Inhoud leereenheid 11
Context van informatica
Ethische en culturele aspecten van en door informatica Introductie
167
Leerkern 168 1
2 3
4
5
Informatica en ethiek 168 1.1 Inleiding 168 1.2 Ethiek in de praktijk 170 Beroepscodes van de informaticus 174 Informatisering en arbeid 180 3.1 Productie en communicatie 180 3.1.1 Informatietechniek als productietechniek: de objectivering van arbeid 180 3.1.2 Informatietechniek in communicatie 181 3.2 De derde golf 182 3.2.1 Kwalitatieve aspecten 183 3.2.2 Kwantitatieve aspecten 186 3.2.3 Een nieuwe twee-, respectievelijk driedeling 187 3.3 Nieuw denken over arbeid noodzakelijk 188 Politiek-filosofische aspecten van informatica 189 4.1 De politieke context van informatica 190 4.2 De kwetsbaarheid van de informatiesamenleving 190 4.3 De publieke, de private en de persoonlijke levenssfeer 192 4.3.1 Informatietechnologie en het individu 193 4.3.2 Informatietechnologie en participatie 194 4.3.3 Informatietechnologie en infrastructuur 195 4.3.4 Informatietechnologie en de democratische controle 196 4.4 Ontheemding 196 Samenvatting 199
Zelftoets 199 Terugkoppeling 1 2
166
201
Uitwerking van de opgaven 201 Uitwerking van de zelftoets 202
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
Leereenheid 11
Ethische en culturele aspecten van en door informatica
INTRODUCTIE
In deze leereenheid komt de relatie tussen informatica en maatschappelijk-culturele aspecten aan de orde (zie figuur 11.1). context ontwikkelen informatica
aspecten sociale ontwerpen
organisatorische
gebruiken
beïnvloeding
economische ethische culturele ...
individu organisatie maatschappij veranderen
FIGUUR 11.1
De structuur van leereenheid 11
De ontwerper van technologie komt onherroepelijk voor moeilijke beslissingen te staan, waarbij niet altijd duidelijk is wat goed is en wat niet. Vanuit deze problematiek wordt gekeken naar de morele discussies rond informatica (paragraaf 1). In paragraaf 2 behandelen wij in aansluiting daarop de ethische beroepscodes van informatici en in de paragrafen 3 en 4 worden enkele ontwikkelingen en discussies rondom communicatie, productie en arbeid besproken, die hierbij aansluiten. In paragraaf 4 zullen de meer politiekfilosofische aspecten hiervan besproken worden, terwijl in paragraaf 3 speciaal gekeken wordt naar de gevolgen van informatica voor het arbeidsbestel. Ten slotte komen in paragraaf 4 verschijnselen als vervreemding, ontheemding en ontworteling aan bod als voorbeelden van niet-technische aspecten en consequenties van de technische ontwikkeling.
167
Context van informatica
LEERDOELEN
Na het bestuderen van deze leereenheid wordt verwacht dat u – bekend bent met de drie niveaus van nadenken over genormeerd menselijk gedrag – weet wanneer in de informaticapraktijk ethische problemen kunnen ontstaan – bekend bent met drie metaforen voor moreel handelen – bekend bent met de betekenis van een beroepscode – kunt uitleggen wat het verschil is tussen een paradigma en een beroepscode – de verschillende functies van beroepscodes kunt aangeven – de relatie kunt aangeven tussen moreel handelen en beroepscodes – de relatie kunt aangeven tussen moreel handelen en automatisering en informatisering toegespitst op de onderwerpen communicatie, productie en arbeid – de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten kunt aangeven van de derdegolfeconomie – inzicht hebt in mogelijke invullingen van het begrip ‘arbeid’ – inzicht hebt in een begripsmatige behandeling van macht en kunt laten zien hoe informatica de schaal en wijze van machtsuitoefening beïnvloedt – inzicht hebt in een begripsmatige behandeling van de publieke, private en persoonlijke ruimten voor mensen en kunt laten zien hoe informatica de grenzen tussen die ruimten beïnvloedt – inzicht hebt in een begripsmatige behandeling van normen en waarden en de wijze waarop informatica daar invloed op uitoefent in alle aspecten, met inbegrip van de groeiende mogelijkheden van democratie op kleinere schaal en de verkleinende mogelijkheden van democratie op wereldschaal met duidelijke verschillen in culturele, economische en politieke contexten – inzicht hebt in het ontheemdend, vervreemdend en ontwortelend effect van informatica. Studeeraanwijzingen De studielast van deze leereenheid bedraagt ongeveer vijf uur. U kunt deze leereenheid bestuderen door de verschillende paragrafen door te lezen en tijdens het lezen vooral na te denken over de relatie die deze leereenheid heeft met leereenheid 10. Leereenheid 11 geeft ‘subjectieve’ beschrijvingen over culturele en ethische aspecten van informatica. Het is uw taak deze beschrijvingen te beoordelen.
LEERKERN
Ethiek
168
1
Informatica en ethiek
1.1
INLEIDING
Het woord ‘ethiek’ kan verschillende reacties oproepen. Sommigen zullen zich verheugen in de verwachting een verwijzing naar hooggestemde ideële waarden te kunnen beluisteren; anderen zullen vrezen een uiteenzetting over halfzachte zaken te moeten horen.
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
Vooringenomenheid
Definitie
Verschillende niveaus van nadenken over genormeerd menselijk gedrag
Bij velen staat het woord ‘ethiek’ niet in hoog aanzien; het wordt gezien als vage praat over waarden die feitelijke verbanden en belangen plegen te versluieren. Met name bij wetenschapsbeoefenaren – die immers geleerd hebben zich in hun werk methodisch van waardeoordelen te onthouden en zich te beperken tot zorgvuldigheid in denken en handelen ten aanzien van de eigen discipline en tot datgene dat behandelbaar en zo mogelijk kwantificeerbaar is; bij hen is er sprake van een soort traditionele watervrees voor ethiek, waarachter men vooringenomenheid, emotionaliteit, kerkelijke bevoogding, subjectivisme of een combinatie van deze en dergelijke zaken vermoedt. Daarom lijkt het goed in het kort aan te geven wat onder ethiek verstaan wordt. Het Griekse woord ‘ethos’ betekende oorspronkelijk (bij Homerus) varkenshok, stal en dan ook verblijf- respectievelijk woonplaats en later (in het klassieke Grieks) ‘gewoonte’, dat wat men gewoon is om te doen. Zoals men zich thuis gewoonlijk gedraagt, zo vindt men vaak ook dat men zich behoort te gedragen. De gewoonte krijgt al spoedig een normatieve lading: zoals het gewoonlijk gaat, zo hoort het ook. Wie anders handelt, is onbehoorlijk, en dat is al spoedig onfatsoenlijk. Als iemand zich misdraagt, krijgt die nogal eens te horen: ‘Dat doet u thuis toch ook niet?’ of ‘Zo doen we dat hier niet.’ Het woord ‘ethos’ duidt dus op de ‘goede zeden’, op ‘hoe het hoort’, op wat in een bepaalde cultuur of subcultuur ‘fatsoenlijk’ wordt gevonden, kortom op de moraal (van het Latijnse ‘mos’ = gewoonte, meervoud ‘mores’). ‘Ik zal je eens mores leren!’ = ‘Ik zal je eens inpeperen, hoe je je hier behoort te gedragen.’ Ethiek is echter – ondanks de woordafleiding – niet hetzelfde als ethos of mos. In de ethiek wordt nagedacht over de vraag waarom het ene gedrag ‘goed’ en het andere ‘slecht’ gevonden wordt. Het heeft te maken met genormeerd menselijk gedrag en het nadenken erover. Er zijn verschillende niveaus van nadenken over genormeerd menselijk gedrag. a Er is al genormeerd menselijk gedrag voordat erover wordt nagedacht: de zeden en gewoonten van de omgeving waarin elk individu opgroeit. Door het leren gebruiken van een taal, neemt elk kind ook een stuk moraal over met termen als goed en slecht, rechtvaardig en onrechtvaardig, eerlijk, leugenachtig, stiekem, beloften houden, enzovoorts. Vanuit deze vanzelfsprekende achtergrond velt ieder mens bij tijd en wijle zedelijke oordelen over wat anderen doen en over eigen daden. Er is dus al een niveau van genormeerd menselijk gedrag, maar er wordt niet gevraagd ‘waarom?’ b Pas wanneer deze vanzelfsprekende zede met andere zeden botst of wanneer de zede geen richtlijnen blijkt te geven voor nieuwe problemen, beginnen mensen op een andere manier na te denken. Men kan zeggen dat hier de ethiek begint. Men gaat kiezen tussen verschillende alternatieve gedragswijzen en proberen die keuze te rechtvaardigen. Men gaat proberen om beginselen te vinden die helpen ook op nieuwe problemen te antwoorden, waarin de heersende moraal niet voorzag. c Een nog abstracter niveau van nadenken begint als men vragen gaat stellen als: wat is zedelijkheid en moraal eigenlijk, wat zijn zedelijke oordelen en kan men ze verifiëren of falsifiëren? Wat zijn de verschillen tussen zedelijkheid en recht, tussen morele regels en rechtsregels, wat wordt er in een cultuur bedoeld met woorden als norm, plicht, goed en waarde?
169
Context van informatica
De wijze van denken bij a wordt meestal geen ethiek genoemd, maar zede of moraal. Moraal – als code van gedrag dat gezag heeft in een bepaalde cultuur of subcultuur – geeft stabiliteit en zekerheid aan het handelen. Moraal geeft rust en dient ter continuering van een gekend verleden. De niveaus van denken bij b en c behoren tot de ethiek. Ethiek geeft te denken en anticipeert op een gewenste toekomst. Ieder mens doet in zekere zin wel aan ethiek, vooral in de zin van b, maar soms ook wel in de zin van c.
Zede of moraal
Ethiek als methodische bezinning op verantwoordelijk handelen
Samenvattend
Ethiek wordt hier opgevat als methodische bezinning op verantwoordelijk handelen. Dus niet als een ‘leer omtrent goed en kwaad’, maar veeleer als het niet aflatende methodische vragen naar het goede (juiste) handelen op privéschaal en op de schaal van alle denkbare verbanden (collectiva, instituties, structuren) waar de persoon deel van uitmaakt. 1.2
ETHIEK IN DE PRAKTIJK
De (negatieve) gevolgen van de introductie van informatica voor de maatschappij zijn onder meer de problemen door computercriminaliteit, virussen, onbetrouwbare computers (en die zijn er veel!), schending van privacy en dergelijke. Ook de gevolgen voor het aantal arbeidsplaatsen en de kwaliteit van arbeid vallen hieronder. Tevens heeft informatica een nieuw mensbeeld naar voren gebracht: de mens als informatieverwerkend systeem. Rond dergelijke thema’s lopen vele morele discussies. In deze paragraaf wordt een kader aangeven waarbinnen zulke discussies plaatsvinden.
Maatschappelijke gevolgen
De betekenis van moreel handelen in de praktijk kan vanuit twee posities bekeken worden: vanuit de positie van observator en vanuit de positie van actor. De observator interpreteert en beoordeelt de handelingen van een ander. In deze paragraaf kijken we vanuit de positie van de actor: de persoon die handelt, bijvoorbeeld in een informatica-ontwerpproject.
Observatorpositie
Actorpositie
Vergelijk deze kanttekening met de verschillende paradigma’s van leereenheid 10.
Zie leereenheid 1.
Afhankelijk van de filosofisch stroming worden de posities van actor en observator als verschillend beschouwd en ook verschillend ingevuld. Men kan van mening zijn dat een observator in de vorm van neutrale en onafhankelijke toeschouwer een illusie is en dat een observator in het domein van ‘moreel handelen’ altijd functioneert als een actor. De observator heeft eigen morele waarden die ingezet worden bij het observeren. Men kan ook van mening zijn dat observator en domein onafhankelijk moeten zijn om een objectief oordeel te kunnen geven. Maar als men objectiviteit invult als de gedeelde mening van een groep, dan kan de observator altijd een afhankelijke positie hebben.
Hoe kijkt u zelf naar ethische problemen rond informatica? Ethische problemen
170
Ethische problemen kunnen in de context van een systeemontwikkelproject naar voren komen wanneer de legitimiteit van de door de participanten (zoals gebruikers, management en ontwerpers) en de techniek gehanteerde normen en waarden betwijfeld of aangevallen worden. Doel hierbij is deze conflicten zoveel mogelijk te onderkennen en erop te anticiperen.
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
Vooringenomenheid Informatica niet ethisch neutraal
Drie metaforen
In vorige leereenheden zijn de vooronderstellingen en aannamen besproken die in het ontwerp kunnen optreden ten aanzien van de gebruikscontext en het toepassingsdomein. Wanneer deze bijvoorbeeld voortkomen uit een conflictsituatie, krijgen ze een ethische lading. De notie van vooringenomenheid laat zo zien dat het ontwikkelen en bouwen van informatica niet ethisch neutraal is, zoals vaak ten onrechte wordt aangenomen. Hoe moreel handelen vanuit de actorpositie in zijn werk kan gaan, kan worden besproken aan de hand van drie beelden. Zij laten de verschillende verschijningsvormen van een beslissing met betrekking tot een handeling zien. De drie metaforen zijn achtereenvolgens engeltjeduiveltje-debat, morele computer en groep jongleurs.
FIGUUR 11.2
Engeltje-duiveltjedebat
Vooronderstellingen engeltjeduiveltje-debat
Engeltje-duiveltje-debat
In het engeltje-duiveltje-debat staat de actor voor een morele beslissing en weet niet precies wat te doen. Op de rechterschouder van de actor zit een duiveltje die in het oor fluistert ‘Kom op! Doe ‘t maar! Neem maar mee!’ en aan de andere kant zit een engeltje dat zoetjes fluistert ‘Jij weet dat je niet mag stelen.’ Aan het eind wordt een van hen weggewuifd en de ander kraait victorie. De aan dit beeld ten grondslag liggende vooronderstellingen zijn dat goed en kwaad strikt van elkaar gescheiden zijn en dat we weten wat het goede en wat het kwade in deze situatie is. Het probleem is niet het weten, maar het willen. De norm is gegeven, maar de handeling is zoek. Nu moet men de morele kracht hebben om het kwade te weerstaan en het goede te doen. Onderwijs om deze capaciteit, de morele kracht, te ontwikkelen, is voornamelijk gericht zijn op het geven van voorbeelden (verhalen van ‘zondaars verdoemd tot de hel’ of ‘morele helden die standhouden in de verzoeking’), het houden van diensten, riten en dergelijke om de moraliteit van mensen te ontwikkelen. Maar zijn goed en kwaad wel altijd zo strikt van elkaar te scheiden? Vaak is dat niet zo duidelijk. Binnen de voorhanden zijnde situatie kan een handeling tegelijkertijd positieve en negatieve gevolgen hebben. Het is dan niet simpel een keuze tussen het goede en het slechte. U kunt door de situatie beter te leren kennen, beter omgaan met deze ambivalentie. Dit is een activiteit die u moet leren ontwikkelen. Het is geen activiteit die gebaseerd is op ‘morele kracht’. Bedenk voor uzelf een situatie waarin u (of een ander) op deze manier gehandeld hebt.
171
Context van informatica
FIGUUR 11.3
Morele computer
Vooronderstellingen morele computer
Morele computer
Nu de vraag verschoven is van het hebben van ‘morele kracht’ naar het begrijpen en het analyseren van de voorhanden zijnde situatie, kan de morele computer bediscussieerd worden. Stel, u staat voor een beslissing en u weet niet wat de ‘goede’ beslissing is. Moet u een auto stelen om de dief te achtervolgen? Moet u de beademing stoppen om onnodig lijden te beëindigen? Moet u werken aan een project dat economische welvaart kan opleveren, maar ook tot het vergroten van de afstand tussen rijk en arm leidt? Aan de voorgenomen handeling zitten goede en slechte aspecten. Maar u wilt niet dat de handeling in strijd is met uw eigen normen en waarden of met die van de maatschappij. Nu zou u die normen en waarden als regels kunnen zien, en aan de hand van die regels bij wijze van spreken kunnen berekenen of u de handeling wel of niet uitvoert. Maar dit kan een computer ook: aan de hand van regels en informatie bepalen of de handeling overeenkomstig deze regels zijn. De aan dit beeld ten grondslag liggende vooronderstellingen zijn dat als u kunt beredeneren wat in dit specifieke geval het goede is, u dat ook zult doen en dat er een basisverzameling van morele regels is waaruit u kunt afleiden of uw geplande handeling goed of slecht is. Indien u de morele regels kent, maar niet weet hoe ze in een bepaalde situatie toegepast moeten worden, betekent dit dat u meer informatie, kennis of tijd nodig hebt om tot een oordeel te komen. Onderwijs dat is gericht op deze vorm van moreel handelen, bestaat uit het geven van de juiste principes, procedures en casussen waarop het toepassen van de principes geoefend kan worden. Bedenk zelf een situatie waarin u (of een ander) zo gehandeld hebt.
Berekenbare moraliteit
Eerste probleem: de regels zelf
172
Bij dit beeld gaan we ervan uit dat moraliteit berekenbaar is. Een beslissing wordt gemaakt op basis van informatie, procedures en regels hoe met die informatie om te gaan. Deze manier van aanpakken is ook kenmerkend voor de technische wetenschappen, automatisering, delen van het vakgebied kunstmatige intelligentie, enzovoorts. Er zijn echter twee problemen bij deze aanpak. Ten eerste de regels zelf. Waarop zijn deze regels gebaseerd? Op een religieuze ethiek?
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
Op veronderstelde menselijke eigenschappen? Op de idee dat handelingen afhankelijk van de gevolgen voor de mensheid goed of slecht zijn? Duizenden jaren van gefilosofeer hebben geen grond gevonden op basis waarvan de regels eenduidig vastgesteld kunnen worden. Het tweede probleem is de interpretatie van de regels. Er is vaak een grote afstand tussen de regel en de voorhanden zijnde situatie. We kunnen als voorbeeld de regel ‘Gij zult niet stelen’ beschouwen. Voordat u deze regel kunt toepassen, moet u weten wanneer iets ‘stelen’ is. U zou dat kunnen definiëren als ‘het zonder toestemming toe-eigenen van eigendom van een ander’. Een goed begin, maar wat is ‘eigendom’? Dit is duidelijk bij eigendommen als een beurs of een auto. Maar hoe zit het bij eigendommen als ‘ideeën’?
Tweede probleem: de interpretatie van de regels
Kunnen ‘ideeën’ eigendom van iemand zijn? Zie ook de leereenheden 12 en 13.
Berekenbare moraliteit een geïdealiseerde fantasie
Het begrip ‘eigendom’ heeft verschillende interpretaties in verschillende culturen, rechtssystemen en tradities. Het gaat er hier om hoe bepaalde zaken gedefinieerd worden en ook dat is een taak die filosofen al eeuwen heeft beziggehouden. Deze twee problemen geven aan dat de idee van een berekenbare moraliteit een geïdealiseerde fantasie is. Er is meer dan regels alleen.
FIGUUR 11.4
Groep jongleurs Moreel handelen vindt plaats binnen een sociale context
Geen formeel systeem van regels Continue discussie
Groep jongleurs
Met het beeld van een groep jongleurs willen we het volgende duidelijk maken. – Moreel handelen vindt plaats binnen een sociale context waaraan u deelneemt en waar u niet zomaar uit kunt stappen. In deze context kunt u morele problemen omschrijven en waarderen. De groep als geheel is belangrijk en relevant. Wat een individu doet, heeft betekenis in de context van wat anderen doen. En samen met die anderen wordt een sociale context gecreëerd waarin toekomstige handelingen consistent zijn met de normen en waarden van de groep. – Er is geen formeel systeem van regels op basis waarvan er beslist kan worden of een handeling goed is. Er is echter tussen de deelnemers een continue discussie met als thema de ‘goedheid’ van de actie waarin punten van overeenkomst te vinden zijn.
173
Context van informatica
Het is de vraag of er uiteindelijke één ‘goede’ manier van jongleren is. Binnen de groep ontwikkelen zich praktijken en standaarden (zoals bijvoorbeeld beroepscodes!) op basis waarvan nieuwelingen worden getraind en hun handelingen worden beoordeeld. – Een individu in de groep is zich nooit compleet bewust van wat de mogelijke handelingen zijn, wat de effecten van een handeling zijn of hoe een bepaalde handeling gewaardeerd wordt. Desondanks gaat elk individu door met handelen. Terwijl u aan het jongleren bent, kunt u er niet zomaar uitstappen. De anderen rekenen erop dat u de jongleurtruc instandhoudt. De eerste twee beelden – engeltje-duiveltje-debat en morele computer – richtten vooral de aandacht op de bewuste morele beslissing. Hier bent u echter ‘geworpen’ in een situatie waarin u moet handelen.
Nooit compleet bewust mogelijke handelingen, effecten en waardering handeling
Bedenk zelf een situatie waarin u (of een ander) zo gehandeld hebt. Deze manier van kijken naar moreel handelen staat dichter bij de realiteit. Ze zadelt mensen niet op met een onbereikbaar ideaal. Ze verplicht u om steeds met anderen in gesprek te komen en hun begrip en zorgen serieus te nemen. Ze geeft u ook een uitdaging: u weet nooit precies wanneer een handeling een morele lading heeft. U wordt in een bepaalde situatie geworpen waarin uw handelingen, op vaak onverwachte wijze, conflicten kunnen opwerpen. U maakt tevens deel uit van die situatie waarin een nieuw begrip voor het probleem ontwikkeld moet worden en al jonglerend normen en waarden op elkaar afgestemd moeten worden. In deze situatie – die vaak de maatschappij als geheel bevat – zijn er praktijken en standaarden aanwezig die bij een conflict opgeroepen kunnen worden, maar niet op een rigide manier. De praktijken die door de drie beelden aangeduid worden, vormen als het ware een dynamische proces van op elkaar betrokken handelingsperspectieven. Ze geven de wenselijkheid weer van het soort beslissingen die op bepaalde momenten genomen dienen te worden. Het is niet zo dat de eerste twee ‘slecht’ zijn en alleen de laatste ‘goed’: er wordt niets afgedaan van de legitimiteit van achtergrondgebonden beslissingen (zoals in het engeltje-duiveltje-debat) of beslissingen gebaseerd op een verzameling regels of ethische overwegingen van een beroepsgroep (zoals bij de morele computer). Het beeld van de groep jonglerende mensen geeft een beeld weer hoe u met deze beslissingen kunt omgaan.
Dynamiek metaforen
2
Steeds vaker is er sprake van de ‘kwade reuk van de techniek’. Chemici, natuurkundigen en ingenieurs worden geassocieerd met milieuvervuiling, kernwapens, bestrijdingsmiddelen, dierproeven, genetische manipulatie, vervreemding en nog meer kwalijke zaken. Hun maatschappelijk aanzien daalt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat beroepscodes worden voorgesteld of ingevoerd, vooral in de disciplines die in de vuurlinie liggen, zoals biotechnologie, diergeneeskunde en chemie. Het belang van een beroepscode gaat echter verder dan het oppoetsen van een slecht imago.
Beroepscodes in het algemeen
Studeeraanwijzing
174
Beroepscodes van de informaticus
Allereerst bekijken we in deze paragraaf een algemene achtergrond van beroepscodes en daarna vergelijken we de beroepscodes van informatici hiermee.
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
Mensen die binnen een organisatie een beroep uitoefenen en voor de vraag komen te staan of ze een bepaalde opdracht in moreel opzicht wel voor hun rekening kunnen nemen, kunnen te rade gaan bij verschillende forums. Zij kunnen natuurlijk afgaan op hun eigen geweten en op basis van hun persoonlijke levensovertuiging en morele principes een keuze maken. Zij kunnen zich ook richten op collega’s, vrienden, naaste familie en mede op basis van hun adviezen tot een beslissing komen. Zij kunnen zich ook beroepen op de algemene doelstellingen of de richtlijnen van de organisatie waar ze werken. Steeds meer bedrijven werken tegenwoordig met expliciete bedrijfscodes en gedragsregels. Professionele verantwoordelijkheden
Organisatorische verantwoordelijkheid
Maatschappelijke verantwoordelijkheid
Beroepscodes in soorten
Aspirationele codes Adviserende of educatieve codes Disciplinerende of regulerende codes
Wie een specifiek beroep uitoefent, heeft daarnaast vaak ook te maken met professionele verantwoordelijkheden, verantwoordelijkheden die voortvloeien uit de uitoefening van een bepaalde functie of een bepaald beroep. Een arts, accountant, advocaat of informaticus kan in geval van lastige morele kwesties vaak terugvallen op de eigen beroepsgroep en de regels die daarvoor zijn opgesteld, de zogenaamde beroepscodes. Beroepscodes zijn expliciete regels voor het functioneren in een groep. Paradigmabeschrijvingen bevatten ook kennis over de beroepsgroep die voor de beroepsuitoefenaars zelf veelal impliciet is. Binnen de professionele verantwoordelijkheid kan men onderscheid maken door te kijken aan wie verantwoording wordt afgelegd. De organisatorische verantwoordelijkheid is de verantwoordelijkheid die iemand heeft binnen een organisatie. Iemand heeft de zorg voor bepaalde taken en legt rekenschap af aan anderen. Een hiërarchische organisatie als de rijksoverheid is een duidelijk voorbeeld. Rijksambtenaren leggen verantwoording af aan hogergeplaatsten, de hoogste ambtenaren leggen verantwoording af aan de minister, en de minister aan collega’s en het parlement. De tweede vorm is maatschappelijke verantwoordelijkheid: de verantwoordelijkheid tegenover de maatschappij als geheel, of tegenover bepaalde groepen uit de maatschappij. Dit kan bijvoorbeeld het rekening houden met normen en waarden in de maatschappij inhouden. Deze verantwoordelijkheid is moreel van aard. Het ‘morele’ zit in het feit dat het accepteren van deze verantwoordelijkheid niet verplicht is, maar op morele gronden berust. Deze twee vormen van verantwoordelijkheid staan in voortdurende wisselwerking en soms conflicteren ze. Ook tegenstellingen tussen eigenbelang en maatschappelijke verantwoordelijkheid veroorzaken dilemma’s. Veel klassieke professies – en soms ook recentere professies – zijn ertoe overgegaan enigerlei beroepscode te ontwikkelen, een samenhangend stelsel van richtlijnen voor de beroepsuitoefening. Men kan hier denken aan de ereregels van advocaten en notarissen, aan de gedragsregels, canons en conventies van psychotherapeuten, ingenieurs, makelaars, maatschappelijk werkers, enzovoorts. Men kan verschillende soorten codes onderscheiden. In de literatuur treft men vaak de volgende indeling aan: – aspirationele codes waarin een of meer nastrevenswaardige idealen geformuleerd worden – adviserende of educatieve codes, die via richtlijnen, casusmateriaal en commentaar een zekere ethische training trachten te geven – disciplinerende of regulerende codes, die (daarnaast) voorzien in gedetailleerde regels en die als basis kunnen dienen voor tuchtrechtspraak.
175
Context van informatica
Parallel hieraan loopt het onderscheid naar de vorm waarin het een en ander wordt gegoten. Aspirationele codes nemen meestal de vorm aan van een beroepseed, een plechtige, algemene intentieverklaring. Het bekendste voorbeeld is de eed van Hippocrates voor artsen. Adviserende codes hebben vaak de vorm van een beroepsethiek, een coherent stelsel van richtlijnen voor de praktijk, zoals bijvoorbeeld de protocollen die in veel ziekenhuizen bestaan voor de behandeling van zeer vroeg geboren kinderen. Disciplinerende codes hebben vaak de vorm van gedrags- of ereregels, een stelsel van concrete door de beroepsgroep afdwingbare beroepsverplichtingen, inclusief jurisprudentie en tuchtcolleges. Beroepscodes worden onder voorwaarden geacht behulpzaam te zijn bij training in beroepsverantwoordelijkheid. In deze context wordt dan ook gepleit voor een adviserende code. Een aspirationele code is dikwijls te vaag en te algemeen, te vrijblijvend ook om veel steun te bieden in de praktijk. Omgekeerd zitten aan gedragsregels met een sterk regulerend en verplichtend karakter veel juridische haken en ogen. Inderdaad lijkt een adviserende code de beste startkansen te bieden, zowel vanuit educatief gezichtspunt als vanuit het gezichtspunt van bevordering van een democratisch discussieplatform.
Beroepseed Beroepsethiek
Gedrags- of ereregels
OPGAVE 11.1
In leereenheid 10 zijn in het paradigmamodel van Hirschheim e.a. vier paradigma’s uit de beroepspraktijk van informatica besproken. Wat is het verschil tussen een beroepscode en een paradigma? Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn in verschillende landen verenigingen voor informatici opgericht. In Nederland is het NGI (Platform voor ict-professionals, voorheen Nederlands Genootschap voor Informatici) de belangrijkste beroepsvereniging, in 1977 ontstaan uit een fusie van het Nederlands Rekenmachine-Genootschap (NRMG) en het Genootschap voor Automatisering.
Beroepscodes van informatici
Leestekst
De meeste verenigingen hebben codes opgesteld. De Amerikaanse Association for Computing Machinery (ACM, opgericht in 1947), die trouwens leden heeft over de hele wereld, stelde al in 1966 een ‘code of professional conduct’ vast. Later werd de code gewijzigd. De code is vooral gericht op het aanzien, de integriteit en de deskundigheid van de beroepsbeoefenaren, de kwaliteit van de systemen en de verantwoordelijkheid tegenover de opdrachtgevers en de maatschappij. In Nederland begon in de jaren zeventig een discussie over een code voor informatici. Het was in een tijd dat er onder ingenieurs veel belangstelling was voor hun maatschappelijke rol. In 1978 pakte het bestuur van de NGI de idee voor een beroepscode op. Men riep een commissie in het leven om een voorstel op te stellen. Als voornaamste redenen voor het opstellen van deze code werden achteraf gegeven de onduidelijkheid over wat wel en niet geoorloofd was bij automatische gegevensverwerking en de ‘steeds kritischer instelling van de maatschappij’ die bleek uit de discussies over de gevolgen van computers voor de privacy (wat trouwens door velen als het enige probleem met betrekking tot informatica werd gezien), de werkgelegenheid en de kwaliteit van arbeid. Het beroep had hierdoor een slecht imago gekregen. Tevens was er vanuit de beroepsgroep een roep om een code. Niet iedereen reageerde enthousiast op de idee van een code. Sommigen vonden beroepscodes te vaag om iemands handelwijze te beoordelen. Zij achtten het beter het normbesef onder informatici zelf te ontwikkelen.
176
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
De commissie van het NGI ging ondanks de kritieken door. Eerst bekeek zij de gedragsregels van de zusterverenigingen in andere landen. Deze werden niet geschikt bevonden: te veel ethische normen met een te algemeen karakter. De commissie stelde daarom zelf een concept-code op met een veel beperkter inhoud en doelstelling: een gedragscode. In de code werden vooral verplichtingen opgelegd aan informatici in relatie tot de opdrachtgevers. De belangrijkste beperking bestond eruit dat de code geen betrekking had op alle leden van het NGI, maar alleen op de leden van een speciale, nieuw in het leven te roepen vereniging. De leden van de nieuwe vereniging van informatici werden, naar het register van inschrijving, registerinformatici (RI) genoemd. De vereniging zelf kreeg de naam Vereniging van Register Informatici (VRI). Alleen informatici die voldeden aan bepaalde eisen wat opleiding en ervaring betreft, konden lid worden. We geven de nu geldende code (1990). Registerinformaticus(RI)-code Belofte: Bij mijn handelen als informaticus zal ik steeds het belang van de samenleving in al haar facetten positief dienen. Ik heb mij daarom laten registreren in het Register van Informatici. Ik geef daarmee te kennen dat ik als zodanig publiekelijk herkenbaar wil zijn en aangesproken wil worden op de Gedragscode. Gedragsregels 1 De RI dient zich te allen tijde als zodanig herkenbaar op te stellen. 2 De RI dient zich bewust te zijn van de gevolgen van zijn handelen voor de samenleving. 3 Bij zijn werkzaamheden dient de RI te handelen in overeenstemming met het belang van de opdrachtgever. 4 De RI dient zich voortdurend te richten op het leveren c.q. bereiken van kwalitatief hoogwaardige diensten, bijdragen of resultaat. 5 De RI dient de gegevens die in het kader van de opdracht verkregen zijn vertrouwelijk te behandelen en deze alleen te gebruiken voor het doel waarvoor ze verstrekt zijn. 6 De RI dient zodanig te handelen in het kader van de opdracht dat zijn handelwijze voortdurend toetsbaar is. 7 De RI dient zodanig te handelen dat hij het aanzien van zijn beroep en beroepsgenoten niet schaadt. 8 De RI dient niet (mee) te werken aan het tot stand komen van informatiesystemen waarvan de toepassing overeenkomstig een vooropgezette bedoeling personen of instellingen, dan wel het algemeen belang schaadt of strijdig is met het recht. 9 De RI dient zich bij de uitoefening van zijn beroep rekenschap te geven van de grenzen van zijn kennis en kunde. 10 De RI dient zich voortdurend op de hoogte te houden van de ontwikkelingen op het gebied, waarop hij zich als deskundige profileert.
Functies beroepscode
In Beroepscodes voor bèta’s heeft Mark Bovens verschillende functies (of disfuncties) van beroepscodes aangegeven. Zij geven enkele rollen aan die een beroepscode kan spelen. De eerste vier functies zijn positief te waarderen: het zijn lovenswaardige doelen. Bij de laatste drie functies kan men echter kanttekeningen plaatsen.
Code als richtlijn voor persoonlijk handelen
Functie 1: de code als richtlijn voor persoonlijk handelen. Beroepscodes kunnen voor individuele leden van de beroepsgroep behulpzaam zijn wanneer ze in hun beroep voor lastige keuzes komen te staan. Ze verheffen in zeker zin het individuele geweten tot een groepsnorm en dat maakt het individu minder kwetsbaar.
177
Context van informatica
Leestekst
Functie 2: de code als machtsbron voor verzet tegen de organisatie. Een zelfstandige beroepsethiek biedt een bron van normen en waarden die niet voortkomen uit de organisatie waarin de professional werkt. Ze voorziet in een externe legitimatie voor verzet tegen de organisatie in situaties waarin de sociale drang tot conformisme heel sterk is. Een voorwaarde is dan wel dat de beroepsgroep en haar code een zekere maatschappelijke erkenning en status hebben.
Code als machtsbron voor verzet tegen de organisatie
Leestekst
Leestekst
Deze functie komt in de code enigszins naar voren. Bij het opstellen had men de wens dat uit de code zou moeten blijken dat de informaticus had nagedacht over de eigen maatschappelijke positie.
Functie 4: de code als basis voor interne verantwoording en disciplinering. Men kan niet langer in het wilde weg eisen stellen aan de beroepsgroep. In die zin biedt een code een basis voor interne disciplinering van de beroepsgroep. Ze zijn behulpzaam bij de socialisatie van nieuwe leden en spelen een belangrijke rol bij de opleiding en praktische training van aspirant-leden.
Code als basis voor interne verantwoording en disciplinering
Leestekst
178
De RI-code bevat vooral normen en waarden ten aanzien van de organisatorische verantwoordelijkheid van de informaticus. Men moet zich slechts ‘bewust’ zijn van maatschappelijke gevolgen. De loyaliteit tegenover de opdrachtgever beperkt zelfs de maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ten aanzien van de voorwaarde: de code is opgesteld om de beroepsgroep meer aanzien te geven en is als zodanig nog niet erg geschikt om nu al als machtsbron te fungeren, omdat daar juist het gewenste aanzien voor nodig is.
Functie 3: de code als basis voor externe verantwoording. Een beroepscode kan, vooral wanneer ze de vorm krijgt van duidelijke richtlijnen en gepaard gaat met welomschreven tuchtprocedures, helpen bij het ter verantwoording roepen van professionals door buitenstaanders. In die zin leggen beroepscodes het monopolie van professionals enigermate aan banden.
Code als basis voor externe verantwoording
Code als verhoging van de respectabiliteit van de beroepsgroep
Bij de RI-code gaat het voornamelijk om keuzes voor het aannemen van een opdracht. Wanneer er tijdens het uitvoeren van de opdracht problemen optreden, kan de RI daarmee niet automatisch naar buiten komen: dat zou strijdig zijn met het belang van de opdrachtgever.
De code dient ook om de beroepsgroep zelf te beschermen tegen aanvallen van binnenuit (zie gedragsregel 7 uit de RI-code). De rol bij opleiding en praktische training is niet zo groot, omdat de code geen dusdanig adviserend karakter heeft dat ze hiervoor ingezet kan worden. Ze geeft eerder nastrevenswaardige doelen aan. In eerdere versies van de code was er nog ruimte voor een geschillencommissie. In de nieuwe code is die erg afgezwakt. Tevens moet een informaticus lid zijn van de VRI om aanspreekbaar te zijn op het gedrag.
Functie 5: de code als verhoging van de respectabiliteit van de beroepsgroep. Beroepsgroepen met een code blijken in de praktijk meer maatschappelijke status te hebben dan beroepsgroepen zonder. Door een beroepscode te ontwikkelen, kan men aan opwaartse sociale mobiliteit doen.
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
Leestekst
Deze functie van een code heeft bij het opstellen van de RI-code vooropgestaan. Wil een informaticus lid worden, dan moet hij of zij voldoen aan bepaalde eisen ten aanzien van opleiding en ervaring.
Functie 6: de code als middel om innovatie tegen te gaan. Gedragsregels, eenmaal vastgelegd, hebben een duidelijk stabiliserende functie. Ze consolideren en conserveren een bepaalde beroepspraktijk, maar worden ook gemakkelijk conservatief. Door gevestigden kunnen ze gemakkelijk misbruikt worden om nieuwe stromingen in de professie buiten de deur te houden of de voet dwars te zetten.
Code als middel om innovatie tegen te gaan
Leestekst
Deze functie komt niet zo duidelijk naar voren. Hoogstens kan men in de gedragsregels 6 en 10 van de nieuwe code een soort van ‘innovatieremmende functie’ lezen. Het toetsbaar zijn kan inhouden dat er gevestigde methoden gevolgd moeten worden. Het op de hoogte houden van de ontwikkelen op het gebied van het specialisme van de RI kan ook zo werken. De neiging om binnen een paradigma te blijven werken, is groot.
Functie 7: de code als bescherming van de beroepsgroep tegen externe aanvallen. De code kan ook een middel zijn om externe controle van de beroepsgroep af te houden en om de autonomie van de eigen groep te versterken.
Code als bescherming van de beroepsgroep tegen externe aanvallen
Leestekst
Als een van de redenen voor het opstellen van een code voor informatici werd gegeven dat de maatschappij steeds kritischer werd ten aanzien van informatica. De code kan gezien worden als een bescherming tegen deze kritiek: de code fungeert als een verweer tegen het verwijt dat de informatici niet nadenken over de gevolgen van hun arbeid.
Samenvatting
De RI-code is vooral gericht op professionele, organisationele verantwoordelijkheid. De code is opgesteld om de beroepsgroep erkenning (vooral bij de opdrachtgever) en aanzien te geven.
Morele computer Engeltje-duiveltjedebat Organisationele verantwoordelijkheid
Maatschappelijke verantwoordelijkheid
Groep jongleurs
Kijkend vanuit de in paragraaf 1 behandelde perspectieven van moreel handelen kunnen beroepscodes enigszins geplaatst worden. Beroepscodes zijn slechts een deel van het antwoord op het probleem van het verantwoord ontwikkelen of toepassen van informatica. Het opstellen van regels – zoals geïmpliceerd in het perspectief van de morele computer – is niet voldoende. Dit kan ook niet alleen vanuit het gezichtspunt van het ontwikkelen van een ‘morele kracht’, dat bij het engeltje-duiveltje-debat tot doel werd gesteld. Dat de hier genoemde beroepscode zich voornamelijk richt op de organisationele verantwoordelijkheid, is eigenlijk niet zo vreemd. De verantwoordelijkheden in een organisatie zijn redelijk concreet te omschrijven. Ze volgen de regels en structuur van de organisatie en zijn redelijk weer te geven in codes, procedures, enzovoorts. Maatschappelijke verantwoordelijkheid komt er wat bekaaid van af, doordat deze vanwege de problemen zoals bij de morele computer (het vinden van een grond voor de regels en de interpretatie daarvan) niet ‘compleet’ te vatten is in een systeem van regels. Het streven is lovenswaardig, maar het resultaat zal nooit de functie kunnen vervullen van het moreel handelen op basis van regels. Er is niet iets anders nodig, maar er is meer nodig. Dit ‘meer’ is al in de vorige paragraaf verwoord met het beeld van een groep jongleurs.
179
Context van informatica
3
Informatisering en arbeid
Het inzicht in het ‘meer’ van het moreel handelen kan alleen ontstaan als de aandacht ook gericht wordt op de impact van informatisering en automatisering op productie, communicatie en arbeid. 3.1 Zie leereenheid 10: fasen van techniek.
PRODUCTIE EN COMMUNICATIE
De relatie tussen de productieve en de communicatieve kant van de informatietechniek is belangrijk voor de beoordeling van de toepassingen ervan. Zoals we in leereenheid 6 al hebben geconstateerd, zijn communicatieprocessen en productieprocessen onder invloed van ict sterk geïntegreerd. Door arbeid te bestuderen, wordt arbeid dusdanig geobjectiveerd dat we steeds meer aspecten van arbeid in machines onderbrengen. Dat betekent ook dat de communicatieve aspecten van arbeid onderdeel van de machine worden. Maar om te kunnen communiceren, moet iemand bedoelingen kunnen begrijpen. Dat is nu juist iets dat technische informatieverwerkende systemen niet zelf kunnen, omdat hun werking geheel en al berust op de bedoelingen van mensen, namelijk de ontwerpers en de gebruikers. Informatica berust dus op een relatie tussen mens en informatieverwerkend systeem die wel te verklaren is, maar door haar complexiteit moeilijk is te begrijpen als het erom gaat hoe zij functioneert of zal gaan functioneren. Steeds nieuwe ethische, maatschappelijke en levensbeschouwelijke problemen zijn daarvan het gevolg. 3.1.1
Informatietechniek als productietechniek: de objectivering van arbeid
Elke techniek berust op de uitvinding van een ‘handige’ manier om bepaald werk aan te pakken. Zo’n uitvinding houdt in dat we de dingen niet laten zoals ze zijn, maar iets maken waaraan we onze nieuwe werkmethode kunnen verbinden. Voorbeeld
Objectiverend vermogen
180
De reorganisatie van bijvoorbeeld een kantoor komt tot uiting in een andere inrichting, andere formulieren en uiteindelijk ook in de invoering van zekere apparatuur en dergelijke. Een nieuwe werkwijze wordt tot iets objectiefs gemaakt. Als bijvoorbeeld heel lang geleden ontdekt is dat met iets zwaars een paal in de grond geslagen kan worden, dan wordt ook een werktuig gemaakt – eerst gewoon een steen aan een stok – waarmee we dat altijd weer kunnen doen. Aan dit werktuig is een manier van werken ‘af te lezen’, er is aan te zien dat er iets uitgevonden is: het objectiverende vermogen. Het typerende van de menselijke techniek is dat niet alleen dat wat uitgevonden is, wordt uitgevoerd, maar ook dat het besef dat hier een uitvinding gedaan is, tot uitdrukking wordt gebracht. De menselijke – en wellicht ook de dierlijke – arbeid lijkt erin te bestaan dat het individu zichzelf tot middel maakt om een nagestreefd doel te realiseren. Mensen zijn nu in staat om deze ‘middel’-rol uitdrukkelijk te delegeren aan iets anders. In plaats van hun eigen lichaam als middel te gebruiken om bijvoorbeeld een kuil te graven, gebruiken mensen een schep waarmee ze die kuil graven. Dat moeten ze echter nog zelf doen. Deze situatie vraagt om een volgende stap: de graafmachine. Die moet echter nog bediend worden, ..., enzovoorts.
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
We spreken hier van de objectivering van arbeid. Met mijn lichaam werkend, ben ik aanvankelijk een ding onder de dingen. Zo kom ik met de wereld in contact en werk ik erop in. Door het werktuig objectiveer ik die verhouding. Het is een ding dat ik gemaakt heb om het op andere dingen te laten inwerken op dezelfde manier als die waarop ik met mijn handen in de wereld veranderingen aanbreng. Het werktuig is de objectivering van mijzelf als werkend ding. Maar om het werk te doen plaatsvinden, is er meer nodig. Ik moet werken als kracht tussen de krachten. Ik graaf met de schep en ik ondervind weerstand. Ik ben niet alleen in het werk betrokken als ding, maar ook als natuurproces, als kracht of werking. In de graafmachine is ook deze betrokkenheid mee geobjectiveerd. Ten slotte veronderstelt het graven met handen, schep of machine dat ik weet hoe ik het doen moet, er is vaardigheid voor nodig. Deze vaardigheid is wel iets anders dan een theoretisch begrip, maar komt toch tot uitdrukking in het technische begrip of concept van graven, dat ook de grondslag is van het ontwerp van de graafmachine. Wie niet begrijpt wat graven eigenlijk is, welke combinatie van handelingen ervoor verricht moet worden, kan er ook geen machine voor bedenken, noch deze bedienen. Het begrijpen of bedenken van dit concept kan ik niet objectiveren, maar wel het nader uitwerken ervan.
Objectivering van arbeid
Kracht
Vaardigheid
Een robot die ook kan graven als ik hem maar op de goede manier programmeer, is tevens een objectivering van het werk dat gedaan moet worden voor het omzetten van een concept in de uitvoering. Niet alleen van dit ene bepaalde concept, maar van een heel gebied van concepten. De robot heeft geen bepaalde specifieke vaardigheid, maar een algemene vaardigheid: die van de uitvoering van een bepaalde soort van concepten. Daaruit volgt echter niet dat de robot ook het vermogen bezit dat mensen uitoefenen wanneer ze een dergelijke taak verrichten. Wanneer robots werken volgens de regels van het logische denken, betekent dat niet noodzakelijk dat robots denkvermogen hebben. De objectivering betreft alleen de uitoefening van het vermogen, niet het vermogen zelf.
Robot
3.1.2
Zie leereenheid 6.
Vergelijk deze uitspraak met het speech act model, leereenheid 6.
Informatietechniek in communicatie
In het productieproces kenmerkt de machine uit de informatietechniek zich als veelzijdiger en flexibeler dan de klassieke machine. We kunnen allerlei opdrachten geven en de computer werkt alsof hij deze opdrachten begrijpt en uitvoert. Wanneer er nu in deze zelfde context onderling wordt gecommuniceerd, wordt het productieproces expliciet geïntegreerd in een menselijk communicatieproces. Het communicatieproces dat al sinds prehistorische tijden deel uitmaakt van productieprocessen, wordt expliciet als een wezenlijk onderdeel daarvan onderkend. Communicatie over de wijze waarop de productieprocessen moeten verlopen, wordt dan een wezenlijk onderdeel van deze processen. Bovendien wordt het productieve karakter van ict weer gebruikt als ondersteuning van de communicatie. Met eenzelfde klik van de muis zenden we een bericht naar een ander werelddeel en stellen we een zoekmachine in werking, die wereldwijd de voor ons relevante informatie opspoort.
181
Context van informatica
Het communicatieve ‘mededelen’ en het productieve ‘in werking stellen’ raken zo steeds meer met elkaar vervlochten. Wat daarvan de consequenties zijn voor de menselijke cultuur, is nog niet te overzien, maar die zouden wel eens even ingrijpend kunnen zijn als de uitvinding van het schrift. Mensen ontwerpen een nieuw systeem dat effecten blijkt te hebben die we in de ontwerpfase niet voorzagen. Ze blijken echter in het gebruik van dit product. De relatieve flexibiliteit van ict (in vergelijking met elke andere machine) maakt dat het in principe mogelijk is de waarneming van deze onbedoelde effecten naar de productiefase terug te koppelen. Dit is het onderhoud van ict, dat echter een communicatieproces noodzakelijk maakt. Hier ontwikkelt zich in steeds sterkere mate het communicatieproces tussen ontwerper en gebruiker, waardoor het onderscheid tussen beiden vervaagt. Zo raken productie en communicatie steeds meer verweven in een wereldwijd proces dat juist op de daardoor geproduceerde techniek berust. Men hoeft niet veel fantasie te hebben om het sneeuwbaleffect hiervan te voorspellen.
Communicatie en onderhoud Emergente vooringenomenheid
3.2
DE DERDE GOLF
De betekenis van arbeid van en voor mensen verandert onder invloed van ict. Auteurs als Huppes en Berting (1982), Naisbitt (1982), McCorduck (1985) en vooral Alvin Toffler, Amerikaans futuroloog, in zijn boek The third wave (1980; Nederlandse vertaling: Met vooruitziende blik, 1984) hebben veel bijgedragen tot zienswijzen over de impact van de informatisering van arbeid. Allereerst bespreken we de betekenis van het begrip ‘derde golf’ en vervolgens verkennen we de gevolgen van de informatisering voor de arbeidsproblematiek, zowel kwalitatief als kwantitatief.
Massificatie, homogeniteit en standaardisering Demassificatie
Deze ontwikkeling is al besproken, onder meer in leereenheid 7
Vergelijk de visie van Toffler met de beschrijving van de optimistische benadering door Coyne in leereenheid 10.
De overwegend agrarische subsistentie-economie, zoals die duizenden jaren heeft bestaan tot aan de industriële revolutie, noemt Toffler de eerste golf. Zo’n twee eeuwen geleden kwam daar de huidige industriële economie voor in de plaats. Kenmerkend voor het industrialisme was massificatie, homogeniteit en standaardisering, tot uiting komend in massaproducten, massamedia en gestandaardiseerd onderwijs. Deze ‘tweedegolfeconomie’ is in hoog tempo aan het afsterven. Op de ruïnes ervan is wat hij noemt de ‘derdegolfeconomie’ aan het groeien. Hoogwaardige, niet op massificatiebeginselen berustende technologie geeft op dit moment de informatiemaatschappij vorm, en dit gaat gepaard met een demassificatie op alle terreinen, zonder dat dit een terugkeer naar het laagtechnologisch peil van de eerste golf impliceert. Het industrialisme heeft dus zijn langste tijd gehad. Toffler is daarover niet somber. Integendeel, hij is vrij optimistisch gestemd over de toekomst. Het ingrijpende karakter en het tempo van de veranderingen doen mensen echter ‘begrijpelijkerwijs’ in verwarring raken. Paniek is echter geen goede raadgever. Paniek leidt in de regel tot kortzichtigheid, resulterend in een teruggrijpen naar vertrouwde remedies. Maatregelen die in het verleden hun nut bewezen hebben, zullen echter nu eerder averechts uitpakken. Ze zijn conservatief en restauratief van aard, ze willen de tweedegolfindustrieën van de ondergang redden.
Wat zijn nu die tweedegolfremedies?
182
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
Volgens Toffler vallen hieronder ‘het gescharrel met rentetarieven, met belastingen, loon-, inkomsten- en prijspolitiek, handelsbetrekkingen, stakingen en demonstraties’ (Toffler, 1984, blz. 19). Omdat deze de aard van de herstructurering miskennen, is er een gerede kans dat ze de kwaal zullen verergeren. Het is niet verwonderlijk dat de kritiek van Toffler ook van toepassing is op de werkloosheidsproblematiek. Deze wordt nog overwegend benaderd met tweedegolfinstrumenten. Die instrumenten gaan met werkloosheid om als was het een enkelvoudig, kwantitatief probleem. De oplossingen ervoor zouden tevens op kwantitatieve effecten mikken. Het meest bekende instrument is de economische groei. De feiten lijken echter uit te wijzen dat groei per saldo steeds minder banen oplevert. De samenleving is in een situatie van ‘jobless growth’ terechtgekomen. De vraag die zich opdringt, is hoe een postindustriële maatschappij waarin arbeid als productiefactor door invoering van nieuwe (informatie)technologie een relatief kleine rol in de productie lijkt te gaan spelen, met werkloosheid moet omgaan.
Werkloosheidsproblematiek
OPGAVE 11.2
Geef in eigen woorden weer wat Toffler onder de derde golf verstaat. Bent u het eens met de stelling dat de werkloosheid de meest essentiële vraag is? De transformatie van het arbeidsproces heeft kwalitatieve en kwantitatieve aspecten. 3.2.1
Kwalitatieve aspecten
Hoe ziet het werk dat in een postindustriële maatschappij zal domineren, er nu eigenlijk uit? De contouren van de derdegolfeconomie zijn volgens Toffler nog niet scherp te tekenen, omdat de transformatie zich momenteel nog steeds voltrekt. Hij laat daarom vooral aspecten zien, aan de hand waarvan de lezer zich een beeld kan vormen van de aard en omvang van de verandering. In de eerste plaats verschilt de aard van derdegolfindustrieën radicaal van tweedegolfindustrieën. Toffler formuleerde dit als volgt. Leestekst
‘Op het meest fundamentele niveau – dat van de kennis – betekenen ze (de derdegolfindustrieën) een wezenlijke breuk met het verleden. Tweedegolfindustrieën berusten wat hun techniek betreft op brute kracht – ze boorden, hamerden, rolden, sloegen, verspaanden, hakten en stansten ruwe materialen in de door ons gewenste vorm. Deze basale fabricageprocessen waren analoog aan menselijke sensomotorische activiteiten. Zelfs de holenmens hakte en verspaande. De industriële samenleving schiep machines die de menselijke spierkracht vergrootten en de scherpte van zijn zintuigen aanvulden. De derdegolfindustrieën werken op een wezenlijk fundamenteler niveau. In plaats van iets in vorm te slaan, gaan we terug naar het materiaal zelf en herprogrammeren het, opdat het de vorm aanneemt die aan onze wensen tegemoetkomt. We creëren totaal nieuwe materialen. We werken op moleculair en submoleculair niveau. In plaats van domme machines uit te vinden die alleen maar onophoudelijk kunnen stansen en hakken, voorzien we onze gereedschappen van intelligentie, opdat ze zichzelf snel kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden en op economische wijze geïndividualiseerde producten kunnen maken. Als hier sprake is van een analogie met de mens, dan betreft die meer de geest dan de spieren.’(1984, blz. 25)
183
Context van informatica
De derdegolfindustrieën bewegen zich op het gebied van elektronica, lasers, optiek, communicatie, informatica, genetica, alternatieve energie, oceanologie, ruimtevaart, ecologie en landbouw waarin het hele ecosysteem wordt betrokken. De kracht van derdegolfindustrieën ligt in het kennis- en informatieintensieve karakter van hun arbeid. Hierdoor wordt diversiteit en demassificatie van het productieproces mogelijk. Waar de industriële samenleving kleinschalige, op de gemeenschap gerichte ondernemingen verving door massale, gestandaardiseerde (inter)nationale productie, daar wordt nu een tegenovergestelde trend zichtbaar. Productieverscheidenheid wordt even goedkoop als massaproductie. Productie wordt regionaal en hier en daar zelfs lokaal. Naties kunnen in subnaties uiteenvallen zonder dat ze desintegreren. Demassificatie vindt op meerdere fronten tegelijk plaats, niet alleen in het productieproces, maar ook in sociaal opzicht. Een toename van sociale verscheidenheid leidt niet per definitie tot desintegratie van sociale verhoudingen. Dit levert echter wel een nieuw soort afhankelijkheid op. Hoe meer mensen geïndividualiseerd raken en hoe groter de diversificatie en demassificatie in de economie worden, hoe meer informatieuitwisseling nodig zal zijn om het systeem geïntegreerd te houden. In toenemende mate worden kennis en informatie kritische factoren in de samenleving.
Kennis- en informatie-intensief karakter van arbeid
Productieverscheidenheid
Toename van sociale verscheidenheid
Door deze ontwikkeling krijgt arbeid in de derdegolfindustrieën een inhoud die radicaal verschilt van de oude. Routinematige, zich voortdurend herhalende en in stukjes opgedeelde arbeid is niet langer efficiënt. Arbeid vraagt steeds minder fysieke (domme)kracht en steeds vaker cognitief vermogen, inventiviteit en het zelfstandig nemen van beslissingen. De derdegolfwerknemer is een hoofdarbeider, maar geen automaat. Die werknemer werkt op basis van vakmanschap en gespecialiseerde kennis met informatie, ideeën, getallen, programma’s, formules en symbolen. Hierdoor kan de indruk gewekt worden dat deze economie volledig op cognitief vermogen is gebaseerd. Deze indruk is echter onterecht. Het gaat tevens om sociale, visuele, grafische en expressieve vaardigheden. Opmerkelijk blijft dat ook hier de ‘domme’ fysieke vermogens geen rol spelen. Demassificatie maakt betaalde arbeid heterogener dan ooit. Om een indruk te krijgen van de nieuwe beroepen, geeft Toffler een kleurrijke opsomming.
Arbeid vraagt steeds vaker cognitief vermogen, inventiviteit en het zelfstandig nemen van beslissingen
Leestekst PET: positron emission tomography. PET-scanners leveren dwarsdoorsneden van de energiestromen in de hersenen.
We krijgen in de toekomst te maken met ‘PET-scan-technici in ziekenhuizen, specialisten in hergebruik van grondstoffen, reparateurs van spraakherkenningsapparatuur, mensen die thuisproductie organiseren en coördineren, mensen die mangaanknollen oogsten op de oceaanbodem, materiaalontwerpers, installateurs van zonnecelbatterijen, onderwaterarcheologen, glasvezeloptiekdeskundigen, ontwerpers van ruimtelaboratoria, omroepsatellietprogrammeurs, leertheoretici, videotrainers en teleconferentieadviseurs.’ (1984, blz. 29)
Op grond van deze heterogeniteit zal de gecentraliseerde vakbeweging steeds meer macht verliezen. De bindende kracht en de macht van de traditionele vakbeweging was gestoeld op de homogeniteit van de factor arbeid. De monolieten ‘arbeid’ en ‘kapitaal’ zorgden voor een eenduidige, overzichtelijke wereld. Nu is dat niet zo duidelijk meer.
184
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
Tegenstelling tussen arbeid en kapitaal verdwijnt Nieuwe maatschappelijke tweedeling in ‘actieven’ en ‘niet-actieven’
Elektronische gilden
Elektronische huisarbeid
Scholing, herscholing en omscholing
Arbeid wordt niet alleen beter betaald, ook de kapitalisten van weleer zijn werknemers geworden. Daarom is betaalde arbeid intern te heterogeen geworden om nog van de tegenpolen arbeid en kapitaal te kunnen spreken. De grote klassenstrijd lijkt in heel veel kleine belangenstrijdjes uiteengespat. De tegenstander van arbeid bestaat niet meer uit kapitalistische profiteurs, maar uit werkloze profiteurs. De nieuwe maatschappelijke tweedeling is dan ook die tussen mensen met en mensen zonder betaald werk, de zogenaamde ‘actieven’ en ‘niet-actieven’. Voor zover arbeid een identiteit verschaft zonder dat deze in de vergelijking met niet-actieven totstandkomt, ligt deze in het specifiek soort arbeid dat verricht wordt. De toenemende diversificatie op het gebied van de arbeid zal de macht en de betekenis van de grote centrale vakbonden dan ook in toenemende mate aantasten. Er zullen volgens Toffler nieuwe beroepsverenigingen, elektronische gilden, ontstaan. Deze clubs zijn niet langer gebaseerd op solidariteit met alle arbeiders, maar op de specifieke bekwaamheid binnen het eigen vak. Arbeid wordt steeds minder uitwisselbaar. Het werk van de een kan moeilijk gedaan worden door de ander. Dit maakt de positie van de werknemer relatief sterker. Meedogenloosheid van de zijde van de werkgever (voor jou tien anderen) wordt contraproductief. Niet alleen sneller, maar ook slimmer werken wordt de sleutel tot succes. De nieuwe werknemer moet onafhankelijk zijn, inventiever: hij is niet langer een verlengstuk van de machine. Wie niet fysiek bezig hoeft te zijn met materiaal, hoeft in principe ook minder vaak fysiek aanwezig te zijn op het werk. De nieuwe communicatietechnologie maakt het in principe mogelijk dat de werknemer de taken ook thuis kan uitvoeren. ‘Breng de informatie naar de mensen in plaats van andersom.’ In het in praktijk brengen van deze slogan voorziet Toffler een flinke afname van het forenzen en een daarmee evenredige groei van de elektronische huisarbeid. De voordelen hiervan zijn evident. Allereerst is er een positief milieueffect. Daarnaast is er sprake van besparing op reiskosten (dus op loonkosten) en bouwkosten (kantines, parkeerpleinen). De kosten van telecommunicatie, computers, videoapparatuur en andere hulpmiddelen voor het ‘teleforenzen’ zijn daarenboven de laatste tijd gedaald. Aan het toenemend belang van informatie en kennis verbindt Toffler twee consequenties. 1 Daar de tweedegolfindustrieën met massale ontslagen te maken zullen krijgen, zullen de mensen waarschijnlijk in hun oude beroep niet meer aan de bak komen. Wanneer deze mensen niet omgeschoold worden, worden ze in wezen vervroegd met pensioen gestuurd. De kosten van sociale zekerheid zullen hierdoor enorm oplopen. Het devies luidt dan ook: scholing, herscholing en omscholing. Op termijn is dit goedkoper dan levenslange verstrekking van uitkeringen. Het recht op omscholing zou door tweedegolfwerknemers nu al in CAO’s opgenomen kunnen worden: scholing als het legale equivalent van een looneis. Gezien de hiervoor beschreven aard van kennisintensieve arbeid, houdt omscholing echter meer in dan het leren van een nieuw vak. Het impliceert niets minder dan het binnentreden in een andere cultuur. Een paar opmerkelijke citaten in dit verband, waaruit blijkt dat Toffler net als de Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid (WRR) in zijn rapport (1990) zowel de integratiegedachte een warm hart toedraagt als het belang van levenslange kapitalisering van werknemers onderkent.
185
Context van informatica
‘Als we geen hulp verlenen aan hen die in toenemende aantallen aan de kant worden gezet en ze niet helpen zowel de nieuwe cultuur als de nieuwe economie binnen te treden, dragen we ertoe bij dat onze samenleving uiteen wordt gerukt.’ (Toffler, 1984, blz. 53) ‘Een derdegolfeconomie vereist heel andere ideeën over investering en vernieuwing. Voor iedere dollar die we in machines stoppen, zullen er verscheidene moeten worden geïnvesteerd in menselijke kapitaalgoederen – opleiding, onderwijs, overplaatsing, sociale verheffing en culturele aanpassing. Elke investering in machinerie, de ‘hardware’, behoeft een daarmee gepaard gaande investering in de menselijke factor, de ‘software.‘ (Toffler, 1984, blz. 62)
Toffler voorziet dat de kennis- en scholingsindustrie in de toekomst een van de snelst groeiende sectoren gaat worden. Deze menselijke ‘software’ verandert namelijk in hoog tempo. Niet een paar jaar een vak leren en dat de rest van je leven uitoefenen: de nieuwe arbeidscultuur vereist dynamiek, het vermogen om met kennis en informatie om te gaan, met andere woorden: kennis die in staat is te anticiperen op het feit dat zij snel veroudert. 2 Toffler meent dat als gevolg van de cruciale rol die kennis en informatie gaan spelen, de traditionele waardetheorieën van met name arbeid binnen afzienbare tijd plaats zullen moeten maken voor een (overigens nog te ontwikkelen) informatietheorie van de waarde. Tussen de traditionele productiefactoren land, arbeid en kapitaal enerzijds en informatie anderzijds ligt een wezenlijke breuk. De eerste drie zijn eindig: doordat ze materieel van aard zijn, staan ze niet tegelijkertijd tot ieders beschikking. Bij informatie ligt dat wezenlijk anders. Doordat informatie immaterieel is, kan ze zelfs als de dialectische tegenhanger van de klassieke productiefactoren beschouwd worden. Informatie is oneindig vermenigvuldigbaar. De informatie die ik gebruik, staat ook tot uw beschikking. 3.2.2
Hoge arbeidsproductiviteit
Negatief werkgelegenheidseffect
186
Kwantitatieve aspecten
De nieuwe beroepen die de derdegolfeconomie nodig heeft, impliceren een grote verandering in aard en kwaliteit van de betaalde arbeid. Deze wijzigingen moeten met name door investeringen in kenniskapitaal worden opgevangen. Er is echter ook een hiermee samenhangend kwantitatief aspect. Derdegolfindustrieën concurreren niet op basis van hun technologie, maar met de effecten daarvan. Een van die effecten is de op grond van die technologie mogelijke hoge arbeidsproductiviteit: de concurrentiepositie van de derde golf is daardoor beter. In een op basis van kenniskapitaal mogelijk gemaakte hogere arbeidsproductiviteit ligt de hoofdoorzaak van de massale ontslagen, saneringen en slechter wordende arbeidsvoorwaarden in de tweedegolfindustrieën. De gemiddeld hoge arbeidsproductiviteit resulteert in een per saldo negatief werkgelegenheidseffect. Omscholing zal dan ook niet voor iedereen soelaas bieden. ‘Het is naïef te menen dat al die miljoenen uit de textielsector, de auto-, de staal- en de rubberindustrie, de smelterijen en de apparatenbouw aan de slag zullen komen in de computerindustrie, de communicatiesector, de genetica of elders in de derdegolfeconomie.’ (Toffler, 1984, blz. 63). Velen van hen zullen door een veelvoud van oorzaken ‘ongeschikt’ zijn voor de nieuwe banen.
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
De derdegolfsector vereist niet alleen een grote(re) vakkennis, maar ook een ander arbeidsethos, dat niet zozeer op plicht, loyaliteit en routineuze structuren berust, alswel op inventiviteit, flexibiliteit en onafhankelijkheid. Men kan het werkloosheidsvraagstuk volgens Toffler dan ook niet op intelligente wijze benaderen zonder deze structureel blijvende werkloosheid in de beschouwing te betrekken. Een essentiële ontwikkeling daarbij vormt de structurele toename van de door de producent ‘geëxternaliseerde’ handelingen. Wat voorheen door de pompbediende en de koffiejuffrouw tegen een loon werd gedaan, wordt nu gedeeltelijk door technologie en gedeeltelijk onbetaald door de consument zelf verricht. Toffler noemt dit soort werkzaamheden prosumptie. Hij bedoelt hiermee dat de consument een onbetaalde bijdrage levert aan het productieproces. Productie is eigenlijk een groot woord voor eenvoudige handelingen die variëren van zelfbediening bij een pompstation tot allerlei vormen van zelfhulp. In algemene bewoordingen is prosumptie een bijdrage aan de formele economie, daar zij onbetaald de markt ontlast. De markt kan door prosumptie dus aanzienlijk op arbeidskosten besparen. Uiteindelijk wordt hetzelfde product tot stand gebracht. Prosumptie zou gekarakteriseerd kunnen worden als een combinatie van (niet-geëxternaliseerde) technologie en geëxternaliseerde arbeid, die tezamen de plaats innemen van routinematige betaalde arbeid. Vergelijk bijvoorbeeld geld opnemen bij het loket met het pinnen.
Ander arbeidsethos Inventiviteit, flexibiliteit en onafhankelijkheid
Prosumptie
3.2.3
Nieuwe maatschappelijke tweedeling
Maatschappelijke driedeling tussen kernwerknemers, flexibele loonafhankelijken en nietwerkenden
Zie Toffler, blz. 47.
Een nieuwe twee-, respectievelijk driedeling
Uit Toffler’s blik in de toekomst – een toekomst die al gedeeltelijk het heden is – komt duidelijk een nieuwe maatschappelijke tweedeling naar voren. Enerzijds ontstaat er een brede laag werknemers waarvan het gemiddeld opleidingsniveau steeds hoger wordt en die schaarser en kennisintensiever wordende en almaar beter gesalarieerde arbeid verricht. Deze nieuwe klasse groeit niet zomaar vanzelf, getuige het feit dat Toffler niet nalaat herhaaldelijk te wijzen op het belang van om- en herscholing. De boodschap die hij uitzendt, is: wie de goede banen nog wil krijgen, moet bereid zijn aanzienlijk in zichzelf te investeren. Ondanks deze goede raad, lijkt Toffler in zijn kwantitatieve beschouwingen te beseffen dat er onvermijdelijk een kansarme, lager opgeleide, tot prosumeren veroordeelde massa zal ontstaan. Er lijkt een dubbele tweedeling te ontstaan. Enerzijds die tussen werkenden en niet-werkenden, anderzijds die tussen de werkenden onderling: tussen hen die behoren tot de kern van het personeelsbestand met een vaste aanstelling, een goede rechtspositie, carrièreperspectief en steeds meer overwerk (!), én zij die terechtkomen in de periferie met een tijdelijk contract, geringe bedrijfsbinding, weinig loopbaanperspectief, laaggeschoold. Het teruglopen van laaggeschoolde banen treft vooral allochtonen en, met name in de administratieve sector, vrouwen. Het gevolg van de dubbele tweedeling is een maatschappelijke driedeling tussen kernwerknemers, flexibele loonafhankelijken en nietwerkenden.
187
Context van informatica
Of een samenleving die met een dergelijke twee-, respectievelijk driedeling te maken krijgt, op serieuze problemen moet rekenen, hangt af van een groot aantal factoren, zoals de maatschappelijke normen ten aanzien van arbeid en of er buiten de arbeid sociaal integratieve mechanismen zijn (volgens de WRR zijn die er niet), de vanzelfsprekendheid van verworven rechten, de politieke verhoudingen, het beleid ten aanzien van sociale zekerheid, een sociaal aanvaardbare levensstandaard, enzovoorts. OPGAVE 11.3
Welke kwalitatieve en kwantitatieve gevolgen van de invoering van informatica voor de arbeidsplek kunt u onderscheiden? Hoe waardeert u een en ander? 3.3
Discrepantie tussen de heersende norm en de feitelijke onmogelijkheden
Zinvolle gemeenschapsarbeid
188
NIEUW DENKEN OVER ARBEID NOODZAKELIJK
Zolang recht op arbeid versmald wordt opgevat als recht op een betaalde baan, zal dit recht, gezien de ontwikkeling van de techniek en de samenleving, in toenemende mate een voorrecht worden voor enkelen die vanuit hun machtspositie ook nog subjectief het gevoel krijgen dat zij de enige ‘productieven’ zijn en de rest ‘profiteurs’. Deze tegenstelling kon nog wel eens verderflijker zijn dan de traditionele tussen kapitaal en arbeid uit de voorbije periode. Ze leidt voor een grote en groeiende groep mensen tot een nadrukkelijke en pijnlijke discrepantie tussen de heersende norm dat men hoort te werken en de feitelijke onmogelijkheid in de westerse samenleving om daaraan te voldoen. Een samenleving die in haar vigerende arbeidsmoraal wel de plicht tot arbeid handhaaft en het recht op arbeid erkent, maar tegelijkertijd geen mogelijkheden biedt om daaraan te kunnen voldoen, maakt zich in hoge mate ongeloofwaardig en krijgt vroeg of laat de rekening gepresenteerd. Recht op en plicht tot arbeid, als onderdeel van de rechten van de mens, kan alleen maar betekenen dat in principe elk mens geroepen is een aandeel te leveren in maatschappelijk en geestelijk zinvolle gemeenschapsarbeid. Het gaat hier om wat Arhendt (1958) de ‘publieke ruimte’ noemt, het ‘handelen in de polis’, dat bij de Grieken ontzegd was aan slaven, vreemdelingen, vrouwen en barbaren. Terecht stelt Hans Achterhuis (1984, blz. 271) dat aan wie deze ruimte ontzegd is, ook een stuk menselijke werkelijkheid is ontnomen: ‘... de werkelijkheid die eruit bestaat erkend te worden door anderen, de werkelijkheid om gemeenschappelijk met anderen macht te ontwikkelen, om gezamenlijk gestalte te geven aan de ‘menselijke aangelegenheden.’ Een alternatief scenario is denken over en werken aan een andere definitie en organisatie van de maatschappelijk waardevolle activiteiten – naast werk zijn dat vrijwilligerswerk, niet-betaalde zorgarbeid, culturele activiteiten, enzovoorts – en de daarmee gepaard gaande beloning. De invoering van een basisloon is niet langer het vertrouwde luchtkasteel van linkse idealisten, maar wordt serieus bespreekbaar, voornamelijk vanwege de forse daling van werkloosheid van met name de laaggeschoolden, die men daarvan verwacht.
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
Afrondend: technologie is een ambivalent proces met zowel beloftevolle als bedreigende aspecten. Welke beloften of bedreigingen werkelijkheid zullen worden, is mede afhankelijk van de keuzes die in elke samenleving gemaakt worden. De cultuur krijgt de technologie waarop ze met haar nood en haar dromen zit te wachten en die ze toelaat. Dat vraagt van de leden van de samenleving – en in het bijzonder van de leden van arbeidsorganisaties – om kritisch en in samenhang na te denken over de technologische, financieel-economische, sociaal-culturele en organisatorische kanten van de maatschappelijke en organisatorische ontwikkelingen. Om deze vervolgens te veranderen in de richting die recht doet aan een volwaardig menselijk leven voor onszelf en voor de toekomstige generaties. De technologische ontwikkeling brengt de tegenstrijdigheden van het gebruikelijke arbeidsconcept aan het licht. Mensen en de samenleving worden daardoor gedwongen de aan dat concept ten grondslag liggende waarden, normen en werkelijkheidsdefinities ter discussie te stellen. Dit kan men – hoe moeizaam dat proces ook is – als een verworvenheid van de technologische ontwikkeling zien. Er zal cultuurfilosofische analyse plaatsvinden van wat arbeid voor de mens ten diepste betekent.
Technologie is een ambivalent proces
Ga eens na of u de geschetste ontwikkelingen in uw u omgeving kunt herkennen. Bent u het eens met de hier geschetste toekomstige ontwikkelingen? OPGAVE 11.4
a Hoe zou u in licht van de indeling van Coyne uit leereenheid 10 de visie van Toffler classificeren? Heeft technologie een centrale of decentrale positie in de maatschappij? Is de visie van Toffler in het algemeen pessimistisch of optimistisch te noemen? b Hoe zou u Toffler in het paradigmamodel van Hirschheim e.a. willen plaatsen? 4
Politiek-filosofische aspecten van informatica
In deze paragraaf beschouwen we de politiek-maatschappelijke inbedding van informatica. Welke aspecten spelen op maatschappelijk niveau? Hoe zit het met de invloed van informatica op de maatschappij, en omgekeerd? Studeeraanwijzing
In deze paragraaf geven we visies over de relatie informatica en maatschappij. Beschouw deze paragraaf als een leestekst waarin meningen gegeven worden. Ga voor uzelf na of u deze visie kunt plaatsen in de indeling van Coyne uit leereenheid 10, die er als volgt uitzag: centrale positie van informatica in de maatschappij: – behoudend (positief) – pragmatisch (positief) – kritisch (negatief) decentrale positie van informatica: – radicaal. Bedenk dat sommige uitspraken niet altijd precies passen in deze indeling. Bovendien: hoe u een visie plaatst in een dergelijk indeling, is subjectief en kan dus niet voor u gedaan worden.
189
Context van informatica
4.1
Werelddorp, de gemeenschap van het dorp op wereldschaal
Bestuurlijke verbanden en culturele gemeenschappen vallen in toenemende mate minder samen
Hoe de wereld er in de 21e eeuw uit zal zien is voornamelijk een speculatieve bezigheid. Het anglicisme ‘globalisering’ appelleert eerder aan ‘oppervlakkigheid’ dan aan ‘wereldomspanning’. Een treffend Nederlands woord: werelddorp, de gemeenschap van het dorp op wereldschaal, beschrijft de betekenis beter. Met zijn allen kunnen mensen ‘wereldburger’ worden, óók in de politieke betekenis van het ‘burgerschap’. De vraag ligt daarmee op tafel of het kader waarin u gewend bent te denken over politieke vraagstukken, dat van de territoriale staat, boventerritoriale gemeenschappen en mondiale samenwerking, nog wel adequaat is voor het informatietijdperk. Natuurlijk, vroeger correspondeerde men ook min of meer vrijelijk over de gehele wereld en dat het nu sneller en directer kan via internet maakt kwalitatief geen verschil. Belangrijker is dat ‘politiek’ een steeds grotere territoriale schaal behoeft ten behoeve van de economie, maar gelijktijdig op aanmerkelijk kleinere schaal oude saamhorigheden op basis van ras, taal en godsdienst doet herleven. Beide tendensen gaan ten koste van bestaande staatsverbanden. De uitdrukking ‘werelddorp’ geeft op paradoxale wijze deze ambivalentie aan. Opschaling en ontschaling, heterogenisering en homogenisering zijn processen die tegelijkertijd door de informatietechnologie worden bevorderd. Telematica maakt mogelijk dat de ‘markt’ voornamelijk Europees van schaal is. De kabel levert de mogelijkheid van ‘omroepen’ op de schaal van stadswijk of dorp. Bestuurlijke verbanden en culturele gemeenschappen vallen dus in toenemende mate minder samen. 4.2
Culturele kwetsbaarheid
Normen
190
DE POLITIEKE CONTEXT VAN INFORMATICA
DE KWETSBAARHEID VAN DE INFORMATIESAMENLEVING
De ontwikkeling van de informatietechnologie markeert de overgang van de industriële samenleving naar de ‘informatiemaatschappij’. De informatiemaatschappij is een kwetsbare samenleving. Die kwetsbaarheid is er van ‘technisch’ tot ‘cultureel’, van ‘werkelijkheidsbeleving’ tot ‘propagandistische beïnvloeding’. Mensen zijn kwetsbaar waar ze in toenemende mate afhankelijk worden van informatie en aangesloten zijn op communicatiemogelijkheden. Allereerst kan worden gesproken van culturele kwetsbaarheid waar mensen de greep dreigen kwijt te raken op de inhoud waarover kan worden gecommuniceerd. Niets is effectiever in het monddood maken van mensen dan hen te overstelpen met informatie, dan wel hen die te onthouden. Dat geldt in het bijzonder voor mensen die beslissingen moeten nemen, zoals politici en bestuurders. Wanneer in het Betuwe-lijn-dossier alle beschikbare informatie wordt verzameld en voor besluitvorming wordt voorgelegd, kan niemand nog een redelijk overzicht verwerven. Wanneer mensen niet worden aangesloten op een netwerk waarop essentiële debatten worden gevoerd, is men feitelijk buitengesloten. Het is daarnaast naïef te menen dat ‘communicatie’ géén directe face-toface-relaties meer behoeft. De ontwikkeling van telefoon naar videofoon laat dat zien. Als ergens betekenis aan informatie wordt gegeven, dan is dat via de non-verbale communicatie in het uitwisselingsproces. Een andere kant van de culturele kwetsbaarheid betreft de normen en waarden. Normen zijn handelingsvoorschriften die aangeven wat in bepaalde situaties gedaan of nagelaten behoort te worden. Handelen in
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
Waarden
Pluraliteit
overeenstemming met de norm is moreel juist, handelen in afwijking van de norm moreel onjuist. Waarden zijn nastrevenswaard omwille van de waarden zelf en betreffen ‘het goede’ in de samenleving; ze zijn maatgevend voor ervaringen of situaties, dan wel eigenschappen van individuen en collectiviteiten. Normen en waarden hebben iets universeels. Denk maar aan de mensenrechten. De menselijke waardigheid is erin tot uitdrukking gekomen. Ongeacht welke status de mensenrechten ter plaatse hebben, politieke regimes worden erop aangesproken. Aan de andere kant hebben normen en waarden ook het bijzondere karakter van de gemeenschap waarin ze werkzaam zijn. De aanwezigheid naast elkaar van deze bijzondere culturen wordt pluraliteit genoemd. Welke feitelijke impact heeft de culturele pluraliteit op het communicatieproces? ‘Verstaan’ mensen elkaar nog wel in de betekenis van de communicatieve uitwisseling? Het is geen kwestie van ‘taal’, maar een kwestie van ‘begrijpen’. Hebben Nederlanders en Peruanen bijvoorbeeld een voldoende gedeeld interpretatiekader om wederzijds begripsvol te kunnen communiceren? Bevordert de informatica slechts het algemene en verdrukt zij het bijzondere? Maar wat wellicht belangrijker is, welke invloed heeft de ‘oneindig’ beschikbare informatie op de normen en waarden in de samenleving?
Wil men mensen kwetsbaar maken, dan ontneemt men ze het vermogen zich op de wereld te oriënteren
Het is niet ondenkbaar dat de beschikbare informatie het culturele interpretatiekader overstijgt en dus noodzaakt de bijzondere normen en waarden te verlaten. Dat kan zich voordoen in een vorm dat bijzondere solidariteitsbanden in een gemeenschap zich niet kunnen handhaven. De toenemende technische kwetsbaarheid richt zich op de infrastructuur. Dat betekent bijvoorbeeld dat er anders over onderwerpen als ‘veiligheid’ gedacht moet gaan worden. Hoe cruciaal het informatienetwerk geworden is, blijkt uit de Golfoorlog en het NAVO-optreden in Bosnië. Niet de wapens van de tegenstander worden als eerste uitgeschakeld. Nee, het primaire doel is de techniek die met informatie van doen heeft: radar, communicatiecentra, commandocentra, enzovoorts. Men haalt als het ware ‘de intelligentie’ van de tegenstander weg, waarna de vernietiging van de wapens – voor zover nodig – een bijkomstigheid is. Naast militaire kwetsbaarheid kan, zoals in de Golfoorlog en in Bosnië bleek, via computervirussen en andere vormen van technische sabotage een toekomstige samenleving geheel worden ‘ontregeld’ en grote politieke en economische schade worden aangericht. Meer in het algemeen geldt dat, wil men mensen kwetsbaar maken, men ze het vermogen moet ontnemen zich op de wereld te oriënteren. Men zet of houdt ze buiten het informatienetwerk. Men schakelt de ‘waarneming’ uit, net als de inbreker dat met beveiligingscamera’s doet. Wat voor uitschakeling geldt, is in gelijke mate van toepassing op vertekening, bevooroordeling en beïnvloeding. Dat raakt een zeer gevoelige snaar. Informatie creëert immers een beeld van de werkelijkheid. Het voorbeeld van de Golfoorlog nemend, moet worden vastgesteld dat het informatiemonopolie van de Amerikaanse overheid, gesteund door de informatiemanipulatie door vanuit Koeweit gefinancierde public-relationsbureaus, op geen enkele wijze gecorrigeerd kon worden door contra-expertise. Het was verontrustend te zien hoe de nationale en internationale media zich kritiekloos voor het propagandistische karretje lieten spannen.
191
Context van informatica
Hoe afhankelijk worden individuen van het informatienetwerk, wanneer dit netwerk nog veel verder ingeweven gaat worden in de economische en sociale infrastructuur? Worden mensen straks alleen nog maar geïnformeerd over die zaken die commercieel van belang zijn of die van belang zijn voor de overheidssturing van de samenleving?
Informatiesector verzorgt de technisch-rationele kant van de communicatie
Het is mede deze kwetsbaarheid van de informatiemaatschappij, die de politiek-filosofische aandacht voor de ontwikkeling rechtvaardigt. Bij het elektronische-snelwegennet gaat het om het verplaatsen van grote hoeveelheden informatie over grote afstanden in korte tijd, hetgeen een primair beroep doet op de geestelijke flexibiliteit. De metafoor van het ‘snelwegennet’ is misleidend waar deze een voorbeeld wil nemen aan de ruimtelijke infrastructuur en fysieke mobiliteit. Er zijn vrijwel geen ruimtelijke beperkingen en derhalve geen ordeningsproblemen, en mensen verplaatsen zich virtueel. De informatietechnologie levert in termen van duurzaamheid een bijdrage aan het milieu. De milieuvoordelen van de mogelijke beperkingen van het fysieke transporteren zijn dan ook behoorlijk. De informatiesector verzorgt de technisch-rationele kant van de communicatie, het uitwisselen van kennis en meningen. Ook dat heeft een positief milieu-effect waar het, bijvoorbeeld via cd of dvd mogelijk is omvangrijke hoeveelheden informatie te comprimeren op kleine informatiedragers. Maar zoals vrijwel alle technologische ontwikkelingen is ook de informatietechnologie ambivalent. Zit de duurzaamheid voornamelijk in het gebruik van de technologie, het leidt niet noodzakelijkerwijs tot een duurzame samenleving. De informatietechnologie jaagt activiteiten aan die wel negatieve werking op de duurzaamheid hebben. De recreatieve mobiliteit neemt bijvoorbeeld toe en de snelle technologische ontwikkelingen veroorzaken een behoorlijke stroom technisch afval. De ontwikkeling naar de informatiemaatschappij wordt beschouwd als een onomkeerbaar proces. De voordelen in economische opzicht zijn te evident. Maar dat ontslaat mensen niet van de verplichting een open oog te hebben voor de manier waarop deze ontwikkeling in het samenleven van mensen ingrijpt. Willen mensen in sociaal en cultureel opzicht de vruchten plukken van de informatiemaatschappij, dan vereist dat een mee-ontwikkelen van het denken over zaken als democratie, recht, over wat gemeenschap en burgerschap gaan inhouden in de toekomstige wereldsamenleving. Als mensen afhankelijk worden van de informatietechnologie om hen heen, dan is het ook nodig de mogelijkheden op te sporen die zij verschaft om de ‘omgeving’ waarin mensen leven, zo effectief mogelijk te beïnvloeden. En dat is een centrale vraag van de politieke aard. In de volgende paragraaf zullen de principes worden besproken van waaruit een mogelijke politieke beoordeling gestart kan worden. 4.3
DE PUBLIEKE, DE PRIVATE EN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER
In de westerse samenleving wordt een soort onderscheid gemaakt tussen zaken waar mensen en groepen mensen a het met hun allen over te zeggen willen hebben, zoals de formulering van wetten, de aanleg van infrastructuur, de inrichting van het onderwijs of de beschikbaarheid van gezondheidszorg, en waarvoor geldt dat ieder daar gelijke rechten heeft, niemand de toegang ontzegd kan worden en openbaarheid de norm is; dat is de publieke levenssfeer
192
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
b van hebben vastgesteld dat daar een specifieke groep de zeggenschap over uitoefent, zoals bedrijven, instellingen, verenigingen, beroepsgroepen en dergelijke en waarvan mensen bij voorbaat hebben geaccepteerd dat daar bijvoorbeeld hiërarchische verhoudingen kunnen heersen, dat de toegang daartoe kan worden ontzegd of dat er in beslotenheid kan worden gehandeld; dat is de private levenssfeer c van erkend hebben dat die zo bepalend zijn voor het leven van mensen, dat daar de eigen zeggenschap voor is vastgelegd; dat is de persoonlijke levenssfeer. Deze driedeling vormt in de volgende paragrafen het uitgangspunt voor nadere uitwerking. 4.3.1
Eigen verantwoordelijkheid als (wereld)burger
Wat ieder van zichzelf zou willen prijsgeven, dient een persoonlijke keuze te blijven
Nieuwe vormen van bevoogding voorkomen
Informatietechnologie en het individu
De ontwikkeling kan worden beoordeeld op de mate van beïnvloeding van de positie van het individu, de zelfstandigheid en mogelijkheden tot het kiezen van de eigen relaties en afhankelijkheden, alsmede de eigen verantwoordelijkheid als (wereld)burger. De informatiemaatschappij biedt bij uitstek nieuwe ‘individualiserende’ mogelijkheden. De relatie individu-samenleving wordt immers niet langer voornamelijk bemiddeld door de klassieke verbanden als gezin, vereniging, buurt of bedrijf. Het zal duidelijk zijn dat de commerciële dienstverlening zich heel direct op de individuele behoefte richt, waardoor het risico aanwezig is dat de ‘consumptieve’ kant van de informatisering de fragmenterende kant van de individualisering zal versterken. Die fragmentering ontstaat wanneer mensen zich niet langer als individu in de samenleving gaan zien, maar als individu tegenover de samenleving. Dan komt het ‘ieder voor zich’ naar voren, omdat in de context van het handelen ‘de anderen’ niet langer betrokken zijn. Men let nog slechts op de eigen aankoop, de eigen consumptie, de eigen normen en waarden, de eigen belangen, enzovoorts. Maar er is ook een andere kant aan deze zaak, namelijk de interactieve kant. Men kan geestverwanten zoeken ‘all over the world’. De individualisering wordt, in positieve zin beschouwd, algemener en sociaal en mondiaal gericht. Toch worden ook hier weer ‘bedreigingen’ voor de positie van het individu zichtbaar. Er zou sprake van kunnen zijn dat elk individu sterker dan nu een quasi-openbaar persoon wordt. Wat eenieder van zichzelf zou willen prijsgeven, dient evenwel een persoonlijke keuze te blijven. Dat is niet uitsluitend een kwestie van ‘privacy’, een aan registratie van gegevens verbonden beveiliging. Het is evenzeer een kwestie van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, niet alleen thuis, maar ‘in elk denkbare situatie’. Het is van het grootste belang dat registraties van welke aard dan ook openbaar, controleerbaar en corrigeerbaar zijn, terwijl er tevens paal en perk mag worden gesteld aan registratie als zodanig. Een ander punt van aandacht dient te zijn dat in het onvoltooibare emancipatieproces nieuwe vormen van bevoogding moeten worden voorkomen. De informatietechnologie zal bijvoorbeeld de verhouding tussen de generaties drastisch kunnen verschuiven. Dit geldt nu tussen de jongere en de oudere generaties, maar ook reeds dwars door de generaties heen. Een glijdende schaal is aanwezig in de mate van beheersing van technologie. Voor informatietechnologie zal gelden dat er een hele bandbreedte aan beheersing mogelijk is, van simpele ‘gebruikers’ tot volledige ‘hanteerders’. Alhoewel aanvankelijk alle autobezitters tevens
193
Context van informatica
monteur moesten zijn, wilden zij de auto ‘mobiel’ houden, thans kunnen autobezitters volstaan met het louter berijden. Iets vergelijkbaars geldt voor de informatietechnologie. Voorkomen dat er ‘achterstandsgroepen’ ontstaan, zal onmogelijk zijn. Wel kan worden voorkomen dat die ongelijkheid zich ook nog eens politiek vertaalt in machteloosheid. Hier past een gedifferentieerd en genuanceerd beeld van de samenleving die men wil als economisch, cultureel en politiek perspectief voor mensen. Méér dan voorheen zal het accent worden gelegd op ‘deelname’. De politiek dient hiervoor de voorwaarden te scheppen, zowel in de eigen publieke functie als in de in belang toenemende ‘regisserende’ rol van de politiek voor de publieke dimensie van de gehele samenleving. 4.3.2
Noodzaak van ontsluiting
Informatietechnologie en participatie
De ontwikkeling kan worden beoordeeld op de mate waarin ze de deelname aan het politieke proces vergroot. Wanneer bijvoorbeeld de politieke debatten uitsluitend via internet worden gevoerd, is een deel van de bevolking daarvan uitgesloten. Een belangrijk criterium is derhalve de noodzaak van ontsluiting. Een ieder heeft het recht zich van deelname te onthouden: participatie is niet af te dwingen (geen opkomstplicht en geen deelnameplicht). Van de bestuurlijke beleidsvoorbereiding en besluitvorming dient niemand te worden uitgesloten. De informatietechnologie biedt echter vele nieuwe mogelijkheden. Elektronische opiniepeilingen, interactieve stadsgesprekken, elektronische overheidsloketten, enzovoorts. Dat niemand mag worden uitgesloten, betekent overigens niet dat iedereen per se ‘thuis’ over alle mogelijkheden moet kunnen beschikken. Participatie via openbare instellingen als bibliotheken volstaat evenzeer. In de bestuurlijke besluitvorming dient de ‘integrale’ afweging centraal te komen: het gevaar van issue-gerichte politiek dreigt wanneer onderwerpen in een te beperkt circuit worden besproken en besloten. Correctiemogelijkheden door de burger zijn daarom belangrijk; het verplicht de beslissers om het besluit te rechtvaardigen in de context van het algemeen belang. De verhouding tussen overheid en politicus komt mede hierdoor onder druk te staan. Nog sterker dan thans reeds gaande is, zal de ambtelijke overheid trachten de burger aan zich te binden, hetgeen op zichzelf tot vervreemding van ‘de’ politiek leidt. Kan het primaat van de politieke verantwoordelijkheid voor het functioneren van de democratische rechtsstaat zich nog wel handhaven? In allerlei verzorgingsstaatarrangementen wordt de burger als ‘onderdaan’, als cliënt van het overheidsapparaat behandeld. Via de politiek zorgt diezelfde burger er mede voor welke arrangementen er moeten komen, hoe de rechten zijn vastgesteld en vastgelegd, enzovoorts. Wanneer nu – met behulp van informatica – het overheidsapparaat de burger zowel als cliënt als in de politieke rol gaat bedienen, verliezen de politici hun specifieke rol om uitdrukking te geven aan de ontwikkeling van de democratische rechtsstaat. Het overheidsapparaat zal immers de politieke rol van de burger beperken tot diens directe en specifieke belangen. Afwegingen in het bredere kader van het algemeen belang verdwijnen dan. Het gaat er niet om dat de vertegenwoordigden ‘via’ de politicus spreken, doch dat de politicus hen al vertegenwoordigend kan verbinden met het algemeen belang. Politici kunnen daardoor hun ‘vertegenwoordigende’ functie nadrukkelijker aanwenden in relatie tot
194
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
een ‘achterban’. De idee van een virtueel kiesdistrict doemt op. Het politieke ambt kan zich individualiseren, wanneer de politicus erin slaagt een eigen gezicht te krijgen. Eigen informatica-instituten zijn daartoe een noodzakelijke voorwaarde. Langs elektronische weg wijzigt het politieke bestel zich wellicht toch nog sneller dan nu voor mogelijk wordt gehouden.
De idee van een virtueel kiesdistrict doemt op
4.3.3
Macht
De markt heeft er belang bij zo veel mogelijk mensen als ‘consument’ te zien
Openbaar behoeft niet altijd gelijk te worden gesteld aan ‘overheid’
Definitie
Informatietechnologie en infrastructuur
De ontwikkeling kan worden beoordeeld op de mate van accumulatie van macht in de infrastructuur. Macht is het vermogen van individuen, groepen of organisaties om tegen de wil van anderen de eigen wil door te zetten. Het is hier niet de bedoeling een hele verhandeling over ‘macht’ te houden, maar om aan te geven dat macht gebaseerd is op verschillende machtsbronnen, die direct van invloed zijn op het vermogen de eigen wil tegen die van anderen door te zetten. Een van die machtsbronnen is ‘informatie’. Bij de kwetsbaarheid is de ‘macht’ van informatie van belang. Hoe beter en gerichter informatie beschikbaar is, des te weerbaarder zijn mensen. Voor de politieke verantwoordelijkheid met betrekking tot de technologische ontwikkeling is dit een essentieel aspect. Economische en sociale verhoudingen zullen wezenlijk veranderen. Nu reeds is er sprake van ‘concentratie’ van macht in handen van enkele beheerders of aanbieders van informatie. De machtsconcentratie in de markt, zoals deze in en vanuit de Verenigde Staten zichtbaar wordt, vormt de grootste bedreiging voor de burger in een democratische samenleving. Het commerciële belang van het verkopen van winstrelevante informatie, het controleren van informatiekanalen en het uitbaten van de impulsreacties van de consument kan in conflict komen met de belangen van de burgers in het vormgeven aan het eigen leven. Aan de andere kant dient ook te worden voorkomen dat slechts een gering deel van de samenleving van de nieuwe diensten en mogelijkheden gebruik kan maken. De markt heeft er alle belang bij zoveel mogelijk mensen als ‘consument’ te zien. Beperkingen dreigen er voor de producentenrol van mensen als ‘aanbieders’ van diensten en voor de burgerrol van mensen. De politiek heeft een trekkende rol voor die sectoren van de samenleving, waarbinnen de betekenis van de publieke levenssfeer cruciaal is. Het is een wat theoretische vraag of bij ‘het bezit’ van de infrastructuur gedacht moet worden in termen van publiek domein. Een gelijke vrijheid en open toegankelijkheid kan evenzeer gegarandeerd worden buiten het expliciet publieke domein. Openbaar behoeft niet altijd gelijk te worden gesteld aan ‘overheid’. Wil men machtsvorming rond infrastructuren voorkomen, dan zal gekozen moeten worden voor een scheiding van bezit en gebruik van de infrastructuur. De gehouden discussie rond de Amsterdamse kabel is daar een goed voorbeeld van. De beheerder van de infrastructuur wenste zeggenschap inzake het gebruik door derden, omdat ze zelf ook bij de ‘aanbieders’ zat. Het conflict tussen de internetbeheerders en de Scientology-kerk over het beschikbaar stellen van een voor die kerk ‘ongunstige’ verklaring, is in deze context ook interessant. Accumulatie van macht kan ook in het exclusieve van het aanbod zitten. Diegene die de sportrechten van de Olympische Spelen koopt, heeft vervolgens het monopolie om te bepalen wie wat waar mag uitzenden.
195
Context van informatica
4.3.4
Recht op informatie Communicatievrijheid
Informatietechnologie en de democratische controle
De ontwikkeling kan worden beoordeeld vanuit de optiek van de democratische controle. De essentie van ‘democratische’ controle is nu juist dat ieder in gelijke mate invloed kan uitoefenen op de wijze waarop het gecontroleerde zelf moet worden beoordeeld. De vraag van de ‘schaal’ waarop de democratische controle het best kan worden uitgeoefend, is bepalend voor het niveau waarop moet worden besloten (bijvoorbeeld Nederlands of Europees). Voor het goed functioneren van de democratische controle is volledige beschikbaarheid van alle ter zake doende informatie dan ook een absolute noodzaak. Het recht op informatie is een fundamentele voorwaarde voor een democratische vrijheid van meningsuiting. Naast informatie is de notie van communicatie evenzeer essentieel. De fundering van de eigen mening kan eenvoudigweg niet zonder hierover te communiceren met anderen. Die communicatie mag niet ‘technisch’ gereduceerd worden. Communicatie is en blijft een interactief proces, waarin de nonverbale kant een belangrijke bijdrage levert aan de betekenisgeving van de geuite woorden. Dat kan niet zonder dat de discussianten elkaar kunnen ‘zien’. Recht op informatie en communicatievrijheid zijn de grondslagen voor de democratische controle. Een kritische openbare meningsvorming kan niet zonder. Maar in de informatiemaatschappij wordt dat recht op informatie en die vrijheid van communicatie zowel door niet-overheden als door overheden belemmerd. Dat heeft mede te maken met de regeling van het auteursrecht op de informatie. De problemen van privacy en intellectueel eigendom moeten worden opgelost in het kader van openbaarheid en toegankelijkheid. Hier ligt een nieuwe politieke verantwoordelijkheid: het garanderen dat volledige informatie beschikbaar is en dat daar vrijelijk over kan worden gecommuniceerd. 4.4
ONTHEEMDING
In de volgende beschouwing nemen we als vertrekpunt de verschillende filosofische discussies die gaan over vervreemding of ontheemding ten gevolge van de techniek. Hiervan is sprake als men zich niet thuis voelt bij de technieken die iets anders brengen dan men ervan verwacht. Onder het hoofd vervreemding komen vele klachten over de techniek ter sprake.
The one best way
196
Wie na 1980 de computer voor tekstverwerken gebruikt, kan inmiddels al hebben kennisgemaakt met een stuk of zes systemen. Het is niet zeker of de investering om WordPerfect onder Windows onder de knie te krijgen de laatste krachtsinspanning zal zijn. Deze onzekerheid laat zien hoe zeer permanente veranderingen kenmerk van de techniek zijn. Wie dit op afstand beziet, kan wellicht wel iedere overstap naar een nieuw systeem met nieuwe regels begrijpen, maar zal niet licht de bekende Franse techniekfilosoof Ellul (1912-1994) bijvallen in zijn mening dat techniek garant staat voor ‘the one best way’. Daarmee bedoelt hij dat de technische ontwikkeling altijd de beste oplossing kiest uit de bestaande mogelijkheden. De lange weg naar het laatste tekstverwerkingsprogramma is ook een weg van verspilling, wellicht van irritatie en zo men wil van ontheemding. De heilzame vanzelfsprekendheid van de gewenning wordt telkens doorbroken, zodat de gebruiker opnieuw moet beginnen
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
te leren. De nieuwe regels en trucs dienen niet alleen in het hoofd te worden opgeslagen, maar moeten ook deel worden van de vingers en handen, zodat het hoofd er bij gebruik niet meer aan te pas komt. Dit laatste heeft tijd nodig, maar de snelheid van de technische veranderingen gunt de mensen geen tijd om zich aan te passen. Wellicht is het ouderwets om de verschijnselen van ontheemding te willen overwinnen. Wellicht is het modern te wonen in de ontheemding. Er is een opvatting volgens welke ontheemding bij het menselijk bestaan behoort. Onderschrijft u deze opvatting?
Mensen kunnen zich overal nestelen, omdat zij nergens thuishoren
Ontheemding van de mens is van alle tijden Losser van de werkelijkheid
Nieuwe cultuur
Device paradigm, letterlijk vertaald: het patroon van het apparaat
De klacht over ontheemding door de technische veranderingen heeft betrekking op vele fenomenen. Wie klaagt over ontheemding, verlangt naar een eigen woonplaats die vertrouwd is. De Duitse socioloog Arnold Gehlen (1904-1976) betoogt dat zo’n woonplaats in de grond van de zaak voor de mens niet bestaat. Dieren hebben een voor hen specifiek woongebied. Hun habitat kan in het water, in de lucht of op het land zijn. Dieren die leven ten noorden van de poolcirkel of in het tropisch regenwoud zijn er van nature toe uitgerust en erop gebouwd. De mensen hebben de steppe, de woestijn, het hooggebergte, de zeepolders tot hun woongebied of domein gemaakt. Mensen kunnen zich overal nestelen, omdat zij nergens thuishoren. Gehlen zegt dan ook dat mensen van nature technici zijn die veroordeeld zijn hun eigen bestaansvoorwaarden te scheppen. Oost west, ieder thuis is best. Wie graag de permanente revolutie van de techniek omarmt, heeft dus goede kaarten om te betogen dat er niets nieuws onder de zon is: de ontheemding van de mens is van alle tijden, zij behoort om het deftig te zeggen tot de ‘condition humaine’. Anderzijds kan men opmerken dat de mens, ofschoon die weliswaar nergens thuishoort, wel ergens in oost of west een vertrouwde plek wil hebben. Het succes van techniek die de goederen op afroep bij de mensen brengt, heeft een vervreemdend neveneffect: de mensen komen losser van de werkelijkheid te staan. De klacht dat de techniek zou ontheemden of vervreemden, wordt de laatste twee eeuwen telkens gehoord. Dan heeft men meestal niet het oog op de plek waar men woont (ontheemding in letterlijke zin), maar op het geestelijke huis, de vreemde cultuur die de techniek met zich meebrengt (ontheemding in overdrachtelijke zin). Men ervaart dat de techniek niet slechts een nieuw middel is voor de oude doeleinden. Techniek voert in haar overwinningsspoor ook met zich mee wat men een nieuwe cultuur zou kunnen noemen. Dat wil zeggen: mensen die over moderne technieken beschikken en deze hanteren, gaan anders denken en handelen. De hedendaagse Amerikaanse filosoof Albert Borgmann betoogt in zijn boek Technology and the character of contemporary life (1984) dat het karakter van het hedendaagse leven gestempeld is door de techniek. Hij onderkent in de techniek een bepaald patroon en verdedigt dan de opvatting dat dit patroon steeds meer in het hedendaagse leven doortrekt. Men kan ook zeggen dat techniek een specifiek levenspatroon vooronderstelt. Dat patroon noemt hij het ‘device paradigm’, letterlijk vertaald: het patroon van het apparaat. Daarmee bedoelt hij: techniek produceert een device, een apparaat dat bestemd is om een bepaald ‘goed’ of ‘waar’ te leveren. Bij deze apparaten kan men denken aan een centrale verwarming, een waterkraan, een auto, een stofzuiger, een
197
Context van informatica
afwasmachine, enzovoorts. Deze apparaten, waarmee vele mensen zich hebben omringd, doen in alle onopvallendheid hun werk. Zij leveren een prestatie (goederen of waren) waarvoor men die apparaten heeft gefabriceerd: warmte, schoon water, snelheid, stofvrijheid, schone afwas. Deze goederen of waren zijn voor vele (niet alle) mensen in de westerse samenleving op afroep beschikbaar. U regelt de thermostaat, u doet de kraan open, u steekt het contactsleuteltje in de auto, u doet de stekker in het stopcontact en u hebt wat u wilt hebben. Deze simpele handelingen maken gebruik van een hoogtechnologische kennis in de machinerie waarvan de gebruiker geen kennis hoeft te hebben en die aan het oog is onttrokken. De mens wil het ‘goed’ en het is er. De belofte van de techniek luidt dan ook: het consumeren van goederen op een makkelijke, handige en veilige manier. Een belangrijke karakteristieke eigenschap van techniek is dus, dat het menselijke handelen verlicht of ontlast. Borgmann omschrijft deze ‘ontlasting’ als verminderd contact met de omringende werkelijkheid. Wat Borgmann bedoelt, wordt duidelijk als men kijkt hoe soortgelijke goederen vroeger werden verkregen. Voor warmte moest men dagelijks de open haard schoonmaken, het hout hakken, aansteken, voor water moest men met de emmertjes naar de dorpsput. Warmte en water zijn thans eenvoudig binnen handbereik. Deze ontlasting duidt inderdaad op een verminderde lichamelijke omgang met de wereld. Er is sprake van een lichamelijke onthechting ten opzichte van de werkelijkheid. De werkelijkheid krijgt minder gewicht, of dramatischer uitgedrukt: de werkelijkheid wordt onwerkelijker. Deze zogenaamde ‘irrealisering’ van de realiteit wordt op conto van de techniek geschreven. De nieuwe wereld van de informatisering stelt de oude technieken in de schaduw: zij radicaliseert de tendens van de oude technieken en verdubbelt daarenboven de werkelijkheid.
Ontlasting als verminderd contact met de omringende werkelijkheid
Irrealisering van de realiteit Informatisering verdubbelt de werkelijkheid OPGAVE 11..5
Wat wordt hier bedoeld met verdubbeling van de werkelijkheid?
Intelligenter
Virtual reality Verdubbeling van de werkelijkheid
198
De vraag is nu: betekent de nieuwste technologische ontwikkeling van de informatisering een tegenbeweging of zet de geschetste tendens van ontheemding in de hier aangegeven zin zich voort. De vraag stellen is haar bijna beantwoorden: de informatietechniek is nog veel intelligenter dan de oude technieken om de gewenste voorzieningen in onze behoeften te produceren. Dat zou dus betekenen dat de tendens van de lichamelijke onthechting zich zal doorzetten. Bovendien zetten de informatiseringstechnieken de ‘wetenschappelijke’ techniek niet slechts voort met nieuwe middelen, maar creëren tevens op een nieuwe wijze een nieuwe wereld. Bij concrete informatiseringsverschijnselen, zoals bijvoorbeeld ‘virtual reality’, treedt er zelfs een verdubbeling van de werkelijkheid op in die zin, dat het onderscheid tussen natuurlijke en artificiële werkelijkheid tot probleem wordt. Zoals bij het kweken van rozen de omgeving – geen grond maar glaswol, geen zon maar elektriciteit, geen regen maar een infuus, enzovoorts – technologisch gegenereerd wordt, zo kan nu ook de werkelijkheid van het skiën technologisch in een skiorama in Los Angeles gegenereerd worden. De ervaring van het skiën in de Rocky Mountains kan men nu opdoen in Los Angeles. Ook ‘nuttige’ toepassingen van deze verdubbeling van de werkelijkheid treft men aan in de
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
vliegsimulaties voor leerling-vliegeniers die het opstijgen en dalen van vliegtuigen nog niet onder de knie hebben. Deze technologisch gegenereerde verdubbelingen van de werkelijkheid beogen de werkelijkheid te kopiëren, zodat het lijkt dat de ‘oude’ werkelijkheid in ere wordt hersteld. Zou het succes van virtual reality zo groot kunnen worden dat kopie en werkelijkheid niet meer van elkaar te onderscheiden worden? Zou dat betekenen dat de ontheemding dan uit de wereld is? 5
Samenvatting
Omgaan met verantwoordelijkheid voor ontwerp en gebruik van ict vereist dat mensen en groepen van mensen zich steeds bezinnen op de normen die richting geven aan hun handelen. Deze bezinning kunnen mensen niet in hun eentje voltrekken, want ze vereist een voortdurend interactieproces met andere betrokkenen. In de interactie, niet alleen met vakgenoten, maar met vele actoren, kan duidelijkheid ontstaan door middel van beroepscodes. De interactie met de gebruikers van het te ontwerpen product kan verbeterd worden door hen van het begin af aan in het ontwerpproces te betrekken. De speelruimte van het persoonlijke handelen wordt in een samenleving mede bepaald door machts- en rechtsverhoudingen. Maar informatica beïnvloedt deze samenlevingsverhoudingen. Deze beïnvloeding kan vanuit verschillende perspectieven worden beoordeeld: vanuit de positie van het individu, vanuit het politieke proces, vanuit de invloed op de verdeling van macht en vanuit de ontwikkeling van het arbeidsbestel. Vanuit al deze perspectieven zijn ingrijpende veranderingen te verwachten. Bij het ontwerpen kan daar zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. Het blijft echter zo, dat niet voorspeld kan worden hoe de mensen in de toekomst zullen leven. Daarom is een bezinning op de relatie tussen techniek en levenskwaliteit noodzakelijk. Ieder mens en de maatschappij krijgen daarmee een beter inzicht in wat verschijnselen als vervreemding die tot nu toe met de ontwikkeling van de techniek gepaard gingen, voor mensen kunnen betekenen. Door deze bezinning bestaat ook de mogelijkheid dat u het menselijk en daarmee uw eigen handelen onder de loep kunt nemen en daardoor ook wegen ziet hoe u uw handelen kunt en wilt veranderen.
ZELFTOETS
1
Waarom zijn informatiesystemen niet ethisch neutraal?
2
Waarom speelt in de informatietechniek de emergente vooringenomenheid in de ontwerpfase een grotere rol dan in de andere fasen en wat heeft dit voor gevolgen voor de relatie tussen de communicatieve en de productieve kant van deze techniek?
3
Maak de gesitueerdheid van moreel handelen duidelijk. Geef hierbij aan hoe we met deze gesitueerdheid kunnen omgaan.
4
Op welk gebied kunnen beroepscodes succesvol zijn, en waarom? Wat zou de status van een beroepscode moeten zijn?
199
Context van informatica
5
Waarom kan ‘participatory design’ bijdragen aan het afstemmen van een informatiesysteem aan zijn gebruikscontext? Leg in het antwoord een link met vooringenomenheid en normen en waarden in de gebruikscontext.
6
Geef aan welke variant de juiste is. Het onderscheid tussen de publieke, de private en de persoonlijke levenssfeer is primair een kwestie van verschil in a cultuur (openheid versus geslotenheid, toegankelijkheid versus selectiviteit, vrijheid versus afscherming, enzovoorts). b zeggenschap (voor ons allen, voor enkelen of voor ons zelf). c politieke verantwoordelijkheid (voor bijvoorbeeld de infrastructuur, het bedrijfsleven of de privacy).
7
Geef aan welke variant de juiste is. De informatie- en communicatietechnologie maakt de normen en waarden in onze samenleving a particularistischer, omdat het bijzondere en eigene van elke cultuur beter tot hun recht komen. b universalistischer, omdat het algemene en voor ieder geldende noodzakelijk is voor elke goede communicatie. c pluralistischer, omdat het in de communicatie pas interessant is om zich te confronteren met opvattingen van anderen.
8
Ziet u nog andere mogelijke consequenties dan Toffler van de derdegolfeconomie? Hoe waardeert u een en ander?
9
Hoe zou een nieuw denken over arbeid er in concreto uit kunnen of moeten zien? Is arbeid wezenlijk voor een mens en wat verstaat u onder arbeid?
10
200
De betekenis van de woorden ‘vervreemding’ of ‘ontheemding’ in de filosofische discussie is allerminst eenduidig. Kunt u aangeven welke verschillende betekenissen hier worden gebruikt? Hebben ze een gemeenschappelijke noemer?
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
TERUGKOPPELING 1
Uitwerking van de opgaven
11.1
Een paradigma ontstaat in de praktijk van een beroepsgroep. Het is de geobserveerde werkwijze van een beroepsgroep. Een beroepscode bestaat uit min of meer vastgelegde regels hoe een beroepsgroep zou moeten handelen. Uiteraard beïnvloedt de werkwijze van een beroepsgroep de beroepscode.
11.2
Onder de derde golf wordt hier verstaan de economische ontwikkeling die gebaseerd is op hoogwaardige producten en juist niet op massaproductie. De Ford-fabriek produceert niet langer alleen een zwarte ford, maar diverse soorten auto’s in diverse kleurschakeringen. De informatica maakt deze ontwikkeling mogelijk.
11.3
Kwalitatieve gevolgen van de invoering van informatica voor de arbeidsplek betekent dat het werk vaker gebaseerd is op cognitief vermogen, inventiviteit en het zelfstandig nemen van beslissingen. Er wordt meer met informatica gewerkt. De derdegolfwerknemer werkt op basis van vakmanschap en gespecialiseerde kennis, met informatie, ideeën, getallen, programma’s, formules en symbolen. Kwantitatieve gevolgen zijn de hoge arbeidsproductiviteit die leidt tot massale ontslagen, saneringen en slechter wordende arbeidsvoorwaarden. Dit leidt noodzakelijkerwijs tot een ander arbeidsethos, dat niet zozeer op plicht, loyaliteit en routineuze structuren berust, als wel op inventiviteit, flexibiliteit en onafhankelijkheid.
11.4
a In de visie van Toffler neemt de toename van technologie en met name ict een centrale plaats in. Hij ziet dit als een van de oorzaken van de overstap van de tweede- naar de derdegolfeconomie. Men kan de visie van Toffler optimistisch noemen. De mens kan de veranderingen wel aan na een periode van verwarring. b Het paradigmamodel van Hirschheim e.a. bevat twee dimensies. – De dimensie ‘objectivisme versus subjectivisme’ betreft kennis over de wereld. Toffler voorziet diversiteit en demassificatie, met andere woorden: een toename van de sociale verscheidenheid. Men zou Toffler dus kunnen plaatsen aan de kant van het subjectivisme. – De dimensie ‘orde versus conflict’ betreft hoe men de wereld ervaart. Is er een streven naar orde of zullen er steeds opnieuw conflicten ontstaan? Toffler neemt weliswaar aan dat het conflict arbeid-kapitaal zal verdwijnen, maar zegt dat deze tegenstelling wordt vervangen door andere tegenstellingen. Vanuit deze redenering is Toffler dus op de as ordeconflict aan de kant van het conflict te plaatsen. Toch geeft hij anderzijds nog steeds de ruimte aan (politiek) beleid, zodat er een bepaalde consensus (orde) kan ontstaan.
11.5
Met verdubbeling van de werkelijkheid wordt bedoeld dat men in de informatica altijd een afbeelding, een model van de werkelijkheid maakt, dat soms ook weer als een nieuwe werkelijkheid gaat functioneren. De wijze waarop een informatiesysteem functioneert, is een werkelijkheid waarmee gebruikers rekening moeten houden en waaraan ze zich vaak moeten aanpassen. Het is een nieuwe werkelijkheid geworden. Maar ook is de informatica in staat de werkelijkheid van bijvoorbeeld het skiën in een skiorama in Los Angeles technologisch te genereren.
201
Context van informatica
2
202
Uitwerking van de zelftoets
1
Als informatiesystemen ethisch neutraal zouden zijn, zou dat betekenen dat de mensen die informatiesystemen ontwerpen en gebruiken, ethisch neutraal zijn en dat is gewoon niet het geval. Mensen maken deel uit van informatiesystemen.
2
Omdat het knelpunt bij deze techniek niet ligt in een vanzelfsprekende context of een beperktheid van de technische mogelijkheden, maar juist in het voorzien van de gebruikssituatie. Bij het gebruik van software blijkt dat men bij het ontwerpen aan allerlei ter zake doende factoren niet gedacht heeft. Met andere woorden: we krijgen te maken met emergente vooringenomenheid. Deze bestaat er immers uit dat we ons van tevoren geen rekenschap hebben gegeven of kunnen geven van de consequenties van ons ontwerp voor de praktijk. Het ontwerpen van programmatuur bestaat er dan ook voornamelijk uit de problemen die voortkomen uit onvoorziene factoren in de gebruikscontext, het hoofd te bieden. In de ambachtelijke techniek doet dit probleem zich in mindere mate voor, omdat de condities van het gebruik reeds lang vanuit de traditie vastliggen (denk bijvoorbeeld aan de gereedschappen die een timmerman of een schoenmaker gebruikt) en reeds in de ontwerpen geïntegreerd zijn. In de wetenschappelijke techniek doet het probleem zich wel voor, maar er zijn veelal geen oplossingen voorhanden, zodat de gebruiker zich meestal aan de stand van de technische mogelijkheden moet aanpassen (denk bijvoorbeeld aan lopendebandwerk: lange tijd is er schande gesproken van deze productiemethode, maar er veranderde niet veel, tot de robotica mogelijkheden schiep om mensen te bevrijden van deze kortcyclische arbeid).
3
De ‘gesitueerdheid’ van moreel handelen betekent dat de morele lading van een handeling pas beoordeeld kan worden in de situatie waarin die handeling wordt uitgevoerd. Dit wil niet zeggen dat handelingen a priori geen morele lading hebben, alleen dat de betekenis pas naar voren komt in de concrete handelingscontext. We kunnen met deze gesitueerdheid omgaan door ons bewust te zijn van de situatie waarin we handelen, zoals bij het beeld van de jonglerende mensen. Het hebben van regels en richtlijnen is hier praktisch. Men heeft er wat aan, bijvoorbeeld omdat ze bepaalde keuzes makkelijker maken. Nalaten om kritisch te kijken naar deze regels en richtlijnen, kan echter nadelig en immoreel zijn. Het onbewust toepassen van bestaande regels en richtlijnen op een situatie waarvoor zij niet bedoeld zijn, kan praktische (het werkt niet zoals bedoeld) en morele (conflicterende normen en waarden) problemen opleveren.
4
Beroepscodes kunnen succesvol zijn op het gebied van professionele en organisatorische verantwoordelijkheid. Ze brengen de verantwoordelijkheden in kaart die voortvloeien uit de uitoefening van een bepaalde functie of een bepaald beroep. Door het bieden van richtlijnen kunnen ze voor individuele leden van de beroepsgroep behulpzaam zijn bij het structureren van hun werkzaamheden. Ze kunnen een kompas bieden waarop in de praktijk gevaren kan worden, wanneer de beroepsbeoefenaars voor lastige keuzes, voortvloeiend uit hun beroepsmatig handelen, komen te staan. Ze bieden bovendien een externe legitimatie voor verzet tegen de eisen van een organisatie waarin de professional
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
werkt. Dat kan van groot belang zijn in situaties waarin de sociale dwang tot conformisme binnen een organisatie erg hoog is. Een beroepscode geeft in zo’n situatie aan het individuele geweten een boven-individuele, door de beroepsgroep gedragen status. Voorwaarde is dan wel dat de beroepsgroep en haar code een zekere maatschappelijke erkenning geniet. Omgekeerd kan een beroepscode helpen bij het ter verantwoording roepen van professionals door buitenstaanders. Beroepscodes kunnen het monopolie van professionals enigszins aan banden leggen, doordat ze voor iedereen toegankelijke richtlijnen bieden over wat binnen een beroepsgroep wel en niet acceptabel wordt gevonden. Zoals gezegd, voorwaarde is wel dat de code, evenals de beroepsgroep, een zekere maatschappelijk erkende status heeft. Het best werkt het waarschijnlijk wanneer de beroepscode een duidelijk adviserende en educatieve functie heeft en dus behulpzaam is bij de training in beroepsverantwoordelijkheid en een democratisch discussieplatform helpt bevorderen. 5
Gesteld wordt dat informatiesystemen vaak niet goed functioneren, omdat de gebruikscontext niet voldoende ondersteund wordt. Bepaalde vooringenomenheden in het systeem (al bestaande, technische, emergente) kunnen de bruikbaarheid van het systeem verminderen. Door tijdens het ontwikkelen van het systeem zoveel mogelijk gebruikers te laten participeren, kan het systeem beter afgestemd worden op de uiteindelijke gebruikscontext. Door rekening te houden met gewoonten, normen en waarden in de gebruikscontext (die de gebruikers het beste kennen) en de gebruikte technieken (die de ontwerpers het beste kennen), kan de afstemming nog beter gedaan worden. Dit alles is nog steeds geen garantie voor een bruikbaar systeem, maar levert wel een verbetering op ten aanzien van de huidige praktijk.
6
Het onderscheid tussen de publieke, de private en de persoonlijke levenssfeer is primair een kwestie van verschil in zeggenschap. Dat de levenssferen door verschil in culturen gekarakteriseerd worden, biedt de mogelijkheid om de zeggenschapsverdeling te rechtvaardigen. De zeggenschapsverdeling als zodanig is een uitdrukking van de politieke verantwoordelijkheid en daarin geschiedt de toedeling van zeggenschap. In principe zijn in elke concrete situatie de drie levenssferen aanwezig, zij het in verschillende mate. Neem als voorbeeld een verzoek om euthanasie. Aan de zeggenschap van de patiënt (persoonlijke levenssfeer) is het al dan niet doen van een verzoek overgelaten. Met alle mogelijke waarborgen wordt getracht beïnvloeding van deze persoonlijke keuze te voorkomen, opdat het een volstrekt eigen uitoefening van de zeggenschap over het eigen leven is. Voor de realisering van zo’n verzoek is ‘de hulp’ van derden noodzakelijk, in casu van een arts (private levenssfeer van de beroepsuitoefening). Er is nadrukkelijk voor diezelfde situatie ‘zeggenschap’ aan de arts toegedeeld. Een arts is niet louter ‘instrument’ ter uitvoering van een kenbaar gemaakt verlangen. Die zeggenschap wordt uitgeoefend binnen de context van de beroepscode en de beroepsmoraal. Ten slotte is een deel van de zeggenschap met betrekking tot elk geval van euthanasie in algemene zin en voor allen geldend, vastgelegd in strafwet, wet op de lijkbezorging en wetgeving inzake de medische beroepsuitoefening (publieke levenssfeer). Het voorbeeld maakt ook duidelijk dat de levenssferen, juist omdat het over zeggenschap gaat, met elkaar kunnen conflicteren.
203
Context van informatica
204
7
De informatie- en communicatietechnologie maakt de normen en waarden in onze samenleving pluralistischer, omdat het in de communicatie pas interessant is zich te confronteren met opvattingen van anderen. Voor echte communicatie is een gedeeld interpretatiekader noodzakelijk, anders mist men de betekenis van de informatie-uitwisseling. Particularistischer, omdat het bijzondere en eigene van elke cultuur beter tot z’n recht komt, verwijst naar een verdere culturele fragmentering in de samenleving en een daarmee samenhangend ‘krimpend’ interpretatiekader. Universalistischer, omdat het algemene en voor ieder geldende noodzakelijk is voor elke goede communicatie, is een ‘verleidelijk’ antwoord, doch impliceert ‘cultuuroverdracht’, hetgeen niet bij voorbaat gezegd kan worden. Het onderzoek naar wat ‘universaliseerbaar’ is, betekent nog niet dat de normen en waarden daardoor universalistisch worden.
8
Op deze vraag is geen eenduidig antwoord te geven. Immers, het is geen vraag die de tekstinhoud toetst, maar een uitnodiging om eigen creativiteit met betrekking tot mogelijke nieuwe ontwikkelingen onder invloed van informatica te gebruiken.
9
In zekere zin geldt hier hetzelfde als voor vraag 8. Alles hangt hier af van wat men onder arbeid verstaat: maatschappelijk gewaardeerde loonarbeid, dus arbeid waaraan een prijskaartje hangt, of zoiets als ‘alle moeite en inspanning die wij moeten opbrengen op iets tot stand te brengen op de weg van de mensheid in de tijd’ (definitie van C.J. Dippel). In het eerste geval kan men wel stellen dat arbeid (= het hebben van een betaalde baan) in ons soort maatschappij heel belangrijk is, maar men kan moeilijk volhouden dat het voor een mens wezenlijk is een betaalde baan te hebben. In het tweede geval ligt het meer voor de hand te stellen dat arbeid een antropologische constante is en dat dus niemand gemist kan worden als het gaat om de vormgeving van onze cultuur en samenleving. Wie naar de huidige regeringspolitiek kijkt, ziet dat werk in de zin van een betaalde baan de hoogste prioriteit heeft. Op zich is dat een begrijpelijke keuze, mede vanuit de gedachte dat baanarbeid de participatie en integratie van de samenleving ten goede komt. Helaas lijkt het vrijwel uitgesloten dat volledige werkgelegenheid – wellicht de belangrijkste van de traditionele doelstellingen van economisch beleid – haalbaar is via baanarbeid in de klassieke zin. De automatisering en informatisering van de samenleving leidt reeds nu tot uitstoot van baanarbeid (‘jobless growth’). Reeds nu zien we zich een driedeling op de arbeidsmarkt ontstaan, met aan de ene kant een afnemende kern van werknemers met een vaste aanstelling, goede rechtspositie, medezeggenschap, loopbaanperspectief en vaak overwerk), vervolgens in het midden een groeiend segment van mensen met niet-vast werk (tijdelijke contracten, afroepcontracten, kleine deeltijdcontracten, geringe bedrijfsbinding) en aan de andere kant de structurele werklozen. Tegen deze achtergrond lijken gesubsidieerde banen een typische endof-the-pipe-oplossing, waar echte oplossingen eerder aan het begin van de pijp te vinden zijn. Oplossingen aan het begin van de pijp zouden zijn: het maatschappelijk opwaarderen van niet-betaalde arbeid en/of het vinden van financiering voor veel latente vraag, niet alleen in onderlinge dienstverlening en zorg, maar ook in bijvoorbeeld openbare
Leereenheid 11 Ethische en culturele aspecten van en door informatica
werken in de grote steden (versleten rioleringen, struikeltrottoirs, slecht onderhouden wegen en parken, verkommerende duinen, enzovoorts). Kennelijk is het moeilijk ten aanzien van collectieve goederen de juiste prioriteitsstelling te handhaven. (Zo zou een beantwoording van de vraag er ongeveer uit kunnen zien, maar het kan ook heel anders.) 10
Ontheemding of vervreemding zijn metaforen of beelden die verwijzen naar verschijnselen waarbij men zich niet kan neerleggen en waarbij men zich niet thuis voelt. De maat voor deze ervaring is gelegen in wat men gewoon is en wat men voor ‘thuis’ houdt. Dit is de gemeenschappelijke noemer van de vervreemding. Er zijn in hoofdzaak twee varianten van vervreemding. De eerste variant stelt dat de mens nergens thuishoort en dat de mens zich overal een thuis kan scheppen. De andere variant stelt dat techniek ons losser maakt van de werkelijkheid waarin wij geworteld zijn. De techniek is een gekunstelde wereld en leidt tot verminderd contact met de omringende werkelijkheid. Met andere woorden: de techniek vervreemdt ons.
205