzoek vond plaats in vijftien huisartsenpraktijken en twee locaties van een ziekenhuis. Volgens vastgestelde richtlijnen gaven deelnemende huisartsen en specialisten een kort stoppen-met-roken-advies aan hun rokende patiënten. Patiënten die blijk gaven van interesse om te stoppen met roken werden aangemeld voor het project. Het aanmeldingsformulier werd ingevuld door de huisarts of specialist en verstuurd naar de projectorganisatie. Na ontvangst van Medisch Journaal, jaargang 34, no. 2
een toestemmingsformulier werd de patiënt uitgenodigd voor een intakegesprek. Thema´s die tijdens het intakegesprek aan bod kwamen waren motivatie om te stoppen met roken, rookgedrag, het vaststellen van de stopdatum (ongeveer vier weken na het intakegesprek), vertrouwen in eigen kunnen, waargenomen sociale steun en het aantal eerder gedane stoppogingen. Aan de hand van deze factoren en de persoonlijke voorkeur van de patiënt, werd de deelnemer ingedeeld in een van de drie interventiemethodes: een Minimale Interventie Strategie ‘Plus’, een Intensief Individueel programma, of een Groepstraject. Deelnemers aan de Minimale Interventie Strategie ‘Plus’ ontvingen een intensievere vorm van de al bestaande Minimale Interventie Strategie (MIS)8. De MIS bestaat uit een advies van de arts aan de patiënt om te stoppen met roken, een begeleidingsgesprek met een verpleegkundige of praktijkondersteuner en nazorg in de eerste weken na de stopdatum. De Minimale Interventie Strategie ‘Plus’ is een door ons ontwikkelde, uitgebreidere vorm van deze MIS en omvat zeven individuele gesprekken en vijf telefonische gesprekken. Patiënten in het intensief individuele programma kregen tien individuele gesprekken en acht telefonische gesprekken. Deelnemers aan het groepsprogramma ontvingen zeven individuele gesprekken, zeven telefonische gesprekken en zes groepssessies. Onderwerpen die tijdens de interventie aan bod kwamen waren onder andere de voorbereiding op de stopdatum, eventuele ontwenningsverschijnselen, het vertrouwen in eigen kunnen, de rol van de sociale omgeving bij het stoppen met roken en stressvolle gebeurtenissen die een stoppoging kunnen bemoeilijken. De begeleiding duurde bij alle drie de methodes één jaar en werd uitgevoerd door psychologen, longverpleegkundigen, gezondheidsmedewerkers en praktijkondersteuners van de huisarts. Al deze medewerkers werden intensief getraind in het geven van stoppen-met-rokenbegeleiding. Tijdens de training kwamen onder andere motivationele gesprekstechnieken, informatie over nicotine-vervangende middelen en de verschillende stadia van gedragsveranderingen aan bod. Deelnemers Tussen juni 2003 en januari 2004 werden 189 patiënten aangemeld voor het project. 173 van deze 189 patiënten namen deel aan de interventie. Inclusiecriteria waren het hebben van voldoende motivatie om te stoppen met roken en het beschikken over voldoende kennis van de Nederlandse taal. Motivatie werd bij aanmelding gemeten op een tienpunts-schaal; een score van 5 of lager werd gebruikt als afbreekpunt. 59
De gemiddelde leeftijd van de respondenten was 50,1 jaar (SD=11,2), zij hadden gemiddeld 33,0 jaar gerookt en rookten gemiddeld 23,0 sigaretten per dag (SD=9,8). Vrouwen vertegenwoordigden 57,8% van de patiëntenpopulatie. Drop-outs werden zes maanden na de initiële stopdatum benaderd om de rookstatus te bepalen. In tabel 1 staan de kenmerken van de 173 deelnemers weergegeven. Definities Een deelnemer wordt gedefinieerd als een tabaksroker die na aanmelding tenminste de intakesessie bezoekt. Een deelnemer wordt geclassificeerd als een completer als hij, ongeacht zijn rookstatus, het gehele behandelprogramma volgt. Een drop-out is een deelnemer die, ongeacht zijn rookstatus, de interventie voortijdig beëindigt. Wanneer een deelnemer tijdens de meetmomenten rapporteert in de afgelopen zeven dagen niet abstinent te zijn geweest van tabaksproducten, wordt hij/zij gedefinieerd als een non-responder. Een responder wordt geclassificeerd als een deelnemer die, voorafgaand aan het meetmoment zes maanden na de stopdatum, zeven dagen geen tabaksproducten heeft gebruikt. Bovenstaande definities werden in deze studie gebruikt en de bijbehorende data staan weergegeven in figuur 1. In figuur 1 is te zien hoe deelnemers na zes maanden geclassificeerd worden als completers en drop-outs, en hoe deze twee groepen weer te verdelen zijn in responders, non-responders, rokers en ex-rokers. Om overschatting van interventie-effecten te voorkomen, definiëren veel onderzoekers de drop-outs als rokers. Drop-outpercentages kunnen echter oplopen tot 50%5, waardoor succespercentages aanzienlijk worden beïnvloed. Verder worden bij de analyse van onderzoeksresultaten rokers vaak tot drop-outs gerekend. Op deze manier zouden de in figuur 1 weergegeven subpopulaties 5, 6 en 7 tot één en dezelfde groep gerekend worden. Psychologische metingen Op vier meetmomenten vulden de deelnemers vragenlijsten in. De eerste meting vond plaats tijdens het intakegesprek, ongeveer een maand voor de stopdatum. Follow-up metingen vonden drie en zes maanden na de stopdatum plaats. Op deze tijdstippen werden de Symptom Check List 90 (SCL-90) en de 4. 51 responders 2. 85 completers 5. 34 non-responders 1. 173 deelnemers 6. 16 ex-rokers 3. 88 drop-outs 7. 72 rokers
Figuur 1. Het verloop van de deelnemers van tijdstip 1 (de stopdatum) naar tijdstip 2 (zes maanden na de stopdatum.
60
Tabel 1. steekproefgegevens van de 173 deelnemers Demografische kenmerken
n
%
Geslacht man vrouw
73 100
42,2 57,8
Leeftijd 18 - 25 26 - 40 41 - 60 > 60
4 31 110 28
2,3 17,9 63,6 16,2
Burgerlijke staat getrouwd/samenwonend alleenstaand/gescheiden
131 42
75,7 24,3
Opleidingsniveau lager onderwijs middelbaar onderwijs hoger onderwijs
43 82 34
24,9 51,6 21,4
Baan buitenshuis
97
56,1
Lichamelijke comorbiditeit verhoogd cholesterol-niveau COPD hart- en vaatziekten diabetes
40 55 59 23
23,1 31,8 34,1 13,3 [range]
Rookgedrag
Gem.
(SD)
aantal jaren gerookt
32,96
(10,76)
[2 - 60]
aantal gerookte sigaretten per dag
23,01
( 9,82)
[3 - 65]
aantal ondernomen stoppogingen
3,95
( 4,86)
[0 - 40]
Edinburgh Depression Scale (EDS) afgenomen. Tijdens het intakegesprek werd ook een intakevragenlijst afgenomen. De Symptom Check List-909 is een zelfrapportage lijst die ontworpen is voor de screening van een groot aantal psychologische problemen. De lijst omvat 90 items die zijn verdeeld over acht subschalen, te weten somatisatie (SOM), depressie (DEP), hostiliteit (HOS), sensitiviteit (SEN), insufficiëntie van denken en handelen (IN), angst (ANG), slapeloosheid (SLA) en overige (OVER). De scores variëren van 90 tot 450, een afbreekpunt van 225 werd gebruikt voor de identificatie van ernstige psychopathologie. De Edinburgh Depression Scale is een korte vragenlijst voor het meten van depressieve gevoelens en gedachten. De EDS werd ontwikkeld voor het meten van depressie bij vrouwen in de postpartum periode (EPDS)10 en is gevalideerd voor gebruik in Nederland11. Tevens is de EDS gevalideerd voor gebruik onder niet-zwangere vrouwen12,13 en mannen14. De EDS bevat 10 items en elk item wordt gescoord op een schaal van 0-3. Voor de identificatie van depressieve patiënten wordt een afbreekpunt van 12 gebruikt. De intakevragenlijst is afgeleid van vragenlijsten die gebruikt worden in de Amerikaanse MAYO-Clinics en meet onder andere demografische variabelen, medische voorgeschiedenis, mate van nicotineverslaving15, aantal eerder ondernomen stoppogingen, stadium van gedragsverandering16, waargenomen sociale steun, vertrouwen in eigen kunnen en mogelijke contra-indicaties voor bupropion en nicotine-vervangende middelen. Medisch Journaal, jaargang 34, no. 2
Voor zowel drop-outs als completers werd de rookstatus bepaald. Tweeënzeventig (81,8%) drop-outs gaven aan dat zij na een interventieperiode van een half jaar weer rookten. Vierendertig (40,0%) completers gaven na een half jaar aan weer een roker te zijn. Wanneer drop-outs en rokers tot één groep werden gerekend, rapporteerden 106 (86,9%) respondenten dat zij teruggevallen waren in rookgedrag. In tabel 2 staan de steekproefkenmerken van de deelnemers weergegeven. De respondenten zijn eerst opgesplitst in completers en drop-outs, en daarnaast in responders en drop-outs & rokers. Voor deze verdeling is gekozen omdat in het meeste stoppen met roken onderzoek drop-outs en rokers tot één groep worden gerekend. Drop-outs & rokers zijn significant vaker gediagnosticeerd met COPD dan responders. Dit verschil wordt niet gevonden als we drop-outs met completers vergelijken. Bij drop-outs & rokers is er vaker sprake van psychische comorbiditeit dan bij responders. Drop-outs en completers verschillen niet betreffende deze variabele. In tabel 3 staan de gemiddelde scores en standaarddeviaties van de respondenten op rookgedrag, vertrouwen in eigen kunnen, de EDS en SCL-90 weergegeven. De respondenten zijn opgesplitst in completers en drop-outs, en daarnaast weer in responders en drop-outs & rokers. Dropouts scoren significant hoger op de EDS dan completers. Dit verschil wordt niet gevonden wanneer we responders en drop-outs & rokers met elkaar vergelijken. Verder hebben drop-outs een significant hogere score op de depressie-, slapeloosheid- en agorafobie-subschaal van de SCL-90 dan completers. Rokers en drop-outs samen scoren alleen hoger op de agorafobie-subschaal. Drop-outs & rokers hebben een significant hogere Body-Mass-Index (BMI) dan
Figuur 2. Aantal drop-outs per week gedurende het eerste half jaar van het stoppen-met-rokenprogramma.
Statistische analyses Afhankelijk van het meetniveau werd met t- of chikwadraattoetsen naar verschillen tussen de verschillende subgroepen gekeken. Als afhankelijke variabele werd de drop-out-status gebruikt, waarbij steeds een andere definiëring van drop-out gold. De te meten onafhankelijke variabelen waren demografische kenmerken, rookgedrag, motivatie, vertrouwen in eigen kunnen, psychische klachten en lichamelijke klachten. Resultaten Na zes maanden hadden 88 deelnemers (50,9%) hun deelname aan de interventie voortijdig beëindigd. De redenen voor uitval waren een vermindering in motivatie om te stoppen met roken (36,4%), een verandering in de persoonlijke situatie (23,9%) en tenminste twee keer niet op komen dagen voor een vervolgafspraak (17,1%). Er bestonden geen verschillen in drop-out-percentages binnen de drie begeleidingsvormen, ook de redenen voor uitval waren over de drie groepen gelijk verdeeld. De meeste drop-outs beëindigden hun interventieprogramma in de vier weken voorafgaand aan de stopdatum (figuur 2). Geen significante verschillen werden gevonden tussen deze drop-outs en de drop-outs die na de stopdatum het programma beëindigden. Tabel 2. Steekproefgegevens van de subgroepen Demografische variabelen
completers (n=85)
drop-outs (n=88)
n
%
n
%
Geslacht man vrouw
35 50
41,2 58,8
38 50
56,8 43,3
Leeftijd 18 - 25 26 - 40 41 - 60 > 60
2 12 57 14
2,4 14,1 67,0 16,5
2 19 53 14
2,3 21,6 60,2 15,9
Burgerlijke staat getrouwd/samenwonend alleenstaand/gescheiden
68 17
80,0 20,0
63 25
71,6 28,4
Opleidingsniveau lager onderwijs middelbaar onderwijs hoger onderwijs
21 39 21
24,7 45,9 24,7
22 43 13
25,0 48,9 14,8
Baan buitenshuis
47
55,3
50
56,8
Lichamelijke comorbiditeit verhoogd cholesterol niveau COPD hart- en vaatziekten diabetes
20 23 28 13
23,5 27,1 32,9 15,3
20 32 31 10
22,7 36,4 35,2 11,4
8
9,4
16
18,2
Psychische comorbiditeit
responders (n=51) n
%
drop-outs & rokers (n=122) n %
17 34
33,3 66,7
56 66
45,9 54,1
1 8 31 11
2,0 15,7 60,7 21,6
3 23 79 17
2,5 18,9 64,8 13,9
42 9
82,4 17,6
89 33
73,0 27,0
12 24 13
23,5 47,1 25,5
31 58 21
25,4 47,4 17,2
0,874
31
60,8
66
54,1
0,711
0,966 0,155 0,550 0,482
9 9 14 8
17,6 17,6 27,5 15,7
31 46 45 15
25,4 37,7 36,9 12,3
0,247 0,008* 0,169 0,576
0,078
3
5,9
21
17,2*
0,040*
df
p
2
0,789
3
1
2
1
1
p 0,127
0,643
0,654
0,197
0,188
0,360
0,565
*p <0,05, X2 - test; 2-zijdig getoetst Medisch Journaal, jaargang 34, no. 2
61
responders. Completers en drop-outs verschillen niet betreffende BMI-waarde. Zowel drop-outs als drop-outs & rokers zijn minder gemotiveerd om te stoppen met roken dan completers en responders (p=0,04 en p=0,02, data niet weergegeven). Discussie Afhankelijk van de gebruikte definitie van drop-out komen in dit onderzoek andere predictoren van uitval naar voren. Drop-outs & rokers zijn significant vaker gediagnosticeerd met COPD dan responders. Wanneer we drop-outs met completers vergelijken wordt dit verschil niet gevonden. Daarnaast hebben dropouts & rokers een significant hogere Body-Mass-Index (BMI) dan responders. Completers en drop-outs verschillen niet betreffende BMI-waarde. Drop-outs scoren significant hoger op de EDS dan completers. Dit verschil wordt niet gevonden bij het vergelijken van responders met drop-outs & rokers. Daarnaast scoren drop-outs significant hoger op de depressie-, slapeloosheid- en agorafobie-subschaal van de SCL90 dan completers. Rokers en drop-outs samen scoren alleen hoger op de agorafobie-subschaal. Na zes maanden hadden 88 deelnemers (50,9%) het interventieprogramma voortijdig beëindigd. Dit is een vrij hoog percentage, maar in overeenstemming met andere studies zoals van Curtin en collega’s (2000)17, Glasgow & Orleans (1997)18 en Taylor (2003)19 die na zes maanden eveneens drop-outpercentages van 50% of meer rapporteren. Bovenstaande bevindingen moeten met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Gerapporteerde stoppercentages van respondenten zijn gebaseerd op zelfrapportage en werden niet gevalideerd door cotinine-analyses. In een onderzoek naar de validiteit van zelfrapportage in stoppen met roken onderzoek ech-
ter, vonden Patrick en collega’s (1984)20 dat zelfrapportage een acceptabele maat is voor het valideren van rookstatus in epidemiologisch onderzoek. Een tweede punt van kritiek op dit onderzoek zou kunnen zijn dat bij de identificatie van predictoren van drop-out alleen gebruik gemaakt is van baselinedata. Rejeski en collega’s (1997) 21 vonden dat verschillende variabelen op verschillende tijdstippen een rol kunnen spelen bij het voorspellen van uitval. Een derde beperking van dit onderzoek is dat er niet gekeken is naar verschillen tussen respondenten binnen de drop-out-groep. Verschillende predictoren van drop-out kunnen ten grondslag liggen aan verschillende vormen van drop-out; bijvoorbeeld drop-out door overlijden, verandering in persoonlijke situatie of verbreken van contact22,23. De meeste drop-outs beëindigden hun deelname aan het programma in de vier weken voorafgaand aan de stopdatum. Ook Borrelli en collega’s5 vonden dat de meeste uitval zich voorafgaand aan de stopdatum voordeed. O’Hara24 echter, rapporteerde pas uitval in de eerste week na de stopdatum. Er werden geen verschillen gevonden tussen respondenten die het programma voor het aanbreken van de stopdatum beëindigden en respondenten die na de stopdatum uitvielen. In stoppen-met-roken literatuur is weinig terug te vinden over het tijdstip van drop-out. Dit terwijl het vroegtijdig beëindigen van een behandelprogramma een essentiële factor is in het bepalen van het interventie-effect.25 In de meeste stoppen-met-roken-studies worden patiënten die voortijdig uitvallen geclassificeerd als rokers. Onderhavig onderzoek laat zien dat 18% van de drop-outs aangeeft geen roker meer te zijn. Gebaseerd op een review van verschillende studies, stellen Katz en collega’s (2003)26 dat zeven factoren een rol
Tabel 3. Gemiddelde scores en standaarddeviaties van de respondenten op BMI, rookgedrag, vertrouwen in eigen kunnen, de EDS en SCL-90 completers (n=85) gem. (SD)
drop-outs (n=88) gem. (SD)
24,9
(4,2)
25,0
(4,3)
0,1
0,922
24,1
6,1
(4,6)
8,0
(7,1)
2,0
0,049*
Subschalen van de SCL-90 depressie-subschaal angst-subschaal hostiliteit-subschaal agoraphobie subschaal slapeloosheid-subschaal somatisatie subschaal sensitiviteit-subschaal Insufficientie-subschaal totale score op de SCL-90
23,5 14,6 7,3 7,8 5,3 19,5 24,7 14,5 130,1
(7,6) (5,2) (1,6) (2,0) (3,0) (7,1) (6,7) (4,5) (31,4)
26,8 14,9 7,5 9,0 6,4 20,3 26,1 15,5 140,0
(11,0) (6,1) (2,0) (4,0) (3,6) (7,3) (9,4) (6,5) (45,1)
2,1 0,3 0,5 2,4 2,0 0,7 1,1 1,0 1,5
Vertrouwen in eigen kunnen
17,9
( 4,8)
18,4
( 5,4)
34,5
(10,3)
31,5
22,4
(10,8)
3,9
(4,2)
BMI EDS score
Rookgedrag: aantal jaren roker aantal gerookte sigaretten per dag aantal ondernomen stoppogingen
responders (n=51) t p
drop-outs & rokers (n=122) gem. (SD)
gem.
(SD)
t
p
(3,2)
25,3
(4,6)
2,0
0,050*
6,5
(5,0)
7,3
(6.4)
0,8
0,466
0,040* 0,751 0,587 0,019* 0,046* 0,490 0,297 0,299 0,141
23,2 14,2 7,4 7,6 5,5 18,6 24,6 13,8 127,6
(8,0) (4,8) (1,8) (1,5) (3,2) (7,1) (6,6) (4,4) (32,0)
26,0 14,9 7,4 8,8 6,0 20,4 25,8 15,6 138,3
(10,1) (5,9) (1,8) (3,7) (3,5) (7,2) (8,8) (6,0) (41,5)
1,6 0,8 0,0 2,8 0,8 1,4 0,8 1,8 1,5
0,110 0,438 0,965 0,006* 0,451 0,159 0,420 0,079 0,134
0,6
0,572
17,5
( 5,0)
18,5
( 5,2)
1,2
0,250
(11,1)
-1,9
0,066
34,6
(10,2)
32,3
(11,0)
-1,3
0,195
23,7
(8,8)
0,9
0,392
21,6
(10,9)
23,6
(9,3)
1,2
0,224
4,0
(5,5)
0,1
0,926
3,4
(3,5)
4,2
(5,4)
1,0
0,342
*p <0,05; t-toets; tweezijdig getoetst
62
Medisch Journaal, jaargang 34, no. 2
spelen bij het voorspellen van een (on)succesvolle stoppoging. Dit zijn: mate van verslaving, stress, angst, depressie, verslaving aan andere middelen, angst voor gewichtstoename en het samenwonen met tenminste één andere roker27-33. Mate van verslaving echter, werd ook gevonden als een voorspeller van drop-out24,17,34, evenals depressie17,35, verslaving aan andere middelen36,37 en angst voor gewichtstoename38. Dit impliceert dat als drop-outs en rokers worden beschouwd als één groep, het niet meer duidelijk is of gerapporteerde variabelen nu voorspellers zijn van terugval of van drop-out. Concluderend kan gezegd worden dat predictoren van drop-out andere predictoren zijn dan die van drop-out en non-response samen. Onduidelijkheid over de gebruikte nomenclatuur bemoeilijkt de identificatie van potentiële drop-outs en non-responders. Als definities niet eenduidig geoperationaliseerd worden, kan misinterpretatie van onderzoeksdata ontstaan. Dit heeft weer klinische implicaties, omdat we dan onvoldoende in staat zijn patiënten op te sporen die een speciaal interventie-programma nodig hebben. En dat is jammer, niet alleen voor de potentiële stopper, maar ook voor het gerapporteerde succes van stoppen-met-roken-programma´s. Literatuur 1. Davis MJ, Addis ME. Predictors of attrition from behavioral medicine treatments. Annals of Behavioral Medicine 1999; 21: 339-349. 2. DiMatteo R. Social Support and patient adherence to medical treatment: a meta analysis. Health Psychology 2004; 2: 207-218. 3. Soyez V, Broekaert E, De Leon G. Draaiboek onderzoeksproject “De invloed van sociale netwerken op retentie in en succes na behandeling in een therapeutische gemeenschap”. Universiteit Gent, Vakgroep Orthopedagogiek, 2000. Niet gepubliceerd document. 4. Spilker B. Guide to Clinical Trials. New York: Raven Press, 1991. 5. Borrelli B, Hogan JW, Bock B, Pinto B, Roberts, M, Marcus B. Predictors of quitting and dropout among women in a clinic-based smoking cessation program. Psychology of Addictive Behaviors 2002; 16 (1): 22-27. 6. Breteler RHM, Rombouts R, van der Staak CPF. Smoking cessation studies: A methodological comparison. International Journal of Addictions 1988; 23: 1297-1309. 7. Hughes JR, Keely JP, Niaura RS, Ossip-Klein DJ, Richmond RL, Swan GE. Measures of Abstinence in Clinical Trials: Issues and Recommendations Nicotine and Tobacco Research 2003; 5: 1325. 8. Bolman C, de Vries H. Effectiviteit van de Minimale Interventiestrategie Stoppen met roken Cardiologie (C-MIS). Universiteit Maastricht, 1999. 9. Arrindel WA, Ettema JHM. SCL-90. Handleiding bij een multidimensionele psychopathologie-indicator. Lisse: Swets & Zeitlinger, 2003. 10. Cox JL, Holden JM, Sagovsky R. Detection of postnatal depression: development of the 10- item Edinburgh Postnatal Depression Scale. British Journal of Psychiatry 1987; 150: 782-876. 11. Pop VJ, Komproe IH, Van Son MJ. Characteristics of the Edinburgh Post Natal Depression Scale in the Netherlands. Journal of Affective Disorders 1992; 26: 105-110. 12. Cox JL, Chapman C, Murray D, Jones P. Validation of the Edinburgh postnatal depresion scale (EPDS) in non-postnatal women. Journal of Affective Disorders 1996; 39:185-189. 13. Becht MC, van Erp CF, Teeuwisse TM, Van Heck GL, van Son MJ, Pop VJM. Measuring depression in women around menopausal age: towards a validation of the Edinburgh Depression Scale. Journal of Affective Disorders 2001; 63: 209-213. 14. Areias ME, Kumar R, Barros H, Figueiredo E. Comparative incidence of depression in women and men, during pregnancy and after childbirth. Validation of the Edinburgh Postnatal Depression Scale in Portuguese mothers. British Journal of Psychiatry 1996; 169(1): 30-35. Medisch Journaal, jaargang 34, no. 2
15. Heatherton TF, Kozlowski LT, Frecker RC, Fagerström KO. The Fagerström Test for Nicotine Dependence: A revision of the Fagerström Tolerance Questionnaire. British Journal of Addiction 1991; 86: 1119-1127. 16. Prochaska JO, DiClemente CC. Stages and processes of selfchange of smoking: toward an integrative model of change. Journal of Consulting and Clinical Psychology 1983; 51: 390-95. 17. Curtin L, Brown RA, Sales SD. Determinants of attrition from cessation treatment in smokers with a history of major depressive disorder. Psychology of Addictive Behavior 2000; 14: 134-142. 18. Glasgow RE, Orleans CT. Adherence to smoking cessation regimes. In Gochman DS (Ed.). Handbook of health behavior research II: Provider determinants. New York: Plenum Press, 1997; 353-377. 19. Taylor SH. Health Psychology (2nd ed.). Los Angeles: Mc GrawHill Inc, 2003. 20. Patrick DL, Cheadle A, Thompson DC, Diehr P, Kinne S. The validity of self-reported smoking: A review and meta-analysis. American Journal of Public Health 1994; 84: 1086-1093. 21. Rejeski WJ, Brawly LR, Ettinger W, Morgan T, Thompson C. Compliance to exercise therapy in older participants with knee osteoarthritis: Implications for treating disability. Medicine and Science in Sports and Exercise 1997; 29: 977-985. 22. Mihelic AH, Crimmins EM. Loss to follow-up in a sample of Americans 70 years of age and older: the LSOA 1984-1990. Journals of Gerontology Series B: Psychological Sciences and Social Sciences 1997; 52: 37-48. 23. Badawi MA, Eaton WW, Myllyluoma J, Weimer LG, Gallo J. Psychopathologie and attrition in the Baltimore ECA 15-year follow-up 1981-1996. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology 1999; 34: 91-98. 24. O’Hara P, Portster SA. A comparison of younger-aged and olderaged women in a behavioral self-control smoking program. Patient Education and Counseling 1994; 23: 91-96. 25. Herman S, Blumenthal JA, James A, Babyak M, Khatri P, Craighead WE, Krishnan KR, Doraiswamy PM. Exercise therapy for depression in middle-aged and older adults: predictors of early dropout and treatment failure. Health Psychology 2002; 21: 553563. 26. Katz DL, Boukhalil J, Lucan SC, Shah D, Chan W, Yeh MC. Impediment profiling for smoking cessation. Behavior Modification 2003; 27(4): 524-537. 27. French S, Jeffrey R, Klesges L, Forster J. Weight concerns and change in smoking behavior over two years in working population. American Journal of Public Health 1995; 85: 720-722. 28. Freund M. Predictors of smoking cessation: The Farmingham study. American Journal of Epidemiology 1992; 135: 957-964. 29. Ginsberg D, Hall S, Rosinski M. Partner interaction and smoking cessation: A pilot study. Addictive behaviors 1991; 16: 195-202. 30. Glassman A, Helzer J, Covey L, Cottler L, Stetler J, Tipp J, Johnson J. Smoking, smoking cessation and major depression. Journal of the American Medical Association 1990; 264: 1546-1549. 31. Hilleman D, Mohiuddin S, Core MD, Sketch M. Effect of buspirone on withdrawal symptoms associated with smoking cessation. Archives of Internal Medicine 1992; 15: 350-352. 32. Jeffery R, Hennrikus D, Lando H, Murray D, Liu J. Reconciling conflicting findings regarding post-cessation weight concerns and success in smoking cessation. Health Psychology 2000; 19(3): 242-246. 33. Keuthen N, Niaura R, Borelli B, Goldstein M, DePue J, Murphy C, Gastfriend D, et al. Comorbidity, smoking behavior and treatment outcome. Psychotherapy and psychosomatics 2000; 69(5): 244-250. 34. Van Vooren PR, Pedersen SS, Os F, Deckers JW, Erdman RAM. De effectiviteit van een multifactoriele, poliklinische stoppen-metroken-interventie bij hart-patienten: één jaar follow-up. Hart Bulletin 2004; 4: 91-94. 35. Munoz RF, Marin BV, Posner SF, Perez-Stable EJ. Mood management mail intervention increases abstinence rates for Spanishspeaking Latino smokers. American Journal of Community Psychology 1997; 25: 325-343. 36. Siddiqui O, Flay BR, Phil D, Hu FB. Factors affecting attrition in a longitudinal smoking prevention study. Preventive Medicine 1996; 25: 554-560. 37. Flay BR, Koepke D, Thomson SJ, Santi S, Best JA, Brown KS. Six-year follow-up of the first Waterloo prevention trial. American Journal for Public Health 1989; 79(10): 1371-1376. 38. Mizes JS, Sloan DM, Segraves K, Spring B, Pingitore R, Kristeller J. The influence of weight-related variables on smoking cessation. Behavior Therapy 1998; 29: 371-385.
63