INSTRUMENTEN FLOW
Inleiding: artikel
Alarm: Hoe langer hoe korter! De postindustriële samenleving bulkt van de kortcyclische arbeid
Persartikel Prof. Dr. Geert Van Hootegem Februari 2014
1. Relatief aandeel repetitieve jobs tussen 1991 en 2010 Reich (2004) schetst het aanhoudend belang van repetitieve jobs in de Westerse landen. De onderstaande paragrafen beschrijven achtereenvolgens de evolutie tussen 1991 en 2010 van het relatief aandeel jobs met arbeidstaken van minder dan tien minuten en het relatief aandeel jobs met arbeidstaken van minder dan één minuut. De evolutie wordt steeds beschreven voor België, waarna de data comparatief vergeleken wordt met Nederland, de EU15 en de EU27. Grafiek 1 toont dat tussen 1991 en 2010 het relatief aantal jobs met kortcyclische arbeidstaken in België schommelt tussen 26% en 45%. Grafiek 1 toont specifiek dat tussen 2005 en 2010 in België een relatieve stijging van 26% naar 45% plaats vond van het aantal werknemers dat arbeidstaken verricht van minder dan tien minuten. België werd door deze stijging de koploper in het relatief aandeel jobs met arbeidstaken korter als tien minuten. In de EU15 en de EU27 bleef het relatief aandeel werknemers dat kortcyclische jobs uitoefent stabiel tussen 2005 en 2010. Ongeveer 40% van de werknemers in de EU15 en EU27 oefenden in 2010 jobs uit met kortcyclische arbeidstaken. In Nederland vond tussen 1991 en 2010 een relatieve daling plaats van 50% naar 38% van het aantal werknemers met jobs met kortcyclische taken van minder dan tien minuten.
Werk bestaat uit repetitieve taken van minder dan 10 minuut
Grafiek 1. Relatief aandeel jobs met repetitieve arbeidstaken van minder dan tien minuten in België, Nederland, de EU15 en de EU27 tussen 1991 tot 2010 100 80 60
België
40
EU15 EU27
20
Nederland
0 1991
1995
2000 Jaar
2005
Bron: Eurofound, 1991;1995;2000;2005;2010 + eigen bewerking.
2010
Grafiek 2 toont aan dat tussen 2000 en 2005 een daling plaatsvond van het relatief aantal werknemers dat arbeidstaken van minder dan één minuut uitvoert in België. De daarop volgende vijf jaren (2005-2010 observeren we een relatieve stijging van 17% naar 29%.. Eenzelfde stijgende trend vinden we terug bij de EU15 en de EU27. Nederland zet een omgekeerde trend neer en kende tussen 2000 en 2010 een continue daling van 24% naar 16% van het relatief aandeel kortcyclische jobs. Deze dalende trend in Nederland leidt ertoe dat in 2010 het aandeel jobs met repetitieve arbeidstaken van minder dan één minuut 13% hoger ligt in België dan in Nederland.
Procentueel aantal jobs met repetitieve taken van minder dan één minuut
Grafiek 2. Relatief aandeel jobs met repetitieve arbeidstaken van minder dan één minuut in België, Nederland, de EU15 en de EU27 tussen 2000 tot 2010 100 80 60
België
40
Nederland
20
EU15
0 2000
2005 Jaar
2010
EU27
Bron: Eurofound, 2000;2005;2010 + eigen bewerking.
We concluderen dat in België een stijging plaatsvond van het relatief aandeel jobs met repetitieve arbeidstaken van minder dan tien minuten én van minder dan één minuut. Terwijl tussen 1991 en 2005 het relatief aandeel repetitieve jobs schommelt, vond een sterke stijging plaats van het relatief aandeel repetitieve jobs tussen 2005 en 2010. In tegenstelling tot België, kende Nederland een continu daling van het aandeel jobs met repetitieve arbeidstaken van minder dan één minuut en van minder dan tien minuten. In de EU27 vond een kleine stijging plaats van het relatief aandeel jobs met repetitieve arbeidstaken van minder dan één minuut. In tegenstelling tot België bleeft in de EU15 het relatief aandeel jobs met repetitieve arbeidstaken redelijk stabiel tussen 1991 en 2010. Vanwaar deze toch wel onverwachte evoluties? De volgende paragraaf reikt een mogelijke verklaring aan voor deze evolutie in België. 2. De naakte cijfers Deze paragraaf verklaart de stijging van het relatief aantal repetitieve jobs in België door een toenemende Taylorisering van arbeid in de informatiemaatschappij (Robins en Webster, 2004). Deze verklaring wordt ondersteund door te kijken naar de evolutie van het aandeel repetitieve jobs per sector en per beroepsgroep. Alvorens nader in te gaan op deze verklaring, wordt benadrukt dat in de volgende alinea’s kortcyclische jobs worden beschreven als jobs die arbeidstaken incorporeren die minder dan 10 minuten duren. Grafiek 3 toont het relatief aandeel tewerkgestelden over de verschillende sectoren in België in 2005 en 2010. De primaire, secundaire, tertiaire en quartaire sector zijn samengesteld op basis van de NACE-code. De NACE-code verwijst naar de Europese activiteitennomenclatuur voor de productie en
de verspreiding van statistieken met betrekking tot economische activiteiten in Europa. Grafiek 3 toont voor België een relatieve stijging van 7% van het aantal werknemers in de tertiaire sector. Daarnaast kent België een relatieve daling van het aantal werknemers in de primaire en secundaire sector. België wordt dus gekenmerkt door een verschuiving in de tewerkstelling in de primaire sector en de secundaire sector naar een tewerkstelling in de tertiaire sector. Deze vaststelling komt overeen met wat Castells (2000) beschrijft als een continue evolutie naar een informatiesamenleving, waarbij de focus ligt op kennis die gegenereerd wordt in dienstverlenende activiteiten. Grafiek 3. Procentueel aantal jobs in de primaire, secundaire, tertiaire en quartaire sector in Belgie tussen 2005 en 2010 45
% aantal werknemers
40 35 30 25 20
2005
15
2010
10 5 0 Primaire sector
Secundaire sector Tertiaire sector Sector
Quartaire sector
Bron: European Working and Condition Survey, 2010 + eigen bewerking
Grafiek 4 schetst het aantal kortcyclische jobs per sector tussen 2005 en 2010. Tussen 2005 en 2010 kenden alle sectoren een groei in het relatief aandeel jobs met kortcyclische arbeidstaken. De tendens naar meer kortcyclische arbeid is dus structureel en manifesteert zich economiebreed. De grootste stijging, van 22% naar 48%, vond evenwel plaats in de tertiaire sector. Het relatief aandeel jobs met kortcyclische arbeidstaken in de tertiaire sector, is zelfs 2% hoger dan het relatief aandeel jobs met kortcyclische arbeidstaken in de secundaire sector. Indien per economische activiteit het aandeel repetitieve jobs wordt berekend, kan worden vastgesteld dat terwijl in 2005 17% van alle kortcyclische jobs in de industrie gebeurden, nu 14% van alle kortcyclische jobs in de industrie worden verricht. De maatschappelijke gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening namen in 2005 10% van alle kortcyclische jobs voor hun rekening, in 2010 bedraagt dit reeds 14%. Op deze wijze is het aantal kortcyclische jobs in de maatschappelijke gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening bijna even groot als het aantal jobs met kortcyclische arbeidstaken in de industrie. Indien per economische activiteit wordt gekeken, vindt men een sterkere stijging terug in de tertiaire sector en zelfs de quartaire sector dan in de primaire en secundaire sector.
Grafiek 4. Procentueel aantal werknemers met kortcyclische arbeidstaken tussen 2005 en 2010 in België
% aantal werknemers met kortcyclische arbeidstaken
60 50 40 30
2005 2010
20 10
0 Primaire sector
Secundaire sector Tertiaire sector Sector
Quartaire sector
Bron: European Working and Condition Survey, 2010 + eigen bewerking
Hoewel Reich ze tien jaar geleden al voorspelde, lijken deze data niet te stroken met de dominante opvatting. We zijn er wel van overtuigd dat we in een postindustrieel tijdperk leven maar we hebben ons blind overgegeven aan het discours dat ons gebiedt dat we omringd zijn met jobs die bulken van de autonomie, de creativiteit en de volledigheid. We zijn in de val gelopen van de mythe van de dienstensamenleving als het paradijs van het post-vakman/vrouw-schap. De data van de European Working and Condition Survey (2005; 2010) voor de tertiaire sector tonen aan dat almaar meer administratief personeel, dienstverlenend personeel, bedieners van machines en installaties, assembleurs en elementaire beroepen die werken met repetitieve arbeidstaken zijn tewerkgesteld in de tertiaire sector. In 2005 werkte bijvoorbeeld 36% van al het administratief personeel dat repetitieve arbeidstaken verricht in de tertiaire sector, in 2010 werkte reeds 51% van al het administratief personeel dat repetitieve arbeidstaken verricht in de tertiaire sector. Eenzelfde stijgende trend vindt plaats voor de meeste andere vermeldde beroepsgroepen. Indien de grafieken 3 en 4 worden samengevat kan worden besloten dat almaar meer jobs (in België) in de tertiaire sector te situeren zijn. Het relatief aantal jobs in de primaire, secundaire en quartaire sector daalde tussen 2005 en 2010. Daarnaast wordt vastgesteld dat in alle sectoren een stijging plaatsvond van het aantal jobs met kortcyclische arbeidstaken. De grootste stijging vond evenwel plaats in de tertiaire sector. Precies dé sector die een relatieve stijging kende van het aantal jobs. Dit simultaan proces van stijging van het aandeel jobs in tertiaire sector en de sterke stijging van het aandeel repetitieve jobs in de tertiaire sector, ligt aan de basis van de stijging van het aandeel repetitieve jobs in België tussen 2005 en 2010.
3. Op zoek naar verklaringen: de dienstenindustrie Maar hoe valt dat te verklaren? Er zijn verschillende mogelijke elkaar versterkende structurele tendenzen te benoemen. In de eerste plaats is er sprake van een statistische maskerade. Door outsourcingprocessen zijn tal van activiteiten verschoven van de industrie richting “diensten aan ondernemingen” terwijl het in wezen dezelfde activiteiten gebleven zijn. Omdat organisaties meer focus willen op hun waarde toevoegende core-activiteiten, zijn het vaak activiteiten (schoonmaak, bewaking, opslag- en overslag, etc.) die in een fel gestandaardiseerd keurslijf zitten. Dat outsoursingsproces gaat tevens gepaard met een proces van horizontale integratie waarbij monofunctionele giganten ontstaan. Een typisch voorbeeld is de sector van de contactcenters. Door toenemende processen van standaardisering gecombineerd met informatisering, worden al smalle taken nog verder versmald. Het opknippen van de waardenketen in monofunctionele organisaties, versterkt door de globalisering heeft bovendien een versterkend effect gehad op opslag-, overslag en vervoersactiviteiten (denk aan de distributie-activiteiten die een internetgigant als Amazon veroorzaakt). Activiteiten die veel kortcyclische arbeid in hun zog meetrekken. Ook de toename van de persoonlijke diensverlening (denk aan de dienstencheques activiteiten) die veelal georganiseerd wordt in monofunctionele entiteiten (bv. strijkateliers) heeft zijn tol geëist. Daarnaast moet opgemerkt worden dat de grote automatiseringssprongen van de laatste decennia precies in de informatisering zitten en/of in het automatiseren van ambachtelijk werk. En ze zitten niet in het automatiseren van manipulatieve, kortcyclische taken. Daardoor winnen deze laatste aan relatief belang. Bovendien kunnen we observeren dat ondermeer door het invoeren van lean managementtechnieken geen enkele functie, geen enkele sector nog gevrijwaard blijft van de standaardiseringsijver. Ook dat leidt tot een toename van meer kortcycliciteit in de takenpakketten van eenieder. Ten slotte geven Robins en Webster (2004) als mogelijk verklaring voor dit simultaan proces van tertairisering en cyclustijdreductie, dat in de informatiesamenleving meer dienstverlenende activiteiten zijn, die worden gekenmerkt door een almaar groter wordende Tayloristische insteek. Zij stellen dat “Information, surveillance, efficiency: the very principles of Taylorism become intensified, extended and automated through the application of new communications and information technologies.” Kortom, de dienstennijverheid wordt steeds meer gemodelleerd naar haar industriële voorganger.
4. Tijd voor Beleid. Deze verklaringen tonen aan dat de geobserveerde tendenzen van structurele aard zijn. Het gevolg is dat er op korte termijn niet verwacht moet worden dat het aantal kortcyclische jobs zal beginnen dalen. Wetende dat kortcyclische jobs, een bedreiging vormen voor de gezondheid van uitvoerders; beseffende dat we in onze economie nood hebben aan langer wordende loopbanen, lijken deze ontwikkelingen dramatisch voor de duurzaamheid van onze welvaart. Het is dus hoog tijd voor beleid. Voor een beleid dat inzet op actie. Deze FLOW-toolkit helpt alvast om de mouwen uit de handen te steken. Want we zijn zot van werk.
Referentielijst Castells, M. (2000). The rise of the network society. Oxford: Blackwell. Eurofound (1991). 1th European Working and Condition Survey. Brussels: Eurofound. Eurofound (1995). 2th European Working and Condition Survey. Brussels: Eurofound. Eurofound (2000). 3th European Working and Condition Survey. Brussels: Eurofound. Eurofound (2005). 4th European Working and Condition Survey. Brussels: Eurofound. Eurofound (2010). 5th European Working and Condition Survey. Brussels: Eurofound. Game, A. (2007). Workplace boredom coping: health, safety, and HR implications. Personnel Review 36(5), pp.701 – 721 Martens, B., Dierick, G., & Noot, W. (2008). Ethiek en weerbaarheid in de informatiesamenleving. Leuven: LannooCampus. Reich, R. (2004). The jobs from the future. In Webster F. (Eds). The Information Society Reader (204212). London: Routledge. Robins, K., & Webster, F. (1999). The long history of the information revolution. In Webster F. (Eds).The Information Society Reader (62-81). London: Routledge. Steijn, B. (2004). Werken in de informatiemaatschappij. Assen: Koninklijke Van Gorcum. van Tulder, M., Malmivaara, A., & Koes, B. (2007). Repetitive strain injury. The Lancet 369(9575), p. 1815-1822. Yassi, A. (1997). Repetitive strain injuries. The Lancet 349(9056), pp. 943-947