LEEN DEN BESTEN
Informatie- en communicatietechnologie Cyberspace Een grote rol in de techno-economische orde speelt de digitale informatie- en communicatietechnologie (ICT). Meer dan enige andere technologie bepaalt ze onze tijd. Ze heeft tijd en ruimte opgeheven in een tijdsloze ‘ruimte van stromingen’, waarin de mens als subject zijn eigen wereld volledig heeft gefunctionaliseerd. Anders gezegd: ze heeft naast de fysieke werkelijkheid een andere werkelijkheid geschapen: cyberspace – ‘een wereldwijde, niet fysieke ruimte, waarin – onafhankelijk van tijd, afstand en locatie – transacties plaats vinden tussen mensen onderling, tussen computers onderling en tussen mensen en computers’. De cybernetische ruimte is samengesteld uit: (a) digitale computers; (b) communicatienetwerken die telefoon, fax en computer met elkaar verbinden met behulp van digitale elektronica; (c) door digitale elektronica gestuurde transportsystemen zoals auto’s, treinen, vliegtuigen, liften; (d), door digitale elektronica gestuurde controlesystemen, toegepast in bijvoorbeeld chemische processen, de medische sector en de elektriciteitsvoorziening; (e) door digitale elektronica gestuurde gebruiksvoorwerpen zoals horloges, magnetronovens, koelkasten, rookmelders, verkeerslichten, pacemakers, scanners in kassa’s, kopieermachines, camera’s, videorecorders en (f) door digitale elektronica gestuurde robots. Als we surfen op internet, communiceren via e-mail of de SMS (Short Message System)-technologie, maken we gebruik van de virtuele ruimte. ‘De cybernetische ruimte biedt ongekende mogelijkheden om te experimenteren en virtueel te flaneren, om andere werkelijkheden te ontsluiten, veranderingen voorstelbaar en zelfs ervaarbaar te maken. De nieuwe technologieën kunnen bewust worden toegepast om jezelf te beïnvloeden, je “interactief” te oefenen, je te vormen en te transformeren. Met de mogelijkheden tot vormgeving van een materiaal dat door zijn immaterialiteit gemakkelijker en op groter schaal kan worden bewerkt dan bij traditionele bewerkingsprocessen, opent zich een nieuwe ruimte van creativiteit; tegelijk is dit uitwendige werk ook hier een werk aan zichzelf, volgens het oude “fabricando fabricamur”. Als we iets scheppen, scheppen we onszelf.’ De cybernetische ruimte is een nieuwe ervaringsdimensie aan gene zijde van de geografische ruimte en de historische tijd. Ze roept enerzijds angst voor de verdwijning van de ‘echte’ ruimte op en anderzijds een welhaast religieuze fascinatie voor de mogelijkheden die deze virtuele ruimte biedt. De aura van heiligheid die haar omgeeft, trekt zowel hen aan die op zoek zijn naar het heilvolle als hen die worden geobsedeerd door het demonische. Ontwikkelingen Ontwikkelingen volgen elkaar zeer snel op. Vanaf het eind van de jaren zeventig in de twintigste eeuw bereikten microcomputers de consumentenmarkt. Omstreeks 1991 werd het internet gecommercialiseerd en geschikt gemaakt voor de consument. Een paar jaar later werd het World Wide Web gestart, even daarna deed de mobile telefoon zijn intrede en vanaf 2000 werd SMS zeer populair, vooral bij jongeren. Niet lang daarna volgde de invoering van rfid-chips1, kwamen Smart Personal Objects2 op de markt, deden nieuwe internettoepassingen als webradio, digitale televisie, bloggers3 en internettelefonie hun intrede, groeide het aantal websites spectaculair, boden internetspelen als Second Life, The Sims Online en Habbo Hotel aan miljoenen wereldburgers een virtueel leven, ontstond rond internetspelen als World of Warcraft, Runescape, Everquest, Lineage en City of Heroes een hele speleconomie waarin gehandeld wordt in spelattributen, werd msn het 1
communicatiemiddel van de jeugd, en trok Web.2.04 zijn miljoenen. ‘Omdat er steeds meer objecten met digitale voorzieningen komen, die daardoor een eigen “intelligentie” krijgen en met elkaar kunnen communiceren, ontstaat er een permanente virtuele ruimte. Door deze digitalisering verliezen tijd en ruimte hun absolute karakter: informatie kan buiten kantooruren worden opgevraagd en bewakers kunnen gevangenen ook buiten de fysieke structuur van een gevangenis bespioneren zonder zelf gezien te worden.’ Kansen en mogelijkheden De meedogenloos praktische efficiënte ICT biedt een ongekend aantal kansen en mogelijkheden. Wereldwijd kunnen we op elk gewenst moment over grote hoeveelheden informatie in tekst, beeld en geluid beschikken (via CD-ROM, on line database), en ook over steeds meer van het bewaard gebleven culturele erfgoed (archivalia, kunsthistorisch bezit, foto’s, boeken, kranten, tijdschriften, grammofoonplaten, affiches, reclamemateriaal, enzovoort). Gegevens afkomstig uit verschillende werelddelen kunnen we in enkele seconden vergelijken, combineren en via het wereldwijde netwerk van communicatielijnen naar ons eigen adres toehalen. De mogelijkheden van kennen en berekenen nemen met de dag toe. Cyberspace is een compacte weergave van de dagelijkse realiteit met winkels, kantoren, cafés, theaters, bibliotheken, maatschappelijke en religieuze groeperingen. In cyberspace is geen sprake van dag of nacht, zomer of winter. Er heerst een ultieme 24-uurs economie: op elk gewenst moment kunnen we bankieren, boeken kopen of verkopen, een reis reserveren, enzovoort. Grenzen van ruimte en tijd lijken te ontbreken. De ICT opent voor haar gebruikers het perspectief van participant in contact en communicatie. Individuen, groepen, instellingen en bedrijven kunnen met elkaar communiceren; ze kunnen deelnemen aan virtuele vergaderingen, overlegstructuren, debatten en spreekuren; en ze kunnen opereren buiten de formele kaders van de democratie, hun mening kenbaar maken aan wie we willen en deze laten registreren. Obstakels die de dialecten bedreigen, verdwijnen; overal ter wereld kan men toegang krijgen tot tekst, beeld en klank in zijn moedertaal en kan men – los van het grondgebied – converseren met de leden van zijn taalkundige gemeenschap. Politici, journalisten en opinieleiders en belangstellenden kunnen overal ter wereld gelijktijdig dezelfde kranten lezen. Sociale bewegingen en politieke stromingen kunnen zich met behulp van internet organiseren en hun acties coördineren. In toenemende mate is cyberspace de ruimte waar mensen samen komen om kennis met elkaar te delen of informatie uit te wisselen. Om economische redenen wordt het Engels meer en meer de universele taal voor het opslaan van deze kennis en informatie. Iedereen kan via geëigende bewerkingen informatie in kennis omzetten en daarmee een zekere macht verwerven. Spreiding van macht wordt gemakkelijker. Tegelijk wordt ook een concentratie van macht mogelijk. In het agrarische tijdperk hadden de kerk en de grootgrondbezitters veel macht, in het industriële tijdperk de natiestaat, in het dienstverlenende tijdperk de grote bedrijven, nu krijgt wie kennis van en over anderen weet te mobiliseren meer en meer macht. Om macht te behouden of te verkrijgen treden overheden, bedrijven en instellingen steeds vaker op als producent van informatie. Ze maken daarbij soms gebruik van massapropaganda en grote meetings. Dikwijls vullen ze deze aan door gerichte acties waarbij iedereen boodschappen ontvangt die bij zijn profiel passen: een profiel dat uit de gecentraliseerde verwerking van de beschikbare informatie naar voren treedt. Consumenten van informatie staan niet machteloos. Integendeel. Ze kunnen de kenmerken, de kwaliteit en de prijzen van diverse producten en diensten vergelijken, de ervaringen van anderen erover lezen en zo op meer rationele basis beslissen tot aankoop of gebruikmaking van een dienst. Hun ontevredenheid, onrust of andere gevoelens over producten en diensten kunnen ze aan een wereldwijd publiek kenbaar maken en op die manier druk uitoefenen op overheden, bedrijven en instellingen. Met minimale hulpbronnen, vrijwel zonder bureaucratie en met minimale hiërarchie kunnen ze gecoördineerde nationale en internationale acties opzetten en overheidsinstellingen, bedrijven, niet-gouvernementele organisaties en liefdadigheidsinstellingen nieuwe vormen van publieke verantwoording afdwingen. Kleinschalige initiatieven en projecten kunnen via internet een enorme actieradius en een ongekende participatiegraad krijgen en geruisloos heuse revoluties bewerken. Door de ICT kunnen we (en moeten we vaak ook) nog sneller leven en handelen dan we al 2
doen: via mobiele telefoon, fax en e-mail kunnen we op elk moment dat we dat willen contact met elkaar leggen en informatie uitwisselen en dus bijvoorbeeld de besluitvorming in management en beleid aanzienlijk opstuwen. Ook kunnen we door gebruik te maken van geavanceerde computerprogramma’s sneller complexe situaties overzien, beter diensten verlenen en gemakkelijker inspelen op variabele omstandigheden. De permanente bereikbaarheid, het ideaal van de communicatiegemeenschap, geldt als vooruitgang. De ICT is zeer omvangrijk. Dit komt tot uiting als we haar vergelijken met andere technologieën. Het gebruik van de ICT kan menselijke arbeid vervangen, verminderen of structureren. Het kan ook informatie verschaffen, processen veranderen in termen van volgorde en doorloop, toestanden volgen van objecten en processen, analyses van informatie en besluitvorming verbeteren, afstanden overbruggen, deelprocessen coördineren en integreren, kennis en ervaring vastleggen en verspreiden en het kan partijen rechtstreeks met elkaar in contact brengen. Deze ‘impacts’ zijn niet de logische, noodzakelijke gevolgen van de ICT, maar de uitwerkingen van wat wij volgens al dan niet expliciete beginselen met die technologie doen. De ICT is de dominerende factor in alle soorten productie. Of je nu een gebouw wilt ontwerpen, een misdaad onderzoeken, een hartoperatie uitvoeren of een administratie voeren, iedereen is steeds meer afhankelijk van computertechnologie. Gevolgen van steeds intensievere gebruik van de ICT Het wereldwijde en steeds intensievere gebruik van de ICT heeft grote gevolgen, die de nationale overheid, de samenleving en het individu voor nieuwe opgaven plaatsen. Een aantal ervan is nu al te zien. 1. Eerdere technologische revoluties hadden te maken met transformatie van energie of materialen. De revolutie die bewerkstelligd is door de ICT heeft te maken met het teniet doen van tijd en afstand.5 De ICT reduceert ruimte tot iets ijls en vaags en comprimeert de tijd die vereist is voor het vervullen van wensen. Ze is dus van invloed op de structuur van de samenleving. Veel meer dan door de industriële revolutie het geval was, veranderen door de ICT organisatiestructuren, sociale interactie, machtsverhoudingen, omgangsvormen, levenshouding en tijdsbeleving. Organisaties zijn veelal niet langer meer gebonden aan een geografische plaats, maar worden flexibele netwerken die zich steeds minder aantrekken van nationale grenzen en wetten. Verkopen van goederen en diensten is voor iedereen toegankelijk. Teams van werknemers werken vanuit verschillende locaties samen via groupware of videoconferencing. Machtsuitoefening wordt in toenemende mate identiek aan de controle van de economische, politieke en militaire informatiestromen. Een nieuw kapitalisme ontstaat dat geen hiërarchie kent, gebaseerd is op innovatievermogen, concurrentie en flexibiliteit en dat een einde maakt aan het sociale contract tussen de georganiseerde arbeid, het industriële kapitaal en de verzorgingsstaat. Kennis en creativiteit worden in toenemende mate de belangrijkste productiefactor, belangrijker dan kapitaal, arbeid en grondstoffen. Informatie is de primaire grondstof waarmee wordt gewerkt. Het over de meest adequate informatie beschikken en er het meest adequaat op reageren wordt steeds belangrijker. 2. De ICT schept ruimte voor nieuwe uitingsvormen en nieuwe vormen van kunstgenoegens, vermaak en kennisoverdracht. Hierdoor wordt de morele en artistieke dominantie van de hoge cultuur afgebroken en worden de culturele hoogtelijnen opnieuw en anders getrokken in een complexer en wisselvalliger patroon. De ICT schept ook ruimte voor nieuwe vormen van onderling contact: weblogs en chatsites, internetforums en websites met eigen gemaakte filmpjes die door 3
andere bezoekers worden geplukt en bewerkt. De contacten worden steeds frequenter: er is nog nooit zoveel gecorrespondeerd als nu met e-mail, nog nooit is er zoveel onderling gepraat als met de webcam, het mobieltje en de internettelefoon. Nieuwe vormen van communicatie krijgen een steeds belangrijker plaats. In nieuwsgroepen en chatrooms ontmoeten lotgenoten en gelijkgestemden elkaar en wisselen ervaringen uit. Zo ontstaan er virtuele gemeenschappen en zelfhulpnetwerken op grote en kleine schaal rond een gemeenschappelijke belangstelling of een collectieve hulpvraag. Tot een virtuele gemeenschappen treedt men uit vrije wil toe. Dat maakt die keuzegemeenschappen homogener maar ook meer geïsoleerd. Een ‘echte gemeenschap’ met anderen ontstaat niet, omdat loyaliteit niet kan worden afgedwongen. Als je je eenzaam of depressief voelt, kun je wel op elk gewenst moment online gaan om met lotgenoten te praten, maar die lotgenoten blijven veelal anoniem en ‘één klik op de muis en de eens zo solidaire gespreksdeelnemer is verdwenen.’ Bovendien kan elektronisch contact op grote afstand niet het gevoel van veiligheid en welbevinden bewerkstelligen dat inherent is aan rechtstreeks persoonlijk contact. En tenslotte: het contact via internet is eenzijdig. Als er geen videocamera is aangesloten, is er geen visueel contact, maar slechts communicatie via tekst en eventueel geluid. In deze communicatie kan ieder die dat wil anoniem blijven of een andere gedaante aannemen. De technologie van internet zou wel eens de fysieke deelname aan de gemeenschap nog verder kunnen reduceren en een samenleving kunnen creëren waarin mensen meer en meer vreemden voor elkaar worden. Nu al heeft de wereld de trekken van een megastad die gekenmerkt wordt door anonimiteit en desintegratie: een stad waar iedereen met iedereen communiceert en waar niemand echt met iemand anders praat. Het gebruik van de ICT leidt niet alleen tot interactiever communiceren met anderen maar ook tot nieuwe vormen en logica voor collectieve (transnationale) actie: veel groepen en individuen die iets met elkaar willen ondernemen, doen dit al buiten de gevestigde patronen om; ze presenteren zich autonoom bij bijna de hele wereldbevolking; ze brengen netwerken (knooppunten waar mensen die hetzelfde beogen bij elkaar komen) tot stand dat vanwege hun inherente flexibiliteit sneller en effectiever kunnen opereren dan op traditionele leest geschoeide organisaties. Groepen en individuen kunnen de ICT gebruiken om te manipuleren, insinueren, intimideren, propaganda te maken, agitatie op te wekken, op te roepen tot burgerlijke ongehoorzaamheid of mensen te mobiliseren voor een politieke of religieuze actie of stroming, voor een sociaal doel en voor oorlog of vrede. Ze kunnen – zeker waar ze zich verenigen tot een elektronische massa - zelfs de uitkomsten van onderhandelingen van bijvoorbeeld internationale instellingen of regeringsdelegaties effectief beïnvloeden of schokgolven veroorzaken in de internationale economie en op de beurs waar geen overheid of bedrijf tegenop kan. De ICT opent weliswaar onbegrensd lijkende communicatiemogelijkheden, maar verandert tegelijkertijd communicatie van karakter: het wordt telecommunicatie, communicatie op afstand. Veel gebruikers van e-mail denken nauwelijks na over de inhoud van hun correspondentie en de mogelijke gevolgen ervan: ze versturen in een flits hun bericht zonder enige kritische afstand tot het geschrevene te hebben genomen. De ICT wil taal hanteren louter als een efficiënt instrument voor de uitwisseling van eenduidige informatie. Hierdoor dreigt ze te verschralen tot een mededelingentaal. 3. De ICT biedt ongekende mogelijkheden tot informatie. De informatie op het web is niet geordend en wordt niet gecensureerd. Ze is slechts opgestapeld. De stapel wordt steeds groter en chaotischer. Onderwerpen zijn met elkaar verbonden volgens uiteenlopende, vaak moeilijk te doorgronden principes. Veel informatie heeft een pseudokarakter, omdat ze zowel naar strekking als naar adres ongericht is en niet voorziet in vragen die bij de ontvanger leven. Veel informatie is gekleurd. Het informatiemedium internet heeft met de vraag hoe een juiste mededeling van een 4
niet juiste onderscheiden kan worden niets uitstaande: het is geen waarheidsmedium. Het is een leeg medium dat met van alles gevuld kan worden: met pornografie, haatdragende betogen, aansporingen om de wet te overtreden, reclames, wetenschappelijke artikelen, onverantwoorde voorstellingen van bedrijven en producten, culturele informatie, enzovoort. Een simpele manier om de waarheid van leugens te onderscheiden is er niet. Veel elektronische informatie is kwetsbaar voor manipulatie, diefstal en gebruik zonder toestemming. Bovendien is ze uiterst vluchtig van aard: voortdurend worden internetbestanden aangemaakt, gewijzigd, verplaatst of weer van het net gehaald; alles is erop gericht om snel te kunnen inspringen op de actuele stand van zaken. De ICT confronteert ons met een continue, duizelingwekkende en vermoeiende stroom van informatie, die even rijk is aan mogelijkheden als arm aan interne samenhang. De presentatie ervan is korter en sneller dan voorheen. De informatie is onmiddellijk toegankelijk en beschikbaar. We krijgen al snel te maken met overinformatie.6 Dit dreigt te leiden tot desinformatie, desoriëntatie en apathie. Primaire informatie, achtergrondinformatie, gespecialiseerde informatie en vooral veel niet relevante informatie trekken aan ons voorbij. In veel gevallen hebben we geen referentiekader waarin de feitenstroom enige bedding kan krijgen. We blijven daarom verstoken van de ordening die de overgang van informatie naar kennis kenmerkt. Ook ontbreekt nog wel eens de betrokkenheid op de inhoud van de informatie waardoor deze geen kan wortel schieten. ‘Het louter “beschikken over” of “toegang hebben tot” casu quo “hebben van” informatie zonder betrokkenheid bij het verwerven en/of verwerken ervan levert geen inzicht op.’ De neiging bestaat om als middel tegen onwetendheid steeds meer informatie te scheppen. Hoe waardevol deze informatie ook kan zijn, door alsmaar ongekende nieuwe hoeveelheden gegevens te genereren in plaats van de voorhanden kennis te bewaren en benutten, kan het langzame proces waardoor informatie rijpt tot kennis en inzicht verstoord raken. In een situatie van teveel aan informatie heeft niet het zoveel mogelijk informatie verzamelen prioriteit, maar het filteren van informatie. Steeds belangrijker wordt de vaardigheid zich te beschermen tegen de informatie die je niet wilt en het uitbuiten van de overgebleven informatie. Als je niet in staat bent om de informatie die je niet nodig hebt weg te filteren, verdrink je erin. Omdat alles op het internet beschikbaar is en er geen vaste, met anderen gedeelde routines bestaan om onderscheid te maken tussen gewenste en ongewenste informatie, ben je gedwongen je eigen routes te ontwikkelen en je eigen persoonlijke stukjes wereld te scheppen. Voor de aanbieder van informatie is de aandacht van anderen het meest schaarse goed, voor de ontvanger van informatie is dat tijd om het aangebodene te lezen en te verwerken. In het bijzonder het laatste, het verwerken van informatie, houdt geen gelijke tred met het verwerven ervan. Er is een gebrek aan rust om over de ingewonnen informatie na te denken, aan deugdelijke wegwijzers en aan kennis die relevant is voor de oplossing van belangrijke problemen. De veranderde structuur van het aanbod, de externe beschikbaarheid en de stortvloed van informatie leiden – zoals aangegeven - niet alleen tot overinformatie maar ook tot een andere waarnemingsstijl (een waarnemingstijl die gekenmerkt wordt door het snel signaleren van saillante kenmerken), abstracte coderingssystemen, een denkproces dat in de richting van een exact-formeel vragen en antwoorden gaat, een lossere integratie van de verworven informatie en een toename van concentratieproblemen. 4. De ICT maakt van de wereld steeds meer een dorp.7 In dit dorp keert ook de sociale controle terug en is voor privacy steeds minder plaats. De tijd van big brother is watching you is aangebroken. De digitale sporen die we overal via de mobiele telefoon, de verkeersnavigator in de auto en internet achterlaten, worden benut door overheidsinstanties. Het (mobile) telefoon- en e-mailverkeer van alle ingezetenen van de Europese Unie wordt sinds 2008 minimaal een half jaar bewaard. Via videocamera’s in openbare ruimten, verkeersbewakingssystemen, geldautomaten, telefoonbedrijven, creditcardfirma’s, scanners in de supermarkt, 5
de ov-chipkaart, enzovoort wordt ons handelen geregistreerd. Zaken uit onze persoonlijke levenssfeer (inkomen, bestedingen, verplaatsingen, interesses, gezondheid) staan vermeld in honderden bestanden; we weten veelal niet in welke8 en evenmin waarvoor de gegevens worden gebruikt en wat daarbij de criteria zijn. De bestanden worden gekoppeld waarbij uiteenlopende gegevens worden gecombineerd om nieuwe gegevens voort te brengen; een bloeiende industrie (datamijnbouw genoemd) leeft van het kruisen van lijsten tot verfijnde profielen van allerlei doelgroepen om daarmee publieke belangen (zoals fraudebestrijding) en particuliere belangen (betere afstemming van de handel op de markt) te dienen. Een voorbeeld van registratie van persoonlijke gegevens: eigenaren van internetsites verzamelen met toestemming van de internetgebruiker of ongevraagd persoonsgebonden informatie. Het laatste gebeurt via cookies. Dit zijn kleine files die op de harde schijf van de netgebruiker worden geschreven, telkens wanneer hij de website bezoekt. ‘Hiermee kunnen eigenaren van sites erachter komen wat de persoonlijke smaak en voorkeur van de gebruiker is. De informatie op “cookies” kan weer verbonden worden met andere gegevens over de gebruiker, zoals e-mail adres, wachtwoorden en creditcardnummers.’ Een ander voorbeeld. Bij aankopen registreert een elektronisch oog via het airmilespasje hoeveel de klant uitgeeft, bij welke winkel en hoeveel punten dit oplevert. De gegevens worden niet op het pasje zelf opgeslagen, maar in de computerbestanden van Loyalty Management Netherlands (waarin naast naam, adres en geboortedatum het koopgedrag meer dan drie miljoen airmailpashouders staan). Bedrijven die aan airmiles meedoen, kunnen het bestand gebruiken voor directe mailings aan klanten. Een laatste voorbeeld. De burgerlijke overheid heeft steeds meer geïndividualiseerde informatie over de burgers nodig om de hoogte van haar belastingen en toelagen te bepalen. Ze combineert allerlei informatiebestanden om een goede controle te hebben op de administratie van haar burgers en om fraude te voorkomen. De individuele vrijheid wordt bedreigd door de middelen die de overheid zich toeëigent om het hoofd te bieden aan toegenomen frauderisico’s. Zeker is dit het geval, nu alom de dreiging van terrorisme is en overheidsinstanties meer en meer gerechtigd worden de kleinste geheimen van de burgers te achterhalen.9 Uit genoemde voorbeelden blijkt dat de bescherming van het privéleven en de persoonlijke levenssfeer tegen handelingen of beslissingen die van invloed zijn op de levensomstandigheden steeds moeilijker wordt. De privacy - ‘de aanspraak van individuen en groepen of instellingen voor zichzelf te bepalen wanneer, hoe en in welke mate gegevens omtrent hen worden meegedeeld aan derden’ komt in het gedrang en daarmee komt de menselijke vrijheid op het spel te staan, want er is geen vrijheid zonder privacy. Steeds gebruikelijker wordt de zogenaamde datasurveillance: de ‘dienstbaarheid van gegevensverwerking aan het uitoefenen van toezicht op personen om na te gaan of zij zich aan de regels houden’ of voldoende presteren. Black box, magneetkaart, streepjescode en andere vormen van geautomatiseerde gegevensverwerking hebben daarbij een eigen innerlijke dynamiek die gericht is op vergroting van het controlepotentieel. Wat er kan gebeuren als malafide figuren de zeggenschap krijgen over het op grote schaal verzamelen van gegevens over personen, laat zich raden als we de nazitijd nog niet vergeten zijn. De maatschappelijke risico’s van datasurveillance worden versterkt door de ontcijfering, aan het eind van de twintigste eeuw, van het menselijk genoom. Genetische informatie zou op veel plaatsen kunnen opduiken – opzettelijk, in medische gegevensbestanden, of niet zo opzettelijk, in juridische gegevensbestanden of zelfs in privégegevensbestanden. ‘Dergelijke gegevensbestanden zouden kunnen worden misbruikt om bepaalde mensen geen kinderen of ziektekostenverzekering toe te staan, aanstellingsbeslissingen te beïnvloeden, biologische ouders op te sporen terwijl mensen dat niet willen of zelfs om (…) een “natie van verdachten” te scheppen.’ Digitale ontwikkelingen maken een grootscheeps en vrijwel permanent toezicht op burgers een stuk eenvoudiger. Gebruik en misbruik liggen dicht bij elkaar. Inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen met behulp van spionagesatellieten het communicatieverkeer van fax, computer en mobiele telefoon afluisteren om misdrijven en staatsgevaarlijk gedrag op te sporen en te bestrijden. Ook kunnen ze militaire, politieke en/of economische informatie aftappen om de machtspositie van eigen land of industrie veilig te stellen. En dikwijls doen ze dat alles ook. Wanneer ze echter veelvuldig gebruik maken van de databestanden die diverse overheidsinstellingen hebben aangelegd 6
en deze aan elkaar koppelen, ligt misbruik op de loer. Naarmate de uitwisseling van alle informatie uit die bestanden steeds beter lukt, ontstaat een krachtiger instrument om controle uit te oefenen op het individu en het te manipuleren. 5. We worden gedwongen met nieuwe ontwikkelingen mee te gaan. Zo hebben we in veel steden om te kunnen parkeren een chipknip nodig en kunnen we alleen geld pinnen, bellen met een mobiele telefoon of bepaalde gebouwen betreden als we beschikken over een daarvoor geschikte smartcard (een plastic kaartje dat vol zit met ‘intelligente’ elektronica: een microprocessor, geheugen en ingebouwde software). In de nabije toekomst zullen we in het openbaar vervoer te maken krijgen met smartcards. En wel de contactloze variant, die kan worden gebruikt zonder hem in een apparaat te hoeven steken. En willen we gebruik maken van de diensten van een gezondheidsinstelling of een landsgrens oversteken, dan zullen we wellicht een smartcard nodig hebben waarmee identificatie kan plaatsvinden. 6. In veel dagelijkse en bijzondere activiteiten zijn we afhankelijk geworden van de informationele infrastructuur. ‘Onze veiligheid, economie, sociale contacten, leefen overlevingswijze zijn afhankelijk van elektrische energie, communicatie en computers die in netwerken aan elkaar gekoppeld zijn. Vitale onderdelen van het publieke leven worden georganiseerd en gecontroleerd met behulp van computers en elektronische netwerken. Dat geldt niet alleen voor de verkeerscontrole in de lucht, op wegen en spoorwegen, maar ook voor de distributie van gas en elektra, telecommunicatiesystemen, politie- en brandweerdiensten, ziekenhuizen, overheidskantoren en voor de nationale verdediging. Computers en internet spelen een belangrijke rol in de manier waarop we werken, producten kopen of verkopen, bedrijven leiden, geld investeren, communiceren, leren of onszelf vermaken. Banken, aandelenmarkten en andere monetaire systemen waarin grote hoeveelheden geld circuleren, zijn volledig afhankelijk van computersystemen.’ Door deze grote afhankelijkheid van ICT op vrijwel alle vitale fronten is de samenleving kwetsbaarder geworden. Het openbare en particuliere leven kunnen gemakkelijk ontregeld worden door deze of gene crimineel. Digitaal vandalisme is een forse bedreiging: met veel kennis van computerprogramma’s dringen hackers computersystemen binnen en verschaffen zich met hun spyware10 toegang tot gegevens die niet publiek mogen worden; ook leggen ze netwerken plat, maken websites van bijvoorbeeld de overheid dagenlang onbereikbaar, versturen spam11 en verspreiden regelmatig via internetverbindingen virussen12 die schade toe kunnen brengen aan alle software waarmee ze in aanraking komen; zelfs deinzen ze niet terug voor specifieke vormen van internetoplichting als phishing13 of 14 15 pharming of zetten bots in om hun doelen te bereiken. Met hun activiteiten oefenen ze macht uit en veroorzaken ze meermalen veel ellende in grote digitale systemen die belangrijk zijn voor de gehele maatschappij en brengen bedrijven, vooral banken, verzekeraars en andere financiële instellingen, veel schade toe. Terroristen die een bedrijf of een samenleving willen ontwrichten, kunnen dat relatief gemakkelijk doen: ze kunnen bijvoorbeeld pinautomaten lam leggen, apparaten met een chip en een zend- en ontvangfunctie ontregelen, of blended threats16 de wereld insturen. De ict-huishouding wordt in toenemende mate bedreigd door vormen van cyberterrorisme en cybercriminaliteit: het plegen van of dreigen met aanslagen op computers, elektronische netwerken en de daarin opgeslagen informatie met het doel een regering of haar burgers te dwingen om bepaalde politieke of sociale maatregelen te nemen of na te laten, of een bedrijf onder druk te zetten of plat te leggen.17 Beveiligers (vaak ex-hackers) proberen netwerken zoals die van overheden, effectenbeurzen, banken en andere grote bedrijven ertegen te beschermen. Hun taak wordt bemoeilijkt doordat de netwerken voor de reguliere gebruikers gemakkelijk toegankelijk 7
moeten blijven en tegelijkertijd voor buitenstaanders een onneembare vesting moeten zijn. Cybercriminaliteit leverde in 2004 voor het eerst meer op dan de wereldwijde drugshandel. Internetcriminaliteit is een volwaardige bedrijfstak geworden. De georganiseerde misdaad maakt er veelvuldig gebruik van. Bedrijven die antivirus en antispam ontwikkelen, varen er wel bij. 7. Door elektronische communicatie kunnen persoonlijke ontmoetingen vermeden worden. Dit maakt het plegen van misdaden en wreedheden gemakkelijker. Internet is een slagveld. Ook al zijn er geen tanks, geschut of munitie, er wordt een harde strijd geleverd. Terroristen maken gretig gebruik van het internet om propaganda te maken, aanhangers te werven, contacten met elkaar te leggen en onderhouden, solidariteit (broeder- en zusterschap) tussen groepen te creëren, verborgen berichten te versturen via steganografie18, aanslagen op te eisen, successen aan de wereld te tonen, lessen te geven in de praktische kanten van hun vak, angst aan te jagen, het moreel van de publieke opinie te ondergraven en de tegenstander te intimideren, demoraliseren en psychologisch kapot te maken.19 Ze benutten internet als een soort open universiteit, een online encyclopedie en als virtueel trainingskamp. Online kun je niet alleen boeken raadplegen over chemicaliën en explosieven, maar ook handleidingen voor het maken van ziekteverwekkende virussen waar geen vaccin of medicijn tegenop kan, en richtlijnen voor oorlogvoering, moordaanslagen en het gebruik van vergif en encryptie (het ontoegankelijk maken van email voor derden). Experts beantwoorden in chatrooms en discussieforums vragen van potentiële terroristen. Het web elimineert de publicitaire afhankelijkheid van journalisten. ‘Websites, chatruimtes, nieuwsgroepen en discussiefora zijn grotendeels ongecontroleerd en iedereen kan daarin onder zelfgekozen schuilnaam participeren.’ Terroristen kunnen ongecensureerde en ongefilterde informatie en visies op wereldschaal verspreiden en anoniem of onder pseudoniem met elkaar communiceren. Ze maken handig gebruik van instrumenten waarmee men op internet anonimiteit kan beschermen en de eigen identiteit kan verbergen. Ook zonder criminelen kunnen zich verrassingen voordoen, want digitale systemen zijn complex en kunnen dingen doen zonder daartoe geïnstrueerd te zijn. Een antidiefstaldetector kan bijvoorbeeld een pacemaker opnieuw programmeren. Beveiliging van een complex systeem maakt het systeem ingewikkelder. Naarmate de complexiteit toeneemt, wordt de marge voor verrassingen ook groter. 8. Een klein aantal maatschappelijke instellingen is verantwoordelijk voor de infrastructuur van het netwerk en voor de productie en verspreiding van de inhouden van het netwerk. De toegang tot informatie- en communicatienetwerken en de toegang tot informatie zelf ligt in handen van deze instellingen. Deze hebben daardoor een grote macht. ‘De meeste zoekmachines worden geëxploiteerd door commerciële organisaties. Zij leveren niet zozeer een overzicht van alle, over het onderwerp beschikbare informatie dan wel van de door de beheerder relevant geachte, dus gefilterde informatie. Vaak zonder dat de aanvrager van informatie weet heeft van dat filteren of van de daarbij gebruikte criteria.’ Een infocratie kruipt steeds verder de samenleving in. De logica van integratie en standaardisatieprocessen die zo sterk met de ICT verbonden zijn, ‘houdt niet op bij de vanuit een dergelijk gezichtspunt slechts toevallige grens van een afdeling of organisatie. Grootschalige informatiesystemen vormen steeds meer de kern van grootschalige informatie-infrastructuren, die staat en openbaar bestuur steeds meer mogelijkheden geven om de “databaas” te spelen.’ 9. De ICT bewerkstelligt een nieuwe tweedeling in de (wereld)samenleving: mensen die in de informatiemaatschappij meedoen en toegang hebben tot de nieuwe functionele universaliteit en 8
mensen die de ontwikkelingen niet kunnen bijbenen of ervan worden uitgesloten en opgesloten zitten in hun eigen taal en cultuur. In 1996 waren nog geen 50 miljoen mensen online, in 2007 had ongeveer 15% van de wereldbevolking via computers en mobiele telefoons toegang tot het internet, en in 2010 zal dat waarschijnlijk circa 30% zijn. Hoe snel de ontwikkelingen ook gaan, voorlopig zal er nog een tweedeling zijn.20 Mensen die het internet tot hun beschikking hebben, plukken er de vruchten van: zij worden de ‘informatierijken’. De niet-bezitters worden de ‘informatiearmen’. In welvarende landen waar veel openbare diensten online worden verleend, worden zij die geen gebruik kunnen/willen maken van internet geconfronteerd met sociale uitsluiting. Arme landen krijgen te maken met wereldwijde uitsluiting: door te weinig geld voor voldoende computers lopen miljoenen mensen de kans op ontwikkeling, handel en onderwijs mis. De ongelijke inkomensverhoudingen in de wereld en de ongelijke distributie van informatiekapitaal dragen ertoe bij dat de ICT scheve machtsverhoudingen bestendigt. 10. Voor degenen die gebruik maken van de cybernetische ruimte is vaak niet duidelijk wie de toegang tot deze ruimte regelt en met welke middelen, hoe de informatie wordt gekanaliseerd, wie daarmee welk belang dient en welke manipulatie achter gewone ‘zakelijke informatie’ schuil kan gaan. Er openbaart zich een cultuurkloof tussen degenen die de informatietechnologie in verschillende opzichten beheersen en degenen die door de technologie en met behulp van de technologie beheerst worden. ‘Om niet louter aan anderen overgeleverd te zijn moet je een eigen competentie verwerven op het gebied van de informatie; anders rest slechts het alternatief dat je je aan de “info-elite” toevertrouwt: zo noemen de sluiswachters van de informatie zich al.’ Het wereldwijde intensieve gebruik van de ICT (of het nu is om bijvoorbeeld informatie in te winnen, op de hoogte te blijven van wat er in de wereld gaande is, gegevens te kopiëren of op grote schaal te verspreiden, handel te drijven, porno uit te wisselen, sensatie te ervaren, rolmodellen op te doen, controle uit te oefenen, of deel te nemen aan spelletjes, hobbyclubs, praatgroepen of interactieve seks) vraagt om een systematische inspanning voor ‘media-educatie met het oog op mediacompetent gedrag.’ 11. De ICT roept tal van nieuwe vragen op die voorlopig nog niet zijn beantwoord. Zo rond bijvoorbeeld de artificiële intelligentie. ‘Bij het onderzoek van de artificiële intelligentie gaat het niet alleen om de poging de menselijke hersencapaciteit na te bouwen in digitale systemen, maar ook om vormen van een mens/machine-symbiose te vinden die het creatieve en probleemoplossend vermogen van zowel mens als machine vergroten.’ Als we cybernetica (digitale elektronica) in het menselijk lichaam inbouwen of als we de menselijke hersenactiviteit koppelen aan cybernetische systemen, wat betekent dit dan voor onze visie op de mens en wat voor morele, sociale en economische gevolgen heeft dit? Een heel andere vraag: Hoe zit het met de verantwoordelijkheid bij computergestuurde besluitvormingsprocessen? Wie krijgt de schuld als er iets mis gaat met besluiten die door digitale systemen worden genomen? Als we de verantwoordelijkheid voor risicovolle keuzes overdragen aan digitale systemen, hoe gaan we dan om met situaties waarin ernstig lijden wordt veroorzaakt door verkeerde keuzes waarvoor geen mens als schuldige kan worden aangewezen? Computers en robots voeren steeds meer taken voor en namens ons uit. Ze krijgen daarbij een steeds grotere autonomie en vallen daarmee dus buiten onze directe controle. De vraag is: willen we dat? In hoeverre kunnen we die apparaten vertrouwen? Doen ze geen dingen die onze belangen schaden? We zijn in toenemende mate helemaal afhankelijk van de ICT. Wat voor gevolgen heeft dit? De ICT vraagt om een herdefiniëring van bepaalde fundamentele relaties: die van wetenschap en technologie, van kennis en technische macht, van mens en machine en die van de mensheid tot de wereld van de natuur.21 © L. den Besten. Zevenaar, 4 juni 2009.
1
Rfid staat voor radio frequency identification, een techniek die wordt toegepast in de logistiek en in de veeteelt. Goederenwagons, pallets en bagage worden ermee gevolgd; dieren worden ermee van een geïmplanteerd paspoort voorzien. Door een elektromagnetisch signaal van een leesapparaat zendt de chip zijn identificatiecode uit, die het leesapparaat vervolgens registreert. Honden die van een rfid-chip zijn voorzien, kunnen door een belastingambtenaar met behulp van een scanner herkend worden. Als alle waren in een winkel van een dergelijke chip zijn voorzien, is het apart scannen van elk
9
artikel niet meer nodig: je rijdt met het winkelwagentje vol boodschappen door een poort en kunt meteen afrekenen. Artikelen met een rfid-chip kunnen milieuvriendelijker worden opgeruimd: de code kan onthullen waar een afgedankt artikel van gemaakt is wat de mogelijkheden van recycling vergroot. Het gebruik van rfid-chips neemt sterk toe. Ziekenhuizen gebruiken de chips in polsbandjes om patiënten te identificeren. Hooggeplaatsten, zoals presidenten en koningen, laten soms om veiligheidsredenen de chip onder hun huid inbrengen om zo te kunnen aantonen dat zij het echt zijn en dat er niet een dubbelganger probeert toegang tot beveiligde ruimtes te krijgen. En er zijn artsen die een chip aanbrengen in het lichaam van patiënten, waarin bijvoorbeeld staat voor welke medicijnen de drager allergisch is en welke bloedgroep hij heeft, zodat deze bij een ongeluk meteen de juiste bloedtransfusie kan krijgen. 2 Bij Smart Personal Objects (SPOT) is te denken aan horloges en andere alledaagse dingen die zijn uitgerust met een volwaardige personal computer. Je hebt geen toetsenbord nodig om het apparaat te bedienen: alles gaat net als bij een digitaal horloge met een paar keer drukken op knopje. Sommige modellen hebben een drukgevoelig scherm waarop je met een soort potlood kunt klikken. De apparaatjes kunnen honderden volgeschreven A-viertjes aan informatie opslaan. Ze kunnen draadloos en direct het laatste nieuws, beurskoersen, filemeldingen, het weerbericht en ook de laatste veranderingen in de eigen agenda op het werk van internet halen. 3 Een blogger is een persoon die een openbaar dagboek of andere aantekeningen (weblog) op internet bijhoudt. Een weblog bestaat meestal uit verschillende berichten of overpeinzingen, waarbij de meest recente bovenaan staat en dus het eerst in beeld komt. Naar schatting hadden eind 2006 al zo’n 50 miljoen mensen een eigen weblog. 4 Web 2.0 is een verzamelnaam voor allerlei nieuwe toepassingen op het web, waarvan het centrale element is dat de bijdragen voornamelijk van gebruikers komen. Voorbeelden: YouTube (filmpjes), Hyves (foto’s, weblogs, profielen) en Flickr (foto’s). 5 De Australische Kunstenaar Adriaan Stellingwerf geeft met zijn internetproject Eternal Sunset een romantisch commentaar op de invloed die internet heeft op onze ideeën over tijd en ruimte. Het project biedt de ervaring van een permanente zonsondergang, 24 uur per dag, het hele jaar door. Het gebruikt hiervoor live beelden van honderden online webcams, die over de hele wereld verspreid staan. Door continu tussen de webcams te schakelen, volgt Eternal Sunset de alsmaar westwaarts trekkende zonsondergang. Eternal Sunset is een virtuele ruimte, waar tijd wel verstrijkt, maar tegelijkertijd in de overgang van dag naar nacht stil blijft staan. Een ruimte waar de zon altijd zakt, maar nooit ondergaat [http://www.eternalsunset.net]. 6 De gemiddelde Nederlander creëert en kopieert in het jaar 2010 thuis en op het werk bijna 1 terabyte aan digitale informatie, aldus IDC in het rapport The Expanding Digital Universe (2007). IDC voorziet een verzesvoudiging van de digitale informatie ten opzichte van 2006. De enorme toename van digitale camera’s en mobiele beeldtelefoons in Nederland veroorzaakt het grootste deel van deze groei. In totaal zal Nederland in 2010 bijna 7.200 petabyte (tien tot de vijftiende byte) aan digitale informatie genereren. In 2010 zal circa 70% van het digitale universum gecreëerd worden door individuen. 7 De taalwetenschapper Marshall McLuhan (1911-1980) introduceerde de term global village en bedoelde daarmee de door radio en televisie gecreëerde wereldgemeenschap. De door hem bedachte term werd door de jongste communicatierevolutie alleen maar actueler. Er zijn geen eilanden mee, geen plaatsen om ons uit de mensengemeenschap terug te trekken. 8 Volgens de Consumentenbond stonden in 2008 onze persoonlijke gegevens al in meer dan 800 verschillende databestanden. 9 Politie en justitie hebben naast overheidsbestanden als het kadaster, schuldregistratie en persoonsgegevens in toenemende mate toegang tot externe databestanden als die van telecomproviders. Nu nog verzamelen ze pas informatie nadat een misdaad is gepleegd. Maar het zal wellicht niet lang duren of ze gaan, in navolging van de Amerikaanse overheid, proactief opsporen. Dat betekent dat ze gaan grasduinen in de onmetelijke berg gegevens die ontstaat doordat databestanden worden gecombineerd om zo potentiële verdachten in kaart te brengen. 10 Spyware is de naam voor computerprogramma's (of delen daarvan) die zichzelf installeren zonder dat de computerbezitter er iets van merkt en die vertrouwelijk informatie verzamelen over een computergebruiker (bijvoorbeeld wachtwoorden en bankgegevens) en deze doorsturen naar een externe partij. Het doel van spyware is meestal om geld te verdienen. De term komt van het Engelse woord spy, dat spion betekent, en het achtervoegsel ware, dat aangeeft dat het om software gaat. Sommige spyware zorgt ervoor een computer deel wordt van een netwerk van computers die bijvoorbeeld spam versturen of aanvallen uitvoeren op sites, waardoor de bezitter van de computer ongewild en meestal ongemerkt meewerkt aan criminele activiteiten. Spyware komt vaak op een computer als een gebruiker illegale muziek, software of films downloadt. Maar ook als iemand op een geïnfecteerde site komt, kan er spyware op de computer belanden. Wie een mailtje opent van iemand – bekend of onbekend – die een geïnfecteerde computer heeft, is vaak de klos. 11 Spam (ook: ongewenste post, ongewenste reclame) is e-mail die op grote schaal ongevraagd wordt toegestuurd. 12 Een computervirus is een computerprogramma dat zich in een bestand kan nestelen, bijvoorbeeld van een besturingssysteem. Computervirussen worden als schadelijk beschouwd, omdat ze schijfruimte en computertijd in beslag nemen. In ernstige gevallen kunnen ze de computer (gedeeltelijk) onbruikbaar maken door het wissen van gegevens. 13 Phishing is een vorm van internetfraude. Het bestaat uit het oplichten van mensen door ze via e-mailbericht dat er uitziet alsof het van een bank of een ander echt bedrijf afkomstig is onder valse voorwendselen (bijvoorbeeld het controleren van inloggegevens) te lokken naar een valse (bank)website, die een kopie is van de echte website en ze daar — nietsvermoedend — te laten inloggen met hun inlognaam en wachtwoord of hun creditcardnummer. Hierdoor krijgt de fraudeur de beschikking over deze gegevens met alle gevolgen van dien. 14 Pharming is het misleiden van internetgebruikers door hun verkeer met een bepaalde server ongemerkt om te leiden naar een andere server. Bij pharming wordt een DNS-server aangevallen en wordt het internetadres van een bepaalde domeinnaam gewijzigd. De nietsvermoedende surfer typt het bekende webadres in, maar komt op een nagebootste site terecht. Als dit bijvoorbeeld de site van een bank is, dan kan een kwaadwillige hacker vervolgens gevoelige gegevens aan de gebruiker ontfutselen. 15 Bots, robots op het net, worden ingezet om op grote schaal e-mails te versturen, voor spam en phishing, maar ook gegevens te verzamelen, zoals met spyware mogelijk is. Als je een bot op je computer hebt, kan een crimineel vanaf je computer spam doorsturen naar alle contacten die je in je adressenboek van je mailprogramma hebt staan. Zo ontstaat een botnetwerk, een netwerk van computers geïnfecteerd met een bot.
10
16
Blended threats zijn programma’s die niet alleen de typische viruseigenschap hebben zichzelf willekeurig te vermenigvuldigen en bestanden te infecteren, maar die vervolgens ook als een leger van digitale zombies gerichte aanvallen uitvoeren op systemen van bedrijven en overheden. 17 Cyberterroristische aanslagen kunnen vanaf veilige afstand worden geïnitieerd en gecoördineerd. Door het kraken van grote aantallen computers kunnen deze als zombies worden ingezet in een massale aanval op bepaalde doelen zonder dat de eigenaars van de computers dit weten. 18 Een bericht wordt verborgen in een grafisch- of audiobestand. 19 Eind 2006 waren er al meer dan 5000 sites van terroristen en hun aanhangers. 20 Per 1000 huishoudens waren er in 2003 (volgens State of the World 2004, een rapport van het Worldwatch Institute) bijvoorbeeld in India 6 computers, in Nigeria 7, in Egypte 16, in de Oekraïne 18, in Brazilíë 75, in Duitsland 435, in ZuidKorea 556 en in de Verenigde Staten van Amerika 625. In 2001 hadden nog circa 2 miljard mensen nooit getelefoneerd, beschikten steden als Manhattan en Tokio over meer telefoonlijnen dan heel Afrika ten zuiden van de Sahara en bestreken draadloze telefoonlijnen slechts 20% van de aarde, voornamelijk in rijke landen. Het internetverkeer tussen de VS en Europa bedroeg 100x het internetverkeer dat Afrika bereikte en 30x het internetverkeer dat Latijns-Amerika bereikte. Ongeveer 10% van de wereldbevolking kon Engels, de taal van 75% van alle websites, lezen. Rijke landen hadden 95% van alle internetontvangers, Afrika slechts 0,25%. 21 Kunstenaars verkennen dit terrein al. Twee voorbeelden. De Eindhovense kunstenaar Jelte van Abbema zoekt naar een manier om de virtuele wereld te vermenselijken. Zo maakte hij een klassieke Remington typemachine om tot een ‘gevoelige’ tekstverwerker: de tekstverwerker luistert hoe hard de toetsen aangeslagen worden en reageert daarop door de lettergrootte te variëren. De Amerikaanse kunstenaar Ken Rinaldo (º1958) bouwt interactieve multimedia installaties, die de grenzen tussen het organische en technologische doen vervagen en ter discussie stellen. De mechanisatie van onze voedselproductie wordt verbeeld in zijn Our Daily Dread, een installatie van robotarmen, koeienoren, videobeelden en composities van landbouwmachinegeluiden, loeiende koeien, knorrende varkens en slachthuisgeluiden.
11