:HOVWDQGVQRWD0HQDPHUDGLHO$FWXDOLVDWLH
:HOVWDQGVQRWD0HQDPHUDGLHO$FWXDOLVDWLH
3URMHFWQXPPHU VHSWHPEHU
I NH O U D 1.
Inleiding
5
5.
Monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten
57
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7
5 5 5 6 6 7
5.1
Aanvulling Wabo
57
6.
Algemene welstandscriteria
59
6.1
Waarom algemene welstandscriteria?
59
7.
Welstandscriteria bij grotere (her)ontwikkelingsprojecten
63
7
7.1 7.2
Toelichting Procedure
63 63
1.9 1.10
Waarvoor dient de welstandsnota? Hoe verhoudt deze nota zich tot ander beleid? Wanneer is welstandstoetsing noodzakelijk? Hoe vindt de welstandstoetsing plaats? Welke criteria zijn in de nota opgenomen? Kan worden afgeweken van de welstandscriteria? Wanneer kunnen B&W afwijken van het advies van de welstandscommissie? Wat gebeurt er als achteraf blijkt dat een bouwplan afwijkt van zijn omgeving? Waaruit bestaat een vergunningaanvraag? Hoe is deze nota opgebouwd?
7 8 8
8.
Excessenregeling
65
8.1 8.2
Wat is de excessenregeling? Wat zijn excessen?
65 65
2.
Criteria voor kleine bouwplannen
9
2.1 2.2 2.3
Wanneer worden deze criteria toegepast? Wat zijn de veel voorkomende kleine bouwplannen? Hoe zijn de criteria opgebouwd?
9 9 9
3.
Gebiedsgerichte welstandscriteria
25
3.1 3.2 3.3
Toelichting Gebiedsindeling Beoordelingskader
25 25 25
4.
Objectgerichte criteria
47
4.1 4.2 4.3
Toelichting Objectindeling Beoordelingskader
47 47 47
1.8
Bijlage 1 - Welstandsbeleidskaart Bijlage 2 - Begrippenlijst
67 81
3
INLEIDING 1.1 Waarvoor dient de welstandsnota? Het welstandsbeleid van Menameradiel is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Menameradiel. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt bovendien de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Menameradiel. Uitgangspunt daarbij is dat met het opstellen van welstandsbeleid de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht levert. Burgers, ondernemers en ontwerpers worden in een vroeg stadium geïnformeerd over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen.
1.2 Hoe verhoudt deze nota zich tot ander beleid? Welstandsbeleid is eigenlijk de ‘finishing touch’ van het ruimtelijk beleid: het ligt in het verlengde van bestemmingsplannen en andere ruimtelijke beleidsstukken. Bestemmingsplan Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken. Bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan geeft, kunnen niet door welstandscriteria (of een beeldkwaliteitsplan) worden tenietgedaan. De architectonische vormgeving wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Het welstandsadvies kan zich richten op de gekozen invulling binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, kan toch een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo’n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.
Beeldkwaliteitsplan Voor nieuw te ontwikkelen gebieden of gebieden die ingrijpend worden veranderd, zijn of worden beeldkwaliteitsplannen opgesteld. Deze hebben hetzelfde doel als de welstandsnota en vormen ook een toetsingskader voor welstand. Wanneer een (her)ontwikkeling is gerealiseerd, vervalt het beeldkwaliteitsplan en wordt de welstandsnota het toetsingskader. De gemeente bepaalt het moment waarop dit plaatsvindt. Beeldkwaliteitsplannen maken vanaf het moment van vaststelling door de gemeenteraad, tot het moment dat deze komt te vervallen, onderdeel uit van de welstandsnota. Beschermde dorpgezichten en monumenten De historische dorpskernen van Marsum en Dronryp zijn beschermde dorpsgezichten. De gemeente Menameradiel heeft 118 rijksmonumenten (peildatum 15-112011, informatie RCE). Op grond de monumentenverordening is de adviserende taak van de gemeentelijke monumentencommissies in de gemeente ondergebracht bij het Steunpunt Monumentenzorg Fryslân. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Op 1 oktober 2010 zijn de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met deze wet heeft de wetgever de mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen vergroot. De Wabo en het Bor geven aan welke bouwplannen (en welke andere activiteiten) vergunningplichtig zijn en vormen daarmee de basis voor de welstandstoetsing (zie paragraaf 1.3). Alleen vergunningplichtige bouwwerken kunnen vooraf op welstand worden getoetst.
1.3 Wanneer is welstandstoetsing noodzakelijk? De noodzaak van welstandstoetsing is afhankelijk van het type bouwwerk. Er worden vijf typen bouwplannen onderscheiden.
5
Vergunningvrije bouwwerken (artikel 2, bijlage II van het Bor) De eerste categorie bouwplannen zijn de kleinschalige ingrepen in het achtererfgebied. Het plaatsen van dakramen, zonnepanelen en dergelijke. In alle gevallen zijn er op grond van het Bor voorwaarden aan verbonden, met name over de omvang! Het bestemmingsplan vormt voor deze categorie bouwwerken geen toetsingskader. Er gelden geen welstandscriteria en er is geen welstandstoetsing. De enige uitzondering betreft erf- of perceelsafscheidingen achter de voorgevellijn voorzover ze binnen een zone van 1 meter ten opzichte van het openbaar gebied staan. Vergunningvrije bouwwerken onder voorwaarden (artikel 3, bijlage II van het Bor) Onder deze categorie vallen de bouwplannen die vergunningvrij zijn als ze voldoen aan de voorwaarden uit artikel 3, bijlage II van het Bor en passen binnen de regels van het geldende bestemmingsplan (of andere planologische regeling). Dergelijke bouwplannen moeten voldoen aan de ‘redelijke eisen van welstand’. De gemeente toetst echter niet vooraf op welstand (met uitzondering van dakkapellen in het voordakvlak). Op verzoek kan het plan wel worden getoetst. Er zijn namelijk wel criteria voor kleine bouwplannen opgesteld (zie hoofdstuk 2). Als een bouwwerk wordt gerealiseerd dat niet voldoet aan de welstandscriteria, kan de gemeente handhavend optreden (zie paragraaf 1.8)! Vergunningplichtige bouwwerken Is het plan niet vergunningvrij, dan is er sprake van een ‘regulier’ bouwplan en moet er een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk worden aangevraagd. Dergelijke plannen worden door de gemeente aan verschillende beleidsdocumenten en wet- en regelgeving getoetst, waaronder het bestemmingsplan (zie paragraaf 1.2). Een vergunningplichtig bouwplan wordt vooraf op welstand getoetst (mits deze niet in een welstandsvrij gebied is gesitueerd, zie hoofdstuk 3). Monumenten Voor het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van beschermde monumenten, of voor het zodanig herstellen of (laten) gebruiken van het monument waardoor het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht, zijn de spelregels voor vergunningvrij bouwen per 1 januari 2012 verruimd. Dit vraagt specifieke aandacht en hierop wordt nader ingegaan in hoofdstuk 5.
6
Beschermd stads- of dorpsgezicht In een vanuit rijkswege beschermd stads- of dorpsgezicht zijn de regels voor vergunningvrij bouwen eveneens verruimd. Ook dit wordt in hoofdstuk 5 verder uitgewerkt.
1.4 Hoe vindt de welstandstoetsing plaats? Burgemeester en wethouders hebben de advisering betreffende de bouwplannen opgedragen aan de welstandscommissie van Hûs en Hiem. Dit betekent dat een onafhankelijke commissie de bouwplannen beoordeelt aan de hand van de ‘redelijke eisen van welstand’. De in deze nota geformuleerde welstandscriteria vormen daarvoor het toetsingskader. In geval een bouwplan betrekking heeft op een rijksmonument wordt het plan tevens voorgelegd aan het Steunpunt Monumentenzorg. De vergaderingen van de Welstandscommissie zijn openbaar. Bij de bespreking van een bouwplan zijn de betrokkenen in de gelegenheid hun standpunt naar voren te brengen. Nadat de standpunten over het bouwplan zijn geïnventariseerd en toegelicht stelt de welstandscommissie het advies vast. De welstandscommissie komt niet altijd tijdens de vergadering tot een advies. Het kan voorkomen dat de commissie het noodzakelijk acht om eerst ter plaatse te gaan kijken, alvorens een advies wordt uitgebracht. Ook kan het voorkomen dat de meningen binnen de commissie zijn verdeeld. In dat geval wordt het plan beoordeeld door een uitgebreide welstandscommissie. Ook deze bijeenkomsten zijn openbaar.
1.5 Welke criteria zijn in de nota opgenomen? De welstandsnota maakt onderscheid in vier soorten criteria. De criteria voor kleine bouwplannen, de gebiedscriteria, de objectgerichte criteria en de algemene criteria. Tevens zijn spelregels opgenomen voor monumenten en bescherde dorpsgezichten. Criteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen Deze criteria zijn opgesteld voor veel voorkomende kleine bouwplannen. Ze zijn van belang voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, kozijn- en gevelwijzigingen, dakkapellen, dakopbouwen, (schotel)antennes en reclame-uitingen. Deze criteria zijn zo concreet mogelijk geformuleerd en zijn voor het gehele gemeentelijke grondgebied gelijk (zie hoofdstuk 2).
Gebiedscriteria voor reguliere bouwplannen De gebiedscriteria (zie hoofdstuk 3) gelden voor alle reguliere bouwplannen en zijn verschillend per gebied. Het hele gemeentelijke grondgebied is ingedeeld in ‘welstandsgebieden’. Een welstandsgebied vertoont samenhang in de verschijningsvorm van de bebouwing, in de stedenbouwkundige opzet of in het type landschap. De gebiedscriteria dagen de planindieners uit zich bij het ontwerpen te laten inspireren door de beschreven kenmerken van de omgeving. Objectgerichte criteria voor specifieke bouwwerken De objectgerichte criteria gelden voor de bouwwerken die bijzonder specifiek en/of beeldbepalend zijn voor de gemeente Menameradiel en zijn aanvullend op de gebiedsgerichte criteria (zie hoofdstuk 4).
1.6 Kan worden afgeweken van de welstandscriteria? De gemeente ziet graag dat de welstandsnota/-criteria worden gebruikt als middel om na te denken over de schoonheid van het bouwwerk in zijn omgeving. Het kan dan voorkomen dat de welstandscriteria in de hoofdstukken 2 t/m 4 ontoereikend of te beperkend zijn. Burgemeester en wethouders kunnen dan na schriftelijk en gemotiveerd advies van de welstandscommissie, afwijken van deze criteria. Het niveau van ‘redelijke eisen van welstand’ ligt in deze gevallen hoog. Het is immers redelijk dat er hogere eisen worden gesteld aan de zeggingskracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een bouwwerk zich sterker van zijn omgeving onderscheidt of indien er veel waarde aan de omgeving wordt gehecht. Dit wordt aangeduid als de hardheidsclausule.
Spelregels voor monumenten en beschermde dorpsgezichten Voor monumenten en beschermde dorpsgezichten zijn de spelregels voor vergunningvrij bouwen verruimd. In hoofdstuk 5 worden deze spelregels genoemd en voorzien van voorbeelden.
1.7
Algemene criteria voor bijzondere plannen en situaties Het kan voorkomen dat de criteria in de hoofdstukken 2 t/m 4 ontoereikend of te beperkend zijn. Het kan gebeuren dat een plan wel voldoet aan redelijke eisen van welstand, maar niet aan de beschreven criteria. De welstandscommissie kan dan gebruik maken van de zogenaamde hardheidsclausule (zie paragraaf 1.6). In dat geval motiveert zij op basis van algemene criteria (hoofdstuk 6) dat een plan voldoet en uitstijgt boven de vastgestelde criteria. Daarmee kan een bouwplan geheel op zichzelf, op het eigen architectonische vakmanschap worden beoordeeld. De algemene welstandscriteria kunnen niet te pas en te onpas worden gebruikt. Ze zijn voor de onverwachte, experimentele of opvallende bouwwerken met een overtuigende vormgeving die een positieve bijdrage levert aan de omgeving.
-
Wanneer kunnen B&W afwijken van het advies van de welstandscommissie? Burgemeester en wethouders volgen in hun oordeel in principe het advies van de welstandscommissie. Uitzonderingen kunnen zijn:
-
afwijken op inhoudelijke grond. Burgemeester en wethouders kunnen op inhoudelijke grond afwijken van het advies van de welstandscommissie indien zij hierover ernstige twijfels hebben en op basis van een second-opinion van een andere welstandscommissie tot een ander standpunt komen; afwijken om andere redenen. Burgemeester en wethouders hebben volgens artikel 44 lid 1d Ww de mogelijkheid om bij strijd van een bouwplan met de redelijke eisen van welstand, toch de omgevingsvergunning te verlenen indien zij van oordeel zijn dat daarvoor andere zwaarwegende redenen gelden, bijvoorbeeld van economische en/of maatschappelijke aard.
1.8 Begrippenlijst Er zijn in deze nota zoveel mogelijk concrete criteria gehanteerd, zodat er geen twijfel over bestaat wat wordt bedoeld. Middels een begrippenlijst achter in deze nota worden de termen gedefinieerd.
Wat gebeurt er als achteraf blijkt dat een bouwplan afwijkt van zijn omgeving? Achteraf kunnen gebouwen die in extreme mate afwijken van de normale gang van zaken (excessen) worden onderworpen aan een beoordeling. Het moet dan gaan om bouwwerken waarvan de negatieve invloed op de omgeving breed wordt gedragen. De excessenregeling (hoofdstuk 8) voorziet dan achteraf in het ongedaan maken of herstellen van de schadelijke gevolgen van het betreffende bouwwerk. Burgemeester en wethouders kunnen de eigenaar aanschrijven en het bouwwerk laten verwijderen of aanpassen. 7
Om te voorkomen dat men achteraf wordt geconfronteerd met de excessenregeling, kan de eigenaar van het te bouwen vergunningvrije bouwwerk toch laten toetsen door welstand, de vrijwillige welstandstoets.
1.9 Waaruit bestaat een vergunningaanvraag? De aanvraag voor een vergunning dient vergezeld te gaan van ondersteunend materiaal, dat in woord en beeld voldoende inzicht geeft in de voorgenomen bouwwerkzaamheden. Om welk materiaal het gaat, is vastgelegd in een Ministeriële regeling omgevingsrecht. Wanneer een bouwplan in het kader van het zogenaamde vooroverleg wordt aangeboden ter advisering, dienen daarbij door de planindiener de gegevens te worden aangeleverd zoals die op de gemeentelijke checklist indieningsvereisten bij vooroverleg zijn vermeld.
1.10 Hoe is deze nota opgebouwd? De nota bestaat uit acht hoofdstukken. In de navolgende hoofdstukken wordt het welstandsbeleid van de gemeente vertaald naar criteria. Hoofdstuk 2 bevat de criteria voor kleine bouwplannen. In hoofdstuk 3 komen per welstandsgebied de gebiedscriteria aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de objectgerichte criteria. Hoofdstuk 5 geeft een verfijning voor de situatie bij monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten. In hoofdstuk 6 zijn de algemene welstandscriteria opgenomen. Het volgende hoofdstuk gaat in op (her)ontwikkelingsprojecten en beeldkwaliteitsplannen. Hoofdstuk 8 omvat de excessenregeling.
8
CRITERIA VOOR KLEINE BOUWPLANNEN 2.1 Wanneer worden deze criteria toegepast? De gemeente heeft voor veel voorkomende kleine bouwplannen heldere en meetbare eisen opgesteld. Deze eisen zijn dusdanig concreet, dat er geen misverstand over kan bestaan hoe er moet worden gebouwd om aan deze welstandseisen te voldoen. Hiermee kan de afhandeling van deze bouwplannen eenvoudig verlopen. Bij een vergunningvrij bouwwerk vindt (vooraf) geen welstandstoetsing plaats. Een vergunningvrij bouwwerk moet echter wel voldoen aan redelijke eisen van welstand. Als een bouwwerk hieraan niet voldoet, kan de gemeente van mening zijn dat er sprake is van een extreem afwijkend gebouw dat kan worden aangeduid als een exces. De gemeente kan dan op grond van de Woningwet de eigenaar verplichten het bouwwerk aan te passen of te slopen. Om dit soort situaties te voorkomen, is het verstandig om als initiatiefnemer van een vergunningvrij bouwplan de criteria voor kleine bouwplannen vooraf te raadplegen. Voldoet uw bouwwerk daaraan, dan zal er geen sprake zijn van een exces. NB. De hier genoemde criteria gelden niet zondermeer voor monumenten en situaties in beschermde stads- en dorpsgezichten. Hiervoor zijn specifieke spelregels opgesteld (zie ook hoofdstuk 5).
2.3 Hoe zijn de criteria opgebouwd? Bij de criteria wordt onderscheid gemaakt tussen de voor- en achterkant van woningen en andere gebouwen. De voorkant is de voorgevel en de zijgevel, voor zover gelegen aan de weg of ander openbaar toegankelijk gebied. De achterkant is de achtergevel en de zijgevel die niet aan de weg of openbaar toegankelijk gebied grenst. Naar inhoud hebben de criteria, indien van toepassing, betrekking op plaatsing, maatvoering, vormgeving en materiaal- en kleurgebruik. De genoemde veel voorkomende kleine bouwplannen voldoen aan de redelijke eisen van welstand wanneer: -
-
2.2 Wat zijn de veel voorkomende kleine bouwplannen? Voor de hierna opgenoemde veel voorkomende kleine bouwplannen zijn specifieke criteria opgesteld. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Aan- of uitbouwen. Bijgebouwen en overkappingen. Kozijn- of gevelwijzigingen. Dakkapellen. Dakopbouwen. Erfafscheidingen. Reclame.
het bouwwerk voldoet aan de door de gemeente vastgestelde criteria voor kleine bouwplannen, of; het bouwwerk bij vervanging qua plaatsing en vormgeving identiek is aan het oorspronkelijke bouwwerk, mits de vervanging geen gevolg is van repressief welstandstoezicht, of; het bouwwerk qua plaatsing en vormgeving identiek is aan een in het betreffende bouwblok of straat eerder (afgelopen 3 jaar) als zodanig door de welstandscommissie goedgekeurd exemplaar (bij gelijkvormige kapvorm/woningtype), of; het bouwwerk qua plaatsing en vormgeving voldoet aan een door een architect vooraf ontworpen en door de gemeente geaccepteerde optionele toevoeging of wijziging voor een woonwijk.
Als er voor een klein bouwplan geen criteria zijn opgenomen zal/kan het bouwplan door de welstandscommissie getoetst worden aan redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie zal het bouwplan dan beoordelen op basis van de gebiedsgerichte en/of de algemene welstandsaspecten opgenomen in de welstandsnota.
9
Het kan voorkomen dat een bouwwerk in strijd is met de criteria maar wel een waardevolle en/of kwalitatieve toevoeging vormt voor het hoofdgebouw of de omgeving. Daarnaast kan het voorkomen dat juist het hoofdgebouw of de omgeving zich niet leent voor het voorgestelde bouwwerk. Om dit soort situaties te voorkomen is een vangnet gebruikt door het toevoegen van de regel: “Deze criteria gelden tenzij er sprake is van een bijzondere situatie en er gerede twijfel mag bestaan aan de toepasselijkheid van de genoemde criteria”. Bij het gebruik van dit vangnet dient deugdelijk gemotiveerd te worden waarom er een uitzondering wordt gemaakt op de opgestelde criteria. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op art. 4:84 AwB. Tenzij anders is aangegeven, worden de afstanden loodrecht en maten buitenwerks (buitenzijde gebouw) gemeten.
10
1. AAN - O F UI TB O UW E N Omschrijving en uitgangspunten Een aan- of uitbouw is een grondgebonden toevoeging van één bouwlaag aan een gevel van een gebouw. Het bestemmingsplan treedt bij de omgevingsvergunningplichtige aan- en uitbouwen in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Als aan- en uitbouwen zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zijn ze voor het straatbeeld zeer bepalend. De voorkeur gaat daarom uit naar een aan- of uitbouw op het achtererf. Om het straatbeeld te respecteren en intact te houden dient er bij de mogelijke toepassing van aan- en uitbouwen op het voorerf een bufferzone aanwezig te zijn tussen gevel en straat. De gemeente streeft in gebieden naar een herhaling van gelijkvormige exemplaren die passen bij het karakter van de straat en de gebouwen. Belangrijk is dat de contour en het silhouet van het oorspronkelijke gebouw of bouwblok zichtbaar blijven en dat de aan- of uitbouw qua uitstraling en volume ondergeschikt is aan het oorspronkelijke gebouw. Ten behoeve van de aanbouw dient de overgang naar/scheiding tussen de naastliggende hoofdbebouwing met aanbouw gelijkvormig en duidelijk aangegeven te worden (bijvoorbeeld door een gemetselde muurdam). Bij hoekaanbouwen dienen de gevels van de achter- en zijaanbouw gelijk te lopen, waardoor een aaneensluitende hoekoplossing ontstaat.
Aan- of uitbouwen aan de voorgevel, zoals erkers, en aan- en uitbouwen die contrasteren met het hoofdgebouw zullen altijd aan de welstandscommissie worden voorgelegd.
Materiaal- en kleurgebruik en dakhelling Uitbouw die in hoogte en breedte goed aansluit overeenkomstig hoofdgebouw. op de goothoogte van het gebouw.
Aanbouw die in kleur en- materiaalgebruik niet goed aansluit.
11
Op het voorerf
Op het achtererf
Ligging Gebouwd direct aan de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw of een naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde oorspronkelijke zijgevel van het hoofdgebouw, dan wel aan een bijbehorende aan- of uitbouw of bijgebouw.
Ligging Gebouwd direct aan de oorspronkelijke achter- of zijgevel van het hoofdgebouw, dan wel bijbehorende aan-, uitbouw of bijgebouw.
Maatvoering Aan de oorspronkelijke voorgevel tot maximaal de bovenkant van de borstwering van de eerste verdieping. Hoogte borstwering overeenkomstig oorspronkelijke borstwering in de gevel waaraan wordt gebouwd. Het boeiboord heeft geen grotere hoogte dan 0,20 meter, tenzij wordt aangesloten op een bestaande grotere maat. Vormgeving Vormgegeven in één bouwlaag met een plat dak of een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm (dakhelling gelijk aan dakvlak hoofdgebouw). Overwegend rechthoekige plattegrond. Gevelgeleding en detaillering overeenkomstig het hoofdgebouw. Vormt een eenheid met mogelijk bestaande aan- en uitbouwen Materiaal- en kleurgebruik Materiaal- en kleurgebruik overeenkomstig het hoofdgebouw. Aan- of uitbouw bestaat uit minimaal 20% en maximaal 75% openingen/glasvlak. Indien een serre wordt gebouwd, zijn volledig transparante gevels toegestaan.
12
Maatvoering Hoogte tot maximaal de bovenkant van de borstwering van de eerste verdieping. Vormgeving Vormgegeven in één bouwlaag met een plat dak of een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm (dakhelling gelijk aan dakvlak hoofdgebouw, met dien verstande dat een serre afgedekt mag zijn met een dak met een dakhelling tot 15°). Overwegend rechthoekige plattegrond. Gevelgeleding en detaillering overeenkomstig het hoofdgebouw. Materiaal- en kleurgebruik Overeenkomstig het hoofdgebouw of van hout (naturel, vergrijzend of gedekte, donkere kleur). Aan- of uitbouw bestaat uit minimaal 20% en maximaal 95% openingen/glasvlak. Indien een serre wordt gebouwd, zijn volledig transparante gevels toegestaan.
2 . BI J G E BO UWE N O F O V E RKA AP P I NG E N Omschrijving en uitgangspunten Een bijgebouw of overkapping is een grondgebonden gebo ouw van één bouwlaag. Een bijgebouw staat los op het erf van het hoofdgebouw en n is meestal bedoeld als schuur, tuinhuis, of garage. De overkapping staat los op he et erf of tegen het hoofdgebouw aan en is meestal bedoeld als carport of luifel bove en een deur of raampartij. Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend d op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zijn ze voor het straatbeeld zeer bepalend. De voorkeur gaat da aarom uit naar een bijgebouw of overkapping op het achtererf. De gemeente streeft in principe naar een bescheiden uiterlijk van de bijgebouwen en overkappingen: materialen en kleuren van gevels en da akvlakken afgestemd op nnodig grote dakoverdie van het hoofdgebouw, eenvoudige kapvorm en geen on stekken of versieringen. Bijgebouwen moeten qua uitstralin ng en volume ondergeschikt zijn aan het oorspronkelijke hoofdgebouw en afgeste emd worden op het karakter van het hoofdgebouw of de erfinrichting. Een belangrijk kenmerk van een overkapping is de transparantie. Overkappingen mogen nie et met wanden worden dichtgezet. Bijgebouwen of overkappingen die contrasteren met het ho oofdgebouw zullen altijd aan de welstandscommissie worden voorgelegd.
13
Op het voorerf
Op het achtererf
Algemeen In maat, schaal en verschijningsvorm ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
Algemeen Plaatsing en maatvoering overeenkomstig de spelregels van het Besluit omgevingsrecht, Bijlage II art 2 en 3 met de volgende aanbevelingen
Ligging Indien aangebouwd, direct aan de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw of een naar de weg of het openbaar groen gekeerde oorspronkelijke zijgevel van het hoofdgebouw, dan wel bijbehorende aan-, uitbouw of bijgebouw. Maatvoering Boeiboord heeft geen grotere hoogte dan 0,20 meter, tenzij wordt aangesloten op een bestaande grotere maat. Vormgeving Vormgegeven in één bouwlaag (met een kap). Overwegend rechthoekige plattegrond. Overkapping vormt een overdekte ruimte zonder, dan wel met ten hoogste één wand. Plat dak. Vormt een eenheid met mogelijk bestaande aan- en uitbouwen. Materiaal- en kleurgebruik Overeenkomstig het hoofdgebouw. Indien gevelbekleding hout: naturel, gedekte kleur of passend bij het hoofdgebouw. Geen golf-, beton- of damwandprofielplaten. Gevels bijgebouw bestaan uit maximaal 75% openingen/glasvlak.
14
Ligging Indien aangebouwd, direct aan de oorspronkelijke achter- of zijgevel van het hoofdgebouw, dan wel bijbehorende aan-, uit- of bijgebouw. Maatvoering Het boeiboord heeft geen grotere hoogte dan 0,20 meter, tenzij wordt aangesloten op een bestaande grotere maat. Vormgeving Overkapping vormt een overdekte ruimte zonder, dan wel met ten hoogste één wand. Plat dak of een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm Materiaal- en kleurgebruik Overeenkomstig het hoofdgebouw of van hout Geen golf-, beton- of damwandprofielplaten, met dien verstande dat golfplaten wel als dakbedekking zijn toegestaan. Tradtionele dan wel gedekte kleuren.
3 . K O Z I J N- O F G E V E L W I J Z I G I N G E N Omschrijving en uitgangspunten Van een kozijn- of gevelwijziging is sprake bij het veranderen of verplaatsen van een kozijn, kozijninvulling, luik of gevelpaneel. Omdat de opbouw en indeling van de gevel een belangrijk onderdeel is van de architectonische vormgeving van het gebouw en/of de straatwand moeten ook de kozijn- of gevelwijzigingen zorgvuldig worden ingepast. In principe mag de samenhang en de ritmiek in straatwanden niet worden verstoord door incidentele kozijn- of gevelwijzigingen. Met name een kozijn- of gevelwijziging in de voorgevel of zijgevel als deze gekeerd is naar de weg of het openbaar groen vraagt om een zorgvuldige vormgeving. Een kozijn- of gevelwijziging moet passen bij het karakter van het hoofdgebouw en de karakteristiek van de omgeving. Een naoorlogse woning vraagt bijvoorbeeld om andere vormgeving dan een historisch pand uit de 19de eeuw. Het uitgangspunt van de sneltoetscriteria is dat de oorspronkelijke of originele vormgeving in elk geval niet strijdig is met redelijke eisen van welstand. Belangrijke te handhaven kenmerken daarbij zijn de maatvoering van de negge en profilering van het kozijn en het raamhout. De materialisering en (mate aan) detaillering is voornamelijk afhankelijk van het gebiedsgerichte beoordelingskader. Wijzigingen in de gevel die contrasteren met het hoofdgebouw of de directe omgeving zullen altijd aan de welstandscommissie voorgelegd.
15
In de voorgevel of in de aan het openbaar toegankelijk gebied grenzende zijgevel
Plaatsing Toevoeging van gevelopnerningen indien het past in de ritmiek van de bestaande gevel en het straatbeeld Maatvoering Oorspronkelijke maatvoering van de gevelopeningen volgen. Profielmaten zijn afgestemd op bestaande kozijnonderdelen . Vormgeving De bestaande (horizontale of verticale) gevelgeleding blijft gehandhaafd. Bij vervanging van een (garage)deur door een pui: geen gemetselde borstwering. Materiaal- en kleurgebruik Overeenkomstig of afgestemd op het hoofdgebouw. Bij vervanging van houten kozijnen door kunststof kozijnen het oorspronkelijke profiel toepassen. Geen opvallend en/of contrasterend kleurgebruik.
16
4 . D AK K AP E L L E N Omschrijving en uitgangspunten Een dakkapel is een ondergeschikte uitbouw in een hellend d dakvlak, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonoppe ervlak te vergroten. Een dakkapel bestaat uit een verticaal raamkozijn, al of niet voo orzien van beweegbare delen, twee driehoekvormige zijwanden (wangen genoemd d) en een afdekking. Een dakkapel grenst in principe aan alle zijden aan het hellend dakvlak. Dakkapellen zijn, als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare rruimte, voor het straatbeeld zeer bepalend. De voorkeur gaat daarom naar een d dakkapel aan de achterkant (op het achter- of zijdakvlak als het zijerf of- gevel niett gekeerd is naar de weg of het openbaar groen) Dakkapellen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aa an een dakvlak. Het plaatsen van een dakkapel mag dus niet ten koste gaan va an de karakteristiek van de kapvorm. Daarom mag een dakkapel nooit domineren in n het silhouet van het dak en moet de noklijn van het dak, afhankelijk van straatprofiel, vanaf de weg zichtbaar blijven. Bovendien moet de ruimte tussen dakkap pel en goot voldoende zijn. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dakvlak sstreeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling binnen een blok (van dezelfde arrchitectuur/bouwstijl) kan rust en samenhang brengen. aangebracht. Deze zijn In plaats van een dakkapel kunnen ook dakramen worden a minder dominant in het straatbeeld.
17
In het voordakvlak of in het aan het openbaar toegankelijk gebied grenzende zijdakvlak Algemeen De dakkapel is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw. Geen dakkapel op bijgebouw, aan- of uitbouw. Geen dakkapel in dakvlak met dakhelling minder dan 30º. Indien een bouwblok van meerdere woningen als één geheel ontworpen is, met een samenhangende compositie, wordt altijd advies van de welstandscommissie gevraagd.
Vormgeving -
Plat afgedekt. Bij een mansardedak is de dakkapel plat afgedekt of aangekapt met identieke dakhelling als bovenste dakvlak. Indeling en profielen van kozijnen afgestemd op die van de gevelramen en kozijnen van het hoofdgebouw. Geen borstwering toepassen.
Materiaal- en kleurgebruik Ligging en maatvoering Maximaal 1 dakkapel per woning per dakvlak. Een dakkapel op een wolfseind is niet toegestaan. Bij een mansardedak is alleen een dakkapel toegestaan in het gedeelte onder de horizontale knik. Bij vrijstaande woning in het midden van het dakvlak. Bij meerdere dakkapellen in hetzelfde bouwblok regelmatige rangschikking op horizontale lijn. De dakkapellen zijn even hoog. Minimaal 1 meter dakvlak boven en aan weerszijden van de dakkapel (bij hoekkepers in het hart van de dakkapel gemeten). Een gekoppelde dakkapel over twee woningen is toegestaan. Minimaal 0,5 meter en maximaal 1 meter dakvlak onder de dakkapel. Bij een dwarskap: afstand tot de voorgevel meer dan 1 meter. Hoogte van voet dakkapel tot bovenzijde boeiboord/daktrim maximaal 50% van de verticale hoogte van het dakvlak, met een maximum van 1,50 meter; bij meerdere dakkapellen in hetzelfde bouwblok: gelijke hoogte. Breedte maximaal 30% van de breedte van het dakvlak met een maximum van 4 meter, gemeten tussen eindgevels of midden woningscheidende bouwmuren (bij hoek- of kilkepers respectievelijk te meten aan boven- of onderzijde dakkapel).
18
-
-
Gelijk aan hoofdgebouw. Onder glasvlak(ken) geen dichte panelen of borstwering
In het achterdakvlak of in het niet aan het openbaar gebied grenzende zijdakvlak Algemeen Plaatsing en maatvoering overeenkomstig de spelregels van het Besluit omgevingsrecht, Bijlage II art 2 en 3 en daarop afwijkend voorzover hierna vermelding volgt.
Vormgeving Plat afgedekt. Bij dakhelling > 45 is aangekaptde dakkapel met dakhelling > 25 toegestaan
Ligging en maatvoering Bij meerdere dakkapellen in hetzelfde bouwblok regelmatige rangschikking op horizontale lijn. Een gekoppelde dakkapel over twee woningen is toegestaan mits gelijktijdig en als één geheel uitgevoerd.
Materiaal- en kleurgebruik Overeenkomstig het hoofdgebouw. Geen dichte panelen of borstwering onder glas(vlakken) Zijwanden ondoorzichtig.
19
6 . E R F - O F P E R C E E L AF S C H E I DI N G E N Omschrijving en uitgangspunten Een erfafscheiding is een bouwwerk, bedoeld om het erf aff te bakenen van een buurerf of van de openbare weg. Een erfafscheiding tussen n buren moet in de eerste plaats door beide kanten worden gewaardeerd. Indien a aan deze voorwaarde wordt voldaan zal de gemeente zich terughoudend opstelle en. Erfafscheidingen aan de openbare weg zijn van grote invloed op de ruimtelijke kw waliteit. De gemeente streeft ernaar een rommelige indruk door een te grote versccheidenheid aan erfafscheidingen te voorkomen. Vooral in nieuwbouwwijken is d dit een belangrijk punt, omdat het groen hier de eerste jaren nog niet volgroeid is.
Te hoge erfafscheiding.
Geen golfplaten g toepassen.
Goede erfafscheiding houtwerk met daarboven gaas met een groene wintervaste plant
Een go oede, overigens vergunningvrije erfafsc cheiding met hagen.
Erfafscheidingen moeten passen bij het karakter van de om mgeving. Het buitengebied vraagt bijvoorbeeld om andere erfafscheidingen dan d de woongebieden. Erfafscheidingen moeten op een zorgvuldige en professionele m manier worden geplaatst en moeten worden gemaakt van duurzame materialen. Een n lange, gesloten, slecht onderhouden schutting wekt bij velen het gevoel op van verloedering en sociale onveiligheid. Begroeide hekwerken en beplantingen hebben een open en vriendelijke uitstraling.
20
Grenzend aan openbaar toegankelijk gebied Plaatsing Geplaatst op de erfgrens. In of achter de voorgevelrooilijn. Vorm In één lijn. Strak vormgegeven. Geen toogvormen. Vormgeving afgestemd op erfafscheiding van belendend perceel, ten-
zij deze niet voldoet aan de hier genoemde criteria voor erf- en perceelafscheidingen. Maatvoering Hoogte maximaal 2,0 meter. Materiaal- en kleurgebruik Palen met gaas waar een groene wintervaste plant tegenop kan groeien. Geen golf-, beton- of damwandprofielplaten, rietmatten of vlechtschermen. Onderste deel in metselwerk of ander dicht materiaal passend bij de woning, hoogte maximaal 1 meter. Daarboven minimaal voor 90% open (gaas of latwerk) met een groene wintervaste plant.
21
7 . R E C L AM E Omschrijving en uitgangspunten
Reclame-uitingen aan de gevel
Reclame is een publieke aanprijzing van een bedrijf, een product of een dienst. Reclames op borden, lichtreclames en spandoeken of vlaggen vormen een belangrijk en beeldbepalend element van de openbare ruimte. In gebieden met commerciële functies zijn reclames op zijn plaats en verhogen ze de visuele aantrekkingskracht van de omgeving, hoewel daar een kritische grens aan verbonden is. In andere gebieden zijn (bepaalde) reclame-uitingen ongewenst.
Een reclame-uiting aan de gevel voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan.
Voor de reclame-uitingen binnen de bebouwde kom moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Een welstandsbeoordeling maakt deel uit van deze vergunningprocedures.
-
De hierna geformuleerde criteria zijn er op gericht om veelvoorkomende reclameuitingen snel te kunnen beoordelen en eventueel af te handelen. Plannen die niet voldoen aan deze criteria, of indien er sprake is van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat over de toepasbaarheid van de criteria, dan wordt het plan alsnog aan de Welstandscommissie voorgelegd, die bij de beoordeling tevens gebruikmaakt van de notitie zoals die is opgesteld door de Vereniging van Friese Gemeenten en de Provincie. Maar ook kan gebruik gemaakt worden van de gebiedsgerichte en de algemene welstandsaspecten. Van een bijzondere situatie is in ieder geval sprake bij door het rijk, de provincie of de gemeente aangewezen beschermde monumenten of een beschermd stads- of dorpsgezicht.
22
-
-
-
Geen reclame voor diensten of producten die niet in het pand plaatsvinden respectievelijk worden verkocht. Geen reclame aangebracht op bouwlagen met een woonbestemming of bouwlagen met een bedrijfsbestemming zonder publieksfunctie. Geen reclame-uitingen die het uitzicht op de openbare ruimte of het open landschap ernstig belemmeren. Maximaal één reclame-uiting per gevel. Plaatsing loodrecht op, of evenwijdig en vlak aan, de gevel. Voorgevel: reclame-uiting als zelfstandig element vormgeven, waarbij de maatvoering en detailleringen zijn afgestemd op en harmoniëren met de oorspronkelijke gevel. Voorgevel: de (nog) aanwezige samenhang en ritmiek in het straatbeeld mag niet door een reclame-uiting worden verstoord. Reclame-uitingen waar mogelijk integreren in de architectuur en beperken tot het hoogst noodzakelijke. Geen mechanisch bewegende delen. Geen lichtcouranten, lichtobjecten of lichtreclame. Geen daglichtreflecterende reclame. Geen aangelichte reclame. Deze voldoet aan de eventuele aanvullende criteria voor reclame-uitingen in het gebiedsgerichte beoordelingskader.
Sneltoetscriteria voor reclame-uitingen los van de gevel Een reclame-uiting los van de gevel voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan de onderstaande criteria wordt voldaan. -
Geen reclame voor diensten of producten die niet in het pand plaatsvinden, respectievelijk worden verkocht. Geen reclame-uitingen die het uitzicht op de openbare ruimte of het open landschap ernstig belemmeren. Plaatsing bij de entree van het erf of op een parkeerplaats. Reclame-uiting als zelfstandig element vormgeven, waarbij de maatvoering en detaillering zijn afgestemd op en harmoniëren met het hoofdgebouw. Reclame beperken tot het hoogst noodzakelijke. Geen mechanisch bewegende delen. Geen lichtcouranten. Geen daglichtreflecterende reclame. Maximaal één reclame-uiting per erf. De reclame-uiting voldoet aan de eventuele aanvullende criteria voor reclameuitingen in het gebiedsgerichte beoordelingskader.
23
GEBIEDSGERICHTE WELSTANDSCRITERIA 3.1 Toelichting Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Menameradiel. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit van Menameradiel en het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Deze criteria geven aan hoe een bouwwerk ‘zich moet gedragen’ om in zijn omgeving goed passend te zijn, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt.
3.2 Gebiedsindeling Op grond van de ruimtelijke ontwikkeling en veldwaarnemingen is een indeling gemaakt naar ruimtelijk en functioneel samenhangende gebiedsdelen. In Menameradiel zijn 9 typen welstandsgebieden onderscheiden. De welstandsgebieden zijn op de welstandsbeleidskaart weergegeven (zie bijlage 1). Welstandsbeleidskaart De gebieden zijn op de welstandsbeleidskaart aangegeven (zie bijlage 1). In de uitwerking van de gebieden is specifieke achtergrondinformatie gegeven ter onderbouwing van de welstandsambities. De volgende indeling is van kracht: 1. Beschermde dorpsgezichten 2. Historische dorpskernen 3. Lintbebouwing 4. Individuele bebouwing 5. Projectmatige bebouwing 6. Bedrijventerreinen 7. Sportvelden en recreatie 8. Bijzondere seriematige uitbreidingen 9. Landelijk gebied
beschermd. bijzonder. regulier. regulier. regulier. regulier. regulier. bijzonder. bijzonder.
3.3 Beoordelingskader Voor elk type gebied is een beoordelingskader opgesteld, waarin steeds de volgende onderdelen aan de orde komen: -
-
een korte beschrijving van het gebiedstype; een samenvatting van het beleid, de aanvullende beleidsinstrumenten die de gemeente inzet, de te verwachten en/of gewenste ontwikkelingen en de waardering voor het gebied; de voor het gebied geldende welstandsambitie; de welstandscriteria. De kenmerkende aspecten van de bebouwing zijn als criteria omschreven, onderverdeeld naar plaatsing, hoofdvorm, aanzichten en opmaak. Plaatsing gaat over de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de weg en hoofdvorm betreft de massa opbouw en de vormgeving van de bouwmassa’s. Aanzichten gaat over de indeling van de gevels en opmaak gaat over de detaillering en het kleur- en materiaalgebruik.
Per gebied is een algemene beleidsintentie aangegeven. Deze intentie vloeit voort uit het ambitieniveau voor het betreffende gebied. Vervolgens is per criterium aangegeven of het criterium of kenmerk gehandhaafd dient te blijven of dat het gerespecteerd dient te worden of dat het incidenteel veranderbaar is. Handhaven betekent het behouden van hetgeen als kenmerk van een gebied is aangeduid. Andere ontwikkelingen ten aanzien van dat criterium/kenmerk worden niet mogelijk geacht. Respecteren daarentegen biedt meer ruimte voor veranderingen, omdat de criteria gerespecteerd dienen te worden, zonder daarmee nieuwe ontwikkelingen direct op slot te zetten. Respecteren betekent wel dat de hoofdkarakteristiek van een gebied gehandhaafd dient te blijven. Incidenteel veranderbaar betekent dat wijzigingen best mogelijk zijn. Op het criteriumniveau betekent dit dat het criterium niet ‘heilig’ is, maar dat het een leidraad biedt voor nieuwe ontwikkelingen, terwijl een andere richting ook (incidenteel) goed mogelijk wordt geacht.
25
Niet elk plan wordt even zwaar getoetst door de Welstandscommissie. De zwaarte van de toetsing is afhankelijk van de welstandsambitie. De kwaliteit van een gebied, het gevoerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de verwachtte ontwikkelingen zijn hiervoor bepalend. De hierna volgende vier welstandsambities zijn mogelijk. -
-
-
-
Beschermd. De aangewezen stads- of dorpsgezichten gezichten worden van groot algemeen belang geacht en worden onder meer beschermd door een bestemmingsplan. De algemene beleidsintentie is vooral gericht op het handhaven en versterken van de bestaande kwaliteiten. Bijzonder. Het gaat hier om de gebieden waar extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit wenselijk wordt geacht en de gemeente naast het welstandstoezicht ook aanvullende beleidsinstrumenten inzet (of in de nabije toekomst zal doen). In deze gebieden moet het welstandstoezicht een bijdrage leveren aan het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. Regulier. Reguliere gebieden kunnen afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen verdragen. In deze gebieden is het welstandstoezicht gericht op het respecteren van de basiskwaliteit. Incidentele veranderingen zijn over het algemeen goed mogelijk. Welstandsvrij. Voor deze gebieden en objecten wordt welstandstoezicht niet van toepassing verklaard.
26
1. BE SC HE RM D E DO RPS G E ZI CH T E N Gebiedsbeschrijving De dorpen Marsum en Dronryp hebben een door het Rijk aangewezen beschermd dorpsgezicht. Marsum Het beschermde dorpsgezicht van Marsum is in ruimtelijk opzicht in drie deelgebieden onder te verdelen. Het betreft de oude dorpskern, het Popta-slot (Heringastate) en het open gebied rond het Popta-slot. De oude dorpskern van Marsum en het Popta-slot liggen op de oorspronkelijke terp van het dorp. Opvallend is het grote verschil in bebouwingsdichtheid tussen beide helften van de terp. De oude dorpskern van Marsum bestaat uit nauwe straatjes en kent een hoge mate van verdichting in de bebouwing. Het gebied heeft hierdoor een bijzondere eigen sfeer. De bebouwing bestaat overwegend uit één laag met een kap evenwijdig aan de straat. Aan de rand van de dorpskern is de kerk gesitueerd. Het Popta-slot op het zuidelijke deel van de terp is rond 1500 gebouwd en bepaalt sindsdien de ruimtelijke structuur van dit deel van het dorp. Deze monumentale state met zijn karakteristieke tuin vormt een markante plek in de omgeving. Het open gebied rondom het Popta-slot behoort tevens tot het beschermd dorpsgezicht. In dit gebiedje bevinden zich slechts enkele woonhuizen en boerderijen. Het open gebied waarborgt bovenal het vrije zicht op het Popta-slot.
Dronryp De historische kern van Dronryp wordt bepaald door de op een terp gelegen Hervormde kerk in het noorden en de voormalige trekvaart Franeker-Leeuwarden in het zuiden. Van oudsher werden deze gedeelten verbonden met de noord-zuid verlopende wegverbinding Bitgum-Winsum (de Hearewei), die nu de scheiding vormt tussen het oude dorp en de nieuwe oostelijke uitbreidingen. De historische kernen waren in het Tsjerkebuorren (Kerkbuurt) en in het zuiden Brêgebuorren (buurt bij de brug over de trekvaart).
28
In het gebied Brêgebuorren is de invloed van de trekvaart, die inmiddels deels gedempt is, nog goed zichtbaar. Het weidse profiel herinnert nog duidelijk aan de trekvaart. De bebouwing is duidelijk georiënteerd op de gedempte trekvaart. Het kruispunt met de Hearewei heeft royalere bebouwing die dit markante punt extra accentueert. De bebouwing aan de Hearewei is georiënteerd op de straat en de verdichting is redelijk hoog. De bebouwing is over het algemeen individueel en vrijstaand. Het gebied Tsjerkebuorren dankt zijn naam aan de prominente aanwezigheid van de kerk op de terp. De bebouwing in de historische kern van Dronryp is overwegend één tot twee lagen met een kap evenwijdig aan de straat. De mate van verdichting is redelijk hoog en de bebouwing is over het algemeen individueel en vrijstaand.
Beleid, w aardebepaling en ontw ikkeling Het beleid is voornamelijk gericht op behoud en versterking van de historische kwaliteiten. Het gebied is aangewezen als Beschermd dorpsgezicht. Daartoe is een op bescherming gericht bestemmingsplan opgesteld. Het beleid is gericht op het behoud en waar mogelijk de versterking van de bestaande cultuurhistorisch waardevolle kenmerken. Nieuwe initiatieven dienen binnen de marges van de cultuurhistorische waarden tot ontwikkeling te komen.
Welstandsambitieniveau Het gebied krijgt de welstandsbenadering van een beschermd stads- of dorpsgezicht. De algemene beleidsintentie zal hier vooral gericht zijn op het handhaven en versterken van de bestaande kwaliteiten.
1. BE SC HE RM D E DO RPS G E ZI CH T E N Foto’s
Gebiedskenmerken en criteria
Algemene gebiedsintentie:
Hh
Re
Iv
Plaatsing Hoofdgebouwen staan overwegend in de historisch gegroeide rooilijn en in een historisch gegroeide parcellering. Gesloten tot open bebouwingswanden, afgestemd op het bestaande. Gebouwen staan overwegend haaks op of evenwijdig aan de weg; de gebouwen zijn met de voorgevel georiënteerd op de openbare ruimte. Bijzondere functies nemen een opvallende en dominante plaats in. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen liggen achter het hoofdgebouw, dan wel achter de voorgevel van het hoofdgebouw.
♦ ♦ ♦ ♦
Hoofdvorm Eén tot twee en incidenteel drie (of meer) bouwlagen met een duidelijke kap, afgestemd op het bestaande en afhankelijk van de mogelijkheKleinschaligheid en verdichting in den in het bestemmingsplan; bijzondere functies kunnen hiervan afwijken. de kern van Marsum De massa-opbouw is overwegend enkelvoudig, met een duidelijke verwantschap tussen de hoofdgebouwen, maar met kleine maatverschillen (zoals verschil in goot- en nokhoogte). De gebouwen zijn kantig opgezet en refereren aan of reageren op de (ambachtelijke) traditionele architectuur.
♦ ♦ ♦ ♦
Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen zijn ondergeschikt en in een afgeleide architectuur of kennen een bijzondere vormgeving. Aanzichten Er is sprake van een duidelijke gerichtheid op de openbare ruimte.
Het brede profiel van de Brêgebuorren in Dronryp
Duidelijk evenwicht tussen verticaal gerichte gevelopeningen en horizontale accenten (zoals plinten en daklijsten e.d.). Traditionele hoofdopzet, waarbij winkelpuien een moderne uitstraling mogen hebben, mits de hoeken massa behouden en daardoor de verdieping verbinden met de grond. Differentiatie in detaillering per bouwwerk, gerelateerd aan de historische ontwikkeling. Opmaak Gevels hebben een stenig karakter; daken zijn voorzien van (gebakken) pannen of riet. Bij verbouw dient een zorgvuldige afstemming op het bestaande plaats te vinden. Traditionele kleurstellingen overheersen (afgestemd op het bestaande). Zorgvuldige en soms fijne (ambachtelijk traditionele) details. Bijgebouwen zijn ondergeschikt
♦ ♦ ♦ ♦
♦ ♦ ♦ ♦
Overige Bijzondere rijenbebouwing in Dronryp
Voor boerderijen wordt verwezen naar de objectgerichte criteria. Hh = handhaven/herstel en restauratie, Re = respecteren en interpreteren, Iv = Incidenteel veranderbaar
29
2. HI S TO RI S C HE DO RP SK E RNE N Gebiedsbeschrijving
Beleid, w aardebepaling en ontw ikkeling
De meeste dorpen in de gemeente Menameradiel kennen een duidelijk te onderscheiden dorpskern. De dorpen zijn veelal als terpdorp ontstaan, waarbij een aantal dorpen zich sterk als lintdorp verder ontwikkeld heeft.
Het beleid is erop gericht om het bestaande historische karakter te behouden. Voor deze gebieden wordt extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit wenselijk geacht. Een deel van deze extra aandacht is verwerkt in het welstandstoezicht.
De kleinere dorpjes Deinum, Boksum, Blessum, Wier, Slappeterp en Skingen hebben een ruimtelijke structuur die in hoge mate bepaald wordt door de aanwezige terp. Doordat deze dorpen weinig groei hebben gekend is de oorspronkelijke structuur van deze dorpjes nog redelijk herkenbaar. De bebouwing bestaat veelal uit woonhuizen en boerderijen en kent in sommige gevallen een hoge mate van versnippering in de ligging en plaatsing. De gebouwen zijn vrijstaand met een sterk individueel karakter en overwegend niet hoger dan één laag met een kap. De grotere dorpen Menaam, Berltsum, Dronryp en Bitgum hebben zich hoofdzakelijk als lintdorp ontwikkeld, waarbij de oorspronkelijke terp nog goed herkenbaar is. Op de terp neemt de kerk daarbij een prominente plaats in. Berltsum is met zijn sterk verdichte lint binnen de gemeente Menameradiel het meest duidelijke voorbeeld van de genoemde ontwikkeling. De linten kennen een redelijke tot hoge mate van verdichting. De bebouwing is overwegend één laag met een kap en redelijke kleinschalig. De gebouwen staan in een duidelijke historisch gegroeide rooilijn. Voor de cultuurhistorisch waardevolle boerderijen zijn objectgerichte welstandscriteria geformuleerd. Voor de beschrijving van deze boerderijen en de daarbij behorende welstandscriteria wordt naar de objectgerichte criteria verwezen.
30
Welstandsambitieniveau De welstandsambitie voor deze gebieden is gericht op het behoud en waar mogelijk het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. De klemtoon ligt op het handhaven en respecteren. Aan deze gebieden is dan ook een bijzonder ambitieniveau toegekend.
2. HI S TO RI S C HE DO RP SK E RNE N Foto’s
Gebiedskenmerken en criteria
Algemene gebiedsintentie:
Hh
Re
Iv
Plaatsing Hoofdgebouwen staan overwegend in de historisch gegroeide rooilijn en in een historisch gegroeide parcellering. Gesloten tot open bebouwingswanden, afgestemd op het bestaande. Gebouwen staan overwegend haaks op of evenwijdig aan de weg; de gebouwen zijn met de voorgevel georiënteerd op de openbare ruimte; bijzondere functies kunnen hiervan afwijken. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen liggen achter de voorgevel van het hoofdgebouw.
Maatverschillen in goot- en nokhoogte
Hoofdvorm Eén tot twee bouwlagen met een duidelijke kap, afgestemd op het bestaande en afhankelijk van de mogelijkheden in het bestemmingsplan; bijzondere functies kunnen hiervan afwijken. De massa-opbouw is overwegend enkelvoudig, en wordt gekenmerkt door kleine maatverschillen (zoals verschil in goot- en nokhoogte) tussen de hoofdgebouwen. De gebouwen zijn kantig opgezet en refereren aan of reageren op de (ambachtelijke) traditionele architectuur
♦
♦
♦ ♦
♦ ♦ ♦ ♦
Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen zijn ondergeschikt en in een afgeleide architectuur of kennen een bijzondere vormgeving. Aanzichten Er is sprake van een duidelijke gerichtheid op de openbare ruimte.
Differentiatie in detaillering per bouwwerk
Opmaak Gevels hebben een stenig karakter; daken zijn voorzien van (gebakken) pannen of riet. Bij verbouw dient een zorgvuldige afstemming op het bestaande plaats te vinden. Traditionele kleurstellingen overheersen (afgestemd op het bestaande). Sobere, maar zorgvuldige (ambachtelijk traditionele) details; nieuwe moderne invullingen zijn mogelijk, mits goed ingepast in het huidige bebouwingsbeeld. Bijgebouwen zijn ondergeschikt en hebben een gedekte kleurstelling Evenwicht tussen verticaal gerichte gevelopeningen en horizontale elementen
♦
Duidelijk evenwicht tussen verticaal gerichte gevelopeningen en horizontale accenten (zoals plinten en daklijsten e.d.). Traditionele hoofdopzet, waarbij winkelpuien een moderne uitstraling mogen hebben, mits de hoeken massa behouden en daardoor de verdieping verbinden met de grond. Differentiatie in detaillering per bouwwerk, gerelateerd aan de historische ontwikkeling.
♦ ♦ ♦
♦ ♦ ♦ ♦
Overige Voor boerderijen wordt verwezen naar de objectgerichte criteria. Hh = handhaven/herstel en restauratie, Re = respecteren en interpreteren, Iv = Incidenteel veranderbaar
31
3 . LI NT B E B O UW I N G Gebiedsbeschrijving
Beleid, w aardebepaling en ontw ikkeling
Een groot deel van de dorpen heeft een groei gekend langs belangrijke doorgaande verbindingswegen of waterlopen en is te typeren als lintbebouwing. In Menaam, Berltsum, Dronijp, Bitgummole en Ingelum is dit het meest duidelijk. De lintbebouwing kenmerkt zich door een in meer of minder mate open bebouwingswand met individuele panden. Naarmate de woningen verder van het dorpscentrum zijn verwijderd neemt de bebouwingsdichtheid af en neemt het zicht op het achterliggende landschap toe. De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit één bouwlaag met kap en kent een grote diversiteit in uitstraling, schaal en grootte, die uiteenloopt van kleine woonhuizen tot royale boerderijen. De voorgevelrooilijn ligt globaal gezien evenwijdig met de weg, e maar er is niet altijd in een strakke rooilijn gebouwd. De 19 eeuwse en vroeg 20e eeuwse bebouwing overheerst in deze linten. Het materiaal- en kleurgebruik zijn overwegend traditioneel.
Het beleid in deze linten is gericht op het beheer van de bestaande situatie. Voor deze gebieden worden over het algemeen geen ingrijpende veranderingen verwacht. Het is wel denkbaar dat op een enkele plaats in de toekomst nog een verdichting van het lint plaatsvindt. Deze nieuwbouw dient zich bij voorkeur te voegen in de kwaliteit van de bestaande omliggende bebouwing.
32
Welstandsambitieniveau Voor deze gebieden is een regulier ambitieniveau van kracht. De nadruk ligt op het respecteren van de bestaande basiskwaliteit. Incidentele veranderingen worden mogelijk geacht, mits deze respect tonen voor het aanwezige bebouwingsbeeld.
3 . LI NT B E B O UW I N G Foto’s
Gebiedskenmerken en criteria
Algemene gebiedsintentie:
Hh
Re
Iv
Plaatsing Hoofdgebouwen staan overwegend in de historisch gegroeide rooilijn. Overwegend vrijstaande bebouwing. Gebouwen staan haaks op of evenwijdig aan de weg; de gebouwen zijn met de voorgevel georiënteerd op de openbare ruimte; bijzondere functies nemen een opvallende en dominante plaats in. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen liggen in hoofdzaak achter de voorgevel van het hoofdgebouw.
♦
♦
♦ ♦
Hoofdvorm Historisch gegroeide rooilijn
♦
Overwegend één bouwlaag met duidelijke kap; bijzondere functies kunnen hiervan afwijken. De massaopbouw is overwegend enkelvoudig en kent individuele uitstraling. De gebouwen zijn kantig opgezet en refereren aan of reageren op de traditionele architectuur. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen zijn ondergeschikt en in een afgeleide architectuur of kennen een bijzondere vormgeving.
♦ ♦ ♦
Aanzichten
♦ ♦ ♦
Er is sprake van een duidelijke gerichtheid op de openbare ruimte. Duidelijk evenwicht tussen verticaal gerichte gevelopeningen en horizontale accenten (zoals plinten en daklijsten e.d.). Overwegend vrijstaande bebouwing
Traditionele hoofdopzet. Differentiatie in detaillering per bouwwerk, gerelateerd aan de historische ontwikkeling. Opmaak Gevels hebben een stenig karakter; daken zijn voorzien van (gebakken) pannen of riet. Bij verbouw dient een zorgvuldige afstemming op het bestaande plaats te vinden. Traditionele kleurstellingen overheersen (afgestemd op het bestaande). Sobere, maar zorgvuldige en soms rijke (ambachtelijk traditionele) details. Nieuwe moderne invullingen zijn mogelijk, mits goed ingepast in het huidige bebouwingsbeeld en van een bijzondere architectonische kwaliteit. Bijgebouwen zijn ondergeschikt en hebben een gedekte kleurstelling
♦
♦ ♦ ♦ ♦
Hh = handhaven/herstel en restauratie, Re = respecteren en interpreteren, Iv = Incidenteel veranderbaar
33
4. INDIVIDUELE BEBOUWING Gebiedsbeschrijving
Beleid, w aardebepaling en ontw ikkeling e
Met name in het laatste kwart van de 20 eeuw ontstaat de behoefte aan een meer individuele uitstraling van de woningen. De woonwijken, waarin deze woningen zijn gerealiseerd zijn royaler opgezet, met in de meeste gevallen veel groen en water. In deze naoorlogse uitbreidingsgebieden staan verhoudingsgewijs veel vrijstaande woningen met een eigen uitstraling op overwegend ruime kavels. In de gemeente Menameradiel heeft de individuele nieuwbouw overwegend aan de randen van de dorpen plaatsgevonden. Menaam en Berltsum vormen een kleine uitzondering doordat zij ook in de bebouwde kom individuele bebouwing kennen. De individuele nieuwbouw heeft plaatsgevonden in rijen en in (grotere of kleinere) clusters. Menaam is een sterk voorbeeld van individuele nieuwbouw in rijen omdat vrijwel de gehele zuidelijke rand van het dorp bestaat uit een rij individuele bebouwing. Dronryp heeft aan de oostkant van het dorp een goed voorbeeld van individuele bouw in een (grote) cluster. In de meeste gevallen is er in de bebouwing gestreefd naar een architectonisch sterk individuele uitstraling, waarbij er sprake is van een zekere mate van stedenbouwkundige samenhang. Het kleur- en materiaalgebruik varieert in deze wijken van traditioneel tot modern. De detaillering van de woningen is overwegend eenvoudig en sober. Bijgebouwen en aan- en uitbouwen zijn veelal in een afgeleide architectuur gerealiseerd.
34
Het beleid is gericht op het beheer van de bestaande situatie. Bijzondere ontwikkelingen worden voor deze gebieden niet verwacht.
Welstandsambitieniveau Voor de gebieden is een regulier ambitieniveau van kracht. De nadruk ligt op het respecteren van de bestaande basiskwaliteit. Incidentele veranderingen worden mogelijk geacht, mits deze respect tonen voor het reeds aanwezige bebouwingsbeeld.
4. INDIVIDUELE BEBOUWING Foto’s
Gebiedskenmerken en criteria
Algemene gebiedsintentie:
Hh
Re
Iv
Plaatsing
♦ ♦
Hoofdgebouwen staan per cluster in een rooilijn dan wel vrij. Overwegend vrijstaande bebouwing. Gebouwen staan overwegend haaks op of evenwijdig aan de weg. De gebouwen zijn met de voorgevel georiënteerd op de openbare ruimte. Hoeksituaties kunnen als stedenbouwkundige accenten worden benut. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen liggen in hoofdzaak naast en achter de voorgevel van het hoofdgebouw.
♦ ♦
Hoofdvorm Woning met individuele uitstraling
Eén tot twee bouwlagen met een kap; bijzondere functies kunnen hiervan afwijken. De massa-opbouw is enkelvoudig tot samengesteld en kent individuele uitstraling.
♦ ♦
De gebouwen zijn kantig opgezet . Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen zijn ondergeschikt en in een afgeleide architectuur of kennen een bijzondere vormgeving.
♦ ♦
Aanzichten Er is sprake van een gerichtheid op de openbare ruimte. De geleding en compositie van de gevel is sterk individueel of juist per cluster in onderlinge samenhang.
Individuele woning met overheersende aanbouw
♦ ♦
Opmaak Gevels hebben een stenig karakter of zijn van hout; accenten kunnen in moderne materialen. Bij verbouw dient een zorgvuldige afstemming op de bestaande individuele kwaliteit van het gebouw plaats te vinden. Traditionele tot moderne kleurstellingen. Detaillering is eenvoudig tot sterk. Bijgebouwen zijn ondergeschikt
♦
♦ ♦ ♦ ♦
Hh = handhaven/herstel en restauratie, Re = respecteren en interpreteren, Iv = Incidenteel veranderbaar
35
5 . P R O J E C T M AT I G E B E B O U W I N G Gebiedsbeschrijving
Beleid, w aardebepaling en ontw ikkeling
In de naoorlogse periode is een enorme bouwactiviteit op gang gebracht. In de dorpen zijn wijken gerealiseerd met straten en straatwanden met een repeterende bebouwing. Op sommige plaatsen zijn ook vrijstaande woningen projectmatig gerealiseerd. Incidenteel zijn er woningen gebouwd met een individuele uitstraling.
Het beleid is gericht op het beheer van de bestaande situatie. Bijzondere ontwikkelingen worden voor deze gebieden niet verwacht.
Welstandsambitieniveau In de gemeente Menameradiel is de (geschakelde) twee-onder-één kap woning de meest voorkomende projectmatige bebouwing. Rijenbebouwing komt slechts in geringe mate voor. Grote delen van Menaam, Dronryp, Berltsum, Marsum, Deinum, Bitgum, Bitgummole en Ingelum bestaan uit dit type bebouwing. De bebouwing, één of twee bouwlagen met een kap, staat met de nokrichting overwegend evenwijdig aan de weg.
36
Voor de gebieden is een regulier ambitieniveau van kracht. De nadruk ligt op het respecteren van de bestaande basiskwaliteit.
5 . P R O J E C T M AT I G E B E B O U W I N G Foto’s
Gebiedskenmerken en criteria
Algemene gebiedsintentie:
Hh
Re
Iv
Plaatsing Hoofdgebouwen staan in een duidelijke rooilijn; bijzondere functies kunnen hiervan afwijken. Overwegend in rijen dan wel dubbel gebouwd; incidenteel per cluster ook vrijstaande bebouwing. Gebouwen staan haaks op of evenwijdig aan de weg; de gebouwen zijn met de voorgevel georiënteerd op de openbare ruimte; bijzondere functies kunnen hiervan afwijken. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen liggen in hoofdzaak achter de voorgevel van het hoofdgebouw.
♦
♦ ♦ ♦
Hoofdvorm Repeterende dubbele bebouwing
Eén tot twee bouwlagen met een duidelijke kap; incidenteel en per cluster ook plat afgedekte bebouwing in één bouwlaag. De massa-opbouw is enkelvoudig en repeterend; bijzondere functies kunnen hiervan afwijken.
♦ ♦
De gebouwen zijn kantig opgezet. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen zijn ondergeschikt en in een afgeleide architectuur of kennen een bijzondere vormgeving, maar kennen wel samenhang per cluster/straatzijde; dakkapellen, erkers en dergelijke volgens het principe van een trendsetter.
♦ ♦
Aanzichten Er is sprake van een duidelijke gerichtheid op de openbare ruimte. De geleding van de gevels is repeterend en eenvoudig. Repeterende dubbele bebouwing
Bestaande hoofdopzet is uitgangspunt bij verbouw.
♦ ♦ ♦
Opmaak Gevels hebben een stenig karakter; daken zijn voorzien van (gebakken) pannen. Kleurstelling is traditioneel tot modern, maar is in samenhang per cluster/straatzijde. Eenvoudige detaillering met een sterke samenhang per cluster/straatzijde. Bijgebouwen zijn ondergeschikt
♦
♦ ♦ ♦
Rijenbebouwing Hh = handhaven/herstel en restauratie, Re = respecteren en interpreteren, Iv = Incidenteel veranderbaar
37
6 . BE D RI J V E NT E R RE I NE N Gebiedsbeschrijving
Beleid, w aardebepaling en ontw ikkeling
Het aantal bedrijventerrein in de gemeente Menameradiel is opvallend groot. Het karakter van de bedrijventerreinen is daarbij zeer divers. Dit komt tot uitdrukking in de omvang, de aard van de bedrijvigheid, het al dan niet aanwezig zijn van de combinatie wonen/werken en de kwaliteit en representativiteit van de bebouwing. Opvallend is ook de aanwezigheid van kassen op de nieuwere bedrijventerreinen in de gemeente.
Het beleid is gericht op het beheer van de bestaande situatie. Bijzondere ontwikkelingen worden voor deze gebieden niet verwacht.
Berltsum heeft van de dorpen in de gemeente Menameradiel de meeste en grootste bedrijventerreinen. De bedrijventerreinen aan de rand van het dorp bestaan voor een groot deel uit kassenbouw. Het meest westelijke bedrijventerrein van het dorp beschikt over zichtlocaties langs de openbare weg. Dronryp heeft aan de noordkant een bedrijventerrein met representatieve bebouwing op zichtlocaties langs de openbare weg. Aan de zuidkant heeft Dronryp twee bedrijventerreinen langs het van Harinxmakanaal. Het meest westelijke van deze twee bedrijventerreinen bestaat volledig uit een zuivelfabriek. Menaam, Marsum en Bitgum beschikken over enkele kleinere bedrijventerreinen, waarbij de bedrijvigheid ook kleinschaliger van karakter is dan bij de grote gebieden bij Dronryp en Berltsum. Op enkele plaatsen komen ook bedrijfswoningen op de bedrijventerreinen voor.
38
Welstandsambitieniveau Voor de gebieden is een regulier ambitieniveau van kracht. De nadruk ligt op het respecteren van de bestaande basiskwaliteit. Incidentele veranderingen worden mogelijk geacht, mits deze respect tonen voor het reeds aanwezige bebouwingsbeeld.
6 . BE D RI J V E NT E R RE I NE N Foto’s
Gebiedskenmerken en criteria
Algemene gebiedsintentie:
Hh
Re
Iv
Plaatsing Representatieve bedrijfsfuncties langs belangrijke ontsluitingswegen en op zichtlocaties. Bedrijfswoning (voor zover aanwezig) is voor het bedrijfsgebouw gesitueerd. Streven naar opslag van goederen en materieel aan de achterzijde van de bedrijfsbebouwing.
♦ ♦ ♦
Hoofdvorm De massa-opbouw is enkelvoudig en kent individuele uitstraling. Kleinschalige bedrijvigheid
♦
De gebouwen zijn kantig opgezet. Bedrijfswoningen zijn in één bouwlaag met een duidelijke kap.
♦
Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen zijn ondergeschikt.
♦ ♦
Aanzichten Er is sprake van een duidelijke gerichtheid op de openbare ruimte, met een duidelijke representativiteit op zichtlocaties. Er is sprake van een duidelijke geleding van de naar de openbare ruimte gerichte gevels (bijvoorbeeld door gevelopeningen en/of materiaaltoepassingen. Traditionele hoofdopzet is uitgangspunt voor de bedrijfswoningen. Bedrijfswoning staat voor de bedrijfsbebouwing
♦ ♦ ♦
Opmaak Moderne materialen zijn mogelijk; gevels van bedrijfswoningen hebben een stenig karakter en daken zijn voorzien van (gebakken) pannen. Streven naar zorgvuldig materiaalgebruik in aansluiting op de omgeving. Moderne kleurstellingen zijn mogelijk; opvallend kleurgebruik dient te worden voorkomen. Detaillering is eenvoudig en bij representatieve onderdelen van de bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoningen eenvoudig tot sterk.
♦
♦ ♦ ♦
Kassenbouw Hh = handhaven/herstel en restauratie, Re = respecteren en interpreteren, Iv = Incidenteel veranderbaar
39
7 . S P O R T V E L D E N E N R E C R E AT I E Gebiedsbeschrijving
Beleid, w aardebepaling en ontw ikkeling
De grotere sport- en recreatievoorzieningen zijn als afzonderlijk welstandsgebied op de welstandsbeleidskaart aangegeven. Deze gebieden kenmerken zich door de zeer lage bebouwingsdichtheid. In de sportgebieden is veelal alleen een sportkantine aanwezig, die min of meer in een paviljoenachtige setting is gerealiseerd in de groene ruimte. De bebouwing is in één of twee bouwlagen, afhankelijk van de mogelijkheden in het bestemmingsplan. Het recreatiegebied Schatzenburg is qua functie een bijzonder gebied in de gemeente. Het gebied is momenteel in ontwikkeling als gebied met recreatiewoningen.
Het beleid is gericht op het beheer van de bestaande situatie. Bijzondere ontwikkelingen worden verwacht in de vorm van de verdere ontwikkeling van het recreatiegebied Schatzenburg.
40
Welstandsambitieniveau Voor de gebieden is een regulier ambitieniveau van kracht. De nadruk ligt op het respecteren van de bestaande basiskwaliteit. Incidentele veranderingen worden mogelijk geacht, mits deze respect tonen voor het reeds aanwezige bebouwingsbeeld.
7 . S P O R T V E L D E N E N R E C R E AT I E Foto’s
Gebiedskenmerken en criteria
Algemene gebiedsintentie:
Hh
Re
Iv
Plaatsing Hoofdgebouwen staan verspreid in de overwegend groene ruimte. Overwegend vrijstaande bebouwing.
♦ ♦
Hoofdvorm Overwegend één of twee bouwlagen waarvan de hoogte is vastgelegd in het bestemmingsplan. De massa-opbouw is enkelvoudig tot samengesteld en kent individuele uitstraling. De gebouwen zijn kantig opgezet. Gebouwen met een publieks- of verblijfsfunctie (kantines e.d.) tonen zich als paviljoen; gebouwen zoals kleedkamers, materiaalhokken e.d. hebben een eenvoudige hoofdvorm. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen zijn ondergeschikt.
♦ ♦ ♦ ♦
Aanzichten Er is sprake van een gerichtheid op de openbare ruimte. De naar het openbare gebied gekeerde gevels kennen een duidelijke geleding (bijvoorbeeld door gevelopeningen en/of materiaaltoepassingen).
♦ ♦
Opmaak Gevels hebben een stenig karakter, al dan niet in combinatie met moderne materialen. Traditionele tot moderne kleurstellingen (afgestemd op het bestaande). Detaillering is eenvoudig tot rijk.
♦ ♦ ♦
Hh = handhaven/herstel en restauratie, Re = respecteren en interpreteren, Iv = Incidenteel veranderbaar
41
8. BI J ZO N DE RE SE RI EM AT I G E UI TB R E I DI NG E N Gebiedsbeschrijving
Beleid, w aardebepaling en ontw ikkeling
In de gemeente Menameradiel bevinden zich twee bijzondere seriematige uitbreidingen. Deze gebieden bevinden zich in Berltsum langs de Molestrjitte en in Bitgum langs de Franskeleane Deze twee seriematige uitbreidingen zijn bijzonder door de stedenbouwkundige en architectonische samenhang van de bebouwing.
Het beleid is erop gericht het bestaande karakter te behouden. Deze gebieden zijn in structuur en qua bebouwingsbeeld gaaf en kunnen als karakteristiek worden aangemerkt. Bijzondere ontwikkelingen worden niet verwacht.
De uitbreiding in Bitgum langs de Franskeleane bestaat uit een rij vrijwel identieke twee-onder-één kap woningen. De dubbele woningen zijn geplaatst op een ruime kavel en zijn goed ingepast in de situatie. De bebouwing bestaat uit één laag met een kap, met een nokrichting evenwijdig aan de straat. De woningen hebben een bijgebouw voorzien van een kap die verbonden is met de woningen door middel van een bouwdeel met plat dak. Het kleur- en materiaalgebruik is traditioneel en de detaillering is verzorgd.
Welstandsambitieniveau
De uitbreiding in Berltsum langs de Molestrjitte bestaat uit een cluster jaren ’50 woningen. De stedenbouwkundige en architectonische eenheid van deze cluster is in belangrijke mate bepalend voor de bijzondere kwaliteit van deze uitbreiding. De kleinschaligheid en verdichting van het geheel brengt een besloten karakter met zich mee. De bebouwing bestaat uit één laag met een kap. Het kleur- en materiaalgebruik is traditioneel en de detaillering is verzorgd.
42
De welstandsambitie voor deze gebieden is gericht op het behoud en waar mogelijk het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. De klemtoon ligt op het handhaven en respecteren. Aan deze gebieden is dan ook een bijzonder ambitieniveau toegekend.
8. BI J ZO N DE RE SE RI EM AT I G E UI TB R E I DI NG E N Foto’s
Gebiedskenmerken en criteria
Algemene gebiedsintentie:
Hh
Re
Iv
Plaatsing
♦
Hoofdgebouwen staan in een duidelijke rooilijn. Overwegend in dubbele woningen gebouwd. Gebouwen staan evenwijdig aan de weg; de gebouwen zijn met de voorgevel georiënteerd op de openbare ruimte. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen liggen in hoofdzaak achter de voorgevel van het hoofdgebouw
Repeterende kenmerkende bebouwing
♦ ♦ ♦
Hoofdvorm Eén bouwlaag met een duidelijke kap. De massa-opbouw is enkelvoudig en repeterend. De gebouwen zijn kantig opgezet. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen zijn ondergeschikt en in een afgeleide architectuur of kennen een bijzondere vormgeving, maar kennen wel samenhang per cluster/straatzijde; dakkapellen, erkers en dergelijke volgens het principe van een trendsetter
♦ ♦ ♦ ♦
Aanzichten
♦ ♦ ♦
Er is sprake van een duidelijke gerichtheid op de openbare ruimte. De geleding van de gevels is repeterend en eenvoudig. Traditionele hoofdopzet is uitgangspunt, ook bij verbouw.
Opmaak Gevels hebben een stenig karakter; daken zijn voorzien van (gebakken) pannen. Kleurstelling is traditioneel en in samenhang per cluster/straatzijde. Zorgvuldige detaillering met een sterke samenhang per cluster/straatzijde. Bijgebouwen zijn ondergeschikt
♦
♦
♦ ♦
Hh = handhaven/herstel en restauratie, Re = respecteren en interpreteren, Iv = Incidenteel veranderbaar
43
9 . L AN D E L I J K G E B I E D Gebiedsbeschrijving
Beleid, w aardepaling en ontw ikkeling
Het landelijk gebied van Menameradiel bestaat uit een polder- en terpengebied. Het zuidelijke grondgebied van de gemeente heeft een kleinschalige en onregelmatige blokverkaveling. Het noordelijke gebied kent een meer regelmatige en grootschalige blokverkaveling. Ter plaatse van de oost-west liggende Hege Dyk, (de rand van de vroeger Middelzee) slaat het landschap in noordelijke richting om naar een grootschalig en weids poldergebied. Het gebied wordt doorsneden door diverse dijken en vaarten die van belang zijn geweest bij de inpoldering. De terpen in het gebied laten zien dat het gebied al lange tijd bewoond is.
Het beleid is gericht op het beheer van de bestaande situatie. Ingrijpende ontwikkelingen worden niet verwacht voor het buitengebied. Wel zullen in de toekomst als gevolg van de schaalvergroting in de landbouw, steeds meer boerderijen hun agrarische functie verliezen. Het beleid van de gemeenten is erop gericht om nieuwe functies (onder voorwaarden) mogelijk te maken, mits dit geen afbreuk zal doen aan de verschijningsvorm van het boerenerf.
Welstands ambitieniveau Het landelijk gebied van de gemeente Menameradiel kent een grote mate van openheid. Verspreid door het gebied liggende kleine bebouwingsconcentraties en solitaire boerderijen. Deze bebouwingsconcentraties en solitaire boerderijen zijn veelal omzoomd met hoog opgaande beplanting. Hierdoor ontstaat vooral in de zomer het beeld van groene eilanden in het weidse landschap. Voor de beschrijving van de boerderijen en de daarbij behorende welstandscriteria wordt naar de objectgerichte criteria verwezen. Naast de authentieke boerderijen is er op het boerenerf vaak bebouwing gerealiseerd die ten dienste staat van het akkerbouwbedrijf, dan wel het veehouderijbedrijf. De maatvoering van deze bebouwing is fors en opvallend. Ondanks de forse nieuwe agrarische bebouwing is de historische boerderij in de meeste gevallen nog beeldbepalend voor het erf. De nieuwe bebouwing is veelal op het achtererf geplaatst.
44
Voor het buitengebied is een bijzonder ambitieniveau van kracht. De nadruk ligt hierbij op het behoud en waar mogelijk het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. De klemtoon ligt daarbij op handhaven en respecteren.
9 . L AN D E L I J K G E B I E D Foto’s
Gebiedskenmerken en criteria
Algemene gebiedsintentie:
Hh
Re
Iv
Plaatsing Hoofdgebouwen staan in een historisch gegroeid patroon. Bijzondere functies nemen een opvallende plaats in. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen zijn ondergeschikt. Agrarische bedrijfsgebouwen liggen achter of naast het hoofdgebouw en vormen een cluster op het achtererf. Agrarische bedrijfsgebouwen kennen overwegend dezelfde nokrichting als het hoofdgebouw, of staan juist haaks daarop.
♦
♦ ♦ ♦ ♦
Hoofdvorm Traditionele boerderij met gewijzigde functie
In principe één bouwlaag met een duidelijke kap; bijzondere functies kunnen hiervan afwijken. De massa-opbouw is enkelvoudig tot samengesteld en kent individuele uitstraling.. De gebouwen zijn kantig opgezet en refereren aan of reageren op de traditionele architectuur Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt of kennen een bijzondere vormgeving.
♦ ♦ ♦ ♦
Aanzichten Hoofdgebouwen kennen een duidelijke gerichtheid op de openbare ruimte. Traditionele hoofdopzet is uitgangspunt bij verbouw. Rietgedekt voorhuis
Duidelijk evenwicht tussen verticaal gerichte gevelopeningen en horizontale accenten (zoals plint en daklijsten e.d.).
♦ ♦ ♦
Nieuwe invullingen kunnen modern maar zijn ingetogen. Opmaak Gevels van hoofdgebouwen hebben een stenig karakter; daken zijn voorzien van (gebakken) pannen of riet. Bij verbouw dient een zorgvuldige afstemming op het bestaande plaats te vinden. Aandacht voor onderlinge verschillen in traditionele details. De detaillering van gevelopeningen en/óf daklijsten zijn zorgvuldig vormgegeven.
♦
Agrarische bedrijfsgebouwen kunnen hiervan afwijken. Moderne, ingetogen invulling in het buitengebied
Traditionele kleurstellingen overheersen (afgestemd op bestaande). Agrarische bedrijfsgebouwen zijn in donkere kleuren. De dakbedekking en wanden van agrarische bedrijfsgebouwen mag geen reflectie van licht veroorzaken. De toepassing van windbreekgaas in een donkere tint wordt aanbevolen.
♦
♦ ♦
♦ ♦
Overige Voor boerderijen wordt verwezen naar de objectgerichte criteria. Hh = handhaven/herstel en restauratie, Re = respecteren en interpreteren, Iv = Incidenteel veranderbaar
45
46
OBJECTGERICHTE CRITERIA 4.1 Toelichting In dit hoofdstuk worden de objectgerichte welstandscriteria genoemd voor bouwwerken die zo specifiek zijn dat ze, ongeacht het gebied waarin ze worden geplaatst, een eigen welstandscriteria vergen. De opzet van deze objectgerichte criteria is vergelijkbaar met de gebiedsgerichte criteria. Ook hierbij gaat het steeds om ‘relatieve’ welstandscriteria. De criteria zijn aanvullend op de gebiedsgerichte criteria. De bouwplannen worden altijd aan de welstandscommissie voorgelegd, die bij de beoordeling de criteria interpreteert in het licht van het concrete bouwplan.
4.3 Beoordelingskader Voor elk object is een beoordelingskader opgesteld, waarin steeds de volgende onderdelen aan de orde komen: -
4.2 Objectindeling In de gemeente Menameradiel zijn 3 objectentypen onderscheiden waarvoor extra aandacht is gewenst. In de uitwerking van de objecten is specifieke achtergrondinformatie gegeven ter onderbouwing van de welstandsambities De volgende indeling in objecttypen is van kracht: 1. 2. 3.
Historische boerderijen Bijzonder stal- en kasvormen (Schotel)antennes
bijzonder. regulier. regulier.
-
een korte beschrijving van het objecttype; een samenvatting van het beleid, de aanvullende beleidsinstrumenten die de gemeente inzet, de te verwachten en/of gewenste ontwikkelingen en de waardering voor het object;; de voor het object geldende welstandsambitie; de welstandscriteria. De kenmerkende aspecten van de bebouwing zijn als criteria omschreven, onderverdeeld naar plaatsing, hoofdvorm, aanzichten en opmaak. Plaatsing gaat over de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de weg. Hoofdvorm betreft de massa opbouw en de vormgeving van de bouwmassa’s. Aanzichten gaat over de indeling van de gevels en opmaak gaat over de detaillering en het kleur- en materiaalgebruik.
Per object is een algemene beleidsintentie aangegeven. Deze intentie vloeit voort uit het ambitieniveau voor het betreffende object. Vervolgens is per criterium aangegeven of het criterium of kenmerk gehandhaafd dient te blijven of dat het gerespecteerd dient te worden of dat het incidenteel veranderbaar is. Handhaven betekent het behouden van hetgeen als kenmerk van een object is aangeduid. Andere ontwikkelingen ten aanzien van dat criterium/kenmerk worden niet mogelijk geacht. Respecteren daarentegen biedt meer ruimte voor veranderingen, omdat de criteria gerespecteerd dienen te worden, zonder daarmee nieuwe ontwikkelingen direct op slot te zetten. Respecteren betekent wel dat de hoofdkarakteristiek van een object gehandhaafd dient te blijven. Incidenteel veranderbaar betekent dat wijzigingen best mogelijk zijn. Op het criteriumniveau betekent dit dat het criterium niet ‘heilig’ is, maar dat het een leidraad biedt voor nieuwe ontwikkelingen, terwijl een andere richting ook (incidenteel) goed mogelijk wordt geacht.
47
Niet elk plan wordt even zwaar getoetst door de Welstandscommissie. De zwaarte van de toetsing is afhankelijk van de welstandsambitie. De kwaliteit van een object, het gevoerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de verwachtte ontwikkelingen zijn hiervoor bepalend. De hierna volgende vier welstandsambities zijn mogelijk.
-
-
-
-
Beschermd. De aangewezen beschermde monumenten zijn erkend als bouwwerken van groot algemeen belang en genieten een wettelijke bescherming. De welstandsbeoordeling is gericht op het op hoog kwaliteitsniveau handhaven, herstellen en versterken van de historische karakteristieken van de gevel en de samenhang van het monument met zijn omgeving. Bijzonder. De bijzondere welstandsobjecten vragen een specifieke welstandsbeoordeling omdat ze karakteristiek zijn voor het gebied en in hoge mate mede bepalend voor het aanzien van de gemeente. Het welstandstoezicht wordt gericht op het voorkomen van aantasting van de karakteristieken en het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. Het kwaliteitsniveau van ingrepen aan deze bouwwerken moet hoog zijn. Regulier. Reguliere welstandsobjecten vragen een specifieke welstandsbeoordeling omdat ze een eigen verschijningsvorm hebben en niet geheel te vatten zijn in de gebiedsgerichte beoordelingskaders. De welstandscriteria zijn gericht op de basiskwaliteiten van deze bouwwerken. Welstandsvrij. Voor deze objecten wordt welstandstoezicht niet van toepassing verklaard.
48
1. BO ER DE RI JE N Objectbeschrijving
Beleid, w aardebepaling en ontw ikkeling
Verspreid over het gemeentelijk grondgebied komen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, (historische) boerderijen voor. Boerderijen zijn in sterke mate bepalend voor het ruimtelijke aanzien van de gemeente.
Het beleid is gericht op beheer en versterking van de bestaande situatie. Het bebouwingsbeeld is cultuurhistorisch waardevol en in hoofdlijnen nog redelijk gaaf. Ingrijpende ontwikkelingen worden niet direct verwacht, maar wel zullen in de komende decennia nog veel verbouwingen en aanpassingen uitgevoerd worden. Verwacht mag worden dat het aantal agrarische bedrijven zal afnemen waardoor functiewijzigingen en bijkomende verbouwingen zich zullen aandienen.
Tegelijkertijd is het merkbaar dat de boerderijbebouwing steeds meer onder druk komt te staan. Zo blijkt dat de boerderijen die nog agrarisch in gebruik zijn, niet meer voldoen aan de eisen van deze tijd; nieuwe bedrijfsgebouwen worden bijgeplaatst en het oude bedrijfspand heeft dan vaak een ondergeschikte functie. Sommige boerderijen raken daardoor geleidelijk aan in verval. Daarnaast blijkt dat veel agrarische bedrijven zijn beëindigd. Deze panden lopen eveneens risico voor verval tenzij een gepaste herbestemming wordt gevonden. Door een set van aparte criteria te formuleren voor de boerderijen wordt getracht om eigenaren van boerderijen te helpen om respectvol met het gebouw om te gaan.
Welstandsambitie De boerderijen komen vanwege hun bijzondere betekenis voor de gemeente in aanmerking voor een extra aandacht bij de planbeoordeling (bijzonder ambitie niveau). De algemene lijn is gericht op het handhaven van de bestaande kwaliteiten. Bij nieuwe boerderijbouw ligt het accent op zorgvuldige inpassing in het landschap.
Het bebouwingsbeeld wordt bepaald door een overwegend traditioneel ambachtee e lijke architectuur uit de 19 en begin 20 eeuw. Op enkele plekken zijn ook oudere boerderijen aanwezig.
49
1. BO ER DE RI JE N Foto’s
Criteria
Algemene beleidsintentie:
Hh
Re
Iv
Plaatsing Hoofdgebouwen staan overwegend in een historisch gegroeid patroon.
♦
Solitair woon-/ werkgebied binnen samenhangende functionele clusters. Woongedeelte aan de zijde van de openbare (water-)weg; bedrijfsdeel naar het bijbehorende land gericht. Richting (doorgaans) loodrecht op de openbare (water-)weg, evenwijdig met verkavelingstructuur.
Kop-hals-romp
Hoofdvorm Kop-(hals)-romp: kop met steil zadeldak en hoge goot, hals en romp lage goot; romp met hoog en steil schilddak opgebouwd uit samenstel van enkelvoudige bouwmassa’s vanuit rechthoekige symmetrische grondvormen Stelpboerderij: woonhuis met hogere gevel(s) en goot, overige lage gootlijnen hoogopgaand schilddak enkelvoudige bouwmassa vanuit een rechthoekig grondplan Nieuwe boerderij en bedrijfsgebouwen: woning rijzig ten opzichte van bedrijfsgebouwen, dakhelling >25° opgebouwd uit (samenstel van) enkelvoudige bouwmassa’s vanuit rechthoekige symmetrische grondvormen Aan- en uitbouwen alsmede bijgebouwen zijn ondergeschikt of kennen een bijzondere vormgeving
♦ ♦ ♦
♦ ♦ ♦ ♦
Aanzichten Het voorhuis kent een duidelijke gerichtheid op de publieke ruimte. Historische boerderijen tonen duidelijk evenwicht tussen verticaal gerichte gevelopeningen en horizontale accenten (zoals plint, gevelopbouw, daklijsten e.d.). Hoofdgebouw met traditionele gevelcompositie; nieuwbouw toont evenwichtige gevelcompositie. Dakkapellen beperken zich tot het woongedeelte. Opmaak Historische boerderij: gevels hebben een stenig karakter; daken zijn voorzien van (gebakken) pannen en/of riet. Nieuwe boerderijen: woonhuis in baksteen; bedrijfsgedeelte baksteen, hout, geprofileerde beplating, daken met (gebakken) pannen en geprofileerde beplating. Kleur gevels historische boerderijen: rood en/of geel. Daken zwart/ donker getint/ rood (op bedrijfsgedeelte een minder ingetogen kleur) Traditionele kleurstellingen overheersen (afgestemd op historische); bij nieuwbouw donkere tinten.
♦ ♦ ♦ ♦
♦ ♦ ♦
Uitstraling van toegepaste materialen en detaillering neemt af van voorzijde naar achterzijde.
♦
Diversen Aandacht voor inrichting en beplanting van het erf.
♦ Hh = handhaven/herstel en restauratie, Re = respecteren en interpreteren, Iv = Incidenteel veranderbaar
50
2 . BI J ZO N DE RE S T AL - E N K AS V O RM E N Objectbeschrijving In de agrarische sector komen steeds meer bijzondere stal- en kasvormen voor. De gebiedsgerichte criteria voor het buitengebied en de objectcriteria voor boerderijen bieden geen passende welstandscriteria voor deze bouwwerken. Daarom zijn objectgerichte criteria opgesteld voor bijzondere stal- en kasvormen. De bekendste bijzondere stal- en kasvormen zijn de serre-. boog- en zaagtandstal en de tunnelen schuurkas. Serrestallen bij boerderijen De serrestal wordt gekenmerkt door een eenvoudig uit te breiden systeem van tunnelframes die reeksen boogvormige daken vormen. De gevels van de stal worden opgetrokken uit een lage keerwand met daarboven een windbreekgaas of een ventilatiegordijn. De dakbedekking bestaat uit één of twee lagen kunststof folie met daaroverheen een schaduwdoek. Zaagtandstal De zaagtandstal roept door de kapvorm associaties op met industriële gebouwen. De zaagtandstal is eenvoudig uit te breiden en heeft een detaillering en materiaalgebruik dat overeenkomt met traditionele stallen. De zaagtandstal heeft vaak golfplaat als muur- en dakbedekking. De verticale kant van de zaagtand is voorzien van windbreekgaas en moet op het noorden georiënteerd zijn. De goothoogte is ongeveer 4,5 meter en de nokhoogte is ongeveer 7 meter, ongeacht de omvang van de stal. Boogstallen/boogkassen De boogstal/boogkas wordt gekenmerkt door een kolomloze boogvormige overspanning van 25 tot maximaal 50 meter breed en een hoogte van 6 tot maximaal 12 meter. De boogstal/boogkas is opgebouwd uit een onderbouw en een bovenbouw. De dakconstructie is ook toe te passen op een conventionele onderbouw. De bovenbouw is opgebouwd uit stalen vakwerkliggers, bekleed met windbreekgaas en/of waterdicht foliemateriaal.
Tunnelkassen Binnen de tuinderswereld worden innovatieve vormen van teelt toegepast. In dat verband wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van (verrijdbare) tunnelkassen. Tunnelkassen worden ook gebruikt voor het vervroegen van de bloei en voor het beschermen van gewas tegen weersinvloeden. Schuurkassen In plaats van een traditionele kas, wordt tegenwoordig ook vaak een zogenaamde schuurkas gebouwd. Deze vorm onderscheidt zich doordat de zijwanden niet in glas maar in plaatmateriaal is opgezet.
Beleid, w aardebepaling en ontw ikkelingen Boerderijen zijn vanwege hun afmetingen en verschijningsvorm sterk bepalend voor het ruimtelijke beeld van het buitengebied. In principe heeft de gemeente de voorkeur voor een traditionele stalvorm. Als dit niet kan dan zijn alternatieven denkbaar. De intrede van de serre-, boog- en zaagtandstal en de tunnel- en schuurkas maakt deel uit van de ontwikkeling van schaalvergroting en uitbreiding van boerenbedrijven. Het beleid is gericht op: het realiseren van een evenwichtige afstemming van de nieuwe gebouwen op de bestaande bebouwing; het realiseren van een goede inpassing op het erf; het realiseren van een goede inpassing in het landschap. Aanwijzingen uit het werk- en adviesboek ‘De Nije Pleats in Fryslân’ worden hierbij betrokken.
Ambitie voor welstand De nieuwe stal- en kasvormen hebben door de afwijkende vorm en de vaak grote afmetingen een grote invloed op het landschap. De criteria voor deze bijzondere stalvormen zijn afhankelijk van de mate waarin de nieuwe stalvormen op het bestaande erf ingepast kunnen worden. Indien inpassing op het bestaande erf, door een afwijkende bouwvorm of forse maatvoering niet mogelijk is, dient de nieuwe stal een zelfstandige plaatsing te krijgen op een eigen erf. Voor deze stal- en kasvormen geldt een regulier ambitieniveau.
51
2. BI J ZO N DE RE ST AL V O RM EN BI J B O E R DER I JE N Foto’s
Kenmerken en criteria
Algemene gebiedsintentie:
Hh
Re
Plaatsing Het boerenerf kent een heldere opdeling in een woon- en een bedrijfsdeel. Het woondeel is georiënteerd op de openbare weg. Het bedrijfsdeel ligt achter of naast het woondeel, waarbij sprake is van een duidelijke ruimtelijke scheiding (bijvoorbeeld door voldoende tussenruimte of onderscheid in erfbeplanting e.d.). Nieuwbouw dient in principe ingepast te worden binnen het bestaande bebouwingspatroon. Op het bestaande erf, achter het bestaande hoofdgebouw (woning). Een compact erf is uitgangspunt (zie ook werk- en adviesboek ‘De Nije Pleats in Fryslân’ Een bijzondere stalvorm in princi- Nieuwbouw mag niet tegen in vorm afwijkende gebouwen aangebouwd worden. De nieuwbouw kent dan een zelfstandige en vrijstaande plaatsing, waarbij geen concurrentie met de bestaande bebouwing plaatsvindt. pe als (vervangend) hoofdelement op een bestaand erf realise- Een rommelig erf met allerlei bouwvormen moet voorkomen worden. Het uitgangspunt is dat een bijzondere stalvorm dient als (vervangend) hoofdelement op een bestaand erf. ren. Indien de nieuwbouw niet als nieuw hoofdelement op het bestaande erf gerealiseerd kan worden, dient de nieuwbouw zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande bebouwing en is inpassing op het bestaande erf uitgangspunt. Indien de nieuwbouw niet als nieuw hoofdelement op het bestaande erf gerealiseerd kan worden en inpassing op het bestaande erf ook niet mogelijk is (vanwege de grootte, grote bouwmassa of sterk afwijkende bouwvorm), dient het erf vergroot te worden en dient de nieuwbouw een zelfstandige en vrije plaatsing (achter) op het vergrote erf te krijgen. Bij vergroten van het erf een zo compact mogelijk erf nastreven met overwegend een rechthoekige vorm. De exacte vorm en grootte afstemmen op de karakteristieken van het landschap. De nieuwbouw maakt onderdeel uit van een compact, samenhangend bebouwingscluster. De hoofdrichting van de bebouwing volgt de verkavelingsrichting of de richting van de bestaande boerderij; (de hoofdrichting voor een serrestal in de richting van de langste zijde en die van een boogstal haaks op de boog).
♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦
Hoofdvorm Indien vervangende nieuwbouw niet mogelijk is, dient nieuwbouw ingepast te worden op het bestaande erf.
Keuze voor type systeembouw dat het meest aansluit bij reeds bestaande agrarische bebouwing. Nieuwbouw bij voorkeur niet als een toegevoegd element op het erf, maar als nieuw hoofdelement. De gebouwen vormen zowel op zichzelf als met de bestaande bebouwing, een compact en samenhangend geheel. Overwegend enkelvoudige bebouwingsmassa’s toepassen i.v.m. minder massief silhouet (met name boogstal en zaagtandstal). De nokrichting is overwegend haaks op de straat. Rechthoekige plattegrond met een duidelijke lange en korte zijde. De lange zijde volgt in principe de kavelrichting en is haaks op de weg.
Voorbeeld van een boogstal.
52
♦
♦ ♦ ♦ ♦ ♦
Iv
Aanzicht
♦ ♦ ♦ ♦ ♦
Gevels van de serrestal zijn in de hoofdrichting over de gehele lengte voorzien van horizontale gevelopeningen. Hoofdgebouwen hebben een naar de straat gekeerde representatieve zijde. De gevelindeling van de representatieve gevels is afgestemd op de bestaande bebouwing. Bij detaillering aansluiting zoeken bij de gebruikte middelen van bestaande bebouwing en de regionale context. Voorbeeld van een serretal.
Nieuwe invullingen kunnen modern zijn, mits ze respect tonen voor de bestaande en omliggende kwaliteiten. Opmaak Het kleur- en materiaalgebruik is in conform de criteria voor het gebiedstype waarin de nieuwbouw gerealiseerd wordt. Kleur- en materiaalgebruik zijn afgestemd op bestaande bebouwing (mits deze voldoen aan de voornoemde criteria). Terughoudend kleur- en materiaalgebruik, zowel in aantal als expressie. Maximaal 2 kleuren toepassen.
Voorbeeld van zaagtandstal
Geen lichtgekleurde, felgekleurde of glanzende materialen. Eventueel toe te passen folies en windbreekgaas in kleur afstemmen op het overige materiaalgebruik. De toepassing van windbreekgaas in een donkere tint wordt aanbevolen. Bij toepassing van transparante materialen dient uitstraling van licht op de omgeving voorkomen te worden.
♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦
Er is sprake van een zorgvuldige detaillering. Diversen
Voorbeeld van een tunnelkas
Een goede landschappelijke inpassing is uitgangspunt. Een gedetailleerd erfinrichtingsplan is vereist bij de aanvraag De erfinrichting moet erop gericht zijn om het zicht op de nieuwbouw vanaf de openbare weg en het omringende landschap te beperken. De erfinrichting dient aan te sluiten bij de bestaande, traditionele erfinrichting. Versterken, dan wel aanbrengen van windsingels, boomgaarden, etc. is uitgangspunt. Met name in relatie tot bestaande stolpen is erfbeplanting gewenst. Bestaande beplanting handhaven.
♦ ♦ ♦
Erfbeplanting toepassen van inheems en op de ondergrond afgestemd sortiment. ♦ Beleidsintentie: Hh - Handhaven/herstel en restauratie; Re - Respecteren en interpreteren; Iv - Incidenteel veranderbaar.
53
3 . ( S C H O T E L) AN T E N N E S Objectbeschrijving
Beleid, w aardebepaling en ontw ikkeling
Het gaat hier om antennes die van wezenlijk belang zijn voor het kunnen zenden en/of ontvangen van radio-, televisie- en andere communicatiesignalen. Onder spriet- of staafantennemast worden niet begrepen calamiteitensirenes en antenneinstallaties ten behoeve van mobiele telefonie.
Het beleid volgt allereerst het Besluit omgevingsrecht (Bor). Aanvullend speelt het volgende: in gebieden waar de woonfunctie dominant is en in het landelijk gebied, dient voorkomen dat een (schotel)anttene in negatieve zin het beeld verstoord door een te grote maatvoering, een willekeurige plaatsing of een sterk technische uitstraling.
Antennes kenmerken zich door een zeer eigen technische vormgeving die vooral aan de voorzijde storend kan zijn voor het straatbeeld. De gemeente streeft dan ook naar plaatsing van antennes achter het hoofdgebouw, in ieder geval onzichtbaar vanaf de weg of openbaar groen. Antennes kunnen vrijstaand worden geplaatst of op/aan een bouwwerk worden aangebracht. De antenne dient altijd ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw of het erf waarop deze geplaatst wordt en in ieder geval niet de boventoon te voeren. Ook dient een antenne een ondergeschikt element te blijven ten opzichte van de omringende bebouwing. Met name de hoogte, de bouwkundige uitwerking en detaillering van antennes mogen geen zwaar stempel op de omgeving drukken. Een zorgvuldige plaatsbepaling kan een goed middel zijn om deze voorzieningen in te passen in de omgeving. Het heeft de voorkeur een antenne achter het hoofdgebouw en in ieder geval achter de voorgevellijn te plaatsen. Als losse toevoeging kan een antenne storend werken op het uiterlijk van een gebouw. Daarnaast is de maatvoering en een zorgvuldige kleurkeuze van belang. NB. Een antenne dient in uitgeschoven toestand beoordeeld te worden.
54
Welstandsambitie Voor (schotel)antennes geldt een regulier ambitieniveau.
3 . ( S C H O T E L) AN T E N N E S Foto’s
Criteria Algemene beleidsintentie: Plaatsing Een antennemast bij een woning is aan de achtergevel geplaatst, of is op het achtererf gesitueerd. De antenne staat maximaal 1 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw. Bij gestapelde woningbouw op het platte dak, of op of aan een balkon geplaatst binnen de contour van het balkon.
Hh
Iv
♦ ♦ ♦
Maximaal één (schotel)antenne aan, op of bij een hoodfgebouw. Maatvoering schotelantenne conform Bor.
Re
Hoofdvorm
♦ ♦
De antenne en de mast zijn buisvormig. Vakwerkconstructie zijn niet toegestaan. De toepassing van tuien is niet toegestaan. Horizontale vertakkingen/elementen zijn niet toegestaan.
♦ ♦
Maatvoering Plaatsing (schotel)antenne achter de voorgevelrooilijn conform Bor.
De hoogte van een spriet- of staafantenne bij plaatsing op het erf is maximaal gelijk aan de nokhoogte van de woning. Een schotelantenne heeft een maximale diameter van 2 meter en een maximale hoogte van 3 meter (inclusief drager). Een antenne heefte een maximale hoogte van 5 meter, gemeten vanaf het snijpunt met het dak/gemeten vanaf de voet (inclusief de antennedrager/mast). Opmaak Uitvoeren in lichte tot donkere grijstint. Helderheid aanpassen aan de omgeving; gelijke kleurtoon als het achtergrondmateriaal waardoor deze zo weinig mogelijk opvalt. Geen hoogglanzende materialen toepassen.
♦ ♦ ♦
♦ ♦
Maatvoering antenne aan de gevel conform Bor. Bij vrije plaatsing tot max de hoogte van het hoofdgebouw. Hh = handhaven/herstel en restauratie, Re = respecteren en interpreteren, Iv = Incidenteel veranderbaar
55
56
MONUMENTEN EN BESCHERMDE STADS- EN DORPSGEZICHTEN 5.1 Aanvulling Wabo De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) heeft per 1 januari 2012 ook tot gevolg dat er voor Monumenten en Beschermde stads- en dorpsgezichten een verruiming van de vergunningvrije mogelijkheden ontstaat. De spelregels zijn een behoorlijke nuancering ten opzichte van de algemene spelregels.
1. Onderhoud en inpandige wijzigingen Voor gewoon onderhoud aan rijksmonumenten en voor een aantal wijzigingen aan rijksmonumenten is geen vergunning meer nodig. Nu kan er discussie ontstaan over ‘gewoon onderhoud’. Het besluit omgevingsrecht (Bor) zegt daarover: ‘met gewoon onderhoud worden werkzaamheden bedoeld die erop gericht zijn om te behouden wat er is’. Het onderhoud moet dan ook gericht zijn op werkzaamheden die op dezelfde wijze worden uitgevoerd. Zo is het overschilderen in dezelfde kleur vergunningvrij maar zal het wijzigen van kleuren niet als vergunningvrij worden aangemerkt. Ook mag het opstoppen van rieten daken vergunningvrij worden gedaan maar is het weer niet de bedoeling om vergunningvrij de hele rietkap te vervangen.
2. Vergunningvrij bouwen in, aan of bij een monument Voor zover het gaat om bouwactiviteiten in, aan of op onderdelen van een monument zonder monumentale waarde (maar wel deel uitmakend van het beschermd monument) dan gelden de algemene vergunningvrije regels voorzover het bouwwerkzaamheden betreft met uitzondering van het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Wel zal, voorzover de wijziging invloed heeft op het monument, een omgevingsvergunning voor wijziging van een monument nodig zijn. Als het gaat om bouwactiviteiten bij een monument worden de spelregels ook ruimer om vergunningvrij te bouwen. En ook hier geldt dat dit niet van toepassing is op bijbehorende bouwerken.
Voorbeeld Iin een recente aanbouw van het monument kan zonder vergunning een nieuwe badkamer gebouwd worden maar er mag niet zonder vergunning (voor wijziging van een monument) een uitbreiding aan het monument worden toegevoegd.
Met betrekking tot de wijzigingen aan rijksmonumenten geldt dat er zonder vergunning gewerkt kan worden aan inpandig onderdelen zonder monumentale waarde. In veel gevallen gaat het hierbij om recente toevoegingen. Zo kan een toegevoegd systeemplafond in een monument vergunningvrij worden verwijderd maar mogen bijvoorbeeld historische lambriseringen die achter plaatwerk te voorschijn komen, niet zo maar worden verwijderd.
57
3. Vergunningvrije activiteit: bouw en in rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten De algemene spelregels voor vergunningvrij bouwen zijn van toepassing op voorwaarde dat: a. b. c. d.
het inpandige veranderingen betreft of; dat zij plaatsvinden aan achtergevels of; achterdakvlakken die niet gekeerd zijn naar openbaar toegankelijk gebied of, het oprichten van bouwwerken alleen op het erf aan de achterkant van het hoofdgebouw, loodrecht op de achtergevel, als dit erf niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd.
NB Het oprichten van bouwwerken mag alleen op het erf aan de achterkant van het hoofdgebouw, loodrecht op de achtergevel, als dit erf niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd. Zodra het een monument betreft zijn de regels voor monumenten van toepassing (zoals onder 1 en 2 is beschreven).
Voorbeelden Een deur- of raamkozijn mag in de achtergevel gewijzigd worden zonder vergunning. In de voorgevel mag dat niet. Een schuur naast of voor het gebouw mag niet zonder vergunning. Wel kan dat als het loodrecht achter het gebouw is gesitueerd. Nu zal blijken dat dit in sommige situaties lastig te beoordelen is. Uit de voorbeelden wordt duidelijk dat het onderscheid vrij lastig kan liggen. Mocht u als initiatiefnemer twijfelen, neem dan contact op met de gemeente.
58
ALGEMENE WELSTANDSCRITERIA 6.1 Waarom algemene welstandscriteria? In bijzondere situaties, wanneer de gebiedsgerichte, de objectgerichte en de reclamecriteria ontoereikend zijn, kan het nodig zijn terug te grijpen op algemene uitgangspunten. De algemene welstandscriteria zijn gebaseerd op de notitie ‘Architectonische kwaliteit, een notitie over architectuurbeleid’ van prof. ir. Tj. Dijkstra, die hij in 1985 schreef als Rijksbouwmeester.
Er zijn daarnaast andere factoren die hun invloed kunnen hebben zoals de omgeving en de associatieve betekenis van de vorm in de sociaal-culturele context. Maar als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid en integriteit.
Relatie tussen bouww erk en omgeving Relatie tussen vorm, gebruik en constructie ‘Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft.’ Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht slechts is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk niet los worden gedacht van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmatige constructie te maken. Gebruik en constructie staan aan de wieg van iedere vorm. Daarmee is nog niet gezegd dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het gebruik of de constructie. Ook wanneer andere aspecten dan gebruik en constructie de vorm tijdens het ontwerpproces gaan domineren, mag worden verwacht dat de uiteindelijke verschijningsvorm een begrijpelijke relatie houdt met zijn oorsprong. Daarmee is tegelijk gezegd dat de verschijningsvorm meer is dan een rechtstreekse optelsom van gebruik en constructie.
‘Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.’ Bij het oprichten van een gebouw is sprake van het afzonderen en in bezit nemen van een deel van de algemene ruimte voor particulier gebruik. Gevels en volumes vormen zowel de externe begrenzing van de gebouwen als ook de wanden van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepalen. Het gebouw is een particulier object in een openbare context, het bestaansrecht van het gebouw ligt niet in het eigen functioneren alleen maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke omgeving. Ook van een gebouw dat contrasteert met zijn omgeving mag worden verwacht dat het zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent. Waar het om gaat is dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Over de wijze waarop dat bij voorkeur zou moeten gebeuren kunnen de gebiedsgerichte welstandscriteria duidelijkheid verschaffen.
59
Betekenissen van vormen in de sociaal-culturele context ‘Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit.‘ Voor vormgeving gelden in iedere cultuur bepaalde regels, net zoals een taal zijn eigen grammaticale regels heeft om zinnen en teksten te maken. Die regels zijn geen wetten en moeten ter discussie kunnen staan. Maar als ze worden verhaspeld of ongeïnspireerd gebruikt, wordt een tekst verwarrend of saai. Precies zo wordt een bouwwerk verwarrend of saai als de regels van de architectonische vormgeving niet bewust worden gehanteerd. Als vormen regelmatig in een bepaald verband zijn waargenomen krijgen zij een zelfstandige betekenis en roepen zij, los van gebruik en constructie, bepaalde associaties op. Pilasters in classicistische gevels verwijzen naar zuilenstructuren van tempels, transparante gevels van glas en metaal roepen associaties op met techniek en vooruitgang. In iedere bouwstijl wordt gebruik gemaakt van verwijzingen en associaties naar wat eerder of elders reeds aanwezig was of naar wat in de toekomst wordt verwacht. De kracht of de kwaliteit van een bouwwerk ligt echter vooral in de wijze waarop die verwijzingen en associaties worden verwerkt en geïnterpreteerd binnen het kader van de actuele culturele ontwikkelingen, zodat concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Zorgvuldig gebruik van verwijzingen en associaties betekent onder meer dat er een bouwwerk ontstaat dat integer is naar zijn tijd, doordat het op grond van zijn uiterlijk in de tijd worden geplaatst waarin het werd gebouwd of verbouwd. Bij restauraties is sprake van herstel van elementen uit het verleden, maar bij nieuw- of verbouw in de bestaande (monumentale) omgeving betekent dit dat duidelijk moet zijn wat authentiek is en wat nieuw is toegevoegd.
60
Een ontwerp kan worden geïnspireerd door een bepaalde tijdsperiode, maar dat is iets anders dan het imiteren van stijlen, vormen en detailleringen uit het verleden. Associatieve betekenissen zijn van groot belang om een omgeving te ‘begrijpen’ als beeld van de tijd waarin zij is ontstaan, als verhaal van de geschiedenis, als representant van een stijl. Daarom is het zo belangrijk om ook bij nieuwe bouwplannen zorgvuldig met stijlvormen om te gaan, zij vormen immers de geschiedenis van de toekomst.
Evenw icht tussen helderheid en complexiteit ‘Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat.’ Een belangrijke eis die aan een ontwerp voor een gebouw mag worden gesteld is dat er structuur wordt aangebracht in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw. Symmetrie, ritme, herkenbare maatreeksen en materialen maken het voor de gemiddelde waarnemer mogelijk de grote hoeveelheid visuele informatie die de gebouwde omgeving geeft, te reduceren tot een bevattelijk beeld. Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in simpelheid. Een bouwwerk moet de waarnemer blijven prikkelen en intrigeren en zijn geheimen niet direct prijsgeven. Er mag best een beheerst beroep op de creativiteit van de voorbijganger worden gedaan. Van oudsher worden daarom helderheid en complexiteit als complementaire begrippen ingebracht bij het ontwerpen van bouwwerken. Complexiteit in de architectonische compositie ontstaat vanuit de stedenbouwkundige eisen en het programma van eisen voor het bouwwerk. Bij een gebouwde omgeving met een hoge belevingswaarde zijn helderheid en complexiteit tegelijk aanwezig in evenwichtige en spanningsvolle relatie.
Schaal en maatverhoudingen
Materiaal, textuur, kleur en licht
‘Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.’
‘Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken.’
Ieder bouwwerk heeft een schaal die voortkomt uit de grootte of de betekenis van de betreffende bouwopgave. Grote bouwwerken kunnen uiteraard binnen hun eigen grenzen geleed zijn, maar worden onherkenbaar en ongeloofwaardig als ze er uitzien alsof ze bestaan uit een verzameling losstaande kleine bouwwerken. De maatverhoudingen van een bouwwerk zijn van groot belang voor de belevingswaarde ervan, maar vormen tegelijk één van de meest ongrijpbare aspecten bij het beoordelen van ontwerpen. De waarnemer ervaart bewust of onbewust de maatverhoudingen van een bouwwerk, maar waarom de maatverhoudingen van een bepaalde ruimte aangenamer, evenwichtiger of spannender zijn dan die van een andere, valt nauwelijks vast te stellen. Duidelijk is dat de kracht van een compositie groter is naarmate de maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie vertonen. Mits bewust toegepast kunnen ook spanning en contrast daarin hun werking hebben. De afmetingen en verhoudingen van gevelelementen vormen tezamen de compositie van het gevelvlak. Hellende daken vormen een belangrijk element in de totale compositie. Als toegevoegde elementen (zoals een dakkapel, een aanbouw of een zonnecollector) te dominant zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of de vlakverdeling, verstoren zij het beeld niet alleen van het object zelf maar ook van de omgeving waarin dat is geplaatst.
Door middel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele kracht: het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialen en kleuren is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is. Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend beeld groot. Als materialen en kleuren teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben maar slechts worden gekozen op grond van de decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan het afbreuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gebruik van materialen en kleuren geen ondersteuning geeft aan de architectonische vormgeving of wanneer het gebruik van materialen en kleuren een juiste interpretatie van de aard en de ontstaansperiode van het bouwwerk in de weg staat.
61
WELSTANDSCRITERIA BIJ GROTERE (HER)ONTWIKKELINGSPROJECTEN 7.1 Toelichting De welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijke welstandscriteria kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt.
7.2 Procedure Bij het ontbreken of niet toereikend zijn van een stedenbouwkundig plan zullen eerst de nieuwe ruimtelijke randvoorwaarden moeten geformuleerd waarin het (her)ontwikkelingsproject zich zal voegen. Zodra zo’n (her)ontwikkelingsproject aan de orde is, zal de gemeenteraad ook de welstandscriteria daarvoor vast moeten stellen, als aanvulling op de welstandsnota.
De concept-welstandscriteria dienen samen met de stedenbouwkundige randvoorwaarden te worden vastgesteld. Voor dergelijke aanvullingen op de welstandsnota geldt dat de inspraak wordt gekoppeld aan de reguliere inspraakregeling bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding. Ondertussen kunnen de bouwplannen verder worden uitgewerkt. Na indiening van de definitieve plannen kan de toetsing aan de alsdan vastgestelde welstandskaders plaatsvinden.
Het opstellen van deze welstandscriteria is een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De concept-welstandscriteria vormen een leidraad bij een eerste planvorming en planbeoordeling (bijvoorbeeld voor een principeplan). De criteria worden opgesteld door de gemeente en/of de stedenbouwkundige. Eventueel in combinatie met de initiatiefnemer.
63
EXCESSENREGELING 8.1 Wat is de excessenregeling? De gemeente Menameradiel geeft met deze welstandsnota regels voor het welstandstoezicht en zal zich ook inspannen voor de naleving daarvan. Met andere woorden: het heeft de aandacht van de gemeente Menameradiel om illegale bouwwerken of gebruik dat strijdig is met het bestemmingsplan op te sporen en daartegen op te treden. Volgens artikel 19 Ww kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ aanschrijven om die strijdigheid op te heffen. Volgens datzelfde wetsartikel moeten de criteria hiervoor in de welstandsnota zijn opgenomen. De ‘excessenregeling’ is niet bedoeld om de plaatsing van het bouwwerk tegen te gaan. De excessenregeling luidt: Het uiterlijk van een bouwwerk of standplaats is al dan niet in ernstige mate in strijd met redelijke eisen van welstand – beoordeeld naar de criteria, conform art. 12 van de Woningwet en verwoord in de door de gemeenteraad vastgestelde Welstandsnota, indien Burgemeester en Wethouders daartoe op basis van een gemotiveerd welstandsadvies besluiten. Als voor een vergunningplichtig bouwwerk geen omgevingsvergunning is aangevraagd, dan wel het bouwwerk na realisering afwijkt van de tekeningen waarop de omgevingsvergunning is afgegeven, krijgt de eigenaar de gelegenheid om (alsnog of opnieuw) een vergunning aan te vragen voor het gerealiseerde bouwwerk.
Conform artikel 13 a van de woningwet kunnen burgemeester en wethouders degene die als eigenaar van een bouwwerk of standplaats dan wel uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen daaraan, verplichten tot het binnen een door hen te bepalen termijn treffen van zodanige door hen daarbij aan te geven voorzieningen, dat nadien wordt voldaan aan artikel 12 van de Woningwet ( eerste lid).
8.2 Wat zijn excessen? De gemeente Menameradiel hanteert bij het toepassen van de excessenregeling het criterium dat er sprake moet zijn van een buitensporigheid in het uiterlijk, die ook voor niet-deskundigen evident is en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Vaak heeft dit betrekking op: -
het visueel of fysiek afsluiten van een bouwwerk voor zijn omgeving; het plaatsen van niet-passende bijgebouwen, zoals romney-loodsen het ontkennen of vernietigen van architectonische bijzonderheden bij aanpassing van een bouwwerk; armoedig materiaalgebruik; toepassing van felle of contrasterende kleuren; toepassing van opvallende texturen; te opdringerige reclames; een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is (zie daarvoor de gebiedsgerichte welstandscriteria).
Als één (of meerdere) van bovenstaande aspecten aan de orde is ontstaat ernstige strijd met redelijke eisen van welstand.
65
Vergunningvrije bouwwerken De bovenstaande aspectsen gelden ook voor bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd. Deze moeten namelijk wel voldoen aan minimale welstandseisen. Voor vergunningvrije bouwwerken geldt dat deze in elk geval niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand wanneer deze voldoen aan de criteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen (hoofdstuk 2).
Achterstallig onderhoud In het kader van de aanpak van bijvoorbeeld vervallen panden gaat het niet om een actief handelen, maar om een nalaten. Het pand wordt niet onderhouden/verwaarloosd. Ook hierdoor kan afbreuk worden gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Er is sprake van ernstige strijd met redelijke eisen van welstand bij bestaande bouwwerken, wanneer er sprake is van: -
-
gedeeltelijke afbraak, instorting of verwaarlozing van een gebouw of bouwwerk; een bouwwerk dat aan de buitenzijde geheel of gedeeltelijk in ernstige mate is beschadigd (bijvoorbeeld kapotte ruiten, ontbrekende dakpannen, scheurvorming in muren, rotte kozijnen en dakgoten en ontbrekende dakgoten); de detaillering van gevels in ernstige mate wordt verstoord door (onderdelen van) installaties of andere toevoegingen; verflagen die zijn afgebladderd.
Vernieuwd werk moet zijn afgestemd op het origineel. Dakpannen, voegwerk en kleuren van schilderwerk mogen niet sterk afwijkend zijn van die in de rest van de omgeving.
66
B I J L AG E 1 W E LS T AN D S BE LE I DS K AAR T
67
B I J L AG E 2 B E G RI P P E N LI J S T
81
Aan- en uitbouw
Achterkant
Afdak
Asymmetrische kap
Borstwering
Lage dichte muur tot borsthoogte.
Boeibord
Opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal.
Boerderij
Gebouw of gebouwen op een erf met een (oorspronkelijk) agrarische functie en het daarbij horende woonhuis waaronder de stolp, kop-hals-romp en andere typen.
Dak dat is aangebracht tegen een muur of gebouw om tegen neerslag te beschermen.
Bouwblok
Een aan alle zijden door straten en wegen begrensde groep gebouwen.
Zadeldak waarbij het dakvlak aan 1 zijde doorloopt tot aan de gevel van de daaronder gelegen bouwlaag.
Bouwlaag
Verdieping van een gebouw.
Bovenbouw
Het bovendeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de schuine kap van een huis met de daarbij behorende kopgevels
Bungalow
Meestaal vrijstaand woning waarvan alle vertrekken op de begane grond zijn gesitueerd.
Een onderdeel van een hoofdgebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm. De achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde niet direct grenst aan de weg of openbaar groen.
Band
Horizontale versiering in de gevel in afwijkend materiaal, meestal natuursteen of baksteen.
Bedrijfsbebouwing
Gebouwen ten behoeve van bedrijven zoals hallen, werkplaatsen en loodsen; hebben meestal een utilitair karakter.
Beschot
Afwerking van een wand met planken, schroten of rabatdelen.
Carport
Afdak om de auto onder te stallen, meestal bij een woning.
Bestrating
Verharding in de vorm van straatstenen of tegels
Dak
Afdekking van een gebouw, vlak of hellend dak, waarop dakbedekking is aangebracht.
Bijgebouw
Een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
Dakhelling
De hoek van het dak.
Blinde muur of gevel
82
Gevel of muur zonder raam, deur of andere opening.
Dakkapel
Dakopbouw
Een dakkapel is een ondergeschikte uitbouw in een hellend dakvlak, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten. Een dakkapel bestaat uit een verticaal raamkozijn, al of niet voorzien van beweegbare delen, twee driehoekvormige zijwanden (wangen genoemd) en een afdekking. Een dakkapel grenst in principe aan alle zijden aan het hellend dakvlak. Een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok van het dak, of het verhogen van de goot, die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert.
Erker
Kleine toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een gebouw, meestal uitgevoerd in metselwerk, hout en/of glas.
Flat
Groot gebouw met meerdere verdiepingen.
Galerij
Gang aan de buitenkant van een (flat)gebouw die toegang verschaft tot de afzonderlijke woningen.
Geleding
Verticale, horizontale of figuratieve indeling van de gevel door middel van gevelopeningen, metselwerk, inspringingen of andere gevelkenmerken en detailleringen.
Dakraam
Raam in een hellend dak.
Detail
Ontmoeting van verschillende bouwdelen zoals gevel en dak of gevel en raam.
Gepotdekseld
Gedeeltelijk over elkaar gespijkerde planken om inwatering tegen te gaan.
Drager en invulling
De drager is de constructie van een gebouw, waaraan de invulling is toegevoegd om te beschermen tegen weer en wind (heeft vooral betrekking op gebouwen uit de jaren vijftig en zestig, waarbij het verschil tussen drager en invulling werd gebruikt om de woning in een groot gebouw of rij huizen te onderscheiden).
Gevel
Buitenmuur van een gebouw (afhankelijk van de plaats de voor-, zij- of achtergevel).
Gootklos
In de muur bevestigd stuk balk ter ondersteuning van een goot.
Hoofdgebouw
Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Individueel gebouw
Zelfstandig, op zichzelf staand gebouw.
Industriebebouwing
Gebouwen met een industriële bestemming.
Ensemble
Architectonisch en stedebouwkundig compositorisch geheel van meerdere panden.
Erf
Onbebouwd stuk grond behorende bij een boerderij of huis.
83
Kavel
Grondstuk, kadastrale eenheid.
Kern
Centrum van een dorp of stad.
Klossen
Mansardedak
Dakvorm waarbij het onderste deel van het dak steiler is dan het bovenste deel waardoor een geknikte vorm ontstaat.
Uit de muur stekende houten of gemetselde blokjes ter ondersteuning van uitstekende onderdelen van een gebouw zoals dakgoten.
Massa
Volume van een gebouw of bouwdeel.
Metselverband
Het zichtbare patroon van metselwerk.
Middenstijl
Verticaal deel in het midden van een deur- of raamkozijn.
Laag
In het algemeen gebruikt om de smalle kant van een rechthoekige vorm aan te duiden, bijvoorbeeld bij een gebouw. Zie bouwlaag.
Nok
Horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van het dak.
Lak
Afwerklaag van schilderwerk. Onderbouw
Latei Lessenaarsdak
Draagbalk boven gevelopening. Dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak.
Het onderdeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de begane grond van een huis met een zadeldak.
Lichtkoepel
Raamconstructie in een plat dak, in de vorm van een koepel.
Ondergeschikt
Voert niet de boventoon.
Ontsluiting
De toegang tot een gebied, terrein of een gebouw.
Lijst
Een meestal versierde en geprofileerde rand als bekroning van de bovenzijde van een gevel.
Oriëntatie
De richting van een gebouw.
Lint
Weg met daarlangs bebouwing.
Overstek
Bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel.
Luifel
Een plat uitgebouwd afdak, vaak boven een deur. Paneel
Rechthoekig vlak, geplaatst in een omlijsting.
Maaiveld
Bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft, de grens tussen grond en lucht.
Plaatmateriaal
Bouwmateriaal dat in plaatvorm geleverd wordt, zoals hout (triplex en multiplex), kunststof (onder andere trespa) of staal (vlak of met profiel).
Kop
84
Voorkant
De voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde direct grenst aan de weg of openbaar groen.
Vernieuwing van een gebouw.
Windveer
Plank aan weerskanten van een pannendak, bevestigd langs de buitenste rij pannen.
Huis als onderdeel van een reeks aaneengebouwd, gelijkende woningen.
Zadeldak
Dak met twee tegenoverliggende dakvlakken die bij de nok samenkomen.
Zijgevellijn
Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk.
Zijkant
De zijgevel, het zij-erf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw.
Plint
Een duidelijk te onderscheiden horizontale lijn aan de onderzijde van een gebouw.
Portiek
Gemeenschappelijke trappenhuis.
Renovatie Rijtjeshuis
Rollaag Rooilijn
Horizontale rij stenen boven een gevelopening of aan de bovenzijde van een gemetselde wand lijn die de grens aangeeft waarlangs maximaal gebouwd mag worden.
Schilddak
Dak met vier hellende vlakken waarvan twee grote en twee kleine vlakken.
Schuur
Bijgebouw ten behoeve van opslag.
Situering
Plaats van het bouwwerk in zijn omgeving.
Stolp
Boerderijtype met wonen, werken en stallen onder één groot dak.
Textuur
De voelbare structuur van een materiaal (bij metselwerk dus de oneffenheden van de steen en het voegwerk).
Voorgevellijn
Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een bouwwerk.
85
C O LO FO N Opdrachtgever Gemeente Menameradiel Contactpersoon K. J. Eisenga Projectleiding BügelHajema Adviseurs Johan Kruiger Rapport BügelHajema Adviseurs Wout Douwsma Fotografie BügelHajema Adviseurs Projectnummer 148.00.01.15.03.00 BügelHajema Adviseurs bv Bureau voor Ruimtelijke Ordening en Milieu BNSP Balthasar Bekkerwei 76 8914 BE Leeuwarden T 058 215 25 15 F 058 215 91 98 E
[email protected] W www.bugelhajema.nl Vestigingen te Assen, Leeuwarden en Amersfoort
87
88
90