Inhoudsopgave 1. Aanleiding
1
3. Woon’wensen’
4
4. Gebreken in het aanbod
5
5. Gesprekken
6
6. ‘Wat wil de buitenslaper?’
9
7. Beleid
9
8. Conclusies
10
Bijlagen 1. Inventarisatie buitenslapers 2. Referentiebeelden 3. Schetsen tuinhuisjes
Afbeelding omslag: zelfgebouwde hut, Rotterdamse Straatkrant
1. Aanleiding Aanleiding voor het onderzoek was de wens van het Centrum voor Dienstverlening om meer te weten te van de buitenslapers zelf. Daartoe werd in overleg met de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting het idee geopperd een woonbeeldenonderzoek te doen onder buitenslapers, samen met de cliëntenraad van het CVD. Arnold Reijndorp werd benaderd om een opzet voor een dergelijk onderzoek te maken en dat vervolgens met studenten en leden van de cliëntenraad uit te voeren. Jenneke ter Horst werd erbij betrokken voor het vervaardigen van de woonbeelden. In een startnotitie (4 november 2005) werd volgende probleemstelling geformuleerd: ‘Er is een groep buitenslapers die de reguliere nachtopvang om diverse redenen afwijst. Voor hen rest kennelijke geen andere oplossing dan slapen in plantsoenen, onder bruggen, in slooppanden e.d. Het zou in Rotterdam gaan om 184 personen. Gemeente en zorginstellingen bedenken verschillende oplossingen voor dit ernstige maatschappelijke probleem. Oplossingen variëren van gedwongen opname via zorgboerderijen en het Centraal Onthaal project tot experimenten met slaapboxen en wooncontainers. Het is echter belangrijk om te weten wat betrokkenen zelf willen. Waarom slapen zij op straat? Is er onvoldoende ruimte voor hen in de reguliere nachtopvang of mijden zij de opvanghuizen om bepaalde redenen? En hoe denken zij over de verschillende oplossingen die worden gesuggereerd?’ Gesteld werd dat onderzoek onder deze doelgroep methodisch gezien een experimentele zaak is. De gedachten gingen uit naar een eenvoudige, halfgestructureerde mondelinge enquête. Een eerste deel met basale, open vragen over de huidige situatie en de reden dat men buiten slaapt, met wie men wel en niet ‘door een deur kan’, en of men per se wil blijven gebruiken. Het tweede deel zou bestaan uit een aantal ‘woonbeelden' die een aantal mogelijke woonsituaties uitbeelden, zoals slapen op de huidige plek, maar dan in een slaapbox; een kleinschalige locatie met vier blokhutten en een beheerder; het Centraal Onthaal project; een hostel naar Utrechts model, waar je mag gebruiken met intensief toezicht; een zorgboerderij op afstand van de stad; een zorgboot in de haven; opname in een psychiatrische woonvorm etc. De interviews zouden worden afgenomen door leden van de cliëntenraad, samen met studenten. 2. Uitvoering Om een aantal redenen is van de oorspronkelijke opzet van het onderzoek afgeweken. Uit de gesprekken in de voorbereidingsfase bleek dat er bij de veldwerkers van het CVD in de afgelopen jaren veel kennis is opgebouwd over elke individuele buitenslaper. Eveneens in de afgelopen jaren is een veel meer gedifferentieerd aanbod aan behandeling- en woonmogelijkheden ontstaan. Mede hierdoor stond ook de hiervoor genoemde schatting van het aantal van 184 buitenslapers ter discussie. Het veldwerk van het CVD gebruikt de aanduiding ‘permanente buitenslapers’ voor daklozen die gedurende een jaar minimaal een week per maand als buitenslaper zijn aangetroffen. Onder buitenslapen rekenen de veldwerkers ook mensen die zonder verdere voorzieningen verblijven in slooppanden, bootjes, bergingen of tuinhuisjes. Deze
aanduiding is ook gebruikt bij de tellingen voor de Dak- en thuislozenmonitor 20012002.1 De monitor maakt onderscheid tussen personen die gedurende een langere periode ieder nacht buiten doorbrengen en een vaste kern die met enige regelmaar voor langere of kortere tijd buiten slaapt. Als iemand drie maanden of meer per jaar buitenslapend is aangetroffen, wordt deze in de monitor tot de vaste kern gerekend. In 2001 waren dat er volgens de monitor 57 van de totaal 219 buitenslapers. Dit totale aantal wijkt af van het aantal dat in dat jaar door de buitendienst van het CVD wordt genoemd. De veldwerkers hadden in 2001 contact met 325 buitenslapers. Dit verschil kan veroorzaakt zijn door verschillen in de definitie. Vanaf 2000 stegen de aantallen buitenslapers, om vervolgens weer sterk te dalen. In 2003 telden de veldwerkers van het CVD totaal 422 buitenslapers. In 2005 was dat aantal meer dan gehalveerd tot 167. Deze daling was vooral het gevolg van het onderdak brengen van de incidentele buitenslapers. De vaste kern blijft met 53 in 2005 tegen 57 in 2001 in omvang vrijwel gelijk.2 De veldwerkers van het CVD rekenen in hun Jaarverslag 2005 zowel de permanente als de semi-permanente buitenslapers tot de groep ‘echte buitenslapers’. In 2005 bedroeg de totale groep 89 personen.3 Van deze groep konden ze er 42 ergens onderbrengen, 20 kregen een onderkomen van meer tijdelijk aard (waaronder een kliniek, detentie, nachtopvang, vrienden). Met de overige 47 buitenslapers konden zij weinig tot geen resultaten boeken. Over deze groep meldt het jaarverslag: ‘- het gaat hier om een verhoudingsgewijs omvangrijke groep (50% van de ‘echte buitenslapers’), tevens om een groep die grotendeels bestaat uit personen met een zeer complexe problematiek; - het gebrek aan resultaat is desalniettemin opvallend daar er onder deze groep zich maar liefst minstens 22 buitenslapers bevinden die sinds 2-3 jaar in zorg zijn bij de diverse “bemoeizorgteams” van GGZ Groep Europoort, Bavo, Mozaïek en Bouman-GGZ; zelfs deze intensieve vorm van hulpverlening heeft er dus blijkbaar niet toe mogen leiden dat deze buitenslapers op z’n minst aan onderdak geholpen konden worden.’(Jaarverslag 2005,[4]) Het lag voor de hand om eerst maar eens de aanwezige kennis over deze permanente kern van buitenslapers te inventariseren en vervolgens na te gaan wat er nog schortte in het aanbod van de verschillende instellingen. De vragen die volgens de startnotitie in het onderzoek aan de orde zouden moeten komen, bleken immers al herhaalde malen door de veldwerkers aan de buitenslapers te zijn gesteld. Tegelijk werd duidelijk, dat de ‘keuze’ van de slaapplek indicaties bevat voor het soort oplossing dat voor een specifieke persoon het meest geschikt is. Sommigen overnachten op zeer openbare plekken, althans toen dat nog kon, terwijl anderen zich terugtrekken op verborgen, afgelegen plekken. De een schijnt aan een zeiltje in de bosjes genoeg te hebben, terwijl een andere het afdak van een viaduct of rioolbuis zoekt en een volgende de redelijke beschutting van een kraakpand, een berging of een tuinhuisje opzoekt. De oplossingen die buitenslapers voor zichzelf creëren zijn in de afgelopen jaren voor een belangrijk deel door de plaatselijke overheid onmogelijk gemaakt. Slapen in portieken in het centrum is actief bestreden, hutten zijn 1
H. Jansen, R. Kolk en M. Stoele, Dak- en thuislozenmonitor 2001-2002, Rotterdam: Dienst SoZaWe, 2002 2 zie: J. Maaskant, Wat wil de buitenslaper? Rotterdam: Dienst SoZaWe, 2006 3 R. de Schepper, R. de Vogel, F. Willemse en J. Paesschen, Jaarverslag 2005 Buitendienst, Rotterdam: CVD, 2006
2
afgebroken, plekken onder viaducten met hekken afgezet en bootjes weggesleept. Naast de beheersing van (vermeende) overlast, kwamen deze maatregelen ook voort uit een groeiend besef van de onmenselijke situatie waarin veel buitenslapers verkeerden. Vanuit dit perspectief hebben wij de aanwezige kennis over de buitenslapers geïnventariseerd. Dat gebeurde in een kleine groep, waarvan naast de opdrachtgever en een veldwerker van het CVD en de onderzoekers ook twee leden van de cliëntenraad deel uitmaakten. Van de totale lijst van cliënten van de buitendienst, werden in totaal 46 buitenslapers geïdentificeerd, voor wie nog geen duidelijke oplossing was gevonden. Bijlage 1 bevat een korte karakteristiek van elk van hen, gebaseerd op de inventarisatie van veldwerker Ronald de Schepper en de toelichting daarop. Het doel van deze identificatie was niet alleen om de (vaak meervoudige) problematiek te achterhalen waarmee deze buitenslapers kampen. In dit onderzoek ging het er vooral om, te achterhalen wat voor elk individu de meest wenselijke vorm van onderdak zou kunnen zijn, zowel afgaande op de mislukte pogingen tot nu toe als op de vormen van onderdak en beschutting die deze buitenslapers voor zichzelf creëren. Daarin kunnen immers, zo was de veronderstelling, aanknopingspunten worden gevonden voor een meer permanente huisvesting. Je kunt mensen vragen wat ze willen, maar vaak ligt het meer voor de hand om te kijken wat ze doen. Dat geldt in het algemeen, maar zeker in het geval van buitenslapers die misschien niet altijd in staat zijn om hun wensen duidelijk naar voren te brengen. Uit de manier waarop zij zelf voorzien in hun behoefte aan bescherming en beschutting, vallen wellicht conclusies te trekken welke meer permanente manieren van huisvesting succesvol kunnen zijn. Daarbij moeten we bedenken, dat het niet alleen gaat om het aanbod aan huisvestingsmogelijkheden. De meeste echte buitenslapers hebben een meervoudig probleem. Je kunt niet zomaar stellen, dat de manier waarop zij leven ook het leven is dat zij ‘wensen’. Niettemin geven de praktische oplossingen die buitenslapers voor zichzelf creëren belangrijke aanwijzingen voor het soort huisvesting dat in hun geval het beste is. Sommigen blijken wel redelijk zelfstandig te kunnen wonen, bijvoorbeeld in een gekraakte ouderenwoning die op de nominatie staat gesloopt te worden, maar zeggen beslist niet in een straat te kunnen wonen; anderen slapen liever alleen buiten dan met anderen op een zaaltje in de nachtopvang. De doelstelling iedereen onder dak te brengen, betekent niet iedereen in een gewoon huis. Voor sommigen is een kamer in een goed beheerde omgeving beter; voor anderen een huisje, maar dan op afstand van anderen. In de afgelopen jaren zijn er verschillende initiatieven geweest om buitenslapers een of andere vorm van onderdak of beschutting te bieden. Stichting Ontmoeting kwam met het idee om zogenaamde slaapboxen beschikbaar te stellen. Dit initiatief stuitte echter op verzet van het gemeentebestuur. De Skaeve Huse van de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) kon op iets meer sympathie rekenen.4 Maar dit initiatief was, in ieder geval oorspronkelijk, meer gericht op overlastgevende en daarom vaak uithuisgeplaatste bewoners.
4
Rare huizen voor rare leefwijzen. Van wooncontainer tot skaeve huse, Rotterdam: SEV 2005
3
3. Woon’wensen’ In de inventarisatie in bijlage 1 is steeds met enkele trefwoorden aangegeven wat bij deze persoon de voor de hand liggende huisvestingsmogelijkheid lijkt. Uit deze inventarisatie komen de volgende mogelijkheden voor huisvesting naar voren: 1. Woning 2. Woonhotel Beschermd wonen Opvang of hostel 3. Kliniek totaal bestaand aanbod
10 1 1 4 8 __ 24
4. alternatieve vraag: bosjes, dak, bootje, draaideur, caravan, hutje, tuinhuis, berging totaal alternatief
14
5. onduidelijk totaal
8 __ 46
De eerste drie categorieën roepen een min of meer duidelijk beeld op van een vorm van huisvesting. Niet onbelangrijk is te constateren dat naar de mening van de veldwerkers 10 personen (iets meer dan 20% van de groep echte buitenslapers) uiteindelijk wel in een gewone woning kunnen worden gehuisvest. Vaak zijn er belemmeringen van bureaucratische aard die dit verhinderen. Belemmeringen die overigens samenhangen met persoonlijke eigenaardigheden, die het aanvragen van een uitkering, het saneren van een schuld of het accepteren van een bijzonder huurcontract verhinderen. Deze buitenslapers leven in onmin met de instanties. Zij vinden dat zij onrechtvaardig behandeld zijn en worden. Hun verwijt zit het accepteren van een oplossing in de weg. Voor de tweede categorie zou een kamer in een pension, hostel of woonhotel de oplossing zijn. Ook daarbij kunnen regels in de weg zitten: wel of niet mogen gebruiken (inclusief het roken van een shagje, zoals in het geval van een zorgboerderij; zie hierna) of een schorsing uit het verleden die nooit meer ongedaan wordt gemaakt. De derde groep zou naar de overtuiging van de veldwerkers veel beter af zijn in een inrichting, omdat zij vanwege een meervoudige psychische en verslavingsproblematiek hun eigen leven niet in de hand hebben. De inrichting biedt niet alleen diagnose en therapie, maar ook beschutting en bescherming. Door een grotere differentiatie in opnamemogelijkheden ontstaat er een grotere kans om deze mensen een menswaardiger bestaan te bieden. Bij de vierde categorie is het zo, dat het probleem feitelijk ontstaat als de huisvesting die deze mensen voor zichzelf hebben gevonden (een caravan, een bootje) van overheidswege wordt tegengewerkt. Bij hen moeten we ons afvragen wat een
4
oplossing kan zijn die zowel aan de wensen van de buitenslaper voldoet, als aan de ‘eisen van de samenleving’. De groep die we als ‘draaideur’ (3) hebben aangeduid, verblijft af en toe binnen de inrichting of de opvang, loopt dan weer weg en slaapt buiten. De groep ‘dak’ (4) zoekt beschutting onder een brug, in P-garage of een andere overdekte, openbare plek. Die overnachtingsmogelijkheden zijn de afgelopen jaren sterk belemmerd. Vraag is of een vorm van primitief afdak op een enigszins verscholen locatie een alternatieve huisvestingsvorm kan zijn. De enkeling die in een P-garage overnacht, zoekt niet een dak boven het hoofd op een afgelegen plek, maar juist een plek in het centrum, ‘gebruikersruimte’ en tegelijk uitvalsbasis voor verwerving. In die gevallen zou een hostel volgens het Utrechtse model wellicht een alternatief bieden. Een aparte groep zijn degenen die zich verstoppen in de bosjes. Zij trekken zich terug en hun aanwezigheid is soms alleen kenbaar aan de sporen die ze nalaten. Deze groep is ook voor de hulpverlening bijna onbereikbaar. Dan is er een groep die verblijft in een of andere vorm van gebouwde huisvesting: een gekraakte woning, een tuinhuisje of een berging. In de laatste gevallen meestal eigendom van of behorende tot de woning van een vriend, vriendin of kennis. Ze vallen niet op. Willen ook het liefst met rust gelaten worden. Ze hebben hun leven in zekere zin in de hand, maar willen of kunnen niet in een gewone woning in een gewone straat wonen. Tenslotte is er nog een groep, voor wie nog geen duidelijk idee van een oplossing is. 4. Gebreken in het aanbod Uit een inventarisatie van het huidige aanbod aan huisvestingsmogelijkheden kwamen naar de mening van de hulpverleners vier belangrijke gebreken naar voren: a. gewenste huisvesting is niet op het juiste moment beschikbaar; b. gebrek aan privacy in de nachtopvang; c. sommige regeltjes (zoals de eis tot eenmaal per week stofzuigen) vormen een onnodige belemmering; d. er ontbreekt een eenvoudige vorm van huisvesting voor de mensen die gewoon met rust gelaten willen worden, geen gevaar opleveren voor zichzelf en anderen, maar niet met anderen (in een portiek of straat) willen/kunnen samenleven; Voor de eerste twee belemmeringen, kunnen concrete oplossingen worden gezocht. Het aanbod aan bijzondere huisvestingsvormen is gegroeid en neemt nog steeds toe. Het probleem is om een goede, korte procedure te vinden, waarin een hulpverlener direct een aanbod aan een buitenslaper kan doen: ‘Ik heb nu een woning, of een kamer voor je die helemaal aan jouw wensen voldoet’. Belangrijk zijn de bezwaren van buitenslapers tegen de nachtopvang: gebrek aan privacy, onrust, overlast en onveiligheidsgevoelens. Dit komt ook uitgesproken naar voren in de rapportage van SoZaWe.5 Er wordt op dit moment gewerkt aan nachtopvang met eigen kleine kamers, waarmee deze bezwaren worden ondervangen. Wat het derde punt betreft, pleiten veldwerkers en cliënten voor een flexibele, meer op de klant gerichte benadering van regels. Dat geldt ook voor het ongedaan maken van eens opgelopen schorsingen. 5
J. Maaskant, Wat wil de buitenslaper? Rotterdam: Dienst SoZaWe, 2006, p.25/26
5
Voor het laatste geval is op basis van bestaande voorbeelden (zie bijlage 2: referentiebeelden) een schets gemaakt van een huisje dat mogelijk in de behoefte zou kunnen voorzien. Deze schets is als bijlage 3 aan deze rapportage toegevoegd. Met deze beelden bij de hand zijn vijf mensen geïnterviewd die mogelijk voor zo’n huisje zouden voelen. 5. Gesprekken A. Ex-buitenslaper. Sliep 20 jaar buiten, lang onder de Maasbrug in Maastricht, lang in een nis achter de vuilcontainer van het Maastheater naast de Willemsbrug, nu een fitnesscentrum. Daar sliep hij samen met een maat. Nu woont hij in een huis, vooral omdat hij trombose heeft, en daar niet net als zijn vader aan dood wil gaan. Hij heeft moeite de dag door te komen nu hij niet meer hoeft te hosselen. Hij probeert een vast dagritme aan te houden. Hij vindt de ‘stadscamping’ een goed plan, mits er een telefoon is waarmee je dag en nacht de hulpverlening/begeleiding kan bellen. ‘Er moet bestuur bij dit centerpark’, zegt hij. Beheer dus, overzicht. De camping kan het best aan de rand van de stad liggen. Zo’n los huisje ergens in het centrum geeft een opgejaagd gevoel. Mensen die geen prijs stellen op gezelschap moeten geïsoleerd kunnen wonen. Hij koppelt er ook een carrière aan: de bewoners kunnen werkervaring opdoen door de camping en de bosjes netjes te houden. Door te werken en je aan het reglement te houden kun je hogerop komen en ten slotte een huis verdienen. Je begint in een nogal geïsoleerd huisje aan de rand van het park en je klimt op tot in het centrum van de camping. Vergelijk het met de detox. Er valt een last van je af als je je over onderdak geen zorgen meer hoeft te maken, niet meer hoeft te wachten op het busje naar de Waalhaven bijvoorbeeld. Hij noemt de meubels van het huisje: bed, kast, tafel, stoel, salonstoel, salontafel. Hij zou liever op zo’n stadscamping zitten dan met zijn vijven in een huis, zoals nu bij het begeleid wonen. Er is er een die nooit afwast. B. Surinamer zonder verblijfsvergunning. Slaapt onder een zeil in het Kralingse Bos. Wordt daar regelmatig verjaagd door de boswachter. Zegt liever een huis te hebben dan zo’n raar houten kot, gewoon in de stad, onder de mensen. Pas in de loop van het gesprek blijkt dat hij illegaal is en daarom geen kans heeft op een woning. Een huisje op de stadscamping zou hij met beide handen aangrijpen, maar dan wel als tijdelijke oplossing. En het liefst buiten de stad. Alles beter dan nu. Bij het huisje wil hij een eigen bed, toilet en douche. Hij wil geen voorzieningen met anderen delen.
6
C. Heeft lang op een bootje gewoond in Rotterdam Noord, maar daar zijn alle bootjes, een stuk of twintig, opgerold. Daarna lag hij met zijn bootje in Spijkenisse, naast een fietspad, maar ook daar is hij verjaagd. (Onduidelijk verhaal over 50 kinderen die bij hem kwamen.) De boot is in beslag genomen. Hij is een jaar of zestig (?) en zit nu in de ziekenboeg van Havenzicht. Hij is nooit zeeman geweest, op zee heb je geen uitweg. Joints zijn voor hem de uitweg. Hij zou graag op zo’n stadscamping wonen, het liefst drijvend, hoewel die boomhut ook leuk is. (Huisje achter doorzichtige boom getekend). Een huis kan hij niet betalen van 110 euro (per?), hij heeft al 40 euro nodig om te blowen. Hij is teleurgesteld dat het over een beginnend plan gaat. ‘Dus over twee jaar’, schampert hij. Hij wil niet eens in een huis. Aan een kubieke meter opslag heeft hij al genoeg, dat zijn spullen niet gejat worden. Hij heeft nog ergens een aggregaat staan. Een kaal campinghuisje is best, zelf zorgt hij wel voor water, elektriciteit en gas. Hij gaat binnenkort kijken bij een zorgboerderij onder Emmen, waar dieren zijn en geestelijk gehandicapten werken. Misschien is het wat. NB Later bleek deze poging mislukt te zijn wegens het rookverbod op de zorgboerderij. D. Hij woont op dit moment in een gekraakte, voormalige bejaardenwoning op het randje van Zuidwijk. Deze woningen werden in de jaren vijftig gebouwd in blokjes met woningen op een eigen voordeur, op de begane grond, en op de verdieping bereikbaar met een trap en galerij. Uitstekende woningen voor studenten en bepaalde groepen dak- of thuislozen, zou je zeggen, maar ze worden in het kader van de stedelijke vernieuwing afgebroken. X excuseert zich voor de rommel die overal verspreid ligt. In het midden van de woon/slaapkamer staat prominent een vrij nieuwe computer. Als voorbereiding op het interview heeft hij met het programma SIM zijn ideale woning ontworpen. Hij maakt graag een kopie op de USB-stick van de interviewer. De ontworpen woning blijkt een replica te zijn van de laatste woning waarin hij heeft gewoond. Een zogenaamde voor-tussen-achter in Middelland, met een eigen voordeur. Het raam naar de straat had hij gebarricadeerd met een schot, maar wel achter de vitrages, vertelt hij erbij, zodat het vanaf de straat niet te zien was. Dat ziet er beter uit, maar zorgt ook voor een verrassing bij een eventuele inbreker. Het voorkamertje doet dienst als werkplaats. Hij vertelt dat hij zeer handig is met allerlei gereedschap. Heeft altijd aan oude auto’s gesleuteld; kon lassen enz. Dat gereedschap is hij net als alles kwijt geraakt toen hij de bak in moest vanwege doodslag; onterecht, houdt hij nog steeds vol. Achterkamer en tussenkamertje doen dienst als woon- en slaapplek, met uitzicht op het plaatsje achter het huis. Deuren hoeft eigenlijk niet, ook niet voor wc of douche, want hij is toch altijd alleen. Dit was zijn ideale huis: afgescheiden van de buitenwereld, de voorkant achterkant en de achterkant voorkant. Hij is daar na zeven jaar weggegaan en heeft een eengezinswoning met garage gehad in de Ruilstraat. Daar ging alles mis: ‘alle woorden met een ui zijn negatief: ruil, huil, luis.’ Avondschool
7
ging ook mis. Maar belangrijkste probleem was de straat. Hij kreeg problemen met de Marokkaanse bewoners, omdat hij die verdacht van drugsdealen, de nummerborden noteerde en doorgaf aan de wijkagent. Ze kalkten spy op zijn auto. Hij noemt het: ‘Nederlanderhaat en contradiscriminatie’. Hij is toen in de gevangenis terecht gekomen en is alles kwijtgeraakt. Na de gevangenis in Kralingse bos gaan slapen; lastig gevallen door homo’s en politie. Daarom naar Zuidwijk gegaan, waar hij is opgegroeid; hij kent er de plekjes, zoals een stukje van de begraafplaats waar niemand komt. Toen kon hij een van die lege bejaardenwoningen betrekken. Waar hij naartoe moet als deze afgebroken worden, weet hij niet. Geconfronteerd met de plaatjes van de ‘tuinhuisjes’ reageert hij enthousiast. Is precies wat hij nodig heeft, groter hoeft niet, er moet wel ruimte omheen zijn voor opslag en om te sleutelen. De zonnecellen vindt hij een heel goed idee: ‘is de toekomst’, en er moet ook een internetverbinding zijn. Hij wil alleen een vrijstaand huisje, op een afgelegen plek, buiten de stad: ‘lekker ver weg van alles’. Gevraagd hoe hij dat dan doet met boodschappen enz, antwoordt hij enigszins verbaasd: ‘Ik heb toch een auto?!’ Ja, natuurlijk, waarom zou een thuisloze geen auto hebben; dom van de interviewer. Deze vraag brengt hem nog wel op een idee: geef bij het huisje ook een elektrisch wagentje, dat opgeladen kan worden met de zonnecellen! Waarom ver weg. Omdat dat rustig is, zoals Zuidwijk 40 jaar geleden; toen er nog geen buitenlanders waren. ‘Niet dat opgefokte, wat vooral de Marokkanen in onze cultuur brengen. En de Marokkanen hebben de hufterigheid van onze cultuur overgenomen. We hebben nu de slechtste kanten van twee culturen.’ Opmerkelijk detail is nog dat hij wat met treinen heeft: als kind zat hij ’s avonds eindeloos te wachten op de goederentreinen op de havenspoorlijn die vlak langs zijn huis liep; en zijn moeder heeft na de oorlog nog in oude treinwagon gewoond! Een hutje langs de spoorbaan dus? Andere interessante gedachten over stedenbouw: ‘Waarom bouwen ze het nieuwe Rotterdam niet gewoon in het weiland? Waarom moet het centrum eigenlijk in het centrum liggen?’ Belangrijkste (door hem zelf aangegeven trefwoorden): individualiteit en autonomie. E. Hij woont momenteel in een caravan aan de Maas, vlakbij het Feyenoordstadion. Hij is een bekende figuur, hoofdpersoon van een tv-serie (RTL 4) en ook regelmatig op de regionale tv (RNN). Na een verleden van alcohol en coke, gepaard gaande met gewelddadig gedrag, is hij nu zeven jaar clean. Zeven jaar gelden kreeg hij van de rechter een taakstraf opgelegd: jongeren bewust maken van de ellende en de gevaren van drugsgebruik en criminaliteit. Sindsdien geeft hij lezingen opscholen, helpt individuele jongeren die in de knel zijn gekomen en verschijnt regelmatig op de tv. Hij beschikt over een auto, betaald door stichting Volkskracht. Voor deze activiteiten is door genoemde rechter een stichting in het leven geroepen. Wat niet wil zeggen dat het allemaal goed geregeld is. Belasting en verzekering voor de auto worden niet betaald. Toezeggingen voor geld voor het maken van een serie documentaires op RNN worden niet nagekomen. Hij maakt zich daarover geweldig boos. Voor het betalen van (parkeer)boetes heeft hij geen geld. Voor het verschijnen op de rechtszittingen geen tijd. Hij weet dat hij beschermd wordt, door hogere machten en door ‘de rechter’. Tot aan de zomer stond hij nog bij het benzinestation aan de Molenlaan (Hillegersberg). Daar is hij overvallen en ernstig mishandeld, naar zijn zeggen door
8
Hells Angels die drugs verkochten aan jongeren. Dood kunnen ze hem echter niet krijgen. Uit het ziekenhuis gekomen heeft hij zijn caravan geparkeerd op de huidige plek, omdat hij daar vroeger gewerkt heeft bij Piet Smit; bankschroef 23. Hij heeft een herdershond, als gezelschap en bescherming. Dat deze plek vlakbij het politiebureau bij de Veranda is, heeft ook meegespeeld in de keuze van de plek. Eigenlijk is hij zeer tevreden over de huidige verblijfplaats. Helemaal goed zou zijn, om achter het hek te staan, op het terrein van de Gamma: veiliger voor de Gamma en voor hem! Het huisje zag hij ook wel zitten, vooral omdat het van hout was. Maar dan wel op de plek waar hij nu staat. Inmiddels heeft hij een tweede caravan erbij, die hij volgens een bericht in het AD Rotterdams Dagblad aan vissers wil verhuren. De politie heeft hem daarop beboet, omdat zij geen hele camping willen op die plek. 6. ‘Wat wil de buitenslaper?’6 Ter voorbereiding van een expertmeeting over Buitenslapers in Rotterdam op 26 september 2006, deed de Sociaal-wetenschappelijke afdeling van de dienst SoZaWe onderzoek naar de wensen van permanente buitenslapers. Dit onderzoek werd uitgevoerd in nauw contact met de veldwerkers van Stichting Ontmoeting, CVD en Leger des Heils. Het onderzoek werd uitgevoerd onder een groep van permanente buitenslapers. De onderzoekers schatten deze groep op ca 50 tot 60 personen. Wat overeen komt met onze schatting. Uiteindelijk zijn 29 interviews gehouden, waarvan vijf met ex-buitenslapers. Bij de meeste interviews was een veldwerker aanwezig. De antwoorden op de vragen werden achteraf door de veldwerker aangevuld met gegevens over de persoon, de locatie, de geestelijke toestand en de gezondheid en aangrijpingspunten voor zorg en hulpverlening. Het beeld dat van zo de buitenslaper wordt opgeroepen komt overeen met onze bevindingen. De conclusie van het onderzoek is, dat er binnen de groep permanente buitenslapers twee groepen zijn te onderscheiden: een groep die heel goed benaderbaar is en open staat voor contact met de hulpverlening en een deel waarmee geen contact (meer) is te krijgen. De wel benaderbare groep wil wel degelijk een dak boven het hoofd. De belangrijke vraag is dus: waarom liggen ze dan buiten? Om twee redenen. Ten eerste vanwege bezwaren tegen de nachtopvang. Ten tweede door gebrek aan vaardigheden – mede door een lang verblijf op straat – voor het verkrijgen en behouden van eigen huisvesting. Afstemming op wat buitenslapers zeggen te willen en wat zij daadwerkelijk kunnen en doen, is het grootste probleem. Ook het SWA onderzoek komt tot de conclusie dat een breed aanbod aan mogelijkheden en instrumenten de kansen op succes groter maken. Hoe meer mogelijkheden hulpverleners hebben om buitenslapers die zorg willen aanvaarden een passend arrangement te bieden hoe beter. Maar dan moeten die arrangementen ook geleverd kunnen worden op het moment dat de behoefte er is, om de interventie succesvol te maken. 7. Beleid Vanaf 2002 is de zorg aan buitenslapers sterk verbeterd. Meer mensen kwamen beschikbaar om buitenslapers op te zoeken en hen in zorg te krijgen. Gemeentelijk beleid 6
J. Maaskant, Wat wil de buitenslaper? Rotterdam: Dienst SoZaWe, 2006
9
gaf kaders om in grote samenhang en afstemming, met nieuwe middelen, ook met drang en dwang, de persoonsgebonden aanpak vorm te geven. Zij maakten daartoe niet alleen financiële middelen beschikbaar. De APV werd aangepast. Bekende gegevens werden gecombineerd en op grond van criteria werden personen geselecteerd voor een strakke aanpak. Elke instelling voor GGZ en MO was, soms in innige samenwerking, actief om mensen in zorg te krijgen en te plaatsen in woonvoorzieningen met aansluitend een passend behandelaanbod. In deze samenwerking tussen Gemeente, Politie, Justitie en GGZ is de procedure geëvalueerd waarin de acute diensten mensen bij direct gevaar opzoeken en voorstellen hen een ibs (in bewaring stelling) of rm (rechterlijke machtiging) te geven, waarmee zij tijdelijk voor korte of langere tijd gedwongen opgenomen worden in een APZ (psychiatrisch ziekenhuis). Een dergelijk besluit moet aan de rechter voorgelegd worden omdat de vrijheid van personen beperkt of ontnomen wordt. Vijf beleidspsychiaters uit de Rotterdamse regio hebben gezamenlijk een nieuwe richtlijn ontwikkeld waardoor men op medische gronden een voorstel tot ibs of rm kan doen. De rechters hebben toegelicht wat zij aan argumentatie en onderbouwing nodig hebben om over te gaan tot een besluit om de machtiging te verlenen. Deze procesmatige verbeteringen hebben ertoe geleid dat binnen de bestaande wetgeving de mogelijkheden beter benut konden worden. Dit heeft ertoe geleid dat meer mensen in zorg genomen konden worden met wie het na enige tijd ook daadwerkelijk beter is gegaan. Bij de aanvraag van het SEV onderzoek was dit nog niet opvallend zichtbaar. 8. Conclusies In het onderzoek richtten we ons op wat voor verschillende buitenslapers de wenselijke woonsituatie is. Het kan zijn dat er maatregelen genomen moeten worden aan huidige voorzieningen, het kan zijn dat er nieuwe woonvormen moeten komen om buitenslapers onder dak te brengen. Meer buitenslapers dan we vooraf voor mogelijk hielden, bleken te plaatsen te zijn en in zorg te komen. Het beschikbare aanbod moet nog eens goed worden bekeken op het punt van (overbodige) regels en snellere beschikbaarheid. Het wegnemen van de bezwaren van de nachtopvang, door het bieden van meer privacy in de vorm van eigen kamers, hoort daar ook bij. Hostels volgens het Utrechtse model kunnen een alternatief bieden voor verslaafden die blijven gebruiken; ook voor alcoholisten. Uit de inventarisatie komt een groep naar voren die momenteel tussen wal en schip valt. Ze verblijven in een af andere vorm van huisvesting: een gekraakte sloopwoning, een berging, een tuinhuisje, een caravan of bootje. Het is een groep die het eigen leven redelijk in de hand heeft, maar om verschillende redenen niet in een gewone woning in een gewone straat wil of kan wonen. Ze hebben geen zware psychische storing of verslaving. Ze veroorzaken geen overlast en willen het liefst met rust gelaten worden. Voor deze beperkte groep (ex)buitenslapers zou een soort tuinhuisje een alternatief kunnen zijn. Wat opviel is de positieve waardering voor het ‘romantische’ uiterlijk van het huisje. Dat vormt een belangrijk onderscheid met andere, reeds op verschillende plekken gerealiseerde alternatieven van beton en staal. In een aantal steden in Nederland zijn (Leeuwarden, Tilburg) containers geplaatst. Momenteel worden in Amsterdam in verschillende stadsdelen (Westerpark, Zuidoost, Oud-Zuid) woonvoorzieningen
10
gerealiseerd naar het voorbeeld van de skeave huse in Denemarken. De SEV begeleidt dit experiment. Deze initiatieven zijn vooral bedoeld om huisvesting te bieden aan mensen die wegens ernstige overlast uit huis zijn gezet. Bij de door ons onderscheiden groep gaat het niet om notoire overlastgevers. Het ‘romantische’ uiterlijk maakt het huisje kwetsbaarder, maar ook waardiger en menselijker. Sommige van de door ons gesproken buitenslapers voelden voor een soort minicamping van vier of vijf van deze huisjes; anderen voor een afzonderlijk gelegen huisje. Een beperkt experiment met het plaatsen van dergelijke huisjes, op verschillende plekken (afgelegen, dicht bij een wijk, aan de rand van een inrichting (Delta, verpleeghuis)) kan duidelijk maken of deze huisjes inderdaad een bruikbare aanvulling vormen op het beschikbare aanbod. Aan de rand op het terrein van een psychiatrische instelling of een verpleeghuis, maakt beheer, toezicht, hulp en zorg mogelijk, terwijl de privacy en de gewenste afstand tegelijk zijn gewaarborgd. Belangrijk is om geen voorwaarden vooraf, zoals regels over het schoonmaken, te stellen. AR/JtH 220107
11
Bijlage 1 1.[1]
1971,bedelaar,dd, veel overlast, heen en weer tussen rotterdam en dordrecht, wil gewoon scoren, slaapt wel eens buiten: 2..[3] 1967,verslaafd,geen psych, detentie, zegt dat hij dingen wil maar het komt er niet van, woont wel eens bij vriedin; 3.[20] 1955, geaffecteerd,prettig gestoord, pensioen, weigert herkeuring wao met beroep op rechten van de mens, slaapt in kelderbox, soms bij vriend, heeft geen geld ivm weigering keuring: 4.[27] 1965, man-depr, prettig gestoord, kan niet opgenomen blijven, loopt constant weg, gaat in de bosjes slapen en zit weken op een bankje voor zich uit te staren: 5.[39] 1957, psych. heel vriendelijk, goed aanspreekbaar, maakt mooie kunst, slaapt onder een brug; 6.[42] 1968, verslaafd,bedelaar, wil niks, wil met rust gelaten worden,sliep onder een brug toen het nog kon: 7.[44] 1945, hippie van 60, vroeger gewerkt, hele dag blowen, bootbewoner moest weg van deelgemeente, ligt nu in Spijkenisse: 8.[54] 1973, buitenloper, aardige jongen, verkoopt valse straatkranten, slaapt overdag, wil wel van straat, maar kan de stap niet zetten(vanwege ziekte vader): 9.[61] 1966, ernstig alcoholist, uit woning (zonder beg.) gezet: 10.[66] 1947, woont nu bij vrienden: 11.[81] 1959, eigenwijs, wil met rust gelaten worden, maakt overal bezwaar tegen,ook weleens middels motorblok werpen, nu in kraakpand, wil geen beg. contract, maar echt huurcontract, o.a. wegens bepaling elke week te moeten stofzuige: 12.[82] 1953, zware alcoholist, moeilijk geval, ruziezoeker, geschorst omdat hij een krat bier wilde meenemen naar binnen en begeleider was een neger, kan terug naar De Zon, mits hij zich aan de regels houdt en medicijnen neemt: 13.[88] 1958, LdH, deagopvang, ernstig psych, had een woning, bekogelde buren met eieren: 14.[89] 1955, ernstig psych; 15.[93] 1961, psych en gebruiker, geen contact, loopt nu in De Terp(capelle): 16.[98] 1966, berucht buitenslaper, verwaarloosd, opgenomen in Bouman: 17.[105] 1957, alcoholist, gewend aan de kliniek, als je hem ophaalt loopt hij weg:Amsterdam Vondelpark, gaat momenteel goed: 18.[112] 1975, verslaafd, heel moeilijk, had een bootje, moet een keer lukken,daarna: 19.[113] 1945, alcoholist,agressief, Bouman is er mee bezig, kan hij in vorm van onderdak?slaapt onder brug: 20.[118] 1971, verslaafd, moet een keer lukken: 21.[121] 1966, verslaafd, alcohol, agressief, in een huisje loopt het uit de hand, zuipen met vrienden: 22.[128] 1963, autist, zielig geval, schuw, wel contact met ouders, slaapt in bosjes:
hostel woning of kamer met beg.
woonhotel
draaideur: kliniek + ‘bosjes’ dak: hutje, caravan dak: hutje, caravan bootje slaapplaats in opvang woning met beg. woning met beg.
kraakpand of hutje
hostel voor alcoholisten kliniek kliniek ?????? ?????? beschermde woonvorm woning met beg. dak: hutje woning met beg. hostel voor alcoholisten bosjes: afgelegen hutje
23.[129] 1965 getraumatiseerd door echtscheiding, veegt stoepen, taalprobleem, kan op den duur in woning, wil wel, maar nu nog niet: 24.[137] 1947, fietser, vroeger beroepswielrenner, mag van grote commissie op straat blijven: 25.[145] 1957, ernstig gestoord, gebruiker, onhandelbaar, slaapt overal en nergens, RM nodig: 26.146] 1951, vrouw, geen contact mee te krijgen, slaapt in portieken, RM nodig, maar laat zich niet zien: 27.[147] 1966, vrouw,psych, sliep op boot Boezembocht, nu incidenteel Havenzicht: 28.[153] 1962, querulant, schulden in Canada, krijgt geen uitkering, niet verzekerd (verbrijzelde knie), slaapt op bootje Noorderkanaal: 29.[169] 1959 Limburger, slaapt al heel lang buiten, nooit van straat gewild,vorig jaar zonder-dak-woning, maar eruit gezet vanwege ongereldheden: 30.[173] 1962, Limburger, drinker, blower, kand.economie, praat graaag, wil wel van straat, had tot 2 jaar geleden woning en werk, veel geld verdiend, voelt zich achtervolgt door deurwaarder; onduidelijk of er schulden zijn: 31.[179] 1953, vrouw, boa, caravan: 32.[180] 1959, alcoholist, laat zich opnemen en dan weer op straat etc.: 33.[187] 1956, heel moeilijk geval, voelt zich door de hele wereld tekort gedaan, agressief en mogelijk gevaarlijk, sexueel gefixeerd, alleen onder bewaking te spreken, maar ook: natuur-Zuiderpark: 34.[199] 1949, zit nu met RM in kliniek: 35.[222] 1969, illegaal, dat is het grootste probleem: 36.[225] 1968, bedelaar, verblijft af en toe bij een vriend in zonder-dak-woning: 37.[228] 1963, interessante man, speedgebruiker, alleen met dope bezig, logeert bij een vriedin, maar die wil van hem af: 38.[233] 1974, psych+hard drugs, slaapt in garage: 39.[237] 1970, alcohol+hard drugs, opname en weer weg: 40.[239] 1966, ernstig verward, hulpverleners weten geen raad met hem, wil elke dag wat anders, spuitobsesie, gaat soms goed en dan weer helemaal fout, zit nu in kraakpand: 41.[245] 1965, niet verslaafd, waarschijnlijk wel psych, slaapt in park, geaccepteerd door buurtbewoners, stookt vuurtjes, uitkering regelen lukt niet:stotteren, gillend weglopen,SoZaWe nu op locatie, dan: 42.[248] 1980, heel lastig, agresief, sliep vroeger in rioolbuis, is wel wat rustiger;niet meer de woesteling van toen: 43.[250]19??, illegaal, loopt op zijn handen, weigert te praten, soms een half jaar verdwenen, slaapt in tuinhuisjes vriendin: 44.[253] 19??, ernstige bedelaar, speed, had een huisje van de BAVO, na half jaar eruit wegens overlast, nu gedwongen in kliniek, en dan: 45.[266] 1963, typische verslaafde, wil vandaag opgenomen worden , maar morgen weer op straat, reserveert weleens een bed, maar komt dan niet: 46.[271] 1971, zijn bezig met RM: daarna:
woning fiets met huif? kliniek kliniek bootje bootje woning met beg.
woning caravan draaideur: kliniek + ?????
kliniek kliniek woning kamer woning dak in centrum: hutje? draaideur: kliniek + ?????
kliniek
????? rioolbuis: hutje tuinhuisje: hutje ????? ????? ?????