Vlaamse Overheid Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen Afdeling Jeugd Arenbergstraat 9 1000 Brussel TEL. +32 2 553.41.51 Fax + 32 2 553.41.17 E-mail:
[email protected] www.jeugdbeleid.be Inleiding Vrijwilligerswerk wordt in België als volgt omschreven: “Een activiteit die onbezoldigd en onverplicht wordt verricht ten behoeve van anderen, ingericht door een organisatie, en die niet door dezelfde persoon en voor dezelfde organisatie wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst, dienstencontract of statutaire aanstelling” (wet betreffende de rechten van vrijwilligers van 11 augustus 2006). Vrijwilligerwerk wordt dus onderscheiden van beroepsarbeid (betaald), vrijwillige inzet (ongeorganiseerd) en vergoede vrijwillige inzet (een vergoeding die de kosten overstijgt). Deze recente wetgeving inzake het statuut van de vrijwilliger laat zien dat vrijwilligerswerk weer hoog op de maatschappelijke en politieke agenda staat, maar tegelijk blijft onze kennis over vrijwilligerswerk vrij abstract en zeer fragmentarisch. Er is – zo blijkt telkens uit onderzoek – een bloeiend verenigingsleven in Vlaanderen. In dat verenigingsleven verrichten honderdduizenden Vlamingen vrijwilligerswerk. Jongeren verzetten als vrijwilliger ook heel wat werk in zeer uiteenlopende sectoren. In tal van sectoren – het welzijnswerk, de gezondheidszorg, de kunst en cultuursector, de sport, de civiele sector (vakbonden, politieke partijen, …) zijn tallozen actief waaronder ook vele jongeren. Maar we hebben geen goed overzicht van die vrijwilligers. In deze studie hebben wij ons noodgedwongen beperkt tot het verzamelen van bestaande gegevens. Voor de sportsector1 de kunsten, het welzijnswerk … bestaan er – voor zover wij weten – geen systematische overzichten van de inzet van vrijwilligers … en dus ook niet van de vrijwilligersactiviteiten van jongeren. Eén van de verdiensten van het jeugdwerk is dat zij wel – hoe onvolkomen ook – een beeld hebben van de inzet van vrijwilligers en het werk dat zij verrichten. Die inzet en dat werk blijft grotendeels onzichtbaar zolang het niet geregistreerd wordt. Naast de sociale betekenis heeft dit vrijwilligerswerk ook een grote economische impact. Het vrijwillige karakter ervan draagt er ongetwijfeld toe bij dat bestaande instellingen die zeer nauwkeurig de tewerkstelling in allerhande sectoren registreren, het vrijwilligerwerk niet registreren. De vrijwilliger en zijn / haar inspanningen waarvan zowel de sociale als de economische betekenis ongetwijfeld groot is, maakt deel uit van de schaduwzijde van het land. Al schijnt er in dit geval ongetwijfeld veel licht in de duisternis.
1
De beleidsnota 2004 – 2009 van Minister van Sport Bert Anciaux vermeldt het volgende: ‘In 2003 zijn bij de erkende Vlaamse sportfederaties 1 046 197 leden aangesloten. Sinds 2000 is er opnieuw een constante groei van het aantal aangesloten leden (met 11,6%). Deze stijging is mede te verklaren door het splitsen van een aantal unitaire sportfederaties (Wielerbond Vlaanderen, Vlaamse Vereniging voor Golf, Vlaamse Basketliga). Het aandeel jongeren (tot 19 jaar) aangesloten bij een erkende sportfederatie is eveneens opnieuw in stijgende lijn. Een enquête bij de Vlaamse sportclubs toont aan dat er 313 000 vrijwilligers zich actief inzetten voor de sportclubs. Daartegenover staat dat 54 procent van alle sportclubs te kampen hebben met een verlies van en een tekort aan vrijwilligers.’
1
Objective 1: Encourage the development of voluntary activities of young people with the aim of enhancing awareness of the existing possibilities, enlarging their scope and improving their quality Q1: Describe briefly the national situation at the moment of the adoption of the common objectives on voluntary activities of young people (starting point). Q2: How have voluntary activities of young people been developed since the adoption of the common objectives?
Stand van zaken2
2004
2006
Aantal lokale jeugdwerkinitiatieven3
7.097
7.0974
4
76
Aantal lokale steunpunten vrijwilligerswerk5 2004
20057
20068
€ 247.000
€ 247.000
€ 247.000
€ 781.000
€ 781.000
€ 781.000
€ 25.000
€ 50.000
€ 50.000
4
7
7
Stand van zaken Subsidies aan het Vlaams, het Brussels en de provinciale steunpunten aan het georganiseerde vrijwilligerswerk in het kader van de welzijn en de gezondheidssector Subsidies aan vrijwilligers verenigingen voor educatieve en sensibiliseringsprojecten in de sector monumenten en landschappen Aantal lokale steunpunten vrijwilligerswerk
Diverse subsidies aan vrijwilligerswerk en het jeugdwerk. Uiteraard zijn niet alle subsidies die aan het jeugdwerk worden verleend, subsidies voor vrijwilligerswerk. We hebben in de tabellen rond de subsidies voor het jeugdwerk de meest
2
We maken in de tabellen steeds een onderscheid tussen cijfers over vrijwilligersinitiatieven in het algemeen en initiatieven uit het jeugdwerk die op zijn minst voor een groot deel gedragen worden door jeugdige vrijwilligers. 3 Vannieuwenhove K. (2005) Cijferboek Jeugdwerk. Brussel: Afdeling Jeugd en Sport. Het cijferboek bevat ook gegevens over bovenlokale jeugdwerkvormen (zie ook nulmeting ‘participatie’). 4 De meest recent beschikbare cijfers zijn die van 2004. De telling van het aantal jeugdwerkinitiatieven gebeurt om de drie jaar. In 2007 wordt dus normaal gesproken een nieuwe telling georganiseerd. 5 Er zijn ook provinciale steunpunten, een Vlaams steunpunt en een Brussels steunpunt. Deze worden hier niet vermeld als indicator omdat voorzien kan worden dat hun aantal ongewijzigd zal blijven en dus niet veel kan indiceren. Verder gaan we wel in op de ondersteuning van deze steunpunten door de overheid. 6 De drie nieuwe lokale steunpunten zijn Ieper, Menen en Turnhout. 7 Decreet van 23 december 2005 houdende de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2006 8 Decreet van 30 juni 2006 houdende de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2006
2
relevante subsidies en de totaliteit van de Begroting voor het programma jeugd en sport opgenomen. De keuze voor precies deze gegevens wordt gemotiveerd door hun relevantie voor het vrijwilligerswerk binnen de jeugdsector en/of het feit dat ze specifiek bedoeld zijn om de niet georganiseerde jongeren een kans te geven om een project te realiseren. Het gaat dan allicht niet om vrijwilligerswerk sensu strictu maar het feit dat jongeren beroep kunnen doen op deze laagdrempelige vormen van subsidiëring zorgt er wel voor dat jongeren zich meer betrokken en gewaardeerd voelen in de samenleving én zich inzetten in de samenleving
Stand van zaken Subsidies aan lokaal jeugdwerk Subsidies aan landelijk jeugdwerk Subsidies aan experimentele en vernieuwende initiatieven Subsidies initiatieven
aan
jeugdculturele
Subsidies aan internationale jeugduitwisselingsprojecten Subsidies aan JINT TOTAAL SUBSIDIES PROGRAMMA JEUGD EN 9 SPORT
15.081.000
16.812.000
150.000
156.000
17.054.000 18.933.000 158.000
866.000
878.000
€ 665.000
354.000
359.000
364.000
773.000
791.000 50.863.000
803.000 51.513.000
36 10 – 26 24 – 10 – 0
37 14 - 23 33 – 1 -0 55 (24) 14 - 41 6–44
Toegekende beurzen Man – vrouw ASO - TSO – BSO Aantal deelnemers extra-time projecten) Man - vrouw ASO – TSO - BSO
(aantal
Stand van zaken Aantal uitgereikte attesten kadervorming jeugdwerk Stand van zaken Pilootprojecten EVC
49 (21) 15 – 34 13 – 0 – 0
2004 5.381 2004 5
2005 5156 2005 0
Op 16 december 2005 keurde de Vlaamse Regering op voorstel van de Minister van Jeugd het tweede Vlaams Jeugdbeleidsplan goed. Dit plan legt tot 2009 het geïntegreerd jeugdbeleid van de Vlaamse Regering vast en besteedt bijzondere aandacht aan het
9
Sinds 2005 – en dus nog niet in 2004 - is er een programma jeugd en sport binnen de Vlaamse Begroting.
3
jeugdwerkbeleid. Inzake vrijwilligersactiviteiten in het jeugdwerk stelt het jeugdbeleidsplan volgende doelstelling voorop: De Vlaamse overheid stimuleert het vrijwilligerswerk in de jeugdsector. De aandacht voor vrijwilligersactiviteiten in het jeugdwerk wordt in het jeugdbeleidsplan als volgt gemotiveerd10: Het jeugdwerk in Vlaanderen, in zijn onderscheiden werkvormen en op de verschillende niveaus, wordt geschraagd door vrijwilligers. Die vele duizenden jonge mensen zetten de schouders onder een rijk verenigingsleven. In de huidige samenleving is een engagement als vrijwilliger, hoe rijk en verrijkend ook, geen vanzelfsprekendheid. De Vlaamse overheid wil dit wezenlijke kenmerk van jeugdwerk naar waarde schatten, door het vrijwilligerswerk in de jeugdsector permanent en zoveel mogelijk faciliteren. Daarom ook sluit de Vlaamse overheid zich aan bij de doelstellingen van de VN inzake vrijwilligerswerk, die tevens werden opgenomen in de EU-resolutie van 14 februari 2002 met betrekking tot de meerwaarde van jongerenvrijwilligerswerk, goedgekeurd onder het Belgisch EU-voorzitterschap. Het plan schuift volgende acties naar voren om de gestelde doelstelling te realiseren11: •
• •
•
•
•
•
•
De Vlaamse overheid concretiseert de doelstellingen van de Europese Unie (EU) inzake vrijwilligerswerk, die voor ogen hebben dat op alle niveaus vrijwilligersactiviteiten worden ontwikkeld, vergemakkelijkt, bevorderd en erkend. Op die wijze wil ze het actief burgerschap en het solidariteitsgevoel van jongeren stimuleren. De Vlaamse overheid stimuleert bestaande vrijwilligersactiviteiten van jongeren door het jeugdwerk te steunen. De Vlaamse overheid steunt opleidingsmogelijkheden voor jonge vrijwilligers en hun begeleiders om de kwaliteit van vrijwilligersactiviteiten en het organisatorische kader ervan te verbeteren (doelstelling 1). Jint vzw en het Steunpunt Jeugd bevorderen de uitwisseling van informatie, ervaringen en goede praktijken op het gebied van vrijwilligersactiviteiten van jongeren om obstakels te inventariseren en waar mogelijk voorstellen te formuleren om ze uit de weg te ruimen (doelstelling 2). Onderzoek wordt gevoerd naar de mate waarin de rekrutering van vrijwilligers te lijden heeft onder bepaalde omgevingsfactoren, zoals het toenemend aantal regels, initiatieven ter bevordering van de studentenarbeid, de commercialisering van de leefwereld van jongeren en de vernieuwing van de examenprocedures in het hoger onderwijs (doelstelling 2). In het kader van haar kernopdrachten ondersteunt het Steunpunt Jeugd diverse organisaties die met vrijwilligers werken. Het Steunpunt informeert de sector over het statuut van de vrijwilliger (doelstelling 2). Steunpunt Jeugd en andere relevante actoren besteden in het kader van hun opdracht aandacht aan het aspect vrijwilligerswerk. Doel is jongeren beter met vrijwilligerswerk vertrouwd te maken, hen over concrete mogelijkheden om vrijwilligerswerk te verrichten te informeren, advies te verlenen en een positief imago van vrijwilligerswerk te promoten (doelstelling 3). De Vlaamse Regering analyseert de factoren die leiden tot de uitsluiting van bepaalde groepen jongeren van vrijwilligersactiviteiten en ontwikkelt strategieën om die groepen jongeren beter bij vrijwilligersactiviteiten te betrekken, bijvoorbeeld door voor
10
Vlaams Jeugdbeleidsplan 2006-2010, http://www.wvc.vlaanderen.be/jeugdbeleid/beleid/vlaams_jeugdbeleidsplan/documenten/jbp2_def.doc, p. 41. 11 Vlaams Jeugdbeleidsplan 2006-2010, http://www.wvc.vlaanderen.be/jeugdbeleid/beleid/vlaams_jeugdbeleidsplan/documenten/jbp2_def.doc, p.42-43.
4
•
• •
•
• • • •
vrijwilligersactiviteiten te zorgen die aansluiten bij de behoeften van die groepen jongeren (doelstelling 3). De Vlaamse overheid levert inspanningen om vrijwilligersactiviteiten beter te erkennen en aldus de maatschappelijke betrokkenheid van jonge vrijwilligers en hun verworven vaardigheden te waarderen. We streven ernaar dat hun vrijwillige inzet wordt erkend door de verschillende actoren op alle niveaus (de overheid, het bedrijfsleven, de sociale partners, de civiele samenleving en de jongeren zelf). De erkenning moet in verhouding tot de verrichte vrijwilligersactiviteiten staan. In dat verband onderzoekt de Vlaamse overheid op welke wijze EVC-projecten zinvol en mogelijk zijn (doelstelling 4). De Vlaamse Regering reikt een jaarlijkse Prijs van de Vrijwilliger in de culturele sector uit (doelstelling 4). In het kader van het statuut van de vrijwilliger zal de Vlaamse overheid in samenwerking met het Steunpunt Jeugd de verschillende resterende knelpunten bij het statuut van de vrijwilliger (en dan specifiek de jeugdwerkvrijwilliger) inventariseren en er bij de federale overheid op aandringen om ervoor een sluitende oplossing te vinden. Het Steunpunt Jeugd inventariseert federale, Vlaamse en Waalse vormen van regelgeving, alsook goede en slechte voorbeelden van gemeentelijke regelgeving, die restrictieve of overbodige gevolgen hebben voor het jeugdwerk. Het Steunpunt Jeugd licht de Vlaamse regelgeving door op overbodige of sterk restrictieve regels. Waar het kan schrapt of vereenvoudigt de Vlaamse overheid restrictieve en overbodige regels, waar het moet worden alternatieven voorgesteld. De Vlaamse overheid dringt er bij de federale en de Waalse overheid op aan om overbodige of restrictieve regelgeving te vereenvoudigen of te schrappen. Over nieuwe regelgeving, zoals bijvoorbeeld de fiscale aftrekbaarheid van bepaalde jeugdwerkactiviteiten, wordt de nodige communicatie opgezet.
Deze geplande acties zijn louter beleidsintenties. In de onderstaande vragen zal worden ingegaan op een aantal evoluties in deze beleidsacties.
Q3: How are the different types of voluntary activities and organisations that provide opportunities for volunteering of young people supported? Het voorbije jaar zijn er op wetgevend vlak twee initiatieven geweest die tot doel hebben vrijwilligerswerk te ondersteunen: de wet betreffende de rechten van de vrijwilliger en de vrijwillige dienst bij de ontwikkelingssamenwerking.
I. De rechten van de vrijwilliger 1. Inleiding Op 3 juli 2005 keurde de kamer van volksvertegenwoordigers het wetsvoorstel betreffende de rechten van vrijwilligers goed.12 De wet wil vrijwilligersactiviteiten ondersteunen door aan
12
Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, doc 0455/001, B.S. 29 augustus 2005. De wet werd nadien aangepast nadat vanuit verschillende hoeken kritiek werd geuit. Onder meer de Vlaamse Jeugdraad uitte zijn bezorgdheden over het ontwerp van wet in een advies (advies 05/03, Vlaamse Jeugdraad). De wet van 19 juli 2006 tot wijziging van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers werd op 11 augustus 2006 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De wet trad in werking op 1 augustus 2006 met uitzondering van de
5
vrijwilligers rechten toe te kennen. De wet tracht hierbij rekening te houden met de karakteristieken van de ‘nieuwe’ vrijwilliger’ zonder de noden van het meer traditioneel vrijwilligerswerk uit het oog te verliezen. Met de wet wil de wetgever het vrijwilligerswerk erkennen als het sociaal kapitaal van onze samenleving en als labo voor innoverende ideeën. Hoewel de wet werd geregeld op federaal niveau heeft zij directe implicaties voor vrijwilligers en het vrijwilligerswerk in Vlaanderen. Daarnaast regelt deze wet de rechten van álle vrijwilligers, ook jonge burgers. (a) Aanleiding Zowel vrijwilligers als organisaties zijn al jaren vragende partij voor een juridische omkadering van het vrijwilligerswerk. Sinds de Verenigde Naties 2001 uitriepen tot het Internationale Jaar van de Vrijwilliger staat de rechtspositie van de vrijwilliger meer prominent op de politieke agenda. Uit de literatuur die de afgelopen jaren rond het vrijwilligerswerk is verschenen blijkt dat enkele essentiële juridische vragen steeds opnieuw opduiken: Waar begint en eindigt het begrip vrijwilliger? Waar ligt de grens tussen een vrijwilliger en een werknemer of een zelfstandige? Hoe zit het met de aansprakelijkheid van de vrijwilliger tegenover derden en tegenover de vrijwilligersorganisatie? Welke verplichtingen heeft een organisatie tegenover de vrijwilliger? Hoe zit het met de geheimhoudingsplicht van de vrijwilliger, bijvoorbeeld in de welzijnssector? Welke vergoedingen mag een vrijwilliger ontvangen, en hoe worden die sociaalrechtelijk en fiscaal behandeld? Is een vrijwilliger verzekerd voor bijvoorbeeld schade aan derden of eigen lichamelijke schade? Dekt de familiale polis ook vrijwilligerswerk? Kan een werkloze of een andere uitkeringsgerechtigde onbeperkt en onvoorwaardelijk vrijwilligerswerk verrichten? Welke gevolgen heeft een vergoeding voor vrijwilligerswerk op de berekening van uitkeringen van werklozen, (brug)gepensioneerden, arbeidsongeschikten, personen met een handicap, bejaarden? Heeft een vrijwilligersvergoeding gevolgen voor de gezinsbijslag? Op al deze vragen probeert de wet een antwoord te bieden. Om de vrijwilligers en het vrijwilligerswerk de noodzakelijke stimulansen en ondersteuning te geven, moet het hen zo makkelijk mogelijk gemaakt worden. Eenvoud, eenvormigheid en transparantie zijn het uitgangspunt. (b) Het begrip ‘vrijwilligerswerk’ Vrijwilligerswerk wordt door de wet als volgt gedefinieerd: Elke activiteit: (a) die onbezoldigd en onverplicht wordt verricht; (b) die verricht wordt ten behoeve van één of meerdere personen, andere dan degene die de activiteit verricht, van een groep of organisatie of van de samenleving als geheel;
bepalingen over aansprakelijkheid en verzekering, die pas in werking treden op 1 januari 2007. Sommige Koninklijke besluiten werden tot op vandaag echter nog niet gepubliceerd.
6
c) die ingericht wordt door een organisatie13, anders dan het familie- of privé-verband van degene die de activiteit verricht; d) en die niet door dezelfde persoon en voor dezelfde organisatie wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract of een statutaire aanstelling14; Een vrijwilliger is dan elke natuurlijke persoon die een activiteit verricht zoals hierboven omschreven. De wet omvat alle vrijwilligerswerk dat in België plaatsvindt, met als voorwaarde dat de vrijwilliger zelf zijn hoofdverblijfplaats in België heeft, maar ook het vrijwilligerswerk dat voor een in België gevestigde organisatie deels in het buitenland wordt verricht. In het kader van internationaal vrijwilligerswerk zijn evenwel de regels van het Internationaal Privaatrecht van toepassing, wat tot gevolgen kan leiden in het geval een vrijwilliger bijvoorbeeld burgerrechtelijk aansprakelijk wordt gesteld in het buitenland (dan gelden de aansprakelijkheidsregels van het betreffende land). (c) Vormvrije informatieplicht Elke organisatie die met vrijwilligers werkt is verplicht de vrijwilliger te informeren over de organisatie, het doel, de verzekering burgerrechtelijke aansprakelijkheid en eventueel ander gesloten verzekeringen ten voordele van de vrijwilliger, de eventuele kostenvergoeding en de geheimhoudingsplicht. De informatieplicht is niet onderworpen aan vormvoorschriften. De organisatie kan de informatie beschikbaar maken via een vlot toegankelijk medium zoals een ledenblad, een website, een folder, aanplakking in een lokaal ed. De informatie mag maar hoeft niet persoonlijk aan elke vrijwilliger te worden overhandigd. De wetgever wilde onderlijnen dat vrijwilligerswerk niet vrijblijvend is. Van zodra de vrijwilliger en de organisatie akkoord zijn om met elkaar scheep te gaan, ontstaan daaruit een aantal wederzijdse rechten en plichten. Juridisch gezien ontstaat er een engagement, een verbintenis.15 Zowel het Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk als verschillende provinciale steunpunten bieden voorbeelden aan van informatienota’s via hun website. (d) Aansprakelijkheid Behalve in geval van bedrog, zware fout of een herhaaldelijk lichte fout van de vrijwilliger, is de vrijwilliger niet burgerlijk aansprakelijk voor alle schade die hij berokkent bij het verrichten van vrijwilligerswerk. De organisatie is burgerrechtelijk aansprakelijk voor de schade die vrijwilligers veroorzaken t.o.v. derden, zowel tijdens de uitvoering van de activiteit, als onderweg van en naar de plaats van de activiteit. De wet hanteert m.a.w. het principe van immuniteit, op de drie bovenstaande uitzonderingen na. Een andere uitzondering op het immuniteitsprincipe is afhankelijk van het soort organisatie waarin de vrijwilliger actief is. Voor de categorie van organisaties die worden beschouwd als een feitelijke vereniging is de wet maar gedeeltelijk van toepassing. Voor organisaties waar de vrijwilligers geen immuniteit genieten (kleine, spontane initiatieven), gelden de regels van het gemeen recht. Dit heeft tot gevolg dat bij deze verenigingen de vrijwilliger wel persoonlijk burgerrechterlijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de fouten die hij/zij maakt tijdens het verrichten van vrijwilligerswerk. Ook kan de feitelijke vereniging burgerrechterlijk
13
De wet maakt een onderscheid tussen organisaties die als feitelijke vereniging worden beschouwd of als (publieke of private) rechtspersoon zonder winstoogmerk (bvb een gemeentebestuur of een vzw). 14 Een statutaire aanstelling heeft betrekking op het ambtenarenstatuut. 15 Hambach, E. (Red.) (2006), De wet betreffende de rechten van de vrijwilliger, raadpleegbaar op http://www.vrijwilligersweb.be/downloads/brochurewet.pdf.
7
aansprakelijk worden gesteld.16 De aansprakelijkheid geldt ook niet voor de zogenaamde contractuele aansprakelijkheid. Die komt op de proppen als er een overeenkomst (schriftelijk of mondeling) bestaat en hieruit een schadegeval voortvloeit. De wet zegt niets over de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Men kan dit niet verzekeren, noch overnemen van de vrijwilligers. De vrijwilliger die een overtreding begaat uit het Strafwetboek, zal hiervoor zelf individueel aansprakelijk gesteld kunnen worden.17 De regeling i.v.m. aansprakelijkheid gaat pas in op 1 januari 2007. (e) Verzekering De wet verplicht de organisaties die onder de specifieke aansprakelijkheidsregeling vallen (dus sommige feitelijke verenigingen zijn ervan uitgesloten) om een verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid te sluiten voor schade aan derden, zowel tijdens de uitvoering van de activiteit, als onderweg van en naar de plaats van de activiteit. Deze plicht geldt enkel voor de buitencontractuele burgerlijke aansprakelijkheid. Er dient nog een K.B. gepubliceerd te worden waarin de minimumgarantievoorwaarden worden bepaald: aan deze voorwaarden moet elke verzekeringspolis voor het vrijwilligerswerk ten minste voldoen. Gezien het belang van het sluiten van een verzekering voor organisaties dient de overheid voldoende inspanningen te leveren om alle organisaties duidelijk te informeren over de verzekeringsplicht. Daar de lokale overheden (gemeenten, provincies) administratief gezien het dichtst bij de activiteiten van deze organisaties staan, worden deze overheden ten gevolge deze wet ingeschakeld in het toezicht op de verzekeringsplicht en de informatieverstrekking. De wet voorziet dat de overheid, in samenspraak met de verzekeringssector en met vertegenwoordigers van de vrijwilligerssector, aan organisaties de mogelijkheid biedt zich, tegen betaling van een premie, aan te sluiten bij een collectieve polis. Zo’n systeem heeft het voordeel dat het risico wordt gespreid, en dat de organisaties heel wat minder administratieve lasten moeten dragen, wat vooral een voordeel is voor kleine verenigingen die met vrijwilligers werken. Het nadeel is dat de polis niet per definitie aangepast is aan de specifieke verzekeringsbehoefte van de aangesloten organisatie. Het volstaat zich aan te melden bij de overheid om tegen een lage premie verzekerd te zijn voor de risico’s verbonden aan het werken met vrijwilligers. De concrete uitwerking hiervan moet nog gebeuren door de Minister van Economische Zaken a.d.h.v. de nodige uitvoeringsbesluiten.18 Net als de regeling op de aansprakelijkheid gaat ook de regeling op de verzekeringsplicht pas in op 1 januari 2007. (f) Sociaalrechtelijke en fiscale positie van de vrijwilliger De eigenheid van het vrijwilligerswerk is het feit dat het onbezoldigd gebeurt. Heel wat organisaties vergoeden wel de onkosten die hun vrijwilligers maken. Zowel de fiscus als de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bekijken zulke onkostenvergoedingen met argusogen. De vrees bestaat dat via een constructie van vrijwilligerswerk met onkostenvergoeding belastingen en sociale bijdragen ontdoken zouden worden. Deze wet tracht dit probleem op een eenduidige wijze te regelen. De wet laat toe dat vrijwilligers een kostenvergoeding ontvangen. Op dergelijke kostenvergoedingen moeten noch belastingen noch sociale zekerheidsbijdragen worden 16
Hambach, E., Collectieve verzekeringen in het kwadraat, tACTIEF, Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk, 23(19): 4-9. 17 Hambach, E. (Red.) (2006), De wet betreffende de rechten van de vrijwilliger, raadpleegbaar op http://www.vrijwilligersweb.be/downloads/brochurewet.pdf. 18 De Zutter, R., Hoe moet het Verder? tACTIEF, Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk, 23(19): 3.
8
betaald. De realiteit en de omvang van onkosten moeten niet bewezen worden, voor zover het totaal van de ontvangen vergoedingen niet meer bedraagt dan 27,92 euro maximum per dag en 1.116,71 euro maximum per jaar.19 (g) Uitkeringsgerechtigde vrijwilligers Mensen die uitkeringsgerechtigd zijn hebben het momenteel niet makkelijk om vrijwilligerswerk te doen. Nochtans betekent vrijwilligerswerk een kans op maatschappelijke integratie, op het verrichten van nuttige taken in de maatschappij. In de verschillende uitkeringsstelsel gelden immers verschillende regels. In sommige gevallen mag men wel vrijwilligerswerk doen, maar moet eerst een enorme papierwinkel doorlopen worden om aan de slag te kunnen. Deze wet maakt vrijwilligerswerk mogelijk voor alle uitkeringsgerechtigden, zonder dat ze moeten inboeten op hun uitkering, voor zover de vastgestelde maximumbedragen voor vergoedingen niet overschreden worden. Het verrichten van vrijwilligerswerk is immers een recht: het gaat om niet-betaalde inzet, om maatschappelijke betrokkenheid en participatie. Vrijwilligerswerk staat niet gelijk aan onbetaalde arbeid: het biedt een meerwaarde voor iederéén.
2. Evaluatie In een advies van 1 februari 200620 wijst de Vlaamse Jeugdraad op het belang van een jeugdvriendelijke uitvoering van de wet. Vrijwillige inzet is belangrijk voor de vrijwilliger, de organisatie en de samenleving. Voor de jongere is vrijwilligerswerk ondermeer belangrijk om vaardigheden en sociale netwerken te ontwikkelen. Vrijwilligerswerk is voor de jonge vrijwilliger een instrument voor sociale erkenning en blijvende zelfontplooiing. Voor de vereniging of organisatie zijn vrijwilligers belangrijk, omdat ze beschikken over een specifieke motivatie en deskundigheid. Ze brengen problemen en knelpunten aan het licht die niet door beroepskrachten aangebracht worden. Vrijwilligerswerk is maatschappelijk kapitaal van een samenleving omdat het waarden als solidariteit, samenwerking en engagement in de kijker zet. Ook bouwt vrijwilligerswerk voort op solidariteit tussen mensen en de principes in een democratische samenleving. Met de wet betreffende de rechten van de vrijwilliger beoogde de wetgever het vrijwilligerswerk te erkennen door het formuleren van individuele rechten voor de vrijwilliger. De vraag is of en in welke mate de regeling van de rechtspositie van de vrijwilliger ook bijdraagt aan de maatschappelijke erkenning van het vrijwilligerswerk. Een rechtspositionele benadering van het vrijwilligerswerk verengt het debat over de sociale waarde van het vrijwilligerswerk tot een technisch vraagstuk waarbij het hanteren van de juiste technieken/vaardigheden tot de juiste effecten leidt zonder de vraag te stellen of het debat te openen over hoe we vrijwillig engagement in de samenleving kunnen ondersteunen. “Dit statuut vertelt niets over de maatschappelijke en sociale waarde van het vrijwilligerswerk en evenmin over zijn functie in de maatschappij als vorm van participatie of solidariteit.”21 Een tweede probleem met deze rechtspositionele benadering van het vrijwilligerswerk is dat met een strikte definitie de wet vrijwilligerswerk vernauwt tot het georganiseerd
19
Cijfers van 2006, in: Dropzone, tijdschrift voor lokaal Jeugdbeleid, jaargang 15, nr. 4. Vlaamse Jeugdraad, Advies over wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers en van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen, advies 06/05, 1 februari 2006. 21 Vlaamse Jeugdraad, Advies over het statuut van de vrijwilliger, 2 februari 2005. 20
9
maatschappelijk aanbod. Bepaalde vormen van vrijwillig engagement in de samenleving zoals bvb. vrijwillige inzet in de wijk, op het werk,… worden hiermee niet erkend. De wet betreffende de rechten van de vrijwilliger heeft een grote impact op het jeugdwerk. In het jeugdwerk zijn er duizenden vrijwilligers actief om kinderen en jongeren een leuke, zinvolle en aangename vrije tijd te bieden. Toenemende regelgeving zet vrijwilligersactiviteiten onder druk. Daarom pleit de Vlaamse Jeugdraad ervoor dat wetten die worden gestemd zo weinig mogelijk administratieve last veroorzaken. Wetten moeten ondersteunend werken en niet belastend. Verder wil de Vlaamse Jeugdraad erop wijzen dat informatie over de wet erg belangrijk is en dat deze vooral op tijd én op maat van jongeren dient te gebeuren. Volgens het Vlaams Steunpunt voor vrijwilligerswerk geeft de wet een goed aanknopingspunt om het vrijwilligersbeleid van een organisatie onder de loupe te nemen en bij te sturen. De wet legt absoluut niet op hoe een organisatie in de toekomst zal moeten omgaan met haar vrijwilligers. Daar staat de organisatie relatief vrij in zolang ze voldoet aan de informatie- en verzekeringsplicht. Toch geeft de wet een aantal aanzetten om een kwalitatief goed vrijwilligersbeleid op poten te zetten.22 De wet vraagt meer bepaald op een indirecte manier een investering van de organisatie. De organisatieplicht bvb. zet een organisatie aan na te denken over hun vrijwilligersbeleid: wat willen we met onze vrijwilligers?, Hoe gaan we om met onkostenvergoeding?, enz. 3. Vormingsinitiatieven In het kader van de bekendmaking van de wet werden vanuit verschillende hoeken vormingen opgezet, in het algemeen en voor organisaties die met jonge vrijwilligers werken in het bijzonder. Voor het vrijwilligerswerk door jongeren en jongerenorganisaties gebeurde dit oa vanuit de provinciale jeugddiensten ism de provinciale steunpunten vrijwilligerswerk. Het provinciaal Steunpunt vrijwilligerswerk West-Vlaanderen bvb. organiseerde het voorbije jaar meerdere informatiesessies. Dit steunpunt legde tevens een lijst aan van personen die bereid zijn een infosessie te verzorgen voor geïnteresseerden. Dit werken met lesgevers heeft navolging gekregen in Brussel, Vlaams-Brabant Antwerpen en Oost-Vlaanderen. Aan deze infosessies namen ook jongeren deel. Daarnaast werden brochures uitgebracht en op verschillende websites zijn laagdrempelige infoteksten opgenomen mbt. de wet (vb. onder de vorm van veelgestelde vragen). Hieronder geven we een niet-exhaustieve lijst van vormingsinitiatieven weer, specifiek gericht naar jongeren: •
Op dinsdag 20 juni 2006 organiseerde JES (Jeugd en Stad) vzw, een organisatie die jeugdwerkingen in de steden ondersteunt, ism het Punt (Steunpunt Vrijwilligerswerk Brussel) de vorming ‘jongeren strikken voor vrijwilligerswerk’.
•
de Vlaamse Jeugdraad heeft aan een aantal provinciale jeugdraden de nieuwe wet op het statuut van de vrijwilliger toegelicht.
•
JAVI heeft een videoreportage gemaakt over verzekeringen en aansprakelijkheid.23
22
Hambach, E., De nieuwe wet, een aanzet tot een beter beleid?, tACTIEF, Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk, 23(19): 10-13. 23 JAVI is een jeugdorganisatie die samen met een grote ploeg vrijwillige reporters videoreportages draait over thema’s die kinderen en jongeren bezig houden. Zie: http://www.javi.tv.
10
•
Vanuit het Steunpunt Jeugd is er in maart 2007 een vorming gepland
II. De vrijwillige dienst bij de ontwikkelingssamenwerking (VDOS)24 De VDOS25 werd opgericht bij de programmawet van 27 december 2005. Het project kwam er na de tsoenami-ramp en de solidariteitsimpuls van de bevolking in het algemeen en de jeugd in het bijzonder. Net zoals de wet inzake de rechten van de vrijwilligers is de vrijwillige dienst bij de ontwikkelingssamenwerking een federaal initiatief dat zich ook richt tot jongeren in Vlaanderen. De doelstellingen van de VDOS zijn drieledig: •
Een antwoord bieden op het gevoel van solidariteit van de jongeren door te zorgen voor een structuur en een degelijke begeleiding waarin ze hun diensten ter beschikking kunnen stellen van ontwikkelingslanden.
•
Jongeren de kans geven om een eerste professionele ervaring op te doen in de sector van de ontwikkelingssamenwerking op het terrein en zo op termijn bijdragen tot een nieuwe generatie coöperanten.
•
Bijdragen tot de sensibilisering van de Belgische bevolking voor ontwikkelingssamenwerking via de ervaringen van de vrijwilligers op het terrein. Het uitsturen van jongeren met uiteenlopende achtergronden en met verschillende profielen heeft als doel het onderlinge begrip tussen de verschillende volkeren te bevorderen.
Wie zich kandidaat wil stellen voor de VDOS moet beantwoorden aan een aantal toelatingsvoorwaarden. De kandidaten moeten een minimumleeftijd hebben van 20 jaar en een maximumleeftijd van 30 jaar. Na een selectieproef dienen de kandidaten een opleiding te volgen georganiseerd door de Belgische Technische Coöperatie (BTC), het Belgisch agentschap voor ontwikkelingssamenwerking. De duur van de vrijwillige dienst is minstens één jaar en maximum drie jaar. De dienst zal worden uitgevoerd in één van de 18 partnerlanden26 van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. De vrijwilligers worden ingeschakeld in projecten/programma’s die door de BTC worden uitgevoerd. In een later stadium kunnen de vrijwilligers ook ter beschikking worden gesteld van de internationale partnerorganisaties van de multilaterale samenwerking en de NGO’s. Bij welke organisaties en wanneer dit mogelijk zal zijn, zal afhangen van het overleg met de betrokken instanties.
24
Bron: website van de Belgische Technische Coöperatie: http://www.btcctb.org/showpage.asp?iPageID=1316. In het kader van deze wet kunnen vrijwilligers een maandelijkse brutovergoeding ontvangen en worden zij aangeworven onder een arbeidscontract (cfr. infra). Men kan zich dus de vraag stellen in hoeverre deze wet de doelgroep van vrijwilligers dekt zoals bepaald in de definitie in de wet inzake de wet op de rechten van de vrijwilligers. Aangezien de overheid dit echter als vrijwilligerswerk beschouwd nemen we het op in dit rapport. 26 Afrika: Algerije, Benin, Burundi, Democratische Republiek Congo, Mali, Marokko, Mozambique, Niger, Oeganda, Rwanda, Senegal, Tanzania en Zuid-Afrika, en de Palestijnse gebieden; Azië: Vietnam; LatijnsAmerika: Bolivia, Ecuador en Peru. 25
11
Tijdens zijn vrijwillige dienst wordt de vrijwilliger begeleid door een ‘coach’. Dit is de verantwoordelijke voor het project/programma waar de vrijwilliger aangesteld wordt. De vrijwilliger werkt onder de directe verantwoordelijkheid van de coach in een verhouding die vergeleken kan worden met die van een stagiair ten opzichte van zijn stagemeester. In het algemeen bestaat de functie van de vrijwilliger uit de volgende taken: • •
• • • • •
• • •
Een administratieve en organisationele ondersteuning verschaffen aan de leiding van het project/programma; Bijdragen tot de uitvoering van de activiteiten van het project/programma. Deze activiteiten kunnen zich bevinden zowel op het niveau van de technische uitvoering als op het niveau van het beheer; technische ondersteuning en advies verschaffen aan het project/programma onder de verantwoordelijkheid en de leiding van de projectleider; bijdragen tot de documentatie, illustratie en institutionalisering van de ‘good practices’, de vormingen en de uitvoering van de projecten/programma’s; bijdragen tot de uitwisseling van expertise door deel te nemen aan seminaries, ontmoetingen, vergaderingen enz. en zelf vormingen te geven; bijdragen tot de zichtbaarheid van de interventie; participeren aan de analyse en evaluatie van de resultaten en de impact van de activiteiten, en feedback geven aan de leiding van het project/programma, de plaatselijke vertegenwoordiger en de verschillende partners; formuleren van voorstellen om het verloop van het project/programma en de integratie van de transversale thema’s te verbeteren; deelnemen aan de uitwisseling van kennis en ervaring met de andere vrijwilligers; uitvoeren van alle taken die door de projectleider worden gegeven.
De VDOS stelt maximaal 100 vrijwilligersposten ter beschikking. Ieder jaar zijn er twee vertrekmomenten. De eerste vrijwilligers werden begin oktober 2006 geselecteerd door de BTC. Vanaf november 2006 kunnen zij ingeschakeld worden in een project voor gouvernementele ontwikkelingssamenwerking. Van de 405 ontvankelijke kandidaten werden er 136 geselecteerd op basis van een schriftelijke test, waarvan er vervolgens 55 zijn overgebleven na mondelinge toets. Onder hen bevinden zich evenveel vrouwen als mannen waarvan een kleine meerderheid Franstalig is.27 De kandidaten die aan de voorwaarden voldoen, kunnen door de BTC worden aangeworven volgens een arbeidscontract overeenkomstig de Belgische wetgeving, waarbij het loon zal gebaseerd zijn op het gewaarborgde maandelijkse minimumloon. Gedurende de volledige duur van het contract genieten de vrijwilligers: 1. een maandelijkse brutovergoeding van 1234,20 €. Dit bedrag is gebonden aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van kracht op 1 september 2005; 2. een bijdrage voor de huisvestingskosten; 3. de betaling van de premies met betrekking tot de aansluiting tot de overzeese sociale zekerheid voor wat betreft de verzekeringen in verband met pensioenen, ziekte en gezondheidszorg; 4. ongevallen-, hospitalisatie- en repatriëringverzekering; 5. een bijdrage in de reis- en bagagetransportkosten om zich naar de toegewezen aanstellingsplaats te begeven en ervan terug te keren.
27
Perscommuniqué BTC 17 oktober 2006, “Vrijwillige dienst bij de ontwikkelingssamenwerking (VDOS). De eerste 29 jongeren staan klaar om uit te vliegen”.
12
Na de vrijwillige dienst wordt van de vrijwilliger verwacht dat hij/zij mee werkt aan de sensibilisering rond de thema's van de ontwikkelingssamenwerking, hetzij via een bijdrage aan bestaande sensibiliseringsactiviteiten, hetzij via een eigen sensibiliseringsinitiatief.
Objective 2: Make it easier for young people to carry out voluntary activities by removing existing obstacles. Q4: Which obstacles to volunteering do young people encounter? De obstakels voor vrijwilligerswerk (van jongeren) nemen uiteraard diverse vormen aan. We gaan hieronder op een aantal aspecten ervan in. Het is moeilijk om in te schatten wat de implicaties zijn van bijvoorbeeld de stijgende levensduurte en de invloed daarvan op het consumptiegedrag van jongeren. Studerende jongeren werken inderdaad meer dan vroeger maar dat heeft niet noodzakelijk een negatieve invloed op engagement als vrijwilliger. Een andere factor die regelmatig wordt vermeld is de invloed van het levenslang leren waarbij het streven naar schoolsucces andere engagementen in de weg zou zitten. Maar ook die invloed is zeker niet eenduidig. Er is in beperkte mate onderzoek gedaan naar de commercialisering van de leefwereld en hoe die een invloed uitoefent op de keuzes die jongeren maken. We gaan daar hieronder even op in. Een tweede aspect waar we de aandacht op willen vestigen, heeft te maken met de juridisering. De wet op het vrijwilligerswerk zorgt immers voor juridisering. Die juridisering – zou een aantal paradoxale neveneffecten kunnen hebben, naast de expliciete bedoeling om aan de vrijwilliger onder meer een grotere rechtszekerheid en rechtsbescherming te bieden. Men vreest soms dat juridisering zou kunnen leiden tot een aantal drempels naar / in het uitvoeren van vrijwilligerswerk. Het is evenwel te vroeg om de effecten van de wet te kunnen inschatten. We willen bovendien voorzichtigheid bepleiten in het gebruik van het concept drempels naar vrijwilligerswerk. In een aantal gevallen is er immers waarschijnlijk gewoon sprake van verschuivingen. Jongeren ondergaan de veranderingen van de samenleving niet als passieve subjecten – ze gaan actief om met de regels die in de samenleving worden gemaakt. Een aantal verschuivingen binnen het vrijwilligerswerk hebben gewoon te maken met veranderingen in de samenleving zonder dat ze noodzakelijkerwijs impliceren dat er (nieuwe drempels) zijn. We moeten immers vooral vaststellen dat jongeren zich massaal blijven inzetten voor vrijwilligerswerk en dat de trend op de korte termijn veeleer stijgend is. In een onderzoek naar de gevolgen van de commercialisering van de leefwereld van jongeren voor het vrijwilligerswerk in het jeugdwerk28 wordt onderzocht of deze commercialisering leidt tot een grotere nood aan geld bij jongeren. Resulteert commercialisering in een verhoogde participatie aan de arbeidsmarkt, en zijn jongeren, omwille van deze betaalde arbeid, steeds minder bereid om vrijwilligerswerk in het jeugdwerk uit te oefenen? Welke andere belemmeringen zijn er die beletten dat jongeren vrijwilliger in het jeugdwerk zijn?
28
Stevens, F.; De Groof, S.; Elchardus, M; Laurijssen, I. en Smits, W. (2006), ‘Het spanningsveld tussen het vrijwilligerswerk in het jeugdwerk en de commercialisering van de leefwereld van jongeren. Nieuwe analyses’, in opdracht van afdeling Beleid van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media, TOR2006/15. Dit onderzoek bestond uit drie delen: een literatuuronderzoek, secundaire analyses op bestaande databanken en een nieuw onderzoek waarbij een representatieve steekproef van 1353 jongeren tussen 18 en 23 jaar uit het Vlaams Gewest met een postenquête werden bevraagd.
13
Volgende drempels die een invloed hebben op het uitoefenen van vrijwilligerswerk worden beschreven: 1. veranderingen in de motivaties van vrijwilligers zelf De evolutie naar de zogenaamde ‘nieuwe vrijwilliger’29 doet zich ook voor in het jeugdwerk. Heel wat organiserende leden beschouwen redenen van ‘leefwereldverbreding’ en ‘verdieping’ (nieuwe vaardigheden opbouwen, in contact komen met nieuwe mensen, enz.) als motivatie voor vrijwilligerswerk. Toch blijft ook een zekere vorm van gemeenschapsvorming aan de basis liggen van vrijwilligerswerk in het jeugdwerk. Deze ‘nieuwe’ motieven hoeven niet noodzakelijk een drempel te vormen voor het vrijwilligerswerk in het jeugdwerk. Ze kunnen ook een troef zijn (bvb. Langer lid blijven van het jeugdwerk). 2. tijdsgebrek Tijdsgebrek wordt vaak als eerste reden aangegeven ter verklaring waarom jongeren niet deelnemen aan vrijwilligersactiviteiten. Drie op vier vrijwilligers geven aan dat ze wel eens een activiteit uit het jeugdwerk hebben gemist omdat het hen niet goed uitkwam in het kader van studies of werk. Drie op tien heeft om die reden wel eens een vorming overgeslagen. Het is meer bepaald de transitie naar het hoger onderwijs en vooral de transitie naar de arbeidsmarkt die een drempel vormen. Hoe vroeger jongeren deze twee stappen zetten, hoe vroeger ze stoppen met jeugdwerk. Eén op drie 18- tot 23-jarigen stopt definitief met het jeugdwerk in dezelfde periode als ze de stap naar het hoge onderwijs zetten. Eén op vier 18tot 23-jarigen stopt definitief met het jeugdwerk in de periode dat ze zich integreren op de arbeidsmarkt. Ook de cumulatie van activiteiten in de vrije tijd leidt wordt aangehaald als bron voor tijdsgebrek om aan vrijwilligerswerk te doen (slapen, televisie kijken, sporten, lezen,…) 3. de rol van het onderwijs In het buitenland verklaart men de verhoogde arbeidsmarktparticipatie onder studenten vooral aan de hand van het feit dat studenten in toenemende mate zelf moeten instaan voor de financiering van hun studies. In Vlaanderen neemt dit fenomeen vooralsnog geen hoge vlucht: slechts drie procent van de studeren staan zelf in voor de betaling van hun studiekost, vijftien procent betaald mee aan de financiering van hun studies. Mocht dit systeem zich uitbreiden (zoals in andere landen) schuilt hierin een potentieel gevaar dat deze studerenden een langere periode werken dan studerenden die niet meebetalen aan hun studies. Deze scholieren en studenten participeren minder vaak aan het jeugdwerk en nemen iets minder vaak vrijwilligerswerk op. 4. de rol van het sociaal netwerk Het voorbeeld van anderen uit de directe omgeving is bevorderlijk voor het opnemen van vrijwilligerswerk. Veertig procent van de vrijwilligers in het jeugdwerk heeft ouders die vrijwilligerswerk in het jeugdwerk doen of gedaan hebben. Vooral het voorbeeld van beste vrienden en zus(sen) en/of broer(s) heeft een belangrijke impact op het al dan niet opnemen van vrijwilligerswerk bij 18- tot 23-jarigen. 5. andere drempels Naast studie en werk worden een heleboel reden aangegeven om niet langer deel te nemen aan het jeugdwerk, die onder de noemer ‘er uit groeien’ kunnen worden gecatalogeerd. Het gaat onder meer over zicht te oud voelen, zich er niet langer thuis voelen, zich weinig verbonden weten met de andere leden ed. Ook de kosten van het jeugdwerk, de negatieve
29
Jongeren zouden niet langer aan vrijwilligerswerk doen uit traditionele, meer groepsgebonden motieven, maar eerder uit redenen van zelfontplooiing. Daarom nemen ze allerlei taken op die aansluiten bij hun eigen interesses. Dit vertaalt zich in kortlopende engagementen en eventueel zoekgedrag tussen verenigingen. Zie Stevens et.al., 2006.
14
druk die vrijwilligers ondervinden van leeftijdgenoten, een gebrek aan zelfvertrouwen, een geringe kennis van het jeugdwerk en het aanvoelen van een veranderende houding bij gebruikers en de ruimere maatschappij spelen een rol. 6. commercialisering van de leefwereld Hoewel commercialisering geen eenduidig begrip is blijkt noch uit de secundaire analyses van de vier databanken, noch in het huidig onderzoek dat betaald werk vrijwilligerswerk zou verdringen. Er is geen negatief verband tussen beiden, zelfs integendeel: jongeren die studentenarbeid verrichten zijn meer vrijwilliger in het jeugdwerk. Er is hier dus eerder sprake van de engagementshypothese: deelname aan een activiteit bevordert de participatie aan een andere. Dus niet alleen het verenigingsleven maar ook betaald werk maken onderdeel uit van een actieve levensstijl onder jongeren. Deze vaststellingen vinden we ook terug in de beschrijving van het karakter van het vrijwilligerswerk door het Jeugdonderzoeksplatform (JOP), op basis van twee onderzoeken30. Ontwikkelingen die vrijwilligerswerk beïnvloeden zijn: studiedruk, ontkerkelijking, toenemende individualisering en de combinatie van arbeid en huishouden31. Een tweede aspect waarop we de aandacht willen vestigen heeft dus te maken met de juridisering van een aantal aspecten van het verenigingsleven en het werken als vrijwilliger. De wet op het vrijwilligerswerk zelf heeft een aantal gevolgen. De informatieplicht enerzijds, de regeling van de burgerlijke aansprakelijkheid anderzijds verzwaren de administratieve last voor de organisatie en voor kleinschalige organisaties dus soms ook voor de vrijwilligers in de organisatie. Globaal bevat de wet wel duidelijk een verbetering. Belangrijk blijft evenwel ook een jeugdvriendelijke uitvoering van de wet zelf. Daarnaast is er vanuit het verenigingsleven en het jeugdwerk in het bijzonder ook aandacht gevraagd voor een aantal aspecten die vooral ook weer te maken hebben met onbedoelde drempels die het voor jongeren moeilijker maken om zich vrijwillig in te zetten in hun vrije tijd. Door de groeiende wetgeving op allerlei terreinen wordt het steeds moeilijker om in diverse soorten jeugdwerk jonge vrijwilligers te motiveren. Jeugdhuizen en jeugdverenigingen worden door de wetgever op gelijke voet geplaatst met allerhande commerciële motieven en moeten dus in bepaalde gevallen aan dezelfde voorwaarden voldoen inzake milieuwetgeving, auteursrechten, regelgeving rond veiligheid en gezondheid … naast tal van andere regels. De VFJ klaagde bvb. aan dat de vaste kosten voor de uitbating van een jeugdhuis op 10 jaar tijd zijn verdrievoudigd. Er is hier duidelijk sprake van een spanningsveld waarbij de wetgever aan de ene kant al dan niet uitzonderingen voorziet voor de voorzieningen voor jeugdigen. Het gelijk behandelen van voorzieningen voor jeugdigen – vzw’s of feitelijke verenigingen – met commerciële organisaties leidt ertoe dat door de toenemende regelgeving een grotere financiële en administratieve rompslomp ontstaat waarbij vrijwilligers gemakkelijker dreigen af te haken. Een ander aspect van de juridisering is een toenemende neiging in de samenleving om de aansprakelijkheid van de leiding – meestal ook vrijwilligers - bij jeugdbewegingen voor een
30
Goedseels, E.; Vettenburg, N. & Walgrave, L. (2000) ‘Vrienden en vrije tijd’, in H. De Witte; J. Hooge & L. Walgrave (Reds.), ‘Jongeren in Vlaanderen: gemeten en geteld. 12- tot 18-jarigen over hun leefwereld en toekomst’ (p.149-183) Leuven: Universitaire Pers. Smits, W. (2004) ‘Maatschappelijke participatie van jongeren. Bewegen in de vrijetijds- , sociale en culturele ruimte. Eindverslag van het PBO 99A/14/85’ Onuitgegeven onderzoeksrapport, VUB, Onderzoeksgroep TOR. 31 Vettenburg, N.; Elchardus, M. en Walgrave, L. (2006) ‘Jongeren van nu en straks. Overzicht en synthese van recent jeugdonderzoek in Vlaanderen’ , Lannoocampus.
15
rechtbank te brengen. In een aantal gevallen heeft de rechter de aansprakelijkheid mede bij de jeugdbeweging gelegd. Dit leidt er uiteraard toe dat mensen worden afgeschrikt om zich te engageren. Vrijwilligerswerk moet ook voor de vrijwilliger zelf een intrinsiek motiverende bezigheid blijven. Ondanks het bestaan en de beschrijving van deze drempels blijkt uit de APS-survey dat het aantal 18 tot 24 jarigen dat zich onbetaald als vrijwilliger inzet in Vlaanderen stijgt: van 17,4% in 2002 naar 24,0% in 2005.32 Het vrijwilligerswerk zit in het algemeen in de lift maar stijgt volgens die APS-survey zowel absoluut als relatief wel het sterkst bij jongeren.
Onbetaald vrijwilligerswerk in de Vlaamse Gemeenschap, naar leeftijd (%) 2002 2005 16-24* 25-34 35-44 45-54 55-64 65+** Totaal
23,0 12,3 17,3 25,7 23,2 15,5 19,1
17,4 12,6 16,2 23,3 20,3 9,1 16,1
Objective 3: Promote voluntary activities with a view to reinforcing young people’s solidarity and engagement as responsible citizens Q5: How are these difficulties tackled? In wat volgt leggen we de nadruk op hoe binnen het verenigingsleven en het jeugdwerkbeleid pogingen ondernomen worden om werk te maken van een aantal hinderpalen. Vanuit een meer integrale benadering van het beleid – vanuit een brede kijk op jeugdbeleid – vallen zowel soms positieve als negatieve beleidsmaatregelen te signaleren voor de vrijwilligersactiviteiten van jongeren. Laat ons bij wijze van illustratie – niet vanuit een streven naar volledigheid – van beide een voorbeeld geven. De recente maatregelen die de jobarbeid van studenten vergemakkelijkt – een maatregel in de sociale zekerheid dus, zou wel eens een hinderpaal voor vrijwilligerswerk door jongeren kunnen inhouden. Het afschaffen van de verplichting om telkens opnieuw toelating te vragen aan het gemeentebestuur voor een activiteit die geld in het laatje moet brengen (ambulante handel) van de jeugdbeweging is een voorbeeld van een maatregel die het gemakkelijker maken voor het jeugdwerk en de vrijwilligers binnen dat jeugdwerk. Een integraal (jeugd)beleid rond de inzet van vrijwilligers wordt dus zeker nog niet systematisch gevoerd. De Vlaamse en de federale overheid hebben de jongste jaren meer aandacht voor de kwaliteit van de regelgeving en voor de beperking van de hoeveelheid regelgeving. Er is op federaal niveau een staatssecretaris voor administratieve vereenvoudiging in het leven geroepen. Op Vlaams niveau is er een gelijkaardig initiatief vanuit de minister van bestuurszaken in samenwerking met de minister voor cultuur en jeugd specifiek voor het verenigingsleven.
32
http://aps.vlaanderen.be/statistiek/cijfers/welzijn/vrijwilligers/vrijwilligerswerk.xls.
16
Beide initiatieven proberen ook om de burger zelf vanuit zijn/haar ervaring met administratieve overlast en ingewikkelde regelgeving te laten participeren aan de vereenvoudiging van wetten en decreten. In samenwerking met heel wat partners is de website www.samenvereenvoudigen.be in het leven geroepen waarbij van 25 oktober 2006 tot 28 februari specifiek aan vrijwilligers gevraagd worden naar suggesties voor administratieve vereenvoudiging. In 2007 wil men dan een prioriteit maken van de vermindering, vereenvoudiging en vooral de verbetering van de regels voor het verenigingsleven en de vrijwilligers. Er is ook promotiemateriaal ontwikkeld waarmee organisaties naar hun achterban promotie kunnen voeren om te participeren aan deze actie. Aan de andere kant is er het streven om de planlast bij het maken van een jeugdbeleidsplan vereenvoudigen en bij het maken van beleidsplannen van erkende organisaties te vereenvoudigen. Het huidige decreet op het lokaal jeugdwerk is al bijgestuurd vanuit dit perspectief – de zgn. verantwoordingsnota heeft onder meer de bedoeling om de administratieve werklast te verminderen. Op dit moment ligt in het parlement bovendien een nieuwe versie van het decreet voor waarvan het onder meer het verminderen van de planlast één van de doelstellingen is. Daarnaast streeft de Vlaamse overheid ook uitdrukkelijk naar samenwerking tussen het verenigingsleven – waaronder de jeugdsector – en de overheid. Daartoe werd ook een charter afgesloten tussen de Vlaamse overheid en de verenigde verenigingen. Dit Charter is ondertekend door de Vlaamse regering en Verenigde Verenigingen, die als representatieve structuur optreedt namens het verenigingsleven in Vlaanderen dat bestaat uit burgers die zich verenigen om - onafhankelijk tegen over de markt en de overheid – gemeenschappelijke doelstellingen na te streven. Verenigingen vervullen vier belangrijke maatschappelijke taken. Zij verenigen mensen, bieden emancipatiekansen en dragen op die manier bij tot maatschappelijke betrokkenheid en, sociale cohesie en integratie. Zij geven mensen een geïnformeerde stem en laten de burgers participeren aan het beleid van de overheid en wegen op belangrijke maatschappelijke actoren en instellingen zoals de markt en de media. Zij geven de burgers ook effectief invloed op het beleid en willen dat beleid op basis van hun eigen ervaring en expertise inspireren, helpen doeltreffend en efficiënt te zijn. Zij geven tenslotte mee gestalte aan de uitvoering van het beleid via eigen initiatieven, al dan niet in partnerschap met de overheid. Deze activiteiten van verenigingen creëren mede een draagvlak voor het beleid en verdiepen de democratische processen in de samenleving. Het Charter is een startpunt in het verder ontwikkelen van de samenwerking tussen verenigingsleven en overheid op basis van gedeelde waarden en wederzijds respect. Beide partijen erkennen via het Charter de nood aan het bestendigen van een wederzijdse dialoog en samenwerking in de samenleving. Het document benadrukt de wil tot het aangaan van formele en transparante relaties tussen beide partijen. De overheid erkent de specifieke en onafhankelijke rol en de bijdrage van het verenigingsleven in de diverse beleidsdomeinen van de samenleving. Het verenigingsleven verbindt er zich toe haar maatschappelijke taak op te nemen met respect voor de democratische basiswaarden en dit op een manier die deze waarden verdiept en verspreidt. Het Charter bevat vier onderdelen. Het definieert de gedeelde principes tussen overheid en verenigingsleven. Het bevat vervolgens een opsomming van de engagementen aangegaan door enerzijds de Vlaamse overheid en anderzijds het verenigingsleven. Tot slot beschrijft het de bepalingen inzake de opvolging, evaluatie en gedragenheid van de overeenkomst. Beide partijen gaan daartoe een reeks engagementen aan. De overheid engageert zich tot:
17
-
-
-
Het bevorderen en ondersteunen van het verenigingsleven en het vrijwilligerswerk. Dit komt tot uiting in een nog betere participatie aan het verenigingsleven, een erkenning van de waarde van het verenigingsleven als krachtige leeromgeving; het verzekeren van continuïteit en openheid in de regelgeving en een vereenvoudiging van de regelgeving. Het mogelijk maken van actieve burgerbetrokkenheid bij de democratische en politieke processen. Dit komt tot uiting in een participatief beleid gestoeld op identificeerbare participatie, inspraakprocedures en duidelijke spelregels ter zake. Het bevorderen van integratie en diversiteit in alle maatschappelijke domeinen. Dit komt tot uiting in de aandacht voor gelijke kansen, toegankelijkheid, diversiteit en multiculturaliteit in het beleid en in de steun voor de inspanningen van het verenigingsleven hiervoor. Het versterken van de samenwerking tussen verenigingen en overheid voor beleidsuitvoerende taken. Dit komt tot uiting in steun aan initiatieven van het verenigingsleven en het erkennen en vrijwaren van de taakstelling van het verenigingsleven inzake sociaal, cultureel en sportief aanbod.
Het verenigingsleven engageert zich tot: -
-
-
-
Het ondersteunen en bevorderen van actief burgerschap. Dit komt tot uiting in vorming en omkadering van participatieprocessen en in een democratische werking van de verenigingen zelf. Dit komt tevens tot uiting in de wijze waarop verenigingen op eigen initiatief of dat van de overheid - participeren aan beleidsvoorbereidende en beleidsuitvoerende processen. Het bevorderen van sociale cohesie en integratie. Dit komt tot uiting in het oplossingsgericht werken aan de wijze waarop mensen samenlevingsproblemen, veiligheid en onveiligheid beleven door gemeenschapsopbouw en de acties die het verenigingsleven onderneemt ter bevordering van de participatie aan het verenigingsleven en het vrijwilligerswerk. Het stimuleren van diversiteit. Dit komt tot uiting in de toegankelijkheid van de werking en openheid van de structuren van het verenigingsleven voor mensen en groepen, in de samenwerking tussen de organisaties van verschillende groepen en in verspreiding van deskundigheid. Het bevorderen van het verenigingsleven als leerplek. Dit komt tot uiting in de aandacht voor vorming en begeleiding van vrijwilligers. Last but not least, vloeit indirecte steun en erkenning voor het vrijwilligerswerk van jongeren ook voort uit de beslissing om de bijdragen die ouders betalen voor jeugden sportkampen fiscaal aftrekbaar te maken. Deze kampen worden immers vaak gedragen door de inzet van vele vrijwilligers. Paradoxaal genoeg leidt dit ook tot een stijging van de administratieve last voor het jeugdwerk – zij moeten nu immers ook deelnameattesten uitreiken.
Q6: How was the volunteering of young people in your country promoted during the past two years? Tal van initiatieven werden de voorbije twee jaar ondernomen ter promotie van het vrijwilligerswerk. Het gaat overwegend om algemene initiatieven, niet specifiek gericht op vrijwilligeractiviteiten door jongeren. We verwijzen naar Q2 voor wat betreft wetgevende initiatieven en de bekendmaking ervan ter promotie van het vrijwilligerswerk. Andere initiatieven waren oa.:
18
•
De Pluim33: De Pluim is een initiatief van de Koning Boudewijnstichting en de tien Vlaamse regionale TV-omroepen. Het kwam tot stand in het kader van het Platform van Sociale Samenhang en dank zij de steun van de Nationale Loterij. Al wie zich belangeloos inzet voor een open en aangename samenleving komt in aanmerking voor een pluim. De uiteindelijke verkozen Pluim ontvangt 2.000 euro, maar vooral aandacht van media en publiek. De vier overige genomineerden ontvangen elk 500 euro. De Koning Boudewijnstichting lanceert vanaf 11 september 2006 voor de derde keer de actie De Pluim.
•
De Week van de Vrijwilliger: De Week van de Vrijwilliger is een jaarlijks weerkerend piekmoment ter promotie van het vrijwilligerswerk in Vlaanderen. Tijdens deze week wordt er extra aandacht gevraagd voor het vrijwilligerswerk en wordt er een studiedag georganiseerd om het werkveld te ondersteunen. Traditioneel valt de Week van de Vrijwilligers de eerste week van maart. In 2004 had de studiedag tijdens de Week van de Vrijwilliger als thema “Erkenning van verworven competentie, in 2005 “Vrijwilligers en Verzekeringen, en in 2006 ging de studiedag over de wet betreffende de rechten van de vrijwilliger.
•
Kom uit uw Kot34: Kom uit uw Kot is een campagne van de Verenigde Verenigingen (zie Q5) een samenwerkingsverband van honderden verenigingen in Vlaanderen, waaronder tal van jeugdorganisaties. Hoewel niet expliciet gericht op het vrijwilligerswerk, wil deze campagne de sociale samenhang bevorderen en participatie op lokaal vlak stimuleren via acties en activiteiten, en draagt ze aldus indirect bij tot de promotie van het vrijwilligerswerk in Vlaanderen.
•
Vrijwilligersbeurs: Een aantal provincies organiseerden de voorbije jaren een Vrijwilligersbeurs. Tijdens zo een beurs stellen alle vrijwilligersorganisaties van de provincie zich voor aan kandidaat vrijwilligers. Het Steunpunt Vrijwilligerswerk Vlaams-Brabant en vrijwilligersorganisaties uit de regio organiseerden op 4 maart 2006 een vrijwilligersbeurs onder de titel “Hak de knoop door”. Ook de andere provinciale steunpunten vrijwilligerswerk namen gelijkaardige initiatieven.
•
Dag van de Jeugdbeweging35 is een ondersteunend initiatief dat zich expliciet naar jongeren en jeugdwerk richt: jaarlijks slaan de jeugdbewegingen de handen in elkaar om de jeugdbeweging in beeld te brengen. Zowel provinciaal als lokaal worden tal van acties op het getouw gezet om de kracht van de jeugdbeweging in de kijker te zetten.
Objective 4: Recognise voluntary activities of young people with a view to acknowledging the value of their personal skills thus acquired and their engagement for society and the role that voluntary activities play in terms of facilitating the transition from education to work and adult life Q7: What was done to enhance the recognition of voluntary activities of young people? Erkenning van niet-formeel leren in het algemeen en competenties opgedaan in het vrijwilligerswerk in het bijzonder is een actueel discussiepunt in de context van levenslang
33
http://www.depluim.be. http://www.komuituwkot.be. 35 http://www.jeugdbeweging.org. 34
19
leren. Deze aandacht kadert in de Lissabondoelstellingen. In maart 2000 tekende de Europese Raad in Lissabon een algemene strategie uit om tegen 2010 van Europa “de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken die in staat is tot duurzame groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang”. Hiertoe werden de zogenaamde Lissabondoelstellingen opgesteld. Vlaanderen onderschreef de doelstellingen en vertaalde ze in november 2001 in het Pact van Vilvoorde. In dit pact formuleerden de Vlaamse regering en de sociale partners 21 doelstellingen voor de 21e eeuw. Deze discussie situeert zich aldus in een Europees project, waarbij in de concrete uitwerking van het competentiebegrip (begrepen als de integratie van kennis, vaardigheden en attitudes) een verschuiving beoogd wordt van beroepsgerichte competenties naar bredere competenties, ook wel ‘sleutelcompetenties’ genoemd. De erkenning van verworven competenties (EVC) gaat om de toekenning van een civiel effect aan de erkenning van competenties, d.w.z. het toekennen van een bepaalde status en rechten. Het Vlaamse beleidsdebat over EVC heeft een summatieve en een formatieve functie. De summatieve functie wijst erop dat EVC de toegang tot jobs of tot bepaalde opleidingen kan vergemakkelijken. De formatieve functie is gericht op de persoonlijke ontwikkeling en de ondersteuning van het leerproces van individuen, m.n. via EVC is een zorgvuldige inschatting mogelijke van verworven competenties en aspiraties, hetgeen burgers ondersteunt bij de verdere ontwikkeling van hun levensloopbaan. EVC wordt in Vlaanderen vnl. opgenomen in pilootprojecten, ondersteund door DIVA (Dienst Informatie Vorming en Afstemming van de Vlaamse Gemeenschap, momenteel aan het herstructureren naar DIVA vzw met het accent op beleidsuitvoering)36. In het verleden ondersteunde DIVA twee keer 5 pilootprojecten (2003; 2003-2004); waaronder o.m. het project EVC voor bestuursvrijwilligers; met als afsluiter de Vlaamse EVC-dag van 28 april 2005. De website www.wordwatjewil.be, ontworpen door DIVA vzw geeft een overzicht van door de Vlaamse overheid gesubsidieerde opleidings- en vormingsaanbieders, cursus- en opleidingscentra en bevat een stageforum. Het Steunpunt Jeugd en JINT vzw organiseerden op 10 juni 2005 een studiereis naar Nederland en bezocht meerdere (piloot)projecten inzake erkenning van niet-formeel leren, zoals o.m. het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt, Scouting Gelderland, Steunpunt Scouting Overrijssel, Ecommovation en het CH-Q-model, NIZW / Civiq en het Kenniscentrum EVC. In opvolging van deze studiereis werden in Vlaanderen meerdere initiatieven genomen, die momenteel in de sector grondig bediscussieerd worden -
Het Steunpunt Jeugd organiseerde samen met de strategische cel onderwijs van de stad Antwerpen en Levanto een studiedag, waarop ervaringen van Scouting Gelderland en het CHQ model toegelicht werden voor een ruimer publiek. In opvolging van deze studiedag organiseert Levanto een CHQ training in Antwerpen.
-
Met ESF-middelen ontwikkelde Jeugd en Stad vzw het c-stick project, met het oog op het ontwikkelen van een digitale portfolio. VFJ vertaalt de cursus hoofdanimator in competenties; Jeugd en Stad doet dit voor de cursus animator.
-
Een projectgroep van studenten van de KULeuven heeft ism VFJ een aantal jeugdhuizen doorgelicht, vanuit de vraagstelling “wat leer je als je een paar jaar actief bent in een jeugdhuis?
36 De opdracht van DIVA vzw wordt omschreven als ‘Afstemming en samenwerking tussen de publieke opleidingsverstrekkers met het oog op een verhoging van de participatie van volwassenen aan levenslang en levensbreed leren.’, cf. http://diva.vlaanderen.be.
20
-
In het project Wacker werken meerdere organisaties samen (o.a. VFJ, JES, Kids vzw) en gaan na hoe hun werking vertaald kan worden in competenties en op welke manier deze ingeschakeld kunnen worden in de jongerencompetentiecentra van de stad.
-
Het Platform Kadervorming van het Steunpunt Jeugd heeft een ontwerp gemaakt om een modulering van alle kadervormingen te ontwikkelen met leerdoelen geclusterd per kadervorming, met het oog op EVC. Het betreft een eerste ontwerp dat momenteel ter discussie voorligt in de sector. Dit ontwerp werd op 22 november 2006 op een studiedag toegelicht. Volgende vragen kwamen aan bod: Hoe kunnen we de kwaliteit van de kadervorming verhogen? Hoe kunnen we de maatschappelijke erkenning voor alle vorming en kadervorming in het jeugdwerk versterken? Hoe kunnen we het leerproces van jongeren verbeteren? Hoe kunnen we onze vorming en kadervorming positioneren in het debat en de ontwikkelingen rond levenslang leren en ‘Eerder Verworven Competenties’? Verder diende het steunpunt Jeugd een project in bij onderwijs, waarin getracht zal worden na te gaan hoe de ontwikkelen mbt EVC in het jeugdwerk zich verhouden tot de Vlaamse Kwalificatiestructuur.
In het sociaal-cultureel volwassenenwerk in Vlaanderen werd op initiatief van SoCiuS op 10 november 2005 een EVC-consultatiemoment gehouden met het oog op het ontwerpen en bediscussiëren van een visietekst “EVC in het sociaal-cultureel werk’, waarin ook het jeugdwerk betrokken werd. In deze visietekst is de eigen positie van het sociaal-cultureel werk met betrekking tot EVC voorwerp van discussie. De visietekst en de discussie daarover is illustratief voor de discussies inzake EVC en jeugdwerk. Uitgangspunt in de visietekst van het volwassenenwerk is drievoudig37: de valorisering van competenties die in het sociaal-cultureel werk verworven zijn geen afbreuk mag doen aan de specificiteit van leren in de sector (m.n. het verwerven van competenties in functie van de arbeidsmarkt of opleiding kan geen doel op zich zijn, doch wel een gunstig neveneffect) - EVC niet mag leiden tot de formalisering van niet-formele leerprocessen - de visie op EVC vanuit het sociaal-cultureel werk staat niet los van de ontwikkelingen inzake EVC in andere sectoren. Vanuit de vaststelling dat het denken over EVC in Vlaanderen eenzijdig focust op de summatieve functie, m.n. de gerichtheid op de arbeidsmarkt en opleiding, wenst het sociaalcultureel volwassenenwerk het formatieve spoor (gerichtheid op participatie en ontplooiing) verder te concretiseren, meer bepaald door de uitreiking van leerbewijzen, competentiebewijzen en functiebewijzen, opgenomen in een ‘leerboekje’ (m.n. een middel om alle bewijzen verworven in een niet-formele en informele context in een coherent geheel te integreren). Het leerboekje zoals momenteel gebruikt in Finland en Slovenië was hiervoor een inspiratiebron. -
Deze eigen visie op EVC, ontwikkeld na consultatie van diverse socio-culturele organisaties, geeft het sociaal-cultureel volwassenenwerk een stem in dit actuele debat in het algemeen en is een vorm van (h)erkenning van het vrijwilligerswerk als niet-formele leercontext in het bijzonder. Doch tegelijk bestaat het risico dat de uitwerking van deze instrumenten de maatschappelijke analyse verhult die de ontwikkelingen naar EVC en levenslang leren eigenlijk inhouden. Het sociaal-cultureel volwassenenwerk kan EVC immers zien als een interne aangelegenheid, en de nadruk leggen op het optimaliseren van de erkenning van leerervaringen van “hun doelgroep”, opgedaan in “hun sector”. Dit tracht de visie ongetwijfeld te doen, door te investeren in de uitwerking van een tweesporenbeleid, de ontwikkeling van
37
Verhoeven, S., De Blende, H. & Leenknegt, R. (2006). Erkennen van verworven competenties in het sociaalcultureel werk. Visietekst. Brussel: SoCiuS.
21
leer-, competentie- en functiebewijzen en het ontwerpen van een leerboekje. Het sociaalcultureel volwassenenwerk kan EVC ook zien als een externe aangelegenheid. Dit betekent dat een visie op EVC aandacht vraagt voor het maatschappelijk streven naar een grotere gelijkheid van leerkansen, ook opgedaan in het vrijwilligerswerk, in hoofde van elk individu. EVC is immers geen doel op zichzelf, maar een middel voor eenieder in de realisatie van gelijke leerkansen en in de erkenning van leerervaringen, waar ook verworven. Het realiseren van deze rol als actor in de brede EVC-discussie vormt een uitdaging voor de toekomst. Het sociaal-cultureel werk is immers een partner die het EVC-verhaal ook zelf mee vormgeeft en construeert. Dit betekent dat een visie van het sociaal-cultureel werk op EVC precies een aanzet kan zijn tot confrontatie tussen allerlei vormen van opleiding, vorming en training onderling, en dus ook tot confrontatie tussen de sectoren sociaal-cultureel werk (en vrijwilligerswerk), onderwijs en arbeid. Zo’n confrontatie biedt inspiratie om het verkavelde educatieve aanbod te hertekenen, rekening houdend met een diversiteit aan leerervaringen van mensen. Dan pas kunnen barrières tussen diverse opleidingscircuits, vormingscircuits en arbeidsmarkten, waarin mensen selectief terechtkomen en die vaak door de organisatie van ons aanbod zelf in stand gehouden worden, afgebroken worden. Vlaanderen is verder medevormgever in drie Europese ontwikkelingen, m.n. de ontwikkeling van de European Portfolio for Youth Leaders and Youth Workers, de ontwikkeling van het Europass-project, gebaseerd op de resolutie van Europa inzake de erkenning en waardering van niet-formeel en informeel leren (2006/C 168/01) en de Youth Pass. Europass helpt o.m. jongeren om hun vaardigheden en kwalificaties duidelijk te maken opeen Europees forum, met het ook op het werken en/of studeren in Europa. Hiertoe vullen jongeren twee documenten is: een Europass Curriculum Vitae en een Europass Taalpaspoort; organisaties vullen een Europass Certificaatsupplement, een Europass Diplomasupplement en een document inzake Europass Mobiliteit in. In Vlaanderen worden deze ontwikkelingen opgevolgd door NEC (Nationaal Europass Centrum Vlaanderen).38 De Europese Jeugdportfolio is ontwikkeld op initiatief van de Council of Europe en beoogt de herkenning te bevorderen van competenties opgedaan in het jeugdwerk. Er werd een ‘draft-portfolio’ opgemaakt en uitgetest; de portfolio zal officieel gelanceerd worden in 2007. De portfolio wordt gezien als een instrument in hoofde van jeugdwerkers en jeugdleiders waarmee ze hun competenties kunnen beschrijven, gebaseerd op een set van Europese kwaliteitscriteria. In deze ontwikkeling zijn ook de criteria die in Vlaanderen gehanteerd worden voor het toekennen van attesten aan jeugdwerkers (kadervorming) een inspiratiebron. Tot slot wordt binnen het programma Jeugd / Youth in action een Youth Pass ontwikkeld, waarin aangegeven wordt wat jongeren in het jeugdwerk als begeleider en als deelnemer geleerd hebben. In 2007 zal de zogenaamde Commissie Doelstelling 47 een studiedag organiseren waarop deze drie Europese ontwikkelingen verder bekend gemaakt zullen worden in het Vlaamse jeugdwerklandschap. Q8: Were the common objectives useful? Did they help to enhance the voluntary activities of young people? De gemeenschappelijke doelstellingen bieden de mogelijkheid om een feitelijke stand van zaken (kwantitatief en kwalitatief) op te maken per lidstaat en om evoluties in de richting van de gemeenschappelijke doelstellingen per lidstaat te beschrijven en te evalueren. De gemeenschappelijke doelstellingen maken een vergelijking van situaties over de lidstaten heen mogelijk; deze vergelijkingen zijn noodzakelijk en leerrijk. De gemeenschappelijke doelstellingen zijn in Vlaanderen relevant voor het bevorderen van vrijwilligersactiviteiten van jongeren in de jeugdsector, doch pogingen tot verruiming naar vrijwilligersactiviteiten van jongeren in andere sectoren zijn niet evident.
38
http://www.europass-vlaanderen.be/
22
Het jeugdwerk in Vlaanderen is sterk uitgebouwd en deze aandacht wordt ook opgepikt in de Europese ontwikkelingen. De gemeenschappelijke doelstellingen werken stimulerend voor het Vlaams beleid ter ondersteuning van vrijwilligersactiviteiten van jongeren. Tevens krijgen de gemeenschappelijke doelstellingen, doordat ze opgenomen worden in het Vlaams Jeugdbeleidsplan ook een breder draagvlak. Deze ontwikkelingen maken ook dat Vlaanderen niet altijd voldoende uitdagingen vindt in de gemeenschappelijke doelstellingen. Q9: Which actions were taken in order to identify existing knowledge on the voluntary activities of young people at national, regional and local level? Het jeugdonderzoek in Vlaanderen verloopt weinig systematisch en weinig interdisciplinair, en wordt voornamelijk opgezet vanuit een zaakwaarnemerstandpunt, m.n. jeugdonderzoek wordt opgezet vanuit het perspectief en probleemdefinities van volwassenen (o.m. jeugdbegeleiders en politici). Op initiatief van de Vlaamse Minister van Jeugd werd in het voorjaar 2003 het jeugdonderzoeksplatform (JOP) opgericht, met als belangrijkste taken het inventariseren, analyseren en synthetiseren van jeugdonderzoek, het opzetten van een jeugdmonitor en het uitbouwen van een platformfunctie. Het JOP houdt een databank bij over jeugdonderzoek (www.jeugdonderzoeksplatform.be) en publiceerde in 2006 een overzicht van het jeugdonderzoek in de periode 2000-2005.39 Uit dit overzicht komt naar voren dat vrijwilligerswerk van jongeren in Vlaanderen overwegend omschreven wordt als ‘participatie aan het verenigingsleven’, m.n. jeugdwerk, maar ook milieuverenigingen, derdewereldorganisaties, mensenrechtenorganisaties, wijkwerkingen, vredesorganisaties, antiracistische verenigingen (Vettenburg, e.a., 2006: 176). Participatie aan het verenigingsleven wordt overwegend geoperationaliseerd in termen van ‘lidmaatschap aan één of meerdere verenigingen’. Door de verschillende manier van bevragen en verwerken is een vergelijking van de resultaten niet evident.40 De voorbije twee jaar werd een onderzoek naar het spanningsveld tussen vrijwilligerswerk in het jeugdwerk en de commercialisering van de leefwereld van jongeren opgezet met het oog op het verruimen van de kennis over jongeren en vrijwilligerswerk: -
-
-
Stevens, F., De Groof, S., Elchardus, M., Laurijssen, I. & Smits, W. (2006). Het spanningsveld tussen het vrijwilligerswerk in het jeugdwerk en de commercialisering van de leefwereld van jongeren. Nieuwe analyses. Brussel: VUB – TOR. Stevens, F., De Groof, S., Elchardus, M., Laurijssen, I. & Smits, W. (2006). Het spanningsveld tussen het vrijwilligerswerk in het jeugdwerk en de commercialisering van de leefwereld van jongeren. Literatuurstudie en secundaire analyses. Brussel: VUB – TOR. Stevens, F., De Groof, S., Elchardus, M., Laurijssen, I. & Smits, W. (2006). Technisch verslag van het onderzoeksproject “Het spanningsveld tussen het vrijwilligerswerk in het jeugdwerk en de commercialisering van de leefwereld van jongeren.” Brussel: VUB – TOR.
39 Vettenburg, N., Elchardus, M. & Walgrave, L. (Eds.) (2006). Jongeren van nu en straks. Overzicht en synthese van recent jeugdonderzoek in Vlaanderen. Leuven: LannooCampus. 40 Uit het overzicht van onderzoek komt bijv. naar voren dat 64 tot 75% van de jongeren lid zou zijn van een vereniging.
23
Vlaanderen is als pilootregio sinds 2005 betrokken in het European Knowledge Centre – een partnerschap tussen de Raad van Europa en de Europese Commissie. Dit Knowledge Centre is een van de tools die de implementatie van de common objectives kan ondersteunen. Jaarlijks vullen de betrokken landen vragenlijsten in over deze thema’s, waaronder vrijwilligerswerk. Een overzicht van de antwoorden is vrij te consulteren op www.youth-knowledge.net . De focus van de vragenlijst vrijwilligerswerk ligt vooral op het samenbrengen van feitenmateriaal (statistieken over het aantal jonge vrijwilligers; de sectoren en organisaties waarbinnen vrijwilligerswerk gedaan wordt; de financiering/subsidiëring; de actoren die vrijwilligerswerk ondersteunen/promoten; de wetgeving; …). Verder is er aandacht voor (een beschrijving van) kwaliteitsstandaarden en voor de obstakels die jongeren ondervinden in het opnemen van vrijwilligerswerk. In heel beperkte mate wordt ingegaan op de maatschappelijke erkenning van vrijwilligerswerk door jongeren. Het – relatief weinige – onderzoek over jongeren vrijwilligerswerk in Vlaanderen vertrekt vanuit de bezorgdheid dat de activiteitsgraad of ruimer het engagement van vrijwilligers afneemt. M.a.w. de bereidheid van jongeren om vrijwilligerswerk op te nemen zou teruglopen. Onderzoek naar vrijwilligerswerk (ook van volwassenen bijv.) heeft vaak de bedoeling om het aantal vrijwilligers te verhogen of ‘meer vrijwilligers, actief in het verenigingsleven over manieren van denken en handelen beschikken om het aantal leden en hun engagement te verhogen’.41 Deze benadering roept meerdere vragen op.42 Ten eerste is het empirisch moeilijk vast te stellen of de vrees dat de bereidheid van mensen om vrijwilligerswerk te doen terugloopt terecht is. Het is bijv. mogelijk dat resultaten uit onderzoek geen uitspraken inhouden over verschuivingen in de bereidheid op zich, maar eerder peilen naar de evolutie in bereidheid als gevolg van verschuivingen in maatschappelijke condities. Ten tweede is de vraag wat verstaan wordt onder een ‘actieve’ vrijwilliger? Indien onderzoek naar vrijwilligerswerk zich eenzijdig zou richten op het activeren van vrijwilligers bestaat het gevaar dat dit leidt tot een het positioneren van jeugdwerk en jeugdverenigingen op de ‘markt van het vrijwilligerswerk’. Deze marktgerichte benadering is niet zonder risico’s: de ‘prijs’ voor het doen van vrijwilligerswerk kan door potentiële vrijwilligers als te hoog ervaren worden in vergelijking met andere activiteiten, waarbij er ook een concurrentie kan ontstaan tussen verenigingen, naargelang de ondersteuning die zij vrijwilligers al dan niet kunnen bieden. Een ander risico is dat ‘actief vrijwilligers’ in de maatschappelijke discussie gekoppeld wordt aan ‘actief burgerschap’ en dat het jeugdwerk en jeugdverenigingen aldus ongewild ook een belangrijke rol spelen in de maatschappelijke uitsluiting van ‘niet actieve’ burgers. Dit is ten nadele van de maatschappelijk zwakst gepositioneerde individuen en groepen in de samenleving. Tot slot bestaat het risico dat jeugdwerk in deze benadering gezien wordt als minder intrinsiek belangrijk, dan wel als een instrument tot realisatie van maatschappelijke (vnl. economische) activeringsdoelstellingen. Vanuit dit referentiekader is onderzoek naar kenmerken van een ‘actieve’ vrijwilliger minder relevant; relevante vragen voor onderzoek naar vrijwilligerswerk zijn: -
De vraag naar toegankelijkheid van vrijwilligerswerk (en ook jeugdwerk) De vraag naar maatschappelijke ongelijkheden binnen het vrijwilligerswerk
41
Verschelden, G., Vanthuyne, T., Larock, Y., Franckx, C. & Verhoeven, S. (2005). Eindrapport onderzoeksproject participatie in verenigingen. Brussel – Gent: Socius – Universiteit Gent, vakgroep sociale agogiek. 42
Hetgeen volgt is een algemene reflectie over onderzoek, ruimer dan de periode 2004-2006.
24
-
De vraag naar voorwaarden die nodig zijn om jeugdwerk en verenigingen te ondersteunen in het uitwerken van een pedagogische ondersteuningsaanbod voor vrijwilligers
In het algemeen kunnen we stellen dat de discussie over jongeren en vrijwilligerswerk in onderzoek veeleer een discussie is over de vrijwilliger dan over de betekenis en de inbreng van vrijwilligerswerk in jeugdwerk in het bijzonder, en welzijnswerk in het algemeen. Notredame wijst in dit licht op een dubbele verschuiving in het vrijwilligerswerk. Enerzijds verschuift vrijwilligerswerk van het altruïsme van de “dames de charité” in de negentiende eeuw, naar een activiteiten waarbij iedere betrokkene ook eigen voordeel heeft, m.n. van solidariteit naar zelfontplooiing. Het beeld van de zichzelf wegcijferende, uitvoerende vrijwilliger zou niet meer gelden. Anderzijds verschuift ook de perceptie van de begunstigden van de arme naar de vrijwilliger, waarbij vrijwilligerswerk gezien wordt als een belangrijke wijze van participeren in de samenleving. Een dubbele verschuiving dus: “een verschuiving van altruïsme t.a.v. de zwakke bevolkingsgroepen naar een combinatie van solidariteit, zelfontplooiing en participatie en/of sociale integratie”43. Historische analyse laat echter zien dat ook “les dames de charité” zichzelf niet wegcijferden in hun vrijwilligerswerk, maar dat hun aandacht voor verwaarloosde kinderen en gezinnen in armoede voor hen een mogelijkheid was om zich in een ruimere context dan deze van hun eigen gezin te realiseren en een sociaal aanvaardbaarder alternatief was voor engagement in feministische bewegingen.44 Verder dient ook de tweede verschuiving, m.n. van begunstigde naar vrijwilliger, genuanceerd te worden gezien de doelgroep vaak de kansarme doelgroep blijft, die enerzijds aangesproken worden als vrijwilliger (cf. het debat inzake de activerende verzorgingsstaat en bijv. de pilootprojecten waarin nieuwkomers in Brussel ingeschakeld worden als vrijwilliger45) en anderzijds als ‘begunstigde’ van het vrijwilligerswerk (cf. de selectieve inzet van vrijwilligers in het ruime welzijnswerk, m.n. de vaststelling dat vrijwilligerswerk overwegend een zaak is van ‘kansrijke’ bevolkingssegmenten). Deze vaststellingen wijzen erop a) dat het onderzoek naar vrijwilligerswerk concreet gevoerd moet worden, aangezien het om een diversiteit aan realiteiten gaat. Onderzoek naar vrijwilligerswerk focust overwegend op de vrijwilliger: het gaat over de motivatie van burgers om vrijwilligerswerk te doen, over attitudes van vrijwilligers en over de functies die vrijwilligerswerk voor de betrokkenen vervult. Deze benadering geeft vaak aanleiding tot de ontwikkeling van typologieën van vrijwilligers, die vaak een te eenvoudige en ruwe voorstelling zijn van meer onderscheiden realiteiten van vrijwilligerswerk. b) dat onderzoek naar de betekenis van vrijwilligerswerk in het jeugdwerk dan ook gerelateerd moet worden aan de concrete context (het werk) waarin deze vrijwilligers ingezet worden en aan de vraag welke de meerwaarde is van deze inbreng. Zo bijv. kan de inbreng van vrijwilligers in het jeugdwerk uitvoerend / aanvullend zijn t.a.v. professionals, dan wel een intrinsieke waarde hebben en een versterking inhouden van het draagvlak van de jeugdwerk aanpak dat er naargelang de (beoogde) concrete inbreng van vrijwilligers ook een gedifferentieerd ondersteuningsbeleid voor vrijwilligerswerk nodig is. Het gaat dan niet over het ‘matchen’ van vraag en aanbod vanuit een management perspectief, doch wel om het benaderen van vrijwilligerswerk als niet-formeel leerproces. Dit leerproces kent diverse gedaanten, m.n. het 43
Notredame, L. (2001). Sociaal bewegen op het middenveld. Alert, 27 (6), 31-46. Platt, A. (1969). The child savers. The invention of delinquency. Chicago: University of Chicago Press. Bouverne-De Bie, M. (1991). Plaats, taak en toekomst van het vrijwilligerswerk in de justitiële sector. Panopticon, 420-432. 45 Haertjens, M. (2004). Ik kan, ik kan, wat jij niet kan … Nieuwkomers in het vrijwilligerswerk. Een maatschappelijk inburgeringstraject. Brussel: VMC. 44
25
leerproces dat vrijwilligers doormaken, het leerproces dat de ‘doelgroep’ doormaakt (m.n. de finaliteit van het vrijwilligerswerk) en het leerproces van de organisatie die met vrijwilligers werkt (m.n. wat leert de organisatie van het werken met vrijwilligers en wat betekent dit voor het ondersteuningsbeleid t.a.v. vrijwilligerswerk?). Q10: Were difficulties met in the implementation of the common objectives and in establishing the report? De herkenbaarheid van de gemeenschappelijke doelstellingen is groot, zoals gezegd vindt Vlaanderen er binnen de sector jeugdwerk slechts beperkt uitdagingen in. De uitdaging ligt wel in de implementatie van de doelstellingen in andere sectoren waarin jongeren vrijwilligersactiviteiten opnemen. Bij de opmaak van het rapport zijn gegevens uit de sector jeugdwerk vrij eenvoudig op te sporen, doch in andere sectoren worden gegevens over vrijwilligersactiviteiten van jongeren niet systematisch verzameld. Ook de gegevensverzameling in het jeugdwerk vertoont nog wat gaten: zo hebben we vrij veel informatie over het profiel van de vrijwilliger, doch bezitten we weinig gegevens over de betekenis en de inbreng van het vrijwilligerwerk in het jeugdwerk. Dat bemoeilijkt de opmaak van het rapport. De tijdspanne voor de opmaak van het rapport laat enkel toe om bestaande gegevens op te sporen, doch niet om eigen empirisch onderzoek te ontwikkelen en uit te voeren. En dit terwijl de gemeenschappelijke doelstellingen wel peilen naar onderzoeksmatig onderbouwde gegevens. Bij de opmaak van het nationaal rapport blijft de gedragenheid door de jeugdwerksector (en ev. ruimer) een werkpunt.
Q11: In view of a strategic forward looking perspective: should the direction defined by the common objectives continue or should it be changed (if so, how)? De gemeenschappelijke doelstellingen en concrete actiepunten kunnen behouden blijven. Een goed begrip van de ontwikkeling en ondersteuning van vrijwilligersactiviteiten van jongeren vraagt echter een historische situering van de Vlaamse context, ruimer dan de periode 2004-2006. Vlaanderen kent bijv. een uitgebreid maatschappelijk middenveld en verenigingsleven, binnen de jeugdsector wordt gewerkt met enveloppensubsidiëring ter ondersteuning van het jeugdwerk, Vlaanderen heeft actueel een Minister voor Jeugd, de invloed van de levensbeschouwelijke koepels en de ontwikkeling van de steunpunten enz … zijn relevante elementen die momenteel niet in het rapport kunnen opgenomen worden. Q12: Were young people consulted? De stand van zaken en het nationaal rapport werd opgesteld in opdracht van de Vlaamse overheid. Hiertoe werd een stuurgroep samengesteld, bestaande uit JINT vzw, de Vlaamse Jeugdraad, het agentschap sociaal-cultureel werk voor jeugd en volwassenen afdeling jeugd, de Vakgroep Sociale Agogiek van de Universiteit Gent en het Departement Sociaal-Agogisch Werk van de Hogeschool Gent (Faculty of Social Work and Welfare Studies, University College Ghent). De Vlaamse overheid stimuleert daarmee een proces waarbij zij zich open (en dus) kwetsbaar opstelt. Het proces van deze stuurgroep is transparant. Een ruime consultatie van het werkveld is niet evident: het nationaal rapport op zich lijkt ver te staan
26
van de dagelijkse jeugdwerkrealiteit, terwijl het thema en de inhoud van het rapport wel in diverse andere commissies bediscussieerd wordt. Tot slot dient hier de organisatie te worden vermeld van een Informatie- en Discussiedag over het rapport vrijwilligerswerk. Op 16 november 2006 werden door JINT, de Afdeling Jeugd en de Vlaamse Jeugdraad alle relevante actoren uit het werkveld (lokale jeugdraden en gemeentelijke jeugddiensten, landelijke jeugdorganisaties en andere geïnteresseerden) uitgenodigd met de vraag zich te buigen over de voorlopige versie van het rapport en bijsturingen en/of aanvullingen te maken.
27