INFOBROCHURE
Behaag Onze Kempen
soorten kiezen aanplanten onderhouden
Inhoud: 1. Inleiding ............................................................................................... 1.1. Streekeigen bomen en struiken in het landschap...................1 1.2. Streekeigen bomen en struiken in de tuin ..............................3 1.3. Streekeigen hoogstamfruitbomen...........................................5 2. Hoe de juiste soorten kiezen – mengen..............................................6 3. Hoe juist aanplanten en onderhouden – snoeien ............................11 3.1. Algemene werkwijze bij het planten ....................................15 3.2. Geschoren haag ...................................................................17 3.3. Bomen en struiken in de tuin................................................19 3.4. Houtkant...............................................................................19 3.5. Heg .......................................................................................19 3.6. Hoogstamfruitbomen ............................................................... 3.6.1. Hoe planten .................................................................20 3.6.2. Hoe snoeien.................................................................21 3.6.3. Schade van lentenachtvorst ........................................26 3.7. Vruchtbomen ........................................................................27 3.8. Kleinfruit ..............................................................................27 4. Tuinpakketten ...................................................................................28 5. Soortenbeschrijving ............................................................................. 5.1. Bomen en struiken................................................................30 5.2. Hoogstamfruitbomen ...........................................................34 5.3. Kleinfruit ..............................................................................37 5.4. Vruchtbomen ........................................................................40 6. Determinatietabel voor bomen en struiken .....................................41 7. De organisatoren van Behaag Onze Kempen ..................................... 7.1. JNM ......................................................................................42 7.2. Natuurpunt ...........................................................................43 7.4. VELT ....................................................................................43 7.5. IMD - IOK en Kempense gemeentebesturen .......................44 7.6. Afdeling Natuur....................................................................45 8. Aanbevolen literatuur ......................................................................46
Voorwoord Niet alleen tientallen vrijwilligers van JNM, Natuurpunt en drie VELT-afdelingen werken mee aan Behaag Onze Kempen! Ze werken samen met 16 Kempense gemeentebesturen onder coördinatie van de Milieudienst IMD van de Intercommunale Ontwikkelingsmaatschappij der Kempen. Afdeling Natuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zorgt ervoor dat deze infobrochure gratis is. Het is de 7de maal dat deze actie plaatsvindt, sinds ze in 1995 opgestart werd door JNM afdeling Neteland. De resultaten van de voorbije acties: burgers, gemeenten en verenigingen plantten in totaal 140.000 bomen en struiken aan. Ook uw plantjes zullen volgende lente volop in de was zijn. Hoewel we veel aandacht schenken aan tuinen, trachten we nog steeds het aanplanten van nieuwe houtkanten, hagen en boomgaarden in het buitengebied te stimuleren. Kleine landschapselementen en bos blijken echter nog steeds moeilijk te verzoenen met woonuitbreiding, moderne landbouw, bedrijfsinplantingen en infrastructuurwerken. Wij blijven echter geloven dat het een het ander niet hoeft en ook niet mag uitsluiten. Onze vruchtbare samenwerking met diverse Kempense gemeentebesturen bewijst dat deze wel degelijk hun voorbeeldfunctie in milieu- en natuurvriendelijk beheer van het landschap willen waarmaken. Hopelijk straalt hun houding af naar andere gebruikers van de open ruimte. Het plantgoed kopen wij zelf bij boomkwekers. Een 50-tal vrijwilligers en mensen van diverse gemeenten zorgen dat het plantgoed tot bij u komt. De winst die we maken bij de stukverkoop gaat integraal naar beheer en aankoop van natuurreservaten in onze regio. Wij willen de natuur meer kansen geven en u helpt ons daarbij. Als iedereen de natuur in zijn eigen omgeving ‘toelaat’, zijn we op weg naar een leefbare toekomst. Daan, Frank, Greet, Guy, Hans, Leen en Isabel
1. Inleiding 1.1. Streekeigen bomen en struiken in het landschap Hagen, houtkanten, knotwilgenrijen en boomgaarden zijn allemaal (half)natuurlijke elementen die ons landschap vorm geven. Historisch hadden ze een voorname functie in het landelijke leven. Een haag rond een akker luwt de wind en geschoren doornhagen dienden als veekering vóór de prikkeldraad bestond. Allerlei vruchten van boomgaarden, kleinfruit en vruchtbomen stonden in voor een noodzakelijke aanvulling van het eenvoudige menu. Hagen en houtkanten getuigen van de levenswijze van onze voorouders. Maar het verging deze landschapselementen slecht. Hun economische nut kwam zwaar op de helling te staan. Bij schaalvergroting van landbouwpercelen en bij uitbreiding van bebouwing verdwenen deze charmante stukjes groen steevast. De resterende kleine landschapselementen vormen vandaag nog altijd belangrijke schakels in de versnipperde natuur die ons nog rest. Ze functioneren niet alleen als schuilplaats en voedselbron voor vele dieren plantensoorten, de dieren en planten(zaden) verplaatsen zich ook via deze lineaire elementen en stapstenen naar andere leefgebieden. De langgerekte begroeiingen zijn nu een broodnodige ecologische infrastructuur, want door wegenaanleg, woningbouw en ruilverkaveling zijn onze kleine natuurgebieden geïsoleerd geraakt. Onder de ontelbare soorten in de houtkanten en hagen, zitten erg veel roofinsecten en vogels, die zich vanuit de houtkant of haag ook in de omliggende cultuurgewassen kunnen verspreiden om daar schadelijke soorten in toom te houden.
1
Hagen, houtkanten en grote en kleine bossen bepalen mee het klimaat in een landschap. Ze remmen zeer efficiënt de wind en verzachten temperatuurextremen (koelte in de zomer, minder strenge vorst in de winter). Een heel actuele functie van hagen, houtkanten en kleine bosjes is het vertragen van de afvloei van regenwater. In gebieden waar deze elementen verdwenen zijn, vloeit het regenwater direct van akkers, weilanden, tuinen en verhardingen af en zwellen de beken en rivieren veel sneller na een fikse regenbui. Met overlast in woon- en landbouwgebieden tot gevolg. Je behaagt dus niet alleen onze Kempen, maar hét behaagt ook vlinders, hagedissen, kevers, zangvogels, egels, kruiden, planten... en onszelf natuurlijk.
Subsidies Sommige gemeentebesturen voorzien onder bepaalde voorwaarden subsidies voor de aanplanting van kleine landschapselementen van streekeigen bomen en struiken. Dit is onder meer het geval in Balen, Mol, Oud-Turnhout en Turnhout. Wil je weten aan welke voorwaarden je precies moet voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen, dan neem je best contact op met de plaatselijke milieudienst.
2
1.2. Streekeigen bomen en struiken in de tuin De voordelen van streekeigen soorten tegenover uitheems siergroen zijn talrijk en onmiskenbaar. Streekeigen bomen en struiken zijn goedkoper, hebben een langere levensduur, zijn beter bestand tegen de grillen van ons klimaat en overleven de meeste ziekten en plagen. In tegenstelling tot coniferen die er in elk seizoen hetzelfde uitzien, bieden onze streekeigen bomen en struiken telkens weer nieuwe vormen, kleuren en geuren: de stormachtige of doodstille aanblik van kale takken in de winter, bloesems en het prille groen van de lente, de weelde van het groene, zomerse lover en de subtiele kleurenpracht van vruchten en bladeren in de herfst. Het blijft echter niet bij dit visuele aspect. Streekeigen groen betekent ook voedsel en schuilmogelijkheid voor ontelbare beestjes, groot of klein. De bessen zijn nodig om de vogels die naar het zuiden trekken op kracht te doen komen en de vogels die hier blijven te voeden doorheen de winter. Rond de bloesems gonst het van leven: hommels, bijen, zweefvliegen en vlinders. Op de bladeren komen allerlei insecten voor die gegeten worden door meesjes of die ‘s nachts door vleermuizen van de bladeren geplukt worden. Aanplanten van streekeigen groen brengt de natuur in jouw buurt! Bedenk vooreerst dat streekeigen bomen en struiken niet per sé in een haag, een houtkant of een bosje moeten groeien om hun plaats en nut te hebben. Als solitair (vrijstaande) in de tuin hebben ze alle goede eigenschappen. Bovendien garandeert hun vrije stand een rijke bloei en een mooie vorm, niet onbelangrijk in de tuin.
3
Voordelen streekeigen beplanting: - lage aankoopprijs, - streekeigen beplanting heeft een grote esthetische waarde, - streekeigen beplanting is goed bestand tegen ziekten en plagen, - streekeigen beplanting is aangepast aan de grillen van ons klimaat en aan onze bodemtypes, - streekeigen beplanting heeft een lange levensduur, - streekeigen planten brengen leven in je tuin (vogels, vlinders, egels,...). Nadelen van uitheemse siergewassen - relatief duurder, - vaak korte levensduur (coniferenhagen worden lelijk na 15 jaar), - spelen een minderwaardige rol in de natuurwaarde van je omgeving, op uitheemse gewassen komen minder diersoorten voor, - uitheemse gewassen kunnen in sommige gevallen explosief toenemen, door het ontbreken van natuurlijke vijanden: vb. Amerikaanse vogelkers, Am. eik, Japanse duizendknoop, - door woekering van uitheemse gewassen, kunnen zeldzame planten letterlijk in de schaduw komen te staan en verdwijnen.
4
1.3. Streekeigen hoogstamfruitbomen Het is de hoogste tijd de ogen te openen voor de enorme waarde en historisch betekenis van hoogstamfruitbomen. Oude fruitbomen sneuvelen onherroepelijk en worden in het beste geval, door laagstam vervangen, waarvan de productie slechts mits sproeistoffengebruik kan worden veilig gesteld. Nochtans heeft de hoogstam dit niet verdiend. D.m.v. een specifieke werkwijze wordt een krachtige fruitboom ontwikkeld met een taaiheid welke belagers een minieme kans laat. Zeer goed in staat ziekten zelfstandig af te weren, verhoogt deze boom zodoende nog constant zijn weerstandsvermogen. Vaak zijn er plaatselijk ontwikkelde variëteiten, die een optimale afweging zijn tussen groeikracht op de (arme bodem), ziekteresistentie en fruitproductie. Overname uit Ludo Royen, 1983 Natuurreservaten
Hoogstamboomgaarden vormen een apart biotoop dat nog rijk is aan insectenetende vogels. Zij vinden hier vaak nog een laatste beschutte leefruimte (zonder pesticiden) in het kalende of reeds naakte landschap. Een greep uit het aanbod: groenling, houtduif, koekoek, grauwe vliegenvanger, winterkoning, zanglijster, steenuil, staartmees, boomkruiper, grote en kleine bonte specht, groene specht, roodborst, boerenzwaluw en gekraagde roodstaart.
5
2. Hoe de juiste soorten kiezen – mengen Vuistregels: 1. Meet de beschikbare ruimte op vooraleer je bestelt. Bedenk dat beplantingen “overlopen”, d.w.z. de haag of houtkant wordt breder dan alleen de (buitenste) plantrij, doordat de struiken en bomen ook fors in breedte groeien. 2. Plant niet te veel stuks plantsoen. Geef elke individuele struik de ruimte om uit te groeien. Het duurt echt niet veel langer voor de haag of houtkant dicht is. Het resultaat zal beter zijn en langer blijven bestaan. Plant je toch meer, dan zal je na een aantal jaar moeten dunnen. 3. Kijk heel goed naar houtkanten, bosjes of bossen in de buurt van de te beplanten locatie. De bodemeigenschappen weerspiegelen zich in de soorten die je ziet. - Zit je vlakbij een beek en staan in de buurt vooral elzenkanten? - Op een zandduin met alleen maar dennen, let je op de inheemse! soorten die vanzelf in de omliggende bossen groeien: bv. lijsterbes, spork, zomereik en berk (dus niet Amerikaanse vogelkers of krentenboompje of Amerikaanse eik, die zal je ook veel zien staan, maar ze zijn niet inheems). - Bevind je je dichtbij of in een oud landbouwgebied met houtkanten van zomereik? 4. Plant niet te veel soorten. Hou het sober! De Kempen zijn van nature arm en het aantal soorten is beperkt, alle mogelijke soorten bijeenproppen in een aanplanting of een tuin leidt tot een slecht, niet authentiek resultaat! Vermijd wel aanplantingen van één soort, bijvoorbeeld lange hagen met enkel beuk of haagbeuk.
6
Welk beplantingstype en aantal struiken en bomen passen bij de afmetingen van mijn grond en wat bestel ik dan best? Dit hangt af van twee factoren: de beschikbare ruimte en de beschikbare tijd voor onderhoud. RUIMTE: kleine tuintjes (< 120 m²): geschoren haag (tot 1, 5 m breed), enkele solitaire struiken, één solitaire kleine boom of één hoogstamfruitboom (centraal), kleinfruit => geen tuinpakket, wel een samengestelde bestelling op maat middelmatig grote tuinen (120m² - 300 m²): geschoren of wilde haag (tot 1,5 m breed), struikengroep of solitaire struiken met één of enkele kleine bomen, één grote boom, één of twee hoogstamfruitbomen, kleinfruit => 1 à 3 bloesembosjes in een geschoren of wilde bloesemhaag. Niet meer dan 1 bloesem- of vogelbosje voor solitaire struiken en 1 à 2 kleine bomen of een samengestelde bestelling op maat. grotere tuinen (vanaf 500 m²): geschoren of wilde haag, struikenborder, solitaire struiken, enkele solitaire bomen of enkele hoogstamfruitbomen of één vruchtboom, kleinfruit => meerdere bloesem- en vogelbosje in een geschoren of wilde bloesemhaag, voor een struikenborder, één pakket beslaat een oppervlakte van 150 m² bij plantverband 2 x 2,5 m, 4 volgroeide kerselaars beslaan een oppervlakte van 400 m², eventueel met een gemengde haag er rond (randen van) weilanden, parkings, bedrijventerreinen (vanaf 1000 m²) houtkant (minimum 4 m breed, 5 m hoog) of klein bosje of wilde hagen of hoogstam fruitboomgaard => geen tuinpakketten, vraag individueel advies aan de regioverantwoordelijke op het bestelformulier, we stellen in overleg een aangepaste bestelling samen. Er zijn kortingen voor grote bestellingen.
7
TIJD VOOR ONDERHOUD: Heel weinig tijd voor onderhoud (< halve dag per jaar) Solitaire struiken, kleine bomen, bomen en vruchtbomen, evenals een bloesembosje of vogelbosje kunnen op natuurlijke wijze evolueren als je genoeg ruimte hebt voorzien. Weinig tijd voor onderhoud (halve tot één dag per jaar) Bloesemhaag en houtkant moeten maar om de paar jaar gesnoeid worden, maar de keren dat er gesnoeid wordt, is het arbeidsintensief. Als de beschikbare ruimte krap is, zal vaker gesnoeid moeten worden. Voldoende tijd voor onderhoud (één tot meerdere dagen per jaar) Geschoren haag, hoogstamfruitbomen, kleinfruit (behalve Mispel en Kweepeer), struiken en kleine bomen met beperkte groeiruimte.
Bepaal pas dan je plantafstanden als je weet hoe groot de individuele bomen, struiken en fruitbomen van nature worden. Zet je ze dichter, bedenk dan dat je zal moeten snoeien of dunnen! Dat kost niet alleen tijd en werk, er zal ook (veel) snoeiafval ontstaan, dat je ergens in de tuin moet laten verteren of moet afvoeren. Voor goede composteringstechnieken verwijzen we je naar de compostmeesters in je buurt (info bij de milieudienst van je gemeente).
8
Welke struiken en bomen passen bij mijn grond? Welke soorten passen van nature goed bij elkaar? De aangeboden boom- en struiksoorten zijn geselecteerd op basis van de bodemsoorten die in de Antwerpse Kempen overheersen. houtkant heel droge, arme grond droge, niet te arme grond frisse, lemige grond of goede tuingrond
natte grond of verzopen grond
9
bosje
zomereik, boswilg ruwe berk, (hulst) spork, lijsterbes zomereik, boswilg ruwe berk, (hulst) spork, lijsterbes hazelaar, vlier
zomereik, boswilg ruwe berk, (hulst) spork, lijsterbes zomereik, boswilg ruwe berk, (hulst) spork, lijsterbes hazelaar, vlier meidoorn, beuk zomereik, boswilg zomereik, boswilg ruwe berk, (hulst) ruwe berk, (hulst) spork, lijsterbes spork, lijsterbes hazelaar, vlier hazelaar, vlier boskers, linde meidoorn, beuk boskers, linde niet Gelderse roos niet gewone es zwarte els, spork gewone es, vlier boswilg, zomereik lijsterbes, (Gelderse roos)
niet Gelderse roos niet gewone es zwarte els, boswilg zomereik, spork gewone es vlier, lijsterbes (Gelderse roos)
wilde haag, geschoren haag, heg spork, ruwe berk lijsterbes, beuk zomereik, boswilg beuk, haagbeuk hazelaar, vlier meidoorn, boswilg ruwe berk, (hulst) lijsterbes, zomereik meidoorn, sleedoorn haagbeuk, beuk egelantier, (hulst) hazelaar, vlier lijsterbes, spork, boswilg, ruwe berk zomereik niet Gelderse roos niet gewone es boswilg spork, lijsterbes zomereik, vlier gewone es (Gelderse roos)
Op laag gelegen gronden, met een zeer natte bodem (vb. plassen in de winter en ook tot ver in de zomer vochtig), moet je kiezen voor zwarte els, zomereik, spork, hazelaar en lijsterbes. De enige soorten die in de Kempen van nature sterk beperkt zijn tot rijkere, natte gronden langs beken, zijn Gelderse roos en gewone es. Soorten als beuk, winterlinde en boskers zijn op natte gronden echt af te raden. Ook op zeer droge, zandige duingronden zijn niet alle soorten geschikt. Nogal wat woonwijken op zekere afstand van de dorpskern liggen op zo’n grond, vaak stond/staat hier dennenbos. Het aantal soorten is op die gronden van nature beperkt, wees dus sober: zomereik, ruwe berk, spork, lijsterbes, vlier, boswilg en in kleine aantallen hulst. De gronden die de meest diverse soortenkeuze toelaten zijn lemige zandgronden en oude landbouwgronden (met een dikke zwarte teeltlaag: zgn. “zwarte grond”), vaak liggen deze rond oude boerderijen en rond de oude dorpskernen. Ook de relatief droge gronden in beekvalleien horen hierbij. Hier kan je probleemloos iets meereisende soorten als winterlinde, boskers, haagbeuk, meidoorn, sleedoorn en egelantier aanplanten en zowat alle andere soorten, behalve gewone es en Gelderse roos. Voor de keuze tussen het beplantingstype (geschoren hagen, wilde hagen, heggen, houtkanten of bosjes) is de bodemsoort van geen belang als tenminste de aan de bodem aangepaste soorten werden gekozen. Gelderse roos en hulst komen van nature op hun standplaatsen in lage aantallen voor, plant er weinig van.
10
3. Hoe juist planten en onderhouden - snoeien? Bedenk dat de jonge plantjes, als je ze met zorg aanplant, zullen groeien. Het eerste paar jaar veel trager dan je zou willen, daarna misschien veel harder dan je zou willen. Vuistregels 1. Behandel het jonge plantsoen met zorg. Vooral de wortels zijn kwetsbaar. Zorg dat de wortels nooit kunnen uitdrogen of beschadigd worden. Plant in de rustperiode (november – maart). Besteed veel zorg aan de plantkuil en hoe de wortels na het dichtgooien in de bodem zitten. 2. Als je je bij de soortenkeuze hebt laten leiden door de bodem (hoofdstuk 2), is bemesting/bekalking overbodig. De aangepaste soorten zullen hun voedsel uit de bodem zelf halen. Compost toevoegen verbetert wel het water- en nutriëntenhoudend vermogen van een zandgrond. Dat kan voor jonge plantjes belangrijk zijn. Fruitbomen en kleinfruit kunnen wel (plantaardige) bemesting gebruiken. 3. Plant dan ook niet te veel, te dicht opeen. Hou bij het planten het beeld van de volwassen bomen en struiken in je hoofd.
11
Hoe dicht mogen wettelijk bomen, struiken, hagen en de hoogstammige fruitbomen tegen de perceelsrand staan? Volgens het Veldwetboek moet een haag minimaal 0,5 meter van de perceelsrand verwijderd staan. Als de 2 buren echter schriftelijk akkoord zijn, mag ze op de perceelsrand staan. Onderhoudskosten worden dan gedeeld. U mag, mits toestemming van uw buur, van op zijn perceel de buitenzijde van uw haag onderhouden (ladderrecht). Hoogstammige bomen moeten minimaal 2 meter van de perceelsrand staan. Plant in praktijk houtkanten, solitaire bomen en hoogstamfruitbomen meer dan 4 meter van de rand gezien de straal van de volwassen kruin makkelijk 5 à 7 meter kan bedragen voor bepaalde soorten. Overleg best vooraf met je buren en vermijd onnodige hinder. Te dicht bij de rand planten zorgt ook voor veel meer snoeiwerk en bovendien op moeilijk bereikbare plaatsen. Een buur kan eisen dat de takken die over zijn perceel hangen afgezaagd worden, maar het is hem verboden die zelf zonder uw toestemming af te zagen. In sommige gemeenten bestaan plaatselijke verordeningen die de afstand anders regelen. Vraag naar de precieze wettelijke voorschriften in je gemeente bij de milieudienst of bij de natuurwachter (telefoon onder ministeries). Houtkanten en hagen zijn geen bos. Aanplant ervan behoeft in het kader van het Veldwetboek of het Bosdecreet dus geen vergunning van het College van Burgemeester en Schepenen. Let wel op! De aanplanting mag dan wel niet vergunningsplichtig zijn, eens een houtkant er staat, is een vergunning nodig om hem te verwijderen (Natuurdecreet, gemeentelijke verordeningen).
12
Hebben de planten meststoffen nodig? Neen. De planten zijn wilde soorten, die als je ze goed kiest (hoofdstuk 2), aangepast zijn aan de bodem van de streek. Wel kan men bij het planten goed verteerde compost met de grond uit het plantgat mengen om het waterhoudend vermogen van de zandgrond te verbeteren (GFT-compost is geschikt). Bladstrooisel dat je zelf of je buur over heeft in de herfst, mag je gerust tussen de jonge aanplant uitspreiden. Dump wel geen dikke lagen compost op de bodem tussen de planten, dan krijg je problemen met onkruiden. Hark nooit het bladstrooisel dat tussen de aanplant valt weg. Bomen en struiken hebben hun eigen strooisellaag nodig (voedingsstoffencyclus), net als in het bos. Fruitbomen en kleinfruit zijn wel gebaat bij bemesting omdat ze jaarlijks veel energie in hun vruchten stoppen. Synthetische meststoffen voor bomen en struiken zijn om twee redenen schadelijk voor het milieu: voor de productie is ontzaglijk veel elektriciteit nodig (hoogspanning) en de planten groeien harder dan van nature op onze grond, zodat meer snoeiafval ontstaat. Hebben de planten water nodig? Op de dag dat je plant, is water gieten na het vullen van het plantgat zeker goed. Zo spoelt de grond goed tegen de wortels aan. Bij een juiste soortenkeuze en een correcte planting moet het in principe al heel droog worden om het aanslaan van inheemse soorten te verhinderen, dus in de loop van het jaar gieten is normaal niet nodig. Op echt droge gronden kan men het eerste jaar wel water geven (indien mogelijk opgevangen regenwater en geen leidingwater!). Als je water geeft, doe dat dan gericht: giet een beperkt aantal keren (zeker niet dagelijks) voldoende water tegen de stamvoetjes. Bij sproeien verdampt het meeste water vooraleer het de wortels bereikt, dat is dus zinloos. Wacht niet tot de grond kurkdroog is, maar geef bij een dreigende lange droge periode in juli of augustus preventief water.
13
3.1. Algemene werkwijze bij het planten Laat plantgoed nooit zomaar liggen na aankoop. De wortels mogen in geen geval uitdrogen, dek ze ook tijdens het vervoer goed af. Als je niet onmiddellijk plant, moet je het plantsoen inkuilen op een beschutte plaats. Een bussel planten wordt dan in een ondiepe kuil gestopt, met een dikke laag aarde boven op de wortels. In principe kan je gedurende de hele rustperiode verplanten: van begin november tot half maart. Waar het in de winter erg nat is, is een planting in maart sowieso een aanrader. Anders krijgen de worteltjes te weinig zuurstof om aan te slaan, zelfs van soorten die op natte gronden probleemloos groeien! Plant niet bij vriesweer, felle zon, droge oosten- tot noordenwind! Ideaal is zacht en vochtig, windstil weer (mist, motregen). Haal de ingekuilde planten pas uit de grond als de plantgaten klaar zijn. Ook tijdens het plantwerk moet je de planten afdekken (bv. in een plastic zak). Graaf het plantgat zo groot dat de wortels er helemaal in kunnen. Spit de grond onder aan het plantgat los. Meestal kan je aan de planten nog zien hoe diep ze in de kwekerij stonden. Ze moeten op hun nieuwe plaats precies even diep staan. De dikste wortels van het plantgoed mogen eventueel enkele centimeters bijgeknipt worden. Spreid de wortels uit in het plantgat. Plooi ze nooit naar boven tegen de putwanden, maak dan het plantgat wat groter. Vul de put voor zowat de helft. Ideaal is dat een helper de plant intussen rechthoudt. Laat langs alle zijden van de plant gelijkmatig aarde vallen. Zorg daarbij dat de grond goed verkruimeld tussen de wortels terechtkomt. Schud dan eventjes met de plant, zodat de aarde goed tussen de wortels zakt en de wortels gespreid blijven. Vul daarna het plantgat verder op en druk met de voet (niet stampen!) de aarde regelmatig aan.
14
Om het ‘aanslaan’ van de wortels te bevorderen is goed verteerde compost altijd nuttig. Meng deze compost naast het plantgat met de opgeschepte aarde. Gooi dus nooit een laag onvermengde compost op de bodem van het plantgat. Wanneer je struiken of bomen plant in een weide of rond een grasveld, leg je de graszoden van het plantgat beter niet terug. Schep in de buurt een putje en gebruik de grond daaruit om rond je planten aan te vullen. De overtollige zoden kan je in dat putje leggen. De naakte grond rond het plantsoen kun je in het begin beter vrijhouden. Wat schoffelen of het aanbrengen van een mulchlaag kan zeker helpen. Zo krijgt de jonge plant minder concurrentie van grassen en kruiden. Na enkele jaren mag je de zode rustig laten dichtgroeien, de concurrentie is dan niet meer bedreigend. Op plaatsen waar grazende dieren lopen, moet je de planten natuurlijk beschermen met een afsluiting. 3.2. Geschoren haag Alle inheemse loofsoorten kunnen in een geschoren of in een wilde haag opgenomen worden, dus ook soorten als zomereik, berk, vlier. De hiernaast opgesomde soorten zijn ideaal als basis voor een haag. Dat wil zeggen dat ze de meerderheid van het plantsoen kunnen vormen (vb. 60-70% van de planten) en aangevuld worden met andere mengsoorten, die voor de bodem in kwestie geschikt zijn (hoofdstuk 2).
meidoorn haagbeuk beuk hazelaar
MENGEN !!! Mengen in een haag is een absolute must om je haag enige natuurwaarde te geven. Zoals in de inleiding gesteld is een loofhaag van een streekeigen soort sowieso al een pak beter dan coniferen. De klassieker in Vlaanderen is een jaarrond ondoorzichtige haag met enkel beuk (Fagus sylvatica). Maar het kan beter: 15
- De natuurwaarde van een monotone beukenhaag is niet zo groot. + Gemengde hagen herbergen een veel grotere verscheidenheid aan dieren, zeker als er bloeiende en doornige soorten in staan. - Beuk krijgt in het voorjaar pas in mei nieuw frisgroen blad en staat nog bruin terwijl de rest van de tuin al volop in de lente zit. + Haagbeuk, meidoorn en sleedoorn komen een maand vóór beuk in blad. - Puur beukenbladstrooisel verteert traag, heel vervelend voor wie van een net terras of frisse bloemenperken houdt. + Haagbeuk, meidoorn, hazelaar en andere soorten hebben snel afbrekend bladstrooisel: het breekt vanzelf af waar het ligt of je kan het heel makkelijk composteren. + Meidoorn, sleedoorn, spork, lijsterbes en egelantier krijgen bloesems als je niet te frequent en kort scheert. + Door je haag breed genoeg te laten worden en op “strategische” plaatsen - waar je geen doorkijk wilt - beuk of hulst te mengen, kan je evengoed een ondoorzichtig scherm creëren. Plantdichtheid Vaak worden hagen aan 5 of meer planten per lopende meter aangeplant. De haag is dan enkele maanden eerder gesloten, maar in de volwassen haag (5 à 10 jaar) heeft elk plantje een bedroevend kleine groeiruimte, wat voor de vitaliteit niet bevorderlijk is. 1 tot maximaal 3 planten per lopende meter is heel wat beter. Er zijn twee werkwijzen om snel een gesloten haag te bekomen. Bij de eerste methode zet je paaltjes op regelmatige afstand en spant horizontale draden op 30 cm van elkaar. De eerste jaren vlecht je zo veel mogelijk van de jonge twijgen rond die draden. Zo krijg je takken in de haag die overwegend met de lengte van de haag meegroeien. Bij een andere manier om een dichte haag te bekomen, is het belangrijk dat de zijknoppen snel uitgroeien tot zijwaartse takjes. Dit effect bereiken we door de toppen van de twijgen en takken met de haagschaar of snoeischaar af te knippen. Ook hier is het de bedoeling om de langste twijgen in de lengterichting van de haag te laten groeien en loodrecht daarop vooral korte, sterk vertakte twijgjes te verkrijgen.
16
Omdat je meer twijglengte wegsnoeit bij de tweede methode, kan het iets langer duren voor er een gesloten scherm ontstaat. Vanaf het tweede of derde jaar krijgt de haag een eerste vormsnoei. De onderzijde moet steeds breder blijven dan de bovenzijde. Deze vorm zorgt ervoor dat de onderste takken genoeg licht krijgen. Als het plantgoed bovendien voldoende vrijgesteld wordt van gras en kruiden, zal de haag tot de bodem dichtgroeien. Een strakke haag kan 2 keer per jaar geschoren worden (mei-juni, september-oktober). Je kan je eventueel beperken tot één snoeibeurt in juni of juli. Zorg ervoor dat de haag aan beide kanten even dik blijft ten opzichte van de lijn van de stammetjes. Hagen waarvan je wenst dat ze rijkelijk bloemen en bessen dragen, moeten natuurlijk minder geschoren worden. Je kan het snoeien dan beperken tot het in de winter wegzagen of terugsnoeien van de sterkst groeiende takken. Je kan ook om de twee of drie jaar grondig snoeien. Soorten die sneller groeien dan de andere in de haag moeten wel regelmatig selectief worden ingesnoeid. Rondom de moestuin kan een haag met zijn wortels de naastgroeiende gewassen benadelen. Dit is op te lossen door jaarlijks in juni met een scherpe spade de wortels door te steken op 50 cm van de stammetjes. Reken op een strook van minstens 1 m verlies langs de haag waar je groenten productieverlies lijden. Leg hier eventueel je tuinpad.
17
3.3. Bomen en struiken in de tuin Bij de aanplant van struiken en solitaire bomen in een tuin, moet je vooral rekening houden met de ruimte die de volwassen struik of boom zal innemen. Inheemse bomen en struiken groeien snel. Kijk eens rond in je buurt naar het formaat van de courante soorten, zo kan je de benodigde ruimte beter inschatten. Alle inheemse loofsoorten verdragen regelmatige en sterke snoei, zodat je hun vorm en omvang kan beïnvloeden. Het karakter van elke soort komt echter het best tot uiting als je de natuurlijke groei zijn gang laat gaan. 3.4. Houtkant Zet in een struikenborder of een houtkant de planten ruim genoeg: 1,5 meter tussenafstand is het minimum. Plant beter een 2-tal meter uit elkaar in de rij en schrank opeenvolgende plantrijen. Zet de eerste plantrij minstens 1,5 m en best meer van de buitenrand van de buffer, zo kunnen de struiken uitgroeien zonder meer plaats in te nemen dan voorzien. Je kan alle streekeigen bomen terugzetten tot struikvorm. Plant dus bv. meer zomereik en berk dan je uiteindelijk als hoogstam wil. Na een tiental jaar kan je dan de best geplaatste exemplaren uitkiezen en de overige afzetten. Wissel struiksoorten met hogere boomsoorten af, maar meng de soorten niet te systematisch. ong 1,5 m
ong 2 m
perceelsrand
minimaal 2, best 4 m van de grens
kandidaat hoogstam (bv. zomereik, berk of zwarte els) struik
18
De eerste 2 jaar na het planten beperkt het onderhoud zich tot het vrijhouden van de struikjes. Als je merkt dat bepaalde trager groeiende soorten onderdrukt worden door snelle groeiers (bv. sleedoorn door meidoorn, zomereik door vlier) dan mag je die laatste stevig snoeien, zelfs tot een 20-tal cm boven de grond. Volwassen houtkanten kunnen om de 8 tot 20 jaar afgezet worden. Als de houtkant lang genoeg is kan je het werk over verschillende jaren spreiden om een volledige kaalslag te vermijden. Zorg voor scherp materieel, dat is veiliger en de sneden zijn zuiver, wat een goede hergroei garandeert. 3.5. Heg Tegenwoordig vinden veel mensen een houtkant te groot. Landbouwers hebben het bijvoorbeeld niet graag naast hun grond, en voor de eigenaar zelf kan het kapwerk te omvangrijk zijn. Een zogenaamde heg kan hier uitkomst bieden. Hoog opgroeiende soorten worden tot een minimum beperkt en vooral struiken worden in ruim plantverband (minimaal 2 meter tussen de struiken) lineair aangeplant. Een ijl lineair landschapselement met maximaal bloeiende struiken en veel minder onderhoud is het resultaat. Ruigtekruiden en bramen maken de heg compleet.
19
3.6. Hoogstamfruitbomen 3.6.1.
Hoe planten
Een hoogstamfruitboom heeft al gauw een groeiruimte met een doormeter van 8 tot 10 m nodig. Plant ze minstens zo ver uit elkaar en hou afstand van gebouwen, grenzen en andere bomen en struiken. Als je de ruimte hebt, verdient het voorkeur om minstens 2 appelaars, perelaars, pruimelaars of kerselaars te planten, van hetzelfde of een ander ras. Kruisbestuiving is bijna altijd bevorderlijk voor de vruchtzetting (zie 5.2.). Voorbeeldcombinaties: Brabantse Belle Fleur - Sterappel, 2 kerselaars en Queen Victoria – Reine Claude d’Oullin. Het is voldoende dat er binnen een afstand van 50 à 100 m geschikte fruitsoorten staan, vb. bij de buren. Bij het planten van een fruitboom moet de plaats uitgemeten en met stokjes aangegeven worden. Graaf voor elke boom een plantgat dat minstens 1/3 breder is dan het wortelstelsel. Zet hierin, in de zuidwestrichting, ongeveer 10cm uit het midden een boompaal, zodat de boom ruimte heeft om uit te zetten. Een paal van 2m75 moet ongeveer 60-75 cm diep in de bodem zitten en dus zo’n 2m uitsteken. Merk je dat bij het planten de plantput onder water komt, hoewel het niet hard regent, is dit een aanwijzing dat die plaats niet geschikt is voor een fruitboom. Maar in het algemeen hebben fruitbomen toch graag een behoorlijk vochtige, zogenaamd frisse bodem, die in de zomer niet uitdroogt. Heb je echt een droge arme zandbodem, dan kunnen we je geen valse hoop geven: grote opbrengsten zijn niet te verwachten, en nog het meest van pruim of kers, zeker niet van peer. Ga na of er geen dikke wortels van de boom ingescheurd zijn bij het uitgraven op de kwekerij. Knip zulke wortels in tot waar ze gezond zijn (zuiver uiteinde), hetzelfde met beschadigde twijgjes. Zet de boom midden in het gat naast de paal en zorg ervoor dat hij even diep geplant wordt als hij stond in de kwekerij. Vul het plantgat volledig met grond, schud stevig met de fruitboom, duw de grond 20
goed aan en overgiet met veel water zodat de wortels nauw aansluiten aan de bodem. Bevestig een boomband aan de bovenkant van de boompaal en de stam in een 8-vorm zodat er bescherming is tussen de stam en de paal. Een stuk oude fietsband kan dienst doen als boomband, al zijn er echte boombanden te koop in tuincentra. De steunpalen die we je aanbieden zijn niet behandelde, gezaagde palen in Europees eiken. Ze hoeven geen beschermingsmiddel. Over fruitrassen heeft elke kweker of auteur wel zijn eigen inzichten en ervaringen, zodat de informatie rond de aangeboden rassen erg verschilt van bron tot bron. De gegevens onder de soortbeschrijvingen in hoofdstuk 5.2 zijn om die reden bewust beperkt gehouden. Meer informatie kunnen geïnteresseerden vinden in de bibliotheek, waar vaak verschillende boeken rond dit onderwerp te vinden zijn. Om de bomen gezond te houden en ook om de groei erin te houden kan je ze jaarlijks voedsel geven. Fruitbomen stoppen veel energie in hun vruchten. In tegenstelling tot inheemse bomen en struiken, kan je ze best bemesten. Reken per boom 75 kg verteerde stalmest, champignonmest of compost, te verdelen onder de kruin. Als je op een ecologische manier fruit wilt telen, zijn chemische meststoffen uit den boze (extreem hoog energieverbruik bij productie en verstoring van de nutriëntenbalans). Schuimkalk (restproduct van suikerbietenteelt) of dolemietkalk (vermalen kalkgesteente) helpen op zandgronden. 3.6.2.
Hoe snoeien
De kroonvorming begint in het groeiseizoen na de planting. Help je fruitboom, door in de eerste jaren als volgt te snoeien: Voor hoogstammen zijn twee kroonvormen te onderscheiden. De bolkroon zonder hart- of middentak wordt aanbevolen voor alle pruimen- en kersenrassen, de meeste appelrassen en een aantal perenrassen, Groene Bergamotte, Kruidenierspeer, Beurré d’Amanlis.
21
De piramidale kroon met harttak past voor de meeste perenrassen en een aantal appelrassen, English Winter Goldpearmain, Huismanszoet, Keuleman, Sterappel, Jonatha en Wealthy. Een tweede belangrijk onderscheid bij de vormingssnoei voor de opbouw van de kroon bestaat tussen kortvruchthoutdragende en langvruchthoutdragende rassen (tabel G). Bolkroon Keuze van de gesteltakken Appels worden veelal opgekweekt met 3 of 4 gesteltakken, bij kersen, peren en pruimen beter 4 of zelfs 5. De twijgen moeten goed verankerd zijn in de stam, want op deze takken rust later het gewicht van de gehele kroon en van de vruchten (soms tot 400 kg extra). Het beste kunnen de gesteltakken onder een hoek tussen 45° en 60° van de stam opgroeien. Te steil ingeplante gesteltakken kunnen afscheuren wanneer de boom breed is uitgegroeid. Te vlak ingeplante gesteltakken groeien te weinig en buigen te ver door, wanneer ze met vruchten beladen zijn. Wanneer je niet kan beschikken over 3 à 4 goede gesteltakken met een nagenoeg gelijke inplanthoek, maar wel een tak voorhanden is die te vlak staat, kan die aangebonden worden aan de stam tot de gewenste hoek is verkregen. Na enkele jaren blijft de tak zo vanzelf gefixeerd. De gesteltakken moeten op voldoende afstand van elkaar staan. Het stamgedeelte van de jonge boom, waarop gesteltakken kunnen ontstaan, is niet zo groot. Daarom kan je best tussen de gesteltakken een onderlinge verticale afstand van 10–15 cm aanhouden. De geseltakken moeten de ruimte van de kroon in het horizontale vlak uiteraard rondom regelmatig verdelen. Eerste vergaffeling Nadat de gesteltakken zijn uitgezocht, worden de overige (zwak groeiende) twijgen diep neergebogen (of weggesnoeid). Zij zullen daardoor al vroeg enkele vruchten gaan dragen. De gekozen gesteltakken worden vervolgens ingekort tot op 1/2 à 2/3 van hun lengte, altijd tot op een naar de buitenzijde gerichte knop! De 22
sterkst groeiende takken worden verder ingesnoeid dan de zwakker groeiende. Zo onstaan evenwichtige gesteltakken en wordt de bekleding met zijtakjes bevorderd. Door dit insnoeien gaan de éénjarige gesteltakken in het tweede jaar zijtakken vormen. Voor een goede kroonvorm mogen maar twee van de zijtakken aan elke gesteltak blijven, zodat een gaffel ontstaat. Hiervoor kies je bij voorkeur scheuten, die zoveel mogelijk in dezelfde richting groeien als de gesteltak en tevens de kroon in het platte vlak zo regelmatig mogelijk verdelen. Het verlengde van de gesteltak zelf boven de vergaffeling wordt gesnoeid tot op een van de 2 zijtakken of tot op een naar beneden gericht oog. De vergaffeling van de gesteltak mag niet te dicht bij de stam liggen, anders wordt de kroon te klein en te dicht. Houd voor het punt van vergaffelen bij de kortvruchthoutdragers 60cm van de stam aan en bij langvruchthoutdragers 80cm. Bij rassen die beide typen vruchthout dragen 70cm. Met deze takken (2 x het aantal eerste gesteltakken) bouw je de kroon verder op. Het insnoeien van de verlengingen van deze takken en van de daarop ontstane twijgen wordt nog enkele jaren volgehouden, echter maar maximaal tot op 2/3 van de lengte. Verdere opbouw van de bolkroon Zodra de boom een driejarige kroon heeft met een goede vergaffeling, hoef je aan de vorming van de volgende vergaffelingen over het algemeen minder zorg te besteden Zorg er echter wel voor dat ze op voldoende afstand van elkaar ontstaan (60-70 cm), zodanig dat de twijgen elkaar niet hinderen. Twijgen die elkaar wél hinderen worden weggesnoeid. Ook elkaar kruisende takken worden verwijderd. Schuinsopgaande takken, die zorgen voor een brede kroon worden voortdurend gespaard. Houd vanaf dan bij het snoeien steeds de latere bolle kroonvorm in gedachten, om te voorkomen dat je ooit dikke takken weg moet zagen. Houd steeds het evenwicht tussen de verschillende gesteltakken in de gaten. Dreigt één zijde zich te sterk te ontwikkelen, snoei deze dan sterker terug dan de zwakker groeiende wederhelft.
23
Piramidale kroon Etagebouw De basishandelingen voor de opbouw van een piramidale kroon zijn gelijk aan die bij een bolkroon. De piramidale kroon wordt gevormd uit 3 tot 4 gesteltakken plus een centrale harttak. 3 Gesteltakken voor rassen die aan langvruchthout of een combinatie van lang- en kortvruchthout dragen en 4 gesteltakken voor kortvruchthoutdragers. Deze gesteltakken vormen een etage (horizontale takkenlaag). Van de aanwezige takken worden er 3 à 4 uitgekozen om gesteltakken te vormen en op dezelfde wijze gesnoeid als de gesteltakken van de bolkroon. De gesteltakken worden tot ca. 1/2 ingesnoeid, niet verder! Zijn de gesteltakken lang genoeg en voldoende stevig ontwikkeld, dan kan op de aangegeven afstand (60 à 80cm) de vergaffeling tot stand worden gebracht. Deze afstand is ook hier korter voor kortvruchthoutdragers en langer voor langvruchthoutdragers en er worden 2 zijtakken per gesteltak aangehouden. De vorming van de eerste etage mag gerust lang duren, want het is bijzonder belangrijk dat deze etage van gesteltakken krachtig genoeg is, voordat je met de hoger kroondelen begint. Anders overgroeien die de eerste etage gemakkelijk, waardoor deze veel hinder ondervindt van schaduw en een gebrek aan voedingsstoffen, zodat ook de latere vruchtvorming vermindert. De piramidale kroon heeft zoals gezegd als extraatje een harttak. Deze verdient een aparte behandeling. De harttak moet na het snoeien altijd iets boven de gesteltakken blijven uitsteken. Hierbij is het belangrijk te weten welke rassen sterk in de kop groeien. Dit zijn o.a. Chaneux, Doyenné du Comice, Bonne Louise d’Avranches, Beurré Hardy en Kruidenierspeer. Bij sterke kopgroeiers wordt de koptak dan ook verder ingesnoeid, anders blijft de ontwikkeling van de gesteltakken achter. De harttak moet bij elke snoeibeurt op naar verschillende zijden gerichte ogen worden gesnoeid. Wordt bijvoorbeeld steeds op een naar de westzijde gerichte knop gesnoeid, dan zal op den duur een scheve boom ontstaan.
24
De uit gesteltakken opgebouwde etage vormt de basis van de boom. Een tweede etage wordt niet gebouwd, maar uit de zijtakken van de ingesnoeide harttak worden jaarlijks 1 tot 2 nieuwe gesteltakken gekozen: spiraalsgewijs om de harttak, daar waar voldoende ruimte is voor ontwikkeling en tevens zodanig, dat de onderliggende takken er niet door gehinderd worden. Deze takken mogen een vlakkere stand hebben dan die in de eerste etage. Verdere opbouw van de piramidale kroon Hoever de verschillende takken moeten worden ingesnoeid is moeilijk in algemene termen aan te geven. In de praktijk moeten de verschillende takken evenwichtig ontwikkelen en de eerste etage moet een oorsprong behouden op de volgende gesteltakken. De harttak bij de piramidale kroon blijft de neiging houden omhoog te groeien. Deze harttak kan na meerdere jaren in zijn groei worden beperkt door hem over te zetten op een min of meer vlakliggende zijtak. De boom zal daardoor niet meer in de hoogte groeien. Overige snoei Alle twijgen die niet kunnen worden gebruikt voor de opbouw van de kroon worden alleen dan verwijderd, wanneer ze te sterk groeien. De concurrenten van de koptak worden wel verwijderd. De overige twijgen worden gesnoeid op 2-4 ogen (de slapende knoppen aan de twijgbasis niet meegerekend), omdat deze vruchttwijgen geen rol spelen bij de opbouw van het statische gestel van de boom. Behoud de naar beneden gerichte twijgen. Zij groeien langzamer en zullen daardoor eerder vruchthout vormen. Bovendien ontwikkelen zij zich meestal in buitenwaartse richting en leiden tot een minder dichte kroon. Uit het voorgaande wordt duidelijk dat de vormingssnoei gedurende een reeks van jaren moeten worden doorgevoerd. De bomen zullen na enkele jaren al op bescheiden schaal beginnen met het vormen van bloem en/of gemengde knoppen op de zijwaarts gerichte, meer vlakliggende takken. Jaarlijks zal de vruchtbaarheid toenemen en wanneer nu ook het gestel ondanks de toenemende oogst niet meer van positie verandert, is de vormingssnoei voorbij.
25
3.6.3.
Schade van lentenachtvorst
Minstens tot aan de “ijsheiligen” van 15 mei is nachtvorst in de Kempen te verwachten, zij het uiteraard niet dagelijks. De beste garantie op een onbeschadigde bloesem is een laatbloeiend ras planten. Kerselaars zijn echter, net als pruimelaars, in het algemeen vroege bloeiers. Er is ook minder schade van lentenachtvorst indien de grond onder de bomen kruidenvrij, onbedekt en vochtig ligt. Compost of strooisel tijdens de bloei verwijderen. Gras onder de bomen moet tijdens de bloei zo kort mogelijk gemaaid worden. Het komt er op aan om de warmte-uitstraling van de minerale bodem naar de nachtelijke hemel te maximaliseren om zo de vrieskou vlak boven de grond iets te temperen. Deze maatregelen hebben bij hoogstambomen als Kerselaars, Perelaars en Appelaars iets minder effect omdat de kruinen hoger boven de grond hangen. Maar ook daar kan elke halve graad Celsius belangrijk zijn. Fruitoogst zal altijd afhankelijk blijven van weerschommelingen, zowel tijdens de bloei als de rijping.
26
3.7. Vruchtbomen Notelaar en Tamme kastanje vormen allebei van nature een regelmatige, lage en vrij brede kroon (7 à 10 m doorsnede). Voorzie dus voldoende ruimte rond de plantplaats. Volg de algemene planttips (3.1) voor kastanje en die van fruitbomen (3.6) voor notelaar. Tamme kastanje prefereert drogere bodems. Notelaar moet voldoende vocht hebben, maar kan niet tegen natte bodems. Snoei sterke, lage zijtakken op tijd af, maar maak geen te lange kale stam. Zware, oude takken afzagen kan dodelijk zijn, vooral notelaar rot makkelijk in. Snoei notelaar in de zomer of nazomer om de eerste jaren een open kroon te bouwen. Aan oudere notelaars is snoei niet nodig en niet aan te raden. Om rijk vrucht te dragen heeft de kroon langs alle kanten veel licht nodig. Je plant ze dan ook liefst als solitair. Kruisbestuiving bevordert een goede oogst heel sterk, plant dus indien mogelijk 2 bomen (of overtuig je buren om er ook een te planten). De kronen laten weinig licht door, dus de planten eronder moeten schaduwverdragend zijn. 3.8. Kleinfruit Een goede plaats voor kleinfruit is in de buurt van de moestuin, in de beste grond van de tuin dus. Bessenstruiken zijn zeer geschikt als afscherming rondom de moestuin. Het standplaats- en onderhoudsadvies is zeer soortspecifiek, daarom vind je het onder de soortbeschrijving in hoofdstuk 5.3. Zorg voor afwisseling van soorten. Volgende publicaties over kleinfruit (in de boekhandel of bibliotheek): Ecologische teelt van kleinfruit. VELT vzw, 2000, Antwerpen.
[email protected], www.velt.be .
Kleinfruit. Kweken van aardbeien, bramen, frambozen en bessen in eigen tuin. F. Lorsheijd, 1994, Utrecht/Antwerpen. Het sappigste kleinfruit. S. Buczacki & R. Verlinden, 1995, TirionBaarn.
27
4. Tuinpakketten Hoewel de naam en de samenstelling van beide tuinpakketten een specifieke toepassing als bosje suggereren, kan je de planten ook over je tuin verspreiden. Zo krijg je individuele struiken en bomen (zie hoofdstuk 3.3). Of je kan ze in een gemengde haag planten of er in het buitengebied een houtkant of heg mee aanplanten (zie hoofdstuk 3.2, 3.4 en 3.5) Gelet op de plantafstand en het aantal planten is een bloesembosje of een vogelbosje voornamelijk geschikt voor grotere tuinen of percelen. Reken toch al gauw een 15 op 15 meter om zo’n bosje uit één pakket tot zijn recht te laten komen: de planten dus 2 tot 3 meter uit elkaar en ook een 2-tal meter van de randen. In andere gevallen raden we aan kleinere hoeveelheden los plantgoed aan te kopen.
Pakket 1: Bloesembosje Met dit pakket verfraai je de buurt met bloesem vanaf het begin van de lente tot aan de zomer. Al de bloesems zullen uitgroeien tot smakelijke bessen voor de vogels. Zet je de planten in een gemengde haag als afscherming langs de grens met de tuin van je buren, denk dan goed na over de afstand tussen de haag en de perceelgrens. Die zal bepalen hoe breed (“wild”) je de haag kan laten worden en dus hoeveel je zal moeten snoeien. Overleg vooraf met je buren, zo kan je veel ongenoegen vermijden.
8 spork 8 lijsterbes 8 meidoorn 3 sleedoorn 3 vlier
Je kan bijvoorbeeld enkele van de lijsterbessen centraal in het bosje laten uitgroeien tot kleine bomen en de andere boompjes om de 5 of 10 jaar eens afzetten om ze als struik te houden.
28
Pakket 2: Vogelbosje Voor dit pakket kozen we speciaal soorten uit die voor vele verschillende vogels geschikt zijn en die vele verschillende bodems aankunnen. Boswilg voegden we toe omdat ze in het vroege voorjaar heel belangrijk zijn voor bloembezoekende insecten (o.a. bijen), die op hun beurt voedsel voor vogels zijn. Hazelnoten zijn dan weer een lekkernij voor eekhoorns, die je vaak te vlug af zullen zijn bij het plukken.
5 Zwarte Els 5 Vlier 5 Lijsterbes 5 Meidoorn 5 Hazelaar 5 Boswilg
Voorzie je voldoende ruimte, dan groeit dit pakket uit tot een natuurlijk bosje waar alles zijn plaats heeft en eigenlijk niet moet gesnoeid worden. Zo’n bosje biedt mogelijkheden voor een natuurlijke ondergroei met bosplanten. De zwarte elzen kunnen grote bomen worden, maar verdragen hakhoutbeheer. Je kan ze dus elke 5, 10 of 15 jaar afzetten, waarna ze weer zullen uitlopen.
29
5. Soortenbeschrijving 5.1. Bomen en struiken Zwarte els (Alnus glutinosa) De zwarte els heeft een ovale kroon tot 20 m, omgekeerd eironde bladeren met licht ingesneden top. De vrouwelijke katjes bloeien vóór de bladeren (februari-maart) en groeien uit tot elzenproppen met zwarte houtige schubben met ertussen de nootjes. Het strooisel breekt makkelijk af. Deze soort is typisch voor natte bodems maar groeit evenwel ook goed op heel wat drogere grond. Erg goed bruikbaar als knotboom op eender welke hoogte. Het hout is goed brandhout. Ruwe berk (Betula pendula) De ovale kroon (tot 25 m) heeft afhangende takken. Het strooisel van kleine blaadjes verteert goed. De katjes dragen kleine nootjes met 2 vleugeltjes. De berk stelt geen eisen aan zijn standplaats, verdraagt zowel strenge vorst als grote hitte op schrale zandgrond. Gebruikt voor berkensap, bezems, meubelfabricage, zelfkastijding. Spork (Frangula alnus of Rhamnus frangula) De spork of vuilboom of sporkehout heeft gaafrandige en glanzende blaadjes en wordt tot enkele meter hoog. De struik bloeit erg lang, van mei tot de herfst! De vruchtjes zijn eerst geel, vervolgens rood, bij rijpheid zwart en een lekkernij voor vogels. Het is een goede nectarplant voor bijen. Spork gedijt op arme bodems, maar uiteraard ook op rijkere. Een geschikte mengsoort in hagen en typisch met lijsterbes in ondergroei van dennen-, eiken- en berkenbossen.
30
Hazelaar (Corylus avellana) Grote, brede, dichte struik tot 5m met omgekeerd hartvormige blad. De mannelijke katjes van augustus tot april, de vrouwelijke bloempjes erg bescheiden klein en rood (februari-maart). Groeit zeer goed op niet te arme zandbodems, zowel natte als droge. De soort kan diepe schaduw verdragen en is een goede mengsoort in een geschoren haag. Wilde Lijsterbes (Sorbus aucuparia) Deze struik of kleine boom (tot 10m) heeft samengestelde bladeren, witgele bloemschermen in mei en diep oranjerode bessen in de zomer. Weinig en snel verteren bladstrooisel. Rauw zijn de besjes niet eetbaar, maar ze gaan goed in confituur. Groeit op arme bodems, maar evengoed op rijkere. Vaak de eerste inheemse struiksoort die zich onder dennenbomen vestigt. Goede mengsoort in bloesemhagen. Meidoorn (Crataegus monogyna) Struik tot 5 m hoog met klein, enkelvoudig, diep ingesneden blad en witte bloemen die de hele struik bedekken in mei. De dieprode bessen zijn rauw niet eetbaar, maar er kan confituur van gemaakt worden. Meidoorn groeit goed op de meest van onze bodems, maar niet op de armste en droogste. De struik verdraagt zeer goed snoei en is met zijn fijne twijgen perfect voor een (gemengde) haag op iets betere grond, bv. met haagbeuk, sleedoorn, hulst en egelantier. Sleedoorn (Prunus spinosa) De sleedoorn (tot 4 m) bloeit heel vroeg in maart-april, uitbundig wit, vóór uitlopen van de bladeren. Hij draagt in de herfst blauwpaarse pruimpjes. De sleedoorn heeft relatief goede grond nodig om aan te slaan en te groeien: ietwat lemige bodems, oude landbouwgronden. Vlier (Sambucus nigra) Een prachtige wijduitstaande struik tot 3m met samengesteld blad, grote witte schermen (juni-juli) en zwarte bessen. De soort stelt weinig eisen aan de bodem. Bloeit na meidoorn en lijsterbes en zorgt in menging voor een lange bloei. Goed afbrekend, voedzaam strooisel. 31
Gelderse roos (Viburnum opulus) Bolvormige struik tot 5m met in mei-juni witte bloemschermen en glanzende rode besjes in een trosje. Bladeren met prachtige karmijnkleurige herfstkleur. Is van nature beperkt tot beekvalleien met vochtige, rijke grond en komt op droge zandgronden in de problemen. Boswilg (Salix caprea) Brede struik van enkele meter hoog of bosboom tot 10m met relatief breed ovale bladen die onderaan grijsviltig zijn en met gele mannelijke katjes en groene vrouwelijke bloempjes (april). Groeit op alle bodems maar heeft licht nodig. Prachtig als solitair in open terrein. Goed afbrekend strooisel. Egelantier (Rosa rubiginosa) De rozenbottel vormt als solitair een tuilvormige struik tot 2 m. De lichtroze bloemen (mei-juni) worden in de zomer rode bottels. Heeft net als sleedoorn relatief goede grond nodig. Voelt zich erg goed thuis als mengsoort in brede hagen. Gewone es (Fraxinius excelsior) Grote boom met smalle kroon tot 30m met fluweelzwarte knoppen, veervormig, samengesteld bladen en trossen van gevleugelde nootjes. In de Kempen beperkt tot vochtige rijke gronden in beekvalleien. Heel snel afbrekend strooisel. Zoete kers (Prunus avium) Sierlijke boom (tot 20 m) met donkere schors, met lang eivormige spitse bladeren en met witte bloesem (april-mei). De smaak van de wilde bitterzoete kriekjes (juni-juli) is heel onvoorspelbaar en gaat van uiterst slecht tot heerlijk. Groeit goed op niet te droge zandgrond, niet op natte gronden. Heeft licht nodig voor de bloei, maar kan tussen andere bomen overleven. Goed afbrekend strooisel.
32
Winterlinde (Tilia cordata) De kleinbladige of winterlinde (tot 25 m) heeft asymmetrische en omgekeerd hartvormige bladen. Van de witgele, nectarrijke bloemen kan je thee zetten. Groeit in de Kempen op alle betere gronden: oude landbouwgronden, tuingronden, alleen niet op heel arm, droog stuifzand en zeker niet op natte gronden! Strooisel heel voedzaam voor de bodem. Prachtige laanboom, knotboom, leiboom of zelfs in een wilde haag. Zomereik (Quercus robur) Brede struik tot grote boom (tot 30m) met donkergroen gelobd blad en met mannelijke hangende katjes in mei, eikels in napjes, aan lange steeltjes. Groeit op alle Kempense bodems die niet verzopen zijn. Traag afbrekend, zuur strooisel. Een eikenkruin werkt in de zomer als airconditioning, zelfs op hete dagen is het aangenaam fris eronder. Laanboom en basis van houtkanten en bosjes, ondergroei onder oudere dennenbomen. Haagbeuk (Carpinus betulus) Mooie kleine boom (tot 15m) met prachtige gladde stam met dofgroen, ovaal blad met gezaagde rand, dorre winterbladen blijven deels aan de twijgen. Bloesem en zaden in trossen (april-mei, oktober) met opvallend driedelig schutblad. Groeit op alle niet te arme gronden, liefst niet te nat of te droog. Waardplant van de meikever. Goed afbrekend bodemverbeterend bladstrooisel. Uitstekend als solitaire boom of in een geschoren haag. Beuk (Fagus sylvatica) Hoge mooie, wijd vertakte boom met een zilvergrijze, gladde bast tot 30m met ovale, blinkend groene bladeren en eind september, lekkere roodbruine beukennootjes in een bolstertje. Groeit op alle zandbodems, behalve op natte gronden. (té) Vaak gebruikt als haagplant, de dode bladeren blijven immers aan de twijgen in de winter en de vertakking is dicht. Traag afbrekend, zuur strooisel. 33
5.2. Hoogstamfruitbomen Reken bij hoogstamfruitbomen meerdere jaren voor je de eerste goede oogst kan verwachten, een enkele vrucht de eerste jaren kan je een voorsmaakje geven. Daar staat tegenover dat je vanaf dan probleemloos jarenlang kan oogsten. Laagstamfruit levert inderdaad enkele jaren vroeger vruchten, maar mist alle ecologische voordelen van hoogstammen en zal veel sneller verouderen en ziek worden. Bovendien moet je jaarlijks blijven snoeien en leiden.
Appelaars (Malus sp.) Reken bij hoogstamappelaars toch al gauw 10 jaar voor je de eerste goede oogst kan verwachten. Vorming van de bolkroon de eerste jaren is essentieel (hoofdstuk 3.6.2). Kruisbestuiving is een must. Kiliaan zeer mooie dessertappel, bewaring van oktober tot maart. toevallig ontstaan op een stortplaats rond Duffel. zeer gezond ras, weinig schurft. goede dracht. voor vele bodems geschikt. Reinette de sans pareille oud reinetteras. kruisbestuiving nodig. Lemoenappel grote, geelgroene met bruinrode strepen, sappige en friszure appel van het type boskoop maar met betere smaak. plukken begin oktober, bewaren november tot januari. middentijdse bloeitijd, zelfbestuiver, maar kruisbestuiving door triploïde gewenst voor goede vruchtzetting. open bolkroon. goed op zandbodems, schurft- en meeldauwbestendig, maar vatbaar voor kanker op nattere plaatsen.
34
Perelaars (Pyrus sp.) In 2002 bieden we geen hoogstam perelaars aan. De kwekers op zandgrond hebben door weersomstandigheden geen geschikte onderstammen klaar. Plantsoen uit de leemstreek is niet erg geschikt voor onze zandgronden. Perelaars zijn de meest vereisende fruitbomen, zij hebben sowieso al het hoogste risico op zwakke groei en magere oogst op de meeste van onze zandgronden.
Pruimelaars (Prunus sp.) De aangeboden pruimelaars zijn halfstammen. Pruimelaar vragen het meeste onderhoud. Maar een doordachte snoei de eerste jaren (hoofdstuk 3.6.2.) wordt rijkelijk beloond met veel vruchten. Pruimelaars snoeien tijdens de winter of zware snoei van slecht gevormde oudere kronen leidt vrijwel zeker tot afsterven door loodglansschimmel! Belangrijk is dat je in rijke jaren de vruchten uitdunt, zodat de overblijvende beter uitgroeien en rijpen. Pruimelaars zijn niet sterk, takken kunnen breken onder het gewicht van te veel fruit, ook daarom uitdunnen. Ouder pruimelaars hebben makkelijk broos hout, daarom regelmatige zomersnoei voor jong hout. Je kan vanaf een ouderdom van 7 à 8 jaar veel vruchten verwachten. Kruisbestuiving zorgt bij alle rassen voor een betere oogst, plant dus best meer dan één pruimelaar. Queen Victoria Reine victoria of Victoriablomme uit Engeland (1830). ‘bedauwde’, bleekrode pruim met geel, sappig vruchtvlees. oogst eind augustus begin september. vaak overvloedige vruchtzetting, dunnen is dan nodig. zelfbestuiver en een uitstekende bestuiver voor andere pruimerassen als Reine Claude d'Oullin. voedzame en vochthoudende tuingrond. heel gevoelig voor loodglansschimmel en gomziekte. kroonvorming eerste jaren essentieel. NOOIT vóór mei of na augustus snoeien en nooit dikke takken snoeien.
35
Reine Claude d’Oullin bekend ras. roodpaarse pruim. oogst eind augustus - begin september. late bloeier, kruisbestuiving met ander exemplaar Reine Claude d’Oullin of met Victoria. Prune de Prince oud ras van Gembloux. blauwe pruim. pluk eind september. heel ziekteresistent. goede zelfbestuiver, gebaat bij een tweede exemplaar van Prune de Prince of Belle de Thuin (geel Gembloux-ras).
Kerselaars (Prunus sp.) Snoei van hoogstamkerselaars heeft minder invloed op de oogst dan bij pruimelaars en is na de eerste vormingssnoei (hoofdstuk 3.6.2.) dus eigenlijk af te raden. Kerselaars snoeien tijdens de winter of zware snoei van slecht gevormde oudere kronen, leidt vrijwel zeker tot afsterven door loodglansschimmel! De kerselaar heeft graag een niet al te zure of natte grond, de verdere eisen aan de bodem zijn niet groot. Nadeel van kerselaars is hun vroege bloei waardoor de opbrengst vaak afhangt van de “late” nachtvorst in het voorjaar. Bigarreau Rose et Blanc (Witbuik) Bigarreau Esperen of Capucienen is een dikke, sappige en geelrood gevlekte kers. Oogst in juli. goede productiviteit zeer vruchtbaar, volop na 7/8 jaar. geen zelfbestuiver, kruisbestuiving nodig door o.a. Hedelfinger, Knorpelkirschen, Kernielse. Op niet te arme zandgrond. Kernielse Zwarte (Wijnkers) Nielse, Dikke loen of Spaanse brabander is een oeroud ras (vermeld in 1505 door Brederode). rode kers met heel zacht vruchtvlees: plukken op het juiste moment is belangrijk, zuur als onrijp, maar niet lang bewaarbaar. geen zelfbestuiver, kruisbestuiving nodig door o.a. Biggereau. op niet te arme zandgrond.
36
5.3. Kleinfruit Mispel (Mespilus germanica var. ‘Westerveld’) De Mispel is wereldwijd verspreid door de mens. Het is een kleine struik of een boompje van 1,5 tot 6 m hoog met zoetig geurende alleenstaande grote, witroze bloemen op tweejarig hout (mei-juni) en in het najaar lekkere, middelgrote, bruine mispels. De struik draagt rijkelijk na 3 à 4 jaar. Niet veeleisend, maar niet op te arme of te natte grond. Herkomst zuidelijk Europa, dus best op een zonnige, beschutte plaats. zelfbestuiver. Je moet zeer weinig snoeien, hoogstens iets uitdunnen. Wildopslag op de onderstam wel tijdig wegsnoeien. Mispels zijn aanvankelijk zeer hard, je kan er letterlijk je tanden op breken. Ze worden pas eetbaar én lekker als ze overrijp of 'beurs' zijn. Vooral na de eerste nachtvorst (november) worden de vruchten zachter en krijgen ze meer smaak. Ze zijn plukrijp als ze opvallend geel worden en een sterk aroma krijgen of als ze gemakkelijk loskomen bij het plukken. Laat ze niet afvallen, dan worden ze gekneusd en beginnen vlug te rotten. Maar je moet ze snel verwerken tot gelei of opeten omdat ze meestal slecht bewaren. De vruchten lijken heel hard, maar je moet ze beslist zacht behandelen. Je kan ze ook in 2 keer plukken. De eerste maal pluk je de allergrootste af. Enkele dagen later pluk je de overige af. Het is af te raden de vruchten te lang aan de boom te laten hangen, omdat dit de plant uitput. Hierdoor is er meer kans op een "beurtjaar" (slechte of geen oogst het volgende jaar). Je kan de geplukte vruchten best uitspreiden met de steeltjes omhoog op stro of karton, tot ze beurs zijn. Dan kan je ze leegzuigen.
37
Kweepeer (Cydonia oblonga var. ‘Champion’) Ook de Kweepeer is wereldwijd verspreid door de mens. Deze kleine struik tot 2 m hoog is niet veeleisend, maar groeit niet goed op te arme grond. De gele harige, peervormige vruchten staan in mooi contrast met de donkere bladeren. Ideaal voor gelei. Rode bes (Ribes rubra var. ‘Jonkheer van Tets’) De rode trosbes is een sterke groeier met rechtopstaande takken en veel vruchthout, waarop de rode vruchten in lange trossen (60 tot 65 mm) geoogst kunnen worden eind juni. Ze hebben een goede lichtzure aromatische smaak. Deze variëteit heeft een goede tot grote opbrengst. Door het hoge sapgehalte is ze goed te gebruiken voor sap, voor verse consumptie en voor gelei. Deze soort kan op alle grondsoorten gekweekt worden, maar geeft de beste opbrengst op voedzame vochthoudende grond en na een strenge winter (vrij grote koudebehoefte). Je kan de struiken los planten of leiden aan een draad. In de rij is een goede plantafstand ongeveer 75 cm. Algemeen snoeiadvies: Direct na het planten kan je drie tot vier takken aanbinden als je de struik wil leiden. De rest wordt weggesnoeid. De zomersnoei beperkt zich tot het wegsnoeien van de scheuten die recht uit de grond komen. In de winter kan je de zijtakken die te zwaar worden insnoeien omdat ze concurrent kunnen worden van de gesteltakken. Je kan de gesteltakken terugsnoeien om de groei te stimuleren. Na drie vier jaar is de plant op hoogte en kunnen de gesteltakken iedere winter worden teruggesnoeid tot op een stevige zijtak. Rode bessen dragen zowel op eenjarig jong zijhout als op ouder kort vruchthout. Als je helemaal niet snoeit worden de vruchten kleiner maar dan heb je er wel meer. Zorg dat regelmatig takken worden verwijderd zodat nieuw eenjarig hout kan groeien.
38
Stekelbes (Ribes uva-crispa var. ‘Hinnonmaki rood’) De knoesel, klapbes of kruisbes is een kleine bossige struik die wat breed uitgroeit met middelgrote, zoete, zuur nasmakende vruchten. Hinnonmaki rood heeft een grote weerstand tegen vorst en is meeldauw-resistent (i.t.t. tot veel andere kruisbesrassen). Beschutting is wel zeer belangrijk. Voor kruisbessen is de diepte waarop je plant van groot belang. Plant je te diep dan komen er veel grondscheuten, plant je te ondiep dan groeit de plant slecht. Aan het kleurverschil op het hout kan je zien hoe diep ze moeten worden geplant. Losgroeiende heestervormen kan je best 1,5m van elkaar planten. Algemeen snoeiadvies: De eenjarige takken geven de beste vruchten dus het is van belang regelmatig oudere takken te verwijderen. Zwarte bes (Ribes nigra var. ‘Goliath’) De cassis is een matig forse struik met rode knoppen die vroeg bloeit en door insecten moet bestoven worden. Hij heeft lange trossen met 8 tot 10 grote bessen. De opbrengst is matig tegenover sommige andere rassen maar de smaak is zeer goed en zoet. De struik moet zonnig en beschut staan op zandgronden. Een zwarte bes moet je zeker niet leiden. Ze hebben geen plantensteun nodig. Als je ze gewoon laat uitstruiken, is een goede plantafstand ongeveer 1,5m. Algemeen snoeiadvies: Zwarte bessenstruiken dragen het best op eenjarig hout. Daarom is het best iedere winter behoorlijk kort terug te snoeien op de takken. Het oudere hout geeft duidelijk veel kleinere trossen en kleinere bessen. 1e jaar: Na de aanplant mag je de bessenstruik zeer kort insnoeien (ongeveer twee knoppen boven de basis) en rondom een mulchlaag van zo’n 10-15cm aanbrengen. 2e jaar: Laat bij het snoeien (in de winter) alleen de beste takken staan, zwakke takken en diegene die in de weg gaan staan snoei je weg. Vanaf het 3de jaar kan je elke winter enkele oude takken wegsnoeien.
39
5.4. Vruchtbomen De kastanjes en notelaars die we aanbieden zijn de wilde soorten, dus geen cultivars (erg duur). In praktijk zal het vooral van de bodem en van de mogelijkheden van kruisbestuiving afhangen hoeveel vruchten je kan oogsten en hoe ze zullen smaken. Tamme Kastanje (Castanea sativa) Deze als solitair prachtige boom met lage, brede kruin wordt tot 20 m hoog. De langwerpige, kale, glanzende, getande bladeren zijn 10 tot 25 cm lang. De boom bloeit welriekend met lichtgroene toortsen. In oktober vallen de voedzame kastanjes in bolsters. Tamme kastanje voelt zich goed op droge gronden. Groeit de eerste jaren traag, later snel. Werpt diepe schaduw en het strooisel blijft redelijk lang liggen. Notelaar (Juglans regia) De walnoot of okkernoot met zijn brede kruin tot 15m hoog, heeft geveerde gaafrandige bladeren, die pas laat in mei uitlopen. In mei bloeien de mannelijke lange katjes en vrouwelijke bloemen. De heerlijke olierijke okkernoten (september-oktober) zijn goed voedsel voor vegetariërs. Bij voorkeur vrijstaand in de zon, maar voor de wind beschut, op tamelijk voedselrijke bodems.
40
6. Determinatietabel voor bomen en struiken 1. a) Heeft het plantgoed doornen of onduidelijke stekels?................................ ga naar 2 b) Heeft het geen doornen of stekels?............................................................. ga naar 4 2. a) De (groene) plant heeft stekels die vrij makkelijk afbreken en iets gekromd zijn, roosachtig uiterlijk...... ......................................................................Egelantier b) De doornen breken niet makkelijk af…..... ................................................. ga naar 3 3. a) Twijgen grijsachtig, stam bruin, doornen relatief kort (+/- 1cm)..… ........Meidoorn b) Twijgen donkerbruin naar grijs, langere doornen (+1cm) …................... Sleedoorn 4. a) De knoppen staan kruisgewijs......................................................…... ........ ga naar 5 b) De knoppen staan op 2 rijen langs de twijg (in één vlak)............................ ga naar 6 c) De knoppen staan willekeurig verspreid….................................................. ga naar 9 5. a) De wortels zijn groot geelachtig, de takken dik, gespikkeld .............................Vlier b) De wortels zijn donker, ribbelig en fijn. De knoppen zijn roodachtig. de plant heeft een typische geur…..... .................................................... Gelderse Roos 6. a) De knoppen zijn puntig. ….......................................................................... ga naar 7 b) De knoppen zijn eirond tot rond…..... ......................................................... ga naar 8 7. a) De knoppen zijn langer dan 1 cm, spoelvormig en de bladrand is gaaf…........ ............................................................................Beuk b) Blad diep generfd, -rand gezaagd knoppen korter en botter…................. Haagbeuk 8. a) De knoppen zijn eivormig met donkerrode schubben. Onderaan de stam is er een opvallende verdikking….................................................................Winterlinde 8. b) Knop bol tot eivormig (groenbruin) twijgen soms wat behaard…............. Hazelaar c) Donkerbruine knoppen…..... ........................................................ Tamme Kastanje d) De knoppen zijn zwart, eindknop opvallend groter dan zijknoppen, fluwelig behaard.. ...............................................Gewone Es 9. a) De wortels zijn roodachtig, de schors is donkergrijs tot bruin en bezet met witachtige spikkels…...... ........................................................... Spork b) Vorige kenmerken gelden niet.................................................….............. ga naar 10 10.a) De knoppen zijn paarsachtig eirond......................................…... ...........Zwarte Els b) De knoppen zijn niet paarsachtig eirond….. ............................................. ga naar 11 11.a) De twijgen zijn bezet met witachtige spikkels, de knoppen zijn klein, spits en kleverig.................................…..............Ruwe berk b) Kenmerken van 11 a) en 11b) gelden niet…. ............................................ ga naar 12 12.a) Aan het einde van de twijg staan een aantal knoppen dicht bij elkaar, ze zijn eirond (rood-)bruin…...........................................Zomereik b) Kenmerken van 12 a) gelden niet............................................…... ........... ga naar 13 13.a) De knoppen zijn plat tegen de twijg en bol, aan de buitenzijde fluwelig behaard. De eindknop is opvallend langer…............................................ Lijsterbes b) De kenmerken van 13 a) gelden niet........................................…... .......... ga naar 14 14.a) De knoppen zijn eivormig en puntig met eivormige knopschubben, de schors is licht grijsbruin, gestriemd…............. ..........Zoete Kers b) Kenmerken van 14 a) gelden niet…............. ............................................. ga naar 15 15. Meestal geen eindknop aan de twijg. Knop omhuld door 1 knopschub, de plant is zeer buigzaam….......................................................................... Boswilg
41
7. De organisatoren van Behaag Onze Kempen 7.1. JNM De JNM is een jeugdbeweging voor 8- tot 25-jarigen. Dit wil zeggen: alles door en voor jongeren, los van eender welke politieke, religieuze of filosofische overtuiging. Natuurlijk moet je wel geïnteresseerd zijn in de natuur, of je nu vooral vogels, zoogdieren, amfibieën, reptielen, planten, slakken, insecten, zwammen of zelfs korstmossen leuk vindt, maakt niet uit. Je hoeft ook geen grote kenner te zijn, als je maar enthousiast bent. Elke week trekken we er op uit en jaarlijks zijn er tientallen kampen in binnen- en buitenland. De meeste activiteiten draaien rond de 45 afdelingen verspreid over gans Vlaanderen: tochten, weekend, beheerswerkdagen,... Maar ook nationaal valt er van alles te bleven: Congres, Nazomerfeest, Trollenfeest, Dag van de Natuur, kaderweekends,... Het bondsecretariaat (Kortrijksepoortstraat 192 9000 Gent) heeft een boekhandel en infocentrum. Als lid (€12,50 op 001-2280592-04 en €7,00 als broer of zus van een ander lid) word je geïnformeerd via de nationale tijdschriften Euglena (13-25 jaar) of Kikkertje (8-12 jaar) en het tijdschriftje van je afdeling. De afdelingen die meewerken aan Behaag onze Kempen zijn: Neteland (regio Herentals), Markvallei (regio Hoogstraten), Taxandria (regio Turnhout) en Mol. www.jnm.be
[email protected] 09/223 47 81
42
1.2. Natuurpunt Natuurpunt vzw is met zijn 40 000 leden de grootste natuurvereniging in Vlaanderen. Zij beheert bovendien zo’n 200 natuurreservaten met een totale oppervlakte van 4400 ha, waarvan 2200 ha in eigendom. Je kan informatie bekomen op het secretariaat: Kon. St. Mariastraat 105, 1300 Brussel. Documentatie en boekhandel in het natuurpunthuis, Graatakker 11, 2300 Turnhout 014/41 22 52. lidgeld €17,50 op 230-0044233-21. www.natuurpunt.be
[email protected] 02/245 43 00 1.3. VELT Wil je weten hoe je groenten en fruit teelt zonder pesticiden? Hoe je een siertuin aanlegt in harmonie met landschap en milieu? Ben je op zoek naar recepten voor een maaltijd met seizoensgroenten? Zoek je betrouwbare informatie over milieuvriendelijke wasmiddelen? Dan ben je bij de Vereniging voor Ecologische Leef- en Teeltwijze vzw, aan het juiste adres. 14000 Leden hebben de weg al gevonden. Een gratis proefnummer van Seizoenen kan je aanvragen bij Velt vzw, Uitbreidingstraat 392c, 2600 Berchem, 03/281 74 75. Als lid (€18,00 op 001-0990550-62) ontvang je 6 maal per jaar het tijdschrift Seizoenen en word je opgenomen in een van de vele plaatselijke afdelingen. Aan Behaag onze Kempen werkten Middenkempen (Jozef Janssen 014/51 73 58), Noorderkempen (Jan Horsten 03/314 22 55) en Turnhout (Jozef Breugelmans 014/88 28 87) mee. VELT heeft een aantal heel interessante publicaties over de ecologische tuin (hoofdstuk 8). www.velt.be
[email protected]
43
1.4. IMD – IOK en Kempense gemeentebesturen De Intercommunale Milieudienst ondersteunt een aantal gemeentebesturen binnen het werkingsgebied van de Intercommunale Ontwikkelingsmaatschappij voor de Kempen, IOK, bij hun milieu- en natuurbeleid. IMD-IOK, Antwerpseweg 1, 2440 Geel, 014/56 27 85 16 Kempense gemeentebesturen werken mee aan de actie Behaag onze Kempen en dat onder coördinatie van de Intercommunale Milieudienst. Zij verzorgen loketwerking voor de bestellingen, bieden ruimte en personeel voor de afhaalplaatsen en helpen bij de sortering en het transport van het plantgoed. Tijdens de actie krijgen de gemeentebesturen gespecialiseerde informatie over inheemse bomen en struiken, over kleine landschapselementen als houtkanten en hoogstam fruitboomgaarden, etc. www.iok.be
[email protected]
44
1.5. Afdeling Natuur Natuur daar zorgen we voor. Dat is het motto van de Afdeling Natuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Ze verzorgt de voorbereiding en de uitvoering van het natuurbeleid in Vlaanderen. Ze kijkt toe op de naleving van het natuurdecreet en de naleving van internationale overeenkomsten inzake natuurbescherming. Maar ook adviesverlening bij projecten die invloed hebben op natuur is een belangrijk deel van haar opdracht. Afdeling Natuur koopt natuurterreinen aan en beheert deze. In de meeste Vlaamse natuurreservaten ben je als bezoeker welkom. Dankzij het instrument natuurinrichting kan afdeling Natuur samen met de Vlaamse Landmaatschappij natuur ontwikkelen op kansrijke plaatsen. Erkende terreinverwervende verenigingen krijgen van afdeling Natuur subsidies voor de aankoop en het beheer van natuurreservaten. Gemeentes kunnen subsidies krijgen voor het uitvoeren van hun gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP). Maar ook provincies en regionale landschappen krijgen ondersteuning. Uiteraard is er ook samenwerking op internationaal, nationaal en lokaal niveau met natuurverenigingen, overheden, landbouwers, recreatiesector,… Voor meer informatie, folders, brochures of nieuwsbrief kan je terecht bij Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Natuur, Copernicuslaan 1 bus 7, 2018 Antwerpen, 03/224 62 75. www.mina.vlaanderen.be
45
[email protected]
2. Aanbevolen literatuur Op het internet zijn intussen ontelbare pagina’s beschikbaar met informatie over fruitrassen, snoei en toepassingen. Geef in de search lijn van je browser de naam van een van de soorten in, bv. ‘Cydonia’ of ‘kweepeer’, en je zal een hele waslijst van websites vinden, ook met informatie over snoei, fruit, ziektes enz. vb. www.tuinkrant.be Volgende werken zijn te koop in de winkels van voorgaande verenigingen. Als je lid bent, krijg je korting! 1. Hagen en houtkanten: groene lijnen in een landschap. Verkrijgbaar bij IGO-Leuven Brouwersstraat 6 3000 Leuven. 2. Hagen, houtkanten en houtwallen. Uitgave van AMINAL. 3. Bomen en struiken (Debot, L.). Uitgave van het KBIN. 4. Knoppentabel. Uitgave van de Jeugdbondsuitgeverij. 5. De ekologische siertuin. (Rigaux, J. & Van Cauteren, R.) 1992. Uitgave van VELT. 6. Ecologische teelt van kleinfruit. VELT vzw, 2000, Antwerpen.
[email protected], www.velt.be 7. Kleinfruit. Kweken van aardbeien, bramen, frambozen en bessen in eigen tuin. F. Lorsheijd, 1994, Utrecht/Antwerpen. 8. Het sappigste kleinfruit. S. Buczacki & R. Verlinden, 1995, Tirion-Baarn. Uiteraard zijn er talrijke werken te vinden in bibliotheek en boekhandel. Wens je meer info, vraag dan de uitgeverijlijst aan op het secretariaat van JNM, de Wielewaal, Natuurreservaten of VELT (adressen zie hoofdstuk 7).
V.U. Guy Geudens, Kon. Albertstraat 22 bus4, 2500 Lier 46