Inhoud
Voorwoord 9 Inleiding 13 Marga Klompé: katholieke juffrouw, prominent politica 1 Marga, veelbelovende uitverkorene – Afkomst en jeugd 21 Vaders familie 22 Moeders familie 24 Het gezin Klompé 27 De triomferende kerk 29 Schooltijd 35 Vaders ziekte 37 Geldzorgen 40 Studententijd 41 Marga, moeders hoop 46 2 Van Marga tot juffrouw Klompé – Onderwijsjaren 50 Voor de klas 50 ‘En famille’ 51 Geliefde lerares 54 Maatschappijbewuste natuurwetenschappers 57
6
inhoud
‘Mères’ en ‘sœurs’ 59 Het schooluniform 61 Meisjesclubs 63 School in oorlogstijd 69 3 Hulpverlenen en puinruimen – Tijdens en na de oorlog 74 Vrouwelijke Vrijwilligers Hulp (vvh) 74 Daadkrachtig in hulp en verzet 76 Het oorlogsdagboek van Heleen Biegel 79 Het Nederlandse Rode Kruis 82 Evacuatie 84 Grote schoonmaak 87 Hilde, Elsbeth, Charlot en Frans 91 4 Vrouw met de vrouwen – Vrouwenorganisaties in herrijzend Nederland 95 Het Nederlandse Vrouwen Comité (nvc) 98 De Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers (uvv) 99 Het Katholiek Vrouwendispuut (kvd), een club geleerde vrouwen 106 Namens vrouwen afgevaardigd 114 5 ‘Marga of Arnhem makes them all happy’ – Nederlands gedelegeerde in internationale organisaties 121 Verenigde Naties 122 Raad van Europa 136 Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal 147 6 Con amore – Lid van de Tweede Kamer 153 ‘De sfinx van Overveen’ 155 Briefwisseling 158 Marga Klompé in de Tweede Kamer 166 Het mannenbolwerk veroverd 205 7 Huize Klompé – Het gezin Klompé na de oorlog – Huisvriend Toon en Israël 209 Marga’s zusters en broer 210 Brieven van vader Jan Klompé 215 Liefdesrelaties 220 Huisvriend en spirituele vader: Toon Ramselaar 226
inhoud
7
8 1956-1963: Hare Excellentie mejuffrouw Klompé – De minister, de vrouwen en het lichte departement 239 De aanloop naar Drees iv 239 Maatschappelijk Werk 244 23 oktober 1956: van harte geluk 250 9 1956-1963: Mensen in de maatschappelijke marge – Ministerieel beleid voor benarde groepen 267 Hongaarse vluchtelingen 268 De gezinsoorden 275 Ambonezen 282 Andere kwesties en een crisis 289 Minister ad interim 299 Tussenbalans 301 De Algemene Bijstandswet (abw) 303 10 ‘Het gruwelijkste wapen dat zij had: de telefoon.’ – Het leiderschap van juffrouw Klompé 317 Marga, de mens (een collectieve legpuzzel) 319 Een gezaghebbend personage in haar tijd 328 Leiderschap en sekse 333 11 Wederom ‘geachte afgevaardigde’ – Parlementariër van 24 juli 1963 tot 22 november 1966 – De kwestie-Irene en de Nacht van Schmelzer 337 Consternatie rond Irene 343 Andere kwesties en groot verdriet 357 De Nacht van ... 361 12 ‘Nederland is nog niet toe aan een vrouwelijke minister-president.’ – Minister van CRM (22 november 1966 tot 6 juli 1971) 385 Omroep in beweging 389 Marga Klompé formeert mee 395 De m van crm: Maatschappij in de maalstroom 400 Piet de Jong aan het roer 407 Culturele commotie 415 Emoties in de privésfeer 432 Minister van Staat 434
8
inhoud
13 Een afgedwaalde en verstrooide kudde – De moeizame relatie tussen vernieuwingsgezind katholiek Nederland en het Vaticaan 440 Twee heilige vrouwen 441 Inzet voor de kerk tot 1971: werk in deeltijd 446 Marga Klompé schakelt over naar voltijdse actie 457 14 Het oorlogspad en de weg naar vrede – Polarisatie, oecumene en mensenrechten 473 Problemen met Gijsen duren voort 473 Charismatische vernieuwing 480 Mensenrechten en een nieuwe levensstijl 482 De kernwapenkwestie 498 Paus Johannes Paulus ii in Nederland 504 15 Eeuwige rust – Ziekte – het laatste jaar 515 16 Kortom: Marga Klompé 525 Noten 535 Bijlage a Curriculum vitae van Margaretha Albertina Maria (Marga) Klompé 594 Bijlage b Kabinetten waarin Marga Klompé zitting had 596 Bijlage c Geïnterviewde personen en hun functies voor zover relevant voor hun contact met Marga Klompé 604 Afkortingen 609 Bronnen 613 Literatuur 621 Summary 633 Personenregister 645 Over de auteur 655
Inleiding
Marga Klompé: katholieke juffrouw, prominent politica
Marga Klompé was de eerste vrouwelijke minister van Nederland. Het zou haar zelf niet behaagd hebben, maar dat simpele feit is de belangrijkste reden voor deze biografie. Zij zou liever gezien hebben dat haar sekse er niet toe deed en dat het uitsluitend zou gaan om haar politieke en kerkelijke werk, vanuit haar door God geschonken capaciteiten. Maar een vrouwelijke minister was in 1956 wel degelijk iets bijzonders. Hoewel de voorzitter van de Tweede Kamer, toen hij Marga Klompé als minister welkom heette, erop wees dat de Grondwet voor vrouwen geen belemmering opwierp voor welke landsbediening dan ook, vond hij toch dat er genoeg reden was om officieel bij haar ministerschap stil te staan. Het antwoord op de vraag wie Marga Klompé was, begint dus zo: zij was een vrouw en werd een succesvol politica. Daarna moet al snel het woord ‘katholiek’ vallen: zij was als vrouw niet alleen actief in de politiek, maar verhief ook haar stem in de katholieke kerk. Op beide terreinen is zij in totaal 39 jaar actief geweest, nadat zij haar leven als werkende vrouw was begonnen als docente aan het katholiek middelbaar onderwijs voor meisjes. Ook in dit beroep heeft zij achttien jaar lang buitengewoon goed gefunctioneerd. Waar kwam al dat succes in haar leven vandaan? Wat waren Marga Klompés afkomst en achtergrond en welke invloed hebben die gehad op haar karakter, haar persoonlijke
14
inleiding
ontplooiing en de prominente plaats die zij zich in de samenleving verwierf? En welke mensen en omstandigheden speelden daarbij nog meer een belangrijke rol? De beantwoording van deze vragen moet beginnen bij haar zeer aanwezige moeder en haar afwezige vader. De Amerikaanse politicologen Rita Mae Kelly en Mary Boutilier hebben wat de rol van de moeder betreft een interessante these geponeerd: vrouwelijke politici worden ‘gemaakt’ door hun moeder.1 Deze stelling zal in dit boek nader worden onderzocht. Aan welke voorwaarden moest een vrouw voldoen om in de jaren veertig en vijftig een succesvolle politieke carrière op te bouwen? Op deze vraag wordt een mogelijk antwoord gegeven door de cultureel antropoloog Anton Blok, die een ‘portrettengalerij’ aanlegde van prominente politieke leidsters. Zo’n vrouw is ongehuwd of weduwe – daadwerkelijk of symbolisch, met een echtgenoot op de achtergrond; zij staat in elk geval niet bloot aan mannelijke bevoogding. Ook Kelly en Boutilier kwamen tot een soortgelijke conclusie. Verder is het met betrekking tot Marga Klompé interessant dat volgens Blok succesvolle politieke vrouwen binnen patriarchale verhoudingen – die de samenleving in de politieke jaren van Klompé bepaalden – een tussenpositie innemen. Zij zouden zich aan een genderclassificatie onttrekken door in sociaal opzicht ‘man’ te worden.2 Ook de Amerikaanse letterkundige Allison Heisch, die voor de prominente politica het begrip honorary male (erelid van de mannenwereld) introduceerde, de Britse historica Antonia Fraser en de Australische sociologe Denise Thompson komen, met verschillende accenten, tot dezelfde conclusie: de prominente politica is onder meer zo succesvol door haar distantie tot andere vrouwen, hun belangen en rechten.3 En ten slotte heeft, paradoxaal genoeg, de beginnende politica veel baat bij een politieke beschermheer onder wiens hoede zij zich het metier eigen kan maken.4 Marga Klompé vond haar ideale mentor en protector in de persoon van de machtige Carl Romme, die gedurende haar eerste periode als lid van de kvp-fractie in de Tweede Kamer fractievoorzitter was. Een tweede vraag vanuit het genderperspectief luidt: welke rol speelde Klompés vrouw-zijn bij de uitoefening van haar politieke functies? De historica Mieke Aerts, de enige naam van betekenis in wetenschappelijk onderzoek naar Klompé, publiceerde in 1994 een proefschrift over de katholieke vrouwenemancipatie, waarin een belangrijke plaats wordt ingeruimd voor de rol van Marga Klompé. Getuige een paar artikelen in de jaren die volgden, bleef Aerts zich voor Klompé interesseren.5 In haar boek betoogt zij dat Klompé met haar succesvolle politieke carrière geen dea ex machina was, maar een exponent van de traditie van ontwikkelde
inleiding
15
ongehuwde katholieke vrouwen die vanaf de jaren dertig tot in de jaren vijftig een andere invulling aan hun leven wilden geven dan gezin of klooster. Daarbij was de vraag hoe zij in hun maatschappelijk functioneren met hun vrouwelijke identiteit zouden omgaan. Klompé was een van de oprichters van het Katholiek Vrouwendispuut, dat ijverde voor meer katholieke, hoogopgeleide, veelal ongehuwde vrouwen op politieke posten. Aerts beschrijft hoe in dit dispuut het denken over vrouwelijkheid rond twee brandpunten cirkelde: de gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen en tegelijk het complementaire karakter van de vrouwelijke en mannelijke identiteit. Maar een bevredigend antwoord op de vraag hoe de vrouwen in de politiek moesten omgaan met hun vrouwelijke identiteit was moeilijk te geven. Klompé, die liever niet meedeed aan abstracte discussies hierover, vond – ondanks haar eigen kennelijke behoefte een Klompépersonage te creëren – dat een politica ‘gewoon zichzelf ’ moest zijn.6 Terwijl ze niet moe werd te verklaren dat vrouwen en mannen elkaars complement waren en dus moesten samenwerken in maatschappij en politiek, achtte zij dit niet op zichzelf van toepassing: zij wenste uitsluitend beoordeeld te worden op haar capaciteiten, waarbij gender geen rol moest spelen.7 Ze kon zich bij de vrouwelijke inbreng niets voorstellen en streefde een onpersoonlijk dienen van het landsbelang na. Deze vraag naar de verhouding tussen het genderaspect en Klompés politiek functioneren, met name in haar ministerschap, is een belangrijke leidraad in dit onderzoek. Daarbij komt onontkoombaar de spanning aan de orde tussen het onpersoonlijke beeld dat Marga Klompé van zichzelf uitdroeg en de persoon die zij was, met haar ambities en haar – al dan niet door haarzelf ervaren – innerlijke tegenstrijdigheden, hebbelijkheden en conflicten. Bijvoorbeeld het feit dat zij politieke ambitie – een persoonlijke emotie – zou hebben, ontkende zij altijd in alle toonaarden: haar hele politieke carrière zou zich zelfs tegen haar zin voltrokken hebben. De beantwoording van de vraag naar de verhouding tussen het genderaspect en haar politieke loopbaan valt evenmin los te zien van de kwestie van haar competentie in het algemeen. Was Klompé een goede politica? Welke wapenfeiten heeft zij op haar naam staan, als Tweede Kamerlid, als afgevaardigde naar de Verenigde Naties en de Raad van Europa en, vooral, als minister? Wat was haar betekenis als bewindsvrouw voor de Nederlandse samenleving? Had het ministerschap van Klompé consequenties voor potentiële volgende vrouwelijke ministers, met andere woorden: is door haar optreden het klimaat voor vrouwelijke ministers milder of juist killer geworden? Deze vragen zijn belangrijk omdat tot voor kort vrouwen in het Westen niet geschikt geacht werden voor een belangrijke
16
inleiding
rol in de politiek. Zij zouden daarin de mindere zijn van de mannen. Dit idee veranderde in de tweede helft van de twintigste eeuw geleidelijk in de westerse samenleving, mede doordat vrouwen het politieke toneel betraden en bewezen succesvol te kunnen zijn. Voorbeelden van zulke vrouwen waren twee zeer competente premiers, de politieke pioniers Margaret Thatcher in Groot-Brittannië en Gro Harlem Brundtland in Noorwegen.8 Welnu, in hoeverre heeft Marga Klompé in Nederland aan deze ontwikkeling bijgedragen? Haar katholieke geloof in relatie tot haar politieke functioneren verliep voor Klompé niet zonder problemen. Ze bracht haar geloof vaak in zeer persoonlijke bewoordingen naar voren, maar evenmin als haar vrouw-zijn paste dit geloof in haar onpersoonlijke opvatting van politiek bedrijven. Toen zij in 1971 haar politieke loopbaan beëindigde, liet zij haar persoonlijke katholiciteit beter uit de verf komen: zij ging zich inzetten voor de katholieke kerk en de oecumene, nationaal en internationaal. Hierover deed zij tien jaar later een hoogst opmerkelijke uitspraak: ‘De eerste keer dat ik deed wat ik zelf wilde. [...] Ik wilde mij bezighouden met de problematiek van de vrede, met wat in de Derde Wereld loos is, met de nieuwe levensstijl die daarom nodig is.’9 Bij de eerste zin van dit citaat kunnen we vraagtekens zetten. Moeten we dit letterlijk opvatten? Of is het een gechargeerde formulering die past in het beeld dat Klompé van zichzelf wilde uitdragen? Ook aan deze vragen zal in dit boek aandacht besteed worden, terwijl uit het vervolg van het citaat de vraag rijst: hoe heeft zij, als de persoon die zij was, haar roeping, ‘een instrument’ van God te zijn, kunnen vormgeven?10 Deze thema’s – gender, haar jeugd en de invloed daarvan op haar persoonlijkheid en op de invulling van haar leven, haar politiek functioneren en haar katholiciteit – zijn evenzovele hoofdlijnen die door dit boek lopen en worden onderzocht. Daarbij komt uiteraard de samenleving van haar tijd in beeld, waarbij de vraag gesteld kan worden in hoeverre de (naoorlogse) maatschappij een – positieve of negatieve – rol speelde in haar politieke carrière. Voor dit onderzoek is gebruikgemaakt van schriftelijke, mondelinge en audiovisuele bronnen. Van de schriftelijke is het omvangrijke archief van Klompé zelf, dat zich in het Nationaal Archief (na) bevindt, het belangrijkst. Het bevat onder meer haar ‘politieke dagboeken’ over de kabinetsformaties van 1952 tot 1967, correspondentie van 1948 tot 1971 en een groot aantal fotoalbums en losse foto’s van 1948 tot 1986. Van de correspondentie is vooral die met Carl Romme van belang, in combinatie met het gedeelte dat zich in zijn archief (ook in het na) bevindt. De verslagen
inleiding
17
van de ministerraad in het na vormen samen met de Handelingen van de Eerste en Tweede Kamer een belangrijke bron voor Klompés politiek functioneren. Het archief-Klompé in het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen bevat, naast beeld en geluid, vooral stukken over Klompés kerkelijke activiteiten. Voor bronnen over dit kerkelijk werk noem ik verder het archief van de Beleidsadviescommissie van de Bisschoppenkonferentie (bbk), te vinden in het Secretariaat van het Rooms-Katholiek Kerkgenootschap in Nederland. Ook de kerkelijke stukken die Hans van Munster voor dit onderzoek ter beschikking stelde, bevatten interessante informatie. Voor Klompés oecumenische werk heb ik met name het archief van de Raad van Kerken geraadpleegd. Talrijke radio- en tv-programma’s waarin Klompé aan het woord was, vormen waardevolle bronnen. In het bijzonder had ik veel aan Marga Klompé, een film van Hilde van Oostrum, gemaakt voor de kro, en het bijbehorende schriftelijke verbatim van de ongemonteerde interviews met Klompé (na). De mondelinge bronnen over Klompé waarvan gebruik is gemaakt, dateren voor een groot deel van 2004. De herinneringen gaan dus achttien tot ongeveer zeventig jaar terug in de tijd, met alle risico’s van dien. Het geheugen kan gevoelig zijn voor mythevorming. Herinneringen kunnen op de lange duur emotioneel ‘verkleuren’ en ook kunnen zij beïnvloed worden door maatschappelijke veranderingen, zoals in het denken over gender. De historica Selma Leydesdorff, die zich specialiseerde in oral history, bracht in haar proefschrift (1987) de implicaties van geheugen en herinnering duidelijk in kaart.11 Gelukkig vertonen de vraaggesprekken over Marga Klompé een grote consistentie wat betreft haar persoonlijkheid en karakter. Verder maakte ik gebruik van de herinneringen aan Marga Klompé zoals die in 1989 onder redactie van Michel van der Plas geboekstaafd zijn.12 Er is niet veel literatuur over Marga Klompé; in 2004, toen Linders met het Klompéproject begon, was er nog maar weinig onderzoek naar Klompé gedaan en dat is nu nog nauwelijks veranderd. In 1990, vier jaar na de dood van Klompé, schreven Ineke Jungschleger en Claar Bierlaagh een beknopt boek, getiteld Marga Klompé. Een gedreven politica haar tijd vooruit (Utrecht 1990). Het berust op bronnenonderzoek en geeft veel informatie, maar vanwege het journalistieke karakter ontbreekt een notenapparaat. Daarbij beperken de auteurs zich bewust tot Klompés politieke loopbaan. Dan is er de doctoraalscriptie van de historica Annemieke Adema (2006), waarin de zakelijke en vriendschappelijke relatie tussen Klompé en haar
18
inleiding
fractievoorzitter Romme beschreven en geanalyseerd wordt.13 In het Biografisch Woordenboek van Nederland verscheen van de historicus J. Bosmans een lemma over Klompé (laatste digitale versie november 2008). Voorts figureert zij uitgebreid in: de door het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis (cpg) uitgegeven reeks Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945; J.A. Bornewasser, Katholieke Volkspartij 1945-1980 (2 delen); Marieke Hellevoort, Werken als zuurdesem. Vijftig jaar Katholiek Vrouwendispuut 1946-1996 en Paul van der Steen, Cals. Koopman in verwachtingen.14 ‘De biograaf moet aantonen’, schrijft Hans Renders, historicus en directeur van het Biografie Instituut in Groningen, ‘dat iemands persoonlijke achtergrond van invloed is geweest op zijn publieke wapenfeiten. Als dat niet gebeurt, kun je beter geen biografie schrijven.’15 Elders stelt hij in een artikel over de ‘biografische methode’ dat de overkoepelende vraag van iedere levensbeschrijving is: ‘Voegt onze kennis van het persoonlijk leven van een bepaald individu iets toe aan het begrip van zijn publieke wapenfeiten?’16 Werk en privéleven van Marga Klompé waren nauwelijks gescheiden. Thuis at, sprak en vergaderde zij met collega’s of anderen die met haar werk te maken hadden, telefoneerde zij veelvuldig om mensen te polsen, hun meningen te peilen en strategieën te bedenken en las zij om haar dossierkennis bij te houden en uit te breiden. Zelfs als zij een of soms twee keer per week ’s morgens om kwart over acht vanuit de kerk naar haar kapper ging, had zij documenten of een stapel kranten bij zich. Zelden bladerde ze er een glossy tijdschrift door.17 De tijd die zij nam voor activiteiten die niets met haar werk te maken hadden, zoals pianospelen, een roman lezen of naar ‘de Komedie’ gaan, was gering. Klompé heeft geen memoires geschreven. ‘Meestal vind ik dit soort geschriften ook overvloeien van ijdelheid,’ schreef ze in 1983 aan de – op dat moment – vijfde uitgever die haar in verband met haar eventuele herinneringen had benaderd.18 In plaats van zelf memoires te schrijven waaraan ook maar de geringste schijn van zelfingenomenheid ontbrak, besloot zij ze helemaal niet te schrijven. Bovendien vermeed zij daardoor tipjes van privésluiers te moeten oplichten, waaraan nu eenmaal in memoires nauwelijks valt te ontkomen. Er is nog een ander belangrijk aspect van de moeizame toegankelijkheid tot haar privéleven dat aandacht verdient. De historica Mineke Bosch, biograaf van Aletta Jacobs, stelt in een artikel over dilemma’s van gelijke behandeling van vrouwen en mannen in de biografie de vraag of vrouwen
inleiding
19
op dezelfde manier als mannen hun ‘persoonlijkheid’ kunnen laten zien. Zij haalt hierbij de massacommunicatiedeskundige Liesbet van Zoonen aan, die naar die vraag onderzoek deed.19 Hieruit blijkt onder meer dat veel aandacht van de biograaf voor het gezinsleven bij vrouwelijke en mannelijke politici verschillend uitpakt: voor de mannen positief, voor de vrouwen negatief. Klompé stichtte geen eigen gezin, zij bleef ongehuwd.20 Maar ook als ongehuwde vrouw moest zij vrezen dat aandacht voor haar privésfeer een negatief effect zou hebben op de manier waarop men haar in haar openbaar functioneren zou beoordelen. Daarvoor waren veel vrouwen in openbare functies beducht en dat was heel begrijpelijk. In de privésfeer leefden deze vrouwen hun leven als vrouw, met alles wat daar aan ‘vrouwelijks’ bij hoort. Als personage in de openbaarheid wilden zij echter zo weinig mogelijk met ‘vrouwelijkheid’ geassocieerd worden. ‘Het was de tijd,’ schrijft Bosch, ‘waarin de prestaties van vrouwen werden geprezen als “mannelijk” (in durf, creativiteit of moed).’21 In mijn relatie, mijn ‘omgang’ met Marga Klompé ben ik te werk gegaan zoals Jan Fontijn dat beschrijft als biograaf van Frederik van Eeden: als in de dagelijkse omgang met mensen, uitgaande van een psychologie die gebaseerd is op common sense en levenservaring.22 Later zei Fontijn in een gesprek met Els Broeksma en Hella Haasse: Je moet bij de feiten blijven. Toch speelt de verbeelding ook in wetenschappelijke biografieën wel degelijk een rol. Je kunt als biograaf niet oeverloos een reeks van duizenden feiten uit een leven etaleren. Je moet er een samenhangend verhaal van maken en op het moment dat je verband aanbrengt tussen de verschillende momenten in een leven, maak je onherroepelijk gebruik van je verbeelding.23 Ook Bosmans beschrijft in de verantwoording, waarmee hij het eerste deel van zijn Rommebiografie opent, factoren waarop een biograaf is aangewezen wanneer deze vanuit de bronnen niet genoeg vat kan krijgen op het innerlijk van zijn hoofdpersoon. Alles hangt dan af ‘van het inlevingsvermogen van de onderzoeker, van zijn bereidheid zich over te geven aan de verbeelding. Want als het er werkelijk op aankomt, is de biograaf toch in hoofdzaak aangewezen op zijn intuïtie en ervaring.’24 De neerlandica Elsbeth Etty, biograaf van Henriette Roland Holst: ‘Als schriftelijke bronnen geen uitsluitsel geven over bepaalde problemen, moet je bij jezelf te rade gaan [...].’25 Als intuïtie, ervaring, inlevingsvermogen en verbeelding van de biograaf, gebaseerd op zoveel mogelijk circumstantial evidence, zo’n belangrijke rol
20 inleiding spelen, is speculatie onvermijdelijk. Mineke Bosch: ‘Woorden als “waarschijnlijk”, “wellicht”, “vermoedelijk” en formules als “het is aannemelijk dat” behoren tot de standaarduitrusting van iedere biograaf.’26 Hoewel dit verhaal van Klompés leven en werk chronologisch is opgezet, wordt vaak van een onderwerp een lijntje door de tijd getrokken, omdat het anders te fragmentarisch aan de orde zou komen. Een enkele keer gebeurt dit ook in de grote structuur van het verhaal. In hoofdstuk 7 – over de gezinsleden en hun wederwaardigheden – worden thema’s uitgewerkt die binnen het bestek van één hoofdstuk samenhangend aan de orde kunnen komen. En in hoofdstuk 10 is het thema het leiderschap van Klompé dat, naast de koppeling aan haar persoonlijkheid en geplaatst in de context van haar tijd, wordt beschouwd in relatie tot het begrip ‘gender’. Ten slotte staan we stil bij het begrip ‘feminisme’. Marga Klompé was vanaf 1945 actief in een aantal katholieke en niet-katholieke vrouwenorganisaties. Hoewel het de vrouwen niet erg duidelijk was wat ze precies onder feminisme moesten verstaan, voelden de meesten, onder wie Klompé, zich geen feminist. Ik onderschrijf de door Nancy Cott in 1987 gegeven definitie van feminisme, waarin zij onder meer stelt dat er in ieder geval sprake moet zijn van ‘verzet tegen seksenhiërarchie’.27 Ook kan ik mij vinden in de uitspraak van Marlene LeGates (1996): ‘Feminism begins with the recognition that all women, because of their gender, suffer injustice and with the refusal to accept that situation.’28 We zullen zien dat het, met deze uitspraken als maatstaf, terecht was dat Klompé en veel andere leden van vrouwenorganisaties zich na de oorlog tot eind jaren zestig geen feminist noemden.