DIENST EPIDEMIOLOGIE VAN INFECTIEZIEKTEN
INFECTIEZIEKTEN IN VLAANDEREN Trends en Ontwikkelingen, 2010 – 2012
INFECTIEZIEKTEN IN VLAANDEREN
Dit project werd gefinancierd door:
Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.
Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV-ISP) Operationele directie Volksgezondheid en Surveillance Dienst Epidemiologie van Infectieziekten Hiv/aids/soa Surveillanceprogramma Juliette Wytsmanstraat 14 | 1050 Brussel | België Volksgezondheid en Surveillance | Maart 2014 | Brussel, België Intern ref.: 2014/015
Auteurs: Team Epidemiologie van infectieziekten, WIV-ISP Contact Dr. Toon Braeye Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Volksgezondheid en Surveillance Juliette Wytsmanstraat 14 1050 Brussel België Tel: +32 2 642 57 33 Email:
[email protected]
Layout: Nathalie da Costa Maya, CDCS vzw
© WIV-ISP Verantwoordelijke uitgever: Dr. Johan Peeters Wettelijk depot: D/2014/2505/31 www.wiv-isp.be
Inhoudstafel I
Samenvatting
7
II
Voorwoord
9
III Methodologie met beschrijving van informatiebronnen 11 Verplichte melding
11
2 Surveillance systemen 2.1 Peillaboratoria 2.2 Huisartsenpeilpraktijken 2.3 Referentiecentra 2.4 Soa-peilnetwerk 2.5 Hiv-register 2.6 Nosocomiale infecties – Nationale surveillance van infecties in de hospitalen (NSIH) 2.7 Pedisurv 2.8 Tuberculose
11 11 12 12 13 13
IV Beschrijving van de epidemiologie van infectieziekten
15
1 Gastro-intestinale infecties 1.1 Bacteriële gastro-intestinale infecties 1.2 Parasitaire gastro-intestinale infecties 1.3 Virale gastro-intestinale infecties 1.4 Uitbraken van gastro-intestinale infecties
15 15 19 21 25
I n h o u d s tafel
1
2 Respiratoire infecties 2.1 Influenza 2.2 Legionellosis 2.3 Pneumokokkeninfecties 2.4 Kinkhoest 2.5 Tuberculose
29 29 32 33 37 43
5
3
44 44 49
Seksueel overdraagbare infecties 3.1 Gonorroe, Syfilis, Chlamydia-infecties 3.2 Hiv/Aids
13 14 14
I n h o u d s ta f e l 6
4
Vectorziektes en zoönosen 4.1 Ziekte van Lyme – Borrelia burgdorferi 4.2 Q-koorts
57 57 60
5
Nosocomiale infecties 5.1 MRSA-infecties 5.2 Gram-negatieve bacteriën 5.3 Carbapenemase-producerende enterobacteriaceae (CPE) 5.4 Clostridium difficile-infecties
63 63 65 67 70
6 Invasieve bacteriële infecties 6.1 Haemophilus influenzae type b-infecties 6.2 Neisseria meningitidis-infecties
73 73 75
7 Hepatitis 7.1 Hepatitis A 7.2 Hepatitis B en C
78 78 78
8
81 81 84 89
Exantheemziekten/Kinderziekten 8.1 Mazelen 8.2 Varicella en zona 8.3 Bof
V Dankwoord
93
VI Referenties
95
VII
Bijlagen Bijlage 1: Lijst meldingsplichtige aandoeningen Bijlage 2: Lijst van auteurs & co-auteurs Bijlage 3: NRCs & Peillaboratoria Bijlage 4: Chronische zorginstellingen
101 101 102 103 108
I Samenvatting De periode 2010-2012 kent enkele opmerkelijke trends op het gebied van infectieuze ziekten. Er is een duidelijke trend naar een verbeterde controle van infectieziekten die voorkomen kunnen worden door vaccinatie. Ziekten zoals difterie, tetanus, polio, Haemophilus influenzae type b, rubella en meningokokken serogroep C komen niet of maar weinig meer voor. Het aantal gevallen van rotavirus-infecties en van invasieve pneumokokkeninfecties nam aanzienlijk af. Er was een stijging van mazelen infecties in 2011. In 2012 vond een uitbraak van bof plaats die vooral jongvolwassenen in de studentensteden trof. Voor kinkhoest werd ook een sterke stijging vastgesteld in vergelijking met de voorbije jaren. Zuigelingen zijn nog steeds de meest getroffen groep, maar de toename deed zich vooral voor in de oudere leeftijdsgroepen.
Ook voedselhygiëne blijft een belangrijk topic. Voedselpathogenen blijven frequent voorkomen, voor campylobacter en yersinia noteren we zelfs een stijging. Ook het aantal collectieve voedselgebonden uitbraken steeg in 2010-2012. Deze stijging ging evenwel niet vergezeld met een stijging van het aantal hospitalisaties en overlijdens. Bij de nosocomiale infecties kenden MRSA en Clostridium difficile-infecties een dalende incidentie. Over de ganse regio is er evenwel een stijging van andere multiresistente kiemen (zoals ESBL-positieve gram-negatieven en carbamapenaseproducerende enterobacteria.) Er moet ingezet worden op een verstandig antibioticagebruik, handhygiëne en doorgedreven surveillance.
I . Sa m envattin g
Voor de soi’s (seksueel overdraagbare infecties) observeren we een stijgend aantal gevallen van Chlamydia. Deze stijging moet samen met een stijging van het aantal uitgevoerde testen gezien moet worden en dus met een hoger vindpercentage. Het blijft noodzakelijk om verder in te zetten op “veilig vrijen en condoom gebruik”. Dit is zeker noodzakelijk in bepaalde risicogroepen met een opvallend hogere incidentie van ernstige Soi’s. Het aantal Hiv-diagnoses kent een stijging, maar vanwege antiretrovirale therapie leidt dit niet tot een stijging van het aantal aids gevallen.
7 Thematische rapporten: VPD –Vaccine preventable diseases: https://www.wiv-isp.be/PEDISURV/AnnualReports/2012/jaarverslag_2012_nl.pdf CRID – Consumtion related infectious diseases
Trends and sources (Report on zoonotic agents in Belgium) http://www.afsca.be/publicationsthematiques/_documents/2012-12-06_ ts_2010_2011_s.pdf ERID – Environment related infectious diseases Seksueel overdraagbare infecties (soi) https://www.wiv-isp.be/a-z-index/pages/NL-A-Z-Index. aspx?d=1&srch=S&term=2785 Hiv/aids https://www.wiv-isp.be/a-z-index/pages/NL-A-Z-Index. aspx?d=1&srch=S&term=2785
I . Sa m envattin g
Hepatitis C https://nrchm.wiv-isp.be/nl/ref_centra_labo/hepatitis/Rapporten/Forms/AllItems. aspx
8
II Voorwoord Ondanks succesvolle vaccinatiecampagnes, snelle diagnostiek, adequate behandeling en een verbeterde hygiëne gaan infectieziekten nog steeds gepaard met een hoge morbiditeit en letaliteit. Goede surveillance en preventie gaan vooraf aan behandeling en vormen de voornaamste bescherming van de algemene bevolking tegen infectieuze aandoeningen. In dit rapport worden de verspreiding en de voornaamste parameters van de belangrijkste infectieziekten in Vlaanderen voor 2010-2012 beschreven. De auteurs baseerden zich voor dit rapport op de verschillende surveillancenetwerken die zij coördineren of waartoe zij toegang hebben. Deze surveillancenetwerken worden aan het begin van dit rapport beschreven.
1. Het stelt de overheid in staat snel te reageren op een infectieuze dreiging en coördinerend op te kunnen treden. In deze situaties is een actieve reactie, zoals bijkomend epidemiologisch onderzoek of het aanpassen van surveillancesystemen, vaak noodzakelijk. 2. Het komt tegemoet aan de Europese verplichting (Decision 2119/98/EC: “Community Network for the Epidemiological Surveillance and Control of Communicable Diseases.) 3. Het gezondheidsregelement van de WHO dat op 15 juni 2007 van kracht ging, het IHR (International Health Regulations) focust op de bestrijding van infectieziekten en het waken over de algemene gezondheidssituatie. 4. Ook andere reglementen en richtlijnen maken een systeem van verplichte melding noodzakelijk; in deze context vermelden wij de wereldwijde doelstelling van de WHO om mazelen te elimineren. Verschillende surveillance netwerken werden opgestart of aangepast om deze doelstellingen te halen. Het rapport probeert zowel een bondige samenvatting van de gegevens als de nodige interpretaties ervan weer te geven. Dit rapport ontstond op concrete vraag van de Vlaamse overheid, team Infectieziektenbestrijding. De onderwerpen en structuur van het rapport werden dan ook opgebouwd in samenspraak met de artsen infectieziekten van de Vlaamse overheid. Het rapport bevat informatie over de evolutie van de incidentie en over risicogroepen, geeft cijfers weer over vaccinatie en vaccinatiegraad en legt het verband tussen incidentie/prevalentie en vaccinatie.
I I . V o o r w o o rd
Het doel van de verschillende surveillancesystemen is het beschrijven van de tendensen en de belangrijkste karakteristieken zoals plaats, tijd en persoon. Een ander belangrijk doel is het vroegtijdig detecteren van gevaren en problemen zodat de gepaste maatregelen getroffen kunnen worden door de bevoegde instanties. De verplichte melding van infectieziekten is noodzakelijk want:
9
10
III Methodologie met beschrijving van informatiebronnen Het WIV baseerde zich op de netwerken die door het instituut worden gecoördineerd en netwerken en cijfers waartoe het WIV toegang heeft. Een concrete omschrijving van deze bronnen wordt hierna gegeven. In dit rapport wordt geprobeerd de cijfers van deze verschillende surveillance systemen samen te brengen. Conclusies zijn dan ook gebaseerd op informatie die ontstond na integratie van verschillende surveillancesystemen.
Artsen en laboratoria zijn verplicht om, bij vermoeden of vaststelling van een aantal infectieziekten, binnen de 24 u melding te doen bij de dienst Toezicht Volksgezondheid van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid (Dienst infectieziektebestrijding). De lijst met de 35 meldingsplichtige ziekten en de te volgen procedures zijn vastgelegd in het ministerieel besluit van 19 juni 2009. Dit besluit kadert binnen het preventiedecreet. Dit decreet, opgesteld op 21 november 2003, is de basisregelgeving voor het preventieve gezondheidsbeleid in Vlaanderen. Bof werd tijdelijk toegevoegd aan deze lijst, van 16/06/12 tot 1/11/13. http://www.zorg-en-gezondheid.be/Beleid/Regelgeving/Regelgeving-preventievegezondheidszorg/
2. Surveillance systemen 2.1 Peillaboratoria In 1983 werden verschillende laboratoria voor microbiologie samengebracht in een netwerk. Het WIV-ISP coördineert dit netwerk van peillaboratoria. In 2012 steunde het netwerk op de vrijwillige deelname van 101 laboratoria in 33 arrondissementen. Van deze laboratoria zijn 77 % ziekenhuislaboratoria en 23 % zijn privé labo’s. De peillaboratoria registreren infecties ter hoogte van de luchtwegen, het centraal zenuwstelsel, gastro-intestinale infecties, geïmporteerde infecties, seksueel overdraagbare infecties en zoönosen. Het netwerk registreert een minimale dataset voor 36 biologische agentia. Voor 15 van deze agentia bestaat ook meldingsplicht (14 in Vlaanderen en 12 in Brussel en Wallonië). Het netwerk van peillaboratoria zou tussen de 50-80 % van alle laboratorium diagnoses vertegenwoordigen [1]. In Vlaanderen nemen 55 van de 94 laboratoria deel (59 %), in Brussel 12 van de 15 (80 %) en in Wallonië 34 van de 65 (52 %). Weergaves van de geografische spreiding van kiemen wordt beïnvloed door de geografische spreiding van de labo’s die deelnemen aan het netwerk van peillaboratoria. https://www.wiv-isp.be/epidemio/epinl/index8.htm
I I I . Met h o d o lo g ie m et b e s c h ri j vin g van inf o r m atie b r o nnen
1. Verplichte melding
11
I I I . Met h o d o lo g ie m et b e s c h ri j vin g van inf o r m atie b r o nnen
2.2 Huisartsenpeilpraktijken
12
Het netwerk van de huisartsenpeilpraktijken werd in 1979 opgericht en verzamelt morbiditeitgegevens over zowel infectieziekten als niet-infectieuze aandoeningen in Vlaanderen, Wallonië en België. De jaarlijkse registratieprogramma’s omvatten telkens een 8-tal gezondheidsproblemen die kunnen variëren van jaar tot jaar. Sommige thema’s worden langer behouden om de incidentie in de tijd op te volgen. Het netwerk geeft o.a. wekelijks het aantal gevallen van griepale syndromen en acute luchtweginfecties door. Naast de registratie van klinische gegevens, worden bij een aselecte steekproef van patiënten met een griepaal syndroom nasopharyngeale uitstrijkjes afgenomen. Het netwerk omvatte in 2009 87 regelmatig deelnemende peilpraktijken in Vlaanderen met in totaal 110 artsen. Deze artsen waren representatief voor de totale populatie van huisartsen in Vlaanderen in termen van geografische spreiding, leeftijd en geslacht. De bevolking die bereikt werd door de peilartsen in Vlaanderen werd in 2009 geschat op 114 024 inwoners of 1,9 % van de totale bevolking in Vlaanderen. Aangezien er geen patiëntenlijsten per praktijk bestaan, gebeurt deze schatting op basis van het aantal patiëntencontacten per huisarts. http://www.wiv-isp.be/epidemio/epinl/index10.htm
2.3 Referentiecentra Aan 40 geselecteerde pathogenen of groepen van pathogenen werd een Nationaal Referentiecentrum (NRC) toegekend. Deze NRC bestaan uit één of meerdere laboratoria. De NRC analyseren voornamelijk stalen en/of stammen die toegestuurd worden vanuit andere perifere laboratoria, inclusief vanuit de peillaboratoria. Hierop gebeurt bevestiging van de diagnose en verdere typering. Afhankelijk van de pathogene agentia die worden opgevolgd voeren de NRC tevens serotypering, onderzoek van antigenen, resistentie bepaling, resistentiemechanismen en andere analysen uit. Opvolging van fenotype en/of genotype van de stammen blijft noodzakelijk om informatie te verzamelen over het opkomen van bepaalde (sub)types. Deze kunnen meer virulent zijn of vaccinatie kan hierdoor minder beschermend zijn. Op de NRC website worden de 40 pathogenen waarvoor een NRC werd erkend opgelijst. Tevens worden de specificaties van staalanalyse beschreven en zijn de aanvraagformulieren beschikbaar. http://nrchm.wiv-isp.be
Een peilnetwerk van clinici in medische sites werd opgericht in het jaar 2000 om risicogroepen binnen de populatie te omschrijven. De clinici registreren vanuit hun praktijk op vrijwillige basis de epidemiologische gegevens van patiënten met een seksueel overdraagbare aandoening (soa). Voor een 10tal soa worden naast de gewone demografische data ook informatie over risicogedragingen opgevraagd. In 2012 omvatte het netwerk 43 deelnemende medische sites, waarvan 18 in Vlaanderen, 13 in Wallonië en 12 in Brussel. In België zijn er zeven door de FOD Volksgezondheid erkende aids-referentie laboratoria. Zij voeren de confirmatietests uit van sera die positief bevonden werden bij een opsporingstest. Omdat alleen deze zeven laboratoria bevoegd zijn voor deze tests, geeft de registratie van de bevestigde nieuwe seropositieven een volledig beeld van het aantal gekende seropositieven in België. De laboratoria verzamelen ook epidemiologische basisgegevens. Hiertoe wordt aan iedere arts die een hiv-infectie diagnosticeert een gestandaardiseerd formulier toegestuurd met de vraag om informatie te geven betreffende geslacht, leeftijd, nationaliteit, mogelijke wijze van besmetting en klinisch stadium op het ogenblik van diagnose.
2.5 Hiv-register In België zijn er zeven door de FOD Volksgezondheid erkende aids-referentie laboratoria. Zij voeren de confirmatietests uit van sera die positief bevonden werden bij een opsporingstest. Omdat alleen deze zeven laboratoria bevoegd zijn voor deze tests, geeft de registratie van de bevestigde nieuwe seropositieve patiënten voor hiv een volledig beeld van het totaal aantal nieuwe hiv-patiënten. De laboratoria verzamelen ook epidemiologische basisgegevens te verzamelen. Hiertoe wordt aan iedere arts die een hiv-infectie diagnosticeert een gestandaardiseerd formulier toegestuurd met de vraag om informatie betreffende geslacht, leeftijd, nationaliteit, mogelijke wijze van besmetting en klinisch stadium op het ogenblik van diagnose.
2.6 Nosocomiale infecties – Nationale surveillance van infecties in de hospitalen (NSIH) In 1992 werd het NSIH programma voor de nationale surveillance van ziekenhuis infecties door het WIV opgericht. Deze surveillances bieden aan ziekenhuizen een gestandaardiseerde methode om een specifiek probleem m.b.t. de ziekenhuis infecties en/of antibioticaresistentie te meten, op te volgen in de tijd en te vergelijken met andere ziekenhuizen via een confidentiële terugrapportering van de resultaten. Aan de surveillanceluiken met betrekking tot “antibioticaresistentie” nemen steeds een groot aantal ziekenhuizen deel (min. 1 semester/jaar). Momenteel is deelname aan het MRSA-luik bij Koninklijk Besluit verplicht, terwijl deelname aan de surveillanceluiken voor “extended spectrum beta-lactamase positieve”
I I I . Met h o d o lo g ie m et b e s c h ri j vin g van inf o r m atie b r o nnen
2.4 Soa-peilnetwerk
13
(ESBL+) enterobacteriën optioneel is, d.w.z. het ziekenhuis heeft keuzemogelijkheid tussen verschillende surveillances, waaronder ESBL. De deelname aan het “carbapenemase producerende enterobacteriae” (CPE) luik (epidemiologisch luik en stammenverzending naar het Nationaal Referentiecentrum) is eveneens niet verplicht maar ten zeerste aangeraden. Deze surveillance loopt continu het ganse jaar door waarbij elke, van carbapenemase-productie, verdachte stam naar het NRC verzonden wordt en epidemiologische data aan het WIV overgemaakt worden.
I I I . Met h o d o lo g ie m et b e s c h ri j vin g van inf o r m atie b r o nnen
2.7 Pedisurv
14
In oktober 2002 werd een surveillancesysteem van enkele zeldzame infectieziekten bij kinderen gelanceerd (PediSurv). De aanleiding hiervoor was de nood aan gegevens over de opvolging van polio, mazelen en rubella in het kader van de eradicatie en eliminatie doelstellingen van de WHO. Momenteel worden via PediSurv volgende aandoeningen opgevolgd: acute slappe verlamming, mazelen, bof, het congenitaal rubella syndroom, invasieve pneumokokken infecties en het hemolytisch uremisch syndroom. Aan deze surveillance nemen ongeveer 450 kinderartsen uit België en 350 huisartsen uit Brussel deel. Ze rapporteren maandelijks via internet of brief. Deze surveillance wordt aangevuld met gegevens over bevestigde gevallen via de nationale referentiecentra en gevallen die gemeld worden bij de dienst infectieziektebestrijding. https://www.wiv-isp.be/PEDISURV/
2.8 Tuberculose Verschillende systemen verzorgen de tbc-surveillance. Tbc is een verplicht te melden infectieziekte en deze data worden verder geanalyseerd door de Vlaamse Vereniging voor Respiratoire Gezondheidszorg en Tuberculose bestrijding (VRGT) in Vlaanderen en door het Fonds des Affections Respiratoires (FARES) in Wallonië en Brussel. Ook via de referentiecentra voor mycobacteriën aan het Instituut Tropische Geneeskunde (ITG) in Antwerpen en het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV-ISP) in Brussel gebeurt surveillance. http://www.fares.be/ http://www.vrgt.be/
IV Beschrijving van de epidemiologie van infectieziekten 1. Gastro-intestinale infecties 1.1 Bacteriële gastro-intestinale infecties Aandachtspunten • Campylobacter spp. blijven de meest frequent gediagnosticeerde voedselgebonden kiemen.
Trends van de voorbije jaren bevestigen zich opnieuw in 2010-2012. Bacteriële gastro-enteritis wordt vaakst vastgesteld in de zomer en nazomer (rond de 30e week). Dit seizoensgebonden verloop bevestigt zich jaar op jaar. De kiemen worden vaakst teruggevonden in de leeftijdsgroep van 0 tot 4 jaar. Listeria-infecties vormen hierop een uitzondering, zij worden vaakst teruggevonden in de leeftijdsgroep 65+. Ook Shigella toont een ander patiëntenprofiel, deze kiem wordt teruggevonden in 0-4 jarigen, maar ook vaak bij personen van middelbare leeftijd, vooral bij mannen. Kiemen die het vaakst worden teruggevonden bij mannen (i.vgl.m. vrouwen) zijn Campylobacter, Listeria en Shigella. Salmonella en E. coli worden vaker teruggevonden bij vrouwen. Yersinia-incidentie is gelijk over de geslachten. De incidenties van bacteriële infecties zijn het hoogst in arrondissementen Leuven en Eeklo (Figuur 1). Figuur 1 | Geografische weergave van incidenties van bacteriële gastroenteritis met Campylobacter spp., E. coli, Listeria, Salmonella spp., Shigella spp. en Y. enterocolitica, Vlaanderen, 2010-2012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP)
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
• Het aantal gevallen van Campylobacter / E. coli en Yersinia stijgt.
15
- 60 60 - 180 180 - 300 300 - 420 420 - 546
Salmonella spp. Hoewel het aantal salmonelloses drastisch gedaald is sinds 2005, blijft het een belangrijke pathogeen bij voedselgebonden uitbraken. De incubatieperiode ligt tussen de 6 en 48 uur na het innemen van besmet voedsel. Sinds de introductie van de veralgemeende vaccinatie van kippen in 2004 voor Salmonella enteritidis daalde het aantal gerapporteerde gevallen. Voor Vlaanderen werden via de peillaboratoria 75 gevallen voor 2010, 60 gevallen voor 2011 en 63 gevallen voor 2012 gerapporteerd (Figuur 2). Het serotype Typhimurium wordt meest frequent geïdentificeerd. Figuur 2 | Aantal gevallen van Salmonella per jaar, Vlaanderen-België, 20082012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP)
België Vlaanderen
16
120 100 Aantal
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
140
80 60 40 20 0
2008
2009
2010
2011
2012
Campylobacter jejuni and Campylobacter coli Sinds 2005 is Campylobacter de meest frequent gerapporteerde voedselgebonden pathogeen in Vlaanderen. Voor de periode 2010-2012 steeg de incidentie; 65,1/100 000 in 2010, 76,1/100 000 in 2011 en 76,7/100 000 in 2012 (Figuur 3). Typisch is dat de diagnose vaak in geïsoleerde gevallen wordt gesteld en dat de kiem minder vaak geassocieerd wordt met uitbraken. Figuur 3 | Aantal gevallen van Campylobacter per jaar, Vlaanderen-België, 2002-2012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP)
E. coli E. coli kent een verder stijgen van het aantal gerapporteerde gevallen; 0,70/100 000 in 2010, 0,87/100 000 in 2011, 1,17/100 000 in 2012 (Figuur 4). Figuur 4 | Aantal gevallen van E. coli per jaar, Vlaanderen-België, 2002-2012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP) België Vlaanderen 200
100
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
0
2003
50
2002
Aantal
150
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0
2002
Aantal
België Vlaanderen
17
Yersinia Het aantal laboratorium bevestigde gevallen van Yersinia steeg in de periode 20102012; 2,13/100 000 in 2010, 2,24/100 000 in 2011, 2,72/100 000 in 2012 (Figuur 5). Figuur 5 | Aantal gevallen van Yersinia per jaar, Vlaanderen-België, 2002-2012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP) België Vlaanderen 350 300 200 150 100
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
0
2003
50 2002
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Aantal
250
Listeria Er was een piekincidentie van gerapporteerde gevallen van Listeria in 2011; 0,87/100 000. In 2012 daalde de incidentie tot 0,76/100 000 (Figuur 6). In 2011 was er een uitbraak van listeria waarbij 4 van de 12 getroffen personen overleden. Figuur 6 | Aantal gevallen van Listeria per jaar, Vlaanderen-België, 2002-2012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP) België Vlaanderen 120
18
100
60 40
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
0
2003
20 2002
Aantal
80
Shigella Shigella-infecties vertonen een verder dalende trend (Figuur 7). Figuur 7 | Aantal gevallen van Shigella spp. per jaar, Vlaanderen-België, 19972012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP) België Vlaanderen 600 500 Aantal
400 300 200
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
0
1.2 Parasitaire gastro-intestinale infecties Parasitaire infecties worden vaakst laboratorisch bevestigd in de leeftijdsgroep van 0 tot 4 jaar en vaker bij mannen. Parasitaire infecties komen vaakst voor in Antwerpen en Leuven (Figuur 8). Figuur 8 | Geografische weergave van aantal gevallen van parasitaire gastroenteritis met Giardia lamblia en Cryptosporidium spp., Vlaanderen, 2010-2012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP)
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
100
19
- 12 12 - 37 37 - 62 62 - 87 87 - 109
[Reported cases / 1E5 inhabitants]
Giardia lamblia Giardia lamblia-infecties vertonen een schommelende registratiefrequentie (Figuur 9). Figuur 9 | Aantal gevallen van Giardia lamblia per jaar, Vlaanderen-België, 1993-2012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP)
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Figuur 10 | Aantal gevallen van Cryptosporidium spp. per jaar, VlaanderenBelgië, 1993-2012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP) België Vlaanderen 1800 1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 0 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
20
800 700 600 500 400 300 200 100 0
Cryptosporidium Sinds 2006 wordt een stabilisatie van de registratiefrequentie vastgesteld (Figuur 10).
Aantal
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Aantal
België Vlaanderen
1.3 Virale gastro-intestinale infecties
Hepatitis A Naast norovirus is hepatitis A het meest frequent gerapporteerde virus. De incidenties voor de periode 2010-2012 zijn veel lager dan deze van de voorgaande jaren; 0,11/100 000 in 2010, 1,40/100 000 in 2011, 1,3/100 000 in 2012 (Figuur 11). De infectie komt voor in alle leeftijdsgroepen en geslachten zijn ongeveer gelijk verdeeld. Figuur 11 | Aantal gevallen van Hepatitis A per jaar, Vlaanderen-België, 20022012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP)
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
400 350 300 250 200 150 100 50 0 2002
Aantal
België Vlaanderen
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Norovirus Norovirus is de meest vastgestelde oorzaak van gastroenteritis in alle leeftijdsgroepen en is ook vaak verbonden aan voedselgebonden uitbraken. Norovirus wordt nog maar sinds 2012 opgevolgd via het netwerk van peillaboratoria. In 2012 werden in totaal 155 gevallen laboratorisch geconfirmeerd door de peillaboratoria, waarvan 81 uit Vlaanderen. Norovirus wordt vaker teruggevonden bij 65+’ers en iets vaker bij vrouwen.
21
Rota Co-auteur: Martine Sabbe (
[email protected]) Aandachtspunten • Sinds rotavirus vaccinatie grotendeels wordt terugbetaald (november 2006) zien we een daling, vooral in de leeftijdsgroep < 1 jaar, van het aantal laboratorium bevestigde gevallen van rotavirus.
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
• Tijdens het rotavirus seizoen 2010-2012 waren genotype G3, G4 en G1 de meest voorkomende genotypes en niet meer genotype G2.
22
Inleiding Rotavirus is wereldwijd de meest frequente oorzaak van gastro-enteritis bij kinderen. Bijna alle kinderen maken één of meerdere rotavirus-infecties door vóór de leeftijd van vijf jaar. De mortaliteit na rotavirus infectie is laag in geïndustrialiseerde landen, maar het aantal hospitalisaties is aanzienlijk. Er circuleren verschillende types rotavirus in Europa. In de periode 2006-2009 was G1P[8] predominant aanwezig (48 %), gevolgd door G4P[8] (15 %), G9P[8] (12 %) en G2P[4] (10 %) [2]. In België zijn 2 vaccins beschikbaar tegen rotavirus. Beide zijn levend afgezwakte vaccins die oraal moeten worden toegediend (Tabel 1). Tabel 1 | Beschikbare rotavirus vaccins in België, 2012 Aantal dosissen
Serotypes
Rotarix®
2
G1P[8]
Rotateq®
3
G1, G2, G3, G4 et P[8]
Vaccinatie tegen rotavirus werd in België in oktober 2006 aanbevolen door de HGR en wordt gedeeltelijk terugbetaald door het RIZIV sinds november 2006. In 2012 werd in Vlaanderen de vaccinatiegraad voor de 1e dosis geschat op 94 % [3]. In Europa wordt momenteel in zeven landen vaccinatie tegen rotavirus aanbevolen: België, Duitsland, Finland, Griekenland, Luxemburg, Oostenrijk, Verenigd Koninkrijk [4]. Het aantal gevallen van laboratorisch bevestigde rotavirus-infecties wordt opgevolgd door het netwerk van peillaboratoria van WIV. De registratie van het aantal gevallen startte in 1999, met een onderbreking tussen 2002-2004. Rotavirus antigen testen worden enkel terugbetaald voor de leeftijdsgroepen onder de 2 jaar.
Incidentie Figuur 12 | Aantal gerapporteerde gevallen van rotavirus, totaal aantal en aantal in de leeftijdsgroep <1 jaar, Vlaanderen-België, 2005-2012 (bron: Peillaboratoria, WIV-ISP)
Vanaf 2007 wordt een daling van het aantal gevallen opgemerkt; in 2011-2012 werd in Vlaanderen een daling van 81 % (77 % voor België) van het totaal aantal bevestigde gevallen gezien in vergelijking met het gemiddelde van 19992006 (Figuur 12). De piekincidentie in 2011-2012 viel 9 weken later (week 17) in vergelijking met de periode 1999-2006 (week 8). Klassiek wordt een hoger aantal gevallen met rotavirus-infectie gedetecteerd vanaf week 51 tot en met week 26 van het daaropvolgende jaar. Patiënten-karakteristieken De grootste daling in aantal gevallen werd geobserveerd bij de leeftijdsgroep < 1 jaar (Figuur 12). Voor deze leeftijdsgroep was het aantal gevallen 3220 in 2005. Dit daalde naar 292 in 2012. Geografische informatie Wallonië wordt een hogere incidentie opgemerkt in het arrondissement Dinant (Figuur 13). De hogere incidenties in Zuid West-Vlaanderen zijn een gevolg van de hogere densiteit van rapporterende labo’s in deze streek.
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
10000 9000 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0 2002
Aantal
België Vlaanderen
23
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Figuur 13 | Incidentie van rotavirus-infecties, België, 2010-2012. (Bron: Peillaboratoria, WIV-ISP)
24
7 - 45 45 - 75 75 - 105 105 - 135 135 - 168
[Reported cases / 1E5 inhabitants]
Microbiologische informatie In het UZ Leuven, het Nationale Referentie Centrum voor Rotavirus, werd de genotype distributie vergeleken tussen de periode voor en na vaccinatie. Gegevens van de periode voor de vaccinatie (1999-2006) toonde een seizoensgebonden variatie in verschillende rotavirus genotypes (G1-G4 en G9), waarbij G2 nooit in meer dan 20 % van de gevallen werd waargenomen. In de periode post-vaccinatie (2006-2007) werd een proportionele toename gezien van genotype G2 tot bijna 60 % tijdens het rotavirus seizoen 2009-2010. Tijdens het seizoen 2010-2011 kwam genotype G3 (31,7 %) het meest frequent voor, gevolgd door genotype G4 (22,7 %), G1 (19,6 %), G2 (16,9 %), G0 (7,3 %) en G12 (1,3 %) (cijfers voor België) [5]. Bespreking Sinds terugbetaling van vaccinatie werd een aanzienlijke daling van het aantal laboratorium bevestigde gevallen van rotavirus geobserveerd, tegelijk met een later optreden van de piekincidentie. Ook werd een daling waargenomen van het aantal hospitaalopnames sinds het vaccin op de markt is zoals geobserveerd in regionale en universitaire ziekenhuizen in België [6]. Op basis van een case-control studie in België werd de effectiviteit van rotavirus vaccinatie ter preventie van hospitalisatie
voor rotavirus gastro-enteritis geschat. De studie nam plaats van februari 2008 tot juni 2010. Vaccinatie met minstens één dosis van één van de rotavirus vaccins biedt 91 % bescherming tegen hospitalisatie. De effectiviteit van vaccinatie tegen genotype G2[P4] en G1[P8] was respectievelijk 85 % en 95 % [7].
1.4 Uitbraken van gastro-intestinale infecties
Inleiding Via de beveiligde web-applicatie van de afdeling voedselpathogenen van het WIV, waartoe ook de verschillende overheidspartners toegang hebben, werd informatie en laboratorium resultaten verzameld en uitgewisseld. Dit nationaal platform voor voedselgebonden infecties en intoxicaties en zoönoses bestaat om het uitwisselen van data tussen de verschillende spelers mogelijk te maken. Een collectieve voedselgebonden uitbraak wordt gedefinieerd als een gebeurtenis, onder bepaalde omstandigheden, waarbij twee of meer humane gevallen met dezelfde ziekte of infectie gediagnosticeerd worden of als een situatie waarbij het geobserveerde aantal gevallen groter is dan het verwachte aantal en waarbij de gevallen gelinkt zijn aan of waarschijnlijk gelinkt zijn aan dezelfde voedingsbron (Directive 2003/99/EC, Article 2(d)). Uitbraken in de periode 2010-2012 Het aantal gerapporteerde voedsel en niet voedselgebonden uitbraken van gastroenteritis is sterk gestegen in de periode 2011-2012 in vergelijking met de voorgaande 4 jaar. Het aantal gerapporteerde collectieve uitbraken varieerde in de periode 2007-2010 van 49 tot 66.Er was een stijging van het aantal gerapporteerde collectieve voedselgebonden uitbraken in 2011 (N=146) en 2012 (N=155) (Tabel 2). Tabel 2 | Overzicht van het aantal voedselgebonden collectieve uitbraken, Vlaanderen-België, 2010-2012. (Bron: NRL VTI-TIA, WIV-ISP) Voedsel gebonden uitbraken
Vlaanderen
België
Betrokken personen
Hospitalisaties
Overlijdens
#Uitbraken
6 187(+3907*)
68
0
106
Niet voedsel gebonden uitbraken
2010
66
2011
146
13
996
42
4
281
2012
155
19
924
37
0
327
* : schatting van het aantal personen betrokken in de uitbraak in Hemiksem-Schelle eind 2010.
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Voedselgebonden uitbraken Co-auteur: Sarah Denayer (
[email protected])
25
Pathogenen betrokken in voedselgebonden uitbraken: Tabel 3 | Pathogenen betrokken in voedselgebonden collectieve uitbraken, Vlaanderen-België, 2010-2012. (Bron: NRL VTI-TIA, WIV-ISP) Vlaanderen Pathogeen
Geassocieerd pathogeen
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Bacillus cereus
België
2010
2011
2012
2010
2011
2012
4
3
2
5
8
2
Campylobacter
2
1
1
3
5
1
Clostridium botulinum
0
0
0
0
0
0
Clostridium perfringens
0
0
0
0
0
0
Coagulase positive staphylococcus
0
1
0
0
2
2
E. coli O157:H7 - EHEC
2
2
4
2
3
3
Histamine
0
1
1
1
1
4
Norovirus
6
2
6
7
2
9
Salmonella
0
2
2
5
2
6
Diarrheic Shellfish Poisoning
0
0
2
0
0
2
Co-infectie
2
2
1
2
2
3
Shigella
0
1
0
0
1
0
Listeria monocytogenes
0
1
0
0
1
0
Other
1**
1*
Onbekend
15
33
33
1***
1
0
21
83
100
Geen samples
34
96
103
58
170
195
Totaal
66
146
155
106
281
327
* : lectinen, ** Cryptosporidium, *** Giardia
Voor de periode 2010-2012 werd in Vlaanderen het oorzakelijk agens vastgesteld in 14,4 % van de gevallen (N=53 voor Vlaanderen, 12.2 % N=87 voor België). Bij 60,4 % voor Vlaanderen (N=81, 70 % N=204 België) wordt het oorzakelijk agens niet gevonden in de stalen en bij 63,5 % in Vlaanderen (N=233, 59,2 % N=423 België) worden geen stalen ontvangen (Tabel 3).
26 Algemene kenmerken uitbraken Uitbraken werd vaakst gemeld voor voeding die werd genuttigd in restaurants/ cafés (51.2 %) of thuis (13.5 %). De voedingsmiddelen die vaakst betrokken waren in collectieve uitbraken waren gemengde voeding (30.6 %), rundsvlees (17.6 %) en varkensvlees (10.3 %). Alle bovenstaande gegevens dienen met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden omdat ze afhankelijk zijn van het aantal outbreaks dat effectief gerapporteerd wordt. Ook is het aantal blootgestelde personen en het aantal zieken vaak niet met zekerheid gekend en zijn er niet altijd stalen om de gewenste analyses op uit te voeren.
Overzicht van enkele specifieke voedselgebonden uitbraken Multiple pathogen waterborne outbreak, Hemiksem, December 2010 Een omvangrijke uitbraak waarbij 18 000 mensen blootgesteld werden aan met rivierwater vervuild kraantjeswater. De meeste gevallen werden geregisteerd van 7 tot 10 december 2010. In humane stoelgangstalen werden Norovirus GII, Cryptosporidium, Campylobacter en Salmonella terug gevonden [8].
Campylobacter jejuni, Bouillon, Juli 2011 Tijdens een zomerkamp werden minstens 64 van de 130 scouts-jongeren ziek. Campylobacter jejuni werd in twee stoelgangstalen teruggevonden. Een campylobacter jejuni strain met een vergelijkbaar resistentiepatroon werd ook teruggevonden in een nabije waterbron en de slang van een watertank (waarvan de groep gebruik maakte) (NRL VTI-TIA, WIV). E. coli O157:H7, Limburg, Juni 2012 In een lokale uitbraak, veroorzaakt door met E. coli O157 besmette filet americain, werden 25 gevallen gemeld waarvan er 5 hemolytisch uremisch syndroom (HUS) ontwikkelden. PFGE en IS629-printing demonstreerden dat vtx1a vtx2a eae ehxA positieve EHEC O157:H7 strains identiek waren in 3 vleeswaren en 17 humane stalen. Uiteindelijke werden via trace-back investigatie ook nog een E. coli O157, weliswaar een andere strain, aangetroffen op een karkas in het slachthuis (NRL VTI-TIA, WIV). Behalve deze uitbraak in Limburg werden in 2012 nog 4 andere uitbraken gemeld waarbij pathogene E. coli O157 aan de oorsprong lag. Hierbij werden 8 personen ziek. Salmonella Stanley, Vlaanderen, 2012 Begin juni 2012 detecteerde het Nationaal Referentiecentum voor Salmonella en Shigella (NRCSS) een abnormale toename van het serovar Salmonella Stanley in humane stalen. Dit serovar wordt zelden geïsoleerd in België (in 2009, 6 gevallen op 3208; in 2010, 3 gevallen op 3660). Sinds het begin van 2012 werden in totaal 26 gevallen van Salmonella Stanley geregistreerd uit humane stalen, zelfde PFGE profiel, en 5 uit voedingsstalen. De meeste gevallen werden vastgesteld in Antwerpen en Oost-Vlaanderen. Uit een enquête die door ECDC in meerdere Europese landen werd gevoerd volgde dat ingevoerd kalkoenvlees, besmet met Salmonella Stanley, mogelijk aan de oorsprong ligt van deze humane gevallen (NRL VTI-TIA, WIV).
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Listeria monocytogenens, 2011 Besmette kaas kon epidemiologisch gelinkt worden aan een uitbraak over gans België die 11 gevallen telde, 11 werden gehospitaliseerd en 4 overleden. Alle isolaten vertoonden eenzelfde genotype.
27
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Bacillus cereus, Antwerpen, 2012 Eind augustus kreeg een kinderkribbe in Antwerpen te maken met een uitbraak van Bacillus cereus. Twintig kinderen moesten een half uur na het eten van witloof met rijst en komkommer braken. De rijst die gebruikt werd, waren resten van de dag voordien die in de koelkast werden bewaard gedurende 24h. In de groentenpapjes werden meer dan 10^7 cfu/g aan Bacillus cereus teruggevonden en hoeveelheden tussen 3100-4200 µg/kg van het cereulide toxine. In een andere uitbraak werd enterotoxine producerende Bacillus cereus gedetecteerd in pasta en veroorzaakte ziekte bij van 4 personen (NRL VTI-TIA, WIV).
28
Andere 2012 In Oost-Vlaanderen werden 110 personen ziek (Diarrheic Shellfish Poisoning, DSP) na het eten van mosselen. Histamine lag aan de oorzaak van 1 uitbraak met 4 zieken. Tonijn lag aan de basis van de uitbraak en de aanwezigheid van hoge hoeveelheden histamine kon aangetoond worden. Norovirus kon aangetoond worden in de humane stalen die onderzocht werden voor 3 uitbraken waarbij in totaal 65 zieken werden gemeld. Voor één van deze uitbraken waren schaaldieren de verdachte voeding, voor de 2 overige uitbraken betrof het samengestelde maaltijden. In deze gevallen is het contact tussen de personen ook een mogelijke bron van transmissie van het virus (NRL VTI-TIA, WIV). Bespreking In 2010-2012 was er een stijging van het aantal gerapporteerde voedselgebonden uitbraken. Er is geen stijging in het aantal geassocieerde hospitalisaties en het aantal betrokken personen. Enkele relevante observaties kunnen deze stijging kaderen, een nieuwe onderzoeksprocedure van de FAVV, de verhoogde aandacht voor voedselgebonden uitbraken (door o.a. EHEC O104:H4 in Duitsland en het overlijden van een jongeman in Frankrijk na een fastfoodmaaltijd). We kunnen concluderen dat we nog steeds worden blootgesteld aan pathogenen uit voeding (& drank). Uitbraken hebben vaak een menselijke fout aan de basis. Preventie blijft erg belangrijk (richtlijnen over het bewaren, bereiden en koken van voedsel). Het hoog aantal gevallen van buitenshuis opgelopen voedselgebonden gastroenteritis onderstreept ook het belang van hygiëne en in de keuken en handhygiëne van food-handlers.
2. Respiratoire infecties 2.1 Influenza Auteur: Nathalie Bossuyt (
[email protected]) Aandachtspunten • Het griepseizoen 2012-2013 werd gekenmerkt door een hoog aantal griep consultaties (1106 (95 % BI: 1030 – 1185) per 100 000 inwoners).
Duur van de voorbije epidemieën De griepepidemie duurde 11 weken in seizoen 2010-2011 (week 51-week 9), 6 weken in seizoen 2011-2012 (week 6 – week 11) en 12 weken in seizoen 20122013 (week 1- week 12). Aangezien enkel een epidemische drempel op nationaal niveau beschikbaar is, kan geen specifieke duur naar gewest berekend worden. Intensiteit Seizoenen 2010-2011 en 2011-2012 werden gekenmerkt door een matige intensiteit terwijl seizoen 2012-2013 zeer intens was en een nationale piekincidentie van 1026 consultaties per 100 000 inwoners kende. De intensiteit was in elk van de drie seizoenen vergelijkbaar in de drie gewesten. In Vlaanderen bedroeg de piekincidentie van consultaties bij de huisarts omwille van griepsymptomen 588 (95 % BI: 534 – 646) per 100 000 inwoners in seizoen 2010-2011, 638 (95 % BI: 585 – 695) per 100 000 inwoners in seizoen 2011-2012 en 1106 (95 % BI: 1030 – 1185) per 100 000 inwoners in seizoen 2012-2013. De incidentie was in seizoen 2010-2011 iets hoger in Vlaanderen dan in beide andere gewesten en in seizoen 2011-2012 iets hoger in Wallonië maar vergelijkbaar met de incidentie in Brussel. In seizoen 2012-2013 werden geen regionale verschillen gevonden (Figuur 14).
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
• In 2010-2011 circuleerde vooral influenza A (H1N1)09pdm en influenza B (Victoria). In 2011-2012 was dit influenza A (H3N2) en in 2012-2013 was dit opnieuw influenza A (H1N1)09pdm en influenza B (Yamagata)
29
Figuur 14 | Incidentie van consultaties bij de huisarts voor griepsymptomen per regio, Vlaanderen-België, 2010-2013. (Bron: Huisartsenpeil praktijken WIV-ISP) Brussel Wallonië SEIZOEN 2010-2011
Vlaanderen
1200 1000 800 600
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
400 200 0 Week 35 37 39 41 43 45 47 49 51 1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 2010 2011
SEIZOEN 2011-2012 1200 1000 800 600 400 200 0 Week 35 37 39 41 43 45 47 49 51 1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 2011 2012
SEIZOEN 2012-2013 1200
30
1000 800 600 400 200 0 Week 35 37 39 41 43 45 47 49 51 1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 2012 2013
In seizoenen 2010-2011 en 2012-2013 werden vooral 0-15 jarigen het meest getroffen, terwijl dat in seizoen 2011-2012 vooral de jongste kinderen waren (0-4 jarigen).
Circulerende virusstammen Het Nationaal Referentiecentrum Influenza analyseerde respiratoire stalen die verzameld werden door de peilartsen. Aangezien dit een steekproef betreft waarvoor geen representativiteit naar regio betracht werd, kunnen de resultaten slecht op nationaal niveau voorgesteld worden. In seizoen 2010-2011 waren de stalen in gelijke mate positief voor influenza A en influenza B. Onder de influenza A virussen was 98,3 % van het subtype A(H1N1)09pdm en 1,7 % van het subtype H3N2. Bij de influenza B virussen behoorde 93 % tot het Victoria stam (continu in het vaccin), terwijl 7 % tot de Yamagata stam behoorde. In seizoen 2011-2012 werden hoofdzakelijk stalen gevonden die positief waren voor influenza A. Vooral influenza A subtype H3N2 werd terug gevonden. Een kleine minderheid was positief voor influenza B. In seizoen 2012-2013 werd een co-circulatie van influenza B en van influenza A(H1N1)09pdm virussen geobserveerd. Influenza A(H3N2) werd in mindere mate geïdentificeerd. Bij de influenza B virussen behoorde 95 % tot de Yamagata stam (continu in het vaccin) en 4 % tot de Victoria stam. Evolutie van de vaccinatiegraad In het Vlaams Gewest was de vaccinatiegraad tegen de seizoensgriep 49 % in de doelgroep in 2008 (overzicht doelgroep: http://www.influenza.be/nl/griep_nl.asp). De vaccinatiegraad varieert met de leeftijd: rond 15 % in de leeftijdsgroep 15 tot 44 jaar, gevolgd door een progressieve stijging tot 72 % in de leeftijdsgroep van 75 jaar en meer. De vaccinatiegraad in Vlaanderen kende van 1997 tot 2001 een significante toename. Van 34 % in 1997 tot 43 % in 2001. Sinds 2001 is de vaccinatiegraad echter gestagneerd rond een kleine 50 % (2004: 48 % en 2008: 49 %). De vaccinatiegraad in de verschillende doelgroepen is hiermee echter nog te laag. De doelstelling van de WHO is het bereiken van een vaccinatiegraad van 75 % bij mensen ouder dan 65 jaar. (Bron: gezondheidsenquête 2008 http://www. wiv-isp.be/epidemio/epinl/CROSPNL/HISNL/TABLE08.HTM).
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Ernst Op basis van de in 2012 opgestarte surveillance van ernstige gevallen van influenza door een netwerk van ziekenhuizen, kon in seizoen 2012-2013 vastgesteld worden dat de epidemie, ondanks de hoge incidentie, slechts matig van ernst was.
31
2.2 Legionellosis
Co-auteur: Samia Hammadi (
[email protected]) Aandachtspunten • Legionellosis-incidentie blijft stabiel.
Incidentie In de periode van 2010 tot 2012 werden via de verplichte melding 45 (in 2010), 63 (in 2011) en 67 (in 2012) gevallen gemeld. Dit is een beperkte stijging in vergelijking met de laatste 6 jaar. We zien een vergelijkbaar verloop via de peillaboratoria. Figuur 15 | Aantal geregistreerde gevallen van legionella, Vlaanderen-België, 2006-2012. (Bron: verplichte melding ToVo, Peillaboratoria WIV-ISP) België (Peilaboratoria) Vlaanderen (Peilaboratoria) Vlaanderen (Verplichte melding) 120 100 80 Aantal
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Inleiding Legionellosis is een meldingsplichtige ziekte die eveneens onder surveillance staat op Europees niveau. Legionella pneumophila is een ubiquitaire bacterie die zich kan vermenigvuldigen in water- en aircosystemen bij een temperatuur van 20°C tot 50°C. Meestal worden individuele gevallen gemeld, maar af en toe is er ook sprake van een grotere uitbraak.
60 40 20
32
0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Patiënten-karakteristieken Zoals voorgaande jaren worden vooral mannen in oudere leeftijdscategorieën getroffen. Mannen maakten 72 %, 69 % en 75 % uit van het totaal aantal gevallen (in 2010, 2011 en 2012 respectievelijk). Het merendeel van de patiënten bevindt zich doorgaans in de leeftijdsgroep van 50 tot 70 jaar. Zelden worden gevallen gemeld van jonger dan 40 jaar (13 gevallen over de periode 2010-2012).
2.3 Pneumokokkeninfecties
Co-auteur: Martine Sabbe (
[email protected]) Aandachtspunten
Inleiding Invasieve Pneumokokkeninfecties (Invasive Pneumococcal Disease of IPD) worden gedefinieerd door het kweken van S. pneumoniae, het aantonen van DNA of het opsporen van een antigeen van S. pneumoniae in een normaal steriele plaats (meningitis, speticemie, bacteriemische pneumonie, bacteriëmie, …). Niet-invasieve infecties zijn acute middenoorinfecties (acute otitis media AOM) en pneumonieën. De S. pneumoniae worden op basis van hun polysaccharidenkapsel ingedeeld in 46 serogroepen die meer dan 92 verschillende serotypes omvatten. In januari 2007 werd het 7-valente geconjugeerde pneumokokkenvaccin (PCV7) opgenomen in het vaccinatieprogramma. Vanaf 1 juli 2011 schakelde de Vlaamse Gemeenschap over op het 13-valente vaccin (PCV13). Vaccinatie tegen pneumokokken is opgenomen in het basis vaccinatieschema met dosissen op de leeftijd van 8 en 16 weken en 1 boosterdosis op de leeftijd van 12 maanden (HGR 8687). In Vlaanderen werd in 2012 de vaccinatiegraad bij kinderen voor het pneumokokkenvaccin geschat op 99,3 % voor de eerste dosis en op 96,5 % voor de derde dosis [9]. Volwassenen die behoren tot een bepaalde risicogroep en personen ouder dan 65 jaar kunnen op aanraden van de arts gevaccineerd worden met een 23-valent polysacchariden vaccin of het 13-valent geconjugeerd vaccin (sinds 2013) (HGR 8817) (Tabel 4).
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
• Bij kinderen zijn de serotypes vervat in het PCV7 vaccin zo goed als verdwenen. Ook de serotypes vervat in PCV13 en de absolute aantallen dalen.
33
Tabel 4 | Samenstelling van de pneumokokkenvaccins
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
7-valente geconjugeerd pneumokokken vaccin (PCV7) (Prevenar®)
34
10-valente geconjugeerd pneumokokken vaccin (Synflorix®) 13-valente geconjugeerd pneumokokken vaccin (Prevenar 13®) 23-valente polysaccharide vaccine (Pneumo 23®)
Serotypes
Eiwit
Immuno geniciteit vanaf leeftijd van 6-8 weken
4, 6B, 9V, 14, 18C, 19F, 23F
CRM197
Ja
< 5 jaar
PCV7+ 1, 5, 7F
Protein D, Tetanus Toxoid (18C), Diptheria Toxoid (19F)
Ja
< 5 jaar
PCV7 +
< 5 jaar CRM197
Ja
1, 3, 5, 6A, 7F, 19A 1, 2, 3, 4, 5, 6B, 7F, 8, 9N, 9V, 10A, 11A, 12F, 14, 15B, 17F, 18C, 19A, 19F, 20, 22F, 23F, 33F
Goedgekeurd voor leeftijd
≥ 50 jaar
Nee
> 2 jaar
Incidentie Gelijklopend met de invoering van PCV13 wordt een duidelijke daling gezien van pneumokokkeninfecties veroorzaakt door serotypes vervat in dit vaccin (Figuur 16). Dit is meest opvallend voor de jongere leeftijdsgroepen, maar doet zich voor in alle leeftijdsgroepen. Serotype 19A is nog steeds het meest frequent gediagnosticeerde serotype bij invasieve pneumokokkeninfecties in de leeftijdsgroep <2 jaar. Bij oudere leeftijdsgroepen is dit serotypes 1. We zien een toename van bepaalde serotypes niet vervat in het 13-valent vaccin, zoals serotype 12F, 24 en 24F in jongere leeftijdsgroepen. Evoluties van serotypes in subgroepen (leeftijd, regio) kunnen verschillen. Aanhoudende surveillance van pneumokokkeninfecties en bijhorende serotypes zal noodzakelijk zijn om deze evoluties op te volgen. De verdeling van de serotypes over de gewesten is vergelijkbaar (Tabel 5). In Vlaanderen is een absolute daling met een relatief sterkere daling van de serotypes vervat in PCV13 te zien (Figuur 17). Deze daling is aanwezig voor de verschillende infectieplaatsen (Tabel 6).
Figuur 16 | Aantal gedetecteerde pneumokokken per serotype (IPD) voor de 8 meest frequente serotypes bij kinderen <2 jaar, België 2009-2012 (Bron: NRC Invasive S. pneumoniae UZ Leuven) 19f*+
70
24f
60
10a 15a 12f
40
33f 30
5+
20
1+ 7f+
10 0
19a+ 2009
2010
2011
2012
(stippellijn (+)= aanwezig in het 13-valent geconjugeerd vaccin enkel 19f is ook aanwezig in PCV7(*))
Tabel 5 | Verdeling van de frequentste serotypes bij IPD volgens regio (aantal gevallen), < 5 jaar, Vlaanderen-België, 2012. (Bron: NRC Invasive S. pneumoniae UZ Leuven) Serotype
Brussels Hoofdstedelijk gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
N
%
N
%
N
%
1
8
22,2
23
19,7
18
33,3
19A
7
19,4
17
14,5
7
13,0
5
4
11,1
16
13,7
2
3,7
7F
4
11,1
7
6,0
2
3,7
12F
3
8,3
14
12,0
6
11,1
10A
2
5,6
0
0,0
0
0,0
15A
1
2,8
0
0,0
0
0,0
Andere
7
19,5
40
34,2
19
35,2
Totaal
36
117
54
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Aantal
50
35
Figuur 17 | Aantal via het NRC gerapporteerde gevallen van IPD bij <2 jarigen volgens regio, Vlaanderen-België 2011-2012. (Bron: NRC Invasive S. pneumoniae UZ Leuven) PCV13 Andere
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
160 140 120 100 80 60 40 20 0
36
2011
2012
Vlaanderen
2011
2012
2011
Wallonië
2012
Brussel
Tabel 6 | Aantal gedetecteerde gevallen per infectieplaats per jaar, VlaanderenBelgië, 2011-2012. (Bron: NRC Invasive S. pneumoniae UZ Leuven) Site
Specifiek
Aantal Aantal 2011 (%) 2011 (%) Vlaanderen
Bloed Invasieve
Niet invasief
Aantal Aantal 2012 (%) 2012 (%)
België Vlaanderen
België
1011
1772
954
1660
Cerebrospinaal vocht
45
70
45
81
Pleuraal vocht
18
25
15
23
Andere
23
43
21
29
Oor
85
91
45
48
Patiënten-karakteristieken Jonge kinderen en specifiek deze jonger dan 2 jaar worden nog steeds vaakst getroffen. Voor de periode 2011-2012 stond deze leeftijdsgroep in voor iets meer dan 10 % van het aantal pneumokokkeninfecties in Vlaanderen (leeftijdsgroep jonger dan 5 jaar voor iets meer dan 20 %). Het aantal gevallen per leeftijdsgroep loopt terug op voor personen van 50 jaar en ouder. Bespreking In 2012 kon een duidelijke impact gezien worden van de overschakeling naar het PCV13 vaccin. In de periode 2010-2012 waren de meest frequent voorkomende serotypes vervat in het PCV13 vaccin en dus wordt een verdere positieve evolutie verwacht. Belangrijk is wel een blijvende aandacht voor die serotypes niet
vervat in het vaccin met een stijgende trend in 2011-2012 (zoals 12F en 24F). Typevervanging en wijziging in klinische presentatie blijven mogelijk, afhankelijk van de karakteristieken en het invasieve karakter van de andere serotypes. Het aantal serotypes dat geïncludeerd kan worden in een geconjugeerd polysacharide pneumokokken vaccin is wellicht gelimiteerd wat betreft kosteneffectiviteit tot 15 serotypes [10]. Verschillende kandidaat proteïne vaccins tegen pneumokokken infecties worden momenteel ontwikkeld. Deze proteïnes kunnen een immuun respons genereren die niet-serotype specifiek is en dus mogelijks de dekkingsgraad verhogen. De surveillance van IPD, het klinische beeld, de verantwoordelijke serotypes en de vaccinatiegraad blijft van groot belang ter ondersteuning van het vaccinatiebeleid en om de impact van vaccinatie verder op te volgen.
Aandachtspunten • Er is een sterke stijging aan het aantal geregistreerde pertussis gevallen. Deze stijging is evenwel minder aanwezig bij zuigelingen, hoewel zij nog steeds de meest getroffen leeftijdsgroep vormen. • De meerderheid van de gevallen komt nog steeds uit Antwerpen. • De genetische diversiteit van Bordetella pertussis strengen, volgens MLST-typering, blijft beperkt.
Inleiding Kinkhoest, een bacteriële infectieziekte die veroorzaakt wordt door Bordetella pertussis, kent de laatste jaren een toename van het aantal gerapporteerde gevallen. Vaccinatie tegen kinkhoest begon eind jaren vijftig, begin jaren zestig van de 20e eeuw. Sinds vaccinatie werd de ziekte lang enkel sporadisch gezien. In 2001 werd het whole cell vaccin vervangen door een acellulair vaccin. In 2009 werd beslist om een Booster op de leeftijd van 14 tot 15 jaar aan te bevelen. Voor volwassenen (ouders, toekomstige ouders, onthaalmoeders, verpleegkundigen) die vaak in contact komen met ongevaccineerde of onvolledig gevaccineerde zuigelingen (<12 maanden) wordt sinds 2009 een éénmalige dosis met het dTpa vaccin aangeraden. Dit principe van vaccinatie staat bekend als cocoonvaccinatie [11]. In 2012 was de vaccinatiegraad in Vlaanderen bij baby’s van 18-24 maanden 98,7 % (3e dosis) en 93,0 % (4e dosis). In 2008 en 2005 was de vaccinatiegraad voor de 4e dosis respectievelijk 95,2 % en 93 %. De boostervaccinatie bereikte ongeveer 91 % van de jongeren in de vaccinatiegraad studie van 2005, 2008 en 2012. Eveneens in 2012 werd in Vlaanderen voor de eerste maal de vaccinatiegraad van de cocoonvaccinatie bepaald. Bij moeders dacht 83,3 % een cocoonvaccinatie
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
2.4 Kinkhoest
37
te hebben gekregen, slechts 16,7 % kon dit documenteren. Bij vaders is dit 78,8 % en 21,2 % [9]. Incidentie De verschillende surveillance netwerken tonen voor de periode 2010-2012 een verdere stijging van het aantal gevallen van pertussis (Figuur 18). Deze stijging vindt plaats in alle regio’s. Bij een voorlopige piek in 2012 werden via de verplichte melding 348 gevallen geregistreerd. Figuur 18 | Gevallen van pertussis over de tijd, Vlaanderen-België, 2006-2012. (Bron: verplichte melding ToVo, Peillaboratoria WIV-ISP) België (Peilaboratoria)
38
600 Aantal pertussis gevallen
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Vlaanderen (Peilaboratoria) Vlaanderen (Verplichte melding) 500 400 300 200 100 0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Het aantal gevallen jonger dan 1 jaar, de meest getroffen leeftijdsgroep, steeg ook in 2012 maar steeg niet even ver door als in 2007 volgens NRC-data (Figuur 19). Ook in de cijfers van de verplichte melding is een uitgesproken stijging in deze leeftijdsgroep niet aanwezig; 35, 34 en 42 gevallen gemeld voor respectievelijk 2010, 2011 en 2012.
Figuur 19 | Gevallen van pertussis over de tijd voor de leeftijdsgroep (<1 jaar), België, 2000-2012. (Bron: NRC B. pertussis UZ Brussel, WIV-ISP)
Aantal pertussis gevallen
120 100 80 60 40 20 0
Patiënten-karakteristieken De leeftijdsverdeling van kinkhoest kent een bimodale curve (Figuur 20). Deze bimodale curve is meer uitgesproken in meldingen van 2012. De leeftijdsgroep jonger dan 1 jaar blijft evenwel de meest getroffen leeftijdsgroep. Figuur 20 | Aantal gevallen kinkhoest per leeftijdsgroep en per jaar, Vlaanderen. (Bron: verplichte melding ToVo)
18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
average 00-10 2011 2012
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
39 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
Binnen de leeftijdsgroep jonger dan 1 jaar zijn het vooral zuigelingen van 1-4 maand die getroffen worden (Figuur 21). Mortaliteit bij zuigelingen ten gevolge van pertussis wordt in Vlaanderen op één geval per jaar geschat [12]. Figuur 21 | Aantal gevallen van kinkhoest per leeftijdsgroep (in maanden), België, 2000-2012. (Bron: NRC B. pertussis UZ Brussel WIV-ISP) average 00-10 2011 2012 20
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Aantal
16
40
12 8 4 0 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Leeftijd (maanden)
De geslachtsverhouding, man/vrouw, voor de periode 2011 en 2012 toont meer vrouwelijke gevallen dan mannelijke; 65/83 (2011) en 151/199 (2012).
Geografische informatie Het hoogste incidentie wordt vastgesteld in de provincie Antwerpen (Figuur 22).
-1 1-3 3-6 6-8 8 - 10
[Reported cases / 1E5 inhabitants]
Microbiologische informatie Op 64 van de 496 patiënten met een positieve laboratorium test voor pertussis werd verdere analyse gedaan na kweek van Bordetella pertussis. Op deze 64 isolaten werden MLST, pertactine, en PtxP typeringen uitgevoerd. MLS (Multilocus sequence types) Op basis van polymorfismen in genen die coderen voor pertussis toxine (PtxS1 en PtxS3) en op basis van de tracheale kolonisatie factor (TcfA) worden isolaten onderverdeeld in MLSTs. Er zijn 5 MLSTs beschreven met een dynamisch temporaal gedrag. De recente epidemieën in de lage landen worden geassocieerd met MLST4 en MLST-5. Op deze polymorfismen een hogere immune-escape vertonen onder het huidig vaccin is nog onduidelijk. In 2012 waren zo goed als alle isolaten MLST-5 (98,4 % van de isolaten).
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Figuur 22 | Incidentie (/100 000) van kinkhoest, België, 2010-2012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP)
41
Pertactine Pertactine is een van de componenten van het acellulaire pertussis vaccin. In 2012 bezat 96,6 % van de isolaten pertactine type 2.
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
PtxP (Pertussis toxin promoter) De rol van PtxP is onduidelijk. PtxP3 wordt in België meest frequent vastgesteld (95,3 % van de isolaten). Het is geassocieerd met een hogere mortaliteit in vergelijking met het vroeger vaker voorkomende PtxP1 [13]. Het is onduidelijk of het vaker voorkomen van PtxP3 ook tot hogere incidenties leidt [14].
42
Bespreking Pertussis werd in de periode voor vaccinatie gekenmerkt door epidemische opstoten iedere 4 à 5 jaar. Dit is onder het huidige vaccinatieschema en de huidige vaccinatiegraad niet anders. Het netwerk van peillaboratoria rapporteert in 2012 meer gevallen dan de voorbije jaren, de vorige epidemische opstoot dateert van 2007. Ook internationaal is het aantal pertussis gevallen niet duidelijk stijgend of dalend, sommige landen rapporteren een stijging, anderen rapporteerden een daling [14]. Niet alle landen die een stijging rapporteren, rapporteren deze in dezelfde leeftijdsgroepen. Wel is het steeds zo dat zuigelingen (± 2 maand), jonge kinderen (7-10 jaar) en volwassenen (35-50 jaar) vaakst geregistreerd worden [15]. Tijdens de goed beschreven uitbraak van pertussis in Californië in 2010 werd een incidentie van 67,9/100 000 in de leeftijdsgroep 7-10 jaar beschreven [16]. Er wordt aangenomen dat pertussis vooral in ouderen een te zeldzaam gediagnostiseerde kiem is met een aanzienlijke morbiditeit en mortaliteit [17]. Het nog steeds cyclische verloop van B. pertussis zou een rechtstreeks gevolg zijn van het endemisch circuleren van B. pertussis in de oudere populatie. Daarnaast schat men asymptomatisch dragerschap op 8-13 % van de bevolking [18]. De vaccinatie effectiviteit wordt in sommige studies, afhankelijk van tijd sinds vaccinatie behoorlijk laag geschat, onder andere 24 % voor de leeftijdsgroep 7-10 jaar [19]. Algemeen wordt de effectiviteit geschat op 71,2 %, 60 maanden na vaccinatie [16]. Er is een groeiende internationale consensus over de verklaringen voor de stijgende incidentie in sommige landen en bepaalde leeftijdsgroepen. Allereerst blijkt de immuniteit na vaccinatie met het whole-cell vaccin langduriger en sterker dan na vaccinatie met het momenteel gebruikte acellulaire vaccin [20]. Ten tweede is er meer en meer consensus over het verdwijnen (zogenaamde “waning”) van de immuniteit na 4-12 jaar, zelfs na 5 dosissen van het vaccin [21,22]. Ten derde zijn ook genetische veranderingen in B. pertussis verantwoordelijk voor vaccin falen [23,24]. Zo werden er in 2012 pertactine vrije varianten van B. pertussis gedetecteerd [25,26]. (Pertactine is een component van het acellulaire pertussis vaccin, aanwezig in Boostrix®.) De stijging sinds het begin van de jaren 2000 zal ook een gevolg zijn van de toegenomen diagnose mogelijkheden door onder andere PCR-diagnostiek en van de terugbetaling van serologische diagnostiek [27].
Het lijkt dus redelijk aan te nemen dat pertussis nog steeds een ondergediagnostiseerde ziekte is, die ondanks het huidige vaccinatieschema, nog steeds een epidemisch verloop kent, met een gekende morbiditeit en mortaliteit bij zuigelingen en een nog vrij ongekende morbiditeit en mortaliteit bij ouderen. Het is essentieel om, rekening houdend met de beperkingen van het huidige vaccin, tot een zo goed mogelijk vaccinatieschema te komen en de vaccinatiegraad zo hoog mogelijk te houden.
2.5 Tuberculose “In 2012 was de incidentie van tuberculose in België 8,9/100 000. Dis is alweer een lichte niet significante daling ten opzichte van 2011. De incidentie in Vlaanderen daalt tot 6,5/100 000, in Wallonië tot 7,3/100 000 en in Brussel tot 27,4/100 000. In de drie gewesten is dit de laagste incidentie ooit. België blijft hiermee tot de landen behoren met de “laagste incidenties” in de wereld. Onze naaste buurlanden hebben echter nog langere incidenties.” (Uit het tuberculose register (VRGT) 2012: http://www.vrgt.be/uploads/documentenbank/17fd3e55104 c593d4de5eb7962cfe7cd.pdf)
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
De laatste jaren werd een booster toegevoegd aan het vaccinatieschema en werd cocoonvaccinatie, het vaccineren van volwassenen die de onmiddellijk omgeving van het kind uitmaken, aangeraden. Cocoonvaccinatie is gebaseerd op het feit dat personen in de direct omgeving van het kind, vooral moeders, vaakst verantwoordelijk zijn voor transmissie [18]. Toen een toename van het aantal gevallen werd geobserveerd werd daarom, naast cocoonvaccinatie, volgende vaccinatie strategie voorgesteld door de Hoge Gezondheidsraad: voor iedere zwangere vrouw wordt kinkhoestvaccinatie tussen week 24 en week 32 van de zwangerschap aanbevolen, ongeacht of de vrouw voordien een herhalingsinenting kreeg (HGR 8547) [28]. Sinds 2012 zijn enkele studies beschikbaar waaruit blijkt dat het gebruik van het dTpa-vaccin veilig is bij zwangeren [29]. Deze vaccinatie kan om twee redenen gedaan worden: om de moeder te vaccineren en om een grotere overdracht van antistoffen naar de zuigeling te bekomen. Men overweegt om kinderen onmiddellijk na de geboorte te vaccineren, hierover bestaat nog geen consensus [24]. Een laatste mogelijke vaccinatiestrategie wordt voorgesteld door de “Consensus on Pertussis Booster Vaccination in Europe” (COPE) groep: universele volwassenen vaccinatie. Hiertoe zou het klassieke tetanus vaccin, aanbevolen iedere 10 jaar, aangevuld kunnen worden met cellulaire pertussis componenten [30]. Het 10-jaarlijk herhalen van deze booster-vaccinatie is immunogeen en veilig [31].
43
3. Seksueel overdraagbare infecties 3.1 Gonorroe, Syfilis, Chlamydia-infecties Auteur : Ruth Verbrugge (
[email protected]) Aandachtspunten • Chlamydia-infectie is de meest voorkomende soa bij de heteroseksueel georiënteerde populatie. Bij mannen die seks hebben met mannen is syfilis de meest gerapporteerde soa.
Figuur 23 | Totaal aantal geregistreerde gevallen, Vlaanderen, 2002-2012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP) Chlamydia Gonorrhoea Syphilis 3000 2500 2000 1500 1000
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
0
2003
500 2002
44
Incidentie Via enerzijds het netwerk van peillaboratoria en anderzijds een peilnetwerk van artsen worden respectievelijk de incidentie geschat en de determinanten van soa’s bepaald. Via het netwerk van peillaboratoria wordt in Vlaanderen een stijgende trend van Chlamydia, gonorroe en syfilis vastgesteld (Figuur 23).
Number of registered cases
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
• Geen condoom gebruiken bij seksuele contacten is nog steeds het belangrijkste risicogedrag.
Chlamydia-infectie is de meest voorkomende soa. Er is een blijvende sterke toename sinds 2002 en de gemiddelde jaarlijkse toename van het aantal meldingen via de peillaboratoria voor België bedraagt 16 %. Er is bovendien een versnelde toename in 2012 met 23 %. Voor Vlaanderen is er een nog sterkere versnelde toename in
2012, 39 %, en een eveneens grotere gemiddelde jaarlijkse toename van 18 % voor de periode 2002-2012. Om de zichtbare stijging van het aantal geregistreerde Chlamydia-gevallen te interpreteren, keken we of er ook een stijging is van het aantal uitgevoerde testen voor Chlamydia. Uit Figuur 24 blijkt dat er inderdaad meer getest werd gedurende de laatste 6 jaren. De stijging van het aantal registraties, met een gemiddelde jaarlijkse stijging van 16 % sinds 2007, verloopt parallel met het aantal uitgevoerde testen, met eveneens gemiddelde jaarlijkse stijging van 16 % over dezelfde periode. In het laatste registratiejaar was er een versnelde toename van het aantal uitgevoerde testen (33 %), wat ook vergelijkbaar is met de stijging het aantal registraties (39 %). Figuur 24 | Aantal aangevraagde testen voor Chlamydia, Vlaanderen, 20072012. (Bron: RIZIV)
60 000 50 000 40 000
2012
2011
2010
2009
2008
2007
30 000
Het aantal gonorroe-meldingen vertoont eveneens een stijgende trend met een gemiddelde jaarlijkse stijging van 13 %, zowel in Vlaanderen als in de andere gewesten. Het aantal syfilis-meldingen vertoont eveneens een stijgende trend met een gemiddelde jaarlijkse stijging in België van 24 %. Bij syfilis is de stijging het laatste jaar echter afgenomen en bedraagt tussen 2011 en 2012 slechts 4 %. De stijging doet zich vooral voor in Brussel terwijl het aantal gevallen in de andere gewesten stabiliseert. De incidentie per 100 000 inwoners voor de 3 soa’s is het hoogst in Brussel, vergeleken met Vlaanderen en Wallonië (Tabel 7).
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Number of tests
70 000
45
Tabel 7 | Aantal geregistreerde gevallen en de incidentie (per 100 000 inwoners) van chlamydia, gonorroe en syfilis, Vlaanderen 2012. (De regio is niet voor ieder geval gekend) (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP) Gonorroe
Chlamydia
Syfilis
Aantal registraties
Incidentie
Aantal registraties
Incidentie
Aantal registraties
Incidentie
België*
4633
73
911
15
766
12
Brussel
1230
180
246
36
290
43
Vlaanderen
2615
72
505
14
367
10
687
36
123
7
103
5
Wallonië
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
* De regio is niet altijd gekend
46
Patiënten-karakteristieken De geslachten zijn niet gelijk vertegenwoordigd en verschillen per soa (Figuur 25). Figuur 25 | Geslachtsverdeling per soa. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP) Women Chlamydia (N=2615)
Men
44 %
44 %
Gonorroe (N=505)
77 %
Syfilis (N=367)
23 %
90 % 0
10
20
30
40
50 %
10 % 60
70
80
90
100
Ook de aantallen per leeftijdsgroep verschillen per soa bij mannen (Figuur 26) en bij vrouwen (Figuur 27).
1100 1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0
Chlamydia
Gonorroe
Syfilis
0-4 5-9 10-14 15-19 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60-64 65+
Figuur 27 | Voorkomen van de meest frequent gerapporteerde soa’s volgens leeftijd bij vrouwen, Vlaanderen, 2012. (Bron: Peillaboratoria WIVISP)
1100 1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0
Chlamydia
Gonorroe
Syfilis
0-4 5-9 10-14 15-19 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60-64 65+
Via het peilnetwerk van artsen verzamelt men informatie over de determinanten van de soa-patiënt om na te gaan in welke omstandigheden de soa werd gediagnosticeerd en welke factoren het risico verhogen om met een soa geïnfecteerd te worden, zoals seksuele oriëntatie en risicogedragingen.
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Figuur 26 | Voorkomen van de meest frequent gerapporteerde soa’s volgens leeftijd bij mannen, Vlaanderen, 2012. (Bron: Peillaboratoria WIVISP)
47
De meeste patiënten gaan naar de dokter met een specifieke soa-klacht of voor een soa-screening (Figuur 28). Figuur 28 | De omstandigheden waarin de soa werd gediagnosticeerd, Vlaanderen, 2012. (Bron: Soa-peilnetwerk van artsen, WIV-ISP) 14 %
6%
4% Partner heeft een soa prenatale soa-test 33 %
Screening Soa-klacht
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
43 %
48
Andere reden
De groep van mannen die seks hebben met mannen (MSM) wordt gezien als de grootste risicogroep voor syfilis en gonorroe. Chlamydia-infecties daarentegen worden voornamelijk gezien in de heteroseksuele populatie, maar MSM zijn echter ook niet gevrijwaard van een Chlamydia-infectie (Tabel 8). Tabel 8 | Seksuele oriëntatie per soa volgens geslacht, mannen, Vlaanderen, 2012. (Bron: Soa-peilnetwerk van artsen, WIV-ISP) Hetero
MSM
Chlamydia
75 %
25 %
Gonorroe
34 %
66 %
Syphilis
10 %
90 %
Condylomen
88 %
13 %
Het hebben van 2 of meer sekspartners en geen condoomgebruik zijn eveneens doorslaggevende factoren om met een soa geïnfecteerd te worden (Tabel 9).
Tabel 9 | Risicogedragingen van de soa-patiënt, Vlaanderen, 2012. (Bron: Soapeilnetwerk van artsen, WIV-ISP) Aandeel van geregistreerd soa-gevallen
2 of meer partners <6 m
61 %
Het hebben van een vaste relatie
64 %
Geen Condoomgebruik in 't algemeen
60 %
Geen Condoomgebruik bij laatste seksueel contact
95 %
Comm sekswerkers
10 %
Bezoek aan comm sekswerkers
5 %
IVDU (intraveneuze drugsgebruiker)
0 %
Seksueel contact met IVDU
4 %
Orale seks
30 %
3.2 Hiv/Aids Auteurs: André Sasse (
[email protected]), Jessika Deblonde (
[email protected]) Aandachtspunten • Het aantal hiv-infecties stijgt verder en het patiëntenprofiel heeft zich aangepast. • De daling die werd ingezet in het aantal aids-diagnoses loopt niet verder, deze aantallen blijven vrij constant over de periode 20102012.
Inleiding In België zijn er zeven door de FOD Volksgezondheid erkende aidsreferentielaboratoria. Tot hun taken behoort het uitvoeren van confirmatietests van de sera die positief bevonden werden bij een hiv-opsporingstest. De epidemiologische surveillance van HIV en aids is gebaseerd op de ECDC case definitie.
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Risicogedrag
49
Incidentie In 2012 werden in Vlaanderen 487 nieuwe gediagnosticeerde gevallen van hiv infectie vastgesteld, 218 nieuwe gevallen werden in het Brussels Gewest vastgesteld en 200 in Wallonië. Informatie over het verblijfgewest ontbreekt in 26,2 % van het totaal aantal geregistreerde hiv-diagnoses. Voor de periode van 2003-2012 is een blijvende stijging van het aantal gediagnosticeerde gevallen van hiv-infectie vastgesteld. In 2012 (N=487) is een stijging waargenomen van 14,9 % en 7,5 % tegenover respectievelijk 2011(N=424) en 2010 (N=453) (Figuur 29). Figuur 29 | Aantal nieuwe hiv-seropositieve personen per nationaliteit en per jaar van diagnose, Vlaanderen, 1985-2012. (Bron: aids-referentielaboratoria)
Aantal nieuwe HIV diagnoses
500 Onbekende nationaliteit Andere: Azië, Amerika Noord Afrika Subsaharisch Afrika
400
300
200
Europa 100
50
1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
0
België
Patiënten-karakteristieken Figuur 30 stelt de verdeling voor naar geslacht en leeftijdscategorie van alle hivgeïnfecteerden gediagnosticeerd tussen 2010 en 2012. De man/vrouw-ratio bedraagt 2,8. De meest getroffen leeftijdsgroep bij mannen en vrouwen is die van 30-34. Figuur 30 | Geslacht en leeftijd van alle hiv-geïnfecteerden gediagnosticeerd, Vlaanderen, 2010-2012. (Bron: Aids-referentielaboratoria) Vrouwen (N=359)
≥60 55-59 50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29 20-24 15-19 10-14 5-9 0-4 180 150 120
90
60
30
0
30
60
90
Aantal bevestigde HIV geïnfecteerden
120 150 180
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Leeftijds groep
Mannen (N=1000)
51
Geografische spreiding van nieuwe hiv diagnoses en hiv testen Figuur 31 toont het aantal nieuwe hiv-diagnoses per 100 000 inwoners in de Vlaamse provincies voor de jaren 2010 tot 2012. Het grootst aantal nieuwe hiv diagnoses per 100 000 wordt waargenomen in de provincie Antwerpen. Figuur 31 | Aantal hiv-diagnoses per 100 000 inwoners per provincie, Vlaanderen, 2010-2012. (Bron: Aids-referentielaboratoria) 2010 2011 2012 Antwerpen
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
West-Vlaanderen
52
Oost-Vlaanderen Limburg Vlaams-Brabant 0
3
6
9
12
15
hiv diagnoses per 100 000 inwoners
Het aantal uitgevoerde hivtesten stijgt in alle provincies. Het hiv testcijfer ligt het hoogst in Vlaams-Brabant (61,2 hiv tests per 1000 inwoners in 2012) (Figuur 32). Figuur 32 | Aantal hiv tests per 1000 inwoners per provincie, Vlaanderen, 20102012 (Bron: Aids-referentielaboratoria) 2010 2011 2012 Antwerpen West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg Vlaams-Brabant 0
10
20
30
40
50
hiv tests per 1000 inwoners
60
70
80
Overdrachtswijzen De waarschijnlijke overdrachtswijze is gekend voor 85,4 % van de patiënten gediagnosticeerd in Vlaanderen in 2012. Na een stijging van meer dan 250 % in de loop van het decennium 1999-2008 lijkt het aantal nieuwe gediagnosticeerde gevallen bij MSM de afgelopen drie jaar te zijn gestabiliseerd. Deze diagnoses (N=219) vertegenwoordigen 52,6 % van de patiënten voor wie de besmettingswijze in 2012 werd gerapporteerd. Ze waren goed voor 34,0 % van de patiënten in 2002. De besmettingen via heteroseksuele weg schommelden tussen de 150 en 200 nieuwe diagnoses in de periode 2004-2012. Deze diagnoses vertegenwoordigen 46,4 % van de diagnoses van 2012 waarvoor de wijze van overdracht is gekend. Zij waren goed voor 56,9 % van de patiënten in 2002. Het gebruik van intraveneuze drugs werd in 2012 in 0 % van de gediagnosticeerde gevallen van hiv-infectie gerapporteerd. De gerapporteerde overdrachtswijze is sterk gecorreleerd met de nationaliteit van de patiënten: de overdracht bij MSM wordt vooral gerapporteerd bij Belgen en de heteroseksuele overdracht voornamelijk bij mensen van Subsaharisch Afrikaanse nationaliteiten (Figuur 33). Figuur 33 | Evolutie van hiv-diagnose per vermoedelijke overdrachtswijze en nationaliteit, Vlaanderen, 1997-2012. (Bron: Aids-referentielaboratoria) b. Heteroseksuele transmissie 180
160
160
140
140
120
120
100
100
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0
Jaar van HIV diagnose Nationaliteit
België
53
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
180
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Aantal nieuwe HIV diagnoses
a. MSM transmissie
Jaar van HIV diagnose Europa
Subsaharisch Afrika
Andere/onbekend
54
Figuur 34 | Evolutie van het aandeel laattijdige hiv-diagnoses (<350 CD4/mm3) voor elke overdrachtswijze, Vlaanderen, 1998-2012. (Bron: Aidsreferentielaboratoria) Vermoedelijke overdrachtswijze
hetero MSM alles
100 90 80 70 60
59%
50
49%
40
31%
30
40%
20 10 2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
0 1998
Laattijdige HIV diagnoses (%)
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Vroegtijdige hiv-diagnoses Het aantal T4-lymfocyten kan beschouwd worden als een biologische marker van het infectiestadium. Dit aantal daalt naarmate de infectie vordert. Het bedraagt meestal ongeveer 1000/mm3 bij personen in goede gezondheid en is lager dan 200/mm3 bij hiv-geïnfecteerden bij de overgang naar het aids-stadium. Hoe lager het aantal lymfocyten, hoe verder het aids-stadium gevorderd is. In 1998 werd 59 % van de hiv-infecties laattijdig gediagnosticeerd; in 2012 bedroeg dit percentage 40 %. De geobserveerde daling in de loop van de tijd wijst op een gunstige evolutie wat betreft het tijdig stellen van de hiv-diagnose. Het aandeel van de laattijdige diagnoses varieert echter sterk in functie van de overdrachtswijze; 49 % in 2012 voor infecties overgedragen door heteroseksueel contact; 31 % bij MSM (Figuur 34).
Figuur 35 | Vermoedelijk land van infectie (%) per nationaliteit van gediagnosticeerde patiënten, Vlaanderen, 2012 (Bron: Aidsreferentielaboratoria) Vermoedelijk land van infectie 100
Onbekend
90
Andere: Amer., Azië
80
Noord-Afrika
70
Subsahar. Afrika
60
Europa, excl Bel.
% 50 40
België
30 20 10 0
Belgisch (N=248)
Europa, excl Bel. (N=45)
Subsahar. Afr. (N=101)
Noord-Afrika andere: (N=2) Amer. Azië (N=40)
Nationaliteit van de patiënten
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Vermoedelijk land van besmetting Het vermoedelijke land waar de hiv-overdracht plaatsvond werd gemeld door 74,5 % van de niet-Belgische gediagnosticeerde patiënten in 2012. Bij patiënten van Subsaharisch Afrika (n=101) rapporteerde 6,9 % dat de hiv-overdracht vermoedelijk plaatsvond in België en 62,4 % gaf de regio van herkomst als vermoedelijke plaats van hiv-overdracht; deze informatie is onbekend in 25,7 % van de gevallen. Bij patiënten met andere Europese nationaliteiten (n=45) rapporteerde 37,8 % een vermoedelijke hiv-overdracht in België en 37,8 % rapporteerde de regio van herkomst; de informatie is in 20,0 % van de gevallen onbekend. Bij Belgische patiënten (n=248) rapporteerde 70,2 % dat de hiv-overdracht vermoedelijk plaatsvond in België en 13,3 % gaf buitenland als vermoedelijke plaats van hiv-overdracht; deze informatie is onbekend in 16,5 % van de gevallen (Figuur 35).
55
Evolutie van het aantal nieuwe aids-patiënten De daling van het aantal nieuwe aids-patiënten die werd waargenomen tijdens de jaren 1996 en 1997 en die in verband wordt gebracht met het gebruik van nieuwe antiretrovirale geneesmiddelen, blijft zich niet verderzetten in de periode 2010-2012. De aidsgevallen worden ingedeeld volgens nationaliteit: voor diagnoses gesteld in Vlaanderen hadden in 2010 13, 2011 7 en in 2012 16 gevallen de Belgische nationaliteit. Het aantal gevallen met een andere dan de Belgische nationaliteit was in 2010 9, 2011 12 en in 2012 9 gevallen. Het feit dat we deze vertraging in de daling zien kunnen we deels toeschrijven aan het aantal aidspatiënten die hun diagnose van hiv-infectie pas te weten komen op het ogenblik van hun aidsdiagnose (Figuur 36).
56
80
Onbekend
70 Niet Belgen Aantal nieuwe aids-patiënten
60 Belgen
50 40 30 20 10 0
1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Figuur 36 | Aantal nieuwe aids-patiënten per nationaliteit en jaar van diagnose, Vlaanderen, 1982-2012. (Bron: Hiv-register)
Bespreking Gedurende de periode 2010-2012 steeg de incidentie van hiv-infecties verder in Vlaanderen met in het bijzonder een stijging van het aantal diagnoses bij personen met de Belgische nationaliteit sinds 2003. Het aantal aids diagnoses gedurende deze periode bleef vrij constant. Deze gegevens tonen aan dat de hiv-infectie in ons land aanhoudt en dat het profiel van de epidemie evolueert in de loop van de tijd. Het is van essentieel belang dat informatie- en preventiecampagnes worden voortgezet, versterkt en aangepast aan de meest getroffen populaties, zonder dat de inspanningen worden afgezwakt die gericht zijn op de groepen waarvoor een daling werd waargenomen.
4. Vectorziektes en zoönosen 4.1 Ziekte van Lyme – Borrelia burgdorferi Co-auteur: Javiera Rebolledo (
[email protected]) Aandachtspunten • Het aantal laboratorisch geconfirmeerde gevallen van Borrelia burdorferi is de laatste jaren stabiel gebleven.
Inleiding De ziekte van Lyme is een bacteriële infectieziekte die veroorzaakt wordt door de bacterie Borrelia burgdorferi. Patiënten worden besmet na een tekenbeet. In België is dat klassiek een beet door Ixodes ricinus. De kiem wordt in België opgevolgd via het netwerk van peillaboratoria en sinds 2010 is er ook een nationaal referentiecentrum toegekend, een consortium tussen de Université catholique de Louvain (UCL) en de Katholieke universiteit Leuven (KUL). Incidentie Hoewel er jaarlijkse variaties worden opgemerkt is het totaal aantal laboratorisch geconfirmeerde gevallen van Borrelia burgdorferi de laatste jaren toch vrij stabiel gebleven (Figuur 37). Het grootste deel van de gevallen wordt nog steeds In Vlaanderen gediagnosticeerd, maar wanneer de relatieve incidentie per arrondissement wordt vergeleken komen de meeste gevallen uit het zuiden van het land (Figuur 38). Jaar op jaar worden de meeste gevallen ook gediagnosticeerd in augustus (Figuur 39). Dit valt te verklaren vanwege de hogere activiteit van teken in de late lente en zomer en vanwege de hogere activiteit van mensen in tekengebied in zomer.
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
• De plaats en het tijdstip van infectie loopt samen met karakteristieken van de gastheer van B. burdorferi, de teek.
57
Figuur 37 | Aantal B. burgdorferi-infecties, Vlaanderen-België, 2010-2012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP) België Vlaanderen 1800 1500
Aantal
1200 900 600 300
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
0
Figuur 38 | Aantal gevallen van B. burgdorferi-infectie, België, 2010-2012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP)
58
- 50 50 - 150 150 - 250 250 - 350 350 - 446
[Reported cases / 1E5 inhabitants]
Figuur 39 | Aantal gevallen van B. burgdorferi-infectie in Vlaanderen per maand, België, 2010-2012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP) Vlaanderen 2010
Vlaanderen 2012
Vlaanderen 2011
België 2010-2012
160 140 120
Aantal
100 80
40 20 0
1
2
3
4
5
6 7 Maand
8
9
10
11
12
Patiënten-karakteristieken De ziekte van Lyme heeft een ongeveer gelijke genderverdeling. De ziekte komt op alle leeftijden voor, maar de meeste gevallen vindt men in de oudere leeftijdsgroepen. Bespreking Het aantal gevallen van de ziekte van Lyme blijft de laatste jaren stabiel. De plaats waar de meeste gevallen worden vastgesteld, arrondissement Neufchateau, en de maand, augustus, loopt samen met de karakteristieken van de teken en de vrije tijdsbesteding van mensen. Een voorgaande surveillance door de huisartsenpeilpraktijken in 2008 en 2009 observeerde ook reeds dat er geen significante stijging was van de incidentie (tov 2003-2004) [32].
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
60
59
4.2
Q-koorts Co-auteur: Samia Hammadi (
[email protected])
Aandachtspunten • Er is een dalende trend in het aantal gevallen van Q-koorts. In 2010 werden 20 gevallen geconfirmeerd door de peillaboratoria in Vlaanderen in 2011 21 en in 2012 14.
60
Inleiding Q-koorts is een zoönose die veroorzaakt wordt door een intracellulaire bacterie, Coxiella burnetii. De ziekte wordt vooral vastgesteld bij mensen die vaak met dieren omgaan (landbouwers, dierenartsen, …), ook laboranten hebben een bekend risicoprofiel. Incidentie De incidentie van Q-koorts in Vlaanderen en in de andere regio’s daalt sinds de epidemische opstoot van 2009 (Figuur 40). Ook het aantal stalen geanalyseerd door het NCR daalde over deze periode. Van 33 in 2009 tot 22 in 2012. Q-koorts wordt niet gekenmerkt door een specifieke seizoensspreiding; in 2012 werden de meeste gevallen in het voorjaar gedetecteerd en 2011 tijdens de nazomer. Figuur 40 | Aantal gevallen van Q-koorts over de tijd, Vlaanderen-België, 20092012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP)
België Vlaanderen
35 30 Aantal
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
• Voor Vlaanderen is het nog steeds vooral de provincie Antwerpen die getroffen wordt. Voor Wallonië werden hogere aantallen gezien in Dinant en March-en-Famenne.
25 20 15 10
2009
2010
2011
2012
Patiënten-karakteristieken De aandoening wordt vaker vastgesteld bij mannen dan bij vrouwen. Voor de periode 2010-2012 varieerde de geslachtsverhouding tussen 1/1 en ½. Vermits deze ziekte geassocieerd wordt met bepaalde beroepen wordt het merendeel van deze infecties gezien bij jong volwassenen en personen van middelbare leeftijd. Tussen de 15 en 25 % van de gevallen zit in de leeftijdsgroep van 30 tot 35 jaar oud voor Vlaanderen voor de periode 2010-2012. In de andere regio’s zijn vooral de 65+’ers getroffen.
Figuur 41 | Incidentie (/100 000 personen) van laboratorisch geconfirmeerde Q-koorts gevallen, België, 2010-2012. (Bron: Peillaboratoria WIVISP)
-1 1-1 1-2
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Geografische informatie Voor Vlaanderen is het nog steeds vooral de provincie Antwerpen die getroffen wordt. Voor Wallonië werden hogere aantallen gezien in Dinant en Marche-enFamenne (Figuur 41).
61 [Reported cases / 1E5 inhabitants]
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Microbiologische informatie Een geval wordt als laboratorisch geconfirmeerd beschouwd door het netwerk van peillaboratoria indien de PCR positief is of indien de titer van de antilichamen, IgM positief is. Het is belangrijk dat de titer in een tweede of derde meting wordt opgevolgd. Zonder deze opvolgwaardes kan enkel de diagnose van “mogelijk (of vermoedelijke) acute Q-koorts” gesteld worden. Via het NRC konden 7 gevallen geconfirmeerd worden als bevestigd in 2012. De 11 andere gevallen bleven enkel mogelijke gevallen.
62
Bespreking In Nederland is er net als in België een forse daling vastgesteld van het aantal gevallen van Q-koorts van 2009 naar 2010 [33]. De uitbraak in Nederland leerde ons dat de ziekte epidemische proporties kan aannemen. In een dergelijke situatie is het belangrijk om de bron van de infectie snel vast te stellen en nodige maatregelen te nemen (zoals vaccinatie van niet besmette dieren). In de periode 2010-2012 bleef Q-koorts evenwel een zeldzame aandoening. De ziekte verliep niet duidelijk seizoensgebonden. Bij de interpretatie van de cijfers is het belangrijk te vermelden dat het hier enkel om mogelijk gevallen gaat. Verder is het ook belangrijk te vermelden dat de ziekte vaak asymptomatisch verloopt en klinisch aspecifiek is.
5. Nosocomiale infecties
Auteurs: Beatrice Jans (
[email protected]), Boudewijn Catry (
[email protected]), Marie-Laurence Lambert (
[email protected])
De nationale surveillance van antibioticaresistente bacteriën in Belgische ziekenhuizen heeft betrekking op onder andere: Meticilline Resistente Staphylococcus aureus (MRSA), Extended spectrum Beta Lactamase (ESBL)producerende en meropenem resistente Enterobacter cloacae, Escherichia coli, Klebsiella pneumoniae, Acinetobacter baumannii (mero-I/R) en op multiresistente Pseudomonas aeruginosa.
5.1
MRSA-infecties
Nationale surveillance in acute zorginstellingen (in samenwerking met het nationaal referentielaboratorium voor MRSA, ULB, Erasmusziekenhuis, Brussel) Aandachtspunten • De evolutie van MRSA is gunstig; er is een daling van het aantal nosocomiaal verworven infecties met MRSA en ook het resistentiecijfer daalt.
Sinds 1994 zorgt het WIV voor een continue opvolging van meticilline resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in acute ziekenhuizen. Aanvankelijk was deelname aan de surveillance vrijblijvend. Een KB in 2006 maakte deelname aan de surveillance echter verplicht voor alle acute ziekenhuizen alsook voor grote chronische instellingen (>150 bedden). De beoordeling van de evolutie van het resistentiecijfer en van de incidentie van nosocomiale MRSA is gebaseerd op de gegevens van ziekenhuizen die minstens 5 maal aan de surveillance deelnamen. Het gemiddelde resistentiecijfer, na een onrustwekkende periode (1999-2003) daalde in totaal met 10 %: van 30 % in 2004 naar 19,9 % in 2012 (jaarlijks daling van -1,2 %, p<0.001). In 2011-2012 bereikte het resistentiecijfer het laagste niveau ooit opgemeten tijdens de voorbije 18 jaar. In Vlaanderen evolueerde het mediane resistentiecijfer van 28,4 % in 2004, naar 17,6 % in 2012 (Figuur 42). Ook de mediane incidentie van nosocomiaal verworven MRSA (n- MRSA) daalde in Vlaanderen van 2,4 nieuwe gevallen in 2004 naar 0,9 gevallen (2012). De daling van beide indicatoren verliep parallel in alle regio’s (Figuur 43).
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Meer info op NSIH-web (Healthcare Associated Infections ; http://www.nsih.be/)
63
Figuur 42 | Evolutie van het mediane resistentiecijfer in acute ziekenhuizen: verdeling volgens regio (ziekenhuizen met minstens 5 deelnames), België, 1994-2012. (Bron: Nationale surveillance MRSA)
35 30 25 20 15 10 5 2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
0
België Vlaanderen
Wallonië Brussel
6 5 4 3 2 1 2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
0 1994
64
Wallonië Brussel
Figuur 43 | Evolutie van het mediane incidentiecijfer van nosocomiaal verworven MRSA in acute ziekenhuizen in België: verdeling volgens regio (ziekenhuizen met minstens 5 deelnames), België, 1994 – 2012. (Bron: Nationale surveillance MRSA)
mediaan v incidentiecijfers/1000 opn.
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
mediaan v/d resistentiecijfers (%)
België Vlaanderen
De huidige evolutie van MRSA in onze zorginstellingen is zeer gunstig. Sinds 2004 daalde het incidentiecijfer van nosocomiaal verworven MRSA meer en sneller dan het resistentiecijfer. Niettegenstaande dat in 2012 toch nog 16,8 % van de S. aureus stammen resistent was voor meticilline, werd MRSA minder overgedragen/ verworven in het ziekenhuis. Dit geeft aan dat de aangewende preventiemaatregelen en ondernomen acties (waaronder het screeningsbeleid) hun vruchten afwierpen.
5.2 Gram-negatieve bacteriën Nationale surveillance in acute ziekenhuizen: resistentie bij E. aerogenes, E. cloacae, E. coli, K. pneumoniae en A. baumannii en P. aeruginosa. (in samenwerking met het nationaal referentielaboratoria (NRC) voor ESBL/CPE, UCL, Mont-Godinne) Aandachtspunten
Eind jaren negentig kenden we de opmars van resistentie bij gram-negatieve bacteriën, voornamelijk bij enterobacteriën. Alles begon met multiresistente Enterobacter aerogenes stammen waarvan een belangrijk aandeel extended spectrum beta-lactamasen (ESBL) bleek te produceren waardoor beta-lactam antibiotica niet langer bruikbaar waren om infecties met deze kiemen te bestrijden. Er werd besloten om een nationale surveillance op te zetten om multiresistente E. aerogenes (start 2000) en ESBL+ E. aerogenes (start 2002) in acute ziekenhuizen op te volgen. In 2005 werd aan deze surveillance ook ESBL+ Escherichia coli en Klebsiella pneumoniae toegevoegd en vanaf 2009 vervoegde ook ESBL+ Enterobacter cloacae de surveillance, samen met multiresistente (cefta-R + aminoglycoside-R + fluoroquinolone-R) Pseudomonas aeruginosa en Acinetobacter baumannii. Voor het jaar 2012 ontving het WIV van 43 Vlaamse zorginstellingen surveillancegegevens m.b.t. Gram-negatieve bacteriën. Voor de cohorte van ziekenhuizen met minimum 3 deelnames -3 omdat de surveillance minder lang loopt dan deze van MRSA- aan de surveillance werd vanaf 2005 een gunstige evolutie van ESBL+ E. aerogenes gezien. Dit is een daling van de incidentie van 2,5 naar 1 geval/1000 opnames. Daarom werd de dataverzameling voor dit luik stopgezet en werden de resultaten, voor 23 ziekenhuizen, voor de laatste maal gerapporteerd. Wat ESBL+ E. coli en K. pneumoniae betreft was de evolutie veel minder gunstig. Het gemiddelde van de incidentiecijfers van ESBLproductie nam toe voor beide kiemen. E. coli : steeg van 2,3 gevallen/1000 opnames (2005) naar 4,9/1000 in 2012 (jaarlijkse stijging met 0,38 gevallen/1000 opnames, p<0,001) (Figuur 44).
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
• Er is een toename van ESBL+ Enterobacter cloacae, Escherichia coli en Klebsiella pneumoniae.
65
Figuur 44 | Evolutie van het gemiddelde van de proporties en incidentiecijfers van ESBL+ Escherichia coli: min. 3 deelnames sinds 2005, België, 2005-2012. (Bron: nationale surveillance gram-negatieve bacteriën) Gemiddelde v/d proporties van ESBL+ E. coli Gemiddelde v/d incidenties van ESBL+ E. coli
4,2
4,7
2,3
2,5
6 5
5,8 4,9
4,8
4,2 3,3
6,8
4,0
3,5
4 3 2
2,5
/1000 opn.
5,6
1 0 2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
K. pneumoniae evolueerde van 0,66 gevallen/1000 (2008) naar 1,44/1000 in 2012 (jaarlijkse stijging met 0,19 gevallen/1000, p=0,003) (Figuur 45). Figuur 45 | Evolutie van het gemiddelde van de proporties en incidentiecijfers van ESBL+ Klebsiella pneumoniae (ziekenhuizen met min. 3 deelnames), België, 2005-2012. (Bron: nationale surveillance gramnegatieve bacteriën) Gemiddelde v/d proporties van ESBL+ K. pneumoniae Gemiddelde v/d incidentiecijfers v. ESBL+ K. pneumoniae 10,9
12 10 8 %
66
7,4 6,2
8,5 6,7
7,5
7,1
8,2
6
2
8,9
1,12
4 0,62
11,4
1,26
1,44
0,91
0,78
0,67
0,66
2006
2007
2008
0 2005
2009
2010
2011
2 1,8 1,6 1,4 1,2 1 0,8 0,6 0,4 0,2 0
/1000 opn.
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
%
8 7 6 5 4 3 2 1 0
2012
Niettegenstaande dat de surveillance van ESBL+ Enterobacter cloacae nog vrij recent is (2009) ziet het naar uit dat ESBL+ E. cloacae een ongunstige evolutie kent. Na een lichte daling van de incidentiecijfers tijdens de eerste drie surveillancejaren
(van 0,94 gevallen/1000 opnames naar 0,74 gevallen/1000) nam de incidentie vervolgens toe en bereikte 1,15 gevallen/1000 opnames in 2012. De eerste resultaten voor meropenem-resistentie (I/R) voor deze bacteriën dienen nog voorzichtig beoordeeld te worden: de indicatoren werden in 2012 voor de eerste maal verzameld en bij analyse bleek dat de indicatoren mogelijks te moeilijk te verzamelen waren omdat CPE-detectie niet in alle ziekenhuizen even goed mogelijk was. Voor de volgende surveillanceperiode werden deze indicatoren opnieuw aangepast (in samenspraak met het NRC) en zal enkel naar meropenemresistentie (I/R) gekeken worden.
ESBL-producerende Gram-negatieve enterobacteriaceae kenden een ongunstige evolutie en vergen extra waakzaamheid, vooral wat E. coli en K. pneumoniae betreft. K. pneumoniae is immers een beruchte nosocomiale kiem terwijl E. coli zeer vaak betrokken is bij banale urineweginfecties in de gemeenschap. E. coli komt ook heel vaak voor. Op acht jaar tijd is het incidentiecijfer voor deze twee kiemen verdubbeld. Ook multiresistente (en ook carbapenemase producerende) Pseudomonas aeruginosa neemt toe.
5.3 Carbapenemase-producerende enterobacteriaceae (CPE) Nationale surveillance in acute ziekenhuizen (in samenwerking met het nationaal referentielaboratoria voor ESBL/CPE, UCL, Mont-Godinne). Resultaten van 1/1/2012 tot en met 30/6/2013: Aandachtspunten • Carbapenemase-producerende enterobacteriën verspreiden zich snel in een groot aantal acute zorginstellingen verspreid over alle Belgische provincies.
Sinds januari 2012 werd een surveillance van carbapenemase producerende enterobacteriën (CPE) opgezet in België. Het betreft een intensieve opvolging met melding van gevallen aan het WIV en verzenden van verdachte stammen naar het nationaal referentiecentrum in Mont-Godinne (UCL) ter bevestiging van carbapenemase-productie.
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
De nog te recente opstart van de surveillance van A. baumannii en van P. aeruginosa (2009) en de invoer van nieuwe definities van multiresistentie (2012) bemoeilijkten de interpretatie van de epidemiologische evolutie van deze bacteriën in de Belgische ziekenhuizen.
67
Tijdens de eerste 18 surveillancemaanden rapporteerden 74 laboratoria (63 ziekenhuis- en 11 privélaboratoria) minstens 1 bevestigd CPE-geval. In totaal werden 702 positieve CPE-stammen bij 656 patiënten geïsoleerd. Tabel 10 | Aantal deelnemende laboratoria, aantal bevestigde CPE-stammen en aantal CPE-positieve patiënten: verdeling per semester (1/1/2012 tot 30/6/2013), België, 2012. (Bron: nationale surveillance CPE) 2012 Semester 1 (periode-1)
2012 Semester 2 (periode-2)
2013 Semester 1 (periode-3)
Totaal
33 (29/4)
54 (48/6)
51 (45/6)
74 (63/11)
Bevestigde CPE isolaten (dubbels inbegrepen)
220
260
222
702
CPE-positieve patiënten (zonder dubbels: patiënt 1 X geteld)
216
243
197
656
Totaal aantal
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Laboratoria met ≥ 1 bevestigd CPE geval: (ziekenhuis-/privélaboratoria)
68
Klebsiella pneumoniae was veruit het meest frequent geïmpliceerde species (69,2 % van al de gerapporteerde CPE-gevallen) gevolgd door Enterobacter cloacae (8,5 %), Escherichia coli (7,9 %), Citrobacter freundii (6 %) en Klebsiella oxytoca (4,9 %) (Figuur 46). CPE-gevallen waarbij carbapenemasen van het type OXA-48 betrokken waren, waren veruit het meest frequent (82 % van al de gerapporteerde CPE-gevallen). De andere carbapenemasen behoorden tot het type KPC (10,7 %), VIM (4,7 %) en NDM (2 %). Een link met gezondheidszorg in het buitenland was aanwezig voor slechts 11,9 % van al de gedocumenteerde gevallen, terwijl niet minder dan 57,5 % van de CPE+ patiënten recent in een Belgisch ziekenhuis/WZC verbleven had.
Figuur 46 | Geografische verdeling van het aantal CPE-gevallen per ziekenhuis volgens het betrokken carbapenemasetype: van 1/1/2012 tot 30/6/2013, België, 2012-2013. (Vierkant= totaal aantal gevallen in een provincie. Bron: nationale surveillance CPE)
De gegevens verzameld voor de eerste 18 surveillancemaanden bevestigen dat carbapenemase-producerende enterobacteriën zich snel verspreiden in een groot aantal acute zorginstellingen verspreid over alle Belgische provincies. Carbapenemasen van het type OXA-48 kwamen het meest frequent voor in ons land en veroorzaakten verscheidene min of meer uitgebreide epidemieën in ziekenhuizen, vooral in de provincies Oost-Vlaanderen en Antwerpen. Maar we observeerden eveneens de geleidelijke vooruitgang van andere types carbapenemasen waaronder het type KPC dat oorspronkelijk opdook in een klein aantal zorginstellingen gelokaliseerd in één enkele provincie (Luik) maar nu aan terrein wint, vermoedelijk door herhaaldelijke overdracht zowel in- als tussen ziekenhuizen ten gevolge van
69
patiëntentransfers en via de gebruikelijke patiëntencircuits. Inmiddels werd ook een nabijgelegen provincie hierbij betrokken. Het aantal NDM+ gevallen, nog relatief beperkt bij de aanvang van de surveillance in 2012 en toen systematisch gerelateerd aan een ziekenhuistransfer uit het buitenland, nam sinds het tweede semester van 2012 toe. Deze gevallen waren niet langer allemaal gerelateerd aan een verblijf in het buitenland.
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
De epidemiologische gegevens van CPE voor België ondergingen in belangrijke mate de invloed van min of meer omvangrijke episodes van onderling gerelateerde CPE-gevallen/epidemieën waarvan sommige nu uitgedoofd zijn. Tijdens periode-3 observeerden we een lichte daling van het aantal gerapporteerde CPE-gevallen en een significante daling van het aantal gevallen gevonden aan de hand van screeningsstalen, vooral deze afgenomen in een epidemische context. Slechts een klein aantal CPE-gevallen (n=45) had een gekend verband met een hospitalisatie of verblijf in het buitenland. Patiënten met een recent ziekenhuisverblijf in België lijken evenzeer een belangrijke risicogroep te vormen voor kolonisatie/ infectie met CPE, vooral wanneer zij in een ‘hoog risico’-afdeling (type ‘intensieve zorgen’) of in een ‘subacute/chronische’-afdeling (type ‘geriatrie’) verbleven. Deze twee types van afdelingen totaliseren 62,2 % van al de CPE-gevallen die momenteel gerapporteerd worden in ons land.
5.4 Clostridium difficile-infecties Nationale surveillance in ziekenhuizen, in samenwerking met het nationaal referentielaboratoria voor CDI, UZ St Luc Aandachtspunten • Clostridium difficile-infecties kenden een dalende incidentie in 20112012 ten opzicht van voorgaande jaren.
70 De jongste jaren is in verschillende landen een toename vastgesteld van de incidentie, de ernst en de sterfte van infecties geassocieerd met Clostridium difficile (CDI). Het is in deze context van een toenemende incidentie van CDI en het opduiken van een hypervirulente epidemische stam, PCR ribotype 027 dat het nationale surveillanceprogramma van CDI in de Belgische ziekenhuizen door het WIV-ISP is ingevoerd. Het programma bestaat uit een epidemiologisch en een microbiologisch deel en alle acute ziekenhuizen zijn sinds 1 juli 2007 verplicht om er ten minste één semester per jaar aan deel te nemen (Koninklijk Besluit van 26 juni 2007).
De gegevens van de surveillance tussen 2007 en 2012 werden voor dit rapport geanalyseerd. Sinds juli 2007 ten minste één semester per jaar verplicht voor alle algemene ziekenhuizen, met uitzondering van de ziekenhuizen en geïsoleerde Sp en G-diensten (geriatrie en revalidatie) met minder dan 150 bedden. (De praktische uitvoeringsbepalingen zijn beschreven in het protocol van de surveillance dat online kan worden geraadpleegd: https://www.wiv-isp.be/nsih/surv_cdif/download_ nl.asp.) Tabel 11 | Gemiddelde incidentie van Clostridium difficile-infecties (ziekenhuis verworven gevallen), per 10 000 ligdagen, in acute ziekenhuizen (gemiddelde verblijfsduur <14 dagen, 2 semester/jaar ingeschreven), België, 2007-2012. (Bron: nationale surveillance CDI) 2007
2008
2009
2010
2011
2012
38
53
54
56
53
42
0,73
1,33
1,39
1,12
1,13
1,01
N ziekenhuizen Gemiddelde incidentie Wallonie N ziekenhuizen Gemiddelde incidentie
18
28
28
30
32
34
1,29
2,00
1,75
1,50
1,33
1,59
13
14
14
16
16
17
2,04
1,71
1,20
1,35
1,36
1,25
Brussel N ziekenhuizen Gemiddelde incidentie België N ziekenhuizen Gemiddelde incidentie
69
95
96
102
101
93
1,11
1,55
1,45
1,25
1,22
1,23
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Vlaanderen
71
Tabel 12 | Verdeling van de belangrijke stammen (ribotypes) van Clostridium diffcile in de Belgische ziekenhuizen, België, 2009-2012. (Bron: NRL UZ Saint Luc) 2009
2010
2011
2012
104
103
84
111
N ziekenhuizen met BR027 (UCL27)
35
34
17
19
% ziekenhuizen met BR027 (UCL27)
33,6
33
N ziekenhuizen met BR014 (UCL16)
35
34
32
% ziekenhuizen met BR014 (UCL16)
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
N ziekenhuizen (verschillende plaatsen) die stalen voor typering hebben opgestuurd
72
20,2 17,12 % 45
33,6
33
38 40,54 %
N ziekenhuizen met BR078 (UCL 3)
11
26
20
% ziekenhuizen met BR078 (UCL 3)
10,6
25,3
35
23,8 31,53 %
In Vlaanderen is er ten opzicht van 2009 in de periode 2010-2012 een daling van de incidentie van Clostridium difficile (Tabel 11). Een lichte stijging van de Belgische incidentie van CDI in 2012 (ten opzichte van 2011) is te wijten aan een specifieke epidemie in een ziekenhuis in Wallonië. Het aandeel infecties waarbij de hypervirulente stam van het ribotype 027 gevonden wordt, kent een duidelijke daling in België (Tabel 12).
6. Invasieve bacteriële infecties 6.1
Haemophilus influenzae type b-infecties Co-auteur: Tine Grammens (
[email protected])
Aandachtspunten • Het aantal H. Influenzae serotype b invasieve infecties blijft, sinds de systematische vaccinatie in 2002, beperkt.
Inleiding Vóór de invoering van de vaccinatie was de stam H. influenzae type b (Hib) het belangrijkste agens dat verantwoordelijk was voor bacteriële meningitis bij kinderen jonger dan 5 jaar (voornamelijk kinderen jonger dan 18 maanden). Deze kiem was ook verantwoordelijk voor andere soorten ernstige infecties bij kinderen (vooral epiglottis, cellulitis, pneumonie met bacteriemie en artritis) [34]. De meest voorkomende infecties veroorzaakt door H. Influenzae zijn evenwel niet-invasieve infecties van de oren, ogen en sinussen. Vaccinatie tegen H. influenzae type b werd aanbevolen in België door de Hoge Gezondheidsraad in 1993, maar was niet gratis. Sinds 2002 is de vaccinatie gratis via de vaccinatieprogramma’s van de gemeenschappen [35]. Sinds 2004 gebeurt de vaccinatie van zuigelingen door gebruik van het gecombineerde hexavalente DTPa-VHB-IPV-Hib-vaccin. Incidentie Sinds de start van de vaccinatie in 1993 komt H. Influenzae type b (Hib) enkel nog sporadisch voor; 1 tot 7 meldingen van een invasieve Hib-infectie in Vlaanderen voor de periode (2006-2012). H. Influenzae (en dan vooral niettypeerbare serotypes) bleven echter aanwezig. Af en toe werden pieken in het aantal geregistreerde gevallen geobserveerd, zoals in 2011 toen 58 gevallen via de peillaboratoria geregistreerd werden. Dit is het hoogste aantal ooit geregistreerd door de peillaboratoria in Vlaanderen sinds 1993 (Figuur 47).
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
• Invasieve infecties met andere of niet-definieerbare serotypes zijn nog steeds variërend, maar onverminderd, aanwezig.
73
Figuur 47 | Aantal geregistreerde invasieve H. Influenzae gevallen, VlaanderenBelgië, 1993-2012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP) België Vlaanderen 120 100 Aantal
80 60 40 20
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
0
74
Patiënten-karakteristieken Er is een verschuiving in het leeftijdsprofiel van patiënten met een invasieve H. Influenzae-infectie. Deze infectie komt vaker voor bij oudere patiënten in vergelijking met voorgaande jaren. Dit zowel nationaal als regionaal. Voor Vlaanderen maakte de leeftijdsgroep > 65 jaar, 37 %, 57 % en 55 % van het totaal aantal invasieve infecties uit over de periode 2010-2012. In 1992 behoorde nog 79 % van de gevallen (105/133) tot de leeftijdsgroep < 5 jaar in België. De geslachtsverhouding is ongeveer gelijk. Microbiologische informatie In 2012 ontving het NRC in totaal 215 stammen van H. influenzae (invasieve en niet-invasieve infecties) over België. Dit is een daling ten opzichte van 2011 (N=245), maar nog steeds hoger dan in 2009 (N=167) en 2010 (N=183). Van alle invasieve stammen in 2012 waren 4 stammen serotype b (4,2 %), andere invasieve stammen waren vooral niet-typeerbare H. influenzae stammen (83,3 %). Via de verplichte melding werden in totaal 3 (jaar 2010), 4 (jaar 2011) en 4 (jaar 2012) gevallen van Hib gedetecteerd. Bespreking Er zijn twee belangrijke observaties te maken aan de hand van de surveillance van H. Influenzae in België en Vlaanderen. – De universele vaccinatie tegen Hib in België maakte het mogelijk de incidentie van invasieve gevallen bij kinderen te doen dalen, maar men is er (nog) niet in geslaagd om de circulatie van Hib te elimineren. De drempel om circulatie van Hib te onderbreken wordt geraamd op een vaccinatiegraad van meer dan 95 % en werd verkregen voor de 4 dosissen in Vlaanderen in 2008. De laatste
vaccinatiegraadstudie in 2012 bij kinderen van 18-24 maanden wijst echter op een lichte daling waardoor de vaccinatiegraad zowel voor Wallonië (89,40 %), Brussel (90,1 %) als Vlaanderen (93,1 %) in 2012 onder de 95 % ligt [9]. Voor de drie dosissen (Hib3) ligt de vaccinatiegraad voor de 3 gemeenschappen boven de 95 %. Blijvende inspanningen om de vaccinatiegraad te verhogen zijn dus noodzakelijk. – Er zijn momenteel geen bewijzen van vervanging van de stammen van type b door andere capsulaire serotypes [36]. Andere serotypes (en ook niet-typeerbare/ niet ingekapselde H. influenzae) blijven echter ongewijzigd aanwezig en doorgedreven surveillance van deze stammen blijft noodzakelijk.
6.2 Neisseria meningitidis-infecties Co-auteur: Tine Grammens (
[email protected]) Aandachtspunten • Dankzij de vaccinatie tegen meningokokkeninfecties serogroep C is deze serogroep zeldzaam geworden en is het aantal meningokokkeninfecties gedaald. Sinds 2010 is er evenwel terug een lichte stijging. • Invasieve infecties met andere of niet-definieerbare serotypes zijn nog steeds schommelend, maar onverminderd, aanwezig. • De meest getroffen leeftijdsgroep is nog steeds kinderen jonger dan 5 jaar.
Inleiding Meningokokkose is een acute of subacute infectieziekte veroorzaakt door de bacterie Neisseria meningitidis. Invasieve meningokokkeninfecties komen het vaakst voor onder de vorm van een meningitis of sepsis of een associatie van beide, maar ook asymptomatische dragers van deze kiem bestaan. Vaccinatie tegen serogroep C is opgenomen in het basis vaccinatieschema sinds 2002 (conjugeerd vaccin tegen meningokok C (MenC-vaccin)). Dit vaccin beschermt niet tegen meningokokken infecties veroorzaakt door andere serogroepen zoals A, B, W135, Y. Bij introductie van het vaccin werden ook bijkomende vaccinatiecampagnes georganiseerd met als doel alle personen < 18 jaar te vaccineren. De vaccinatiegraad (meting bij kinderen van 18-24 maanden) voor meningokokken C werd in 2012 geschat op 89,4 % in Brussel, 93,1 % in Vlaanderen en 89,6 % in Wallonië [9].
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
75
Incidentie Sinds 2010 zien we een lichte stijging van het aantal gevallen. In 2012 diagnosticeerde het NRC 123 gevallen van invasieve meningokokkeninfectie, 62 hiervan kwamen uit Vlaanderen (meningitis en/of sepsis door meningokokken) (Figuur 48). Sinds de start van de systematische vaccinatie in 2002, wordt serogroep C nog zelden gedetecteerd in Vlaanderen. In de periode 2010-2012 stabiliseerden de infecties met serogroep B. Figuur 48 | Aantal geconfirmeerde invasieve meningokokkeninfecties in Vlaanderen (en serogroep), België, 2000-2012. (Bron: NRC N. meningitidis WIV-ISP) België
Andere serogroepen
Vlaanderen
Serogroep B
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Serogroep C
76
400 350 300 250 200 150 100 50 0
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Patiënten-karakteristieken De meest getroffen leeftijdsgroep is deze van kinderen < 5 jaar. De relatief hogere aanwezigheid van serogroep C bij oudere leeftijdsgroepen wijst op een lagere vaccinatiegraad in deze groep (Figuur 49). De gevallen van serogroep C in de leeftijdsgroep < 5 jaar zijn kinderen jonger dan 15 maanden, die nog niet in aanmerking kwamen voor vaccinatie.
Figuur 49 | Absolute aantallen van geconfirmeerde invasieve meningokokkeninfecties (en serogroep) per leeftijdsgroep, Vlaanderen 2012. (Bron: NRC N. meningitidis WIV-ISP) 12
Andere serogroepen
10
Serogroep C
8
Serogroep B
6 4
0
<1
1-4
5-9
10-14 15-24 25-44 45-64
65+
Leeftijdsgroep (jaar)
Bespreking België werd in 2001, vooral in Vlaanderen, getroffen door een epidemie van Neisseria menigitidis serogroep C (179 bevestigde gevallen volgens het NRC, waarvan 22 overlijdens). Sinds vaccinatie werd een duidelijke daling van invasieve Neisseria meningitidis gevallen geobserveerd samen met het verdwijnen van infecties met serogroep C. In Vlaanderen werd tot op heden geen enkel geval van meningokokken C vaccinatiefalen gedetecteerd. Een eerste vaccin tegen meningokokken van serogroep B werd goedgekeurd [37]. Het is nog onduidelijk welke circulerende stammen van serogroep B in Vlaanderen (en in België) door het vaccin gedekt worden en wat de klinische gevolgen van vaccinatie zouden zijn.
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
2
77
7.
Hepatitis
7.1
Hepatitis A
Zie 1.3 Virale gastro-intestinale infecties
7.2
Hepatitis B en C
Aandachtspunten • De incidentie van acute hepatitis B loopt terug.
I V.
B e s c h r i j vi n g va n d e e p i d e m i o l o g i e va n i n f e c t i e z i e k t e n
• Het aantal stalen positief voor hepatitis C steeg over de periode 20102012.
78
Inleiding Vaccinatie tegen hepatitis B werd vanaf september 1999 toegevoegd aan het vaccinatieprogramma. Initieel werd er naast de zuigelingen vaccinatie ook systematische vaccinatie voorzien van de preadolescenten (11-12 jaar). Tegenwoordig is het vaccin voor jongeren nog steeds gratis, indien zij nog niet gevaccineerd werden. Voor volwassenen is het vaccin niet gratis, maar neemt het Fonds voor Beroepsziekten of het RIZIV in bepaalde gevallen de kosten voor zijn rekening. De vaccinatiegraad van hepatitis B bij kinderen 18 tot 24 maand oud was 92,2 % voor de 3e en laatste dosis in 2005. Sindsdien is de vaccinatiegraad nog iets gestegen naar 95,1 % in 2008. In 2012 werd deze vaccinatiegraad geschat op 93 % [9] Voor hepatitis C bestaat geen vaccin. Incidentie Er is een dalend aantal meldingen van het aantal gevallen van hepatitis B (Figuur 50). Voor 2009 werden zowel acute als chronische gevallen gemeld, na 2009 werden enkel nog acute gevallen gemeld.
Figuur 50 | Aantal geregistreerde gevallen van acute hepatitis B, Vlaanderen, 2006-2012. (Bron: verplichte melding ToVo) hepatitis B 350 300 Aantal
250 200 150 100 50 2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Er is een lichte stijging van het aantal, in de peillaboratoria geanalyseerde en positieve, stalen voor hepatitis C voor Vlaanderen (Figuur 51). Een register van hepatitis B en C positieve patiënten blijft evenwel noodzakelijk om tot een betere surveillance te komen. Figuur 51 | Aantal gevallen van hepatitis C per jaar, 2005-2012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP) België Vaanderen 1200 1000
600
I V.
Aantal
800
B e s c h r i j vi n g va n d e e p i d e m i o l o g i e va n i n f e c t i e z i e k t e n
0
400 200
79
0 2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
I V.
B e s c h r i j vi n g va n d e e p i d e m i o l o g i e va n i n f e c t i e z i e k t e n
Patiënten-karakteristieken Hepatitis B: De meeste hepatitis B-diagnoses worden gesteld op in de leeftijdsgroep van 20 tot 60 jaar (130 van de 162 gemelde gevallen in de periode 2010-2012). Leeftijdsprofielen zijn vergelijkbaar over de laatste jaren heen. Het merendeel van de gevallen zijn mannen: 72-79 % in de periode 2010-2012. Hepatitis C: De meeste positieve laboresultaten worden terug gevonden bij personen in de leeftijdsgroep van 30 tot 55 jaar; 65,6 % in 2010, 60,5 % in 2011 en 66,8 % in 2012. Positieve diagnoses zijn zeldzaam bij jongeren en kinderen. Zoals bij hepatitis B worden de meeste positieve diagnoses gesteld bij mannen; 67 % in 2010, 65 % in 2011 en 64 % in 2012.
80
Bespreking Het aantal acute gevallen van hepatitis B daalt verder. Het aantal stalen positief voor hepatitis C loopt verder op, maar het is onduidelijk of het hier gaat om een effectieve stijging van het aantal gevallen. De patiëntenprofielen blijven gelijkaardig over de verschillende jaren.
8. Exantheemziekten/Kinderziekten 8.1
Mazelen Co-auteur: Martine Sabbe (
[email protected])
Aandachtspunten • Het aantal meldingen via de verplichte melding bedroeg in 2010, 2011 en 2012 respectievelijk; 24, 163 en 30.
I V.
Inleiding Mazelen (morbili) is een van de meest besmettelijke infectieziekten. De ziekte leidt in bijna 30 % van de gevallen tot complicaties [38]. België engageert zich, net als alle andere Europese landen (Europese WHO regio), om mazelen tegen 2015 te elimineren [39]. Sinds 2010 heerst er in West-Europa een mazelen epidemie met meer dan 60 000 gevallen in de periode 2010-2012. Deze volgt op een veel rustigere periode van 3 jaar waarin het aantal gevallen minder dan vijfduizend bedroeg. De vorige grote epidemie tussen 2004 en 2006 trof vooral Oost-Europese landen (Roemenië, Oekraïne) [40]. De uitbraken in 2010-2012 troffen vooral Roemenië, Verenigd Koninkrijk, Italië en Frankrijk [41]. In Vlaanderen werd de vaccinatie tegen mazelen opgenomen in de vaccinatiekalender: een eerste dosis in 1985 bij zuigelingen en vervolgens, in 1995, een tweede dosis bij kinderen van 10-12 jaar. Momenteel gebeurt de vaccinatie door inenting met het MBR-vaccin (bof-mazelen-rubella) met twee dosissen: een eerste op de leeftijd van 12 maanden en een tweede op 10 jaar [42]. Volgens de laatste studies in 2012 bedroeg de vaccinatiegraad voor de eerste dosis met het MBR vaccin in Vlaanderen 96,6 %, voor de tweede dosis was dit 92,5 % [9].
B e s c h r i j vi n g va n d e e p i d e m i o l o g i e va n i n f e c t i e z i e k t e n
• Lokale uitbraken: De peilnetwerken (Pedisurv, peillaboratoria) alsook de meer exhaustieve surveillance (verplichte melding) tonen een opmerkelijke piek aan mazelen gevallen in 2011.
81
Incidentie De incidentie van mazelen kende een sterke piek in 2011 (Figuur 52). De peillaboratoria registreerden de lokale uitbraken in Brussel, deze in Vlaanderen werden minder geregistreerd. Figuur 52 | Aantal geregistreerde mazelen gevallen, Vlaanderen-België, 20012012. (Bron: Peillaboratoria WIV-ISP, verplichte melding ToVo) België (Peilaboratoria) Vlaanderen (Peilaboratoria) Vlaanderen (Verplichte melding) 140 120
I V. 82
Aantal
80 60 40 20
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
0
2001
B e s c h r i j vi n g va n d e e p i d e m i o l o g i e va n i n f e c t i e z i e k t e n
100
Patiënten-karakteristieken Vanwege het meer exhaustieve karakter van de verplichte melding gebeurt het beschrijven van de patiënten vanuit deze bron. In 2010 en 2011 werden veel gevallen geregistreerd in de leeftijdsgroep <1 jaar. In 2012 waren de meeste gevallen jonger 10 jaar (Figuur 53). Ook de geslachtsverhoudingen, man/vrouw, lopen uiteen tussen de verschillende jaren: 13/8 voor 2010, 97/62 voor 2011 en 8/21 voor 2012.
Aantal
Figuur 53 | Absolute aantallen per leeftijdsgroep, Vlaanderen, 2010-2012. (Bron: verplichte melding ToVo) 40 35 30 25 20 15 10 5 0
2010 2011 2012
<1
1-5
6-10
11-15
16-20
21-40
41-60
>80
Bespreking De piek van mazelen gevallen geobserveerd in 2011 zette zich niet verder in 2012. Ook in Europa werd een aanzienlijke daling waargenomen; meer dan 30 000 gevallen in 2011 naar 8230 gevallen in 2012 [43], met wel nog steeds grote uitbraken in het Verenigd Koninkrijk en Roemenië. In België, en ook in andere Europese landen, werd de hoogste incidentie waargenomen bij kinderen <1 jaar. Onderzoek toonde aan dat de IgG titers bij kinderen van gevaccineerde moeders lager ligt dan bij kinderen van nietgevaccineerde moeders [44]. De jongste kinderen die nog niet gevaccineerd kunnen worden, kunnen enkel beschermd worden door groepsimmuniteit via een voldoende hoge vaccinatiegraad in de algemene bevolking. Een vaccinatiegraad van 95 % wordt bereikt voor de eerste MBR dosis in Vlaanderen, maar niet voor de tweede. Naast een blijvende aandacht voor een hoge algemene vaccinatiegraad voor twee dosissen met het MBR vaccin is ook aandacht nodig voor specifieke groepen. Het bestaan van subgroepen die een lage vaccinatiegraad vertonen vanwege religieuze, antroposofische of andere aard, is een belangrijk obstakel om de vastgestelde eliminatiedoelstellingen te bereiken [45]. Deze vaststelling
I V.
Geografische informatie Via de peillaboratoria werden de meeste gevallen in 2011 geregistreerd in VlaamsBrabant en in 2012 in Antwerpen (alsook in Brussel). De verplichte melding registreerde vooral gevallen binnen het arrondissement Gent (72 gevallen in 2011). Microbiologische informatie Microbiologische informatie wordt verzameld door het nationaal referentie centrum. In 2011 werd genotype D4 gedetecteerd. De cluster in Gent (in 2011) werd gesubtypeerd als D4, subvariant strain MVs/Ghent (BEL/09.11/1/[D4]). Deze genotypes zijn gerelateerd aan D4-Hamburg/Manchester. In 2012 werd ook het genotype D8 gedetecteerd.
B e s c h r i j vi n g va n d e e p i d e m i o l o g i e va n i n f e c t i e z i e k t e n
Leeftijdsgroep (jaar)
83
werd opnieuw bevestigd via de lokale uitbraken van 2011 in antroposofische scholen en werd reeds bevestigd bij de mazelen uitbraak binnen orthodox-joodse gemeenschappen in Antwerpen in 2007-2008 [46].
8.2
Varicella en zona Co-auteur: Sarah Moreels (
[email protected]), Martine Sabbe (
[email protected]), Viviane Van Casteren (
[email protected])
I V.
B e s c h r i j vi n g va n d e e p i d e m i o l o g i e va n i n f e c t i e z i e k t e n
Aandachtspunten
84
• Tijdens de registratieperiode 2006 tot 2012 werd de consultatieincidentie voor varicella in Vlaanderen geschat tussen 29,5 en 40,2/10 000 personenjaren, met de hoogste incidentie bij kinderen tussen 1 en 4 jaar (593,5/10 000 personenjaren in 2012). • De mediane leeftijd van de patiënten met zona was 58 jaar. Bij patiënten ouder dan 50 jaar werd in 81 % van de gevallen gestart met een antivirale behandeling.
Inleiding Tussen 2006 en 2012 werd een surveillance van varicella en zona door de huisartsenpeilpraktijken uitgevoerd, om de incidentie en evolutie in te kunnen schatten. Huisartsen, die een representatieve doorsnede vormen van de huisartsenpopulatie in België, melden wekelijks het aantal gevallen van varicella (windpokken) en herpes zoster (zona). Een extrapolatie gebeurt op basis van een schatting van het aantal patiëntencontacten per huisarts. Vaccinatie tegen varicella is mogelijk met een monovalent (vanaf de leeftijd van 12 maand) of met een tetravalent (tegen mazelen, bof, rubella en varicella, vanaf de leeftijd van 11 maand) levend verzwakt vaccin. Universele vaccinatie wordt momenteel in België niet aanbevolen door de Hoge Gezondheidsraad. Incidentie Varicella In 2010 was er in Vlaanderen een incidentie van 29,5/10 000 personenjaren; in 2011 30,2/10 000 en in 2012 40,2/10 000. Varicella-infecties komen seizoensgebonden voor met het hoogste aantal gevallen in de winter en in de vroege lente (Figuur 54). Tijdens de registratieperiode 2006 tot 2012 werd de consultatie-incidentie voor varicella in België geschat tussen 30,6 en 41,8/10 000 personenjaren.
Figuur 54 | Evolutie van het aantal gevallen van varicella per 10 000 patiëntencontacten per maand, Vlaanderen-België, 2006-2012. (Bron: Huisartsenpeilpraktijken WIV-ISP) Vlaanderen België 18
14 12 10
6 4
2006
2007
2008
2009
2010
2011
dec
dec jan
dec jan
dec jan
dec jan
dec jan
dec jan
0
jan
2
2012
Periode
Zona In 2010 was er in Vlaanderen een incidentie van 42,7/10 000 personenjaren; in 2011 44,5/10 000 en in 2012 42/10 000. Zona komt niet seizoensgebonden voor (Figuur 55). De jaarlijkse consultatie-incidentie voor zona in België varieerde tussen 33,5 en 43,2 gevallen per 10 000 personenjaren.
B e s c h r i j vi n g va n d e e p i d e m i o l o g i e va n i n f e c t i e z i e k t e n
8
I V.
Aantal gevallen per 10 000 contacten
16
85
Figuur 55 | Evolutie van het aantal gevallen van zona per 10 000 patiëntencontacten per maand, Vlaanderen-België, 2006-2012. (Bron: Huisartsenpeilpraktijken WIV-ISP) Vlaanderen België
I V. 86
12
9
6
2006
2007
2008
2009
2010
2011
dec
dec jan
dec jan
dec jan
dec jan
dec jan
0
dec jan
3
jan
Aantal gevallen per 10 000 contacten
B e s c h r i j vi n g va n d e e p i d e m i o l o g i e va n i n f e c t i e z i e k t e n
15
2012
Periode
Patiënten-karakteristieken Varicella Er werden meer gevallen vastgesteld bij jongens en mannen (53 %) dan bij meisjes en vrouwen (47 %). De mediane leeftijd van de patiënten was 3 jaar, 9 % van de patiënten met varicella was jonger dan één jaar en 89 % was jonger dan 10 jaar. Deze leeftijdsverdeling was stabiel door de jaren heen. In 2012 werd de hoogste consultatie-incidentie gezien in de leeftijdsgroep van 1 tot 4 jaar met 593,5/10 000 personenjaren en bij de leeftijdsgroep jonger dan 1 jaar met 405,8/10 000 personenjaren (Figuur 56).
Figuur 56 | Consultatie-incidentie per 10 000 personenjaren voor varicella volgens leeftijdsgroep, Vlaanderen, 2006-2012. (Bron: Huisartsenpeilpraktijken WIV-ISP) 600
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
500 400 300 200 100 1-4 jaar
5-9 jaar
10-14 jaar
≥ 15 jaar
Totaal
Zona Er werden meer gevallen vastgesteld bij vrouwen (57 %) dan bij mannen (43 %). De mediane leeftijd van de patiënten was 58 jaar en 63 % van de patiënten met zona was ouder dan 50 jaar (Figuur 57). Ruim twee derde van de patiënten (67 %) met zona had eerder varicella doorgemaakt, bij 6 % was dit niet het geval en bij 27 % van de patiënten was dit niet gekend. In Vlaanderen werd bij 73 % van de patiënten met zona een behandeling gestart met antivirale middelen. Bij de patiënten ouder dan 50 jaar werd in 81 % van de gevallen gestart met een behandeling.
B e s c h r i j vi n g va n d e e p i d e m i o l o g i e va n i n f e c t i e z i e k t e n
0 jaar
I V.
0
87
I V.
B e s c h r i j vi n g va n d e e p i d e m i o l o g i e va n i n f e c t i e z i e k t e n
Incidentie per 10 000 personen
Figuur 57 | Consultatie-incidentie per 10 000 personenjaren voor zona volgens leeftijdsgroep, Vlaanderen, 2006-2012. (Bron: Huisartsenpeilpraktijken WIV-ISP)
88
250
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
200 150 100 50 0
<50 jaar 50-59 jaar 60-69 jaar 70-79 jaar 80-89 jaar ≥ 90 jaar
Totaal
Bespreking In de Verenigde Staten werd varicella vaccinatie geïntroduceerd in 1995, een tweede dosis werd aanbevolen sinds 2006. De mortaliteit door varicella daalde met 88 % in vergelijking met de periode vóór vaccinatie [47]. In Europa wordt universele vaccinatie tegen varicella slechts in enkele landen geïntroduceerd onder andere in Cyprus, Duitsland, Griekenland, Litouwen en Luxemburg [4]. Het vaccin tegen zona werd in 2006 in Europa goedgekeurd om zona en postherpetische neuralgie te voorkomen, maar is nog niet beschikbaar in België. Een kosteneffectiviteitstudie van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) waarbij onder andere de gegevens van de huisartsenpeilpraktijken werden gebruikt, besluit dat veralgemeende vaccinatie tegen varicella of zona momenteel niet aanbevolen kan worden [48]. Varicella vaccinatie zou enkel kosten-effectief zijn indien er geen “natuurlijke exogene boosting” bestaat of op zeer lange termijn. Deze hypothese van exogene boosting houdt in dat na het doormaken van varicella het afweersysteem geprikkeld wordt telkens als er contact is met iemand met varicella [49]. Op die manier slaagt het afweersysteem er meestal in zona te onderdrukken tot op hoge leeftijd. Als de prikkel wegvalt, bijvoorbeeld doordat na vaccinatie het varicellavirus niet meer circuleert, zou zona meer en eerder kunnen optreden.
8.3
Bof
Aandachtspunten • Na één enkele lokale uitbraak onder Kempense jongeren in 2011, waren er in 2012 enkele grote uitbraken aan Vlaamse universiteiten, waarna de ziekte zich over de ganse regio verspreidde. • De ziekte komt vooral voor bij jongeren, ook indien deze tweemaal gevaccineerd zijn.
In de lente van 2011 werd een uitbraak van bof in de Kempen beschreven. Uiteindelijk werden 164 bofgevallen geregistreerd (12 % laboratorium bevestigd, 57,7 % was tweemaal gevaccineerd met het MBR vaccin) [50]. Deze uitbraak bevond zich dicht bij de Nederlandse grens. In Nederland is er sinds december 2009 een bof uitbraak die sindsdien nationale proporties heeft [51]. In 2012 werd een nieuwe uitbraak van bof gemeld aan de faculteit geneeskunde van de Gentse universiteit [52]. De bof verspreidde zich eerst binnen de universiteit, maar vormde kort voor de zomer van 2012 een nationaal probleem. Op een Risk Assessment Group-meeting (RAG-meeting) werd besloten dat surveillance voor bof uitgebreid diende te worden. In 2012 werd een nieuwe studie van de vaccinatiegraad uitgevoerd. Voor Vlaanderen werd een vaccinatiegraad van 96,6 % genoteerd voor zuigelingen en 89,8 % en 92,5 % voor jongeren (geboren in 1998) voor de eerste en tweede dosis respectievelijk. De voorgaande metingen in adolescenten, leverden een vaccinatiegraad op van 80,6 % en 83,6 % (1 en 2e dosis 2005) en 88,1 % en 90,6 % (1 en 2e dosis 2008). De meting van 2012 bevestigd dus een stijgende vaccinatiegraad [9].
I V.
Inleiding Via het netwerk van pediaters, Pedisurv, gebeurt er sinds 2002 surveillance voor bof. Deze surveillance legt zich evenwel toe op jonge kinderen, daarom werd bijkomende surveillance voorgesteld. Bof was tijdelijke verplicht te melden (16 juni 2012 – 1 november 2013). Sinds eind 2012 werd ook surveillance door de huisartsenpeilpraktijken gestart en sinds begin 2013 volgen de peillaboratoria de kiem op en werd een NRC gestart voor bof.
B e s c h r i j vi n g va n d e e p i d e m i o l o g i e va n i n f e c t i e z i e k t e n
• Aanvullend werd aan de KULeuven een retrospectieve cohort studie uitgevoerd waarin het belang van sociale contacten bij transmissie van de ziekte onderstreept werd.
89
Incidentie In 2012 werden via het netwerk van de verplichte melding 2556 gevallen van bof geregistreerd (Figuur 58). De verplichte melding van bof kende een officiële start op 16/06/2012, daarvoor werden via dit netwerk reeds 508 gevallen spontaan gemeld, voornamelijk uit de regio Gent.
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Aantal
Figuur 58 | Aantal gevallen van bof volgens week in 2012, verplichte melding startte op week 24, Vlaanderen, 2012. (Bron: verplichte melding ToVo)
90
200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Weken 2012
Patiënten-karakteristieken De vaakst getroffen leeftijdsgroep in Vlaanderen is de leeftijdsgroep van 20 tot en met 24 jaar (N=936). In de leeftijdsgroep van 15 tot en met 19 jaar werden 576 gevallen gevonden. Bof wordt het vaakst gedetecteerd bij mannen; 1519 (59 %) mannen ten opzichte van 1013 vrouwen (37 %) gemeld. Van de 821 personen van wie de vaccinatietoestand gekend was, waren 66,7 % tweemaal gevaccineerd. Twee personen vermelden 3 vaccinaties (0,2 %), 546 personen 2 vaccinaties (67 %), 262 personen 1 vaccinatie (48 %) en 11 personen (1,3 %) zeiden niet gevaccineerd te zijn. Er werd melding gemaakt van 109 gevallen van orchitis (7 % van de mannelijke bof-gevallen). Andere complicaties zijn zeldzaam; 5 gevallen van meningitis (0,2 %). Geografische informatie Vooral de studentensteden werden getroffen door de bof-uitbraak (Figuur 59). Voor Vlaanderen werden belangrijke concentraties van bof gezien in; Kortrijk (N=208), Brugge (N=167), Gent (N=537), Antwerpen (N=250), Leuven (N=286) en Hasselt (N=131).
Microbiologische informatie Het NRC analyseerde in 2012 153 stalen positief voor bof. De laatste jaren wordt in de verschillende epidemieën in onze buurlanden en de VS vooral het Genotype G5 aangetroffen. De 153 in 2012 ontvangen stalen werden getest met PCR. 56 % (N=85) waren positief, 44 % (N=68) negatief. Bij genotypering uitgevoerd door het NRC werd 55 maal genotype G5 (subtype Groningen 2010) en eenmaal genotype G2 gedetecteerd. Retrospectieve cohort studie, academiejaar 2012-2013, KULeuven Eind 2012, begin 2013 werd via een bevraging onder studenten aan de KULeuven informatie ingewonnen over bof in deze populatie. De volgende conclusies werden uit dit cohorte onderzoek getrokken. Er waren 47 (6 %) gevallen van zelf-gerapporteerde parotitis onder de 765 deelnemers aan de studie (response rate 35,9 %). Van slechts 15 studenten die parotitis melden, verkregen we ook een gedocumenteerde vaccinatiestatus. De vaccinatie effectiviteit van twee dosissen MMR-vaccine werd geschat op 69 % (95 % CI -24 % tot 92 %). Het risico op parotitis was hoger (RR=3,6; CI 1,8 tot 7,0) voor studenten werkzaam aan faculteitscafé ’s. Net zoals de data verzameld via de verplichte melding is er een piek in het aantal gerapporteerde bof-gerelateerde klachten in december 2012. Bespreking Bof heeft in 2012 epidemische proporties aangenomen heeft over gans Vlaanderen. Voor 2011 werd bof niet zo vaak vastgesteld; meestal geïsoleerde gevallen bij kinderen (en enkele uitbraken in lagere scholen [53]). In 2012 kende het virus een piekincidentie en werden 2542 gevallen gemeld. Verder is ook de hoge incidentie onder gevaccineerden en de bijgevolg lage vaccin effectiviteit erg opvallend.
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten
Figuur 59 | Overzicht van het absoluut aantal gevallen van bof over de periode 16/06/2012-16/04/2013 en de locatie van de Vlaamse hoge scholen (blauw) en universiteiten (roze), Vlaanderen-België, 2012-2013. (Bron: verplichte melding ToVo).
91
I V. Be s c h ri j vin g van de e p ide m i o lo g ie van infectieziekten 92
Bof nam ook in onze buurlanden epidemische proporties aan. De volgende hypotheses worden onderzocht. “Waning immunity”, lage vaccinatiegraad, primair vaccin falen, immune escape/mismatch en een gewijzigde ziektedynamiek ten gevolge van vaccinatie en het verdwijnen van natuurlijke boostering. Het verminderen van de immuniteit over de tijd, “waning”, werd reeds bevestigd vanuit sero-epidemiologisch onderzoek en veldonderzoek tijdens uitbraken [54– 58]. Andere observaties zoals hoge aviditeit van de antistoffen bij bof-gevallen, wijzen ook eerder op secundair vaccin falen door waning dan op primair vaccin falen [59]. Primair vaccin falen wordt momenteel geschat op 6-10 % [60,61]. Het genotype van het bof virus is zeer dynamisch. Soms komen verschillende genotypes slecht enkele kilometers van elkaar voor [62]. Daarom wordt ook mismatch tussen de vaccin strain en het wild type virus bestudeerd. Hoewel eventueel een hogere waning en afname van de neutraliserende capaciteit van antilichamen veronderstel kan worden, pleit onderzoek door Rubin en collega’s toch tegen de afwezigheid van cross-protectie voor wild type strains na vaccinatie met de, in Vlaanderen gebruikte, Jeryl Lynn strain [63]. In een recente Cochrane review wordt vaccin effectiviteit geschat op 64 %-66 % voor één dosis en 8388 % voor twee dosissen [64]. Een andere verklaring zou verminderde natuurlijke boostering kunnen zijn. Met een retrospectieve cohortstudie aan de KULeuven wordt bewezen dat de sociale contacten van studenten geassocieerd zijn met de kans op parotitis, bij epidemieën een kenmerkend symptoom voor bof, ongeacht de vaccinatietoestand van de studenten. Dezelfde observatie werd gemaakt in de Joodse scholen in New York [65]. Ook daar resulteerden intense sociale contacten in een bof uitbraak onder gevaccineerden. De inspanningen die genomen werden om de surveillance van bof te verhogen zullen in de toekomst ongetwijfeld ons beeld van bof verbeteren. Gegevens uit de periode 2010-2012 leren ons vooral dat bof inderdaad een terugkeer gemaakt heeft, dat het hierbij vaak gaat om vaccine failure, dat complicaties, op orchitis na, vrij beperkt blijven en dat sociale contacten een belangrijke rol spelen bij transmissie. Om deze uitbraak terug te dringen zal het noodzakelijk zijn om (onder het huidige vaccin) de vaccinatiegraad te verhogen (een lagere vaccine effectiviteit maakt een hogere vaccinatiegraad noodzakelijk) en mensen voldoende te informeren, onder meer om tijdens infectieuze periodes het sociale gedrag aan te passen.
V. Dankwoord
V. D ank w o o rd
Dit rapport kon niet tot stand zijn gekomen zonder de inzet van de verschillende auteurs (bijlage 2). De expertise en ervaring van deze auteurs geeft een meerwaarde aan dit rapport. Verder wensen wij de verschillende personen die werken rond en in de surveillancenetwerken te bedanken. Eveneens bedanken wij Koen De Schrijver voor het nalezen van de tekst.
93
94
1.
Ducoffre G, Hanquet G. Peillaboratorianetwerk: bijdrage aan de nationale en internationale surveillance [Internet]. 2004. Available from: https://www. wiv-isp.be/epidemio/epiNL/plabnl/semnl/sem20.pdf
2.
Iturriza-Gómara M, Dallman T, Bányai K, Böttiger B, Buesa J, Diedrich S, et al. Rotavirus genotypes co-circulating in Europe between 2006 and 2009 as determined by EuroRotaNet, a pan-European collaborative strain surveillance network. Epidemiol Infect. 2011 Jun;139(6):895–909.
3.
Hoppenbrouwers K, Vandermeulen C, Roelants M, Boonen M, Van Damme P, Theeten H, et al. Studie van de vaccinatiegraad bij jonge kinderen en adolescenten in Vlaanderen in 2008 [Internet]. Available from: http://www. zorg-en-gezondheid.be/vaccinatiegraad/
4.
eCDC. Vaccine Schedule. [cited 2014 Jan 24]. Available from: http://vaccineschedule.ecdc.europa.eu/Pages/Scheduler.aspx
5.
Zeller M, Rahman M, Heylen E, De Coster S, De Vos S, Arijs I, et al. Rotavirus incidence and genotype distribution before and after national rotavirus vaccine introduction in Belgium. Vaccine. 2010 Nov 3;28(47):7507–13.
6.
Raes M, Strens D, Vergison A, Verghote M, Standaert B. Reduction in pediatric rotavirus-related hospitalizations after universal rotavirus vaccination in Belgium. Pediatr Infect Dis J. 2011 Jul;30(7):e120–125.
7.
Braeckman T, Van Herck K, Meyer N, Pirçon J-Y, Soriano-Gabarró M, Heylen E, et al. Effectiveness of rotavirus vaccination in prevention of hospital admissions for rotavirus gastroenteritis among young children in Belgium: case-control study. BMJ. 2012;345:e4752.
8.
De Schrijver, Koen, Braeye, Toon. Omvangrijke uitbraak van maagdarminfecties in de provincie Antwerpen na het drinken van verontreinigd leidingwater.
9.
Van Damme P, Theeten H, Braeckman T, Lernout T, Hens N. Studie van de vaccinatiegraad bij jonge kinderen en adolescenten in Vlaanderen in 2012 [Internet]. Available from: http://www.zorg-en-gezondheid.be/vaccinatiegraad/
10.
Miyaji EN, Oliveira MLS, Carvalho E, Ho PL. Serotype-independent pneumococcal vaccines. Cell Mol Life Sci CMLS. 2013 Sep;70(18):3303–26.
11.
Hoge Gezondheidsraad. Vaccinatie tegen kinkhoest (augustus 2013) (HGR 9110) [Internet]. Available from: http://www.health.belgium.be/internet2Prd/groups/ public/@public/@shc/documents/ie2divers/13036470.pdf
12.
De Schrijver K, Voeten M, Van den Branden D, Boeckx H, Dierckx E, Wojciechowski M, et al. Neemt kinkhoest toe in Vlaanderen en zijn medici en paramedici betrokken bij de besmetting? Vlaams Infect. 2013;(3):5–11.
V I . R eferentie s
VI. Referenties
95
V I . R eferentie s 96
13.
Kallonen T, Mertsola J, Mooi FR, He Q. Rapid detection of the recently emerged Bordetella pertussis strains with the ptxP3 pertussis toxin promoter allele by real-time PCR. Clin Microbiol Infect. 2012;18(10):E377–E379.
14.
Jackson DW, Rohani P. Perplexities of pertussis: recent global epidemiological trends and their potential causes. Epidemiol Infect. 2013 Jan 16;1–13.
15.
Gabutti G, Rota MC. Pertussis: a review of disease epidemiology worldwide and in Italy. Int J Environ Res Public Health. 2012 Dec;9(12):4626–38.
16.
Misegades LK, Winter K, Harriman K, Talarico J, Messonnier NE, Clark TA, et al. Association of childhood pertussis with receipt of 5 doses of pertussis vaccine by time since last vaccine dose, California, 2010. JAMA J Am Med Assoc. 2012 Nov 28;308(20):2126–32.
17.
Ridda I, Yin JK, King C, Raina MacIntyre C, McIntyre P. The importance of pertussis in older adults: a growing case for reviewing vaccination strategy in the elderly. Vaccine. 2012 Nov 6;30(48):6745–52.
18.
Wiley KE, Zuo Y, Macartney KK, McIntyre PB. Sources of pertussis infection in young infants: a review of key evidence informing targeting of the cocoon strategy. Vaccine. 2013 Jan 11;31(4):618–25.
19.
Witt MA, Katz PH, Witt DJ. Unexpectedly limited durability of immunity following acellular pertussis vaccination in preadolescents in a North American outbreak. Clin Infect Dis Off Publ Infect Dis Soc Am. 2012 Jun;54(12):1730–5.
20.
Sheridan SL, Ware RS, Grimwood K, Lambert SB. Number and order of whole cell pertussis vaccines in infancy and disease protection. JAMA J Am Med Assoc. 2012 Aug 1;308(5):454–6.
21.
Klein NP, Bartlett J, Rowhani-Rahbar A, Fireman B, Baxter R. Waning protection after fifth dose of acellular pertussis vaccine in children. N Engl J Med. 2012 Sep 13;367(11):1012–9.
22.
Winter K, Harriman K, Zipprich J, Schechter R, Talarico J, Watt J, et al. California pertussis epidemic, 2010. J Pediatr. 2012 Dec;161(6):1091–6.
23.
Mooi FR, Bruisten S, Linde I, Reubsaet F, Heuvelman K, van der Lee S, et al. Characterization of Bordetella holmesii isolates from patients with pertussis-like illness in The Netherlands. FEMS Immunol Med Microbiol. 2012 Mar;64(2):289–91.
24.
Cherry JD. Pertussis: challenges today and for the future. PLoS Pathog. 2013 Jul;9(7):e1003418.
25.
Barkoff A-M, Mertsola J, Guillot S, Guiso N, Berbers G, He Q. Appearance of Bordetella pertussis strains not expressing the vaccine antigen pertactin in Finland. Clin Vaccine Immunol CVI. 2012 Oct;19(10):1703–4.
26.
Hegerle N, Paris A-S, Brun D, Dore G, Njamkepo E, Guillot S, et al. Evolution of French Bordetella pertussis and Bordetella parapertussis isolates: increase of Bordetellae not expressing pertactin. Clin Microbiol Infect Off Publ Eur Soc Clin Microbiol Infect Dis. 2012 Sep;18(9):E340–346.
27.
Vincent M, Rodeghiero C, Eylenbosch R, Mans Y, Swalus-Steenhouwer J, Piérard D, et al. Pertussis serodiagnosis in Belgium from 1990 to 2009. Clin Vaccine Immunol CVI. 2011 Apr;18(4):588–94.
28.
HGR. Vaccinatie tegen kinkhoest - Vaccinatie van volwassenen [Internet]. [cited 2013 Oct 3]. Available from: http://www.health.belgium.be/internet2Prd/ groups/public/@public/@shc/documents/ie2divers/13036470.pdf
29.
Bechini A, Tiscione E, Boccalini S, Levi M, Bonanni P. Acellular pertussis vaccine use in risk groups (adolescents, pregnant women, newborns and health care workers): a review of evidences and recommendations. Vaccine. 2012 Jul 27;30(35):5179–90.
30.
Zepp F, Heininger U, Mertsola J, Bernatowska E, Guiso N, Roord J, et al. Rationale for pertussis booster vaccination throughout life in Europe. Lancet Infect Dis. 2011 Jul;11(7):557–70.
31.
Booy R, Van der Meeren O, Ng S-P, Celzo F, Ramakrishnan G, Jacquet J-M. A decennial booster dose of reduced antigen content diphtheria, tetanus, acellular pertussis vaccine (BoostrixTM) is immunogenic and well tolerated in adults. Vaccine. 2010 Dec 10;29(1):45–50.
32.
Katrien Vanthomme, Nathalie Bossuyt, Nicole Boffin, Viviane Van Casteren. Epidemiologie van de ziekte van Lyme vastgesteld door huisartsen in 2008 en 2009. Vlaams Infect. 2011;75.
33.
Van der Hoek W, Morroy G, Renders NHM, Wever PC, Hermans MHA, Leenders ACAP, et al. Epidemic Q fever in humans in the Netherlands. Adv Exp Med Biol. 2012;984:329–64.
34.
Plotkin SA, Orenstein W, Offit PA. Vaccines. Elsevier Health Sciences; 2008. 1748 p.
V I . R eferentie s
35.
Burgmeijer R, Hoppenbrouwers K. Handboek Vaccinaties, deel B. Uitgeverij Van Gorcum; 2011. 498 p.
97
36.
Ladhani S, Ramsay ME, Chandra M, Slack MP. No evidence for Haemophilus influenzae serotype replacement in Europe after introduction of the Hib conjugate vaccine. Lancet Infect Dis. 2008 May;8(5):275–6.
37.
Bexsero. Productfiche Men B vaccin [Internet]. Available from: http://ec.europa. eu/health/documents/community-register/2013/20130114125155/anx_125155_en.pdf
38.
Wolfson LJ, Grais RF, Luquero FJ, Birmingham ME, Strebel PM. Estimates of measles case fatality ratios: a comprehensive review of community-based studies. Int J Epidemiol. 2009 Feb 1;38(1):192–205.
V I . R eferentie s
39.
Measles and rubella elimination 2015. Package for accelerated action: 2013-2015 [Internet]. [cited 2014 Jan 17]. Available from: http://www.euro. who.int/en/health-topics/communicable-diseases/measles-and-rubella/publications/2013/ measles-and-rubella-elimination-2015.-package-for-accelerated-action-2013-2015
40.
Andrews N, Tischer A, Siedler A, Pebody RG, Barbara C, Cotter S, et al. Towards elimination: measles susceptibility in Australia and 17 European countries. Bull World Health Organ. 2008 Mar;86(3):197–204.
41.
Bätzing-Feigenbaum J, Pruckner U, Beyer A, Sinn G, Dinter A, Mankertz A, et al. Spotlight on measles 2010: preliminary report of an ongoing measles outbreak in a subpopulation with low vaccination coverage in Berlin, Germany, January-March 2010. Euro Surveill Bull Eur Sur Mal Transm Eur Commun Dis Bull [Internet]. 2010 [cited 2012 Mar 1];15(13). Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/20394713
42.
Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid. Vaccinatieschema Vlaanderen [Internet]. Available from: http://www.zorg-en-gezondheid.be/basisvaccinatieschema/
43.
European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Annual epidemiological report. Reporting on 2010 surveillance data and 2011 epidemic intelligence data. [Internet]. Stockholm: ECDC; 2013 Mar. Available from: http://www.ecdc.europa.eu/en/publications/Publications/Annual-EpidemiologicalReport-2012.pdf
44.
Leuridan E, Goeyvaerts N, Hens N, Hutse V, Van Damme P. Maternal mumps antibodies in a cohort of children up to the age of 1 year. Eur J Pediatr [Internet]. 2012 Mar 7 [cited 2012 Mar 13]; Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22395563
45.
Braeye T, Sabbe M, Hutse V, Flipse W, Godderis L, Top G. Obstacles in measles elimination: an in-depth description of a measles outbreak in Ghent, Belgium, spring 2011. Arch Public Health. 2013 Jul 8;71(1):17.
46.
Lernout T, Kissling E, Hutse V, De Schrijver K, Top G. An outbreak of measles in orthodox Jewish communities in Antwerp, Belgium, 2007-2008: different reasons for accumulation of susceptibles. Euro Surveill Bull Eur Sur Mal Transm Eur Commun Dis Bull [Internet]. 2009 Jan 15 [cited 2012 Feb 20];14(2). Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19161716
47.
Marin M, Zhang JX, Seward JF. Near Elimination of Varicella Deaths in the US After Implementation of the Vaccination Program. Pediatrics. 2011 Jul 25;peds.2010–3385.
48.
Bilcke J, Marais C, Ogunjimi B, van Hoeck, A. J., Lejeune, O., Callens, M., Vancorenland, S., Van Kerschaver, E., Callaert, K., Hens, N., Van Damme, P., and Beutels, P. Kosteneffectiviteit van vaccinatie tegen windpokken bij kinderen en tegen zona bij ouderen in België. Health Technology Assessement (HTA). [Internet]. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE);
98
49.
Thomas SL, Wheeler JG, Hall AJ. Contacts with varicella or with children and protection against herpes zoster in adults: a case-control study. Lancet. 2002 Aug 31;360(9334):678–82.
50.
De Schrijver K, Byvoet V, Van den Branden D. Bofopstoot in de provincie Antwerpen in 2011. Vlaams Infect [Internet]. 2012;80(2). Available from: http://www.infectieziektebulletin.be/defaultSubsite.aspx?id=31012&terms=bof#.Ue_LY3JRHY
51.
Greenland K, Whelan J, Fanoy E, Borgert M, Hulshof K, Yap K-B, et al. Mumps outbreak among vaccinated university students associated with a large party, the Netherlands, 2010. Vaccine. 2012 Jun 29;30(31):4676–80.
52.
De Schrijver K, Flipse W. Uitbraak van bof onder universiteitsstudenten in 2012. Vlaams Infect [Internet]. 2013 [cited 2013 Oct 22];(85). Available from: http://www.infectieziektebulletin.be/defaultSubsite.aspx?id=33294#.UmZz4lBBLX8
53.
Vandermeulen C, Roelants M, Vermoere M, Roseeuw K, Goubau P, Hoppenbrouwers K. Outbreak of mumps in a vaccinated child population: a question of vaccine failure? Vaccine. 2004 Jul;22(21-22):2713–6.
54.
Date AA, Kyaw MH, Rue AM, Klahn J, Obrecht L, Krohn T, et al. Long-term persistence of mumps antibody after receipt of 2 measles-mumps-rubella (MMR) vaccinations and antibody response after a third MMR vaccination among a university population. J Infect Dis. 2008 Jun 15;197(12):1662–8.
55.
Schaffzin JK, Pollock L, Schulte C, Henry K, Dayan G, Blog D, et al. Effectiveness of previous mumps vaccination during a summer camp outbreak. Pediatrics. 2007 Oct;120(4):e862–868.
56.
Cohen C, White JM, Savage EJ, Glynn JR, Choi Y, Andrews N, et al. Vaccine effectiveness estimates, 2004-2005 mumps outbreak, England. Emerg Infect Dis. 2007 Jan;13(1):12–7.
57.
Huang AS, Cortese MM, Curns AT, Bitsko RH, Jordan HT, Soud F, et al. Risk factors for mumps at a university with a large mumps outbreak. Public Health Rep Wash DC 1974. 2009 Jun;124(3):419–26.
58.
Eriksen J, Davidkin I, Kafatos G, Andrews N, Barbara C, Cohen D, et al. Seroepidemiology of mumps in Europe (1996-2008): why do outbreaks occur in highly vaccinated populations? Epidemiol Infect. 2012 Jun 12;1–16.
59.
Park DW, Nam M-H, Kim JY, Kim HJ, Sohn JW, Cho Y, et al. Mumps outbreak in a highly vaccinated school population: assessment of secondary vaccine failure using IgG avidity measurements. Vaccine. 2007 Jun 11;25(24):4665– 70.
V I . R eferentie s
Available from: http://kce.fgov.be/nl/publication/report/kosteneffectiviteit-vanvaccinatie-tegen-windpokken-bij-kinderen-en-tegen-zona-bi
99
V I . R eferentie s 100
60.
Mossong J, Bonert C, Weicherding P, Opp M, Reichert P, Even J, et al. Mumps outbreak among the military in Luxembourg in 2008: epidemiology and evaluation of control measures. Euro Surveill Bull Eur Sur Mal Transm Eur Commun Dis Bull. 2009 Feb 19;14(7).
61.
Levine H, Ankol OE, Rozhavski V, Davidovitch N, Aboudy Y, Zarka S, et al. Sub-optimal prevalence of mumps antibodies in a population based study of young adults in Israel after 20 years of two dose universal vaccination policy. Vaccine. 2011 Mar 24;29(15):2785–90.
62.
Vaidya SR, Chowdhury DT, Kumbhar NS, Tomar R, Kamble MB, Kazi MI. Circulation of Two Mumps Virus Genotypes in an Unimmunized Population in India. J Med Virol. 2013;85(8):1426–32.
63.
Rubin SA, Link MA, Sauder CJ, Zhang C, Ngo L, Rima BK, et al. Recent mumps outbreaks in vaccinated populations: no evidence of immune escape. J Virol. 2012 Jan;86(1):615–20.
64.
Demicheli V, Rivetti A, Debalini MG, Di Pietrantonj C. Vaccines for measles, mumps and rubella in children. Cochrane Database Syst Rev Online. 2012;2:CD004407.
65.
Parker Fiebelkorn A, Rosen JB, Brown C, Zimmerman CM, Renshowitz H, D’Andrea C, et al. Environmental factors potentially associated with mumps transmission in yeshivas during a mumps outbreak among highly vaccinated students: Brooklyn, New York, 2009-2010. Hum Vaccines Immunother. 2013 Jan;9(1):189–94.
VII. Bijlagen
Antrax Botulisme Brucellose Buik- en paratyfus Cholera Chikungunya-infectie Dengue Difterie EnterohemorragischeEscherichia coli-infectie Gastro-enteritis (collectief) Gele koorts Gonorroe Invasieve Haemophilus influenzae type b-infectie Hepatitis A Hepatitis B (acuut) Influenza (aviaire en nieuwe variant) Legionellose Malaria (inheems) Mazelen Meningokokkeninfecties (invasief) Pertussis Pest Pokken Poliomyelitis Psittacose Q-koorts Rabiës SARS Syfilis Tuberculose Tularemie Virale hemorragische koorts Vlektyfus Voedselinfecties West-Nilevirus
V I I . Bi j la g en
Bijlage 1: Lijst meldingsplichtige aandoeningen
101
Bijlage 2: Lijst van auteurs & co-auteurs Samia Hammadi Sarah Denayer Nathalie Bossuyt Martine Sabbe Tine Grammens Ruth Verbrugge André Sasse Boudewijn Catry Béatrice Jans Marie-Laurence Lambert Javiera Rebolledo Sarah Moreels Viviane Van Casteren
Legionellosis Gastro-intestinale infecties, uitbraken Influenza Mazelen, Pneumokokken, Varicella, Rota Methodologie, H. influenzae, Meningokokken Soa’s HIV/AIDS Ziekenhuisinfecties Ziekenhuisinfecties (MRSA) Ziekenhuisinfecties (Clostridium difficile) Vector-gebonden ziektes Varicella en zona, Huisartsenpeilpraktijken Varicella en zona, Huisartsenpeilpraktijken
V I I . Bi j la g en
Eindredactie & andere bijdragen: Toon Braeye
102
Bijlage 3: NRCs & Peillaboratoria
Coordinating lab
1
Antibiotic resistant Pseudomonas and Acinetobacter
Cliniques Universitaires UCL de MontGodinne Dr. Glupczynski Youri contact: Dr. Pierre Bogaerts
[email protected]
Hôpital Universitaire Erasme-ULB
2
Bordetella pertussis
Universitair Ziekenhuis Brussel Prof. Dr. Pierard Denis
[email protected]
WIV-ISP
3
Borrelia burgdorferi sensu lato (Lyme disease)
Université Catholique de Louvain Prof. Dr. Delmée Michel
[email protected]
UZ Leuven/KU Leuven
4
Brucella spp.
Coda Cerva Dr. Fretin David
[email protected] Dr. Mori Marcella
[email protected]
Instituut voor Tropische Geneeskunde
5
Burkholderia cepacia complex
Universitair Ziekenhuis Brussel Prof. Dr. Pierard Denis
[email protected]
Ugent
6
Campylobacter
WIV-ISP Dr. Dierick Katelijne
[email protected] Dr. Laurence Delbrassinne
[email protected]
8
Clostridium difficile
Université Catholique de Louvain Prof. Dr. Delmée Michel
[email protected]
9
Congenital infections (toxoplasma, rubella, CMV, parvovirus B19)
Hôpital Universitaire Erasme-ULB Dr. Liesnard Corinne
[email protected]
10
Corynebacterium diphtheriae
Universitair Ziekenhuis Brussel Prof. Dr. Pierard Denis
[email protected]
V I I . Bi j la g en
Pathogen
Associate lab 2
Associate lab1
Pathogeen number
Algemene website: https://nrchm.wiv-isp.be/nl/ref_centra_labo/default.aspx Overzicht pathogenen opgenomen in NRC-netwerk:
103 Universitair Ziekenhuis Brussel - UZ VUB
WIV-ISP
12
Enterococci
Universitair Ziekenhuis Antwerpen Prof. Dr. Goossens Herman
[email protected] Dr Katherine Loens
[email protected]
13
Enteroviruses (including poliovirus) and parechoviruses
Universitair Ziekenhuis Leuven/KULeuven Prof. Dr. Van Ranst Marc
[email protected]
14
ESBL+ carbapenemase producing Enterobacteriaceae
Cliniques Universitaires UCL de MontGodinne Dr. Glupczynski Youri
[email protected] Dr. Bogaerts Pierre
[email protected]
15
Haemophilus influenzae
Laboratoire de la Porte de Hal - CHU St-Pierre Dr. Heymans Corinne Dr. Dediste Anne
[email protected]
16
Hantavirus
Universitair Ziekenhuis Leuven/KULeuven Prof. Dr. Van Ranst Marc
[email protected]
17
Helicobacter pylori
Cliniques Universitaires UCL de MontGodinne Dr. Glupczynski Youri
[email protected] Dr. Bogaerts Pierre
[email protected] Dr. Daniel Huang
[email protected]
Instituut voorTropische Geneeskunde
Hôpital Universitaire Erasme-ULB
Associate lab 2
Coordinating lab
Coxiella burnetii, Koningin Astrid Militair hospitaal Rickettsia, Anaplasma Med LtCol Vandenvelde Christian (Ehrlichia)
[email protected] Pha Biologiste LtKol Heuninckx Walter Pha Biologiste Hing Mony
[email protected] Dr Heyman Paul
[email protected] Dr Cochez Christel
[email protected]
Associate lab1
Pathogeen number
V I I . Bi j la g en 104
Pathogen
11
Coda Cerva
19
Influenza virus
WIV-ISP Dr. Van Gucht Steven
[email protected] Dr. Thomas Isabelle
[email protected]
20
Legionella pneumophila
Universitair Ziekenhuis Brussel Prof. Dr. Pierard Denis Dr. Wybo Ingrid
[email protected]
21
Listeria monocytogenes
WIV-ISP Dr. Bertrand Sophie Dr. Mattheus Wesley
[email protected]
22
Measles + mumps + rubella viruses
WIV-ISP Dr. Van Gucht Steven
[email protected] Dr. Hutse Veronik
[email protected]
23
Mycobacterium spp.
WIV-ISP Dr. Bertrand Sophie Dr. Mathys Vanessa
[email protected]
24
Mycosis
Universitair Ziekenhuis Leuven/KULeuven Prof. Dr. Lagrou Katrien
[email protected]
25
Neisseria meningitidis
WIV-ISP Dr. Bertrand Sophie Dr. Mattheus Wesley
[email protected]
26
Noroviruses
WIV-ISP Dr. Dierick Katelijne Dr. Botteldoorn Nadine
[email protected]
Cliniques Universitaires St Luc
Hôpital Universitaire Erasme-ULB
Centre Hospitalier Universitaire de Liège
V I I . Bi j la g en
WIV-ISP Dr. Van Gucht Steven
[email protected] Dr. Hutse Veronik
[email protected]
Associate lab 2
Coordinating lab
Hepatitis B, C, D and E viruses
Associate lab1
Pathogeen number
Pathogen
18
105
WIV-ISP Dr. Van Gucht Steven
[email protected] Dr. Brochier Bernard
[email protected]
28
Respiratory pathogens Universitair Ziekenhuis Antwerpen Prof. Dr. Ieven Margareta
[email protected] [email protected]
29
Rotavirus
Universitair Ziekenhuis Leuven/KULeuven Prof. Dr. Van Ranst Marc Jelle Matthijnssens
[email protected]
30
Salmonella/Shigella
WIV-ISP Dr. Bertrand Sophie Dr. Mattheus Wesley
[email protected]
31
Shiga-toxin producing Universitair Ziekenhuis Brussel E. coli Prof. Dr. Pierard Denis
[email protected]
32
Staphylococcus aureus
Hôpital Universitaire Erasme-ULB Dr. Denis Olivier
[email protected] Dr. Deplano Ariane
[email protected] [email protected]
33
STI
Instituut voor Tropische Geneeskunde Dr. Crucitti Tania
[email protected]
34
Streptococcus agalactiae
Centre Hospitalier Universitaire de Liège Prof. Dr. Melin Pierrette
[email protected]
35
Invasive Streptococcus UH Gasthuisberg-KULeuven pneumoniae Prof. Dr. Verhaegen Jan
[email protected]
36
Invasive Streptococcus Universitair Ziekenhuis Antwerpen pyogenes Prof. Dr. Goossens Herman
[email protected] Dr. Marlhorta Surbhi Dr. Lammens Christine
[email protected]
Universitair Ziekenhuis Leuven/ KULeuven
Associate lab 2
Coordinating lab
Rabies virus
Associate lab1
Pathogeen number
V I I . Bi j la g en 106
Pathogen
27
38
Vibrio cholerae and Vibrio parahaemolyticus
Centre Hospitalier Universitaire de Liège Prof. Dr. De Mol Patrick
[email protected] [email protected]
39
West Nile virus (arboviruses)
Instituut voor Tropische Geneeskunde Dr. Van Esbroeck Marjan
[email protected]
40
Yersinia enterocolitica and Yersinia pseudotuberculosis
Université Catholique de Louvain Prof. Dr. Delmée Michel
[email protected]
UH GasthuisbergKULeuven
V I I . Bi j la g en
WIV-ISP Dr. Van Gucht Steven
[email protected] Dr. Brochier Bernard
[email protected]
Associate lab 2
Coordinating lab
Tick-borne encephalitis
Associate lab1
Pathogeen number
Pathogen
37
107
Bijlage 4: Chronische zorginstellingen Het HALT-2 project: puntprevalentiestudie van antimicrobieel gebruik en zorginfecties in Europese chronische zorginstellingen (gefinancieerd door ECDC) HALT-2 (25/10/2011 – 24/10/2013) staat voor ‘Healthcare-associated infections and Antimicrobial use in European Long-Term care facilities’. Het project wordt gefinancierd door de European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) en betreft een samenwerking tussen het WIV-ISP en twee buitenlandse partners, nl. ASSR (Bologna, Italië) en HPSC (Dublin, Ierland). Het project beoogt de verderzetting van de surveillance van zorggerelateerde infecties en antimicrobieel gebruik in Europese chronische zorginstellingen (HALT-1; 2009-2011) d.m.v. herhaalde puntprevalentiestudies (PPS). Het WIV-ISP staat in voor de projectcoördinatie (inclusief organiseren van meetings), het uitwerken van de methodologie, het ontwikkelen van een software, het organiseren van de studie zowel nationaal als Europees en de rapportering van de resultaten (rapport en feedback).
V I I . Bi j la g en
Van 1 april tot en met 31 mei 2013 werd een tweede grootschalige PPS (puntprevalentie-studie) georganiseerd. In totaal namen 1181 chronische zorginstellingen verspreid over 17 Europese landen deel. Het merendeel van de instellingen betrof woonzorgcentra (64,5 %) en gemengde instellingen (19,1 %). In België namen 87 woonzorgcentra (WZC) en één revalidatiecentrum deel.
108
De ruwe prevalentie van bewoners met minstens één antimicrobieel middel in de Belgische WZC (n=87) bedroeg 5.1 %. De antimicrobiële middelen werden vooral therapeutisch voorgeschreven (61 %), terwijl 39 % als profylaxe werd voorgeschreven. De voornaamste indicaties voor therapeutische behandeling waren luchtweginfecties (LWI’s; 42 %), urineweginfecties (UWI’s; 36 %) en huidof wondinfecties (13 %). Profylactisch gebruik had voornamelijk betrekking tot de urinewegen (91 %). De belangrijkste voorgeschreven antibacteriële middelen voor systemisch gebruik (J01 klasse) waren J01X overige antibacteriële middelen (48 %), J01C beta-lactams, penicillines (24 %) en J01M chinolonen (15 %). De ruwe prevalentie van bewoners met minstens één zorggerelateerde infecties bedroeg 3,6 % in de deelnemende Belgische WZC. De meest voorkomende infecties waren: LWI’s (37 %), UWI’s (31 %) en huid- of wondinfecties (14 %). Naar schatting lopen elk jaar 170 090 bewoner een zorggerelateerde infectie op in de Belgische WZC.
© WIV-ISP Volksgezondheid en Surveillance Juliette Wytsmanstraat 14 1050 Brussel | België www.wiv-isp.be
Verantwoordelijke uitgever: Dr. Johan Peeters Wettelijk depot: D/2014/2505/31