Indonesië reis Peter en Mila Boom Een reis om nooit te vergeten Reisverhalen Indonesië 2008 Door Mila Boom-Schenkhuizen Indonesië 2008, deel 1 Voorwoord Ik heb er negen jaar over gedaan om terug te gaan naar het land waar ik geboren ben, het voormalig Nederlands Indië en met name op Java waar ik het grootste gedeelte van mijn jeugd heb doorgebracht. Een kind van twee culturen dat in deze reis ontdekt hoe haar aard is en naar plaatsen is geweest die altijd in haar herinnering zullen blijven. Indonesië 2008, deel 1 25 november-24 december We besluiten één dag van te voren in Motel Van de Valk te Schiphol te overnachten. We moeten al op 26 november vrij vroeg inchecken en mijn angst is dat we misschien te laat komen door de vele files. Patrick brengt ons weg. We boffen, want een gewone kamer is niet voorradig – hoewel als zodanig geboekt - en voor hetzelfde geld krijgen we een luxer. Een extra bantal om als guling te gebruiken, vind ik in de kast. Een enorme tv van 94 cm diameter domineert de kamer die overigens ook een koffiezetapparaat heeft, een gevulde koelkast en snufjes in de badkamer. Voor de zekerheid laat ik de desk weten dat wij om 5.00 uur gewekt willen worden. Tijd genoeg om wat bij te komen en op ons gemak te ontbijten. We laten ons die avond toch verleiden door in het restaurant gebruik te maken van het lopend buffet hoewel we thuis al gegeten hebben. In mijn reistas diep ik een nog geopende fles rode wijn op van thuis en op het balkon geniet ik hiervan met het uitzicht op stijgende- en dalende vliegtuigen. Nou ja, genieten……het is guur buiten en ik heb alleen een vest bij me. Dat wijntje neem ik uiteindelijk maar mee naar binnen en laat me zakken op bank.
Morgen is het zover, denk ik. Met de shuttlebus van 8.00 worden we afgezet op een beginpunt van Schiphol en moeten dan lopen naar de incheckbalie van Singapore Airlines. We boffen opnieuw. De grondstewardes vertelt dat het vliegtuig halfvol zit en we hebben elk drie stoelen. We hebben voldoende tijd om te shoppen en ik koop chocoladetabletten om weg te geven en maak gebruik van een aanbieding eau de toilet van Hugo Boss voor Peter en mij voor maar eur. 50,00 totaal. De service aan boord is meer dan fantastisch. Als eerste krijgen we een warme handdoek om op te frissen, daarna een klein tasje waarin sokken, tandpasta en een tandenborstel zitten. Zelfs een klein geurtje ontbreekt niet. Dan een ‘welcome aboard' boekje waarin de gratis dranken, waar onder ook alcoholische, vermeld staan, een keuzemenu voor diner, tussendoor hapjes, het ontbijt, de lunch en weer lichte hapjes. Gratis koptelefoons voor tv programma's, warme dekens en genoeg kussens. Wat een verschil met Air Transit waarmee we eerder dit jaar naar Canada vlogen. Wanneer we de lucht ingaan circa 10.00 uur is Nederland nog grijs en mistig van de kou. Ik heb een pil van een boek bij me om lekker te lezen, maar ik heb het zo druk met het aanbod van hapjes en drankjes dat ik er haast niet aan toe gekomen ben. Mijn reiswekker laat ik staan op de Nederlandse tijd voor o.a. de medicijnen. Op ‘tijd' doe ik een poging om mijn dagelijkse siësta
te doen, comfortabel languit, maar helaas, zoals gewoonlijk blijf ik alert en doe geen oog dicht. Ik loop heen en weer door de gangpaden om de bloedsomloop op peil te houden en benijd de mensen die lekker snurken. Singapore Airport is gigantisch groot en het vliegtuig landt aan de buitenste ring. Het wordt even vliegen en draven. We stappen in een soort treintje om weer over te stappen in een andere. Op een bord is aangegeven welke gate we moeten nemen. De hal is beplant met prachtige orchideeën. Ik sta versteld dat een bord keurig aangeeft waar de smoking room te vinden is. Wanneer ik die binnen ga, lijkt het of daar helemaal nooit een sigaret is opgestoken. Een geweldig afzuigsysteem zorgt daar geruisloos voor. Ik kom gewoon bij. Ja, na ruim 18 uur vliegen zonder enig hulpmiddel ben ik er wel aan toe. Het is daar gezellig druk en ik voel me al haast thuis. De winkels vind ik oninteressant en al gauw wachten wij bij de gate. Binnen drie kwartier zijn we geland in Jakarta. Verblind door de zon en overmand door hitte en vermoeidheid van 24 uur geen slaap, sta ik eindelijk op Indonesische grond. De bekende geluiden dringen diffuus tot me door. Een schitterend panorama aan kleuren ontvouwt zich. Ben ik dat allemaal vergeten? Luitjes om ons heen vragen me of ik vervoer wil hebben, waar ik naar toe moet et cetera en omringen me met vragen. Ik ben eindelijk thuis en heel senang.
Dan komt een man op ons af die vraagt of we de familie Boom zijn. Wanneer ik knik, stelt hij zich in het Nederlands voor. Hij helpt ons de koffers over te nemen van de kruiers van het vliegveld en gaat ons voor naar de auto. Een en al lach op zijn blozend en goedmoedig gezicht vertelt hij dat hij Bertie heet en onze gids is. Huh……wat krijgen we nou? Dat is een welkome verrassing. De chauffeur is, zoals ik me de doorsnee Javaan herinner: klein en slank postuur, bescheiden, hulpvaardig en zwijgzaam. Later, in de loop van de komende drie weken, blijkt hij ontzettend lucu (grappig) te zijn en vertelt verhalen waar ik vreselijk om moet lachen. Het is alsof de geest uit de fles komt, want ik praat onmiddellijk moeiteloos het Bahasa. Djun, de chauffeur, spreekt alleen Indonesisch, en, naar later blijkt, ook Javaans. Voor Peter converseer ik in beide talen met onze begeleiders. Ons eerste reisdoel is Bogor waar we twee dagen zullen blijven. Om Jakarta uit te komen is het een rampenfonds. Drie rijen dik auto's op de weg en tussendoor laveren heel handig scooters en nog eens scooters met daarop hele families. Baby in een selendang bij moeder, barang, nog een klein kind voorop. Het kan allemaal. Djun laveert op nauwelijks 5 cm afstand van de auto's, moet soms op de rem trappen omdat een scooter plots voor hem gaat rijden, maar alles vloeit samen in één harmonieuze beweging. Mijn hart draait om wanneer we links een rotonde opgaan en motorfietsen of scooters sneller zijn dat het autoverkeer, vrachtwagens of bussen voorrang nemen en daarbij auto's de pas afsnijden. Het is ieder voor zich en blijkbaar bestaan er geen verkeersregels. INDONESIË 2008, deel 2
Jakarta-Bogor is een afstand van niets, ongeveer 60 km. Ik vraag Djun bij de eerstvolgende benzinepomp te stoppen voor een hoognodige sanitaire behoefte. De airco in de auto is wel prettig met het warme weer buiten, maar overdrijven is ook een vak. Wanneer ik uitstap is mijn zonnebril beslagen en kom ik gewoon bij door de warme zonnestralen. Het is dat ik nog gekleed ben in een dunne bloes met lange mouw, maar ik heb het koud in de auto. Aangezien de stops tot verbijstering van gids en chauffeur om de haverklap door mij aangekaart worden vraag ik Djun de airco wat te temperen. De stops zijn voor Peter een mooie gelegenheid om foto's te nemen. Onze begeleiders vertellen dat ze een dag van tevoren al om 5.00 uur uit Surabaya zijn vertrokken om ons op tijd af te halen in Jakarta. Dat is geen kattenpis. Bertie vertelt dat Bogor nog vele huizen heeft uit de koloniale tijd. We stoppen tegen het middaguur bij hotel New Mirah waar de portierdeuren van de auto geopend worden door toegesneld personeel van het hotel. Djun krijgt niet eens de gelegenheid de koffers uit de laadbak te halen. Nee nee…..daar wordt voor gezorgd. We betreden een grote ruime hal waar het ook al ‘lekker koel' is. Terwijl Peter aan het inchecken is en Bertie en ik op een van de banken in de lounge hebben plaatsgenomen, zet een serveerster drie welkomstdrankjes voor onze neus. Ik vertel haar dat ze nog een drankje moet aanrukken en laat een van de portiers Djun halen die bescheiden wacht in de auto op de parkeerplaats. Ik
benadrukte nog dat zij dat ene drankje op de rekening van ons mag schrijven (dat is overigens niet gebeurd). Oh Nederlands kind……ben je vergeten dat er rangen en standen zijn die strikt nageleefd moeten worden in Indonesië - lees discriminatie - en zeker in een diamanthotel? Peter koopt bij de balie een Indonesische simcard en 5 pakjes Marlboro (voor mij). Op Schiphol heb ik niets ingeslagen, wetende dat in Indonesië de sigaretten voor spotprijzen te koop zijn. Toch blijkt achteraf dat Peter, op z'n plat gezegd, is belazerd. Hij betaalt voor 1 pakje omgerekend eur. 1,20 terwijl dat, naar later blijkt, maar eur. 0,70 kost. Het is werkelijk een schitterend hotel. Een van de hotelemployees gaat ons voor naar de hotelkamer. Ik passeer aan de linkerkant een enorme eetzaal, prachtig gedekt. Bij de lift belendend aan nog een grote eetzaal, zie ik het blauwe water van een zwembad. Het is toch wel wat ingewikkeld. We hebben een kamer op de eerste etage, maar daar aangekomen, moeten we een soort smal looppad af en daarna weer op, om bij de kamer te komen. De kamer ligt aan de zijkant van het hotel en kijkt uit op o.a. een huisje van toen vroeger. Het eerste dat ik aan Peter vraag is de airco (bijna) uit te zetten. Ik loop weer terug naar de lounge en vertel Bertie dat we vandaag geen gebruik zullen maken van hun diensten. Hij stelt nog voor om een rondrit te maken door Bogor en/of omgeving, maar om eerlijk te zijn ben ik bekaf, snak naar een siësta en daarnaast zijn de boys toch ook al vroeg in touw geweest. Ik spreek af dat we morgen om 9.00 uur naar 's Lands Plantentuin willen en naar de Puncak. Als eerste haal ik mijn zwempak uit de koffer en ga naar het zwembad. Nog voor ik een halve bibs op een van de ligstoelen heb gezet en mijn strandhanddoek erop wil leggen, snelt een employee
toe met een groot badlaken. Tsjonge……'moet er wel aan wennen hoor. Helaas mag ik niet in het zwembad duiken, want het diepste gedeelte is 1.60 meter. Ik zwem een paar banen en geniet van de temperatuur van het water. Ik vraag om een asbak en die wordt ook gedienstig aangereikt. Door de donker gekleurde ruiten van de eetzaal, zie ik dat het daar volle bak is, want het is etenstijd. In de hotelkamer laat ik de koffers de koffers, neem een douche en duik in bed. Wat is zo'n King Size bed verrukkelijk. Ik neem me voor bij terugkomst toch eens uit te kijken naar zo'n bed, want door Canada en nu in Indonesië ben ik wel verpest. Toch lukt het me niet de slaap te vatten. Saampjes lopen we het hotel uit. Op de rand van de parkeerplaats staan verkopers met allerlei handel. Ze mogen beslist geen voet zetten op het terrein van het hotel. Van een oud mannetje koop ik Kerstkaarten en te voet verkennen we de omgeving. Die is hartstikke leuk. Vele restaurantjes, waaronder een pannenkoekrestaurant(!). Onder een oeroude waringin heeft zich wat volk verzameld bij een kaki lima (lopend restaurantje) en natuurlijk ook verkopers. Een ander oud mannetje met nog net één tand, wijst ons op een bordje bij de waringin dat deze al meer dan 200 jaar is. We slaan rechtsaf langs een groot restaurant met open terras een door bomen schaduwrijke straat in. Het lopen op het trottoir is geen sinecure door de enorme bovengrondse wortels van de bomen en dus lopen we met gevaar voor eigen leven, vanwege de vele brommers en auto's, toch maar op de weg. Op een kruispunt aangekomen wordt het helemaal linke soep. Aanstormend verkeer van alle kanten en vraag me niet hoe wij uiteindelijk aan de overkant zijn beland. Het zweet staat me in de handen, maar niet vanwege de hitte. We rusten uit aan de rand van een breed grasveld waar studenten zich in groepjes hebben verzameld. Aan de linkerkant verschijnen zo op het oog
een reeks nerinkjes. Ik wil wel, maar durf niet om er langs te lopen. Misschien is het wel een kampung en daar waag ik me niet aan. Op de terugweg pakken we het terras van het grote restaurant. Het is daar druk en favoriet bij de gasten is mie pangsit of mie baso. Peter neemt pangsit goreng en ik neem genoegen met bami goreng. Echt trek in eten heb ik niet. Uit onvermogen om zich in het Indonesisch uit te drukken vraagt Peter de dienster om een bakassi. Het toch al niet snuggere dienstertje is met stomheid geslagen. ‘Is het soms een nieuw en onbekend gerecht?', staat op haar gezicht te lezen. Ik zeg niets en laat het ‘werk' aan Peter over, terwijl ik demonstratief een sigaret opsteek. Uiteindelijk gaat bij haar een lichtje branden en komt ze met een asbak. Tot tweemaal toe komt ze terug met hetzelfde opschrijfboekje om te checken of ze de bestelling wel goed heeft opgenomen. Ja, zeg ik, één bir Bintang met twéé glazen en het restje. Nu is het onze beurt om ons te verbazen. Opgediend in een grote rieten mand met als bodem een pisangblad stapelt zich de pangsit goreng die op grote gevleugelde kroepoeks lijken met ergens een bolletje. Of het niet erg genoeg is, vraag ik me hardop af waarom ze in die hitte toch een open haardvuur op het terras hebben. Nu verslikt Peter zich helemaal in zijn pilsje. Met tranen in de ogen brullen we het uit van het lachen. Ik om zijn bakassi en hij over de pizzaoven.
Die avond eten we saté kambing in een ander restaurantje, de mijne met lontong. Het smaakt van geen kanten door de pindasaus die overigens geen likje sambal kent. Als pleister op de wonde bestel ik cendol en wat vers fruit. Cendol? Isterniet. Dan maar jus papaya, want bir Bintang behoort tot isterniet én tot de ‘verboden' dranken. We zijn in een Islamitisch restaurant verzeild geraakt!!
Een beetje uit m'n hum ga ik naar het internetgedeelte van het hotel om te bekijken of er nog berichten zijn. Mijn handen raken verkleumd van de kou van de airco zodat ik nauwelijks kan typen en al rillend beantwoord ik enkele e-mails en print de langere emails maar uit. Ik heb recht op 1 uur voor rupiah 25.000,00 (plus minus eur. 2,00), maar langer dan een kwartier houd ik het daar niet uit. Opnieuw kassa voor het hotel. In de hotelkamer blijkt mijn botol cebok te zijn verdwenen en ons bed opnieuw opgemaakt. Ik schrijf de Kerstkaarten, sms de kinderen en tegen de schemering gaan we op het balkon zitten. Ik zie dat Djun ijverig bezig is de auto te wassen en te poetsen. Hij heeft een bulu bulu (een stok met veertjes) om de binnenkant van de auto te reinigen. We kijken hoe het vuilnis op handkarren wordt geladen en andere activiteiten op straat. Opeens verschijnt er een zwerm ‘muggen' die in een wolk om een brandende lamp vliegen. Ik herken ze onmiddellijk. Het zijn larong. Het is een opwindend gevoel, want hoe lang is het geleden dat ik deze vliegende mieren ooit heb gezien? Peter probeert er wat foto's van te maken, maar zoals ze plots zijn gekomen, zijn ze ook weer verdwenen. Een stel tjitjaks betwist luidruchtig elkaar de buit. We blijven op totdat de jaga van het complex z'n petroleumlamp uitdraait. Hier en daar hoor ik nog een roep van een vogel en de straat is uitgestorven. We verdwijnen maar naar onze pulau kapok, want morgen is het ook voor ons weer vroeg dag. Indonesië 2008, deel 3 Voor het ochtendkrieken ben ik wakker. In de halfduistere kamer scharrel ik met een flash-light naar de waterkoker om mijn kopi tubruk te maken. Ik kan alles vinden behalve het stopcontact. Uiteindelijk vind ik er een bijna op de vloer. Aangezien het snoer niet toereikend is, zet ik de waterkoker op de grond. Ach, languit liggend en daarna zittend, heeft ook wel weer wat.
Ik nestel me op het balkon en zie dat het op straat al een drukte van belang is. Werknemers van het hotel komen met hun brommer, verkopers met allerlei barang lopen langs. Ik zie dat de tuinman van het koloniale huis aan de overkant ijverig bezig is bloemblaadjes op te rapen van het grasveldje. Het is een mooi verzorgde tuin. Ik hoor een perkutut maar kan niet ontdekken waar zijn kooi (aan het dak?) is opgehangen. De kou van de eetzaal komt me al tegemoet wanneer we de lift uitstappen. Ik zoek maar een tafeltje uit dat ietwat in de zon staat. Het uitgebreide ontbijtbuffet bestaat uit Indonesisch- en Europees eten. Ik bestel dadar (omelet) en geroosterd brood. Het brood wordt heel leuk aan een satéstok opgediend – 4 stuks - en de dadar apart met alles erop en eraan, geschikt ook voor vier personen. Ik ben al geen ontbijtmens en werk met moeite zoveel mogelijk weg. Verontschuldigend zeg ik tegen het dienstertje dat het opgediende eten meer dan prima is…… Voordat we aan het geplande uitje gaan beginnen, heb ik een klein onder onsje met Bertie en Djun.
Ik wil graag Kampong Makassar terugzien waarvan ik me slechts een groot wit huis herinner. Aan de hand van een tekening laat ik zien dat op twee manieren mogelijk is een blik hierop te werpen. Bertie die waarschijnlijk gewend is aan vragen van Nederlanders naar voormalige Jappenkampen, weet waar ik het over heb. Bijna alle kampen zijn nu militair terrein en hermetisch afgesloten voor pottenkijkers. Ik laat het idee varen. Als eerste gaan we naar Kebun Raya, voormalig 's Lands Plantentuin. Sinds mijn jeugd ben ik daar niet meer geweest. Wel hebben we negen jaar geleden daar vlakbij in een hotel gezeten maar geen kans gezien die te bezoeken. Diezelfde avond werden wij geronseld door een plaatselijke gids en bijna alle gasten
gingen mee voor een tour. Ik heb er een anak angkat (adoptiekindje) aan overgehouden, dochtertje van de gids. Met twee busjes hebben we een leuke en goed georganiseerde reis ondernomen. Ik heb eigenlijk alleen belangstelling voor de orchideeënkas. Omdat die nogal ver verwijderd ligt vanaf in de ingang besluit Djun de afstand maar per auto af te leggen. Het wordt een teleurstelling. De kas is smal en vrij klein. Natuurlijk blijft een orchidee prachtig om te zien. Een suppoost blijft op afstand om toe te zien of ik niet stiekem een zeldzaam exemplaar ‘leen'. Behalve dat heb ik niets zeldzaams kunnen ontdekken en heb ik prachtiger exemplaren in Nederlandse orchideeënkassen gezien. Ik moet weer zo nodig en Djun rijdt me tot voor het gebouwtje. Het zijn hurktoiletten, maar schoon. Het vereist wel enige lenigheid en behendigheid, want echt hurken doe ik niet. Er is altijd water voorhanden om me te wassen, maar van toiletpapier hebben ze nog niet gehoord. Een kleine mandibak met gayung waarmee ik naderhand ook het toilet doorspoel, is standaard. Ook is er meestal een stukje zeep en de meegenomen tissues zijn handig. Die doe ik in een gesloten prullenbak. Overigens ga ik ook niet zitten op een toiletpot……Het valt me in de loop van de reis op dat zelfs in de kleinste desa's ook een toiletdouche is die ik thuis heb. Overigens is het woord ‘toilet' normaal en niet kamar kecil en asbak blijft asbak. We laten ons rondrijden door het schitterend aangelegd park. Hier en daar stopt Djun om wat foto's te nemen. Bertie vertelt dat op zon- en feestdagen het park vol zit met luitjes die picknicken. Deze dag lijkt het park voor ons alleen. Bij een groot wit huis stoppen we. Hier worden de hoge gasten van Indonesië ontvangen. Het lijkt op een klein paleis. Bij een grote vijver maakt Peter foto's van de verschillende Lotus. De weg naar de Puncak is boeiend. Je voelt aan de temperatuur buiten dat we vrij hoog in de bergen zijn. Bij de theeplantages
stoppen we. Het plukseizoen is voorbij en de struiken zijn allemaal gekortwiekt. Bij een durianstalletje stoppen wij en Bertie gaat onderhandelen over de prijs. Lager dan rp. 25.000,00 (ongeveer eur. 2,50) komt hij niet, maar ik bescheur me aan het heerlijke fruit. Voor de outsiders: voor het gemak rekenen we 1:10, maar eigenlijk is het 1:15. Tjonge, het mag duurder zijn dan het andere fruit, maar voor mij is het een delicatesse waar ik al zo lang naar verlangd heb. Ik laat er een paar openen en ook Peter snoept mee. Djun vindt het ook heerlijk. In Nederland zijn ze in diepvries te koop, maar ik mag dat fruit alleen in de tuin eten…….. Op het een na hoogste punt stoppen wij opnieuw bij een terrein dat omzoomd is door diverse stalletjes. Er is van alles te snoepen en ik neem eerst gepofte ketela (zoete aardappel). Bertie trakteert me op een geroosterde maïskolf. ‘Met boter?' vraagt ze nog. Ja graag. En ja, dan moet ik weer zo nodig. Op toeristen berekend, is er toch een (hurk)toilet en na gebruik doe ik rp. 1000,00 in het bakje. Door de laaghangende bewolking is het uitzicht op de Puncak ietwat bedorven. Ik word omringd door gasten die me wat willen verkopen. Allemaal hebbedingetjes en ik bedenk me dat ik al zoveel heb aan kettingen e.d. Wel koop ik een zak gebakken, in kleine vierkante stukken gesneden, tahu met wat rawit (tahu sumedang). Het smaakt me prima. Op de terugweg vertel ik aan mijn begeleiders over het debacle van de saté kambing, de vorige avond. Ze moeten er smakelijk om lachen. Djun belooft me dat hij een uitstekend restaurant weet te vinden in Bogor. Verder wil ik graag andere teenslippers kopen, want die ik aan heb zijn eigenlijk bedoeld voor het strand/zwembad. En al zijn ze niet van die ‘ordi'…..ik schaam me vijf slagen in de rondte daarmee in het chique hotel te lopen. Dichtbij het hotel is een Outletwinkel. Nou ja, die winkels zitten ook overal. Verder voel
ik een opkomende blaar tussen mijn tenen. Een paar sandalen zullen welkom zijn. Om de tijd te rekken maken we toch een kleine tour door Bogor. We kunnen ons voormalig optrekje van toen niet terugvinden. De grootste drukte op de pasar is al op z'n retour en ik wik en weeg of ik toch nog een kijkje zal nemen. Dan is het tijd voor de saté kambing. Niet te geloven…..Djun rijdt naar de nerinkjes waar ik mij een dag van te voren niet heb durven wagen. ‘Priet-priet', een parkeerwachter blaast op een fluitje en zwaait met z'n armen om aan te geven dat er tussen de vele auto's nog een plekje is. Dan volgt trus-trus (= vooruit) terwijl Djun achteruit rijdt. ‘ahruit-ahtruit' moedigt de man Djun aan die voorzichtig de wagen laveert. Nauwkeurig parkeert hij de wagen, als het ff kan precies voor een eetstalletje. Djun is niet tevreden, want de auto staat te dicht bij een andere auto. Opnieuw ‘priet-priet' nu om andere auto's tegen te houden en herhaalt het trus-trus, ahtruit-ahtruit. Hoe vaak zal ik dat nog horen! De geur van geroosterd vlees dringt m'n neus binnen. Er zijn verschillende saté restaurantjes. Gedecideerd loopt Djun ons voor naar het restaurantje van zijn keuze en aan een wat gammele tafel nemen we plaats. Bertie doet de bestelling. De man 10-20 stuks, vraagt hij? Doe maar. Met rijst, lontong of nog iets anders? Ja graag ook tumis kangkung, tempé- en tahu goreng, teh botol Sosro……Peter hapt bij vergissing in een klein gesneden rawit en opnieuw springen de tranen in zijn ogen. Hij verslikt zich en krijgt daarna een enorme hoestbui. Met bir Bintang is de brand geblust. De saté is lekker mals en vers geroosterd, de saus is van kecap zoals het hoort, brambang uit een stopfles, krupuk voor wie er trek in heeft, de kangkung zalig en wanneer Peter afrekent is hij in het totaal rp. 39.000,00 kwijt. Te gek voor woorden, zo goedkoop. We gaan nog naar Outlet, maar ik kan niet slagen. Uit een mand vis ik een zwart T-shirt met korte mouw en betaal rp. 10.000.
In het hotel sms ik Xenia dat we de volgende dag vroeg in de middag bij haar zullen zijn in Sukabumi. Ons laatste avondmaal gebruiken we in het ijskoude restaurant voor een veelvoud aan rupias ondanks een bescheiden bestelling. Dat ‘vroeg in de middag' zal anders verlopen……. Indonesië 2008, deel 4 Van een vriendin kreeg ik het verzoek om te kijken of haar ouderlijk huis er nog staat dat het gezin na de inval van de Japanners heeft verlaten. Het is een rubber- en theeonderneming. Verder lijkt het mij ook opwindend om stuiterballen te maken van het sap van een rubberboom. Via de hoofdweg slaat Djun op goed geluk voor een brug rechtsaf bij de kali Tjibadak. We rijden een smalle onverharde weg op, langs desahuisjes die opgepakt tegen elkaar leunen. Het is spannend. Djun informeert bij een voorbijganger of we op de goede weg zitten. Uiteindelijk bereiken we de rubberfabriek die er uitgestorven uitziet. In de hele omgeving is geen rubberboom te zien. We worden onmiddellijk omringd met nieuwsgierige jongelui die met elkaar in conclaaf gaan en het eigenlijk niet weten waar het om gaat. Bertie gaat aan de slag en komt uiteindelijk met een oude man die voorin instapt om de weg te wijzen. Hij kent het huis en wijst met zijn magere armpje ergens verder weg bovenop een heuvel. Als ijkpunt heb ik meegekregen dat een hoge waringinboom de omgeving domineert. Wat kan er allemaal gebeuren in meer dan 60 jaar! Door een aardbeving is het dak van het huis half ingezakt en het plafond gerepareerd. Het grote grasveld rondom het huis,
kenmerkend voor woningen van een onderneming, is nu volgebouwd met allerlei desahuisjes. We worden met enige argwaan ontvangen door een hoge piet met gezin die naar Mekka is geweest en daardoor grote aanzien heeft in het dorp. Tot mijn vreugde herinnert hij zich de namen van de administrateurs van de ondernemingen, die behoren bij Pamendungkan en Tjasemlanden en die een onderdeel vormen van een Anglo-Dutch samenwerking. Hij wijst op de hier en daar gebarsten geelachtige tegels op de vloer die nog steeds authentiek zijn. Met zijn ogen die een blauwachtige waas hebben door een opkomende blindheid, bestudeert hij de tekening. Ja, iets onderaan de heuvel is het huis van Manjesup (van de Engelsman). Geen waringin in de omtrek te bekennen, hoewel deze boom honderden jaren oud kan worden, geen theestruiken/plantages, niets van dat al. Ik vergeet te vragen wat er met deze boom gebeurd is. Misschien ook door de aardbeving geveld? Nadat Peter van het huis rondom en omgeving zoveel mogelijk foto's heeft gemaakt, zit onze taak erop. Ietsjes verder bij de hoofdweg stoppen we bij kali Tjibadak zodat Peter als herinnering voor mijn vriendin een foto kan maken. Het wordt afgezaagd, maar ik moet alweer zo nodig. Bij de eerste de beste gelegenheid stoppen we en gebruiken we de lunch. Ik wil niet met een rammelende maag aankomen bij Xenia omdat zij pas een dag eerder dan wij uit Frankrijk is gekomen, speciaal voor ons. Op weg naar Sukabumi staan vele vlaggen van de politieke beweging van Megawati. De Indonesiërs zijn zo inventief dat er zelfs in hoge bomen ook vlaggen hangen. Bertie vertelt dat in april parlementsverkiezingen zijn waaraan 38 parijen meedoen met regeringssteun en dat het kan oplopen tot 43-44 partijen. In september zijn de presidentsverkiezingen.
Naast de stoplichten hangt een secondeteller die aftelt naar nul, zodat ieder weggebruiker weet wanneer het stoplicht op groen of op rood springt. Wel zo handig, lijkt mij, want tijdens onze trip door Indonesië hebben we dat vaak gezien. In het centrum van Sukabumi zitten we muurvast in een file. Het is bloedheet en Djun schakelt tot mijn verbazing de airco uit. Even later staan we langs de kant van de weg. De koeling is oververhit! Xenia belt waar we blijven en ik vertel haar dat we met motorpech zitten. In die tussentijd vermaak ik me door de bloemen te bestuderen die bloeien in een mooi aangelegde tuin. Een dubbele kembang sepatu die zelfs in twee kleuren aan één struik zitten. Iets verderop een groepje geiten voor de verkoop onder een afdak. Deze zijn er beter af, want in de loop van de reis heb ik geiten gezien die zich nauwelijks kunnen roeren door een te kort touw om hun nek, in de bloedhitte zonder bescherming en geen water. Peter maakt links en rechts wat foto's. Een uur later besluit Djun toch iets verder te rijden en stopt na enkele kilometers noodgedwongen weer. Xenia besluit haar neef, Rexy, te sturen. Ik herken hem direct en de begroeting is allerhartelijkst. Een tel later stapt tot onze verrassing ook Xenia uit de auto. Oh hoe heerlijk is het haar te zien! We wisselen even wat nieuwtjes uit en Xenia besluit ons in de auto van Rexy alvast mee naar haar huis te nemen. Rexy zal dan terugkeren om onze begeleiders een handje te helpen. In de auto stelt Xenia voor om naar het voormalig huis te gaan van mijn opa en oma. We komen we er toch langs. Ik weet niet wat ik zie…….een enorm stellage staat voor het huis met de trotse woorden ‘akademi' en ontneemt daardoor het zicht op het prachtige dak. Verder is het hele huis verdeeld in tig kamertjes. Zelfs de twee paviljoens zijn onherkenbaar verbouwd. Een nu vervallen en
armoedige achtergalerij is voor mij nog herkenbaar, evenals een hok, achter in de tuin, dat misschien ooit als kookwasplaats gediend heeft voor de bedienden. In de voortuin laat ik me fotograferen bij de waringin die ook op zieltogen staat. ‘Hier beginnen mijn roots', denk ik ontroerd, maar terugkeren is voorgoed passé. We komen aan in het resort waar Xenia en haar echtgenoot een huis hebben gehuurd. Voordat we het park binnen mogen rijden bij een slagboom eerst controle en identificatie. Wel zo veilig voor de bewoners. Xenia en Gerard hebben een mooi huis gehuurd. Trots wijst ze mij op een pisang- en papayaboom in de voortuin die ze in het voorjaar met zaadjes in de grond heeft geplant voordat ze naar Frankrijk ging en nu bij terugkomst al enkele meters hoog zijn en al vrucht dragen. Een doos met lekkere koekjes wordt gepresenteerd en zelfgemaakte Indische kroketjes. Het huis loopt vol met bezoek dat het echtpaar welkom heet. Die avond eten we pastei tupup en soep. Tegen de schemering verschijnt Rexy met in zijn kielzog onze begeleiders. Het begint te druppen, maar Djun laat zich niet ontmoedigen en ziet kans om bij de buurvrouw water af te tappen om de auto een wasbeurt te geven. Xenia stelt voor een kijkje te nemen in het resort. Knapen van huizen waar alleen soms bedienden wonen als jaga. Voor pakweg eur. 80.000,00 zijn verschillende villa's te koop met een flinke lap tuin. Je zou haast in de verleiding komen er een te kopen, maar dat kan niet. De grond blijft van de Indonesiërs en je kan flink in de problemen komen. Ik hink een beetje achterop, want nu is de blaar tussen mijn tenen een wond geworden.
Tot heel laat in de avond blijven we op en praten wat af op hun veranda. Er is zoveel uit te wisselen dat we met moeite elkaar welterusten zeggen en ons bed induiken. De volgende dag krijg ik van Xenia heel mooie sandalen en een strandsarong. Met de boys in ons kielzog (Rexy is nu tourleader geworden) gaan we naar het graf van opa en oma Schenkhuizen. Rexy gaat me voor om de beheerder van de begraafplaats op te snorren die in de aangrenzende desa woont. Hij is perplex mij te zien na al die jaren en weet niet hoe gauw hij een overhemd moet aantrekken. Ik leg bloemen op de graven en de tranen springen in mijn ogen wanneer ik op de grafsteen lees: ‘hier ligt ons maatje'.Met de beheerder spreek ik een renovatiewerk af, een muur optrekken achter de grafsteen. Omdat beide graven op een heuvel liggen en door de vele regens, is er een enorme kuil achter de grafsteen ontstaan. Ik bof enorm omdat Xenia ieder jaar in Sukabumi tenminste twee maanden daar verblijft en naar de graven gaat. Daarnaast heb ik ook steun aan Rexy die het hele jaar de boel in de gaten kan houden wat betreft onderhoud e.d.In Sukabumi bezoeken we eerst China Town en bezichtigen een Chinese tempel. Ik brand zes (ook namens mijn broers/zusjes) wierookjes, verdeeld over de diverse goden en een gids van de tempel is zo vriendelijk om tekst en uitleg te geven. Het is schitterend binnen en heel rustgevend. Bij het vertrek laat ik een bedrag achter in een donatiedoos. Leuk hè, zegt Xenia genietend.En natuurlijk is het inmiddels de hoogste tijd om te lunchen. Xenia belt haar echtgenoot op, maar die heeft geen zin en blijft liever thuis.We eten in een typisch Soendanees restaurant. Schoon en keurig en de bediening is snel. Mijn begeleiders zijn nergens te vinden sinds de bezichtiging van de Chinese tempel en uiteindelijk weet Xenia Bertie in de kraag te vatten die een wandeling maakt. Nee, zegt hij afwerend, we hebben al gegeten en wijst naar een eetstalletje langs de kant van de weg. Na aandringen van Xenia schuiven ze toch aan tafel. Ik smul, maar mijn maag weigert meer voedsel. Net als Xenia's echtgenoot heb ik last van obstipatie. Xenia geeft het voorbeeld
door met de hand te eten en dat doe ik ook. Wat smaakt het eten toch anders wanneer je met de hand eet! Bertie eet geen groenten. Dat is verboden door de dierenarts, vertelt hij hahaha. De bediening komt met vingerkommetjes water en een schijfje citroen. Ik maak van de gelegenheid gebruik het toilet eens van binnen te bekijken en natuurlijk te gebruiken. Alles is schoon en zoals altijd is een toiletdouche aanwezig.Het blijft warm en zonnig wanneer we daarna vertrekken naar Gunung Gedeh, het gebergte rond Sukabumi. Wanneer je naar de tropen gaat, moet je niet opkijken van een beetje hitte. Bij Cisolok is een warmwaterbron en ik zie het al helemaal voor me dat ik lekker kan bubbelen. Verder biedt de omgeving ook een prachtig zicht op de theeplantages.Boven de bergen pakken zich dreigende wolken samen, maar ook dat ben ik inmiddels gewend. Ik kijk er dan ook niet van op wanneer er een paar spetters op het raam van de auto vallen. Maar dan…….nee zeg, een hoosbui van heb ik jou daar en we kunnen met de beste wil van de wereld niet verder rijden.We stoppen bij een pondok (eetstalletje) om te schuilen voor de regen. Hier is het armoede troef. De gastvrouw schenkt thee en is blij met de gasten. Ze wijst nog op etenswaar die achter een vitrine uitgestald is. Xenia ontmoet een Nederlandse vrouw, Marisa heet ze. Onder het kletterend geweld van de regen op het zeil proberen we het zo gezellig mogelijk te maken. Een andere vrouw is constant bezig vliegen dood te meppen met een sapu lidi, de speakers van het kleine radiootje worden op de hoogste volume gezet om de regen te overstemmen en ik probeer wat line dance pasjes uit waar ook Marisa aan meedoet.De asfaltweg langs de pondok dampt door de afkoeling van de regen en Peter probeert om van het fenomeen een foto te maken zonder zijn toestel te beschadigen.En ja, dan is het weer zover, want ik moet weer nodig. Een kleine paniek breekt uit bij de gastvrouw. Een payung wordt gedienstig boven mijn hoofd gehouden en op blote voeten – ik heb juist de nieuwe sandalen van Xenia aan - aarzel ik de oversteek naar buiten te doen in de stromende regen. Misschien is het toilet een buitengebeuren?
Wie zal dat zeggen? Dan strijkt de gastvrouw haar hand over haar hart en mag ik binnendoor en hoef ik niet naar buiten. Ik zal maar niet beschrijven hoe ik het gered heb, want overal lekt het binnen op de lemen vloer en wordt het regenwater opgevangen in emmers en/of bakjes en word ik evengoed nat. De gastvrouw vraagt nog aan een van de luitjes uit een groepje dat giechelend in een hoekje van het vertrek schuilen voor het druppende water onder een grote handdoek om mij nog een payung boven mijn hoofd te houden, maar ik ben malu (verlegen). Uit een grote bak met water spoel ik de toch al drassige grond overvloedig. In Indonesië word je vanzelf flexibel en pas ik me maar aan.Er is maar één kamer voor de bewoners - ja, dat heb ik gemerkt - en later vertelt Marisa, die vaker komt in deze pondok, dat in dat kleine optrekje 12 mensen wonen. Moeder is 52 jaar en heeft al een tweeling van 32 jaar. Die tweeling heeft ook kinderen, de een drie en de andere vier en de oudste is inmiddels al 17 jaar. Allemaal zonder echtgenoot en de dagopbrengst is bestemd om die dag te kunnen eten.Dat systeem heet pak-pok vertelt Djun, gelijk spel. En wanneer ze dan niets verkopen, hoe moet het dan, vraag ik. Ja, dan misschien voor iedereen nasi kucing. Nasi kucing? Dat is, legt Djun uit, een handje vol rijst met een stukje gebakken tempé of tahu erop, gevouwen in een pisangblad. Achter het stuur zie ik zijn hand die knipbewegingen maakt zoals met een schaar: knip-knip-(de vijfde knip iets harder) zodat je de indruk krijgt dat er tenminste vijf stuks op de rijst zullen belanden. Die laatste knip is het enige stukje wat op de rijst komt. Nasi kucing is trouwens bij de bevolking overbekend. Zelfs ik kan nasi kucing kopen als ik dat wil. Kucing betekent kat, maar niet in de letterlijk zin des woords.Het drupt nog wat na en het uitje naar Cisolok wordt afgelast. Marisa stelt voor om wat te drinken/eten in een goed restaurant, want ze heeft Xenia nog wat te vertellen. Zo gezegd zo gedaan en onderweg zie ik dat er een groot, in aanbouw zijnde, hotel annex restaurant wordt neergezet. Zo zielig, denk ik dan, die luitjes in de pondok. In het restaurant was ik de modder van mijn voeten om Djuns auto niet
al te veel te bevuilen. Uiteindelijk besluit Marisa met ons mee te gaan naar het huis van Xenia.We worden door haar uitgenodigd voor een etentje, maar het huis van Xenia wordt overstroomd door visite. Doodgemoedereerd blijft Xenia gastvrouw spelen, schenkt drankjes in en deelt hapjes uit en maakt met deze en gene een praatje.Om een lang verhaal kort te maken……we vertrekken. Marisa heeft een restaurant al opdracht gegeven dat we eraan komen en een oude vrouw voorziet ons van de lekkerste bami ooit. Ze maakt die zelf. Ze wordt daarbij geassisteerd door een man die haast niet meer uit zijn ogen kan kijken van de slaap, want inmiddels is heel Sukabumi in ruste.Door diverse kennissen van Xenia worden we uitgenodigd om te komen eten, maar er is een tijd van komen……ik vind het heel jammer dat we morgen naar Bandung gaan en ik was liever nog een paar dagen langer gebleven. Het is oh zo gezellig bij Xenia en Gerard en eigenlijk zijn er nog tig leuke toeristische attracties in de omgeving om te bezichtigen.Maar tja, we zitten vast aan een reisschema. Aan onze boys vraag ik of ze ons om 10.00 uur willen afhalen. Ik moet de koffers nog herpakken en Xenia heeft onze was nog gedaan. Vandaag is het meer dan alleen maar een latertje geworden. Indonesië 2008, deel 5 Die ochtend voor ons vertrek naar Bandung was ik al heel vroeg wakker. Voor het eerst hoor ik de zangerige oproep voor het gebed van een moskee en heb genoten van de zonsopgang. Gerard maakt zoals gewoonlijk een uitgebreid ontbijt met vers gemengd tropisch fruit. Veel tijd om ervan te genieten is er niet, want de vrouw van Rexy komt afscheid van ons nemen voordat ze naar haar werk gaat, onze boys staan al in de startblokken en uiteindelijk vertrekken we later dan gepland. De tocht door het gebergte naar Bandung vordert langzaam maar is van een ongekende schoonheid. Links en rechts sawa's, sommige net beplant bij andere zijn de rijsthalmen al rijp voor de
oogst. We stoppen dan ook regelmatig om te genieten van al dat moois. Het is heel druk op de weg en daarnaast zijn er vele wegwerkzaamheden. Via Ciantjur rijden we richting Padalarang. Bij een rijstveld zet Djun de wagen onder een boom. Ik trek mijn sandalen uit en loop op het smalle pad tussen de rijstvelden. Ik wuif naar Peter om mijn voorbeeld te volgen. Het is nog een hele kunst om te balanceren op de wat gladde paadjes. Hij wil van de vrouwen ongemerkt een foto maken, maar zodra ze zien dat hij met zijn toestel in aanslag is, kijken ze op en laten ze een onverzorgd gebit zien. Vervelend is dat. We passeren daarna, al hoog in de bergen, de rivier Tjitarum. In de verte is te zien dat er een nieuwe brug gebouwd wordt. Voorlopig moeten we de oude route volgen, waar de weg vol kuilen is. Peter gaat iets verderop foto's maken waar een rookkolom is te zien. Een groep mannen is bezig de klappers van de bast te ontdoen en gooien die op een stapel. Wat ze aan het verbranden zijn is mij onduidelijk. Met brommers wordt de bast afgevoerd. Aangrenzend aan de weg is een tuin vol met fruitbomen en Bertie wijst me verschillende aan. We lopen een stukje door en ver beneden ons stroomt de rivier bruin kolkend zijn weg langs het hoge gebergte. Een man aan de overkant is aan het vissen in een bootje. Djun heeft een pluk sereh in zijn hand. Natuurlijk wil ik die hebben en onder het toeziend oog van beiden knip ik een lege plastic fles om de sereh in te doen met wat water. Die overleeft de tocht wel, want Djun, door mij aangemoedigd, zoekt goede planten uit met de wortels. Wanneer Peter terugkomt, verschijnen er uit het niets twee mannen die gewapend zijn met een groot kapmes op de rug. Ze zeggen geen woord. Nou, ik moet er ff niet aan denken om met het mes kennis te maken. Djun loopt een rondje langs de auto en – oh grote schrik – hij ontdekt een kliknagel in de linker achterband. Hoewel ik nul verstand heb van auto's, dring ik er bij hem op aan om de spijker erin te laten zitten en bij de eerste de beste garage te laten maken of de reserveband te gebruiken. Het eerstvolgende dorp is
klaarblijkelijk ingesteld op dergelijke mankementen, want het aantal gespecialiseerde reparatiegarages voor banden op de weg is niet te tellen. De tubeless band wordt keurig gemaakt. Ik kijk toe en het is boeiend om te zien hoe vakkundig daarmee wordt omgegaan. Bij een toko wordt gestopt en op de stoep rust ik uit en kom weer bij door het zonnetje. Ik heb niets te zoeken in die winkel en genietend steek ik een sigaretje op. Op de hoek een stelletje becakkerels die mij alleen aankijken. Ik sta op en bied ze een sigaretje aan. Later kijk ik toe hoe Peter probeert een rijdende becakman te fotograferen. Ik word daardoor zo in beslag genomen, dat ik de pas gekochte slof sigaretten die Peter voor mij gekocht heeft vergeet op de stoep van de winkel. Nu ja, hebben de becakkerels ook maar eens een keer mazzeltof, toch? Natuurlijk hebben we onderweg diverse fruitstalletjes aangerand, o.a. duku, en al snoepend stoppen we bij een groot terrein waar allemaal eethuisjes staan. Djun en ik nemen opnieuw ketela bakar. Wat is dat toch voedzaam en heerlijk. Teh Botol slaan we ook in, want om eerlijk te zijn, komen de flesjes water die als voorraad in de achterbak voor het grijpen zijn, mij de neus uit. In enkele grote elektriciteitsmasten werken hoog in de lucht kleine kereltjes die reparaties uitvoeren. Vanaf een afstand grappen ze naar elkaar en er wordt flink gelachen. Wat een vrolijk volk zijn ze. Laat in de middag komen we aan in hotel Sukajadi, waar we maar een nachtje zullen doorbrengen. We hebben een onwijs grote kamer die helaas geen balkon heeft. Ik trek de kast open en zie twee sarong kimono's aan een kapstok en twee king size badstof sloffen, een soort uniseks formaat. Overigens hangen die ook in Bogor en ik heb die niet gebruikt, evenals de sloffen.
We hebben onmiddellijk een klacht: de airco werkt niet. Nu ben ik niet zo dol op een airco, maar helemaal zonder is het niet om te harden en de kamer is broeierig warm. Het hotel is in een U-vorm gebouwd. De pootjes van de U zijn het afsluitstuk van het restaurant. Bij het prachtig aangelegd zwembad nemen we een drankje en ik ben weer van plan om lekker een paar rondjes te zwemmen. We hebben een kamer op de eerste verdieping, maar geen balkon. Op het salontafeltje een kleine tjobek als asbak en een rond doosje dat later lucifers blijken te bevatten en in de badkamer een groter exemplaar voor de badspullen. Nu is het mijn gewoonte dat ik niet in de kamer ga roken waar we ook gaan slapen maar op de galerij, waar alle kamers uitkomen, steek ik een sigaret op. De galerij is twee verdiepingen hoog van hangplanten voorzien als een soort gordijn zodat de kamers aan de overkant worden gecamoufleerd zodat ik toch een gevoel van privacy heb. Ik geef Peters Adidas sloffen een goede wasbeurt, evenals de mijne, want door het modderig gedoe in Sukabumi, zijn ze aardig vervuild. Ik trek de badslippers aan en klepper als een ooievaar door de kamer. Wanneer ik op het punt sta om naar beneden te lopen met mijn zwempak aan, scheurt de hemel open en krijgen we een ouderwetse tropische bui. Er moet een lift zijn in het hotel, maar het zal wel aan mij liggen, want ook onze bagage is via een trap naar onze kamer gebracht. Aan de muur richting restaurant hangen vele foto's zoals Bandung er vroeger heeft uitgezien. Ik heb er belangstelling voor en ga naar de receptie om te vragen of ze die afbeeldingen te koop hebben. De juffrouw raadpleegt de computer en jullie raden misschien het antwoord al, want ze zijn nét uitverkocht……En gij gelooft dat? De stoelen bij het eethoekje zijn van jati hout en keihard om op te zitten. Om het wat comfortabel te maken haal ik wat kussens van de zitbank.
Mismoedig kijk ik naar de regen en heb niet eens zin om naar het restaurant te gaan voor het diner, ook al kan ik via de galerij daar droog komen. We bestuderen de menukaart en via roomservice bestel ik voor mezelf pisang goreng kipas (waaiervorm) en saté ayam voor Peter. Het smaakt eigenlijk naar meer, maar we zijn allebei afgedraaid. We hebben er zes uur over gedaan om in Bandung te komen en de volgende ochtend wordt het vroeg dag want afgesproken is om 07.00 uur te vertrekken naar Pangandaran en dat is een eind weegs. Ik ben nog van plan om naar het Dago theehuis te gaan waar een prachtig panorama is te zien op Bandung. Onderweg vraagt Bertie nog of we de Angklungschool willen bezoeken…..'Al', of naar een plaats waar wajangpoppen worden gemaakt; ook al gezien. Wel spijtig dat we niet naar het kloppend hart van Bandung met de leuke winkels zijn geweest. We steken heel wat op van Bertie's verhalen. Zo vertelt hij dat West Java 75% van de textiel levert en de grootste fabrieken heeft in thee. Bandung wordt in de boeken omschreven als een oninteressante universiteitstad. De enige reden om er een oponthoud te maken is wellicht de Tangkuban Prahu, een vulkaan die er 35 kilometer vandaan ligt. Verder wordt ook vermeld dat Bandung een lawaaierige, uitgestrekte stad is, die niets aantrekkelijks heeft. De Tangkuban Prahu hebben we verschillende keren bezocht op onze voorgaande reizen. In het regenseizoen kan het gevaarlijk glad zijn en ik wil toch wel zonder botbreuken mijn reis voortzetten. Overigens vallen alle plannen letterlijk in het water door de hevige moessonregen en gebroken van vermoeidheid en met het heerlijke ruizen van de regen als achtergrondmuziek duiken we voor ons doen vroeg in ons king size bed. Indonesië 2008, deel 6 Reizen is ontspannend, zegt men, maar ik heb het gevoel dat ik in een strafkamp ben beland.Om 6.00 uur al ontbijt en ik kan
niet gehaast eten. Volgens mij heb ik dan ook praktisch niets naar binnen gewerkt.Ik loop door de lobby en aan de overkant op het plantsoen zie ik luitjes in de nevelen van de ochtend gymnastiekoefeningen doen op z'n Chinees.Bertie en Djun komen me tegemoet en ik pak de laatste spullen opnieuw in de koffer.We gaan nu naar het zuiden, de zee tegemoet. Eerst moeten we nog dwars door het bergmassief dat Bandung omringd.We blijven ‘omhoog' klimmen en nogmaals, het uitzicht is schitterend.Een berg vertoont een zwarte gapende wond. Met machines worden enorme rotsblokken uit de berg gehaald. We kunnen niet stoppen om een foto te maken, want Djun moet omzichtig langs allerlei hijskranen, kleine vrachtwagens en gestapeld gesteente de auto laveren.Iets verderop stoppen we bij een restaurant waar ik rawon bestel en Peter zijn eeuwige saté ayam.De rawon ziet eruit als soto ayam. Ik mis onmiddellijk de zwarte kleur, maar begin toch manmoedig met proeven. Het smaakt noch naar het ene noch naar het andere gerecht. Ik schuif het bord van me af en knabbel aan een kroepoek. Vanuit het restaurant is het onbeschadigde gedeelte van de berg te zien, prachtig groen van kleur. Hoe jammer toch, denk ik. De mens moet altijd ingrijpen in de natuur.Voor het restaurant hangen op een rek in diverse formaten tjobeks en ulekans met de prijs per omtrek en grootte van de ulekans. Werkelijk te geef. Ik koop het kleinste formaat om sambal te presenteren bij de rijsttafel. Wat kosten ze hier in vergelijking met Nederland. Eigenlijk wil ik ook een groter formaat kopen, maar ik moet denken aan het gewicht. In Nederland zijn ze ook te koop maar als je pech hebt zijn ze gemaakt van cement.We passeren Garut en Tasikmalaya en ik sla mijn slag om dodol te kopen. Ik wil per se de pure zonder enige toevoeging zoals met durian of anderszins en ik koop twee pakken. Per pak wegen de koekjes 1 kg. Verder ontdek ik tot mijn vreugde de echte brem. Ook hier koop ik er twee van.Overal weer sawa's en nog eens sawa's. Sommige zijn ondergelopen door de vele regens.Belendend bij een pompstation wordt een sawa door twee karbouwen omgeploegd. De
tani staat soms tot bijna tot aan zijn liezen in de taaie modderige aarde.Ik vraag of ik op één van de karbouwen mag klimmen. Hij kan zijn oren niet geloven. Wanneer het tot hem doordringt dat het mij ernst is, weet hij niet hoe gauw hij de karbouwen naar het einde van de sawa moet leiden! Nu begrijp ik zelf ook wel dat karbouwen door een vreemde geur bokkensprongen kunnen maken en misschien op hol slaan.Enfin, het is leuk geprobeerd. Vandaag heb ik wat met beesten. Op een andere plaats waar we ook een stop maken, vangt Djun een jankrik. Hij noemt de sprinkhaan anders (lawang), maar wanneer hij die aan mij wilt geven, springt hij eerst op mijn schouder en verdwijnt dan in mijn haar. Met de kriebelende sprinkhaan in mijn haar loop ik naar een huis iets verderop waar ik grote grijze bakken zie. Het blijken visvijvers te zijn. De eigenaar komt uit zijn kerosie malas en licht toe dat hij lélé's (een soort vis) kweekt voor de verkoop. Nu heb ik een bepaalde associatie met lélé's en ik gruw van de gedachte. Eigenlijk zou ik deze vissen best wel willen hebben in mijn vijver in Nederland, want het zijn bodem- en alles opruimers. Maar tja…het zijn tropische vissen. Eindelijk komen we aan in Pangandaran. Bij de slagboom moet eerst soort toeristenbelasting betaald worden en Djun bewaart de kaartjes zorgvuldig wanneer we in- of uit het natuurreservaat gaan. We rijden de ingang van het hotel op en direct wordt er door verschillende becakkerels ‘hé Miester' geroepen. Ik kies op goed geluk er eentje uit, vanwege zijn extreme donkere huidkleur. Trots mag hij met zijn becak het terrein op en we proberen om met z'n tweeën erin te zitten. Het gaat net. Ik moet wel zowat bijna uit de becak hangen of me achterin persen, maar Peter zit erin als tuan besar. Black, zo heet de becakman, maakt ons lekker met een rondrit door Pangandaran en omgeving met zijn becak en na wat getawar, komen we een prijs overheen. Morgen,
beloof ik. Hij wijst nog trots op het embleem van Het Schone Streven op zijn becak, om nog een betere indruk op ons te maken.We krijgen een bungalow aan zee. Misschien niet de allerbeste of mooiste, maar ik ben heel tevreden over de ligging. Aan de voorkant een zitje, salontafel en twee gemakkelijke stoelen en aan de zeekant twee stoeltjes en een tafeltje. Toch bel ik de receptie. Of ze een van de huisboys willen sturen. Nu ben ik niet zo gauw vies uitgevallen, maar dit is te gortig. Misschien heeft het hotel een andere bungalow voor ons op het oog gehad, maar ik heb er op gestaan om een bungalow aan zee te hebben. De man komt en ik wijs hem op de volle prullenbak en bezem die nog op mijn voorterras ligt. Commentaar van hem: ‘òh'. Maar ik ben nog niet klaar en wijs hem op de prullenbak in de badkamer die werkelijk te vuil is om aan te raken. Weer ‘òh' . Dat ‘òh' wordt a running gag in de loop van onze reis tussen Peter en mij.Bij het betreden van het voorterras maak ik de opmerking dat de airco gelukkig aan de buitenkant hangt. Peter kijkt me enigszins verbijsterd aan en barst dan in lachen uit. Ach ja, ik kan zulke spitsvondige opmerkingen plaatsen.Tot mijn verbazing niets te bespeuren van een botol tjebok, Geen punt, want uit de koelkast haal ik een fles water. Ook geen koffiezetapparaat e.d. te bekennen. Het bed is gelukkig brandschoon. Koffie 's morgens valt onder soomservice.Het hotel wordt gedomineerd door een enorme eetzaal, maar helaas voor hen lijken we wel de enige gasten te zijn. Het seizoen moet nog beginnen, vertellen ze me en dan is het hotel goed bezet.Ik bestel voor de volgende ochtend al om 6.00 uur koffie die inderdaad met een klop op de deur op tijd wordt bezorgd. Een koffiekan, twee kopjes en suikerpot, netjes op een dienblad. Genoeg voor elk twee kopjes koffie.Ik geniet eerst van de aanblik op zee en besluit naar het terras te gaan van het zwembad. Er lopen zoveel overdekte galerijen daarheen dat ik meer dan een keer de weg kwijt ben.
Als eerste bestel ik aan de bar verse papayajus die met veel aplomb in een fruitmixer wordt klaargemaakt. Een van de twee dienstertje die alleen maar niksen bij de bar, brengt me dat keurig op m'n tafeltje, compleet met servet. Ik breng mijn glas terug en vraag de barman of hij er wat citroen bij wilt doen. Ik neem een ‘duik' in het zwembad en geniet weer van de temperatuur van het water en de warme zon. Wat is Indonesië toch Goddelijk. Intussen heeft Djun de auto onder een waringinboom op het terrein geparkeerd zodat er geen gevaar is dat een andere auto eventuele schade aan de zijne kan aanbrengen.Al is het eigenlijk veel te laat voor een siësta, ik ga naar bed voor een uurtje en sta vrij laat op. We gaan maar in het restaurant eten van het hotel. Ik bestel tumis kangkung en Peter alweer saté, nu saté kambing. We hebben een tafel uitgezocht vlak bij de straat zodat we lekker de straattaferelen kunnen bekijken bij een buiten temperuurtje van zo'n 23 graden in de avond. De tumis kangkung wordt in een ijzeren pan opgediend en is zo kokend heet dat het nog pruttelt en dampend voor mijn neus wordt gezet. Ik weet niet wat ik zie. Verder zit er meer vlees in dan kangkung en ik vis de groenten op mijn bord. Kunnen de Indonesiërs soms niet meer koken? En wij, de Indische Nederlanders, hebben van het koken een soort cultuur gemaakt die we koesteren. Recepten worden uitgewisseld en wanneer we bij elkaar zijn, hebben we het bijna alleen over eten!We lopen nog door de straat om winkels te bekijken, maar er zijn op dat uur nog maar weinig open. Terug in onze bungalow genieten we op het achterterras van de zeelucht, de golfslag van het water en gaan uiteindelijk naar bed.In Pangandaran blijven we 4 dagen en in de komende aflevering vertel ik jullie hoe leuk we de dagen daar hebben doorgebracht. Indonesië 2008, deel 7
Wanneer ik op de veranda ga zitten, is de koffie al geserveerd. Een streepje zonlicht verlicht de zee die een loodgrijze kleur heeft. Ik moet wennen dat de overgang van schemer naar daglicht en omgekeerd vrij snel gaat, want even later staat de zon in volle glorie aan de horizon. Een jong vrouwtje komt op de trede zitten van de veranda. Ze heeft sarongs te koop. In principe ben ik eigenlijk niet zo geïnteresseerd, maar dan toont ze mij een broekrok. Ik informeer of ze ook een bijbehorende bloes heeft. Nee, dat niet, maar daar is een mouw aan te passen. Van een andere sarong kan de bloes worden gemaakt. Uiteindelijk koop ik twee stel en geef haar een bloes van mezelf mee voor de maat. Ze toont me een housedress en mannenoverhemden. Peter, wakker geworden van de stemmen, laat zich eerst een kop koffie door mij inschenken, maar van kalmpjes bijkomen is er niet bij. Voor mijn jongste zusje wil ik de housedress kopen, zij het in het roze. Gedienstig holt ze weg en komt even later met de juiste kleur en maat. Een overhemd voor mijn zwager moet Peter wel even passen en Bertie, die inmiddels aan zijn ochtendwandeling is begonnen, zoekt mee voor de juiste kleur. Ja, het rode overhemd wordt met algemene stemmen goedgekeurd. Dan begint het afdingen. Hiervoor moet je de tijd nemen. Niet al te gretig lijken en enige nonchalence is op zijn plaats. De spullen kunnen nog diezelfde middag worden afgeleverd, maar dat hoeft niet van mij. Op de valreep meld ik bij de balie dat ik graag de masseuse vanavond wil hebben om 20.00 uur. Becakman Black wacht ons al op. Hij kan het niet nalaten ons met enige trots het embleem ‘Het Schone Streven' opnieuw te laten zien op de voorkant van zijn becak.
Met enig gewurm zitten we dan saampjes in de becak. Black werpt zich direct op als tourleader en informeert wat ik als eerste wil zien. Hij is blij dat ik tenminste het Bahasa spreek want verder dan ‘miester' komt hij niet. Wat zie je meer in een becak dan in een auto en hoe heerlijk is het zwoele windje door je haren. We gaan naar het reservaat. Ik schrik van de vele apen die bij de ingang los rondlopen en regelmatig een gemene grijns met ontblote tanden laten zien. De jaga's proberen me gerust te stellen, maar zelf lopen ze wel rond met een lange stok om die apen op afstand te houden. Ik bedenk dat er toch niet zoveel bijzondere dieren in het reservaat te zien zijn. Ik loop langs rijen vis die op een stellage drogen. Voor vissen heb ik altijd belangstelling maar helaas is de variëteit beperkt. Ik trek mijn slippers uit en ga naar zee. Diverse bootmannen komen mij hun diensten aanbieden voor een tochtje met hun prauw. Ik heb inderdaad belangstelling. Om een beetje op de hoogte te zijn van de prijzen, maak ik met deze en gene een praatje. Black is er ook bij en aan zijn gezicht kan ik zien dat ik door sommige wordt overvraagd. We gaan nu Pangandaran bijna uit en stoppen even bij de markt. De batterij van onze wekker moet vernieuwd worden. Kijk, dat is zo handig van een plaatselijke gids. Black weet precies welke toko hij moet hebben, de juiste batterij wordt erin gezet en even was het een gesteggel tussen de verkoper en Black over de prijs. Dan gaan we richting Joost Mag Het Weten. Links weer sawa's, rechts klappertuinen en uiteindelijke belanden wij in een desa. Ik prijs mezelf gelukkig dat ik de kleurpotloden en schriftjes bij me heb. Black beschikt over een schamel hutje en eigenlijk is hij ietwat teleurgesteld dat moeder de vrouw niet thuis is.
Terwijl Peter buiten de ene foto na de andere schiet, praat ik met Black over zijn leven. Hij toont me trots een foto van zijn dochter die nu op school zit. Over het algemeen is hij tevreden met zijn bestaan. Heel hartelijk wordt mij wat te drinken aangeboden, een flesje water. Ik weiger beleefd. Ik heb pas ontbeten, is mijn smoes. Ik geef hem de eerste keus aan ballpoints, schriften e.d. voor zijn dochter. We gaan met de becak verder tussen spelende kinderen die net pauze hebben. Als eerste bezoeken wij een huis waar gula jawa wordt gemaakt. De oven staat te loeien en daarboven pruttelt als een krater de gula jawa. Wat is dat interessant om te zien. Natuurlijk wordt mij een stukje aangeboden om te proeven. Tot zijn vreugde ontmoet Black zijn vrouw. Ze is daar op bezoek. Voor Indonesische begrippen is ze blank en ook hun dochtertje is aanwezig. Ik geef haar de restant kleurpotloden die ze mag uitdelen. Een jongetje is zo verlegen dat hij zichzelf achter een boom verschuilt. Na wat aandringen, kiest hij een pen. We gaan verder over modderige wegen van de desa. Ineens zie ik een Nangkaboom met twee laaghangende vruchten. Ik vraag Black te stoppen. Alleen de geur al doet me watertanden. Uiteindelijk belanden we in een vrij schemerige hutje waar een vrouwtje kleine tempé's vouwt in een pisangblad. Naast haar ligt al een hele stapel. Het is bestemd voor de verkoop op de markt, legt ze uit. Misschien voor nasi kucing? Black geeft haar een fooi en we gaan richting hotel. Black belooft me dat hij tegen een goede prijs een boot voor ons gaat huren, maar eerst moet hij eten. Gehurkt op een muurtje tegenover het hotel eet hij zijn nasi kucing. We spreken ook de nieuwe prijs af om ons naar zee te brengen. Ik vind het meer dan logisch, want wij hebben hem maar voor een halve dag ingehuurd. In die tussentijd trek ik mijn zwempak aan en verheug me op de bootreis. Pangandaran heeft geen mooi wit zandstrand, maar lavazand, dat hinderlijk tussen je tenen blijft plakken.
Tussen twee uitlopers van een gebergte in zee is de golfslag zo heftig, dat Peter (bijna) geen foto's kan maken. Wat een schitterend gezicht is het dat de golven zich brullend tegen de rotsen te werpen. Dan wijst de bootsman ons op een prachtig stuk wit zandstrand, omzoomd door klapperbomen. De meeste toeristen laten zich daar naartoe varen, vertelt hij met een slinkse blik. Eigenlijk is de boottocht te kort naar mijn zin, maar een mens kan niet alles hebben. Vlak voor de kust spring ik in zee en zwem het laatste stukje naar het strand. Dat valt nog vies tegen. De stroming is sterk en ik ben blij dat ik vaste grond onder mijn voeten voel. Twee grote witte walrussen (lees dames) liggen met een miniem broekje op het strand te zonnen tussen de bevolking. Tot overmaat van ramp staat er eentje nog op om iets te drinken. Ik ren over het hete strand richting Black die zijn becak in de schaduw heeft geparkeerd. Er is een stalletje met prachtige schelpen. Thuis heb ik een vitrine vol. We zijn weer terug in ons hotel Sunrise Beach Hotel en besluiten eerst een hapje te gaan eten. Ik bedank Black voor zijn goede diensten en op mijn verzoek noteert hij in blokletters zijn naam en adresgegevens. Ik beloof hem de foto's te sturen. Ik weet dat de doorsnee Indonesiër nooit zal schrijven en hoewel Black dankbaar zegt dat hij mij zal membalas, vertel ik hem dat de porti naar Nederland ontzettend duur is. De foto's krijgt hij gegarandeerd en zijn een goede reclame voor andere toeristen. Eerst duik ik nog in het zwembad om het zoute water van me af te spoelen. Eigenlijk horen er kussens te liggen op de ligstoelen bij het zwembad. Ik heb ze niet gezien. Het maakt me eigenlijk ook niet uit voor de korte tijd dat ik in het zwembad ben. Tijd voor een siësta is er nauwelijks en met de bestelde jus jeruk vermaak ik me op het achterterras watching the world goes by. Een employé van het hotel komt rennend naar me toe en vraagt of ik een tukang pijit heb besteld. Ja, zeg ik, om 20.00 uur.
‘Mag het nu ook‘ vraagt hij. Ik vind het best. Even later komt er een beeldschone Moslima bescheiden de kamer binnen en fluistert: ‘permissie?' Ze heeft verschillende oliën waar ik uit mag kiezen. Ik kies de meest ‘scherpe'. Haar geoefende handen masseren mijn lichaam en ik zou er haast bij in slaap zijn gevallen. ‘Waar heb je dat geleerd' vraag ik. ‘Turunan' (geleerd van moeder op dochter enzovoort). Nadat ze klaar is vraag ik haar morgen weer terug te komen. Mijn spieren voelen soepel aan. Even geruisloos als ze gekomen is, gaat ze weer weg. Ik overweeg net om die olie voorlopig op mijn lichaam te houden, dan het avondmaal te gebruiken en voordat ik in bed duik te douchen. Opeens gaat de deurbel. Een ander employé staat voor de deur. ‘Ben u al gepijit' vraagt hij. Volgens mij kon hij uren in de wind ruiken dat dát inderdaad het geval is. Hij maakt zich ingehouden boos. ‘U mag alleen gebruik maken van de officiële tukang pijit', zegt hij. In rap Indonesisch maak ik hem duidelijk dat ik niet kan weten wie de officiële masseuse is en om hem wat zachter te stemmen vraag ik de officiële masseuse morgen om 20.00 u te laten komen. Inwendig mopperend verdwijnt hij. Ik moet wel even bijkomen van de schrik op mijn terras. Wat krijgen we nou! Om toch nog tegengas te geven eten we die avond in een belendend restaurant. We passeren de officiële masseuse zit in de lounge en het is zeker geen liefde op het eerste gezicht wat mij betreft. In de schemer van een lamp zie ik later op de avond op een van de galerijen weer het slanke witte figuurtje van de eerste masseuse. Ze staat op en we omhelzen elkaar in woordeloos begrip. Die nacht hoor ik steeds tikken tegen de ruit, eerst aan de voorkant, dan aan de achterkant. Het maakt me angstig. Peter is al een paar keer uit zijn bed gestapt, maar er is niemand te
zien. Ik bel de receptie. Ze zullen een extra jaga laten surveilleren. Uiteindelijk zijn wij de enige gasten in het hotel en nog wel op zo'n verlaten locatie. Een cicak blijkt de plaaggeest te zijn wordt gezegd. Ik heb zo mijn twijfels. Goena goena na de pijit voorvallen? 's Morgens vroeg komt de bestelde kleding en die dag gaan we naar de Green Canyon met de auto. Na het uitstapje naar de Green Canyon wil ik het toch nog even hebben over de officiële masseuse. Die avond komt ze met veel poeha binnen, trekt haar witte verpleegsterjas uit en masseert me. Het bevalt me van geen meter. Ze gebuikt Jasmijnlotion en andere keuzes heeft ze niet. Bij het afscheid vraag ik haar waarom zij zo'n witte verpleegstersjas draagt. Trots wijst ze mij op een embleem op de jas. Ze behoort tot de gediplomeerden. Amehoela. Ik was blij haar onaangenaam gezicht niet meer terug te hoeven zien. Ja, vertelt ze nog, wanneer een gast van dit hotel gepijit wilt worden, wordt ze gebeld door de receptie. Verder is ze huisvrouw en moeder van een aantal kinderen. Ik heb direct daarna mezelf gedoucht en me met een lekker spul ingesmeerd. Indonesië 2008, deel 8 Het heeft die nacht geregend. Grote plassen in het gras vormen kleine vijvertjes. Eigenlijk drupt het nog wanneer wij in de auto stappen. Maar even later schijnt de zon weer om ons pas in de steek te laten bij zonsondergang. De weg naar Green Canyon is vlak en saai. We passeren links en rechts huizen met keurige tuinen waarvan sommige met fruitbomen. Djun stopt bij een grasveld. Hij blijkt een kei in
het vangen van walang en kikkers. Tot zijn teleurstelling ben ik helemaal niet bang voor kikkers. We stoppen bij een groot plein waar ik tahu eet met pindasaus. Weer eens wat anders en lekker. We herkennen direct de omgeving van de canyon. Niets schijnt veranderd te zijn. Zoals altijd heeft onze gids vrij toegang en koopt hij de kaartjes. Na lang aandringen van mij stapt hij toch maar in het bootje. Het water is niet groen maar roestig bruin door de vele regen. De voerman zet bijna de buitenboord motor op geruisloos om ons een bijzonder dier te laten zien. Het is een gewone salamander die schielijk verdwijnt tussen het hoge gras. Langzaam verandert de kleur van het water in groen. Ik laat mijn pootjes buiten boord hangen en geniet. Een oorverdovend geweld kondigt aan dat wij dicht bij de waterval zijn. Helaas kunnen we niet verder. De rivier is gezwollen van de vele regen en verder klimmen over de rotsen en zo nu en dan zwemmend om naar de bron te gaan (iets dat ik bij een voorgaand bezoek wel hebben kunnen doen), is er niet bij. De stroming is te sterk, maar ik kan het niet laten uit de boot te klimmen en op een rots te gaan staan. Natuurlijk regent het van de vermaningen. Ik trek me er niets van aan, want ik heb het triomfantelijke gevoel dat ik niet voor niets naar de canyon ben gegaan. We gaan terug en de voerman vraagt of we soms de brug willen zien. Die ligt aan de andere kant. Natuurlijk wil ik dat en ik vraag of we opnieuw kaartjes moeten kopen bij de kassa. Hij schudt zijn hoofd en bergt tevreden het geld op dat hij vraagt. Plots een harde plons achter ons waar we allemaal van schrikken. Het blijkt een jonge klapper te zijn die uit de boom is gevallen.
De voerman maakt een rondje en vist de klapper uit het water. Daarna ben ik toch wel op mijn qui vive wanneer we onder overhangende takken varen. Dan is daar de bamboebrug die de ene zijde van oever verbindt met de andere. Op een modderige plek vinden we de trap naar boven. Wat een sensatie te deinen op een hangbrug. Ik moet wel uitkijken voor fietsers en bromfietsers die druk gebruik maken van de brug. Op het eind moet ik tol betalen. Ja ja, dat zal bedoeld zijn om de brug te onderhouden. Maar ach, ik ben in Indonesië en als iets tot het laatste nippertje uitgesteld kan worden en nog niemand door de brug is gezakt, waarom niet? Het duurt even voordat de brug zonder mensen, fietsen en bromfietsen is om een goede foto te kunnen maken. Onze gids gaat niet mee naar boven, want later vertelt hij dat hij niet eens zwemmen kan en nog bij moet komen, zo kasian. We hebben weer trek en besluiten geroosterde garnalen te eten. Verschillende katten lopen al bij voorbaat ons kopjes te geven. De restauranthouder (groot woord voor deze kleine warung), haalt als eerste een enorme lobster uit de diepvries. Nee schudden wij, graag kleiner. Hij toont ons inderdaad verschillende zakken en we nemen genoegen met iets groter dan de middelmaat. IJsthee heeft hij ook en andere frisdranken, want de broeierige atmosfeer maakt dorstig. Een kleine jongen is naarstig bezig een
satérooster vlakbij ons tafeltje aan te maken. Hij gooit er wat benzine op om lekker te fikken. Die petroleumsmaak zal zeker te proeven zijn in de garnalen. Hij krijgt de natte arang niet aan de gang en verdwijnt met onze portie elders. We krijgen witte rijst voorgeschoteld, sambal terasi en ik bestel kangkung. We hebben met de hand gegeten en gesmuld. De garnalenkoppen gooien we zo nu en dan op de lemen grond naar de katten. Hier en daar ontstaan kleine gevechten, maar garnalenkoppen genoeg. In Pangandaran bezoeken we het hotel waar we ooit hebben gelogeerd. Wat jammer toch dat ze altijd en eeuwig iets moeten veranderen. Met moeite vinden we onze prachtige bungalow terug die op z'n minst is gehalveerd. Dan een laatste bezoekje aan het hotel waar we maar een nachtje hebben doorgebracht om een dag later te verkassen. Het geheel staat er verwaarloosd bij. Van de mooie fontein is alleen nog een ruïne te zien.Voor het laatst zie ik zonsondergang aan zee. Morgen vertrekken we om 7.00 naar Yokja.