Inhoudsopgave Programma ‘Teelt de grond uit’ Koepelprogramma Verduurzaming Plantaardige Productieketen Projecten ‘Teelt de grond uit’ Nummer
Titel
Contactpersoon
BO-12.03-009-002
Ontwikkeling rendabele gesloten teeltsystemen
Janjo de Haan
BO-12.03-009-004
Omgevingsanalyse
Rosemarie Slobbe
BO-12.03-009-005
Beter ontwerpen door Methodiek
Eveline Stilma
BO-12.03-009-007
Phytophthora cactorum vraagt om een oplossing!
Rob van den Broek
BO-12.03-009-008
Prei op water: bijna 300 ton/ha en geen emissie
John Verhoeven
BO-12.03-009-009
Drijvende teelt van bladgewassen
Matthijs Blind
BO-12.03-009-010
Drijvende teelt van bloemkool en broccoli
Matthijs Blind
BO-12.03-009-011
Boomteelt
Henk van Reuler
BO-12.03-009-012
Bloembollenteelt de grond uit
Stefanie de Kool
BO-12.03-009-013
Teelt de grond uit: appel
Rien van der Maas
BO-12.03-009-014
Zomerbloemen en vaste planten
Casper Slootweg
BO-12.03-009-015
Blauwe bes
Rien van der Maas
Overige programma’s Beleidsondersteunend onderzoek Verduurzaming Plantaardige Productieketen • • • • • •
Programma’s ‘Duurzame bodem’ en ‘Duurzame mineralen’ Programma ‘Duurzame gewasbescherming’ Programma ‘Bijen en bestuiving’ Programma ‘Phytophthora’ Programma ‘Functionele biodiversiteit’ Programma’s ‘Innovatieve tuinbouw’ en ‘Emissieloze kas’
Teelt de grond uit BO-12.03-009 Het onderzoeksprogramma Teelt de grond uit loopt nu anderhalf jaar. In die tijd is er vooral op technisch vlak veel vooruitgang geboekt. Er zijn voor diverse tuinbouwgewassen in de vollegrond teeltsystemen los van de ondergrond ontworpen. Deze systemen zijn in het afgelopen jaar experimenteel getest. Het blijkt dat vrijwel alle gewassen los van de ondergrond geteeld kunnen worden: ook gewassen zoals bloembollen of appel waarvan dit op het eerste gezicht lastig lijkt. In de bloembollen is een diversiteit van teeltsystemen getest met hyacinten, tulpen, lelies en narcissen. In enkele systemen konden we een goede groei van de bollen realiseren. Deze systemen gaan we in de komende jaren verder ontwikkelen. Los van de ondergrond kùnnen telen is de eerste belangrijke stap. De volgende vraag is of los van de grond telen ook voldoende perspectieven biedt. Zowel voor de teler in bijvoorbeeld het beheersen van ziekteproblemen of in een betere productie. Maar
Boomteelt in goten: telers zijn al op grotere schaal aan het experimenteren.
ook voor de maatschappij door minder emissies of minder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In prei is gebleken dat we de productie per hectare van 30-50 ton tot 250-300 ton kunnen verhogen door een veel hogere plantdichtheid en 4 teelten in één jaar. De prei hoefde slechts beperkt gespoten te worden tegen ziekten en plagen en was veel makkelijker verkoopklaar te maken. Hoewel dit de belangrijkste beleidsvraag is, is de emissiereductie met telen uit de grond alleen nog indirect te bepalen. De experimentele systemen zijn echter nog klein en de onderzoekstijd nog kort om uitspraken te kunnen doen over risico’s van ziekteverspreiding en ophoping van ongewenste zouten. Daarmee kan de noodzaak van spuien van water ook nog onvoldoende in beeld gebracht worden. Wel kan gesteld worden dat met onder meer de betere groei en de betere controle op de emissies de emissies naar verwachting veel lager zijn. De komende jaren gaan
Janjo de Haan Praktijkonderzoek Plant & Omgeving Postbus 430, 8200 AK Lelystad T 0320 29 12 11 E
[email protected] I www.ppo.wur.nl
Programmaleiding Teelt de grond uit: Janjo de Haan Praktijkonderzoek Plant & Omgeving we de emissies in de diverse systemen in kaart brengen om aan het eind van het programma hier wel een directe uitspraak over te kunnen doen. Het programma Teelt de grond uit is nu volop aan de gang, van de experimentele ontwikkeling van teeltsystemen tot de begeleiding van de implementatie van de systemen in de praktijk. De komende jaren zal de aandacht meer en meer verschuiven naar de implementatie kant waarbij het in beeld brengen van de duurzaamheid van de systemen op alle 3 P’s (people, planet, profit) Ook zal aandacht besteed worden aan verspreiding van kennis in de hele keten inclusief afzet van de producten.
Resultaten Wetenschappelijk Het blijkt dat vrijwel alle gewassen los van de ondergrond geteeld kunnen worden: ook gewassen zoals bloembollen of appel waarvan dit op het eerste gezicht lastig lijkt.
Kennisdoorwerking naar de praktijk Een perspectiefvol teeltsysteem kan voldoende zijn om telers geïnteresseerd te krijgen om aan de slag te gaan. In vrijwel alle sectoren zijn telers al zelf aan de slag gegaan met teelt los van de ondergrond. Soms is dit nog op kleine schaal experimenteren zoals bij een bollenteler met lelieschubben, soms is het al op grotere schaal zoals in de boomteelt met het telen in goten. Ook in de bladgewassen, blauwe bes, zomerbloemen, aardbei zijn telers zelf aan het experimenteren. Deze telers ondersteunen we in de ontwikkeling van hun systeem en bij nieuwe vragen waar zij tegenaan lopen, zoals op het gebied van waterbeheer of ruimtelijke ordening. Het komende jaar gaan we in gesprek met waterschappen, provincies en gemeenten rond deze laatste vraagstukken.
Koepelprogramma Verduurzaming Plantaardige Productieketen Van allemaal losse programma’s binnen het Beleidsondersteunende Onderzoek Verduurzaming Plantaardige Productie (VPP) één geheel maken. Dat is de taak die José Vogelezang en Piet Boonekamp, themaleiding van VPP, zichzelf hebben gesteld. Pas dan kan het onderzoek grote stappen zetten om de plantaardige productie te verhogen en de milieubelasting naar nul te brengen. De groeiende wereldbevolking vraagt om grote sprongen: twee maal meer voedselproductie met twee maal minder input, is de uitdaging die Wageningen UR heeft aangenomen. En dat, terwijl het beschikbare areaal afneemt en de belasting van het milieu omlaag moet. De ambities zijn hoog, geven beide themaleiders van het VPP, Piet Boonekamp en José Vogelezang, toe. Maar de potenties om hieraan bij te dragen zijn er binnen de onderzoeksprogramma’s, zeker nu ze onder één koepel vallen.
Is het wel reëel om te denken dat jullie via onderzoek in VPP de productie fors kunnen verhogen en de milieubelasting sterk verminderen? Boonekamp: “Sterker nog, we laten het al zien. Kijk maar eens naar het programma Teelt de grond uit. De productie van prei is
daar vijf tot tien maal zo hoog, zonder toename van emissies naar het milieu.” Vogelezang: “De focus ligt op systeemsprongen, niet méér van hetzelfde, maar radicaal anders. Zoals bij gewasgezondheid. Tot nu toe probeerden we het gebruik van bestrijdingsmiddelen te verminderen door achteraf bij te sturen in landbouwsystemen waar het middelgebruik te hoog was. Nu ontwerpen we systemen waarbij de nadruk ligt op weerbaarheid en het voorkomen van problemen. Door een combinatie van verschillende maatregelen krijgen ziekten en plagen geen kans.” Daarmee komt Vogelezang op de meerwaarde van de verschillende onderzoeksprogramma’s onder één thema. Dit
De productie van prei ‘uit de grond’ is vijf tot tienmaal zo hoog, zonder toename van emissies naar het milieu.
Themaleiding BO-VPP: Piet Boonekamp Plant Research International vergemakkelijkt de samenwerking tussen de verschillende programma’s bij het ontwerpen van nieuwe systemen. “Je moet de invloed kennen van natuurlijke vijanden op een ziekte of plaag, onder welke omstandigheden een plaag het goed doet, maar ook wat de invloed is van de biodiversiteit in de bodem op het weerstandsvermogen van een plant tegen een ziekte. In dit geval is samenwerking tussen de programma’s Duurzame Gewasbescherming, Duurzame Bodem en mineralen en Functionele Agrobiodiversiteit noodzakelijk.”
Er is dus al veel synergie tussen de programma’s. Loopt alles nu vanzelf? “Waar we in ieder geval meer op in gaan zetten is de keten”, vertelt Vogelezang. “Wil je tot systemen komen die duurzaam zijn, waarvoor de markt ook betaalt, dan moet je de hele keten erbij betrekken.” “En we willen nog meer inzetten op precisietechnologie”, vult Boonekamp aan. “Bij een duurzaam teeltsysteem mag je bijvoorbeeld niet meer mineralen geven dan de plant opneemt. Dat betekent dat je apparaten moet hebben die exact kunnen meten wanneer wat nodig is. Machinebouwers kunnen zo’n apparaat technisch in elkaar zetten, maar dan moet je wel eerst de toestand van de plant en de bodem kunnen meten en de gegevens combineren tot een mathematisch model, waarmee die apparatuur werkt. En dat laatste schort er nog aan.”
Jullie maken ook al die kennis behapbaar voor boeren en tuinders? Boonekamp: “Ja, wij werken al jaren expliciet aan de doorwerking van onze kennis naar de praktijk. Een prachtig voorbeeld is de stikstofbemesting van prei. Een boer kan nu op zijn smartphone een bemestingsadvies krijgen op basis van metingen in zijn gewas. Zo maken we al onze kennis toegankelijk voor de gebruikers.”
Jullie zetten in op compleet nieuwe systemen, bijvoorbeeld Teelt de grond uit. Zijn jullie niet bang dat consumenten/de maatschappij weerstand hebben tegen dat soort systemen? Vogelezang: “Natuurlijk houden we daar rekening mee. We betrekken vanaf het begin stakeholders bij de plannen. Zo kunnen
Piet Boonekamp Plant Research International Postbus 69, 6700 AB Wageningen T 0317 48 06 26 E
[email protected] www.pri.wur.nl
Themaleiding BO-VPP: José Vogelezang Plant Sciences Group we in ieder geval de ervaringen en kennis van de sector zelf meenemen in de systemen. Echte co-innovatie, dus. Maar we houden ook rekening met wat de maatschappij ervan vindt. We proberen maatschappelijke groeperingen en burgers zo vroeg mogelijk bij ons onderzoek te betrekken, maar daar moeten we nog een betere vorm voor vinden.”
Het ministerie van EL&I komt binnenkort met de Nota Duurzame Plantaardige productieketens. Sluit jullie thema daar goed op aan? “De nota is er nog niet, dus dat weten we natuurlijk niet zeker”, reageert Boonekamp. “We overleggen intensief met het ministerie zodat ons onderzoek goed aansluit bij wat zij van plan zijn met de nota. Net zoals we met onze programma’s bijdragen aan de doelstellingen van het convenant Gewasbescherming, het werkprogramma Schoon en Zuinig en de Kaderrichtlijn Water. Voor dit jaar betekent die afstemming met het beleid dat we de programma’s binnen ons eigen thema verder integreren en ook het thema Biologische landbouw erin integreren.” Als het aan Boonekamp en Vogelezang ligt, gaat er nog meer gebeuren binnen VPP. Ze gaan in ieder geval inzetten op meer publiek-private samenwerking in de regio: naast nationale onderzoeksprogramma’s komen er ook regionale projecten waar de sector meefinanciert. Ook willen ze hun unieke kennis buiten Nederland overdragen. Vele landen nemen bijvoorbeeld graag de manier over waarop de Nederlandse onderzoekers en het bedrijfsleven profiteren van elkaars kennis. Concrete afspraken zijn al gemaakt om het praktijknetwerk Telen met toekomst als voorbeeld te gebruiken voor de kennisoverdracht in andere EUlanden, zoals Frankrijk. Maar ook elders in de wereld willen ze hun kennis over geïntegreerde, duurzame systemen toepassen. Verder weten de beide thematrekkers zeker dat er binnen al deze onderzoeksprogramma’s veel vragen naar boven komen waar diepgaander onderzoek voor nodig is. Onderzoek dat vanuit de KennisBasis kan worden uitgevoerd. Er liggen dus volop plannen klaar. Toch is niet alles dichtgetimmerd, dat mag ook niet bij onderzoek, benadrukt Boonekamp: “We zullen ons zeker ook laten verrassen.”
José Vogelezang Plant Sciences Group Postbus 16, 6700 AA Wageningen T 0317 48 12 45 E
[email protected] www.pri.wur.nl
Janjo de Haan Contact: Janjo de Haan Praktijkonderzoek Plant & Omgeving Postbus 430, 8200 AK Lelystad T 0320 29 12 11
[email protected] - www.ppo.wur.nl
Teeltdegronduit
Ontwikkeling rendabele gesloten teeltsystemen Thema: Teelt de grond uit
BO-12.03-009-002
Doel Het programma Teelt de grond uit ontwikkelt rendabele gesloten teeltsystemen voor de vollegrondstuinbouw die voldoen aan de Europese regelgeving voor de waterkwaliteit. De nieuwe teeltsystemen zorgen dat telers economisch rendabel kunnen telen met een minimale emissie van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen.
Aanpak Onderzoekers van Wageningen UR en Proeftuin Zwaagdijk werken in het programma nauw samen met telers en adviseurs uit de sectoren vollegrondsgroente, boomkwekerij, bloembollen en fruitteelt. Het programma is in 2009 gestart met bijeenkomsten om producteisen per gewasgroep vast te stellen en deze uit te werken tot ontwerpen voor nieuwe teeltsystemen. In 2010 zijn prototypen van de systemen gebouwd en getest. Deze testfase loopt tot eind 2013. Naast de technische ontwikkeling van systemen besteedt het programma ook veel aandacht aan communicatie met belanghebbenden om draagvlak te creëren voor de nieuwe teeltsystemen en implementatie in de praktijk te bevorderen.
Resultaten Teelt de grond uit biedt veel nieuwe kansen voor de intensieve vollegrondstuinbouwsectoren. Deze kansen variëren van productieverhoging door betere groei en ruimtebenutting, een betere productkwaliteit of betere arbeidsomstandigheden en een lagere arbeidsinzet. Het gesloten maken van de waterstromen in de nieuwe teeltsystemen is nog in ontwikkeling. Daarbij wordt veel aandacht besteed aan het voorkomen van de verspreiding van ziektes.
Praktijk Voor bladgewassen en laanbomen wegen de voordelen van de nieuwe teeltsystemen ook op tegen de hogere kosten van het systeem. In deze sectoren schakelen innovatieve telers al over op de nieuwe teeltsystemen. In de meeste sectoren vinden, naast onderzoek op proeflocaties, ook kleinschalige experimenten in de praktijk plaats. De komende jaren wordt duidelijk voor welke gewassen Teelt de grond uit rendabel kan zijn.
Dit project is onderdeel van BO-programma Verduurzaming Plantaardige Productieketen van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Rosemarie Slobbe Contact: Rosemarie Slobbe LEI Postbus 29703, 2585 LS Den Haag T 070 335 83 42 - F 0252 46 21 00
[email protected] - www.lei.wur.nl
Teeltdegronduit
Omgevingsanalyse Thema: Teelt de grond uit
BO-12.03-009-004
Probleem Het zoeken is naar gewassen uit de vollegrondstuinbouw die geen volle grond meer nodig hebben om te groeien. Voor een succesvolle ontwikkeling van deze teeltinnovatie is het belangrijk om rekening te houden met omgevingsfactoren en de belangen van stakeholders.
Onderzoek In dit project zijn omgevingsfactoren verkend die invloed hebben op het welslagen van de nieuwe teeltsystemen en die andersom ook beïnvloed worden door deze ontwikkeling. Omgevingsfactoren kunnen niet los gezien worden van stakeholders en hun invloed en/of belang. Daarom bevat dit onderzoek ook een stakeholderanalyse. Daarvoor is gesproken met 12 relevante stakeholders. Voor de inventarisatie van de omgevingsfactoren is gebruik gemaakt van een SWOT-analyse.
Bron: PPO Fruit.
Resultaten Telen los van de grond biedt zowel kansen als bedreigingen voor de verduurzaming van de tuinbouwsector. Belangrijkste kansen zijn: • Verbetering van de waterkwaliteit • Verbetering arbeidsomstandigheden • Productieverhoging gepaard met kwaliteitsverbetering Belangrijkste bedreigingen zijn: • Toename (indirect) energieverbruik en afval • Aantasting van het (open) landschap • Toename financieringsbehoefte per hectare
Praktijk De uitkomsten van de omgevings- en stakeholderanalyse zijn gecommuniceerd met de gewasgroepen die werken aan de verschillende teeltsystemen. Op deze manier kunnen zij in hun ontwikkelproces rekening houden met de aandachtspunten. De stakeholderanalyse vormde input voor het communicatieplan.
Bron: Proeftuin Zwaagdijk.
Dit project is onderdeel van BO-programma Verduurzaming Plantaardige Productieketen van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Eveline Stilma Contact: Eveline Stilma Praktijkonderzoek Plant & Omgeving Postbus 430, 8200 AK Lelystad T 0320 29 13 36 - F 0320 23 04 79
[email protected] - www.ppo.wur.nl
Teeltdegronduit
Beter ontwerpen door Methodiek Thema: Teelt de grond uit
BO-12.03-009-005
Probleem Een nieuw innovatief teeltsysteem moet aan allerlei voorwaarden voldoen om daadwerkelijk toegepast te kunnen worden. Deze voorwaarden kunnen vertaald worden in eisen op het gebied van: • Duurzaamheid (maatschappij) • Rentabiliteit (ondernemer) • Productkwaliteit (markt) • Goede gewasgroei. Dit levert een uitgebreide lijst op van “systeemeisen”. De vraag is hoe je van de systeemeisen tot een succesvol systeem komt dat aan die eisen voldoet. Een systematische ontwerpmethodiek helpt om hier invulling aan te geven.
Onderzoek In eerste instantie bleken de systeemontwerpen onvoldoende aan te sluiten op de systeemeisen. Het was wel mogelijk om een lijst met systeemeisen op te stellen, maar het was lastig om ze te verwerken in het ontwerp. Daarom hebben we een analyse uitgevoerd van de ontwerpen en de systeemeisen en hebben we een nieuwe methodiek ontworpen.
Resultaten
Idee/wens
Experimentele uitvoering Praktijkdemo
Commerciële praktijk
Plant eisen
Maatschappij eisen
Concept
Systeembeschrijving
Voorbeeld van teeltsysteem uit de grond voor zomerbloemen.
De systeemeisen zijn opgesplitst in twee niveaus: • Economische/maatschappelijke eisen: hiermee brengen we in kaart welke eisen markt en maatschappij aan het systeem stellen. Eisen betreffen o.a. rentabiliteit, duurzaamheid en landschappelijke inpasbaarheid • Planteisen: hierbij brengen we de eisen in kaart die de plant stelt voor een optimale groei en ontwikkeling Door te werken met systeemeisen gaat het ontwerpproces sneller omdat de belangrijkste knelpunten al in een vroeg stadium opgespoord worden.
Praktijk Door het toepassen van de ontwerpmethodiek sluiten de systemen aan op de variëteit van wensen uit de praktijk. Hierdoor is de kans op slagen vergroot.
Schematische weergave van het ontwerpproces.
Dit project is onderdeel van BO-programma Verduurzaming Plantaardige Productieketen van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Rob van den Broek Contact: Rob van den Broek Praktijkonderzoek Plant & Omgeving Postbus 430, 8200 AA Lelystad T 0320 29 16 82
[email protected] - www.ppo.wur.nl
Teeltdegronduit
Phytophthora cactorum vraagt om een oplossing! Thema: Teelt de grond uit
BO-12.03-009-007
Probleem Bij de huidige teelt van aardbeien op substraat vindt in ruime mate overdrainage plaats. Hierdoor bestaat het risico dat voedingswater terecht komt in grond- en oppervlaktewater. Hergebruik van voedingswater is daarom noodzakelijk. De praktijk is terughoudend om te recirculeren vanwege besmettingsgevaar door bodemgebonden ziekteverwekkers zoals Phytophthorasoorten.
Onderzoek Om recirculeren van water verder te ontwikkelen is een goede beheersing nodig van bodemgebonden schimmels zoals Phytophtora cactorum, anders wil de praktijk hierin niet investeren. In 2010 is op PPO-agv in Vredepeel gekeken naar de verspreiding van Phytophthora cactorum. Vergeleken zijn: • NFT • NFT + Paraat • NFT + langzaam zandfilter • Teelt op veensubstraat Phytophthora cactorum is kunstmatig geïnfecteerd.
Bespreking proef met begeleidingscie in september.
Resultaten • 5
opwaarts 4
• •
3
• •
Aantal dode planten
afwaarts
De weggevallen planten zijn allemaal aangetast door Phytophthora cactorum Hoge infectiedruk leidt niet tot veel wegval Achter het zandfilter is minder uitval dan ervoor, echter in onbehandeld (NFT) is relatief weinig uitval NFT + Paraat voldoet ook goed Alle planten worden in het voorjaar 2011 uitgeplant en verder onderzocht op verborgen Phytophthora-aantasting
Praktijk
2
• 1
• 0
NFT
NFT + Paraat
NFT + Zandfilter
Veensubstraat
•
Een goede beheersing van de Phytophthora cactorum neemt de angst weg voor recirculatie van drainagewater en opent de weg naar de teelt op water De proef met Phytophthora dient in 2011 in twee teelten te worden gevolgd met extra aandacht voor de kunstmatige infectie Het resultaat kan in 2012 beproefd worden op enkele demobedrijven
Dode planten na kunstmatige infectie met Phytophthora cactorum.
Dit project is onderdeel van BO-programma Verduurzaming Plantaardige Productieketen van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
John Verhoeven Contact: John Verhoeven Praktijkonderzoek Plant & Omgeving Postbus 430, 8219 PH Lelystad T 0320 29 13 49 - F 0252 46 21 00
[email protected] - www.ppo.wur.nl
Teeltdegronduit
Prei op water: bijna 300 ton/ha en geen emissie Thema: Teelt de grond uit
BO-12.03-009-008
Probleem De teelt van prei staat voor de volgende uitdagingen: • Terugdringen uitspoeling van nutriënten • Creëren nieuwe product-markt combinatie • Terugdringen residu gewasbeschermingsmiddelen • Stuurbaar productieproces voor een schoon product
Onderzoek Eisen voor een teeltsysteem voor prei uit de grond: • Schoon: geen zand of substraat • Wit: voldoende lengte (>14cm) • Recirculatie: emissie nutriënten nagenoeg nul • Vergelijkbare of betere kwaliteit • Rendabel In een proefopstelling op PPO-agv Vredepeel is gekeken naar: • Teeltsystemen met en zonder substraat • Opkweekmethoden • Vasthouden preiplant en lengte wit • Plantdichtheid
ton/ha 100
7 september geschoond gew ton/ha Linear (geschoond gew ton/ha)
90 80 70 60
y = 0,7991x - 0,2541 R2 = 0,8442
50 40 30 20 10 0 15
25
35
45
55
65
75
85
95
105
plant per m2
Boven: Proefopstelling in Vredepeel. Onder: Opbrengst in relatie tot plantdichtheid.
Resultaten • • • • • •
Vier teelten prei per jaar mogelijk op water (respectievelijk 70, 45, 45 en 80 dagen per teelt) Plantdichtheid ca. 70-80 planten/m2 Opbrengst van 300 ton/ha mogelijk, afhankelijk van ras, weer en plantdichtheid Oogstgewicht 150-200 g/plant, diameter ca. 2,5cm Nagenoeg geen inzet van gewasbeschermingsmiddelen op proefschaal Voldoende lengte wit (>14 cm) is mogelijk door gericht ontwerp teeltsysteem
Praktijk
Test van korte en lange buizen om de plant vast te houden en om voldoende wit te krijgen. Buizen staan in drijvende panelen, de wortels hangen in continu stromend water.
Het nieuwe teeltsysteem levert de praktijk: • Teeltsysteem met een hoge productie per ha • Stuurbaar productieproces • Nagenoeg schoon en residuvrij product • Betere arbeidsomstandigheden en -productiviteit • Nagenoeg geen emissie
Dit project is onderdeel van BO-programma Verduurzaming Plantaardige Productieketen van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Matthijs Blind Contact: Matthijs Blind Proeftuin Zwaagdijk Tolweg 13, 1681 ND Zwaagdijk-Oost F 0228 56 31 64
[email protected]
Teeltdegronduit
Drijvende teelt van bladgewassen Thema: Teelt de grond uit
BO-12.03-009-009
Probleem • •
•
Efficiënter omgaan met meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen (beperken emissie) Grenzen huidige teeltwijze zijn bereikt. Beter stuurbare teelten zijn alleen mogelijk door ontwikkeling van geheel andere systemen Beperking grondgebonden teelten door ziektes en plagen
Onderzoek De drijvende teelt, waarbij de plant in een drijver in een voedingsoplossing hangt, kan goede perspectieven bieden. Naast duurzaamheid richt het onderzoek zich op aspecten die voor praktische toepassing van belang zijn, zoals: • Bemesting, beluchting, stroming • Optimalisatie van drijver en opkweekmedia • Risico’s van ziektes, ophoping van zouten en residuen • Voor welke gewassen is het systeem geschikt? Het onderzoek wordt uitgevoerd in proefbakken op Proeftuin Zwaagdijk. Overzicht onderzoeksveld Proeftuin Zwaagdijk.
Resultaten • • • • •
Het teeltsysteem is geschikt voor sla, andijvie, Chinese kool, selderij, radicchio, knolvenkel, paksoi en rucola Het drijfsysteem, inclusief het gebruikte opkweekmedium, is zeer bepalend voor succes Beluchting van de voedingsoplossing leidt tot verkorting van de teeltduur Risico’s van ziektes en plagen lijken gering De producten zijn gemiddeld schoner (gronddeeltjes) dan uit de grondteelt
Praktijk Een aantal bedrijven doet intussen op kleine schaal ervaring op met het systeem. Voor grootschalige toepassing zijn onderzoek en ontwikkeling noodzakelijk, onder andere op het gebied van teelttechniek, bedrijfszekerheid, duurzaamheid, rentabiliteit, markt en maatschappelijk acceptatie.
Teeltprincipe.
Dit project is onderdeel van BO-programma Verduurzaming Plantaardige Productieketen van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Matthijs Blind Contact: Matthijs Blind Proeftuin Zwaagdijk Tolweg 13, 1681 ND Zwaagdijk-Oost T 0228 56 31 64
[email protected]
Teeltdegronduit
Drijvende teelt van bloemkool en broccoli Thema: Teelt de grond uit
BO-12.03-009-010
Probleem • •
Efficiënter omgaan met meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen (beperken emissie) Grenzen huidige teeltwijze zijn bereikt. Beter stuurbare teelten (en daarmee productieverhoging en kwaliteitsverbetering) zijn alleen mogelijk door ontwikkeling van geheel andere systemen plant
Onderzoek De drijvende teelt, waarbij de plant in een drijver in een voedingsoplossing hangt, kan goede perspectieven bieden. Naast emissie richt het onderzoek zich op aspecten die voor praktische toepassing van belang zijn, zoals: • Teeltduur en geschiktheid rassen • Optimalisatie van drijver en opkweekmedia • Kwaliteit en houdbaarheid • Risico’s van residuen van gewasbeschermingsmiddelen Het onderzoek wordt uitgevoerd in proefbakken op Proeftuin Zwaagdijk.
drijver
plant
drijver
plant
drijver
plant
drijver
drijver
Voedingsoplossing
Teeltprincipe schematisch.
Resultaten • • •
•
Teeltsysteem is in beginsel geschikt voor de teelt van broccoli en bloemkool Beluchting (verhoging van het zuurstofgehalte) van de voedingsoplossing leidde tot betere groei en ontwikkeling Direct contact van de pot met de voedingsoplossing leidde tot sneller ‘aanslaan’ dan wanneer de pot net boven de voedingsoplossing hing In de geteste vorm (gebruik van organisch materiaal bij de opkweek, in dit geval kokos) kan ook op dit systeem schade door koolvlieg ontstaan
Praktijk Ondanks de veelbelovende resultaten van de eerste proeven is meer onderzoek en teeltervaring nodig om over te kunnen gaan tot de eerste (kleinschalige) praktijktoepassingen.
Overzicht proef broccoli en bloemkool .
Dit project is onderdeel van BO-programma Verduurzaming Plantaardige Productieketen van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Henk van Reuler Contact: Henk van Reuler Praktijkonderzoek Plant & Omgeving Postbus 85, 2160 AB Lisse T 0252 46 21 21
[email protected] - www.ppo.wur.nl
Teeltdegronduit
Boomteelt Thema: Teelt de grond uit
BO-12.03-009-011
Probleem • • • • •
Ontwikkeling emissie-arm systeem Verbetering arbeidsefficiëntie en ARBO Voorkomen bodemgebonden ziekten Goede kwaliteitsproductie Verbetering kwaliteit van grond- en oppervlaktewater
Onderzoek • • • • •
Waterefficiëntie, incl. hergebruik drainage water Winterhardheid teeltsystemen Duurzaamheid Economie Wortelontwikkeling
Boomteelt omvat verschillende gewasgroepen. Er wordt onderzoek uitgevoerd in verschillende teeltsystemen met verschillende gewassen; systemen zoals goten boven de grond, grote containers, pot-in-pot in de grond. Gewassen: o.a. laanbomen, vruchtbomen, heesters, coniferen. Winterhardheid.
Resultaten • • • •
Eerste resultaten winterhardheid testen zijn positief Teeltduur kan verkort worden Teelt van laanbomen in goten is economisch rendabel Waterefficiëntie kan verbeterd worden
Praktijk Een deel van het onderzoek wordt op praktijkbedrijven uitgevoerd. Hierdoor is er garantie voor draagvlak in de sector. Een aantal bedrijven gaat een ‘Teelt uit de grond’ systeem aanleggen. Doorontwikkeling van de systemen is nodig. Niet alle onderwerpen kunnen in de praktijk worden onderzocht. Zo zal in 2011 bijvoorbeeld hergebruik van drainagewater in een proefopstelling worden getest.
Teelt in goten.
Dit project is onderdeel van BO-programma Verduurzaming Plantaardige Productieketen van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Stefanie de Kool, Peter Vreeburg, Hans Kok & Frank Kreuk Contact: Stefanie de Kool Praktijkonderzoek Plant & Omgeving Postbus 85, 2160 AB Lisse T 0252 46 21 19
[email protected] - www.ppo.wur.nl
Teeltdegronduit
Bloembollenteelt de grond uit Thema: Teelt de grond uit
BO-12.03-009-012
Doel • • • •
Terugdringen emissie naar grond- en oppervlaktewater Voorkomen grondgebonden ziektes en plagen Verbetering productkwaliteit Economisch rendabele teelt
Onderzoek In 2010 is in verkennende proeven gekeken naar de benodigde dikte van de teeltlaag en naar verschillende substraten. Diverse bloembolgewassen zijn op de volgende systemen getest: • Teelt in klein volume op kleikorrels, duinzand, veen/kokos en water • Teelt op substraatbedden van zand, klei, potgrond en kokos • Teelt op 80 cm en 40 cm duinzand op afgedekte ondergrond In de komende jaren wordt, naast beantwoording van veel technische vragen, aandacht besteed aan de economische haalbaarheid van de nieuwe teeltsystemen
Resultaten • •
• • •
Teelt op dunne teeltlaag (20-40 cm) en los van de grond is mogelijk Veen/kokos gaf zeer goede groei, maar de kwaliteit van de bollen was soms slecht als gevolg van groeischeuren. De inwendige kwaliteit moet nog blijken uit de doorteelt Diverse gewassen (hyacint, tulp, fritillaria en lelie) reageren grotendeels gelijk Teelt op water lijkt voor narcis mogelijk, maar aanpassing systeemontwerp is nodig om rotting te voorkomen Verder onderzoek naar optimaal systeem (optimale groei en kwaliteit en minimale kosten) is noodzakelijk
Praktijk •
•
De resultaten geven een eerste indruk van de mogelijkheden van bloembollenteelt de grond uit, maar er moeten nog veel vragen worden beantwoord Twee bloembollentelers voeren in 2011 kleinschalige experimenten uit op hun bedrijf
Zeer goede groei van lelies ‘uit de grond’.
Dit project is onderdeel van BO-programma Verduurzaming Plantaardige Productieketen van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Rien van der Maas Contact: Rien van der Maas Praktijkonderzoek Plant & Omgeving Postbus 200, 6670 AE Zetten T 0488 47 37 28 - F 0488 47 37 17
[email protected] - www.ppo.wur.nl
Teeltdegronduit
Teelt de grond uit: appel Thema: Teelt de grond uit
BO-12.03-009-013
Probleem • • • • •
Stikstofuitspoeling naar grondwater op de zandgronden Verdwijnen chemische grondontsmetting Te weinig mogelijkheden regulatie vruchtmaat Te complexe teeltinstructie door heterogeniteit aanplant Teveel scheutgroei en hergroei; hierdoor ook meer schurft
Onderzoek Onderzoek moet uitwijzen of er perspectief is voor een rendabele substraatteelt met zeer lage stikstofemissie voor de teelt van appel: • 2010: oriënterend onderzoek naar het juiste substraat en de juiste substraathouder bij een watergeefstrategie met continue drainage van 30% voor regulatie via EC • 2011 t/m 2013: meerjarige proef waarin, bij het meest perspectiefvolle teeltsysteem, de regulatie van scheut- en vruchtgroei onderzocht wordt en waarin enkele andere teeltsysteemvarianten onderzocht worden De proeven worden uitgevoerd op de PPO-locatie Randwijk in samenwerking met Wageningen UR Glastuinbouw.
De onderzochte substraathouders met van links naar rechts: Slitpot®, RocketTMpot (3x), Accelerator®, Slitpot® en ronde container.
Resultaten •
•
•
•
Met zand met gemiddelde diameter van 0.5 mm werd een vitaal, fijn vertakt wortelstelsel gerealiseerd bij een permanent drainpercentage van 30%. Dit lijkt een geschikt substraat voor deze watergeefstrategie Met zwart zand met een gemiddelde diameter van 0.2 mm was het wortelstelsel in een vergelijkbare situatie minder vitaal, hoewel de bovengrondse groei nog goed was De RocketTMPot voorkomt het ronddraaien van wortels en is derhalve een waarschijnlijk goede substraathouder voor een meerjarige substraatteelt van appel De Slitpot® en de Accelerator® voorkomen het ronddraaien van wortels respectievelijk niet of slechts gedeeltelijk en zijn daarom niet of minder geschikt
Praktijk Resultaat is eerste aanzet en moet nog verder uitgewerkt worden in vervolgonderzoek. Ronddraaiende wortels bij ronde container (boven) en afwezigheid daarvan bij de RocketTMpot (onder).
Dit project is onderdeel van BO-programma Verduurzaming Plantaardige Productieketen van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Casper Slootweg Contact: Casper Slootweg Praktijkonderzoek Plant & Omgeving Postbus 85, 2160 AB Lisse T 0252 46 21 21 - F 0252 46 21 00
[email protected] - www.ppo.wur.nl
Teeltdegronduit
Zomerbloemen en vaste planten Thema: Teelt de grond uit
BO-12.03-009-014
Probleem • • • •
Terugdringen emissie Bodemziekten Verbeteren arbeidsefficiëntie en arbeidsomstandigheden Flexibilisering teelt
Onderzoek Keuze van proefsystemen na inventarisatie en analyse: • Waterteelt (3 varianten) • Teelt op dunne mat (2 mattypen) • Teelt in substraatbed (2 substraathoogtes en fractie) • Teelt met minimaal substraat (2 substraatvolumes) Het onderzoek richt zich vooral op wortelomstandigheden. Een groot sortiment toetsgewassen wordt onderzocht in verband met diversiteit van de sector: Aconitum (napellus en arendsii), Astilbe, Brassica (sierkool), Callistephus, Chelone, Delphinium (1-jarig), Echinacea, Helianthus (zonnebloem), Hemerocallis, Hosta, Paeonia, Phlox, Solidago, Veronica.
Teeltsystemen in Lisse.
Resultaten Waterteelt • De meeste gewassen groeiden erg goed in water • Goed contact met water en voldoende droge wortelhals bleken van belang Teelt op dunne mat • Goede groei op dunne kokosmat met open structuur • Slechte groei op dunne, fijne, hennepmat Teelt in substraatbed • Zeer goede groei in laag van 15cm grof zand • Minder goede groei in laag van 35cm fijn zand Teelt in minimaal substraat • Door constructie systeem bleven wortels in substraatblokje • Hoeveelheid substraat te klein voor goede groei
Praktijk
Waterteelt in Zwaagdijk.
Doorontwikkeling van de systemen is nodig vóór introductie in de praktijk. Investering moet zich terugbetalen in meer productie, kwaliteit, arbeidsefficiëntie (mechanisering/automatisering) en/of teeltzekerheid.
Dit project is onderdeel van BO-programma Verduurzaming Plantaardige Productieketen van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Rien van der Maas Contact: Rien van der Maas Praktijkonderzoek Plant & Omgeving Postbus 200, 6670 AE Zetten T 0488 47 37 28 - F 0488 47 37 17
[email protected] - www.ppo.wur.nl
Teeltdegronduit
Blauwe bes Thema: Teelt de grond uit
BO-12.03-009-015
Probleem • •
Stikstofuitspoeling naar grondwater op de zandgronden In verband met toenemende internationale concurrentie: • Vruchtkwaliteit te laag • Kostprijs te hoog door: • te lange stichtingsperiode (tijd tot volle productie) • te lage productie
Onderzoek Realiseren substraatteelt met zeer lage stikstofemissie voor blauwe bes met hoge vruchtkwaliteit en lage kostprijs • 2010 t/m 2013: onderzoek naar geschikte rassen en substraten voor substraatteelt van blauwe bes • 2010: onderzoek naar de nutriëntenopname • 2011 t/m 2013: onderzoek naar fertigatie in de substraatteelt van blauwe bes Onderzoek wordt uitgevoerd door een consortium van (toeleverende) bedrijven, PPO en Wageningen UR Glastuinbouw op de locatie BICH i.o. (Blauwebessen InnovatieCentrum Horst) van teler Douven.
De proefopstelling voor het onderzoek naar de nutriëntenopname.
Resultaten Nutriëntenopname; onderzoek 2010: • De kaliumbehoefte van blauwe bes is relatief hoog: de toepassing van een standaard kaliumschema leidde tot uitputting van het kalium in het drainwater en tot, voor blauwe bes, relatief lage kaliumgehalten in het blad • De fosfaatbehoefte van blauwe bes is aan het eind van het groeiseizoen relatief laag: de fosfaatconcentratie in het drainwater liep aan het eind van het seizoen sterk op
Praktijk Resultaat is eerste aanzet en moet nog verder worden uitgewerkt in vervolgonderzoek.
Bezoek van de vakgroep blauwe bes op de proeflocatie.
Dit project is onderdeel van BO-programma Verduurzaming Plantaardige Productieketen van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Duurzame bodem en Duurzame mineralen BO-12.03-001 en BO-12.03-002 De bodem is de basis voor agrarische productie. Het bodem beheer in de landbouw is in hoge mate geoptimaliseerd naar economisch rendement. Die optimalisatie vereist van de onder nemer een bijzonder complexe evenwichtsoefening. Deels omdat landbouw - als elke economische activiteit - op korte termijn moet renderen, terwijl beheerseffecten op langere termijn vaak nog onduidelijk zijn. Deels óók omdat de samenleving bijdragen van de landbouw verwacht aan bredere doelstellingen zoals milieukwaliteit, biodiversiteit, klimaat, regionale waterhuishouding, efficiënt gebruik van eindige grondstoffen en het sluiten van kringlopen. Onderzoek om bodembeheer duurzamer te maken met het oog op al die verschillende doelstellingen was tot nu toe veelal thematisch georganiseerd (bemesting, bodemgezondheid, mechanisatie etc.). Momenteel is er een sterke behoefte vanuit beleid en praktijk naar een meer integrale aanpak waarbij de beheersopties van de ondernemer centraal staan. Welke beheersalternatieven zijn er, welke impact hebben die op de bodemkwaliteit zelf en op de vele overige ‘dimensies van duurzaamheid’?
Om deze vragen in de komende jaren efficiënt aan te pakken, is in 2010 het BO-programma ‘Duurzame en gezonde bodem’ in de steigers gezet. Per 2011 is dit gestart. In dit programma zal onderzoek aan vele aspecten van bodembeheer worden gebundeld en gericht worden op ‘het handelingsperspectief’ van de ondernemer. Twee delen van dit nieuwe programma werden in 2010 al uitgevoerd onder de noemers ‘Duurzame bodem’ en ‘Duurzame mineralen’. Het efficiënt gebruik van meststoffen in Duurzame mineralen houdt nauw verband met het bodemgebruik. Enerzijds hangt de benutting van nutriënten op korte termijn sterk af van een goede bodemkwaliteit. Anderzijds wordt die kwaliteit zèlf op termijn ook beïnvloed door keuzen rond groenbemesters, meststoffen en grondverbeteraars. In de praktijk leven er grote zorgen over de mogelijkheden die de wet nog openlaat om aan bodemkwaliteit te werken. Naast de bodemkwaliteit speelt ook de toedieningstechniek van meststoffen
Een smartphone app stelt preitelers in staat om het bijmest-advies, op basis van gewasreflectie, zelf op te stellen.
Programmaleiding Duurzame bodem en Duurzame mineralen: Hein ten Berge Plant Research International een belangrijke rol bij de benutting, evenals de terugwinning van nutriënten via vanggewassen. Deze aspecten werden in 2010 onderzocht en zijn hieronder kort toegelicht.
Toepassing onderzoekuitkomsten Het onderzoek in de genoemde deelprogramma’s is gericht op verbetering van de bodemkwaliteit en vermindering van de uitstoot van nutriënten. De nadruk ligt op het evalueren en praktijkrijp maken van technieken om de bodemstructuur te verbeteren, de natuurlijke weerbaarheid te vergroten, de bodemvruchtbaarheid en het organisch stofniveau te handhaven en om meststoffen efficiënter te kunnen benutten. Diverse toepassingen worden hieronder toegelicht.
Resultaten Wetenschappelijk In het rapport ‘Duurzaam bodembeheer in de Nederlandse landbouw’ is vanuit het onderzoek een visie uitgewerkt op de integratie van verschillende aspecten van bodemkwaliteit. Huidige en toekomstige knelpunten zijn voor diverse sectoren in de Nederlandse landbouw in kaart gebracht, met medewerking van uiteenlopende groepen belanghebbenden. Bij knelpunten is sprake van spanningen tussen de verschillende doelstellingen. Diverse typen oplossingsrichtingen zijn in het rapport aangedragen. Het rapport beoogt houvast te bieden voor de verdere ontwikkeling van een kennisagenda van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovaties, ter ondersteuning van het streven naar een duurzamer bodembeheer in alle relevante sectoren. Kennisdoorwerking naar praktijk Het doel bij alle projecten in de programma’s Duurzame bodem en Duurzame mineralen was methoden en technieken te ontwikkelen om de benutting van nutriënten uit meststoffen te verhogen. Op rotatieniveau zijn er bij de toepassing van vanggewassen vooral nog knelpunten in de herbenutting van onderschepte stikstof. Eind 2010 werd veldonderzoek gestart naar het effect van het tijdstip van inwerken, op de benutting van stikstof uit vanggewassen.
Hein ten Berge Plant Research International Postbus 616, 6700 AP Wageningen T 0317 48 05 69 E
[email protected] www.pri.wur.nl
Programmaleiding Duurzame bodem en Duurzame mineralen: Joeke Postma Plant Research International Op gewasniveau was het onderzoek gericht op het praktijkrijp maken van geleide bemesting, op basis van gemeten lichtreflectie door het gewas. Bij aardappel lag de nadruk op het consolideren en valideren van regels voor dosering, hetgeen robuuste rekenregels opleverde. Voor toepassingen in prei werden recente inzichten gepresenteerd in een ‘app’ die door telers op een smartphone kan worden gebruikt om zelf een N-advies te berekenen, uit gemeten reflectie. Daarnaast werd voor bouwland gewerkt aan een methode om de verwachte N-levering uit de grond zelf te bepalen. Dit kan een belangrijke bouwsteen worden bij het differentiëren van bemestingsadviezen voor diverse gewassen. In 2010 werden daarvoor 9 potentiele indicatoren geselecteerd, die in 2011 getoetst gaan worden. Er werd ook gewerkt aan de differentiatie van het N-advies voor maïs. Hoewel de resultaten van de gevolgde methodiek blijken af te hangen, lijkt voorlopig een vuistgetal van 10 kg extra N-gift per 1.000 kg extra droge-stof realistisch. In het onderzoek naar alternatieven voor stalmest in de hyacintenteelt was 2010 een afbroei-jaar. De effecten van stalmestdosering op bloemkwaliteit werden sterker dan voorheen, maar waren nog niet significant. Op kleigrond gaat bij najaarstoepassing van (drijf)mest op bouwland een groot deel van de aanwezige stikstof verloren. Voorjaarstoediening maakt betere benutting mogelijk van de stikstof uit de mest, maar op klei bestaat hierbij in de praktijk vrees voor bodem- en gewasschade. Voor toepassing in graan werden systemen ontwikkeld met slechts zeer beperkte schade. Snijschade door zodenbemesting is daar zeer beperkt en structuurschade aan de bodem kan beperkt worden door verdere reductie van de bodemdruk. Mesttoediening in aardappelen staat nog in de kinderschoenen. De eerste metingen bij toepassing van een sleepslang in combinatie met zodenbemesting vóór het poten gaven geen doorwerking van bodemschade op de opbrengst. Voorbewerking van geploegd land biedt nieuw perspectief om met lichtere machines te kunnen werken, en zo minder structuurschade te veroorzaken.
Joeke Postma Plant Research International Postbus 69, 6700 AB Wageningen T 0317 48 06 64 E
[email protected] www.pri.wur.nl
Duurzame gewasbescherming BO-12.03-003 Binnen het programma Duurzame gewasbescherming wordt op verschillende manieren gewerkt aan methoden om geïntegreerde gewasbeschermingstrategieën te verbeteren. De projecten richten zich op detectie (tulpenvirus, vruchtboomkanker, TSWV paprika, opspoeltechnieken nematoden), voorspellingsmodellen (botrytis bollen, trips open teelten, indicatoren voor bodemweerbaarheid), management modellen (Mebot, onkruid, NemaDecide), ontsmettingsmethoden (CA-behandelingen aardbei, biologische grondontsmetting) en maatregelen die de weerbaarheid verhogen (niet-kerende grondbewerking, oorwurmen fruit, ziektewering open en gesloten, substraat trips, bestrijding bodeminsecten, geïnduceerde resistentie komkommer en roos, generalistische predatoren roos, alternatief voedsel voor predatoren, gedragsbeïnvloeding insecten, bestrijding bacteriën met bacteriofagen). De ontwikkelingen binnen deze projecten dragen bij aan de verdere vermindering van gebruik en afhankelijkheid van
bestrijdingsmiddelen en daarmee aan de doelstellingen van het Convenant Gewasbescherming in zowel de open als de gesloten teelten. Onze visie is dat het onderzoek zich steeds meer moet richten op de verhoging van de weerbaarheid van teeltsystemen. Het concept ‘weerbaar telen’ sluit aan bij de ontwikkeling van innovatieve duurzame teeltsystemen (zie bijv. www.naturecounts. com). Deze manier van telen vraagt een totaal nieuwe visie op ziekten en plagen. In plaats van te reageren op ziekten en plagen met chemische middelen, wordt het systeem nu zo ontworpen dat ziekten en plagen zoveel mogelijk vanuit het teeltsysteem zelf worden voorkomen. Bijvoorbeeld door gezond uitgangmateriaal, biodiversiteit, continue aanwezigheid van natuurlijke vijanden, inductie van resistentiemechanismen in de plant of door de plaagen ziekteweerbaarheid vanuit de bodem of het teeltsubstraat. De ontwikkeling van duurzame gewasbescherming (bijv. residuvrij telen) vereist innovaties en integratie van kennis om
Paprikaplanten besmet met het Tomato Spotted Wilt Virus (TSWV) bleken aantrekkelijker te zijn voor volwassen trips dan gezonde paprikaplanten.
Programmaleiding Duurzame
Programmaleiding Duurzame
Programmaleiding Duurzame
gewasbescherming:
gewasbescherming:
gewasbescherming:
Kees Booij
Willem Jan de Kogel
Gerben Messelink
Plant Research International
Plant Research International
Wageningen UR Glastuinbouw
Resultaten
systeemsprongen te kunnen maken.
Toepasbaarheid van onderzoeksuitkomsten De beslissingsondersteunende systemen NemaDecide en Mebot worden al in de praktijk toegepast. De detectietoets voor vruchtboomkanker is praktijkrijp. De kennis van CAbehandelingen is direct toepasbaar. Diverse methoden zoals zwartvruchtrotbestrijding en geïntegreerde onkruidbestrijding worden al op praktijkschaal getoetst. Het onderzoek naar aaltjesbeheersing in aardbeien wordt samen met het bedrijfsleven afgerond. De meeste andere projecten leveren vooral bouwstenen die bijdragen aan verdere ontwikkeling van bestrijdingsstrategieën of het nemen van de juist beslissingen bij maatregelen. Via de vele communicatielijnen worden deze stapsgewijs door de praktijk overgenomen of aangepast.
Wetenschappelijk De ontdekking dat viruszieke planten aantrekkelijker kunnen zijn voor trips is niet alleen wetenschappelijk interessant maar laat ook zien dat interacties tussen gewasbelagers soms complex zijn en een geïntegreerde aanpak van diverse belagers vaak noodzakelijk is. Deze kennis verhoogt in dit geval het belang van een goede virusbestrijding. Kennisdoorwerking naar de praktijk Dat doorwerking naar de praktijk en interactie noodzakelijk is laat intensieve samenwerking zien bij de aaltjesbeheersing. Voor het gebruik van NemaDecide zijn een goede, efficiënte bemonstering en de betrokkenheid van routinelaboratoria noodzakelijk. Onderzoeksresultaten worden direct geïmplementeerd in hun werkprotocollen.
Op deze wijze draagt het programma bij aan de implementatie van geïntegreerde bestrijding en het terugdringen van het middelengebruik.
Kees Booij Plant Research International Postbus 69, 6700 A Wageningen T 0317 48 06 70 E
[email protected] I www.pri.wur.nl
Gerben Messelink Wageningen UR Glastuinbouw Postbus 20, 2665 ZG Bleiswijk T 0317 48 56 49 E
[email protected] I www.glastuinbouw.wur.nl
Willem Jan de Kogel Plant Research International Postbus 69, 6700 AB Wageningen T 0317 48 06 54 E
[email protected] I www.pri.wur.nl
Bijen en bestuiving BO-12.03-007 De bijenhouderij in Nederland draagt via bestuiving in belangrijke mate bij aan de brutoproductie van land- en tuinbouw. De geschatte bijdrage door bestuiving bedraagt >€ 1 miljard/jaar. Daarnaast is er een grote niet-gekwantificeerde waarde voor de natuur: naast de door imkers gehouden honingbijen wordt door diverse soorten wilde bijen en andere insecten voor bestuiving gezorgd. Sinds de tachtiger jaren is de bijenhouderij bijna wereldwijd geconfronteerd met de invasieve parasiet varroa. Behalve door de varroamijt wordt de imkerij nog door andere zaken bedreigd. Dit leidde de laatste jaren tot meldingen van de sterfte van bijenvolken. Dit veroorzaakt onrust bij publiek, aandacht in
Effectieve bestrijding van varroa bijen@wur
1
de media en vragen in de Tweede Kamer. Er is behoefte aan duidelijkheid over de omvang en oorzaken van de bijensterfte. Dit moet leiden tot wetenschappelijk onderbouwde uitspraken en maatregelen om honingbijen en wilde bestuivers voor deze sterfte te behoeden. Binnen het Bijen en bestuivingsprogramma wordt aan twee projecten gewerkt die onderling sterk samenhangen. Bij het onderzoek in het Nationaal Honingprogramma ligt het accent op de varroamijt. Hier gaat het om bestrijdingsmethoden, interacties van varroa met andere ziekteverwekkers en omgevingsfactoren, resistentie van bijen tegen varroa en kennisoverdracht. In het onderzoeksproject BIJ-1 wordt onderzocht in welke mate er sprake is van bijensterfte in Nederland en wat de mogelijke oorzaken en oplossingsrichtingen zijn. Er worden kwantitatieve data verzameld onder de Nederlandse imkers om de jaarlijkse sterfte in kaart te brengen. Er wordt verdiepend onderzoek gedaan aan een aantal ziekteverwekkers die naast de varroamijt een rol (kunnen) spelen, zoals een aantal virussen en Nosema spp. Naast de honingbij wordt in dit project ook de rol en status van wilde bestuivers betrokken.
Toepassing onderzoekuitkomsten De resultaten uit het Bijen- en bestuivingsonderzoek dragen als volgt bij aan oplossingen van beleidsproblemen: •• Onderzoekers worden regelmatig geraadpleegd door beleidsmedewerkers of worden opgeroepen om deel te nemen aan hoorzittingen en ronde-tafelgesprekken. Op deze manier dragen zij vanuit hun expertise bij aan inzichten in de aard, omvang en oorzaken van bijensterfte •• Het Bijen- en bestuivingsonderzoek verzamelt wetenschappelijk onderbouwde informatie die antwoord geeft op bovengenoemde beleidsvragen.
Programmaleiding Bijen en bestuiving: Willem Jan de Kogel Plant Research International De resultaten uit het Bijen- en bestuivingsonderzoek worden als volgt in de praktijk toegepast: •• De Nederlandse bijenhouders worden geïnformeerd over de ontwikkelingen in het onderzoek via lezingen bij imkerverenigingen, websites, vakbladpublikaties en andere publiciteit. Ook worden praktische tools gemaakt die in de praktijk gebruikt worden. Een voorbeeld hiervan is de handleiding ‘Effectieve bestrijding van varrao’.
Resultaten
Kennisdoorwerking naar praktijk Brochure ‘Effectieve bestrijding van varroa’. Verscheen in 2010 en is in een oplage van 10.000 exemplaren verspreid onder bijenhouders. De brochure geeft bijenhouders praktisch toepasbare informatie over varroa en de bestrijding ervan. De websites van www.bijen.wur.nl (Wageningen UR) en www.beefriends.org (Nederlands Centrum voor Bijenonderzoek, NCB) houden de Nederlandse imkers op de hoogte van de voortgang in het onderzoek. Dit gebeurt ook via lezingen en demonstraties.
Wetenschappelijk Bijenvolken gebruiken stuifmeel als bron van eiwit en mineralen. Bij gebrek aan stuifmeel veranderen de verdeling en samenstelling van eiwitten in het hele volk. Uit veldonderzoek is gebleken dat een besmetting van het bijenvolk met de varroamijt ditzelfde effect had op de eiwitsamenstelling aan het eind van de zomer: een verlaagde concentratie van het eiwit vitellogenine. Dit is indicatief voor een verminderde vitaliteit en correleert met een verhoogde kans op wintersterfte van het volk.
Willem Jan de Kogel Plant Research International Postbus 69, 6700 AB Wageningen T 0317 48 06 54 E
[email protected] I www.pri.wur.nl
Phytophthora BO-12.03-005 Gewasbescherming 2.0 De Nederlandse aardappelsector is met een ‘off farm’-productie van circa € 750 miljoen per jaar een sector van formaat met een goede reputatie in binnen en buitenland. Phytophthora infestans, de veroorzaker van de aardappelziekte is met een schade (middelen, arbeid en verliezen) van circa € 150 miljoen per jaar het grootste probleem. Per jaar wordt ongeveer € 50 miljoen uitgegeven aan bestrijdingsmiddelen om deze ziekte onder controle te houden. Het parapluplan Phytophthora III is een samenwerkingsverband tussen de sector en kennisinstellingen. Gedurende de looptijd van dit plan is de milieubelasting als gevolg van phytophthorabeheersing sterk verminderd. Daarnaast is tijdens de looptijd van dit plan een nieuw concept – ‘Gewasbescherming 2.0’ – ontwikkeld wat de afhankelijkheid van middelen sterk kan verminderen. Het volledige concept bestaat uit een combinatie van resistentie, low input bespuitingen onder (uitsluitend) hoge
ziektedruk en monitoring van aanpassing van de populatie ziekteverwekkers en is voor het eerst en met succes getoetst onder praktijkomstandigheden in 2010. Een algemene invoering van dit concept in de toekomst kan het gebruik van bestrijdingsmiddelen tegen aardappelziekte met ruim 75% terugdringen. Daarnaast biedt dit concept de mogelijkheid tot aanpassing aan soortgelijke probleemgevallen binnen de gewasbescherming.
Resistentie Resistentiegenen zijn zeer waardevolle, maar slechts beperkt beschikbare hulpbronnen. Initiatieven zoals DuRPh, BioImpuls en het CBSG laten zien dat zowel onderzoek als bedrijfsleven werkt aan de totstandkoming van nieuwe resistenties in het commerciële rassenpakket. Genetische modificatietechnieken (DuRPh) bieden daarbij de mogelijkheid resistentiegenen
Excursie van vertegenwoordigers van het ministerie van LNV, LTO, Productschap Akkerbouw, kwekers, (particuliere) handel gewasbescherming en adviseurs naar veldproeven in kader van het parapluplan Phytophthora.
Programmaleiding Phytophthora: Geert Kessel Plant Research International te stapelen, wat doorbraak van resistentie sterk vertraagt. Aanvullende beheersmaatregelen (dynamische rassen, ziektebufferende regio’s, low input-bespuitingen en monitoring van de ziekteverwekkers) blijven echter noodzakelijk om resistentie vergaand te verduurzamen.
Bestrijdingsmiddelen Bestrijdingsmiddelen blijven noodzakelijk om resistente gewassen te beschermen tijdens periodes met een hoge ziektedruk. Doorbraak van de resistentie tijdens perioden waarin resistente gewassen worden blootgesteld aan grote hoeveelheden phytophthora-sporen wordt zo voorkomen. Verlaagde doseringen en een aangepaste spuittiming zorgen op resistente rassen voor een reductie van 75–80% ten opzichte van het huidige gebruik van middelen.
Ziektebufferende regio’s Het gebruik van genetische modificatietechnieken biedt naast de mogelijkheid tot stapelen van resistentiegenen ook de mogelijkheid meerdere lijnen met verschillende multigene resistenties binnen één ras te creëren. Bij (aanstaande) doorbraak van één van deze lijnen kan deze eenvoudig uitgewisseld worden voor een nieuwe. De teler blijft hetzelfde (dynamische) ras telen, alleen de resistentie verandert. Daarnaast kunnen deze lijnen gemengd geteeld worden. Dit werkt bufferend tegen epidemieën mochten die onverhoopt optreden na doorbraak van één van de resistente lijnen.
Monitoring Monitoring van doorbraak van de afzonderlijke resistentiegenen biedt de mogelijkheid vroegtijdig te reageren op een aanstaande doorbraak van de resistentiecassette. Tijdige vervanging van (onderdelen van) de betreffende cassette voorkomt totale doorbraak en behoudt de resistentie voor het teeltsysteem.
Het onderzoek verzamelt wetenschappelijk onderbouwde informatie die antwoord geeft op beleidsvragen rondom de vermindering van de milieubelasting door phytophthora-beheersing en duurzaam gebruik van resistentie. Resultaten worden naar de praktijk gecommuniceerd via de kanalen van het Masterplan Phytophthora van LTO (o.a. de jaarlijkse uitgave van ‘Phytophthora info’ die wordt verstuurd aan alle 11.000 aardappeltelers in Nederland). Daarnaast via lezingen, websites (www.kennisakker.nl), vakbladen, excursies enz.
Resultaten Wetenschappelijk Phytophthora is een ziekte die in de huidige praktijk slechts beheerst kan worden door een veelvuldige inzet van gewasbeschermingsmiddelen. Onderzoeksresultaten laten zien dat waardplantresistentie een enorme bijdrage kan leveren aan verregaande reductie van de afhankelijkheid van middelen, terwijl tegelijkertijd een systeem ontwikkeld is wat het mogelijk maakt resistentie op een duurzame manier in te zetten. Kennisdoorwerking naar de praktijk Via ‘Phytophthora info’ worden Nederlandse aardappeltelers voorzien van de meest recente praktijkrijpe inzichten over phytophthora-beheersing: het gebruik van beslissings ondersteunende systemen, een preventieve beheersingsstrategie (IPM), spuittiming gebaseerd op kritieke perioden, aanpassingen binnen de Nederlandse phytophthora-populatie met betrekking tot resistentie tegen bestrijdingsmiddelen en virulentie en de mogelijkheden van resistentie in de beheersingsstrategie. Dit wordt ondersteund via lezingen (studieclubs, coöperaties, etc.) en uitingen in de vakpers.
Toepassing onderzoekuitkomsten De resultaten uit dit onderzoek dragen bij aan het beleid: De betrokken onderzoekers worden regelmatig geraadpleegd door beleidsmedewerkers over het duurzaam inzetten van waardplantresistentie en gewasbeschermingsmiddelen.
Geert Kessel Plant Research International Postbus 69, 6700 AB Wageningen T 0317-480814 E
[email protected] I www.pri.wur.nl
Functionele biodiversiteit BO-12.03-004 Het onderzoek in het Functionele agrobiodiversiteitsprogramma is gericht op een betere benutting van biodiversiteit in de landbouw, met als doel productiemethoden verder te verduurzamen. Functionele agrobiodiversiteit speelt hierin een sleutelrol. Hieronder verstaan we alle biodiversiteit op en rondom het bedrijf die direct of indirect de teelt ondersteunt. De verwachting is dat als boeren deze functionele biodiversiteit stimuleren, ze de natuurlijke weerbaarheid van het productiesysteem kunnen verbeteren. Daardoor hebben zij minder last van ziekten en plagen. Functionele agrobiodiversiteit draagt ook bij aan de natuurlijke bodemvruchtbaarheid door regulatie van opbouw en afbraak van organische stof en een goede bodemstructuur en waterhuishouding. Het onderzoek binnen dit programma is primair gericht op de ontwikkeling van praktisch toepasbare kennis voor boeren en
landschapbeheerders in het agrarisch gebied. Hierbij staat het handelingsperspectief van de boer en beheerder centraal. De vraag is hoe zij met specifieke maatregelen functionele agrobiodiversiteit op een juiste manier kunnen stimuleren. Hiertoe wordt experimenteel en beschrijvend onderzoek in het veld uitgevoerd. Het LTO-project ‘Functionele AgroBiodiversiteit 2’ (FAB2) is in dit programma ondergebracht, zodat een sterke link met de landbouwpraktijk bestaat. Daarnaast is een duurzame, maatschappelijk geaccepteerde en gewaardeerde landbouw (people, planet, profit) van belang uit oogpunt van aantrekkelijkheid van het landschap en toegankelijkheid van het landelijk gebied. Gebruik maken van functionele agrobiodiversiteit betekent winst voor het milieu, in de vorm van verminderde inzet van gewasbeschermingsmiddelen, kunstmest en fossiele brandstof. Functionele agrobiodiversiteit toepassen in het agrarisch productieproces kan daarom ook worden gezien als een maatschappelijke dienst van de landbouw.
Programmaleiding Functionele biodiversiteit: Ben Vosman Plant Research International
Toepassing onderzoekuitkomsten Het onderzoek van het programma Functionele agrobiodiversiteit werkt aan een betere benutting van biodiversiteit. Hierdoor wordt de landbouw minder afhankelijk van chemische gewasbeschermingsmiddelen, kunstmest en fossiele brandstoffen. De in dit programma opgedane kennis wordt beschikbaar gemaakt voor stakeholders via vakbladpublicaties, websites, workshops en wetenschappelijke symposia. Richting praktijk vindt toepassing plaats in het FAB2-programma en andere functionele agrobiodiversiteitsprojecten. Deze hebben o.a. tot doel om agrobiodiversiteit dichter bij de boeren te brengen. Begin 2011 zal het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de landelijke subsidieregeling voor demonstratieprojecten open stellen om ervaring op te doen met functionele agrobiodiversiteitsranden. Ter ondersteuning hiervan is een artikel voor het vakblad Nieuwe Oogst geschreven.
Resultaten Wetenschappelijk Eén van onderzoeksvragen in het programma betreft de termijn waarop resultaten zijn te verwachten, bijvoorbeeld voor een verbeterde bodemstructuur. Na omschakeling op niet-kerende grondbewerking nemen structuurverbeterende bodemorganismen zoals regenwormen en schimmels binnen enkele jaren sterk toe in aantallen en soortverscheidenheid. Vervolgens blijkt dat na ongeveer vijf jaar bodemaggregaten ook in aantal toenemen, groter in omvang worden en bovendien beter bestand zijn tegen verwering door neerslag en verdichting. Dit betekent dat de bodem minder gevoelig wordt voor korstvorming en verslempen (‘dichtslaan’). De kruimelstructuur van de bodem verbetert infiltratie bij extreme neerslag en vochtvoorziening bij droogte.
Kennisdoorwerking naar praktijk •• Binnen LTO FAB2 worden praktijkrijpe onderdelen van het functionele-agrobiodiversiteitsconcept steeds beter toepasbaar voor de praktiserende ondernemer in de groene ruimte. Zo is in 2010 een belangrijke stap gezet om gemeenschappelijke doelen rond functionele agrobiodiversiteit in te bedden binnen bestuurlijke processen. De samenwerking tussen organisaties met een verschillende achtergrond is op basis van wederzijds respect succesvol en staat garant voor een verdere opschaling naar gebiedsniveau. •• Bij de aanplant en het onderhoud van bomen en struiken in het agrarisch gebied moet meer rekening worden gehouden met de functie die verschillende soorten kunnen hebben bij ondersteuning van natuurlijke vijanden van plagen. •• Het onderzoek naar de voorkeur en geschiktheid van bloemen voor diverse natuurlijke vijanden heeft nieuwe informatie opgeleverd die bruikbaar is voor het samenstellen van functionele akkerranden. Het bijmengen met een beperkte hoeveelheid éénjarige kruiden kan de functionaliteit van meerjarige randen in het eerste jaar verhogen en bijdragen aan het onderdrukken van onkruiden, zonder meerjarige kruiden veel te remmen. •• Het scoutingsysteem is flink in hoeveelheid arbeid teruggebracht, met behoud van kwaliteit. Er is nu een scoutingsysteem beschikbaar waarmee bij plaagbestrijding optimaal gebruik van functionele agrobiodiversiteit is te maken. •• Telers die veel maatregelen treffen op het gebied van bodemverzorging zien dat ook terug in de kwaliteit van hun bodem. De bodemkwaliteit is stuurbaar met inzet van juiste maatregelen.
Ben Vosman Plant Research International Postbus 16, 6700 AA Wageningen T 0317 48 08 38 E
[email protected] I www.pri.wur.nl
Innovatieve tuinbouw en Emissieloze kas BO-12.03-006 en BO-12.03-010 In dit programma is gewerkt aan verduurzaming van de productiesystemen in de tuinbouw. Co-innovatie, waarbij samen met de ervaring uit de praktijk gericht nieuwe kennis wordt ontwikkeld, speelt hierin een belangrijke rol. In de grondgebonden glastuinbouw is gewerkt aan het reduceren van emissies via het waterspoor. Er zijn bestaande teeltsystemen aangepast en nieuwe ontworpen, terwijl de meting van emissie in huidige systemen is verbeterd.
Flowers & Food is door het nationale innovatieplatform aangewezen als sleutelgebied waar innovatie moet worden gestimuleerd. Daarop heeft het tuinbouwbedrijfsleven een innovatieagenda opgesteld. Dit subthema speelt hier op in met een serie projecten die in potentie een voordeel voor People, Planet and Profit hebben en aansluiten bij de innovatieagenda ‘Winnen aan Waarde’ van Flowers & Food. Het gaat hier om duurzamere onkruidbestrijding in de boomteelt, het met grote precisie kunnen meten van hormoongehaltes in bollen, het ontwikkelen van een mobiel teeltsysteem bij tomaat en verdergaande samenwerking tussen logistieke automatisering en groene plantgroeimodellen in de teelt van potplanten.
Voor de verduurzaming in de paddenstoelenteelt is gewerkt aan een geautomatiseerd en gemechaniseerd teeltsysteem waarin de groei gecontroleerd en gereguleerd wordt door groeimodellen. Hiervoor is o.a. samengewerkt met de systeembouwers van Wageningen UR Glastuinbouw.
Resultaten
Voor de broei van hyacint, iris en narcis is een teeltsysteem ontwikkeld met een hogere energie-efficiëntie en een lagere emissie van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen.
Wetenschappelijk De bij Wageningen UR Glastuinbouw aanwezige kennis over modelleren van stofstromen is met succes toegepast in de paddenstoelenteelt. Er werd traditioneel gewerkt met veel
Plantenhormonen zijn betrokken bij de bloemaanleg van lelie. Hormoongehaltes kunnen op een betrouwbare manier in de leliebollen worden gemeten. Er zijn verschillen in hormoongehaltes gevonden in bollen met goede en slechte bloemen in aanleg.
Programmaleiding Innovatieve tuinbouw en Emissieloze kas: Wouter Verkerke Wageningen UR Glastuinbouw verschillende substraatparameters. Deze kunnen nu worden teruggerekend naar basis teelteenheden. Hierdoor kunnen balansen worden gemaakt van koolstof, water en voeding. Meer dan honderd parameters worden zo samengebracht in drie balansen. Deze aanpak was in het substraatonderzoek bij glastuinbouw al zinvol gebleken. De interpretatie van de metingen wordt door deze samenhang eenduidiger en robuuster. Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk de afbraaksnelheid van de compost per laag te doorgronden en daarmee de compost efficiency te gaan verbeteren. Op dezelfde manier wordt het mogelijk de voedingopname per laag te beschrijven wat het ontwerpen van teeltsystemen met apart geregelde voedingsaanvoer mogelijk maakt.
Kennisdoorwerking praktijk Door een intensieve samenwerking tussen Alterra, Wageningen UR Glastuinbouw, het tuinbouwbedrijfsleven en de betrokken waterschappen is de kennis rond de uitspoeling van mineralen in grondgebonden teelten sterk toegenomen. Door samen te werken aan de ontwikkeling van instrumenten die de emissie exact in kaart kunnen brengen, komt er voor de telers tevens uitzicht op een beter stuurbaar teeltsysteem. De gezamenlijke ontwikkeling van nieuwe kennis heeft bijgedragen aan het ontwikkelen van draagvlak bij de bedrijven voor nieuwe oplossingsroutes van de waterproblematiek.
Wouter Verkerke Wageningen UR Glastuinbouw Postbus 20, 2665 ZG Bleiswijk T 0317 48 55 34 E
[email protected] I www.glastuinbouw.wur.nl