inbrabant TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED JAARGANG 1 NUMMER 0 OKTOBER 2009
0
Ten geleide
Jurgen Pigmans is bij Erfgoed Brabant
Jurgen Pigmans
werkzaam als redacteur/historicus.
Welkom, hier is het dan: In Brabant! Een modern vormgegeven magazine over het erfgoed van deze landstreek. Dit nieuwe tijdschrift is een tastbare uiting van de ambitie om de Brabander meer in contact te brengen met zijn erfgoed. Deze provincie heeft haar inwoners namelijk veel te bieden. Dit allereerste nummer van In Brabant gaat aan nummer 1 van de werkelijke eerste jaargang vooraf; die zal namelijk pas in 2010 van start gaan. Deze editie is vooral een proefnummer waarop iedere lezer naar hartenlust mag reageren, bij voorkeur via de lezersenquête die is terug te vinden op de website www.erfgoedbrabant.nl/inbrabant Qua inhoud en vormgeving willen we met dit zogenoemde ‘nulnummer’ de prachtige, interessante en opzienbarende kanten van het Brabantse erfgoed tonen op een wijze die u ook kunt verwachten in de reguliere nummers. Een wijze die beeldenpracht koppelt aan inhoudelijke verdieping, zonder hierbij afbreuk te doen aan de afzonderlijke kwaliteiten van beide. In Brabant wil zijn lezers het Brabantse erfgoed in de breedst mogelijke zin tonen, het volledige palet gebruiken. Al die kleuren zijn nodig om het beeld van Brabant te vormen. Ontbreekt er één, dan oogt het geheel niet. Dat beeld van Brabant is bovendien geen onveranderbare zaak, maar juist een groeimodel. Het wordt telkens opnieuw ingekleurd, telkens met alle beschikbare kleuren. Alleen een nauwe betrokkenheid van u, de lezers, kan er voor zorgen dat deze kleuren levendig zijn én blijven. Dan krijgt het beleven van erfgoed voor de Brabander ook echt kleur. Veel leesplezier toegewenst! Drs. Jurgen Pigmans Hoofdredacteur van In Brabant
2 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
Geachte lezer, voor u ligt het nulnummer van een nieuw Brabants erfgoedtijdschrift: In Brabant. Dit tijdschrift is een gezamenlijke uitgave van de Stichting Brabants Heem, de Historische Vereniging Brabant en de Stichting Erfgoed Brabant. Met In Brabant willen wij de inwoners van Noord-Brabant in contact brengen met hun geschiedenis, hun monumenten, hun landschap, hun gewoonten, hun gebruiken, hun taal en hun leefomgeving, oftewel alles wat tot het Brabantse erfgoed behoort. Dit Brabantse erfgoed in al zijn rijkdom én rijkheid, zo breed mogelijk aan de Brabanders presenteren is het hoofddoel van In Brabant. In Brabant wil het totale Brabantse erfgoedveld bestrijken. Dus met aandacht voor nieuwsberichten uit het historische veld en de achtergronden die hierbij horen, maar ook met ruimte voor interviews, columns, cartoons en reacties van lezers. In Brabant zal ook uitgebreidere onderzoeksartikelen bevatten, gebaseerd op de bevindingen die archeologen, historici en volkskundigen in hun onderzoek hebben gedaan. In Brabant richt zich zo op de wetenschapper én de liefhebber, ongeacht of deze zich nu aan de universiteit bevindt, lid is van een lokale heemkundekring of zich vanuit persoonlijke belangstelling betrokken voelt. Dit nieuwe erfgoedtijdschrift is het eindproduct van een lang voorbereidingstraject. In Brabant is echter zeker geen eindstation. Ook het tijdschrift zelf beweegt zich door de tijd heen en is zo aan verandering onderhevig. Het is immers niet alleen een schakel tussen, maar zelf ook een onderdeel van de relatie tussen mensen en hun erfgoed. Het bestaat dus bij gratie van deze relatie. Zo lang het erfgoed leeft, blijft de identiteit van de Brabanders voortbestaan. Zo lang de identiteit van de Brabanders leeft, blijft ook het erfgoed voortbestaan. Kortom: zonder erfgoed geen Brabanders, zonder Brabanders geen erfgoed. Met In Brabant hopen wij het Brabantse erfgoed niet alleen levend te houden, maar vooral te doen opleven onder zijn lezers en iedereen die zich hierbij betrokken voelt. Wij wensen u veel leesplezier toe! Drs. Ottie Thiers Voorzitter van de Historische Vereniging Brabant Drs. Henk Hellegers Voorzitter van de Stichting Brabants Heem Drs. Henk Willems Voorzitter van de Stichting Erfgoed Brabant
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
3
inhoud
Erfenis van een ‘Konijn’
6 Het Tilburg van Jan van der Valk
20 Monumenten voor overleden kinderen
4 i n b r a b a n t
30
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
Stern von Brabant
44 De bevrijding van Brabant
58 Een dorpsjongen in de stad
62 En verder... In Brabants bodem
12
Nieuws
68
Uit het archief van Brabant
18
Boekbesprekingen
76
Column van Theo Cuijpers
28
In het Brabants
84
Ivo’s Erfgoed
29
Lezerspost
85
Genealogie
46
Heemkundige agenda
86
Geschiedenis
52
Colofon
91
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
5
Cultuurhistorie H a n s v a n d e n E e d e n
N alaten s c h ap van h et
Lodewijks kerkjes ‘Noord-Brabant moet trots en zuinig zijn op zijn Lodewijkskerkjes. De cultuurhistorische waarde van deze protestantse kerkjes is groot.’ Dit is de mening van architect Jan Buijs uit Terheijden.
6 i n b r a b a n t
De Lodewijkskerkjes stammen uit de vroege negentiende eeuw en danken hun naam aan Lodewijk Napoleon (1778-1846). Deze jongere broer van Napoleon Bonaparte toonde tijdens zijn korte regeerperiode (1806-1810) een grote betrokkenheid voor ‘zijn’ koninkrijk. Hij nam zelfs Nederlandse les, al ging hem dat volgens de overlevering niet al te goed af: zo zou hij zich, op bezoek in het land, verschillende malen hebben voorgesteld als ‘Konijn van Olland’. Een andere nalatenschap van Lodewijk Napoleon zijn de kerkjes die zijn naam dragen. Eén ervan bevindt zich in Terheijden. Daar spreken we af met Jan Buijs. In het dorp aan de Mark, onder de rook van Breda, kan je niet om het Lodewijkskerkje heen. Het kerkje, beter bekend als het ‘Witte kerkje’, werd in 1809 gebouwd. Een enorme medaille aan een rood wit blauw lint hangt in verband met het tweehonderdjarig jubileum fleurig aan de toren van de kerk. Jan Buijs is als bouwkundig en beleidsadviseur van de Stichting Kerkelijke gebouwen Noord-Brabant en Limburg nauw bij deze kerkjes betrokken. De stichting richt zich op de instandhouding van de honderdvijftig protestantse kerken in Brabant en de twintig kerken in Limburg. In de consistoriekamer vertelt Jan Buijs dat, in tegenstelling tot bij sommige katholieke kerken, er bij deze protestantse kerken geen sprake is van sloop. ‘Het zijn allemaal rijks- of gemeentelijke monumenten. De
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
‘ Kon i jn van O llan d ’
linkerpagina: Affiche van Lodewijk Napoleon, ‘Roi de Hollande’. (Brabant-Collectie, Bibliotheek Universiteit van Tilburg). foto boven links: Het ‘Witte Kerkje’ in Terheijden. rechts: Het Lodewijkskerkje in Terheijden, ter ere van het tweehonderdjarige jubileum opgesierd met een enorme medaille aan een rood wit blauw lint. foto onder: Net als Terheijden, kregen ook andere Brabantse plaatsen een bezoek van een heuse ‘Lodewijk Napoleon’, ter ere van de rondreis die deze koning tweehonderd jaar geleden door de provincie maakte. Hier het bezoek aan Heusden. (Foto’s: Hans van den Eeden)
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
7
Cultuurhistorie
De plaquette van de eerstesteenlegging van het ‘Witte Kerkje’. (Foto: Hans van den Eeden)
staat van onderhoud is doorgaans goed. Door fusies en terugloop van het kerkbezoek zijn én worden een beperkt aantal kerken echter overbodig. Het doel is altijd om een passende herbestemming te vinden.’
Bouwstijl Jan Buijs vertelt dat het tweehonderd jarig bestaan van het Lodewijkskerkje in Terheijden met tal van activiteiten is én wordt gevierd. ‘Spraakmakend was het bezoek dat ‘Lodewijk Napoleon’ in april van dit jaar aan ‘zijn’ kerkje in Terheijden heeft gebracht. Het hele dorp stond op zijn kop. Het bewustzijn in het dorp over de geschiedenis van het kerkje is enorm toegenomen.’ De bouwstijl van het kerkje in Terheijden vertoont veel overeenkomsten met die van de overige Lodewijkskerkjes die op andere plaatsen in Brabant zijn gebouwd. Tijdens een rondleiding blijkt de oppervlakte van het neoclassicistische zaalkerkje tien bij twintig meter. Jan Buijs wijst op de rondboogvensters en de fraaie preekstoel. Het kerkje is gebouwd van ijsselsteentjes en is later aan de voorkant wit gepleisterd. Vandaar dat het de naam het ‘Witte kerkje’ heeft
8 i n b r a b a n t
meegekregen. Een kleine klokkentoren geeft het gebouw allure. Jan Buijs wijst op het gebruik van de onderhoudsarme gietijzeren kozijnen. De eenvoudige bouwstijl van de Lodewijkskerkjes is overal in Brabant terug te vinden. De goedkope maar smaakvolle bouwwijze, zonder opsmuk, werd op andere plaatsen ook vertaald in spitsboogramen en langgerekte achtkanten, traditioneel van vormentaal. Net als bij bijna alle Lodewijkskerkjes het geval is, ligt ook hier op een steenworpafstand de katholieke kerk. In Terheijden is deze gewijd aan Antonius-Abt. Deze kerk werd bij de Vrede van Münster in 1648 in gebruik genomen door de hervormden. Het zou echter nog tot 1809 duren voordat het Lodewijkskerkje kon worden geopend. Om dit kerkje te behouden is er onlangs een actieplan voor langere termijn gemaakt. Recent is besloten om naast de kerkdiensten ook culturele activiteiten te organiseren. ‘Een aparte stichting gaat het kerkje beheren. Zo kunnen de dominee en de kerkenraad zich op hun religieuze activiteiten richten’, aldus Buijs. ‘We richten ons op de komende tweehonderd jaar’, grapt hij.
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
Lodewijkskerkjes: de feiten Met de Vrede van Münster (1648) werd het Staatse deel van Brabant een generaliteitsland en wingewest. Brabant was zodoende ook niet in de Staten-Generaal vertegenwoordigd. Vanaf 1648 was ook het openlijk belijden van het katholieke geloof verboden, al werd dit later onder andere in schuurkerken wel gedoogd. De inval van de Fransen in 1795 maakte een einde aan deze situatie. Door de Staatsregeling (lees: ‘Grondwet’) van 1798 werd de achterstelling van de katholieken opgeheven.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
In de Staatsregeling werd bepaald dat vóór de Vrede van Munster gebouwde kerkgebouwen overgedragen moesten worden aan het gemeentebestuur. Deze gemeentebesturen waren er verantwoordelijk voor dat het kerkgenootschap met de meeste lidmaten de beschikking zou krijgen over de voormalige parochiekerk. Dat betekende dat veel voormalige katholieke kerken in Brabant, sinds 1648 in gebruik door de protestanten, nu weer terug in het bezit kwamen van de katholieke gemeenschap. De uitzonderingen hierop waren enkele Brabantse plaatsen waar de hervormden in de meerderheid waren. Het betrof hier gebieden in het huidige Land van Heusden en Altena, rond Sprang-Capelle en delen van westelijk Brabant. Het leek een eenvoudige regeling, maar de praktijk was weerbarstiger. De voormalige katholieke kerken waren sinds 1648 op veel plaatsen in Staats-Brabant dus in het bezit van de protestantse minderheid, terwijl de katholieken gebruik maakten van een schuurkerk. Veel van deze kerken waren ten tijde van de Staatsregeling in 1798 ernstig vervallen. Daarnaast werden de kerken behalve voor de eredienst ook voor andere doeleinden gebruikt. Naast het emotionele aspect waren er vraagstukken over eigendomsverhoudingen. Immers, het ‘kale
eigendom’ uit 1648 was in de loop van de eeuwen uitgebreid en veranderd. Voorbeelden zijn de gebouwde en verbouwde pastorieën, verworven landerijen en inventaris. Uit onderzoek van de historicus P. Noordeloos blijkt dat in de kleinste dorpen in Brabant al in 1798 tot naasting (het toe-eigenen tegen schadevergoeding) werd overgegaan. ‘De kerk is bij minnelijk vergelijk aan de katholieken overgegaan’ staat in een rapportage over Budel. Ondanks de snelle teruggave duurde het vaak nog vele jaren voordat de katholieken hun kerk in gebruik konden nemen. In de meeste gevallen moest zo’n kerk gerestaureerd of zelfs herbouwd worden. Afhankelijk van de plaatselijke verhoudingen verliep de teruggave verschillende, maar in de meeste gevallen zeker niet zonder slag of stoot. Emoties In Bladel stuitte de uitvoering van de teruggave van de kerk op groot verzet. De protestanten weigerden nadrukkelijk om de kerk terug te geven. Op 4 mei 1809 gelastte koning Lodewijk Napoleon in Bergen op Zoom tot teruggave. De uitvoering van dit besluit stuitte opnieuw op heftig verzet. In Nispen was in 1797 sprake van een bijzondere situatie. ‘Het rooms katholieke kerkgenootschap was, vóór de invasie der Franschen, vereenigd met dat van Essen, provincie Antwerpen, voorheen Oostenrijks Brabant. In 1797 werd het daarvan afgescheiden. Nu vroegen zij aan het gewestelijk bestuur om dat gedeelte van de oude parochiekerk in Nispen, dat niet door de hervormden werd gebruikt. Op 24 november 1797 werd het verzoek ingewilligd. De kerk werd in twee delen gescheiden door een schot van turfmolm’, aldus historicus P. Noordeloos in het boek De restitutie der kerken in den Franschen tijd uit 1937.
9
Cultuurhistorie
Ook Sint-Oedenrode heeft een Lodewijkskerkje. (Foto: Hans van den Eeden)
Kaart van het koninkrijk Holland uit 1809, gemaakt door C. van Baarsel. (Kaartencollectie, Bibliotheek Universiteit van Amsterdam)
Tip Verder lezen? Hier enkele tips: * Coert Peter Krabbe, Ambacht, kunst en wetenschap (1998) * Ineke Pey, Herstel in nieuwe luister: ideeën en praktijk van overheid, kerk en architecten bij de restauratie van het middeleeuwse katholieke kerkgebouw in Zuid–Nederland (1796–1940) (1993) * Jan van Laarhoven, Het schetsenboek van Hendrik Verhees (1975) * Hans van den Eeden, Leve de Koning! Lodewijk Napoleon op reis door Brabant en Zeeland (2009) * Jan van Laarhoven (red.), ‘Naar gothieken kunstzin’. Kerkelijke kunst en cultuur in Noord-Brabant in de negentiende eeuw (1979) * Hans Pel, Op de kaart gezet. Hendrik Verhees, politicus, kaartenmaker en waterstaatkundige 1744-1813 (2007)
Hoe zijn de Lodewijkskerkjes gerealiseerd? In verband met gebrek aan daadkracht van gemeentebesturen bleven veel zaken doorsudderen. In het voorjaar van 1809 maakte koning Lodewijk Napoleon een vijf weken durende inspectiereis door de departementen Brabant en Zeeland. Tijdens deze reis bezocht de koning een groot aantal dorpen en plaatsen. Naast het representatieve karakter had de inspectietocht tot doel om inzicht te krijgen in de problemen van de departementen Brabant en Zeeland. De teruggave van de kerken speelde op de meeste plaatsen een belangrijk thema van het bezoek. Lodewijk Napoleon ontving overal in Brabant deputaties van katholieken en hervormden. Afhankelijk van de grootte van het dorp stelde de koning gemiddeld zo’n negenduizend gulden aan de hervormden beschikbaar. Daardoor werd het mogelijk om kleine protestantse kerken te bouwen. De koning wilde via overleg ‘polderen’ tussen de katholieken en protestanten. Als de protestanten de katholieke kerk zouden afstaan stonden zij met lege handen. Immers, waar moesten zij hun eredienst houden? Compensatie in de vorm van gelden was op veel plaatsen het sleutelwoord. Daarmee zou het mogelijk moeten worden om een kleinere en meer op maat gesneden kerk te bouwen. De dorpskerk van Schijndel werd in 1808 na veel onderhandelingen definitief aan de katholieken toegewezen. Door bemiddeling van koning Lodewijk Napoleon kreeg de gemeenschap gelden om een kleine kerk te bouwen. En zo werden tijdens de regeerperiode van koning Lodewijk Napoleon (1806-1810), en de latere Franse periode (1810-1813), bijna twintig van dergelijke kerkjes gebouwd: ‘Lodewijkskerkjes’ dus. Hiervan zijn er inmiddels echter wel een aantal afgebroken. De resterende kerkjes blijven een tastbare erfenis van het ‘Konijn van Olland’.
10 inbrabant
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
Waar liggen deze kerkjes? Als voorloper van de Lodewijkskerkjes heeft het hervormd kerkje in de grensplaats Zundert (1805) een bijzondere geschiedenis. In 1658, tien jaar na de Vrede van Munster, hadden de katholieken uit Zundert hun toevlucht gezocht in het nabij gelegen Belgische Wernhout. Daar konden de katholieken uit Zundert royaal hun geloof belijden. Dit werd versterkt door het feit dat het Belgische dorpsbestuur uit katholieken bestond. In het Rechtshuis werd de mis gelezen. Bij de komst van de Fransen was door het gedoogklimaat de schuurkerk van Zundert in gebruik. In 1798 dansten de inwoners van Groot Zundert op de markt om de Vrijheidsboom. In hetzelfde jaar vond de overdracht van de voormalige parochiekerk, vanaf 1648 in gebruik bij de hervormden, aan de katholieken plaats. In Klein Zundert was de voormalige parochiekerk in een ruïne veranderd en bleek niet meer bruikbaar. Ondanks discussie over de betaling aan de hervormden was Zundert een van de eerste plaatsen in Brabant waar deze overdracht plaatsvond. De gelden van de katholieken vormden voldoende basis om een eigen Hervormd kerkje – geheel in stijl van de latere Lodewijkskerkjes - te bouwen. Toen Lodewijk Napoleon in 1806 samen met Hortense de Beauharnais de grens bij Zundert passeerde was het kerkje al gerealiseerd.
De Lodewijkskerkjes zijn door verschillende architecten gebouwd. Zo tekende de veelzijdige katholieke Hendrik Verhees het hervormde Lodewijkskerkje in Boxtel. Architect H. Huysers gebruikte zijn ervaring bij het tekenen van de kerken in Oosterhout, Roosendaal en Zundert. In Oisterwijk tekende L. van Heijst het kerkje. Lyra, stichting voor cultuurparticipatie, organiseerde in 2008 in zes Lodewijkskerkjes muziekconcerten. De sopraan Paula Bär kroop in de huid van Hortense, de echtgenote van Lodewijk Napoleon. Lyra is druk doende om alle gegevens van deze kerkjes te verzamelen. Er wordt gedacht aan een symposium en de uitgave van een boekwerk. (Nadere informatie:
[email protected]) De volgende nog bestaande Lodewijkskerkjes zijn in Noord-Brabant terug te vinden: Sint-Michielsgestel (1808), Schijndel (1808), Cuijk (1808), Terheijden (1809) Oud Gastel (1809); Hilvarenbeek (1809); Sint-Oedenrode (1809); Asten (1810); Roosendaal 1810) Oisterwijk (1810), Oijen (1810); Oosterhout (1810), Boxtel (1812); Eersel (1812); Bergeijk (1812); Deurne (1815) Moerdijk ( 1815); Lage Zwaluwe (1816); en Oudenbosch (1819).
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
11
In Brabants bodem Archol en gemeente Tilburg
Bronsgieters
uit de Tilburgse prehistorie
Tilburg is archeologisch gezien vooral bekend van zijn vindplaatsen uit de vroege prehistorie, zoals het Kraaiven (Mesolithicum) en Schaapsven (Neolithicum). De opgravingen in het gebied Tradepark-Noord laten zien dat de Tilburgse regio ook in de late prehistorie, de bronstijd en ijzertijd, een rijke bewoningsgeschiedenis heeft gekend. Naast resten van boerderijen, bijgebouwen en waterputten zijn ook enkele graven uit deze perioden aangetroffen. Een bijzondere vondst zijn enkele fragmenten van een smeltkroesje dat in de midden bronstijd is gebruikt voor het gieten van bronzen voorwerpen.
12 inbrabant
Het onderzoek In het gebied van het geplande bedrijventerrein Tradepark-Noord zijn in 2008 tijdens een proefsleuvenonderzoek sporen van prehistorische nederzettingen en begravingen aangetroffen. Omdat bescherming in de bodem niet mogelijk was, heeft
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
In Brabant presenteert samen met Archol (Archeologisch Onderzoek Leiden bv) de resultaten van archeologisch onderzoek in de Brabantse bodem. Een groot deel van het werkveld van Archol, het bedrijf dat is opgericht door en gehuisvest in de Faculteit der Archeologie van de Universiteit Leiden, bevindt zich namelijk in deze provincie. Menige Brabander zal Archol dan ook wel eens in zijn directe omgeving aan het werk hebben gezien.
131800
132000
132200
394400
394400
131600
Tilburg Tradepark 58 Bewoningssporen midden bronstijd - vroege ijzertijd
dekzandrug
beekdal Katsbogte
boerderij midden bronstijd
394200
394200
boerderij late bronstijd - vroege ijzertijd graanschuur crematiegraf
N
grafheuvel waterput ijzertijd 0
100m
vlaskuil? 131600
nieuwe tijd middeleeuwen Romeinse tijd ijzertijd bronstijd Neolithicum (nieuwe steentijd) Mesolithicum (midden steentijd) Paleolithicum (oude steentijd)
131800
132000
1500 - heden 500 - 1500 50 v. Chr. – 500 na Chr. 800 – 50 v. Chr. 2000 – 800 v. Chr. 4900 – 2000 v. Chr. 8800 – 4900 v. Chr. 300.000 – 8800 v. Chr.
foto linkerpagina: Gecoupeerde sporen van een huisplattegrond uit de late bronstijd of vroege ijzertijd. boven: De opgraving in Tradepark-Noord heeft tot nu toe duizenden sporen en vondsten opgeleverd die laten zien dat in het gebied verschillende boerderijen, bijgebouwen, waterputten en greppels uit de bronstijd en ijzertijd hebben gelegen.
Vondsten en sporen Archeologen willen de vraag beantwoorden hoe onze voorouders leefden, woonden en werkten. Onmisbare hulpmiddelen hierbij zijn bodemsporen en vondsten. Bodemsporen zijn verkleuringen in het gele zand onder de bouwvoor, de donkere laag teelaarde. Op de plaats van sporen hebben eerdere bewoners kuilen gegraven voor bijvoorbeeld het weggooien van afval of voor het plaatsen van een paal (zogenoemde ‘paalsporen’). Een aantal samenhangende paalsporen kan een plattegrond van een boerderij of schuur vormen. Sporen bevatten vaak vondsten, zoals potscherven, fragmenten van voorwerpen van vuursteen, glas en metaal en verkoolde graankorrels. De graankorrels
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
de gemeente Tilburg gekozen voor het veiligstellen van deze belangrijke informatie door een definitieve opgraving. Het gestarte onderzoek sluit aan bij de opgraving die de gemeente Tilburg in 2005 in het zuidelijke deel van het plangebied TradePark heeft laten uitvoeren. Daarbij werd onder andere een deel van een inheems Romeinse nederzetting onderzocht. De opgraving Tradepark-Noord liep van mei tot augustus 2009 en is uitgevoerd door het onderzoeksbureau Archol bv (verbonden aan de Faculteit der Archeologie van de Universiteit Leiden). Met een onderzoeksgebied van ruim 5 hectare is deze opgraving het grootste archeologische onderzoek dat ooit in Tilburg is uitgevoerd.
132200
13
In Brabants bodem
geven informatie over de gewassen die men in het verleden verbouwde. De resten van voorwerpen zijn een handige hulp bij het dateren van sporen en gebouwplattegronden.
Het landschap Het gebied Tradepark-Noord bestaat landschappelijk gezien uit twee delen. De noordelijke helft wordt gevormd door een zuidwest-noordoost georiënteerde dekzandrug. De zuidelijke helft ligt in het beekdal van de Katsbogte. Dit is een moerassige laagte waarin in de prehistorie een veenlaag is ontstaan. Later (in de late middeleeuwen of het begin van de nieuwe tijd) is in het diepste deel een afwateringssloot gegraven, de Katsbogte, om het grondwaterpeil naar beneden te brengen zodat de gebruiksmogelijkheden van dit lagere terreindeel werden vergroot. De opgraving heeft geleerd dat de dekzandrug in het verleden intensief bewoond is geweest. Het beekdal lijkt daarentegen meer extensief te zijn gebruikt.
foto boven: Grafkuil met witte spikkels verbrand bot. foto rechts: De ‘gatenkaas’ die ontstaan is na het onderzoeken van alle paalsporen en kuilen van de boerderij uit de middenbronstijd.
Oud stuifmeel Een belangrijke onderzoeksvraag is die naar de ontwikkeling van de begroeiing van Tradepark-Noord vanaf de prehistorie tot en met de moderne tijd. Een antwoord kan mogelijk verkregen worden door onderzoek aan oud stuifmeel dat is ‘ingevangen’ in de veenlaag in het beekdal van de Katsbogte. De veenlaag is niet in een keer ontstaan maar geleidelijk gegroeid vanaf misschien wel 5000 voor Christus tot in de middeleeuwen. Door de stuifmeelkorrels op soort te analyseren kan een beeld worden verkregen van de veranderingen van de begroeiing in het genoemde tijdvak en of de invloed van de mens op het landschap daarbij een rol speelde. De oudste vondsten De oudste vondsten zijn gedaan tijdens het vooronderzoek en dateren uit het Neolithicum, de periode waarin de eerste boeren in onze streken verschijnen. Het betreft twee, op korte afstand van elkaar gelegen concentraties schervenmateriaal die waarschijnlijk elk één pot vertegenwoordigen. Oorspronkelijk zullen de potten wel compleet in de grond zijn gestopt, maar door de tand des tijds zijn ze in scherven uiteen geval-
14 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
len. Waarom de potten begraven zijn, is onduidelijk, omdat geen bijbehorende sporen zijn aangetroffen. Het is echter onwaarschijnlijk dat het om voorraadpotten gaat die bij een nederzetting horen. Er zijn namelijk geen aanwijzingen dat in de nabijheid van de aardewerkconcentraties een neolithische nederzetting ligt. Misschien zijn de potten tijdens een ritueel in de grond gestopt, bijvoorbeeld als gift aan de goden, maar zeker weten doen we dat niet.
Een boerderij vol kuilen In de eerste week van de opgraving is een boerderijplattegrond uit de midden bronstijd (circa 1500 voor Christus) aangetroffen. Door de wirwar van paalsporen en kuilen zal de reconstructie van de plattegrond nog wel wat hoofdbrekens opleveren. Vast staat in ieder geval dat de boerderij meer dan 20 meter lang is geweest en was opgetrokken uit een geraamte van houten palen, wanden van vlechtwerk aangesmeerd met leem en een dak van riet of stro. Vermoedelijk was de boerderij opgedeeld in een woongedeelte en een stalgedeelte. Opvallend aan deze boerderij is het grote aantal kuilen dat binnen de begrenzing van de plattegrond is aangetroffen. Een deel zal ongetwijfeld dienst hebben gedaan als inpandige kelder voor de opslag van goederen. Andere kuilen lijken pas later, na het verlaten van de boerderij, te zijn gegraven. Bronsgieten De boerderij uit de midden bronstijd heeft een opmerkelijke vondst opgeleverd. In één van de paalkuilen van de plattegrond zijn fragmenten van een smeltkroesje aangetroffen. Door onderzoek met een elektronenmicroscoop is vastgesteld dat op de fragmenten nog kleine druppels koper en brons aanwezig zijn. Het smeltkroesje is dus gebruikt voor het gieten van bronzen en koperen voorwerpen.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
Verspreide erven Veruit de meeste sporen die zijn aangetroffen dateren uit de late bronstijd en vroege ijzertijd (1000 – 500 voor Christus). Het gaat om verschillende erven die verspreid op de dekzandrug liggen. De erven bestonden in de eerste plaats uit woonstalboerderijen die
15
In Brabants bodem
met een lengte van circa 12 meter duidelijk kleiner zijn dan hun voorgangers uit de midden bronstijd. Rondom de boerderijen stonden graanschuurtjes die dienden voor de opslag van gewassen. De waterputten moeten wat verderaf van de erven worden gezocht, op de overgang naar het beekdal. In het uiterste oosten van Tradepark-Noord zijn minstens drie waterputten aangetroffen.
Twee geïsoleerde graven Gedurende een groot deel van de prehistorie was het gebruikelijk om de doden te cremeren. Centraal in het onderzoeksgebied ligt een grafkuil waarin crematieresten zijn bijgezet. Door onderzoek aan de gecremeerde botresten is het misschien mogelijk om geslacht en leeftijd van de overledene te achterhalen Meer naar het westen zijn de resten van een tweede graf blootgelegd. Het betreft een kringgreppel met een diameter van ongeveer 5 meter. Centraal binnen de greppel zal een crematiegraf hebben gelegen dat was afgedekt door een grafheuvel. Beide zijn door latere agrarische activiteiten verdwenen. De ouderdom van zowel het crematiegraf als de kringgreppel is onzeker. Het meest waarschijnlijk is dat beide graven ergens in de bronstijd of ijzertijd thuishoren. Ook een datering in het Neolithicum is echter niet geheel uit te sluiten.
Tip Wilt u meer weten over TradeparkNoord of over andere plaatsen in Noord-Brabant waar Archol onderzoek verricht, ga dan naar de website www.archol.nl
stoken waren op de heide of in het beekdal, in de (pot) stal vermengd met de uitwerpselen van het vee en over de akkers uitgereden. Door de combinatie van mest met zandhoudende plaggen kwamen de akkers na verloop van tijd steeds hoger te liggen. In Tradepark is door de eeuwenlange plaggenbemesting een 50 centimeter dik plaggendek ontstaan.
Tot slot Dankzij de gezamenlijke inspanningen van de gemeente Tilburg en Archol zijn dan belangrijke elemen ten van de bewoningsgeschiedenis van Tilburg voor het nageslacht bewaard. De winst betreft vooral de kennis over de bewoning in de bronstijd en de ijzertijd, perioden waarover tot voor kort nog maar weinig bekend was. Na afronding van het veldonderzoek gaan de archeologen naar binnen om de sporen en vondsten nader te analyseren. Dit nauwgezette onderzoek zal eind volgend jaar resulteren in een rapport waarin het archeologische ‘verhaal’ van Tradepark-Noord wordt gepresenteerd.
Agrarisch gebruik Uit de Romeinse tijd tot in de volle middeleeuwen zijn nauwelijks sporen en vondsten gedaan. Het lijkt erop dat het onderzoeksgebied in dit tijdvak niet bewoond is geweest, maar hoogstens als akkerland of weidegrond gebruikt is. In de directe omgeving zijn wel resten van Romeinse en middeleeuwse huizen aangetroffen. Zo is ten zuiden van de Surfplas, aan de overkant van de Katsbogte, op 500 meter afstand van Tradepark-Noord een inheemse nederzetting opgegraven die van 100 tot 300 na Christus bewoond is geweest. Vanaf ongeveer 1200 is in het onderzoeksgebied intensief geakkerd. Voor het op peil houden van de vruchtbaarheid van de bodem werd gebruik gemaakt van plaggenbemesting. Hierbij werden zoden die ge-
16 inbrabant
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
foto linkerpagina: Een fragment van het smeltkroesje. Het oppervlak is door de hitte helemaal ‘verglaasd’. foto links: Grond sporen die tevoorschijn komen na het verwijderen van de donkere bouwvoor. foto linksonder: Een voorbeeld van een gereconstrueer de grafheuvel te Veldhoven. foto rechtsonder: Reconstructie van een midden-bronstijd-boerderij.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
17
Uit Rubrieksaanduiding het archief van Brabant RHuebnrki eBku n i j ak as m( BaHuItCe) u r
Op 21 augustus 1309... …verleende de Brabantse hertog Jan II een aantal rechten aan de grondeigenaren in de Polder van der/den Eigen. Deze polder lag ten noordoosten van ’s-Hertogenbosch: tussen de Dieze, de Hertogs wetering en de dorpen Orthen, Rosmalen en Nuland. De grondeigenaren mochten zeven heemraden kiezen. Aan hen de taak om regelingen te treffen met betrekking tot dijken, weteringen, sluizen en zo meer. Daarmee was de regio een waterschap rijker.
Tip Bent u nieuwsgierig naar meer informatie over dit bijzondere archiefstuk of naar andere schatten die het Brabants Historisch Informatie Centrum herbergt? Kijk dan eens op de www.
Welnu, binnen het hertogdom Brabant was de Polder van der Eigen vrijwel zeker het eerste en dus oudste waterschap. Daar komt bij dat de datum van het charter precies 700 jaar achter ons ligt, een leuke verjaardag toch! Ook Waterschap Aa en Maas is er als rechtsopvolger van de Polder van der Eigen blij mee, want daar kunnen ze met recht zeggen dat hun historie al zeven eeuwen teruggaat.
Deze ontwikkeling was in het rivierengebied niet nieuw: al sinds de twaalfde eeuw kenden Holland en Utrecht waterschappen. De oprichting van deze nieuwe bestuurlijke fenomenen ging hand in hand met de aanleg van rivierdijken en van andere kunstwerken zoals weteringen, stuwen en sluizen. En ten westen van ’s-Hertogenbosch werd in 1283 nog het Waterschap De Grote Waard opgericht; overigens was dat toen Hollands territorium. Ook langs de Maas beoosten ’s-Hertogenbosch verrezen eind dertiende eeuw dijken. Het Brabantse charter van 21 augustus 1309 past dus helemaal in dit verhaal over MiddenNederland, zodat we ons met recht kunnen afvragen wat er uniek aan is.
bhic.nl of www. thuisinbrabant.nl Charter van 21 augustus 1309 (Brabants Historisch informatie Centrum, ’s-Hertogenbosch).
Of ga voor een overzicht van de archieven in Noord-Brabant naar home.hccnet. nl/p.molema/ arch_nbr.htm
18 inbrabant
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
De Brabantse archieven herbergen veel kostbare archiefstukken. Kostbaar vanwege hun schoonheid, historische waarde of in uniciteit. In Brabant gunt een gedetailleerd kijkje op een dergelijk stuk, Uit het Archief. Deze keer is het woord aan drs. Henk Buijks. Hij licht toe wat dit archiefstuk van het Brabants Historisch Informatie Centrum zo bijzonder maakt.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
19
Monumenten in Brabant Joost Op ’t Hoog
E en wan d el i ng d oor
De in 1873 in Delftshaven geboren architect Jan van der Valk woonde en werkte het grootste deel van zijn leven in Tilburg, waar hij in 1961 overleed. In zijn lange en werkzame carrière als architect ontwierp hij woonhuizen, meestal voor de welgestelden, scholen, kloosters en kerken, maar ook fabrieken en kantoren. Zijn werk wordt niet alleen gekenmerkt door een grote oorspronkelijkheid in de keuze van de gebruikte vormentaal, maar ook door de enorme liefde en zorg die hij aan de architectonische details van zijn scheppingen besteedde. In dit artikel maken we een denkbeeldige wandeling door de Tilburgse binnenstad en verdiepen ons wat in de details van de werken van deze bijzondere architect.
Een begenadigd Auteur Joost Op ‘t Hoog, geboren 1959, studeerde kunstgeschiedenis en archeologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en is sinds 2001 als beleidsmedewerker monumentenzorg werkzaam bij de gemeente Tilburg.
Wanneer het werk van een architect een tijspanne van bijna zestig jaar omvat, wordt het in de regel gekenmerkt door een grote kwantiteit en diversiteit. Van der Valk vormt hierop geen uitzondering. In de loop der jaren ontwierp hij de meest uiteenlopende gebouwen voor vaak rijke en prestigieuze opdrachtgevers. Hij bediende zich daarbij veelal van een eigen interpretatie van de vormentaal van de gangbare bouwstijlen. In de bouwwerken die rond het jaar 1900 tot stand kwamen, liet hij zich inspireren door de art nouveau. In de decennia daarna zocht hij zijn toevlucht vooral in het gebruik van baksteen als expressief materiaal en wist daarin een geheel oorspronkelijke monumentaliteit te bewerkstelligen. Bijzondere voorbeelden daarvan zijn de kerk O.L.V. van Goede Raad aan de Broekhovenseweg in Tilburg uit 1912-1913 en ook de in 1953 gebouwde portiekflats aan de Ringbaan West. In de jaren tien en vijftig van de twintigste eeuw bouwt Van der Valk in opdracht van woningbouwverenigin-
20 i n b r a b a n t
gen relatief grote maar sober uitgevoerde woningcomplexen aan de Schaepmanstraat, de Berkdijk en in de wijk de Hasselt in Tilburg. Hoewel het meeste van zijn werk in Tilburg ontstond, bouwde Van der Valk ook regelmatig elders in Brabant en soms daarbuiten: woonhuizen, villa’s fabrieken en kantoren in onder meer ’s-Hertogenbosch, Eindhoven en Helmond. Ook de geestelijkheid en het Bossche bisdom behoorden tot zijn opdrachtgevers. Belangrijke werken daarbij waren het studiehuis St. Joseph aan de Dr. Ahausstraat in Tilburg (1915), maar ook de ontwerpen van kerken in ’s-Hertogenbosch (H. Sacrament kerk 1934), Maliskamp (H. Bernadette de Soubirous 1934), Balgoy (de Johannes de Doper kerk 1912-1914) en Eindhoven (H. Jozef kerk 1931). Jan van der Valk bleef tot op hoge leeftijd werken en werd in de laatste decennia van zijn carrière bijgestaan door zijn zoon Eduard, die na zijn dood in 1961 het architectenbureau voortzette.
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
h et T i lb u rg van J an van der Valk
foto links: Jan van der Valk (1873-1961). (Foto: Region aal Archief Tilburg) foto rechts: Het Valkennest met zijn kleurige glas-in-loodramen.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
21
Monumenten in Brabant
Stadsgezicht Veel van het werk van Van der Valk bevindt zich in de Tilburgse binnenstad. Dat is niet verwonderlijk, want het was juist in de periode dat hij zich in Tilburg vestigde dat dit gebied sterk in ontwikkeling was. Toen in 1863 de spoorlijn van Breda naar Tilburg in gebruik werd genomen, achtte het gemeentebestuur de tijd rijp om het akkergebied tussen de spoorlijn en de belangrijkste twee woonkernen in te vullen met nieuwe straten en woningbouw zodat er een logische looproute van het station naar de woonkernen zou ontstaan. In 1900 was dit verstedelijkingsproces nog niet voltooid en bood het gebied aan architecten veel mogelijkheden om hun kunnen te demonstreren. De Tilburgse binnenstad mag dan ook gelden als een
22 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
De kerk O.L.V. van Goede Raad aan de Broekhovenseweg.
echte staalkaart van de architectuurstijlen die tussen 1865 en 1925 in de mode waren en is daarnaast een mooie illustratie van de stedenbouw uit die tijd. Naar verwachting zal dit gebied in de loop van 2010 aangewezen worden als rijksbeschermd stadsgezicht.
1 Stationsstraat 41 2 Tuinstraat 112 3 Nieuwlandstraat 41
4 Zomerstraat 49 5 Noordhoekring 99 6 Spoorlaan 432
Wandeling De wandeling begint komend vanuit het station. U steekt de Spoorlaan recht over en loopt de Stations straat in. Na ongeveer 150 meter ziet u aan uw rechterkant het pand Stationsstraat 41, (nummer 1 op de plattegrond) dat in 1903 werd ontworpen door Van der Valk als kantoor voor de Geldersche Credietvereeniging. Het door het hoge granieten basement ontoegankelijk ogende gebouw is maar spaarzaam geornamenteerd. Toch valt in het smeedijzeren hekwerk van het balkon boven de ingang en ook in de prachtige, elk in de vorm van een pelikaan vormgegeven, hoekbekroningen van de topgevel de signatuur van de architect te herkennen. De pelikaan (een symbool van zelfopoffering) zou ook in veel van zijn latere werk een belangrijke plaats in de ornamentiek innemen.
Het pand aan de Stationsstraat 41, in 1903 door Jan van der Valk ontworpen.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
23
Monumenten in Brabant
Het Valkennest met zijn kleurige glas-in-loodramen.
Wanneer u iets verder doorloopt komt u uit op een vijfsprong. Hier sluit de negentiende-eeuwse stadsuitbreiding aan op de Noordstraat en Nieuwlandstraat die de oude woonkernen met elkaar verbonden. Deze in oorsprong middeleeuwse straten zijn te herkennen aan hun licht gebogen verloop, terwijl de nieuw aangelegde straten in de regel kaarsrecht zijn. Op de vijfsprong slaat u linksaf de Tuinstraat in en komt dan al snel aan uw rechterzijde op nummer 112 (nummer 2) het woonhuis tegen dat Van der Valk in 1912 voor zichzelf en zijn gezin liet bouwen. Hij gaf het de trotse naam ‘Valkennest’. Hij zou er tot aan zijn overlijden in 1961 blijven wonen. In zijn eigen woonhuis kon de architect zich naar hartenlust uitleven in een veelheid aan details in hardsteen, het hout van de deuren, siersmeedwerk in allerlei toepassingen en kleurig glas-in-lood in veel van de ramen. Ook binnenin het voor publiek niet toegankelijke huis vallen de uitbundige en vaak zeer subtiel toegepaste details op. Zo bestelde de architect maar liefst dertien verschillende deuren bij Bruynzeel die elk net iets anders ge- detailleerd waren. Om de wandeling te vervolgen keert u weer terug naar de vijfsprong en gaat linksaf de Nieuwlandstraat in. Aan uw rechterzijde komt u dan al snel bij nummer 41 (nummer 3). In dit pand is sinds enkele jaren een kapperszaak gevestigd. Het werd in 1900 ontworpen als kantoor voor de oliehandel Van VollenhovenSmulders. Hoewel het interieur van het gebouw sterk is gewijzigd, is de gevel redelijk intact gebleven. Het is één van de weinige art nouveau gevels in Tilburg met de daarvoor zo kenmerkende zweepslagen in het tegeltableau. Opmerkelijke details zijn verder het sierlijk bewerkte hardsteen rondom de brievenbus en de in siersmeedwerk uitgevoerde vlaggenmasthouder.
24 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
Hierna loopt u verder de Nieuwlandstraat in en slaat bij het pleintje rechtsaf de Heuvelstraat in. Na onge veer vijftig meter ziet u aan uw rechterhand de in 1822 gebouwde Pauluskerk. U volgt de straat verder en slaat op de T-splitsing met de Schoolstraat linksaf en steekt vervolgens de Schouwburgring over. Al snel ziet u aan uw rechterhand het pand Zomerstraat 49 (nummer 4) dat in 1899 als één van diens eerste Tilburgse opdrachten door Van der Valk werd ontworpen in opdracht van de wollenstoffenfabrikant F.M. Sträter. Het huis met zijn asymmetrische gevelindeling, hoektoren, balkons met hekwerken en een grote uitbundigheid in de detaillering is kenmerkend voor het vroege werk van Van der Valk. De kwaliteit van de gebruikte materialen en de ornamentiek is fantastisch. Het smeedwerk, deurbeslag en in allerlei art nouveau motieven bewerkt hardsteen getuigen zowel van de fantasie van de architect als van het ruime budget van de opdrachtgever.
boven: Nieuwlandstraat 41, één van de weinige art nouveau gevels in Tilburg. links: Zomerstraat 49 was één van de eerste Tilburgse opdrachten van Van der Valk.
25
Monumenten in Brabant
Het Odulphuslyceum aan de Noordhoekring 99 met de door Van der Valk ontworpen belettering, inclusief de gespiegelde Y.
Vervolgens loopt u weer terug naar de Schouwburgring, steekt deze over en volgt de weg naar links tot u bij de kruising met de Noordhoekring komt. Aan de overzijde van de weg ziet u het hekwerk van de begraafplaats aan de Bredaseweg met tussen 1888 en 1903 op stenen sokkels geplaatste gietijzeren beelden van engelen en heiligen. De begraafplaats zelf is overigens beslist de moeite van een bezoek waard. Vele Tilburgse notabelen en fabrikanten liggen er begraven bij grafmonumenten die geen twijfel laten bestaan over de maatschappelijke status en rijkdom van de overledenen. Ook Jan van der Valk vond hier zijn laatste rustplaats, links van de Calvarieberg. Zijn grafmonument werd uiterst sober vormgegeven. U gaat bij de Noordhoekring rechtsaf en ziet na circa 150 meter aan uw linkerzijde het gebouw van het Odulphuslyceum, Noordhoekring 99 (nummer 5). Van der Valk ontwierp deze school in 1928. In 1930 werd het gebouw plechtig ingezegend door Mgr. A.F. Diepen
26 i n b r a b a n t
van ’s-Hertogenbosch. Oorspronkelijk telde het gebouw slechts twee bouwlagen. Om het toegenomen aantal leerlingen op te vangen, werd de school in 1960 met een verdieping verhoogd. Van der Valk werkte samen met zijn zoon Eduard aan dit project. Het gebouw is zeer zorgvuldig gedetailleerd. Dat blijkt niet alleen uit de rijk uitgevoerde trappartij binnen, maar ook uit het vele glas-in-lood dat door enkele landelijk gerenommeerde glazeniers werd vervaardigd. Een voor het fijne oog van Van der Valk wel zeer kenmerkend detail is de typografie van de ijzeren letters waarmee de naam van de school op de voorgevel is aangebracht. Van der Valk, een enthousiast liefhebber en beoefenaar van het ontwerpen van belettering, ontwierp deze letters zelf. Op enig moment moet hem zijn opgevallen dat de Y in lyceum een voor het oog ongewenste ruimte tussen de letters tot gevolg zou hebben. Hij loste dit op door de Y te spiegelen waardoor de letters beter op elkaar aansloten. Een detail dat maar aan weinigen die langs de school komen, zal opvallen.
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
De wandeling gaat vervolgens verder langs de Noord hoekring. U volgt deze tot u aan het drukke kruispunt met de Spoorlaan komt. Daar gaat u rechtsaf in de richting van het station dat u al voor u kunt zien. Na ongeveer 150 meter ziet u aan uw rechterhand de gebouwen van het Natuurmuseum Brabant en het Scryption liggen. U loopt een klein stukje door naar de naastgelegen villa, Spoorlaan 432 (nummer 6), de villa Constance. Deze villa werd in 1902 in opdracht van Constance R.C.M. de Horion de Corby, weduwe van wollenstoffenfabrikant Pollet, door van der Valk ontworpen. Deze Pollet was tevens de opdrachtgever voor de naastgelegen panden waarin nu het Scryption en het Natuurmuseum Brabant zijn gevestigd, maar die tussen 1875 en 1904 als villa met koetshuis en achterliggende fabriek waren gebouwd. Na de dood van Pollet werden de gebouwen benut voor het geven van nijverheidsonderwijs om vervolgens een museumfunctie te krijgen. Links onder de dakgoot bevindt zich een veelkleurig mozaïek met de teksten ‘Villa Constance’ en ‘Anno 1902’. Sinds enkele jaren is er het hoofdkantoor van een woningbouwcorporatie geves-
tigd. Hier eindigt de wandeling langs het werk van Jan van der Valk in de Tilburgse binnenstad. Over de stad verspreid, maar ook daarbuiten, valt nog veel meer van zijn werk te zien. Vrijwel altijd is het de moeite van een bezichtiging waard en vaak zal het te herkennen zijn aan de typische en fijnzinnige ornamentiek van deze veelzijdige en begenadigde detaillist.
Villa Constance uit 1902, thans het hoofdkantoor van een woningbouwcorporatie.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
27
Column Rubrieksaanduiding RT uh be roi eCku inj ap aem rsauteur
Theo Cuijpers is oud-voorzitter van de Historische Vereniging Brabant.
Centrum van de In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd actie gevoerd voor ‘Houd Brabant één’. Met succes, want het opknippen van Brabant ging niet door. Brabant bleef één, leek het, maar Brabant (en we bedoelen hiermee natuurlijk Noord-Brabant) was en is geen eenheid. Daarvoor is de provincie te groot, te veelzijdig en zijn de delen te verschillend. Ook het gevoel Brabander te zijn, bij Brabant te horen is niet overal hetzelfde of even sterk.
Oproep Wilt u reageren? Stuur een e-mail naar inbrabant@ erfgoedbrabant.nl en wellicht verschijnt uw reactie in het volgende nummer van In Brabant.
Ik vertel niet echt iets nieuws wanneer ik zeg dat dat gevoel in West-Brabant minder ontwikkeld is. En daar zijn verschillende verklaringen voor. Er zijn objectieve verschillen in landschap, geschiedenis en cultuur en de toeristische sector promoot een Brabantbeeld met langgevelboerderijtjes, populieren langs zandpaden en terrassen met volle glazen trappistenbier: een beeld waar West-Brabant natuurlijk wat minder aan voldoet. Nou is Brabant wat dat betreft niet uniek. Er zijn meer provincies die niet de ideale eenheid zijn, waar sommige delen erbij hangen of denken erbij te hangen, of een combinatie van die twee. Denk eens aan Limburg of Overijssel. Limburg boven Sittard doet voor de gemiddelde Maastrichtenaar, Kerkradenaar of Valkenburger niet mee. En dat beeld wordt ook hier nog eens versterkt door onze vrienden en vriendinnen van de toeristische sector die ons keer op keer duidelijk maken dat Limburg bestaat uit heuvels en fraaie hoeves, die beide bij bijvoorbeeld Venray heel weinig gezien worden. In Twente voelen de mensen zich in eerste instantie Tukker en geen Overijsselaar. Natuurlijk spelen hierbij godsdienstige (de Tukker was en is vaak katholiek), historische (Noord-Limburg, het oude Opper-Gelder, heeft historisch niets met
28 i n b r a b a n t
macht
Maastricht of Kerkrade), taalkundige of culturele verschillen een rol. Maar ik ben op zoek gegaan naar wat Limburg, Overijssel en Brabant gemeenschappelijk hebben. Mijn oude King-atlas heeft van die mooie provinciekaarten en na enig turen en heen en weer bladeren, zag ik het opeens: de hoofdstad ligt op het randje. Limburg, Overijssel en Noord-Brabant hebben een hoofdstad die niet mooi in het midden is gesitueerd, om zo alle delen van de provincie even goed te kunnen bedienen. Zwolle en Den Bosch liggen pal aan de provinciegrens met Gelderland en net achter Maastricht loopt al de staatsgrens. De belangrijkste reden voor het gevoel in WestBrabant er niet helemaal bij te horen, heet dus ’s-Hertogenbosch, zoals ze in Den Bosch Den Bosch noemen. De oorzaak van het gevoel van afzondering in WestBrabant is heus niet de stad Den Bosch an sich, maar enkel de ligging. De stad ligt in de provincie te excentrisch; de uitstraling van de stad heeft een bepaalde reikwijdte en daar valt het westen van de provincie buiten. Willen we dus de West-Brabanders het gevoel geven er echt bij te horen, (en dat willen we, toch?) dan moeten we kiezen voor een andere provinciehoofdstad. Jammer voor Den Bosch, maar die stad blijft natuurlijk wel hoofdstad van de Meierij en dat is niet niks. De nieuwe provinciehoofdstad wordt dan Tilburg. Dat ligt precies mooi in het midden van de provincie: trek lijnen van oost naar west en van zuid naar noord, ze snijden elkaar altijd in de buurt van Tilburg. De keuze voor Tilburg als hoofdstad is natuurlijk ook een mooie geste naar de nieuwe Commissaris van de Koningin, Wim van der Donk, die gewoon in Tilburg kan blijven wonen. Het provinciehuis gaat naar de Interpolistoren en Interpolis naar het provinciehuis, alleen de netwerkservers moeten worden verhuisd. Dan kunnen de Staten gaan vergaderen in het Midi-theater, dat is helemaal beschikbaar. Geregeld!
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
Ivo’s Erfgoed
Ivo van Leeuwen becommentarieert de column van
illustratie: Ivo van Leeuwen
Theo Cuijpers middels een prent of cartoon.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
29
In Brabant
M on u menten voor
L a u r i e Fa r o
Verloren maar niet vergeten
Auteur Laurie M.C. Faro (1957) is gezondheidsjurist en behaalde in 2007 het doctoraal examen Algemene Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit Nederland. Sindsdien is zij verbonden aan de Universiteit van Tilburg, Instituut voor Liturgische en Rituele Studies en werkt zij aan een promotieonderzoek naar rituelen rond dood en geboorte.
30 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
overleden kinderen in B rabant
Tot de jaren negentig van de vorige eeuw kregen kinderen die rond de geboorte overleden vaak geen uitvaart met passende rouwrituelen. Ouders weten niet waar en op welke wijze hun kind begraven of gecremeerd is. Ter nagedachtenis aan deze kinderen zijn de laatste jaren op veel begraafplaatsen, en vooral in Noord-Brabant, monumenten geplaatst.
Foto van Maria Barbara Catharina Rooijmans gemaakt in 1915. (Foto: Tinus Swinkels. Collectie Erven Swinkels; Brabant-Collectie, Bibliotheek Universiteit van Tilburg).
Deze monumenten zijn indrukwekkend, vaak een verbeelding van of symbool voor het dramatische gebeuren wanneer geboorte en sterven samenvallen. Zo zien we op een begraafplaats in Berlicum een monument bestaande uit twee handen, de ene beschermt de ouders en de andere draagt het kind. De volgende tekst is erbij aangebracht: ‘Elk mensenkind dat ons ontvalt, is geborgen in Gods hand’. Destijds was het echter niet zo zeker of ongedoopte kinderen wel ‘geborgen in Gods hand zouden zijn’. Immers: niet gedoopt betekende geen plek in de hemel. Deze kinderen waren ‘dolende lichtjes’, zo werd verteld. De tekst op het monument maakt duidelijk dat daar nu anders over wordt gedacht. Wat is de achtergrond van deze monumenten? ‘De regels van de katholieke kerk lieten niet toe dat kinderen die ongedoopt overleden waren, een echt graf kregen. Ze werden ergens op een uithoek van het kerkhof in ongewijde aarde weggemoffeld’, aldus de moeder van een kind dat destijds dood ter wereld kwam. Is het plaatsen van een monument een uiting van spijt of schuld van de katholieke kerk over deze regels? Wat hebben Brabantse ouders die een kind rond de geboorte hebben verloren meegemaakt waardoor deze monumenten nu blijkbaar in een behoefte voorzien? Deze vraag staat centraal in dit artikel.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
Opvattingen van destijds Over het arme Brabant van de vroege twintigste eeuw wordt wel gezegd dat het soms ‘goed uit kon komen’ als er een mond minder te voeden zou zijn. De zuigelingen- en kindersterfte was hoog, de maatschappelijke omstandigheden en de medische zorg waren vaak slecht. Er lijkt gezinspeeld te worden op het feit dat bij hoge kindersterfte het overlijden van een kind minder emotioneel zou zijn, zeker als dit overlijden kort na de geboorte plaatsvindt. In de literatuur wordt dit standpunt bestreden. Dorpsdokter Barentsen meldde in 1922 in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde dat men in Brabant kinderen nooit aan hun lot over liet en dat het overlijden van een kind, hoe jong ook, altijd een aangrijpende gebeurtenis was voor de familie. De uitdrukking ‘’t is een schoone engel
31
In Brabant
Dood en Als geboorte tot dood leidt in plaats van tot leven betekent dit een omkering van de natuurlijke gang van zaken. Sterven hoort immers het einde van een leven te zijn en niet het begin. Sinds mensenheugenis is het samenvallen van dood en geboorte een gebeurtenis met veel emoties en vraagtekens en zocht men naar verklaringen. In de mythologie, in sprookjes en in volksverhalen wordt vaak naar duiding van het gebeuren gezocht. De mythe over de roof van Ganymedes door Zeus wordt in de zeventiende eeuw gebruikt om aan te geven dat god in de hemel zich ontfermt over jong gestorven kinderen.
Griekse oudheid
Het monument op de rk. begraafplaats Allerheilige Sacrament Parochie in Berlicum. (Foto: Laurie Faro)
in den hemel, ’t zal voor ons bidden’ illustreert volgens hem het Brabantse ‘fatalisme’ van die tijd en betekende een ‘geloofswaarheid’ waarmee verwanten en familie de ouders troostten. Er was geen sprake van verwaarlozing of liefdeloosheid naar de kinderen toe, maar alleen van de ‘zucht om goed te doen’. Men wist echter niet hoe aan de misère te ontsnappen: ‘het geeft toch niets’. Dit werd mede veroorzaakt doordat de verantwoordelijke overheden het vraagstuk van de kindersterfte volgens uiterst ‘laksch’ ter hand namen. Barentsen pleitte daarom voor genees- en verloskundige hulp, hygiënische maatregelen en voorlichting aan ouders om hun kinderen beter te kunnen verzorgen en te voeden. Het dode kind werd destijds vaak als gespreksonderwerp gemeden door vrienden en familie. Wanneer het kind ook nog ongedoopt was, belandde de gebeurtenis helemaal in de taboesfeer en werd er niet meer over gesproken.
32 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
Oppergod Zeus werd zo verliefd op het jongetje Ganymedes dat hij hem van zijn ouders weg roofde en meenam naar de berg Olympus. Hij was zo mooi dat de goden hem uitverkoren hadden om onsterfelijk te worden. In de zeventiende eeuw werd dit verhaal gebruikt om aan het overlijden van een jong kind betekenis te geven. De schuldeloze kinderziel is zo rein en puur en wordt zo begeerd door God dat hij een ereplaats in de hemel krijgt. Op een schilderij van Nicolaes Maes uit 1674 zijn vier kinderen te zien waarvan er één, een jongetje, wordt weggevoerd door Zeus in de gedaante van een adelaar. Ook in sprookjes komt het samenvallen van het begin en het eind van het leven voor, zoals ‘Het kindje dat glimlacht in zijn slaap’ van Anni Swan,
‘Het kindje dat glimlacht in zijn slaap’ Donskopje woonde in de hemel bij de Heilige Moeder en had het daar heerlijk. Maar toen was Donskopje aan de beurt om door de levensengel naar de aarde gebracht te worden. Dons
l even vallen samen kopje wilde niet omdat het fijn in de hemel was. Uiteindelijk liet Donskopje zich overhalen op voorwaarde dat hij terug mocht komen in de hemel als de heimwee te groot zou worden. De boodschapper van het Leven nam Donskopje mee en bezorgde hem bij een liefhebbende vader en moeder. Soms glimlacht hij in zijn slaap. Zijn ouders denken dan dat hun kindje een droom heeft maar niemand weet dat Donskopje dan droomt van het hemelse paradijs en de troostende schoot van de Heilige Moeder… Uit: Bert Voorhoeve, Verhalen en sprookjes op de grens van leven en dood (Zeist 1997) In dit sprookje wordt de wereld als het ware omgekeerd: een kind zou eigenlijk liever in de hemel dan op aarde zijn. Aan ouders wordt zo een ‘reddingsboei’ toegeworpen, als troost bij het sterven van hun jonge kind. In Brabant vindt men in volksverhalen vaak verwijzingen naar de zieltjes van ongedoopte kinderen. In deze verhalen probeert men betekenis te geven aan hun lot. Ze zouden als ‘dwaallichtjes’ of ‘stallichtjes’ rondzwerven. Als men ze boven het water ziet zweven, willen ze
graag gedoopt worden en wie ze doopt zal ‘nimmer verloren gaan’. Zo wordt er rond Rijsbergen het verhaal verteld van een man die tijdens een nachtelijke tocht deze lichtjes,‘stalkèèrse’, tegenkwam.
‘Stalkèèrse die vrooge om gedoapt te worre’ ‘Tun ie Haozeldonksakker over waor,... kwaampe er un paor van die stalkèèrse aongezweafd, recht op um af, en die vroogen um om gedoapt te worre en ondertusse laaide ze’um al nar ’t waoter toe. Omdat ie meelije met er haai, wouw ie ze gère verlosse en ie begos meei de woarde van ’t doapsel te zège. Mar ie haai nog mar ’n paor woardjes gezeet of er kwaampe heale hoape meei stalkèèrse vur den dag, beschien wel duzend, die aomaol vrooge om gedoapt te worre. Da waor gin kleiniged! Heal de naacht waor ie dermeei doende tot den haon op de Mortel begos te kraaie toe en tun waore ze gelijk in eens verdwenen. Hij waor schrikkelijk moei aaf geworre, het zweat liep over zunne rug weg, hij haai ginne droagen draod mir aon zen lijf en de haore plakten op zunne kop’. Uit: J. R. W. Sinnighe, Noordbrabants sagenboek (Den Haag 1964) Maar ook meer negatieve betekenissen komen voor. Dwaallichtjes zouden de zieltjes van ongedoop- te kinderen zijn die voorbijgangers naar het water lokken. Ook werd wel verteld dat ‘stalkerskes’ lichtjes zijn die flikkeren over de akkers en de velden en dat de mensen er bang voor waren: ‘Dan wie d’r getoverd. Ze zeeën dat da’ zielen waren an ongedoopte kiendere’.
Nicolaes Maes - Portret van vier kinderen als mythologische figuren, 1674. (Dordrecht, Dordrechts Museum)
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
33
In Brabant
Monument voor levenloos geboren kinderen op de rk. B egraafplaats Kerkplein in Wanroy. (Foto: Eli Maas en Dinie Maas-van der Schans, www.dood gewonedingen.nl)
Ook zorgverleners hielden geen, of nauwelijks, rekening met de emotionele band tussen ouders en kind. Tot midden jaren tachtig van de twintigste eeuw werd sterfte rond de geboorte in de wetenschappelijke literatuur zelfs aangeduid met de term ‘non-event’. Het gevolg van deze opvattingen was dat destijds de ‘omgeving’ (familie, naasten en zorgverleners) zich niet kon indenken dat ouders een rouwproces doormaakten als hun kind rond de geboorte was gestorven. De emotionele band, ontstaan tijdens de zwangerschap, werd daarmee totaal genegeerd.
Rouwverwerking Wanneer er destijds problemen rond de geboorte te verwachten waren of als al duidelijk was dat het kind voor de geboorte was overleden, vond de bevalling meestal in het ziekenhuis plaats. Zorgverleners bepaalden hoe er daar omgegaan werd met het dode kind en met de ouders. Tot de jaren negentig van de vorige eeuw werden kinderen die rond de geboorte stierven vaak snel mogelijk weggehaald bij de ouders. Gynaecologen werd tijdens de opleiding geleerd de ouders zo min mogelijk te belasten met het contact met hun dode kind. De arts zou de ouders moeten beschermen tegen de ‘schok van aanschouwing’ van het
34 i n b r a b a n t
overleden kind door het na overlijden zo snel mogelijk met een laken te bedekken, het weg te halen uit de verloskamer en het zo snel mogelijk naar het mortuarium af te voeren waarna het in een anoniem graf zou moeten worden begraven. Meestal werd de begrafenis of crematie zo door het ziekenhuis geregeld. Gebruikelijke rouwrituelen, zoals bij een ‘normale’ begrafenis of crematie, vonden dus niet plaats omdat dit beter zou zijn voor de ouders. Als zij zich niet aan hun kind zouden hechten, zou het verlies makkelijker verwerkt kunnen worden. Ouders, op dat moment vaak overrompeld door emoties, durfden niet in te gaan tegen deze gang van zaken. Het overkwam hen, ook al waren ze het er wellicht niet mee eens. Bovendien konden ouders dan ook nog van zorgverleners te horen krijgen dat het ‘zo maar het beste was’, dat ze ‘nog jong waren, dat er toch snel weer een ander kind zou kunnen komen’. Er kon geen sprake zijn van een rouwproces, zoals bij het overlijden van een ouder kind of van een volwassene. Het kind had niet, of in uiterste geval, maar heel kort geleefd en men had het immers niet eens gekend. Deze gang van zaken had tot gevolg dat veel ouders hun overleden kind nooit hebben gezien, geen afscheid hebben kunnen nemen en niet weten waar het begraven is. Zij hebben daardoor maar heel beperkte herinneringen hetgeen velen nog steeds, vele jaren later, hindert in het rouwproces. Soms speelden andere factoren, bijvoorbeeld de maatschappelijke positie, een rol en waren er wél rouwrituelen. Op de begraafplaats aan de Bredaseweg te Tilburg staat een grafmonument voor de kinderen van de burgemeestersfamilie Mutsaers. Op de achterzijde van het monument staat de tekst: Hier rust onze lieveling
2 mei 1874. In de burgerlijke stand is Louis aangegeven als ‘doodgeboren’ en kreeg hij geen naam. Wellicht werd hij toch gedoopt en is dit de uitzondering die vooral in hogere maatschappelijke kringen gemaakt kon en mocht worden. In koninklijke kringen waren deze uitzonderingen er blijkbaar ook. In de grafkelders van de koninklijke familie in de Nieuwe Kerk te Delft bevindt zich, naast de gebruikelijke grafkisten, ook een aantal kistjes. Soms is in zo’n loden kistje het hart van een overledene
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
uitvaart van Prins Claus in 2002 werd bekend dat men opnieuw een kistje had aangetroffen waarvan men de inhoud niet kende. Vermoed wordt dat in dit kistje het jongetje ligt dat Koningin Wilhelmina in 1902, na vijf maanden zwangerschap, ter wereld bracht en dat niet levensvatbaar was. Koninklijke, rond de geboorte overleden, kinderen kregen dus wel een voor de ouders bekend graf.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
bewaard, maar in enkele gevallen weet men dat er een jong gestorven kind in ligt. Zo is er het kistje van de dochter van Frederik Hendrik, Elisabeth, die op 4 augustus 1630 werd geboren en op dezelfde dag overleed. De dochter van Willem IV kwam dood ter wereld, ze kreeg geen naam, wel een kistje. Van een aantal kistjes kent men de inhoud niet, maar waarschijnlijk zijn het jong gestorven koninklijke kinderen. Na de
35
In Brabant
Veranderende opvattingen Pas eind jaren zestig werd vanuit wetenschappelijke hoek voor het eerst aandacht besteed aan rouwverwerking bij sterfte rond de geboorte. Vragen die toen positief beantwoord werden en waaraan men voorheen twijfelde zijn: is er een ouder-kind relatie voor de geboorte en is een pasgeborene een persoon om over te rouwen? Hoe eerder het tijdens de zwangerschap fout ging, des te ‘kleiner’ werd het verlies bij de ouders ingeschat: een miskraam was minder erg dan een doodgeboren kind en een doodgeboren kind was minder erg dan een kind verliezen dat geleefd had. Miskramen en doodgeboren kinderen werden niet gezien als gebeurtenissen waarbij ‘rouw’ en ‘rouwverwerking’ aan de orde waren. Als een kind ook nog een lichamelijke afwijking had, werd het niet gezien als een ‘echte’ baby maar meer als een ‘medische complicatie’. Het duurde nog tot de jaren tachtig voordat in Nederland rouwverwerking en -begeleiding bij het overlijden van pasgeboren kinderen systematisch werd onderzocht. Pas vanaf toen kwamen er andere inzichten over hoe te handelen bij sterfte rond de geboorte. Men realiseerde zich dat het kind niet direct moest worden weggehaald bij de ouders. Om het verlies écht te kunnen verwerken, moesten ouders de confrontatie met de werkelijkheid aangaan en dus het kind wél zien, eventueel koesteren en verzorgen. Het regelen van de uitvaart en rouwrituelen uitvoeren bleken belangrijke elementen te zijn in een goed verlopend rouwproces. Verlies kan mede verwerkt worden door herinneringen te herbeleven en dus is het belangrijk dat er herinneringen zijn. Bij sterfte rond de geboorte moet er dus veel aandacht zijn voor het, in een korte tijd, maken van herinneringen die gebruikt kunnen worden bij het herdenken en gedenken. Tegenwoordig is het heel normaal om bijvoorbeeld foto’s, voetafdrukjes, of een haarlokje als herinnering te bewaren. Zaken waar artsen, verloskundigen en verpleegkundigen vroeger voor terugdeinsden, omdat men zich niet realiseerde wat de emotionele effecten waren van het niet toestaan en niet meewerken aan
36 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
rouwrituelen. Het verlies van een kind rond de geboorte werd immers meer gezien als een medische tegenvaller dan als een menselijke tragedie.
betrokken ouders zien de monumenten als een waardige herdenking van hun gestorven kind dat ze zelf niet hebben kunnen begraven. Vormen schuldgevoelens een verklaring voor het grote aantal monumenten? Is de behoefte aan het publiekelijk uitspreken van een ‘mea culpa’ middels een monument, in het katholieke Brabant groter dan elders? Deze vragen verdienen aandacht en dienen in nader onderzoek beantwoord te worden.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
Vanaf het jaar 2000 zijn in veel Brabantse gemeenten initiatieven ontwikkeld om monumenten op te richten ter herinnering aan kinderen die rond de geboorte zijn overleden en die geen bekend graf hebben. Deze monumenten staan vooral op katholieke begraafplaatsen. Soms is het initiatief genomen door een groep betrokken ouders, soms ook door de kerk. Opmerkelijk is dat in Noord-Brabant veel meer monumenten staan dan in andere provincies. Hier zijn nu rond de veertig monumenten. Ter vergelijking: Limburg telt er acht, Zuid-Holland vier en Drenthe één. (Zie voor een overzicht de website van de Stichting Lieve Engeltjes: www.lieve-engeltjes.nl). Met de monumenten vraagt men aandacht voor een onderwerp waar, ook in Brabant, voorheen nooit over gesproken werd omdat er óf een taboe op rustte óf omdat men dacht dat zwijgen beter voor de ouders zou zijn. De opvattingen zijn inmiddels gewijzigd en de
foto links: foto van overleden tweeling Leonardus en Petrus Johannes Migchels, Aarle-Rixtel 1911. (Foto: Tinus Swinkels. Collcectie erven Swinkels, Brabant-Collectie, Bibliotheek Univers iteit van Tilburg). foto boven: Hedendaagse foto van een overleden meisje genaamd Bryannah. Ze is op driejarige leeftijd plotseling zonder duidelijke oorzaak overleden. Op deze laatste foto van haar draagt ze een engelenjurk die ze een week ervoor op haar verjaardag had gekregen (Collectie Nederlands Uitvaart Museum Tot Zover).
37
In Brabant
De rol van de kerk in Brabant ‘Tot een kerkelijke begrafenis worden niet toegelaten degenen die zonder doopsel gestorven zijn’. Zo bepaalde het Wetboek van Canoniek Recht van 1917. Ongedoopt gestorven kinderen hadden dus geen recht op een kerkelijke uitvaartmis, terwijl gedoopte kinderen met een ‘kroon van bloemen’ in hun kistje werden gelegd, ‘het eeuwige leven geschonken krijgen en met God verenigd in het paradijs zullen zijn’. Een kinderlijkje werd door buurmeisjes ‘opgesierd’ met papieren bloemen, strikjes en lintjes. Alle kinderen uit de buurt werden uitgenodigd te komen kijken hoe ‘mooi het gekroonde engeltje in zijn kistje lag’. Ongedoopten hadden zodoende ook geen recht op een laatste rustplaats in de gewijde grond van de begraafplaats bij dekerk. Zij werden vaak heimelijk onder de heg,
of tegen de gewijde grond aan, in een doosje, meestal niet in een kist, anoniem begraven. Uit veel verhalen die nu rond de monumenten klinken, blijkt dat Brabantse ouders de ‘regels’ als zeer kwetsend hebben ervaren. Het was een extra emotionele last dat hun ongedoopt gestorven kind door anderen niet als een ‘engeltje’ werd beschouwd en er geen rouwrituelen mochten zijn.
Doopsel Al in de veertiende eeuw was in Brabant de kwestie van het dopen voor het eeuwige geluk van een kind, een last die de ouders zwaar voelden. Het doopsel is volgens het katholieke geloof namelijk ‘het noodzakelijkste sacrament’. In katholieke opvoedkundige lectuur, vroeger in elk goed katholiek gezin aanwezig,
Neergevlogen engelke In de Peelwerkers van Antoon Coolen bieden de rouwrituelen Jan Klot en zijn vrouw troost bij het overlijden van hun pasgeboren, maar wel gedoopte, kind.
‘Een neergevlogen engelke van Onze Lieve Heer’ ‘Daar ligt het dood kiendje. Het dood bloeike. Zijn blauwe oogleden liggen naar het doorzichtige wit van de wangen gesloten. En zijn handjes, de vingers mee de nagelkes liggen gevouwen, gestrengeld van porselein onder zijn kinneke. Lientje en Netje van Joopke den Haas leggen de witte watten op het dood lijfke toe aan de platte handjes toe. Jan Klot geeft ze vervolgens het mandje zilverstrooisel aan. De durskes, mee vol gegre-
38 i n b r a b a n t
pen handen, kommen boven het kistje, en uit hun bewegende vingers dwarrelt het zilverstrooisel in en op en langs de watten. Het glinstert en het vonkt in de brand der kaarsen en in de schijn van de goede lamp. Dan nemen Netje en Lientje het kroontje van blauwe rozen uit Jan Klot zijn handen en zetten het op het hoofd van het dood kiendje. Met open mond en de schone vrees in de zielkes staan de keinder toe te zien. Het is een engelke dat daar ligt. Een neergevlogen engelke van Onze Lieve Heer zelf, tot Wie het in zijn zielke is weergekeerd, hier ligt het om begraven te worden. Hier ligt het in wit en zilver en mee bloemen gekroond, mee de schone vrede van zijn gesloten ogen en gevouwen knuistjes.’ Uit: Antoon Coolen, Peelwerkers (1930)
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
Mirakelen Onze Lieve Vrouw te ’s-Hertogenbosch, Maria, verrichtte volgens het katholieke geloof veelvuldig ‘mirakelen’ om doodgeboren kinderen tot leven te wekken. In de mirakelboeken staan vele wonderen van allerlei aard opgetekend zoals genezing van beenbreuken, opstanding na verdrinking, of hulp bij een stadsbrand. Ook hulp van Maria bij ‘doodgeboorte’ kwam schijnbaar geregeld voor, net als hulp bij miskramen en moeilijke bevallingen. Soms was het mirakel alleen gericht op het kunnen dopen van de boreling, waarna het kind kon sterven met de zekerheid voor de ouders dat het goed terecht zou komen. De beschreven gevallen betroffen vaak kinderen die levenloos ter wereld waren gekomen. Na een belofte aan Maria om ter bedevaart te gaan, ‘leefde’ het kindje op zodat het gedoopt kon worden.
Het voor zover bekend enige bord dat op een kerkhof de plek heeft gemarkeerd waar levenloos geboren kinderen werden begraven. (Collectie Nederlands Uitvaart Museum Tot Zover)
Een mirakel van Maria In juli 1383 werd Joris van Campen uit Mechelen, vader van een kind dat dood ter wereld kwam. Hij beloofde een bedevaart tot Maria van ’s-Hertogenbosch: “Ende doen hi die bedevaert gheloeft hadde, doen waert dat doet kint tericht levende ende ghecreech sijn corstenheyt (doopsel – red.) ende waert Jan geheyten ende bleef daernae levende want ten anderen dach’. Het kindje mocht dus nog even leven om gedoopt te worden en een naam te krijgen. Voorwaarde was wel dat de vader ter bedevaart naar Maria zou gaan. Dat deed hij ook en hij heeft ‘Gode ghedanct ende sinre liever Moeder vander gracien ende ghenaden, die hem ghesciet es’. Citaten uit: H. Hens, H. van Bavel, G.C.M. van Dijck en J.H.M. Frantzen, Mirakelen van Onze Lieve Vrouw te ’s-Hertogenbosch, 1381-1603 (Tilburg 1978), 353-354.
werd uitgelegd wat daarmee werd bedoeld. Het doopsel was noodzakelijk omdat niemand zonder doopsel zalig kon worden. Wanneer een katholieke moeder in verwachting was, bad ze één van de bijzondere gebeden, het zogenaamde ‘Gebed in gezegende verwachting’: ‘Moge ik het kind levend ter wereld brengen en moge het niet zonder doopsel sterven’. Alle mensen worden volgens de katholieke leer geboren met de erfzonde die ze van hun stamvader Adam geërfd hebben. Zolang de ziel bevlekt is met die zonde kan de ziel de hemel niet binnengaan. Door het doopsel wordt de erfzonde vergeven. ‘Zonder doopsel geen vergiffenis van de erfzonde en zonder vergiffenis van de erfzonde geen zaligheid’. Bij het huwelijk kregen de jonggetrouwden een boekje uitgereikt waarin ‘Korte onderrichtingen en nuttige wenken voor gehuwden’. Ouders werden geacht het noodzakelijke te doen voor de ‘eeuwige zaligheid’ van hun kind. Zodra het kind geboren was, moest het dus zo snel mogelijk gedoopt worden. Was het kind eenmaal veilig gedoopt dan dankte de moeder in haar ‘Gebed voor het nieuwe kind’ Jezus omdat het heilige doopwater het kind rein gewassen had van de erfzonde.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
39
In Brabant
De gewoonte van een snelle tocht naar de kerk met aansluitend een traditioneel Brabants doopfestijn in het bijzijn van de dopeling, was niet altijd gunstig voor de lichamelijke gesteldheid van het pasgeboren kind. Al een paar uur na de geboorte nam de vader, vergezeld door de peter en meter, de vroedvrouw, baker en buurvrouwen het kind mee om het in de kerk te laten dopen. Na het bezoek aan de kerk was het op sommige plaatsen traditie dat er een feestelijke tocht langs vele kroegen begon. Het kind bleef bij de feestvierders soms tot in de kleine uurtjes. Niet zelden werd het kind uit het oog verloren: ‘ze waren al eind op weg, toen de caféhoudster achter hen aan kwam hollen, roepend: ‘Hela, hela! Het kind!’…. Bij thuiskomst constateerde de vroedvrouw met ontzetting dat ze het kind, dat zo stijf als een plank ingebakerd was, met het hoofd naar beneden hadden gedragen…’, zo is te lezen in Bittere armoede in de Kempen van Neel Doff. Geleidelijk aan verbeterden de omstandigheden en vonden de doopplechtigheden minder ‘nat’ en meer hygiënisch plaats.
Nooddoop Als het leven van het kind vroeger bij geboorte in gevaar was, moest er voor gezorgd worden dat het snel gedoopt werd. Huwelijk en Huisgezin. Tijdschrift voor vaders en moeders meldde in 1929 in ‘Het nooddoopsel’ dat in geval van nood ‘mág, ja móet een ieder doopen, dat is een zware plicht van naastenliefde’. In het ziekenhuis rustte deze plicht op de (uiteraard) katholieke arts of verpleegkundige. Het was wel van belang dat men op de hoogte was van de wijze waarop er gedoopt moest worden opdat dit nooddoopsel ‘geldig’ zou zijn. Als er onmiddellijk stervensgevaar was, moest er met het dopen niet gewacht worden tot de komst van een priester. De ouders konden dan ‘in de noodzakelijkheid komen, dit nooddoopsel te moeten toedienen’. Bij gelegenheid van het ‘huwelijksexamen’ werden de aanstaande echtgenoten daarover onderricht. Als men eraan twijfelde of het kind nog leefde, moest er ‘onder voorwaarde’ gedoopt worden. Een kind dat zeker dood was, mocht niet worden gedoopt. Er waren ook precieze voorschriften over het dopen bij
40 i n b r a b a n t
Voor katholieke raad hadden aan staande ouders onder meer het boekwerkje Korte onderrichtingen en nuttige wenken voor gehuwden. (Collectie Nederlands Uitvaart Museum Tot Zover)
moeilijke bevallingen en bij misgeboorten. Als er levensgevaar dreigde voor de moeder, ‘dan denke men aanstonds aan het doopsel’. Ook het dopen in de moederschoot was een optie maar vanwege infectiegevaar moest dit wel aan ‘den geneesheer’ worden overgelaten. In 1921 barstte een discussie los in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde over de onder katholieke artsen toegepaste ‘sectio caesarea post mortem’. Artsen vroegen zich af of het ethisch wel verantwoord was dat zij als arts meewerkten aan het verrichten van een keizersnede op een overleden vrouw met als enig doel het dopen van de ongeboren vrucht. Waren niet- katholieke artsen gehouden zo te handelen als het om een katholieke vrouw ging? Katholieke artsen was immers voorgeschreven zo
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
spoedig mogelijk na de dood van de zwangere vrouw per keizersnede de baarmoeder te openen zodat een priester de gelegenheid had het kind te dopen. Niet-katholieke artsen verzetten zich in toenemende mate tegen deze regels en daarom werd aanstaande echtgenoten aangeraden toch vooral een katholieke huisarts te kiezen. Iedere foetus, hoe jong ook, is in de katholieke leer al een menselijk wezen en drager van een onsterfelijke ziel. Daarom moest elke vrucht, ook die uitgestoten bij een misgeboorte, gedoopt worden zolang niet vaststond dat deze dood was. Het voorschrift gold ook voor de eerste maanden van de zwangerschap en verviel pas als met zekerheid was vast te stellen dat de vrucht was overleden. De aanstaande echtgenote en toekomstige moeder werd ook onderricht wat haar te doen stond als ze een miskraam kreeg. De afgestoten vrucht moest dan gedoopt worden in lauw-warm water, berichtte Huwelijk en Huisgezin: ‘men neme de vrucht tussen beide duimen en wijsvingers en verscheure zorgvuldig het eivlies, terwijl men het kleine wezen onderdompelt en spreekt dan tegelijkertijd de woorden van het doopsel uit; ‘Indien gij gedoopt kunt worden, dan doop ik u…enzovoort’’. Dit moest snel gebeuren omdat de vrucht buiten het lichaam ‘slechts een zeer kort leven heeft en dus in stervensgevaar verkeert’. Men achtte het met name voor de moeder van belang dit ‘voorschrift’ goed ter harte te nemen omdat het toch niet zelden voor kwam dat de moeder een miskraam kreeg terwijl er niemand aanwezig was. Men achtte het onverantwoordelijk een onrijpe, onvoldragen vrucht zonder meer te verwijderen, omdat het toch ging om de eeuwige zaligheid van een onsterfelijke ziel. Het was de plicht van de ouders in alle gevallen de ‘zalige aanschouwing Gods’, te bereiken via het doopsel, voor hun geboren of ongeboren kinderen veilig te stellen.
Ongedoopt De consequenties waren groot als het kind ongedoopt stierf: als een dwaallicht zou de geest van een ongedoopt gestorven kind blijven dolen, terwijl een gedoopt kind een engeltje werd. De traditionele leer
Katholieke Muurkrant 4 ‘Zo begint het leven’, met de foto ‘Doop’ van Martien Coppens (1908-1986). (© Martien Coppens/Nederlands Fotomuseum, Brabant-Collectie, Bibliotheek Universiteit van Tilburg)
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
41
In Brabant
Tip Een volledig geannoteerde versie van dit artikel is terug te vinden op www. thuisinbrabant.nl. De auteur dankt het Aanmoedigingsfonds Koninklijke Facultatieve voor de steun bij de totstandkoming van dit artikel.
van de katholieke kerk is gebaseerd op de theorie van het zogenaamde ‘limbus’. De ongedoopte kinderen bevinden zich in een toestand waarin ze beroofd zijn van de gelukzaligheid van de hemel en de aanschouwing van God. Omdat ze zelf geen persoonlijke zonde hebben begaan, hoeven ze niet gestraft te worden en bevinden ze zich in een soort van tussenruimte. Aangenomen mocht worden dat de zielen van deze kinderen ‘de smarten van het vuur der hel niet zullen te verduren hebben’. Het limbus-concept heeft geen duidelijke grondslag in de bijbel, maar is wel eeuwenlang door de kerk gebruikt in de theologische leer. Vanaf midden jaren vijftig kwam er verandering in de toepassing van de strikte regels en werd door veel geestelijken het zogenaamde ‘doopsel van begeerte’ toegepast: als ouders ‘goede’ katholieken waren en het doopsel voor hun kind gewenst hadden, mocht het kind toch als gedoopt beschouwd worden. Er werd nu zelfs ontkend dat de katholieke kerk ooit geleerd zou hebben dat ongedoopte kinderen verloren zouden gaan. Dat waren volgens Huwelijk en huisgezin slechts beweringen van ‘niet-katholieke kristenen’. Men kon zich echter wel voorstellen dat ouders zich bezwaard voelden omtrent het probleem van hun eeuwige lot. Er werd gepleit om over te gaan tot herbezinning en herziening van de bestaande begrafenispraktijken, zoals het begraven in ongewijde grond. In het nieuwe diocesane gebedenboek werd nu wel als troost voor de ouders een gebed opgenomen dat uitgesproken kon worden bij de begrafenis van een ongedoopt overleden kind: ‘Wij vertrouwen het lichaam van dit kind toe aan de aarde en aan u. U hebt het ten leven gewekt in de schoot van zijn moeder en in uw onnaspeurlijke wil hebt Gij het tot u geroepen voordat het zijn proeftijd hier op aarde kon doormaken. Wij kennen zijn lot niet, maar ons geloof zegt ons, dat ook het onvoltooide mensenleven een zin heeft in de gedachten van uw hart. Daarom geven wij ons over aan uw heilige wil, in het volle vertrouwen, dat dit kind is geborgen in uw liefde, die wil dat alle mensen tot de verlossing komen. Amen’. Pas in 1970 werd in het Romeinse Missaal een uitvaartmis voor ongedoopte kinderen van ouders die hen wel hadden willen laten dopen, ‘officieel’ opgeno-
42 i n b r a b a n t
men. De uit 1980 daterende Instructie over de kinderdoop bevestigde dat kinderen die ongedoopt stierven, werden toevertrouwd aan de barmhartigheid van God. Het Wetboek van Canoniek Recht van 1983 schrijft: ‘De plaatselijke Ordinarius kan toestaan dat kinderen, van wie de ouders de bedoeling hadden hen te dopen maar die vóór het doopsel gestorven zijn, een kerkelijke uitvaart krijgen’. Het Katechismus van de Katholieke Kerk uit 1995 voegde daar het volgende aan toe: ‘de grote barmhartigheid van God die wil dat alle mensen gered worden (1Tim. 2:4), en de liefde van Jezus voor de kinderen die blijkt uit zijn woorden ‘Laat de kinderen toch bij mij komen en hinder ze niet’ (Mc. 10:14), staan ons toe te hopen dat er voor de kinderen die zonder doop gestorven zijn, inderdaad een weg ten heil bestaat.’ Het doopsel van begeerte werd in dezelfde Katechismus vastgelegd. Formeel gezien betekende dit dus dat kinderen die ongedoopt stierven pas vanaf 1983 een katholieke uitvaart konden krijgen, met een laatste rustplaats in gewijde grond, terwijl dit in de periode ervoor afhankelijk was van de compassie van de betrokken geestelijken. Bedacht moet worden dat men bij een bevalling in het ziekenhuis nog steeds te maken kon hebben met de gangbare praktijken aldaar en dat het in die tijd niet gebruikelijk was rouwrituelen in acht te nemen voor een rond de geboorte overleden kind. In 2007 verscheen een rapport van de International Theological Commission van het Vaticaan dat handelt over het lot van kinderen die sterven zonder gedoopt te zijn. De commissie concludeerde, en de paus nam
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
Het eerste monument voor levenloos geboren kinderen in Noord-Brabant, op de Algemene Begraafplaats Leijsenakkers in Oosterhout. (Foto: Eli Maas en Dinie Maasvan der Schans, www.doodgewonedingen.nl)
deze conclusie over, dat aangenomen mag worden dat God deze kinderen zal redden, juist omdat het niet mogelijk was voor hen te doen wat voor hen het meest wenselijk was geweest, namelijk hen te dopen. Het limbus-concept voor ongedoopte kinderen is hiermee officieel door de katholieke kerk verlaten.
Rituelen en luisteren naar de verhalen In een tijd van opkomende nieuwe (rouw)rituelen werd in het jaar 2000 in het Overijsselse Reutum het eerste Nederlandse monument voor rond de geboorte overleden kinderen opgericht. Na Reutum volgden andere plaatsen in Nederland waarbij er nu in Noord-Brabant een hoge dichtheid aan deze monumenten is. De monumenten blijken in een bestaande behoefte te voorzien. Voor velen heeft het lang geleden gestorven kind eindelijk ‘een plek’ gekregen. ‘Ik ga vandaag mijn
kind begraven’, was een opmerking die gehoord werd tijdens de onthulling van één van de monumenten. Ceremoniële onthullingen, bloemleggingen en het alsnog wijden van de grond, vervangen als het ware de rouwrituelen die destijds niet in acht konden worden genomen en geven zo troost. De rol die de kerk speelt bij deze monumenten is voor de betrokkenen zeer belangrijk. Toch blijven er nog veel mensen met vragen achter zoals: wat is er met ons kind gebeurd, waarom mochten we ons kind niet gewoon begraven, ons verhaal vertellen en verdriet hebben? Aandacht voor de verhalen en assistentie bij het zoeken naar antwoorden op deze vragen biedt deze ouders, ook na heel veel j aren, steun en troost. Zoals een moeder mij onlangs, tijdens een gesprek, diverse keren op het hart drukte: ‘Ik ben zo blij dat er nu eindelijk, na zoveel jaren, iemand naar mijn verhaal wil luisteren.’
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
43
Rubrieksaanduiding Er is meer Brabant dan je denkt! RT uh be roi eCku inj ap aem rsauteur
Stern
von Brabant
Een replica van de Ster van Brabant. (Foto: Erfgoed Brabant)
Oproep Weet u zelf nog ‘meer Brabant’ te vinden? Aarzel niet en licht de redactie in via een e-mail naar inbrabant@ erfgoedbrabant.nl Wellicht verschijnt uw tip dan in een
De kans dat iemand in onze provincie de Orde van de Ster van Brabant heeft gekregen is niet erg groot. Deze orde is dan ook geen Nederlandse onderschei ding, maar een Duitse. Ze werd ingesteld door Groot hertog Ernst Lodewijk van Hessen. Ernst Lodewijk was een kleinzoon van de Engelse koningin Victoria en een neef van de Duitse keizer Wilhelm II en gold als een liberaal-constitutioneel vorst en een groot mecenas. Hij stimuleerde wetenschap, economie, kunst en cultuur. Hij schreef drama’s en gedichten, componeerde klavierstukken en schreef over architectuur en tuinbouwkunst. Ernst Lodewijk behoorde tot het Huis Brabant: vandaar de naam van de door hem ingestelde orde.
volgend nummer van In Brabant.
Huis Brabant De vorsten uit het Huis Brabant stamden af van Hendrik het Kind (1244-1308), de zoon uit het tweede
44 i n b r a b a n t
huwelijk van de Brabantse hertog Hendrik II. Een halfbroer van ‘het Kind’, de oudste zoon uit het eerste huwelijk van Hendrik II, volgde hun vader op als hertog Hendrik III van Brabant. Hendrik het Kind erfde Hessen van zijn moeder Sofia van Thüringen. Ernst Lodewijk was een verre afstammeling van Hendrik het Kind. Hij besteeg na de dood van zijn vader in 1892 de Hessische groothertogelijke troon en huwde in 1894 prinses Victoria Melita, bijgenaamd ‘Ducky’. Het echtpaar kreeg twee kinderen: een dochter, Elisabeth, die in 1903 op achtjarige leeftijd aan tyfus overleed en een doodgeboren zoon (1900). Het huwelijk kwam tot stand op sterk aandringen van beider grootmoeder, Victoria, en werd zonder veel overtuiging door beiden gesloten. Ducky en Ernst deelden weliswaar een grote belangstelling voor cultuur en voor schoonheid, maar voor Ernst was het de vraag of hij überhaupt had willen trouwen, terwijl voor Ducky gold dat zij eigenlijk verliefd was op een andere neef. Deze neef van moederszijde was de Russische grootvorst Cyril Romanov. Met hem zou ze ook een verhouding krijgen. Toen ze in 1897 op bezoek was geweest bij haar zus Marie in Roemenië en Ernst bij terugkomst in bed aantrof met een mannelijke bediende, besloot ze te scheiden. Een niet gering besluit, want een scheiding was in die tijd, zeker binnen adellijke kringen, ongehoord en Ducky veroorzaakte zo een behoorlijk schandaal. Ze trouwde desondanks in 1905 toch met grootvorst Cyril. Na de Russische revolutie (1917) en de moord op een groot deel van de familie van de tsaar werd
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
Het verleden laat soms op verrassende manieren sporen achter. Theo Cuijpers, Adviseur Cultuurhistorie bij Erfgoed Brabant, liet zich inspireren door het begrip ‘Brabant’ en onderzocht op welke onverwachte plekken het hertogdom ook nu nog opduikt. In deze serie vertelt hij over zijn – op z’n zachtst gezegd – opmerkelijke bevindingen.
links: Groothertog Ernst Lodewijk van Hessen-Darmstadt in 1905. Fotograaf: Jacob Hilsdorf (1872-1916). rechts: Prinses Victoria Melita, bijgenaamd ‘Ducky’, omstreeks 1900.
deze Cyril zowaar nog tsaar in ballingschap. Zijn erf genamen zijn nog steeds de pretendenten van de Russische troon.
De Ster De Ster van Brabant werd in 1914 door Ernst Lodewijk ingesteld, kort voor het begin van de Eerste Wereld oorlog, en was bedoeld voor dienaren van de Hessische staat. De vormgeving van de orde is eigentijds; de twaalf klassen en de mogelijkheid om ieder daar- van ook nog een gouden kroon als verhoging te verlenen, zijn daarentegen wel typisch voor de toenmalige Duitse standenmaatschappij. Deze orde werd bovendien niet aan vrouwen verleend. Voor hen was er namelijk een ‘Damesorde van de Ster van Brabant’. Behalve deze burgerlijke onderscheiding riep Ernst
Lodewijk in 1917 ook een militair erekruis in het leven: het IJzeren Ereteken voor Strijders. Om hiervoor in aanmerking te komen moest je echter wel aan het oorlogsfront gewond zijn geraakt. Deze onderscheiding kreeg dan ook vrij snel de bijnaam ‘Blutiger Ludwig’ (‘Bloedige Lodewijk’). De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) zou een einde maken aan de Hessische monarchie en ook aan de Ster van Brabant. Ernst Lodewijk weigerde in 1918 weliswaar officieel af te treden, maar verloor desondanks zijn groothertogelijke waardigheid: Hessen werd tot Vrijstaat verklaard. Ernst Lodewijk bleef zich echter inzetten voor kunst en cultuur en stierf in 1937 te Slot Wolfsgarten bij de Hessische plaats Langen.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
45
Genealogie Leo Adriaenssen
Verborgen kunst en kunstenaars Sommige grote kunstenaars weten zich eeuwenlang in de anonimiteit verborgen te houden. Hun nagelaten scheppingen verraden hun identiteit niet, maar wekken alleen nieuwsgierigheid. Zo iemand was Damiaen van Nerven (ca. 1515-1603/04) uit Goirle.
Instrumentarium van een chirurgijn in 1566. (Vivae imagines partium corporis humani aereis formis expressae (Antwerpen 1566) 121)
46 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
In Brabant biedt ook de genealogie een podium. Interessante geschiedenissen die aan de hand van genealogisch onderzoek zijn te reconstrueren. Soms vergeten, maar altijd verrassende verhalen, van Brabantse bodem.
Zijn kleinzoon Cornelis van Nerven (1603-1661) uit Tilburg was een succesvolle schilder, maar van Damiaen was geen enkel werk bekend. En dan was er nog Damiaens befaamde achterkleinzoon († 1715), ook Cornelis genaamd, de architect die tot de dag van vandaag gezichtsbepalend is voor de Grote Markt te Brussel. Damiaen van Nerven is rond 1515 te Goirle geboren als bastaardzoon van Gerrit van Nerven en Dingen Canters alias Verhoeven. Gerrit was de vierde generatie Van Nerven in het dorp en daar de eerste chirurgijn. Drie zoons volgden in zijn voetsporen: Cornelis, die voorbestemd leek om de eerste chirurgijn van Tilburg te worden, sloeg iemand dood en vestigde zich in Hilvarenbeek; Wouter werd de eerste chirurgijn van Poppel; en Robbrecht volgde zijn vader op in Goirle. Onzeker is of Damiaen opgroeide in Goirle. Zijn moeder droeg geen Goirlese namen en woonde wellicht elders. Gebruikelijk was dat een bastaard door de moeder werd opgevoed. Dat hij een voornaam droegen die verwees naar zijn vader – Damianus was de patroonheilige van de heelmeesters – doet vermoeden dat de moeder vreesde dat Gerrit hem niet zou erkennen, aannemen of alimenteren. Maar dat Damiaen zich in 1555 nadrukkelijk de zoon van Gerrit van Nerven de chirurgijn noemde, wijst op een zekere trost op zijn afkomst van vaderskant. Ook is veelzeggend dat hij een zoon naar zijn vader vernoemde. Misschien was hij wel gewettigd.
Beide zijden van het door Damiaen van Nerven gedamasceerde zwaard. (Waffensammlung A586 van het Kunsthistorisches Museum te Wenen)
1
1 2 3 4
appel of knop greep pareerblok ricasso
2
Edelsmid Het opgroeien in de Goirlese chirurgijnsfamilie biedt een mogelijkheid om Damiaens loopbaan als edelsmid te verklaren. Een chirurgijn moest immers zijn eigen zilveren en ijzeren instrumenten kunnen vervaardigen: fistelmesjes, zagen, beitels, drillen, lancetten, sondes, scalpels, trapanen, spatels, vlijmen, katheters, naalden en tangen. Bovendien kan er een vormende werking van een heelmeester zijn uitgegaan. Hoewel de beroepsgroep niet academisch geschoold was, was een zekere scholing in de humaniora wenselijk, al was het maar om de medische klassiekers in het Latijn te kunnen lezen. En dat Damiaen zijn klassieken kende, blijkt uit zijn beeldende kunst.
3
4
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
47
Genealogie
Damiaen van Nerven werd damasceerder. Het damasceren was omstreeks 1540 in Europa in de mode gekomen, vooral als decoratie van steek- en slagwapens. Het ijzer of staal van het te decoreren voorwerp werd verhit tot het violet of blauw kleurde, vervolgens gearceerd met een mes en gegraveerd met een scherpe, bronzen burijn (stift), waarna de groeven werden gevuld met goud- of zilverdraad. De techniek zou afkomstig zijn van het Nabije of MiddenOosten (het woord is afgeleid van Damascus) en lijkt in de zestiende eeuw te zijn geherintroduceerd door de Spanjaard Diego de Çaias, die de kunst ook naar Engeland en Frankrijk bracht.
Het eerste bekende werk van Damiaen van Nerven is een rijk versierd rapier dat tegenwoordig wordt bewaard in het Kunsthistorisches Museum te Wenen. Op de zijkant staat zijn signatuur: damianvs . de . nervĒ . me . fecit. Deze tekst werd aanvankelijk geïnterpreteerd als ‘Damianus de Neron Venetus of Venetia (uit Venetië) maakte mij’ en als ‘Damianus de Nervensis (uit Nervi bij Genua) maakte mij’. Het rapier was een houw- of stootwapen, niet geschikt voor militaire doeleinden, maar wel om te duelleren. Het was een representatief wapen, vandaar de vaak rijke versieringen. De greep en het gevest van het door Damiaen bewerkte rapier zijn fraai geornamenteerd. De appel of knop (nummer 1) toont op de verschillende facetten Herakles met een knots over de schouder en de hellehond Cerberus aan een leiband; een fontein met slangen, geflankeerd door een leeuw en een man die uit een boom valt; een versterkte stad met een gracht waarin eenden en zwanen
48 i n b r a b a n t
zwemmen; oosterse ruiters, bewapend met lansen en schilden, gevolgd door een olifant met op zijn rug een kasteelachtige constructie – een gevechtstoren. Op de greep (nummer 2) knielt een geharnaste ridder voor een onidentificeerbaar, stralend object; zijn gepluimde helm ligt op de grond en achter hem staat een groep met helmen en lansen bewapende voetknechten. Op een ander facet staan een leeuw, een stier, een vijver met eenden, een pauw en een gaand en een liggend hert met gewei. Het pareerblok (nummer 3) biedt een tafereel van een omgrachte stad, waartegen een lansier te paard optrekt; aan de andere kant zijn ruiters met elkaar in een gevecht verwikkeld, een verminkt slachtoffer ligt op de grond. Op het ricasso (nummer 4) staat een man in een klassieke wapenrusting en een gepluimde helm, die met gestrekte rechterarm een zwaard boven een brandende komfoor houdt; vermoedelijk verwijst het beeld naar de Romeinse krijger Gaius Mucius Scaevola, die uit minachting voor het vonnis van de Etruskische vijand om levend te worden verbrand en uit heroïsche vaderlandsliefde zijn rechterhand verbrandde. Op de andere kant jaagt een lansier met honden op een hert. Op de pareerstangen wordt een ruitergevecht gevoerd bij een paviljoenenkamp (legertenten van aanvoerders) en aan de andere zijde een versterkte stad door landsknechten belegerd, terwijl voor de poort en de brug een kanon staat opgesteld.
Tijdgenoten Vergelijking met het werk van tijdgenoten toont zo’n sterke stijlovereenkomst met Diego de Çaias, dat deze als Damiaens leermeester kan worden aangemerkt. De Spanjaard Çaias werkte in 1535-1550 aan de koninklijke hoven van Frankrijk en Engeland en daarna mogelijk in Antwerpen. Zowel met Londen als Antwerpen had Damiaen contacten, maar onbewezen is of hij daar heeft gewoond en gewerkt. Daarnaast was er ook een relatie met het hertogelijke hof van Ferrara. Een voor Alfonso II d’Este vervaardigde beugel van een tas of buidel (nu in de collectie van het Cleveland Museum of Art) is hoogstwaarschijnlijk van zijn hand. Volledige zekerheid bestaat er over een met vijfentwintig gedamasceerde platen beslagen,
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
notenhouten kabinet, gemaakt voor hertog Alfonso II en gesigneerd D.N. fecit: Damianus Nerven maakte mij. Het kabinet werd in maart 2008 op een veiling in Bilbao verkocht. De nieuwe eigenaar wil zich niet bekend maken en belemmert daarmee het kunsthistorische onderzoek naar Damiaen van Nerven en zijn werk. Het Ferrarese hof trok veel Brabantse en Hollandse kunstenaars aan, maar niet Damiaen, hij staat althans niet op de loonlijst van kunstenaars uit 1545-1554. Het hof importeerde echter ook regelmatig uit de grote kunstmarkt van Antwerpen. Ook het eerste werk van Damiaen, het beschreven rapier, kan voor een Ferrara zijn gemaakt; de Herakles op de appel kan verwijzen naar Alfonso’s vader Ercole (de Italiaanse variant van ‘Herakles’) d’Este. Mogelijk heeft Damiaen samengewerkt met de graveur Hans Collaert de oude uit Brussel, die zich rond 1560 te Antwerpen vestigde. Hij bewerkte een zwaard dat past in de Çaias-van Nervenschool (collectie Museum für deutsche Geschichte, Berlijn). Het is echter met twee verschillende technieken geornamenteerd, die eigen stijlkenmerken hebben: het lemmet, waarop enerzijds de deugden en anderzijds de planeten zijn geëtst – beide verticaal gerangschikt – komt duidelijk voor rekening van Collaert. In tegenstelling tot het lemmet is het gevest gedamasceerd. Het toont een zwijnenjacht en een bos met wilde dieren op de knop, een stad met muren en torens, paarden en bomen, een bos waarin een leeuw een man toetakelt en een jager te paard met een speer op de greep. De stijl is onmiskenbaar die van Damiaen van Nerven.
afbeelding linkerpagina: De signatuur van Damiaen van Nerven op een zijkant van het ricasso. afbeeldingen boven: Het eerste werk van Van Nerven in detail. Boven: een vesting op de pareerstang van het rapier. Midden: een vesting op de knop van genoemd rapier. Onder: een vesting op het rapier van Hans Collaert en Damiaen van Nerven.
Huwelijk Waar Damiaen in het begin van zijn loopbaan heeft gewoond, is onbekend. Uiterlijk in 1555 vestigde hij zich te Hilvarenbeek, waar hij trouwde met de rijkste vrouw ter plaatse: jonkvrouw Maria van Huygesloot, weduwe van de schout en vrouwe van Dorp. Zeker voor een bastaardzoon was het een uiterst voordelig huwelijk, ongetwijfeld te danken aan zijn faam en daaruit spruitend vermogen tot een redelijke kostwinning. Hij betrok haar omgrachte huis De Clossenborg in de Koestraat. In principe kon hij goed
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
49
Genealogie
Tip
boven: Fragment van een voor Maximiliaan II van Oostenrijk in 1555 à 1559 vervaardigd paradeharnas met een gedamasceerde fries (Hofjagd- und Leibrüstkammer A140 van het Kunsthistorisches Museum te Wenen). De figuren zijn natuurlijker uitgevoerd dan die op het rapier van Damiaen van Nerven. Was Van Nerven ingehaald door jongere vak genoten? links: Drumlanrig Castle bij Thornhill in Schotland, in 1684 à 1691 gebouwd door Cornelis van Nerven en Peter Paul Boyse. rechts: Grote Markt 2 te Brussel, het huis genaamd De Zwaan, gebouwd door Cornelis van Nerven in 1698. (Collectie Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium te Brussel)
Verder lezen? Hier enkele tips: Claude Blair, ‘A royal swordsmith and damascener. Diego de Çaias’, Metropolitan Museum Journal III (1970) 149-198, met als appexdix een lijst van ongesigneerde objecten, geornamenteerd in de stijl van Diego de Çaias en Damiaen van Nerven. Leo Adriaenssen, ‘Van Nerven. Meesters van lancet, burijn en penseel’, De Brabantse Leeuw LVIII (2009) afl. 4.
leven van de bezittingen van zijn vrouw, waaronder een belangrijk deel van de tiende van Hilvarenbeek. Wegens de oorlog week hij in augustus 1578 uit naar het veiliger geachte Breda, waar hij een huis betrok in de Caterstraat. Vermoedelijk in 1587 verhuisde hij naar Tilburg, een sterk opkomend centrum van de wollen-lakenindustrie, dat rijk genoeg was om bescherming te kopen tegen de oorlogsverschrikkingen van brandende, rovende en plunderende soldaten. Daar overleed hij in 1603 of 1604. Zijn smeltoven was toen al enkele jaren in handen van zijn zoon Cornelis.
Nalatenschap Het aan Damiaen toegeschreven (en toe te schrijven) werk dateert uit de jaren 1550 en ten laatste de jaren 1560. Van daarna is er niets van zijn hand bekend. De stad Breda schonk in de periode dat hij daar woonde geen enkel door Damiaen bewerkt steekwapen aan een legeroverste of politicus, terwijl zo’n relatie-
50 i n b r a b a n t
geschenk bij uitstek geschikt was als smeermiddel. Was het damasceren uit de mode? Was Damiaen van Nerven arbeidsongeschikt geworden? Was hij als gevolg van zijn gunstige huwelijk voortijdig met pensioen gegaan? De aanwezigheid van een smeltoven rond 1600 pleit tegen deze opties, maar hoe de carrière van Damiaen dan wel afliep, blijft nog in het duister gehuld. Het meest waarschijnlijk is, dat Damiaen in artistiek opzicht werd ingehaald door zijn jongere tijd- en vakgenoten in Duitsland en Italië. Bij hun werk steekt zijn werk enigszins onbeholpen af, bijvoorbeeld doordat het perspectief van de gebouwen niet altijd zuiver is. Van zijn kinderen handelde zoon Cornelis te Tilburg misschien in lakense stoffen, maar hij wordt vooral
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
gezien als jager op klein wild. Zoon Abraham werd een welgestelde zijdehandelaar te Delft en zoon Gerrit werd kunstschilder en ‑handelaar te Antwerpen en Amsterdam. Cornelis’ gelijknamige zoon vestigde zich te Rotterdam en werd vooral bekend als marmerschilder; in België dragen nog enkele kerken de sporen van zijn werk. Diens zoons Michiel en Cornelis van Nerven
werden respectievelijk kunstschilder en architect. Van de laatste resteren onder meer twee kastelen in Schotland, de achterkant van het stadhuis van Brussel en het beroemde huis De Zwaan aan de Grote Markt aldaar. De zoon van deze Cornelis, Louis, vestigde zich in Parijs als beeldhouwer en werd vooral bekend als ontwerper van karossen voor de hoge adel.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
51
Geschiedenis I r m a v a n B o m m e l
W iegersma door Coppens In huis De Wieger kwamen in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw veel kunstenaars over de vloer bij medicus-pictor Hendrik Wiegersma (1891-1969). Er zijn foto’s bewaard gebleven uit die tijd, voor het merendeel kiekjes gemaakt door een van de gasten of een familielid. Deze kiekjes vormen interessant documentatiemateriaal: bewijsstukken dat Nederlandse kunstenaars en schrijvers in die jaren contact hadden met kunstenaars en schrijvers uit Parijs en Vlaanderen. Ossip Zadkine (1890-1967) en Constant Permeke (1886-1952) zijn wel de bekendste namen. Tussen de ‘familiare’ opnamen uit die periode bevinden zich ook enkele foto’s van betere kwaliteit, gemaakt door een professionele fotograaf. Maar door wie? Een verslag van een onderzoek.
52 i n b r a b a n t
Coolen te zullen bemiddelen bij het laten maken van een foto van Hendrik Wiegersma. Bewijs geleverd, zou je denken. Maar de datering roept direct twijfels op. De foto lijkt namelijk erg veel op een andere portretfoto van Wiegersma, afgebeeld in het boek Hendrik Wiegersma. Enkeling in meervoud van Maarten Beks en Pieter Wiegersma uit 1982. Op pagina 28 staat daar een soortgelijk portret. Deze foto draagt het opschrift ‘Voor Nel 1933’. Als onderschrift staat vermeld: ‘Foto gemaakt door Nel, zijn vrouw’. Dat lijkt echter zeer onwaarschijnlijk: welke fotograaf richt een opschrift immers aan zichzelf? De datering van
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
Portret van Hendrik Wiegersma gemaakt door Martien Coppens. (© Martien Coppens / Nederlands Fotomuseum, Brabant-Collectie Universiteit van Tilburg)
Hendrik Wiegersma woonde en werkte in Deurne. Niet zo ver daar vandaan, in Lieshout, woonde Martien Coppens (1908-1986). Twee grootheden: de één in de kunst, de ander in de fotografie. Het mag verwacht worden dat de twee elkaar gekend hebben. Maar in de tijd dat Wiegersma in het middelpunt van de belangstelling stond - in de jaren twintig en dertig was Coppens nog slechts een beginnend fotograaf. Vorig jaar verscheen, gelijktijdig met de overzichtsexpositie van Coppens’ werk in het Nederlands Foto- museum te Rotterdam, bij uitgeverij Waanders het boek Martien Coppens. Bezielde Beelden. Daar is op pagina 204 een portretfoto van Hendrik Wiegersma afgebeeld. Als datering staat vermeld 1941/42. Hoe komt men aan die datering? In het archief van Coppens – ondergebracht bij de Brabant-Collectie in de bibliotheek van de Universiteit van Tilburg – is een brief gevonden van de schrijver Antoon Coolen (1897-1961), gedateerd 14 december 1941. In deze brief, gericht aan Martien Coppens, belooft
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
53
Geschiedenis
dit beeld lijkt overigens wel redelijk, want in de jaren dertig van de vorige eeuw stond Wiegersma volop in de belangstelling. Het feit dat de andere foto, opgenomen in Bezielde Beelden, de datering 1941/42 draagt, is nu helemaal niet aannemelijk. Tussen beide foto’s kan namelijk geen tien jaar tijdsverschil zitten. Sterker nog, de foto’s zouden uit dezelfde serie kunnen komen. Bovendien waren door het uitbreken van de oorlog de contacten tussen Deurne en de kunstenaars en schrijvers in Parijs en Vlaanderen verbroken. In augustus 1941 overleed Wiegersma’s zoon Wieger door verdrinking. Kortom: eind 1941 of begin 1942 had Wiegersma geen enkele reden om zich als kunstenaar te laten portretteren. Hard bewijs voor deze mogelijk verkeerde datering ontbreekt echter nog. De datering 1933 lijkt beter te kloppen, maar waar was Coppens toen en wat deed hij? In 1930-31 ging Coppens op aanraden van fotograaf Adriaan Boer naar München om daar de opleiding aan de Bayerische
Staatslehranstalt für Lichtbildwesen te volgen. ‘Hij maakt er kennis met de Nieuwe Zakelijkheid, maar kiest zelf voor een romantischer benadering’, staat op pagina 348 te lezen in het Calendarium van het boek Bezielde Beelden. In 1932 opende Coppens zijn fotohandel en atelier aan de Emmasingel in Eindhoven. Hij exposeerde er zijn ‘Levensbeelden’: expressieve portretten van mensen uit Lieshout en omgeving. Datzelfde jaar werd hij lid van de Nederlandse Fotografen Patroons Vereeniging (NFPV). Interessant is dat in genoemd Calendarium staat vermeld dat Coppens tussen 1925 en 1929 prijswinnende foto’s instuurde naar het tijdschrift Focus en correspondeerde met Adriaan Boer, oprichter en hoofdredacteur van het tijdschrift. Dezelfde man die hem de opleiding in München had aanbevolen.
Originelen Tot nu toe zijn echter alleen foto’s besproken die in boeken staan afgebeeld. De volgende stap in het onderzoek naar de datering is daarom het bekijken van de originelen. Dat blijkt nog niet zo eenvoudig. De nalatenschap van Martien Coppens is namelijk gesplitst. De negatieven zijn ondergebracht in het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam, maar ze zijn niet ontsloten. De foto-afdrukken daarentegen bevinden zich, samen met de documentatie, bij de Brabant-Collectie. De vintage prints (Kerncollectie Martien Coppens) zijn wel ontsloten, middels de fotodatabank Martien Coppens. De losse foto’s, opgenomen in het archief, zijn helaas niet digitaal te raadplegen. Dat wordt zoeken naar een speld in een hooiberg. Dan eerst maar informatie inwinnen bij de nabestaanden. Een kleinzoon van Wiegersma verwijst me door naar de fotograaf Ton Hartjens die vanaf de jaren
De portretfoto van Hendrik W iegersma met het opschrift ‘Voor Nel, 1933’ uit het boek Hendrik Wiegersma. Enkeling in Meervoud van Maarten Beks & Pieter Wiegersma (1982), p. 28. (BrabantCollectie Universiteit van Tilburg)
54 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
zestig bij Wiegersma over de vloer kwam. Deze meent zich te herinneren dat Coppens in de jaren veertig Wiegersma heeft bezocht, maar hij verwijst me op zijn beurt door naar Martiens zoon, de beeldhouwer Joep en zijn vrouw Els. Ook Joep en Els menen zich in eerste instantie te herinneren dat Coppens en Wiegersma pas in de jaren veertig contact hadden. Helaas is fotohistoricus Jan Coppens, ook een zoon van Martien, al lang overleden. Hij had het wellicht direct geweten. Maar de Brabant-Collectie helpt me verder. Bij mijn bezoek aan de Brabant-Collectie ben ik vooral geïnteresseerd in de vroege foto’s van Coppens. De conservator, Emy Thorissen, brengt mij een doos met het opschrift ‘werkarchief’. Al gauw komen twee portretfoto’s boven water van Hendrik Wiegersma. Eén foto ‘en profile’, en één foto ‘en face’. Ze lijken op de genoemde foto’s die zijn afgebeeld in boeken. Nu nog op zoek naar een datering. Die staat er helaas niet op. Wel bevatten de foto’s andere interessante gegevens. Zo staat op de voorkant met pen in vierkante letters geschreven: COPPENS A.M.A. Op de achterkant van één van de foto’s staat vermeld: Hendrik Wiegersma. De foto’s hebben een inventarisnummer, respectievelijk PM 546 en PM 547. Opvallend is dat de foto’s op barietpapier met een linnen structuur zijn afgedrukt, aldus Emy Thorissen. Een behoorlijk aantal andere foto’s uit de doos is op hetzelfde luxe papier afgedrukt. Op één ervan is een etiket geplakt met de opdruk: ‘Exhibited at the London Salon of Photography 1933’. De foto’s van Wiegersma hebben niet zo’n etiket en zijn daar dus kennelijk niet tentoongesteld, maar zouden best eens uit hetzelfde jaar kunnen zijn.
i n h et ar c h i e f, z i jn helaas niet digitaal te raadplegen . Dat wor dt zoeken naar een s pel d i n een h oo i berg . 14 van de 15e jaargang van Bedrijfsfotografie met de datum 15 juli 1933. Op de pagina’s 262 en 263 staat een artikel van de hand van Martien Coppens over zijn bezoek aan Dr. Wiegersma. Met een foto erbij. Dezelfde foto als afgebeeld in het boek Bezielde Beelden! De foto van Wiegersma maakte blijkbaar deel uit van de serie ‘Bekende Landgenoten’ van de NFPV. Interessant detail is dat Coppens het artikel ondertekende met ‘M.F.J. Coppens V.M.A.’, terwijl hij zijn foto’s signeerde met ‘Coppens A.M.A.’. De afkorting verwijst naar de naamswijziging van de vereniging van afgestudeerden: Verein/Arbeitsgemeinschaft Münchener Absolventen. Het omslagpunt hiervan lag omstreeks november 1933. Mits consequent toegepast, zou dat ook een dateringsmiddel kunnen zijn. Waarschijnlijk zijn deze foto’s gemaakt in de serre bij Wiegersma, maar de achtergrond is niet op alle opnamen even herkenbaar. Geconcludeerd kan worden dat de inhoud van de archiefdoos (als context), de wijze van signering, het speciale barietpapier en het gepubliceerde artikel in Bedrijfsfotografie het erg aannemelijk maken dat de Coppens’ foto’s dateren uit 1933. Ter afsluiting, terugkomend op de eerder genoemde brief van Antoon Coolen aan Martien Coppens. In het archief zit geen brief of foto, waaruit blijkt dat het contact met Wiegersma waar Martien om vraagt aan Antoon Coolen, in 1941 is geëffectueerd. Het spreekt boekdelen dat Coppens om bemiddeling vraagt, want hij was niet bepaald op zijn mondje gevallen. Een andere mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat deze portretserie verloren is gegaan door de brand in het atelier ten tijde van de Tweede Wereldoorlog.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
Bedrijfsfotografie Terug naar Joep en Els Coppens. Zij geven uiteindelijk het verlossende woord: Coppens zou in 1933 in het tijdschrift Bedrijfsfotografie een artikel hebben gepubliceerd over zijn ontmoeting met Wiegersma. Bedrijfsfotografie was het officiële orgaan van de Nederlandse Fotografen Patroons Vereeniging en werd uitgeven door Focus. Gauw weer naar de Brabant-Collectie dus. Op één van de vele tijdschriften die bewaard zijn gebleven, staat met de hand geschreven ‘Wiegersma’. Het is nummer
De lo s s e f oto ’s , opgenomen
55
Geschiedenis
In het blad Bedrijfs fotografie, nummer 14 van de 15 e jaargang, is dezelfde foto van Wiegersma te zien als in de Coppens-biografie B ezielde beelden. Coppens vertelt in de begeleidende tekst ook hoe het maken van de portretfoto tot stand kwam. Deze editie van Bedrijfsfotografie is van 15 juli 1933. De datering 1941/42 in Bezielde beelden klopt dus hoogstwaarschijnlijk niet. (BrabantCollectie Universiteit van Tilburg)
56 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
57
Achtergrond H e l m a T h i e r s e n J u r g e n P i g m a n s
Halen we de
‘honderd’? Dit najaar is weer op veel plaatsen in Brabant stilgestaan bij de bevrijding, het moment in 1944
waarop geallieerde troepen een einde maakte aan de Duitse bezetting. Voor Noord-Brabant was het de afgelopen maanden een extra bijzonder jubileum: 65 jaar. Gaat het herdenken dan ook met pensioen? Of halen we met gemak de ‘honderd’?
Oproep Wilt u reageren op dit artikel? Stuur een e-mail naar inbrabant@ erfgoedbrabant. nl en wellicht ziet u uw reactie terug in een volgend nummer van In Brabant.
Op 5 mei wordt landelijk de bevrijding herdacht. Overal zijn bevrijdingsfeesten en vrijheidsfestivals, maar de landelijke herdenking is al enigszins losgezongen van de Tweede Wereldoorlog. We herdenken op 4 mei tegenwoordig immers alle oorlogsslachtoffers en vieren een dag later niet langer specifiek de bevrijding, maar vooral onze vrijheid. Het herdenken is zo dus enigszins gewaarborgd door het te abstraheren, het los te trekken van een specifieke historische gebeurtenis en het in een breder perspectief te plaatsen. Op het landelijke niveau werkt deze aanpak, maar hoe zit dat met lokale herdenkingen? Wat moet daar, ook in Brabant, de invulling van deze bevrijding in de toekomst worden? Leeft het herdenken voort ook wanneer de daadwerkelijke bevrijders en de ‘bevrijden’ er niet meer zijn?
Brabant Op veel plaatsen in Noord-Brabant wordt behalve in mei, dus ook al in het najaar stilgestaan bij de bevrijding. Hier is soms zwaar gevochten, er zijn burgers gesneuveld en veel plaatsen hebben een band opgebouwd met de troepen die hen hebben bevrijd. Op veel plaatsten is aandacht voor de lokale geschiedenis: de gesneuvelden worden herdacht, maar ook de bevrijders worden onthaald. Nog steeds zijn er bevrijders
58 i n b r a b a n t
die nu voor het eerst terugkomen naar de plaatsen waar zij toen gevochten hebben. Dat zijn voor alle betrokkenen telkens weer bijzondere gebeurtenissen. Toch leeft ook in Brabant het besef dat het karakter van de herdenkingen zal veranderen. Zo is in ’s-Herto genbosch ophef geweest rond de manier waarop dit jaar de overgebleven veteranen hier naartoe zijn gehaald. Elk jaar worden het er minder: er hadden zich deze keer slechts 38 bevrijders opgegeven. Er wordt dan ook openlijk gesproken over een nieuwe invulling van deze herdenkingen vanaf 2010. Wanneer we kijken naar de manier van herdenken, dan is in de loop der jaren al het een en ander veranderd. Doordat steeds minder mensen de oorlog en de bevrijding daadwerkelijk hebben meegemaakt, treedt een verschuiving op van ‘herdenken’ naar ‘niet vergeten’. Hierbij spelen de lokale comités (overheid en burgers), musea en diverse verenigingen die zich hier speciaal mee bezighouden (verzamelaars en ‘reenactors’) een grote rol. Ook het Brabants Dagblad heeft een oproep geplaatst aan de lezers om tastbare herinneringen aan de bevrijding (brieven, foto’s e.d.) op te zoeken en aan te melden. Behalve de bevrijders, worden ook de bevrijden ouder en dreigen de herinneringen verloren te gaan.
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
D e bevrijding van B rabant
Eerste koninklijke bezoek na de bevrijding van ’s-Hertogenbosch. Koningin Wilhelmina verlaat hier het stadhuis, 20 maart 1945. (Fotopersbureau Het Zuiden, collectie Stadsarchief ’s-Hertogenbosch)
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
59
Achtergrond
Koningin Wilhelmina en burgemeester Loeff op het door oorlogs handelingen beschadigde bordes van het Bossche stadhuis; voor het bordes een erewacht van de Stoottroepen, 20 maart 1945. (Fotopersbureau Het Zuiden, collectie Stadsarchief ’s-Hertogenbosch)
Nieuwe invulling Een aantal elementen van een nieuwe invulling, een invulling die afwijkt van enkel het eren van de aanwezige oud-strijders, kom je nu in veel herdenkingen tegen. Bijvoorbeeld bij de herdenking van Operatie Market Garden: een fakkelloop die de route van de bevrijders volgt, een aantal veteranen dat de route fietst van de Prinses Irene Brigade, diverse tentoonstellingen en re-enactors die de ‘geschiedenis op ware grootte’ laten zien in kampementen en optochten. In ’s-Hertogenbosch is al aangekondigd dat de her denking van dit jaar de laatste in ‘oude stijl’ zal zijn. In een artikel in het Brabants Dagblad zegt Pierre Kisters, voorzitter van de Stichting October 1944: ‘Er is een platform aan het ontstaan van organisaties voor de herdenkingen van 4 mei en 15 augustus, het bevrijdingsfestival en veteranen-organisaties. We zoeken een waardevolle invulling zonder alleen een relatie te leggen met de Tweede Wereldoorlog.’ Wat de nieuwe stijl gaat worden, is echter nog de vraag. Kisters: ‘Er wordt op dit moment gebrainstormd met alle betrokken partijen. Wat het gaat worden is nog niet duidelijk.’ Bij deze partijen horen onder meer veteranen en het onderwijs. Uit respect voor alle partijen wilde Kisters
60 i n b r a b a n t
niet speculeren over de ontwikkelingen. Wellicht dat, met de deelnemende partijen in het achterhoofd, te verwachten is dat de Bossche herdenkingen nog een duidelijke link met de Tweede Wereldoorlog zullen houden en dus nog niet de landelijke, algemenere trend van het ‘vrijheid vieren’ zullen volgen. Re-enactors en verzamelaars zijn van belang bij het nieuwe herdenken. Zij dragen bij aan tentoonstellingen, organiseren kampementen en gevechtsdemo’s om de geschiedenis dichterbij te brengen. Leden van deze groepen zijn ook vaak betrokken bij de lokale organisatie. De belangstelling voor deze periode van de geschiedenis is enorm. Er blijven nieuwe clubs ontstaan die zich hiermee bezighouden. Opvallend hierin is de toenemende belangstelling voor de Duitse kant van de geschiedenis. De behoefte het volledige verhaal te laten zien: in een oorlog zijn altijd twee strijdende partijen. Behalve de voortdurende groei in deelnemers binnen deze groepen, is er ook een breed scala aan activiteiten in heel Europa waarin zij kunnen participeren. Een symptoom van deze grote publieksbelangstelling is ook de productie van oorlogsfilms, waarbij regelmatig een beroep op deze mensen wordt gedaan. Tim van Deutekom, re-enactor, handelaar en betrokken bij diverse films over de oorlog zegt hierover het volgende: ‘Ik zie de laatste jaren alleen maar groei in het aantal mensen dat belangstelling heeft voor de Tweede Wereldoorlog. Er blijven ook steeds films gemaakt worden: na een succesvolle film over de oorlog, volgen er meer. Oorlog levert nu eenmaal spektakel en spanning. En er zijn nog zoveel verhalen om te verfilmen dat dat voorlopig wel door zal gaan. Ook blijft het aantal beurzen en evenementen met de Tweede Wereldoorlog als thema groeien.’ Met het aantreden van een volgende generatie die de herdenkingen organiseert, een generatie die de oorlog niet meer heeft meegemaakt, wordt het makkelijker om afstand te nemen: de emotionele lading ontbreekt. Herdenken wordt niet automatisch gekoppeld aan herinneren. De manier waarop deze nieuwe generatie met de herinnering omgaat, kan echter juist daarom wel eens moeilijk zijn voor hen die deze oorlog echt hebben meegemaakt. Zeker wanneer de
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
Prent gemaakt ter ere van de bevrijding, 25 oktober 1944. (J. van Grinsven, collectie Stadsarchief ’s-Hertogenbosch)
emotionele afstand van een jongere generatie gepaard gaat met een gebrek aan kennis en respect. Denk aan het incident in 2003. Marokkaanse jongeren verstoorden toen de Dodenherdenking in enkele Amsterdamse stadsdelen. Ze voetbalden zelfs met de kransen.
Herinnering Frank van Vree, historicus en hoogleraar journalistiek aan de Universiteit van Amsterdam, sprak bij de opening van de fototentoonstelling ‘Er is een weg naar de vrijheid’ (7 mei 2009, Nationaal Monument Kamp Vught, gelegen aan de Lunettenlaan) over het begrip herinnering. Uit de individuele herinnering, die voor iedereen uniek is, ontstaat de sociale herinnering van een sociale groep: ‘De betekenis van de Lunettenlaan, Vught, als plaats van individuele en sociale herinneringen is aan voortdurende verandering onderhevig. Onze herinneringen zijn immers niet statisch, maar veranderen door de tijd van kleur en intensiteit, ja zelfs van inhoud, onvermijdelijk (…)’ Kamp Vught wordt zo ook een plaats van herinnering voor mensen die geen directe binding hebben met de fysieke plek en krijgt een derde dimensie: die van de culturele herinnering. ‘Juist de culturele herinneringen kunnen tot in lengte van dagen worden aangevuld,
herschept en opnieuw geïnterpreteerd – en dat is precies wat deze fototentoonstelling is: een bijdrage aan het niet aflatende proces van betekenisgeving, van herinterpretatie, van aanmoediging om opnieuw en ook anders naar deze plek te kijken, om te ontregelen, om ons aan het denken te zetten.’ Zodoende wordt nu ook het herdenken van de Tweede Wereldoorlog beschouwd, geëvalueerd en geherinterpreteerd. Herdenken en het individuele herinneren raken van elkaar vervreemd. De directe emotionele lading van deze individuele herinnering ebt weg, hoe meer het herdenken verschuift naar de culturele herinnering. Of deze, wat meer afstandelijke, culturele herinnering voldoende zal blijken om de bevrijding van NoordBrabant te blijven herdenken, is moeilijk te voorspellen. Kamp Vught is bovendien een voorbeeld van een Nederlandse culturele herinnering, het draagt immers ook de naam Nationaal Monument. De nationale culturele herinnering overschaduwt in het geval van de Tweede Wereldoorlog de lokale culturele herinnering. Zal in 2044 een Brabantse culturele herinnering autonoom genoeg blijken om het herdenken van ‘onze’ bevrijding levend te houden? Halen we de ‘honderd’? Historici zouden als geen ander moeten weten zich niet te wagen aan toekomstvoorspellingen. Dus zegt u het maar.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
61
Interview O t t i e T h i e r s e n T h e o C u i j p e r s
Een dorpsjongen i n de stad
In Erfgoedland Brabant zullen weinig mensen rond lopen bij wie de grens tussen werk en hobby zo dun is als bij Jac. Biemans. Er zijn dan ook heel wat mensen uit die wereld die hem kennen: archivarissen, prentbriefkaartenverzamelaars, redacties van boeken en tijdschriften, leden van de Historische Vereniging Brabant (HVB), Brabants Heem en heemkundekringen. Reden voor ons om deze erfgoedduizendpoot eens op te zoeken.
62 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
We bezoeken Jac. thuis, een fraai appartement uit 1960 aan de rand van de Bossche binnenstad. Vier hoog en zonder lift, wat geweldige voordelen biedt. Zo is extra sportbeoefening overbodig. Bovendien is Jac. slechts 45 jaar jong, en al 25 jaar de meest jeugdige deelnemer aan de Brabantse Heemdagen, dus die trappen neemt hij moeiteloos. De hoogte biedt een schitterend uitzicht over de stad en de Sint-Jan, mét de wetenschap dat aan de einder, op slechts 60 kilometer afstand, Jac.’s geliefde geboorteplaats Maarheeze ligt. Hij woont op fietsafstand van zijn werk, het Bossche Stadsarchief. Veel meer dan een vaag gemompeld ‘hoe het allemaal zo gekomen is’ is niet nodig om hem aan de praat te krijgen. Hij vertelt met verve, onderhoudend en doorspekt met smakelijke anekdotes. Af en toe voegt hij er aan toe: ‘maar dat moet je misschien maar niet opschrijven.’ Helaas voor de lezer, daar houden we ons aan.
tree hief weet ik eigenlijk niet meer.’ En ook kasteel Cranendonck bleef een rol in Jac.’s leven spelen: tot de opgraving van 1996 die hij met archeoloog Nico Arts opzette, spraken vrienden wel eens van ‘luchtkasteel Cranendonck’.
Studiezaal vol Enkele jaren na de oprichting van het museumpje maakte Jac. de overstap van conservator naar onderzoeker. ‘Mijn opa Biemans heb ik niet gekend, wel zijn broers en zussen. Ik ging op de fiets naar Heythuysen, ome Harrie interviewen over vroeger. Dat nam ik op de band op.’ Die interviews wekten zijn belangstelling voor genealogie. Zo zette Jac. in 1979 als vijftienjarige voor het eerst voet over een archiefdrempel. ‘Met bus en trein ging ik helemaal naar ’s-Hertogenbosch. Toen ik bij het Rijksarchief aankwam, dat toen nog in de Waterstraat zat, stond er een bordje: ‘studiezaal vol’. Ik heb toen mijn aller-stoutste schoenen aangetrokken en ben toch doorgelopen. Ik werd ontvangen door
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
Biemans met zijn luchtkasteel In 1973, Jac. was negen jaar oud, was het groot feest in Maarheeze. Het dorp herdacht dat het kasteel van Cranendonck 300 jaar eerder door de Fransen was verwoest. We begrijpen meteen waarom je zo’n dorp in je hart sluit: dat moeten ware levenskunstenaars zijn. Een heel weekend werden de bloemetjes buiten gezet en hele schoolklassen bezochten de voor die gelegenheid ingerichte tentoonstelling met oude spulletjes van het eigen dorp. Jac.: ‘Ik zat in de derde klas en kreeg voor het eerst geschiedenis. Het tentoonstellingsboekje heb ik helemaal verknipt – schandalig, moet ik nu zeggen – en ik maakte daarvan mijn eerste plakboek.’ Het verwoeste kasteel van Cranendonck deed bij Jac. het historisch besef ontluiken. Dat historisch besef bleek geen kasplantje. ‘Toen ik tien was had ik mijn eigen museum gesticht. Het heette ‘Jackielo’ en het was gevestigd in het keldertje van de noodwoning van mijn opa en oma, die was aangebouwd aan het kippenhok achter de boerderij van mijn ouders. De collectie bestond uit alles wat oud was: foto’s, voorwerpen, doodsprentjes, tekeningen, ansichtkaarten en oorlogsmunitie. Ik had toegangskaartjes en ontving bezoekers, of ik ook en-
foto linkerpagina: Het bord van ‘Museum Jackielo’ voor de noodwoning in Maarheeze. De naam van het museum was afgeleid van ‘J ackie’, Jac.’s eigenlijke naam. (Foto: Jac. Biemans, september 2009) foto linksboven: Jac. voor het raam in zijn Bossche appartement. (Foto: Theo Cuijpers) foto boven: Jac. als tekenaar van een skelet op de opgraving van de middeleeuwse abdij te Ename, 1989. (Foto: Wilfried Feijen)
63
Interview
een vriendelijke oudere dame met een knotje, die mij op een bank liet plaatsnemen. Ik heb daar een uur zitten wachten op de gang en werd toen toegelaten tot de studiezaal met krakende eikenhouten vloer. Er was een stoel vrij gekomen, naast een oudere heer. Die begroette me met: ‘Dag jongeman, u bent hier zeker voor het eerst?’. Na mijn ‘ja meneer’, vervolgde hij meteen: ‘Ik kom hier al sinds 1935.’ Dat vond ik toen ongelofelijk: hij kwam er net zo lang als mijn vader oud was…’. Op zijn zeventiende liep Jac. voor het eerst binnen bij de plaatselijke heemkundekring. Die organiseerde een lezing over toponiemen, een onderwerp waar hij voor school een werkstuk over wilde maken.
Nijmeegse jaren Na het bezoek aan de Waterstraat wist Jac. wat hij wilde worden: archivaris. Maar de schooldecaan kon hem niet helpen, dit had hij niet eerder bij de hand
64 i n b r a b a n t
gehad. Jac. ontdekte zelf dat hij dan na de HAVO naar de middelbare archiefschool zou moeten, waar de gemiddelde leeftijd 29 jaar was. Hij koos toen voor VWO en een studie geschiedenis in Nijmegen. Je had toen nog een plaatsingscommissie, dus beriep Jac. zich op de grote betekenis van het katholieke geloof in zijn persoonlijk leven. ‘En ik was misdienaar’, lacht Jac.. Na zeven jaar studeerde hij cum laude af in de Nieuwe Geschiedenis bij M.G. Spiertz, op een onderzoek naar veertien predikanten van Budel en Maarheeze (1648-1795). In zijn Nijmeegse tijd was Jac. bestuurslid van Brabants Heem en lid van de Historische Vereniging Brabant. Daar hoorde hij bij de generatie van jonge honden, zoals Jan Walravens, Tiny Romme en Gerard Rooijakkers, die de vereniging toen tot een soort rebellenclub maakten. Hij heeft nog een jeugdlidmaatschap voorgesteld, waar hij vervolgens zelf nog een jaar van
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
heeft kunnen profiteren. Toen hij zijn studie had afgerond, werd zijn eerste klus het ordenen en beschrijven van de fotocollectie van de gemeente Maarheeze. ‘Ik heb een strooptocht gehouden door het hele gemeentehuis. Alle kasten en laden moesten open, want overal lag wat. In een kluis op het kasteeltje vond ik middeleeuwse stukken die al lang zoek waren. Van veel foto’s was helemaal niets bekend, dus heb ik stad en land afgesjouwd om het wie, wat en waar van de afbeeldingen te achterhalen.’
Een uniform, een sabel en een vaste baan Naar aanleiding van het aanbieden van een oude ‘eerste steen’ van het voormalig gemeentehuis van Maarheeze organiseerde Jac. een tentoonstelling over gemeentehuizen en burgemeesters. Een portret van burgemeester Van Schaik bleek te ontbreken. Zo kwam hij terecht bij diens zoon, op dat moment
foto links: Een van Jac.’s hobby’s is fotografie: hier een winteropname van de kerk in Maarheeze, 1985. onder: Tijdens een HVB-bootreis met v.l.n.r. Renate van de Weijer, Sylvia Dumont, Hans van der Linde, Jac. Biemans en Jan Walravens, 1995. (Foto: Arnoud-Jan Bijsterveld)
burgemeester van Waalwijk. Die stelde niet alleen een portret, maar ook vaders burgemeesterskostuum en sabel ter beschikking. Hij leverde de spullen persoonlijk af bij moeder Biemans. En wat bleek? Waalwijk zocht een assistent-archivaris, en Jac. zocht een baan. Hij moest nog aan de archiefopleiding beginnen, maar dat was geen enkel bezwaar: hij kon aan de slag. ‘Zeven jaar heb ik daar met veel plezier gewerkt. Ik deed er alles. Ik denk dat kleine archieven bestaansrecht hebben. Een archief moet niet te groot zijn, het contact met de gemeenschap is heel belangrijk.’
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
’s-Hertogenbosch In 1999 maakte Jac. de overstap naar het Stadsarchief in ’s-Hertogenbosch. ‘Ik doe communicatie en educatie, ik heb contact met de mensen én met de bronnen. En dat is fantastisch. Door het wekelijkse rubriekje ‘Uit het Stadsarchief’ zijn we bekend bij het grote publiek. Ze komen met vragen en met spullen. Soms wel op het verkeerde adres: mensen denken dan dat we op de Citadel zitten’, lacht hij. Contact met de gemeenschap, daar draait het om bij Jac.. ‘Zo’n regionaal archief als in Zuidoost-Brabant, het lijkt me heel moeilijk om daar dicht bij de mensen te blijven. Het Bossche archief zit als een spin in het web van de Bossche cultuur. Het gebouw is niet echt optimaal, maar dat gaat veranderen. Het Grootziekengasthuis gaat tegen de vlakte gaat. Daar komt nieuwbouw: een combinatie van Stadsarchief en Stadsbibliotheek, spannend!’ De Bosschenaren mogen de weg naar het archief weten te vinden, dat geldt niet meer voor de geschiedenisstudenten. ‘Vroeger kreeg je veel studenten van universiteiten voor allerlei onderzoek, maar die komen niet meer. In Nederland kun je universitair geschiedenis studeren zonder ooit een archief van binnen te zien. Dat kan toch niet! In ’s-Hertogenbosch zijn het vrijwel enkel Vlaamse studenten die inhoudelijk onderzoek doen.’ De lijst boeken waaraan Jac. heeft meegewerkt mag er zijn. Ongeveer eens per jaar verschijnt er een boek waarvan Jac. Biemans de beeldredactie heeft gedaan. Een deel van dat werk gebeurt in ‘de baas zijn tijd’,
65
Interview
een deel in zijn vrije tijd. Soms niet terecht, vindt hij. Bijzonder Bokhoven bijvoorbeeld is liefdewerk. ‘Den Bosch is meer dan de stad, dat wordt wel eens vergeten’, vindt Jac..
Egyptoloog… in België Tussen de periode waarin hij het museum Jackielo bestierde en zijn eerste reizen als jonge onderzoeker koesterde Jac. nog een andere droom: egyptoloog worden. Jac. was een leerling van de Philips van Horne Scholengemeenschap in Weert. Geschiedenisleraar Gerrit Hasendonckx had daar een nieuwe archeologieclub opgericht, waarmee hij een opgraving had gedaan in zijn geboorteplaats Grobbendonk (België). Op school lag, mede om de leerlingen te enthousiasmeren, een skelet in een bak met zand tentoongesteld. ‘Ik was meteen verkocht, maar je kon pas vanaf de vierde klas lid worden van de archeologieclub, dat was wel een teleurstelling.’ Ondertussen speurde Jac. thuis de akkers af, en bracht alle restanten van Goudse pijpen die hij vond mee naar school. In 1979 mocht
66 i n b r a b a n t
hij eindelijk bij de club. Vanaf dat moment bracht hij ieder jaar drie weken van zijn vakantie door op een archeologiekamp in België. Naargelang het verhaal over de opgravingskampen vordert, wordt het steeds vaker onderbroken door lachsalvo’s. Er zijn heel wat practical jokes uitgehaald. Zo was er een traditie om stelletjes die in een tent werden aangetroffen ceremonieel ‘in de onecht te verbinden’. Eens zat zelfs de plaatselijke politie in het complot. Die deed een zogenaamde ‘drugsvondst’ (bestaande uit een zakje bloem en poedersuiker onder iemands rechterachterbumper) die nooit de dagrapporten heeft gehaald, tot grote schrik van het slachtoffer. Maar behalve veel plezier klinkt er ook gepaste trots door. Jarenlang was Jac. met twee, drie andere vrijgezelle jongens en initiatiefnemer Gerrit Hasendonckx de drijvende kracht achter deze kampen. ‘In de hoogtijdagen waren we met tachtig à negentig man drie weken lang van negen tot vijf aan het graven. Het was degelijk werk, dat begeleid werd door onder meer professor De Boe. Mede dankzij ons kon er in België echt
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
grootschalig onderzoek gedaan worden. Er gingen introducés mee, hele gezinnen. We hebben nu deelnemers van de tweede generatie.’ In 2006 zijn Jac. en Gerrit als organisatoren gestopt en is de werkgroep los gegroeid van de school. Maar de club heeft een doorstart gemaakt als zelfstandige Archeologische Vereniging Philips van Horne. De school heeft de hele uitrusting aan de vereniging geschonken. Dat vult een hele truck: tenten, tafels, stoelen, keukenapparatuur en werkgereedschap.’ Jac. gaat nog steeds mee, maar de laatste jaren als kok. ‘Van het graafwerk heb ik afscheid genomen; de Biemansen hebben een slechte rug.’
‘Woonde gij dan nie bij jullie moeder?’ Jackielo leeft in zekere zin ook nog voort. Jac. is een fervent verzamelaar van ansichtkaarten, van Budel en Maarheeze. Regelmatig reist hij nog op en neer naar zijn geboortedorp. Hij is er voorzitter van de heemkundekring ‘De Baronie van Cranendonck’, eindredacteur van het heemkundetijdschrift De Aa-kroniek en lid van de Monumenten- en Straatnamencommissie. En dan is er nog het politieke cabaret, ieder jaar met carnaval. Dan moeten ze hem wel eens bijpraten, want niet alle dorpsverwikkelingen heeft hij meegekregen. Verbaasd wordt dan soms gevraagd: ‘Mar woonde gij dan nie bij jullie moeder?’
oefenen, en kleren huren. Afijn, de grap heeft vijftien jaar plezier opgeleverd, met talloze optredens op smartlappenfestivals, bruiloften en partijen. Maar uiteindelijk was het voor de meesten niet meer te combineren. Drie jaar geleden hebben we ons afscheidsconcert gegeven, in ’t Haantje.’
Historisch hart Voorzichtig vragen we naar Jac.’s toekomstplannen. Is het na zeven jaar Waalwijk en meer dan tien jaar ’s-Hertogenbosch misschien tijd voor verandering? ‘Dat vraag ik me ook wel eens af, maar ik heb een heerlijke baan, ben erg zelfstandig en het werk is veelzijdig: eigenlijk twee banen ineen. Dat laat je niet zo maar schieten.’ Jac. vindt dat hij in ’s-Hertogenbosch het beste heeft van twee werelden: de stad, waar hij zich helemaal thuis is gaan voelen, en een paar keer per week Maarheeze. ‘Want daar ligt toch mijn historisch hart.’
foto links: Tijdens het heemkamp te Oudenbosch, 1996. Jac. zittend vooraan vierde van links. (Foto: Wim van Rooij) onder: De oorspronkelijk uit Nijmeegse historici samengestelde smartlappengroep De Parlando’s met tweede van links Jan Walravens en boven Jac. Biemans, voorjaar 2003.
De Parlando’s Is er nog ruimte voor iets anders dan geschiedenis, archieven, heemkunde, Maarheeze? Na enig nadenken komt het eerlijke antwoord: ‘Nee, eigenlijk niet, of toch… ik heb jaren gezongen in de smartlappengroep de Parlando’s.’ Een uit de hand gelopen studentengrap, blijkt al gauw. Jac. en studievriend Jan Walravens (beiden met kerkkoorervaring) zaten in hun Nijmeegse stamkroeg ’t Haantje. En zoals dat gaat in stamkroegen: ze zetten een vrolijk lied in. Twee meiden aan hun tafel, Helen en Lilian, zongen spontaan mee. ‘Dat klonk zó mooi’, zegt Jac., ‘de rillingen liepen over onze rug!’ In een opwelling heb ik ons daarna opgegeven voor de Dag van het Levenslied. Aan de telefoon vroegen ze hoe we heetten, dat moest ik toen snel verzinnen. De rest wist van niets, haha! Toen moesten we wel gaan
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
67
Nieuws
Markiezenhof
weer open!
Na een restauratie van anderhalf jaar heeft het Markiezenhof te Bergen op Zoom op 25 oktober 2009 zijn deuren weer geopend. Tijdens de restauratie is op drie fronten hard gewerkt.
Het Markiezenh of in Bergen op Zoom.
De eerste mijlpaal is de complete oplevering van de herinrichting van tien zalen van stad- en regiomuseum. Elke zaal vertelt zijn eigen verhaal over een belangrijke periode in de geschiedenis van Bergen op Zoom en omstreken. De verhalen en thema’s worden ondersteund door audiovisuele presentaties. Naast de tien stad & regiozalen zijn ook de vier stijlkamers helemaal gerestaureerd en opgeleverd. De tweede mijlpaal is de realisatie van een groot ondergronds depot op het Wilhelminaveld waar de archiefcollecties, met een totale lengte van 4,5 kilometer, van Bergen op Zoom en de aangeslo-
ten gemeenten Woensdrecht en Steenbergen en het voormalige waterschap Het Scheldekwartier, een optimaal onderkomen krijgen. In dit depot komen ook twee afzonderlijke ruimtes voor het bewaren van de stedelijke museumcollectie. Ook heeft het Markiezenhof zijn belangrijkste bronnen gedigitaliseerd. De resultaten van dit in Neder land, qua omvang, unieke project kunt u zien op de beeldbank van de website www.markiezenhof.nl. Daar zijn maar liefst anderhalf miljoen aktes en 60.000 historische foto’s te vinden.
Het Bergs woordenboek Na een jarenlange voorbereiding is het binnenkort zover: op 20 november wordt het Bergs Woordenboek gepresenteerd. Een schat van bijna 2000 woorden en uitdrukkingen in het dialect van Berghem zoals dat vroeger en ook nu nog steeds wordt gesproken. Het boek bevat veel typisch Bergse uitdrukkingen en bijna vergeten woorden. Woorden die in deze tijd allang niet meer gebruikt worden, maar bij het
68 i n b r a b a n t
lezen ervan de nodige herkenning zullen oproepen. De betekenis van bijna al deze woorden en uitdruk kingen wordt aan de hand van voorbeelden uitgelegd. En dan blijkt ook dat het Bergse dialect veel humor bevat. Ook is de schrijfwijze en de uitspraak van het Bergse dialect nu voor het eerst vastgelegd. In het woordenboek staan daarnaast nog 26 kleine anekdotes, uit het leven gegrepen, die gaan over typische Bergse situaties waarin Bergse personen centraal staan. Kijk voor meer informatie op www.berchs-heem.nl
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
Nieuwe jas voor
T huis in Brabant Het werk van kunstenaar Guido Geelen. De geschiedenis van het hertogdom Brabant. Oude foto’s van Brabantse dorpsgezichten. Zomaar een greep uit de informatie die op Thuis in Brabant te vinden is. Thuis in Brabant is een website over de cultuurhisto rische geschiedenis van de provincie Noord-Brabant. Op de site worden zoveel mogelijk (Brabantse) erfgoedbronnen bij elkaar gebracht en gepresenteerd. Vaste bronnen zijn de collecties van erfgoedinstellingen, biografieën van Brabantse personen en de ‘geschiedenis van Brabant’. Bezoekers kunnen al grasduinend de vele erfgoedbronnen bekijken of via een eenvoudige zoekopdracht door alle informatie heen zoeken.
Voorgeschiedenis Thuis in Brabant is in 2005 gelanceerd. De site is een samenwerkingsverband van een aantal grote erfgoedinstellingen in Noord-Brabant: Audax Textiel museum Tilburg, Brabants Historisch Inform atie Centrum, Noordbrabants Museum, Universiteit van Tilburg (Brabant-Collectie en de Film- en Fotobank Noord-Brabant) en Erfgoed Brabant. Erfgoed Brabant is de beheerder van de website. Thuis in Brabant wordt financieel mogelijk gemaakt door de provincie NoordBrabant. In de jaren na de lancering is Thuis in Brabant uitgebreid met een aantal nieuwe erfgoedbronnen zoals de ‘Brabantse Biografieën’ en de collecties van een aantal kleinere musea in Brabant zoals het Nationaal Veelteelt Museum, het Ton Smits Huis en Streekmuseum De Acht Zaligheden. Anno 2009 bestond Thuis in Brabant ruim vier jaar en was met name de vormgeving van de site toe aan een nieuw jasje. Op 3 juni 2009 is tijdens de feestelijke openingsbijeenkomst van Erfgoed Brabant de vernieuwde vormgeving van Thuis in Brabant gepresenteerd. Met deze ‘redesign’ is de site helemaal klaar voor de toekomst. Toekomst Thuis in Brabant zal de komende jaren een grote verandering ondergaan. Ten eerste zal het aantal erf-
Het oude (links) en nieuwe (rechts) gezicht van Thuis in Brabant.
goedbronnen flink vergroot worden. Zo zullen in 2010 de bevolkingsregisters (tussen 1850 en 1939) van de Brabantse archiefinstellingen op Thuis in Brabant komen. Daarnaast wordt het aantal collecties van Brabantse musea flink uitgebreid. Ook zal een start worden gemaakt om het aantal erfgoedbronnen in de breedte uit te breiden. Denk hierbij aan archeologische vindplaatsen, kunst in de openbare ruimte, monumenten en ‘oral history’. Een tweede belangrijke ontwikkeling is om de bezoekers van Thuis in Brabant dichter bij het erfgoed te betrekken. Met name de inzet van nieuwe media zal hierbij een belangrijke rol spelen. Om zoveel mogelijk op de wensen van de bezoekers van Thuis in Brabant in te spelen zal nog dit jaar een start worden gemaakt met een gebruikersonderzoek. Met de hulp van de bezoekers van Thuis in Brabant zal de site verder verbeterd worden en zoveel mogelijk worden afgestemd op de gebruikers.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
Oproep Geïnteresseerden voor het gebruikersonderzoek kunnen zich aanmelden bij de redactie van Thuis in Brabant via redactie@ thuisinbrabant.nl
69
Nieuws
De Collse Watermolen bij Eindhoven. (Collectie BHIC)
Brabant
Waterland De meeste mensen zullen meteen aan Holland en Zeel and denken als het over ‘Nederland Waterland’ gaat. Dat zijn toch de provincies die traditioneel met water geassocieerd worden. Misschien komt het dan als een verrassing als iemand zegt dat ook in Brabant het water een prominente rol speelt.
Auteur Drs. Rien Wols (Projectenbureau BHIC)
En eigenlijk is dat al heel lang zo: Noord-Brabant telt meer natuurlijke beken en beekjes dan bijvoorbeeld Gelderland. Voor Noordoostelijk Brabant is de herinnering aan het water van de Beerse Maas nog behoorlijk levendig. We hebben dan wel geen Deltawerken, maar dat neemt niet weg dat ook de Brabanders al eeuwenlang worstelen met het alomtegenwoordige water. Hoe alomtegenwoordig het water in deze provincie is, blijkt uit dit kaartje. Het laat zien hoe fijnvertakt het netwerk van natuurlijke hoofdwaterlopen in deze provincie is. Water heeft op allerlei manieren de geschiedenis van deze provincie bepaald. De oorspronkelijke Brabantse steden zijn allemaal ontstaan
70 i n b r a b a n t
aan het water. Ofwel direct daaraan, zoals Bergen op Zoom, Willemstad, Woudrichem, Heusden en Grave. Ofwel iets verder landinwaarts, op de overgang van klei naar zand: Steenbergen, Klundert, Geertruiden- berg, Breda, Den Bosch. Allemaal steden die niet alleen een militair-strategisch belang hadden, maar ook handelspotentie. Voor zover we steden of belangrijke handelsplaatsen hebben die op het zand liggen, zijn die allemaal van veel later datum, uit de negentiende en twintigste eeuw. Denk aan Tilburg, Eindhoven, Veghel. En ook daar speelt het water weer een doorslaggevende rol bij in de vorm van de Zuid-Willemsvaart, het Wilhelminakanaal, Het Eindhovens Kanaal en het Beatrixkanaal. Wie weet hoe groot Oss inmiddels
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
zou zijn, als men niet meer dan zestig jaar had gedaan over wat uiteindelijk het Burgemeester Delenkanaal is geworden?
Last en lust Water is er altijd en overal: als last en als lust. Als last door de eeuwen heen tot op onze tijd toe: water snoodrampen en overstromingen in (we noemen er maar een paar) 1421, 1740, 1780, 1809, 1855, 1861, 1880/1, 1920, 1926, 1953, 1993 en 1995. Die hebben behalve veel menselijk leed ook sporen achtergelaten in het landschap. Maar er zijn ook lusten. Het water zorgt voor inkomsten: je kunt het als krachtbron gebruiken (watermolens zoals de Collse watermolen bij Eindhoven), of als grondstof (brouwerijen, papierfabrieken, looierijen).
Maar ook de visserij op de Maas, visvijvers, eendenkooien of de griendcultuur hebben allemaal water nodig. Water dient als transportmiddel: dat leidt tot tolheffing op de rivieren, tot bruggen en veren, tot kanalenbouw (Zuid-Willemsvaart, maar ook turfkanalen bij Deurne en Bergen op Zoom), tot (industrie)havens. Recreëren op rivieren en plassen is weer een andere manier om van water te genieten (of om er geld van te maken), en je kunt het natuurlijk ook gewoon gaan verkopen: daarvoor hebben we waterwingebieden, watertorens en waterleidingmaatschappijen. Zo kun je doorgaan. En dat is het BHIC dan ook van plan met de Brabantse Waterkaart, onder het motto ‘NoordBrabant van Aa tot Zoom’. Een website waar op allerlei manieren en vanuit allerlei invalshoeken het water centraal staat: www.brabantsewaterkaart.nl.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
71
Nieuws
Breda in dienst van Info
In 2010 bestaat de Grote of Onze Lieve Vrouwe Kerk van Breda 600 jaar. Dat was voor de beheers-
De tentoonstelling
1637–1813, getiteld ‘Woord & Wapen. In dienst van de Nassaus’.
stichting de reden om opdracht te geven tot het organiseren van een expositie over de periode
‘Woord & Wapen. In dienst van de Nassaus’ is vanaf 16 januari tot en met 18 april 2010 te bezichtigen in de Grote of Onze Lieve Vrouwekerk van Breda. Kijk voor meer informatie op www. grotekerkbreda.nl
In de Grote Kerk wordt het interieur van de zeventiende en de achttiende eeuw herschapen. Met de mensen die in die periode invloedrijk waren. Niet alleen in de kerk, maar ook op diverse andere terreinen van het gees telijke, politieke, maatschappelijke en militaire leven van die tijd. Met als verbindende factor hun relatie met de leden van ons koninklijk huis: de Oranje-Nassaus.
Wapenborden De blikvanger van de expositie zijn de wapenborden. Tot 1798 hing de Grote Kerk er vol mee. Op last van Napoleon, die de gelijkheid van de Franse revolutie in alle door hem veroverde landen dicteerde, moesten alle invloeden die aan adel gerelateerd waren,
72 i n b r a b a n t
verdwijnen. Zo ook de wapenborden met wapens van families die eeuwenlang een prominente rol in de Nederlanden hebben gespeeld. De borden werden vernietigd, verbrand, kapotgeslagen en verdwenen uit de kerk om nooit meer terug te keren. Gelukkig waren deze borden, ook wel rouwborden genoemd, een aantal jaar voor de verwijdering minutieus nagetekend door de Franse baron d’Yvoi, die tijdens een rondreis alle wapenborden beschreef en natuurgetrouw in een document kopieerde. Dit was de basis voor een reconstructie. Deze 277 gereconstrueerde borden keren terug in de Grote Kerk en herscheppen zodoende het beeld van de kerk zoals dat in de zeventiende en achttiende eeuw was.
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
De gewelven in de Nassaukapel in de Grote kerk van Breda. (Foto: Theo Cuijpers)
Grafmonumenten De tweede blikvanger van de expositie, en vast onderdeel van het interieur van de kerk, vormt de rijkgeschakeerde zerkenvloer. Tijdens de tientallen restauraties in de afgelopen eeuwen zijn veel zerken naar oneigenlijke locaties verhuisd. Tijdens de laatste grootschalige restauratie (van 1995-1998) is de zerkenvloer gereconstrueerd naar de situatie zoals die in 1828 bestond. In dat jaar verbood de overheid
het begraven in kerken. Elke zerk en grafmonument toont de namen van de personen die zo’n belangrijke rol in Breda vervulden, dat zij in de Grote kerk begraven mochten worden. Wandelend door de kerk lezen bezoekers die namen, maar ontdekken niet het verhaal achter de mens die daar begraven ligt. In deze tentoonstelling zijn de grafmonumenten echter wel digitaal ontsloten. In de speciaal daarvoor ingerichte mediaplayers zijn de zerken op positie en op naam te vinden. Zo wordt de geschiedenis van de persoon die daaronder begraven ligt, gepresenteerd. Daarnaast bevat de expositie ook 170 unieke museum stukken én het verhaal over 22 geestelijke en militaire dienaren van de Oranje-Nassaus.
Vernieuwde website Kunera De website Kunera is compleet vernieuwd. Hier kan men laatmiddeleeuwse insignes opzoeken op vindplaats. Inmiddels zijn er ruim 15.000 beschrijvingen ingevoerd. Kunera is een onderzoeksproject van de Radboud Universiteit Nijmegen. Het doel van de website is tweeledig: op de eerste plaats moet de website de kennis over de laatmiddeleeuwse (bedevaart)cultuur vergroten. De reeds ingevoerde gegevens zijn daarom beschikbaar voor een breed publiek van (amateur)archeologen, wetenschappers en andere geïnteresseerden. Op de tweede plaats dient de website een documentair doel. Beschadiging van de fragiele objecten is onontkoombaar. Ook is registratie van vondst omstandigheden belangrijk. Zeker wanneer insignes in particulier bezit zijn, raken die gegevens dikwijls ver-
loren – evenals soms de verblijfplaats. Kunera streeft er dan ook naar zoveel mogelijk insignes goed te documenteren om zo de waardevolle informatie van dit historische materiaal voor de toekomst veilig te stellen. Kijk voor meer informatie op www.kunera.nl
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
73
Nieuws
boven: De afbeelding waarmee mensen geprikkeld werden hun ‘Echt Brabantse’ traditie door te geven. links: De cover van het boekje ‘Echt Brabants?!’
In juni 2009 startte Erfgoed Brabant via de website www.erfgoedbrabant.nl een enquête waarin Braban ders de tradities konden noemen die volgens hen het belangrijkste zijn. Zowel jeugdige als oudere Brabanders hebben enthousiast de enquête ingevuld. Zij noemden een breed scala aan tradities die alleen binnen families of de lokale omgeving bekend zijn, maar ook tradities die landelijk gevierd worden. Deze enquête leverde uiteindelijk de Top 10 van tradities in Brabant op. Voor de ene Brabander zal de uitkomst een verrassing zijn, voor de andere een vanzelfsprekendheid. De volledige Top 10 van Brabantse tradities is in ieder geval als volgt:
1 Carnaval 2 Sinterklaas 3 Samen eten 4 Reuzen 5 Religie 6 Kerstmis
Echt Brabants?! Paul Spapens
Paul Spapens
T
PHAROS
RA
DERLAND
es wordt er in deze gids ht besteed aan typische cten en Brabantse en. Echt Brabants?! is eel in een reeks over tradities.
Erfgoed Brabant is daarom samen met het NCV op zoek gegaan naar ‘echt Brabantse’ tradities. Deze uitslag heeft zijn weerslag gekregen in het boekje ‘Echt Brabants?!’. In het boekje worden de tien meest genoemde tradities uitgediept. Bij elke traditie wordt bekeken of deze nou ook echt Brabants is of juist de invulling ervan. En of die invulling in deze tijd anders is dan in het verleden. In het boekje is naast de tradities ook aandacht voor andere Brabantse gewoonten en gebruiken én de lezer krijgt tips, recepten en inspiratie om te delen in het leven in het Brabantse land. Het boekje is een absolute primeur. ‘Echt Brabants?!’ over tradities is namelijk de eerste in een serie handzame boekjes over tradities in de Nederlandse provincies. Na deze primeur verschijnt een serie boekjes over tradities in de overige Nederlandse provincies. ‘Echt Brabants?!’ wordt uitgegeven in samenwerking met Pharos Uitgevers en is in de boekhandel te koop voor € 7,50. Kijk voor meer informatie op www.erfgoedbrabant.nl of bel 073-6156262.
7 Driekoningenzingen 8 Dialect 9 Kermis 10 Bloemencorso Zundert
NE
ts?! geeft een kleurrijk oord-Brabant aan n zijn belangrijkste worden gepresenteerd van een top 10 die is ld op basis van een door bant gehouden enquête ners van de provincie. Bij enoemde zaten zowel t een lokale, als met een chtergrond. In het laatste en ze beschreven vanuit Brabantse invulling
Het Nederlands Centrum voor Volkscultuur (NCV) heeft 2009 uitgeroepen tot het Jaar van de Tradities.
Echt Brabants ?!
nts ?!
Top 10
DITIES IN
74 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
Ivo’s Erfgoed
Ivo van Leeuwen becommentarieert het
illustratie: Ivo van Leeuwen
erfgoednieuws middels een prent of cartoon.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
75
Boekbesprekingen
het hem niet zozeer te doen om de feiten, maar vooral om de mens erachter: wat dacht hij, wat las hij, waardoor en door wie werd hij beïnvloed? Aanvankelijk vond Pirenne het idee om zijn levensverhaal te vertellen een brug te ver. In navolging van Geert Mak beperkte hij zich daarom in eerste instantie tot het schrijven van een portret van zijn vader. Het bleek echter snel dat in dat portret zoveel van de zoon was verwerkt, dat hij besloot het uit te breiden tot een soort levensbeschrijving van zowel vader als zoon. Het resultaat is een kloek, met verve geschreven boek van 240 pagina’s inclusief bijlagen en literatuur.
1 Louis Pirenne De archivaris vertelt door Henk Roosenboom Het is in Nederland – in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Angelsaksische landen – niet zo gebruikelijk dat personen die een belangrijke functie hebben gehad in het openbare leven, na hun pensionering hun herinneringen op papier zetten. Maar het is nog veel ongebruikelijker dat zij daarbij hun eigen functioneren centraal stellen. Autobiografieën zijn zo mogelijk nog zeldzamer dan memoires. Het is ook wel begrijpelijk: het is immers lastig om je, zoveel jaar na dato, alles nog te herinneren. Bovendien houdt niet iedereen altijd zijn archief even precies bij. Nog moeilijker is het om de eigen rol daarbij objectief en eerlijk weer te geven. Toch kan zo’n exercitie niet alleen een boeiend verhaal opleveren, het kan ook voor latere generaties uiterst verhelderend werken en ook voor historici onverwachte doorkijkjes in de geschiedenis opleveren. Alleen daarom al is het te prijzen dat dr. Louis Pirenne, oud gemeentearchivaris van ’s-Hertogenbosch en oud rijksarchivaris in Noord-Brabant, het aangedurfd heeft niet alleen zijn herinneringen op te schrijven, maar, zoals hij zelf schrijft, het verhaal van zijn leven te vertellen. Hierbij was
76 i n b r a b a n t
Onderverdeling Het boek valt uiteen in drie stukken. In het eerste stuk (hoofdstukken 1, 2, en 3) vertelt Pirenne over zijn grootvader en vader, beiden geboren in het Franstalige Aubel, een klein dorpje even ten zuiden van de huidige grens met België in de provincie Luik. Grootvader verhuisde overigens al in 1884 met zijn gezin naar Antwerpen. Daar bleef hij wonen tot zijn overlijden in 1907. Zijn zoon, die elektrotechnicus was, bleef in Antwerpen totdat hij, als zoveel andere Belgen, in augustus 1914 als gevolg van de Duitse bombardementen naar Nederland vluchtte. Uiteindelijk kwam hij in Tilburg terecht, waar hij een functie kreeg als chef montage bij het Gemeentelijk Gas- en elektriciteitsbedrijf. Daar werd in 1924 Louis geboren, als vijfde in een gezin met uiteindelijk acht kinderen, drie meisjes en vijf jongens. In het tweede deel (hoofdstukken 4 t/m 8) volgt het verhaal van zijn jeugd in Tilburg, een bovenwoning in de Tuinstraat, zijn schooltijd op het Sint-Odulphuslyceum en zijn studietijd in Nijmegen en (drie maanden) in Fribourg. Vooral hoofdstuk 5, waarin de auteur zijn ouderlijk huis beschrijft, geeft een aardige inkijk in het leven van een redelijk gegoede en vooral culturele burgerfamilie. Opvallend is de alles overheersende rol van kerk en religie in het gezin van de Pirennes. Vader begon bijvoorbeeld elke dag met het bijwonen van de H. Mis om zich daarna snel naar het elektriciteitsbedrijf te haasten. De religieuze sfeer heeft zijn invloed gehad: zo werden vier van de vijf jongens priester of kloosterling. Alleen Louis trouwde. Toch heeft de jonge Louis – althans in zijn herinnering – deze religieuze sfeer helemaal niet negatief of beklemmend ervaren. Hij lijkt zijn thuissituatie eerder vanzelfsprekend te hebben gevonden. Een lastige puber is Louis kennelijk niet geweest. Eerder
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
was hij, ook in zijn eigen herinnering, een serieuze, wat naar binnen gekeerde, zelfs ‘timide’ jongen. Ook erg braaf: gedurende de zes jaar, die hij op Odulphus doorgebracht, heeft hij, zoals hij in een onbewaakt ogenblik vertelt, slechts één keer straf gehad. Dat vindt hij overigens achteraf ook zelf niet helemaal normaal. Het zijn zeer bewogen jaren, waarin de jonge Louis opgroeit: de crisis, de opkomst van het fascisme en nationaalsocialisme, het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en vooral de tijd van de Duitse bezetting. Opvallend is dat, hoewel verschillende familieleden betrokken waren bij het verzet en ook zijn ouders af en toe een onderduiker onderdak verleenden, de bezettingstijd bij de jonge Pirenne weinig sporen hebben achtergelaten. Althans, uit het verhaal blijkt dat niet. Het derde stuk van het boek (hoofdstukken 9 en 10) over zijn werkzame leven, gaat vooral over zijn beroepsactiviteiten. Pirenne vertelt in grote lijnen iets over zijn werk op het stadsarchief, zijn contacten met archivaris Ebeling en burgemeester Loeff en zijn strijd tegen de afbraak van het monumentale pand De Moriaan. Dit doet hij ook voor de periode daarna, als hij in 1963 rijksarchivaris is geworden. Hierbij gaat het o.a. over de gestage groei van de dienst, de restauratie van de citadel en de inrichting hiervan tot rijksarchief. Maar vooral gaat het over zijn ijveren voor het bijeenhouden van de provincie Noord-Brabant (het initiatief ‘Brabant één’). Twee andere zaken waar Pirenne zich sterk voor maakte, was het Provinciaal Genootschap, waar hij een tijdlang voorzitter van was, en wat later het lot van de bibliotheek van hetzelfde genootschap dat hij – na de ontmanteling van het genootschap oude stijl – graag had zien ondergebracht in de citadel.
Oppervlakte Het zijn allemaal interessante zaken. Helaas laat de auteur hierbij nergens het achterste van zijn tong zien en blijft het relaas beknopt en mede daardoor erg oppervlakkig. Veel wordt wel aangestipt, maar niet uitgediept, waardoor het geheel een tamelijk opsommerig karakter krijgt. Ook de argumenten die meespeelden en vooral de emoties die in de meeste gevallen hoog opliepen, lijken er in zijn boek nooit geweest te zijn. Hoewel de conflicten waarbij hij betrokken werd vaak heftig waren en soms ook venijnig werden gespeeld, lezen we
Louis Pirenne (derde van links) temidden van de auteurs van ’s-Hertogenbosch op de drempel van de nieuwe tijd (1960). (Foto: Fotopersbureau Het Zuiden)
hierover in zijn boek niets. De gentleman Louis Pirenne lijkt, schijnbaar onbewust van en in elk geval ongehinderd door het gekrakeel rond hem heen, zijn koers uit te zetten. Want dat gekrakeel was er volop en de kritiek die op Pirenne geleverd werd, was vaak heftig. Ook binnen het Rijksarchief liepen in die dagen de emoties regelmatig hoog op. We lezen hier echter in zijn boek niets over, op één tussenzinnetje na, waarin hij toegeeft dat verschillende medewerkers wat moeite hadden met de huisvesting van de bibliotheek in de citadel, omdat zij dan moesten inschikken. In zijn voorwoord schreef Louis Pirenne dat het hem met dit boek niet zozeer om de feiten, als om de mens daarachter te doen is geweest. Terugkijkend moet echter geconstateerd worden dat dit maar zeer gedeeltelijk is gelukt. Zelfs in het beste deel van het boek, de hoofdstukken 4 tot en met 8, waarin hij schrijft over zijn leven als scholier en student, blijft hij steken bij het ophalen van oppervlakkige herinneringen. Een wat verder gaande beschouwing over het hoe en waarom blijft achterwege. Dat is jammer, want daardoor komt de mens Louis Pirenne niet echt tot leven. Hoewel het hele boek over hem gaat, komen we eigenlijk weinig te weten over wat hem ten diepste bewoog.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
77
Boekbesprekingen
Ook de hoofdstukken over zijn werkzaamheden als archivaris en bij het Noordbrabants Genootschap stellen teleur. Ze wekken een beetje de indruk in grote haast te zijn geschreven en ook hier ontbreekt de analyse en de kritische distantie. Over zijn privéleven in deze periode horen we niets. In een NB wordt terloops zijn huwelijk met Annie Pollen vermeld. Wel maakt de auteur dit een beetje goed door op het einde van het boek in de epiloog een paragraaf te wijden aan zijn rol als echtgenoot en vader. Betekenen deze opmerkingen dat De archivaris vertelt een slecht boek is? Allerminst. Er staan, met name in het middengedeelte, mooie stukken in, met prachtige beschrijvingen van het Rijke Roomse Leven in volle glorie. Ook in hoofdstuk 2 en 3 over zijn ouders en de spannende tijd van de Eerste Wereldoorlog is veel te genieten. Hier is de
historicus-verteller Louis Pirenne op zijn sterkst en weet hij de lotgevallen van zijn familie naadloos in te bedden in de dramatiek van de grote geschiedenis. De auteur heeft zich alleen in zijn voorwoord een te groot doel gesteld. Want een (auto)biografie is het niet echt geworden. Het boek heeft daarvoor te weinig diepgang. Onthullende of confronterende memoires zijn het evenmin. Maar voor wie dit niet erg vindt en geïnteresseerd is in de geschiedenis van de burgerij in de eerste helft van de twintigste eeuw is het een boeiend boek. Louis Pirenne, De archivaris vertelt. Tilburgse en Bossche herinneringen (Uitgeverij Veerhuis, Alphen aan de Maas, 2009), 240 blz., ill., ISBN 978-90-8730-0227. Prijs: € 19,95 (paperback).
door Ad van den Bulck
mits dat elck dit heeft willen beheeren.’ Deze verklaring van Baertssen omtrent een ruzie met dodelijke afloop over het gebruik van een stuk aangeslibde grond in wat nu de Biesbosch heet, werd in 1521 afgelegd voor een commissie van vijf topambtenaren van het graafschap Holland. Keizer Karel V riep de commissie in het leven om de eigendomsrechten op aangeslibde gronden en op visserijen in wat men toen de Verdroncken Waert noemde, te controleren. Karel V meende inkomsten mis te lopen omdat daarover veel onduidelijkheid bestond. De Informatie roerende den Verdroncken Waert in Zuijthollant (het commissieverslag met 242 getuigenissen), de instructie van de keizer aan de commissie en het advies aan de landvoogdes, Margaretha van Oostenrijk, zijn integraal opgenomen in de publicatie: De onderzoekscommissie naar de aanwassen in de Verdronken Waard (1521-1523) ‘Nijet dan water ende wolcken’ van de Stichting Zuidelijk Historisch Contact. Naast de transcriptie van de drie zestiende-eeuwse handschriften bevat het boek tien artikelen waarin acht auteurs ingaan op het werk van de commissie en de Verdronken Waard. Drie van hen, Hildo van Engen, Karel Leenders en Valentine Wikaart, namen ook de redactie voor hun rekening.
‘Daer an langes de Marwede leijt een ander waert of anwass, genoempt Jonge Jans Waert, daer der eenige om doot gesteeken zijn zoe Cornelis Baertssen voirs. ons verclaerde,
Sint-Elisabethsvloed De Sint-Elisabethsvloed in november 1421 en het doorbreken van de Merwededijken bij Hardinxveld, vrij kort
2 Een vijfhonderd jaar oud onderzoeksrapport
78 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
daarna, maakten voorgoed een einde aan de Grote Waard. Een reusachtige verzameling polders van 543 vierkante kilometer; grofweg van Dordrecht tot achter Waalwijk en van Woudrichem tot Moerdijk. Door verhoging van secundaire dijken en de aanleg van een tweetal nieuwe dijken, de Kornse Dijk bij Dussen en de Winterdijk in de Langstraat, wist men het oostelijke en zuidelijke deel van de waard veilig te stellen. Jarenlang bepaalden het Maas- en Rijnwater en tweemaaldaagse eb- en vloedstromen het regime in het westelijke deel, een immense overstromingsvlakte. Pas na ruim vijftig jaar kreeg de mens weer vat op de randen van het gebied waar aanslibbing plaatsvond en via diverse stadia bruikbare gras- en zaailanden ontstonden. Vissers waren uiteraard al langer actief in het gebied. Sommige boeren meenden op grond van oude rechten deze aanwassen in gebruik te mogen nemen, anderen waren brutaal genoeg om zich deze toe te eigenen en weer anderen kochten het land van de beide voorgaande groepen van ‘eigenaren’. Een vergelijkbare situatie gold voor de visserijen. Strikt genomen was de heer, de graaf van Holland, Karel V dus, na het verloren gaan van de Grote Waard als enige gerechtigd tot het - tegen een vergoeding - uitgeven van visserijen en van aangeslibde gronden. Omdat er tientallen jaren geen sprake was van op- en aanslibbing, verslapte de aandacht van de ambtenaren en groeide een situatie waarin omwonenden het recht in eigen hand namen. Dat daarbij zelfs doden vielen, ook onder vissers, blijkt uit het bovenstaande citaat. Na eerdere pogingen orde op zaken te stellen, pakte de overheid in 1521 de kwestie van de eigendomsrechten serieus aan. Tweemaal, in 1521 en in 1523, bezocht de commissie de voormalige Grote Waard. Vanuit Dordrecht en vooral vanuit Geertruidenberg doorkruiste zij per boot het waterrijke gebied. Per wagen of te paard werden de randen verkend. De commissie sprak met twee categorieën informanten. Ouderen, de oudste was 94, die uit hun herinnering puttend vertelden hoe een bepaald gebied in de loop der jaren was veranderd en wie van de aanwassen dan wel de visserijen gebruik maakten. Mede met deze kennis verkende de commissie de feitelijke situatie en ondervroeg zij ‘eigenaren’ en huurders. Het valt op dat de informanten op leeftijd vaak onder ede stonden, terwijl de ‘eigenaren’ en huurders veelal geen eed aflegden. Bood de commissie deze laatste groep de mogelijkheid later op hun woord terug te komen?
Een detail van een kaart die de cartograaf Christiaan sGrooten tussen 1568 en 1573 maakte, waarop de Verdronken Waard is te zien. (Pagina 110 van De onderzoekscommissie naar de aanwassen in de Verdronken Waard (1521-1523) ‘Nijet dan water ende wolcken’)
Het verslag van de commissie is een meer dan rijke bron van voornamelijk geografische, maar ook historische, bio logische, genealogische, sociale en juridische informatie.
Artikelen Het verslag roept vele vragen op en nodigt daarmee uit tot nadere studie. De acht onderzoekers behandelen in hun bijdragen een aantal wezenlijke kwesties. Vier artikelen belichten de historisch-geografische context van het gebied. Zo maakt Ies Zonneveld duidelijk dat de Verdroncken Waert kan worden gekenschetst als een zoetwater getijdengebied, een landschapsvorm die ten onrechte weinig bekendheid geniet. Karel Leenders beschrijft hoe de Grote Waard er vóór 1421 heeft uitgezien. De veenzijde ten zuiden van de Romeins-middeleeuwse Maas en ten noorden de kleizijde met hoge zandige oeverwallen en lage kleiige komgronden. Hij gaat met name in op de inrichting en de bewoning van kleizijde. Chris de Bont neemt de ontwikkeling, inrichting en bewoning van de veenzijde voor zijn rekening, de Langstraat. Hij beschrijft
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
79
Boekbesprekingen
de ontwikkelingen in het gebied, zowel voor als na de overstroming en maakt bij de laatste beschrijving gebruik van de zestiende-eeuwse getuigenverklaringen uit het commissieverslag. Tenslotte belicht Leenders het landschappelijke en bestuurlijke aanzien van de Verdronken Waard in de vijftiende en zestiende eeuw. Hij beschrijft de inbraak en de directe gevolgen, gaat ondermeer na hoeveel dorpen de Waard telde en berekent de omvang van de bevolking en van de slachtoffers. Drie andere bijdragen richten zich op het commissieverslag zelf. Hildo van Engen gaat nader in op de politieke besluitvorming rond de problematiek van de aanwassen en de visrechten, en de juridische gevolgen daarvan. Piet Martens beschrijft uiteenlopende aspecten van de visserij. Hij confronteert de bevindingen van de onderzoekscommissie met wat hieromtrent al bekend was. Ies Zonneveld levert de derde bijdrage. Op basis van de gegevens uit de Informatie biedt zij een reconstructie van de begroeiing en het gebruik van het gebied in de jaren rond 1521 en de decennia daarvoor. De uitkomsten hiervan zijn gevisualiseerd in een door Chris de Bont vervaardigde overzichtskaart welke als bijlage bij de publicatie is gevoegd. Valentine Wikaart is verantwoordelijk voor de volledige transcriptie van de drie handschriften, ruim honderd pagina’s gedrukte tekst. Hieraan vooraf gaat een korte beschrijving van deze documenten door Chris de Bont. De tientallen foto’s van Hans Werther van de huidige Biesbosch helpen de lezer zich een beeld te vormen van het gebied dat de onderzoekscommissie in 1521 en 1523 per boot bezocht.
Op het goede been In een publicatie als deze, waarin meerdere schrijvers facetten van hetzelfde onderwerp behandelen, ontsnappen auteurs vaak moeilijk aan het gevaar (basis)gegevens meerdere malen onnodig te vermelden. In deze publicatie wisten de schrijvers door voorbeeldige samenwerking en een oplettende redactie dit nagenoeg te voorkomen. Wat de redactie zich onvoldoende realiseerde is dat naast deskundigen ook geïnteresseerde leken deze publicatie zullen lezen en raadplegen. Om die reden had de inleiding wel wat meer basisinformatie mogen verschaffen. Juist bij een dergelijke bundel opstellen en een niet gemak-
80 i n b r a b a n t
kelijk verslag mag men van een redactie verwachten dat deze de lezer van meet af aan op het goede been zet door uitvoerig stil te staan bij het rapport, de context en de gebruikte terminologie. Mogelijk wreekt zich hier het feit dat de redactie is gevoerd door drie grondig in de materie ingevoerde auteurs. Dat de auteurs discussies niet uit de weg gaan en met nieuwe inzichten komen, maakt de publicatie extra waardevol. Karel Leenders en Chris de Bont doen dit waar het de reconstructie van de Grote Waard betreft. Denk hier bijvoorbeeld aan opvattingen over de loop van de middeleeuwse Maas. Leenders houdt bestaande lijstjes met de dorpen in de Grote Waard tegen het licht en komt met een nauwkeuriger overzicht. Hij maakt ook een nieuwe berekening van het aantal inwoners en van de mogelijke slachtoffers. De aantallen zijn opmerkelijk lager dan eerdere ramingen. De reconstructie van de begroeiing van Ies Zonneveld en de bijbehorende kaart van Cris de Bont vragen om commentaar. De publicatie is voor velen interessant. Voor weetgierige bewoners, heemkundigen en genealogen in de gebieden rond de huidige Biesbosch. Voor geïnteresseerden in de Biesbosch die benieuwd zijn naar de ontwikkeling van dit gebied. Voor uiteenlopende categorieën onderzoekers voor wie niet alleen de handschriften, maar ook de opstellen uitdagen tot nader onderzoek. Naast de gedegen en boeiende bijdragen met verassend veel detailkaartjes en afbeeldingen, vormen de mooie vormgeving en de vele foto’s een extra prikkel dit boek aan te schaffen. Valentine Wikaart, Hildo van Engen, Karel Leenders, Chris de Bont, Piet Martens, Ies Zonneveld en Hans Werther, De onderzoekscommissie naar de aanwassen in de Verdronken Waard (1521-1523) ‘Nijet dan water ende wolcken’. (Tilburg, Stichting Zuidelijk Historisch Contact, 2009), 278 blz., ill., ISBN 978-90-70641-89-4. Prijs: € 39,50.
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
3
Jette Janssen De deugd van broederschap door Helma Thiers Jette Janssen gaat in De deugd van broederschap op zoek naar de identiteit van het schuttersgilde. In de bestaande literatuur wordt vooral ingegaan op de folkloristische en materiële aspecten van de gilden, maar veel minder op de samenstelling en de maatschappelijke rol en betekenis van de schuttersgilden door de eeuwen hen. Om nu de identiteit en de dynamiek daarvan te achterhalen, beschouwt Janssen de leden; de mensen die samen het gilde vormen. Het boek begint met de vraagstelling en de opzet van het onderzoek. Vervolgens wordt een beschrijving en afbakening van het onderwerp van studie gegeven: de schuttersgilden en de bestaande theoretische kaders. Na een bespreking van de taken van het gilde komt de vraag wie er lid worden van een schuttersgilde. Hierbij wordt ingegaan op de regels voor toetreding: wie kwamen voor lidmaatschap in aanmerking en wat waren de voorwaarden voor toetreding? Komen theorie en praktijk met elkaar overeen? Wat is er veranderd in de loop der
eeuwen? Het onderwerp wordt verder uitgediept door een analyse van verwantschapsbanden, aanverwantschap en geestelijke verwantschap binnen de leden van het gilde. Verder zoekend naar de identiteit van het gilde, worden onderwerpen als broederschap, eer, prestige, competitie en traditie behandeld, met behulp van de persoonlijke verhalen van enkele gildebroeders. Dit zijn de interne factoren die een rol spelen bij het lidmaatschap van de gilden. Vervolgens komen ‘God, Koningin en Vaderland’ aan bod. De externe factoren. De veranderende maatschappij heeft uiteraard invloed gehad op de taken en de identiteit van het gilde. De publieke functie van de gilden is steeds meer verschoven naar een private. De functies van het gilde worden steeds meer overgenomen door andere organisaties. In de twintigste eeuw beleven de gilden echter een opleving, waarbij kerk en staat weer een functie voor hen zien en de huidige identiteit met een sterke nadruk op het geloof en de Brabantse ‘eigenheid’ ontstaat. De resultaten van dit onderzoek zijn niet erg onthullend. Doordat de studie een behoorlijk groot tijdvak beslaat en gilden met een diverse geschiedenis, kun je ook geen scherpe uitkomst verwachten. Door de eeuwen heen hebben de gilden grote flexibiliteit vertoond om te kunnen omgaan met de behoeften van hun tijd. Dat geldt zowel voor het aannamebeleid, als voor het omgaan met hun doelstellingen. Mensen werden lid uit motieven van status en prestige (economische en sociale motieven), traditie en broederschap. Het bijzondere van de gilden is vooral dat de wortels van deze verenigingen zo ver teruggaan. Daarnaast is de doelstelling moeilijk te definiëren. Wat het onderzoek vooral heeft opgeleverd is cijfermateriaal door de eeuwen heen van de leden van de gilden en hun onderlinge relatie: het hoe en waarom van de ontwikkelingen daarin. Dat ontkracht het idee van een starre orga- nisatie en laat zien hoe de gilden omgingen met de maatschappelijke ontwikkelingen. Jette Janssen, De deugd van broederschap. Sociaal kapitaal van gildebroeders in de NoordBrabantse schuttersgilden, 1600-2000. (Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg, 2009), 281 blz., ill., ISBN 978-90-70641-88-7. Prijs: € 29,50.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
81
Boekbesprekingen
Stephanus Hanewinckel, Op reis door de Meierij: voettochten en bespiegelingen van een dominee, 1789– 1850. Bezorgd door Frank C. Meijneke. (Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg, 2009), 400 blz., ill., ISBN 978-90-8645-018-3. Prijs: € 39,90 (paperback).
4 Stephanus Hanewinckel Op reis door de Meierij door Arjan de Weerd Onlangs is een nieuwe uitgave van dominee Hanewinckels Reize door de Majorij uitgebracht, verzorgd door Frank Meijneke onder de licht gewijzigde titel Op reis door de Meierij. Meijneke brengt een leesbare editie van het boek, waarin Hanewinckel, bij leven dominee te Nuenen, diverse interessante kijkjes in het Brabantse leven van de vroege negentiende eeuw biedt. Zijn (al dan niet) vermeende antipapisme wordt ook in een relativerend daglicht gesteld, wat geen overbodige luxe lijkt, gezien het gepikeerde commentaar dat een recensent van het Eindhovens Dagblad onlangs nog toonde over een soortgelijke outsider view, alsof het (vermeende) vooroordeel nog steeds gold. Voor de liefhebber een goed leesbaar boek en daarmee een toevoeging aan de Brabantse geschiedschrijving. Diverse illustraties; wel een nogal brede bladspiegel en een storende typefout in de jaartallen op zowel kaft als titelpagina: moet 1789 niet 1798 zijn?
82 i n b r a b a n t
5 De Meijerij van ’s-Hertogenbosch In een overdaad aan foto’s, prenten, kaarten en tekeningen, in verrassende gesprekken met gastvrije bewoners neemt dit boek de lezer mee naar de Meierij van ’s-Hertogenbosch. Van keuterboer tot kasteelheer. Van Vlaamse schuur tot klooster. Van varkenshok tot landgoed. Van koetshuis tot watermolen. Landelijk erfgoed in overvloed. Dit boek openbaart de Meierij van ’s-Hertogenbosch door de eeuwen heen. Met een schets van de historische ontwikkeling waarin zichtbaar wordt gemaakt hoe de basis is gelegd voor deze rijke nalatenschap. Waardevolle locaties, die dreigen verloren te gaan als er niet tijdig zal worden ingegrepen, zijn beschreven en in beeld gebracht. De persoonlijke betrokkenheid van de makers hierbij blijkt uit hun foto’s en teksten. De Meierij van ’s-Hertogenbosch bevat verder dorpsgezichten en dorpelingen op prentbriefkaarten uit het begin van de negentiende eeuw en Kuypers’ topografische kaar-
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
ten van de besproken gemeenten. Met aquarellen uit de Atlas van Andries Schoemaker en een katern foto’s van Henri Berssenbrugge. Daarnaast ook de historische prent ‘Den Gantschen tocht uyt ’s-Hertogenbosch geschiet op den XVI XXVIII’, op ware grootte als ingenaaide uitslaander. Tenslotte: als unica een vogelvluchttekening op groot for-
maat van de buurschap Kasteren bij Liempde rond 1500 en gedetailleerde perspectieftekeningen van de belangrijkste typen schuren. N.B. De presentatie van dit boek zal zijn in de derde week van november (16 t/m 20 november). De Meierij van ’s-Hertogenbosch. Stad en Land, boer derijen, kastelen, kloosters, landgoederen en buitenplaatsen. (Picture Publishers, Wijk en Aalburg, 2009), 424 blz., ill., ISBN 978-90-73187-64-1. Prijs: € 39,95; na 1 januari 2010 € 44,95.
6 R.H.M. van Breukelen De Provinciale, 1771-1941 door Helma Thiers De geschiedenis van De Provinciale, een Bossche krant, is terug te voeren tot 1771. In 1941 is de krant uiteindelijk gedwongen gefuseerd met Het Huisgezin. De fusie had het karakter van een vijandelijke overname. Na de oorlog is uit dit blad uiteindelijk het huidige Brabants Dagblad ontstaan. Van Breukelen, de auteur van De Provinciale, 1771-1941, Een katholiek-liberale Bossche krant door overmacht geveld, raakte geïnteresseerd in deze geschiedenis door gesprekken met Titus en Jos van Roosmalen, over de gebeurtenissen in 1941 bij de overname van hun blad. Voor het overige is gebruik gemaakt van bronnenonderzoek.
Er wordt kort ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het blad. De nadruk ligt echter op de gebeurtenissen in de negentiende eeuw. In het boek wordt steeds benadrukt dat De Provinciale een ‘neutrale’ of ‘onpartijdige’ koers volgde, in tegenstelling tot Het Huisgezin dat direct onder controle van de katholieke geestelijkheid stond. ‘Neutraal’ is wellicht niet geheel de juiste term. De Provinciale was duidelijk een product van de liberale katholieken die tegenstander waren van de beknellende bemoeienis van de clerus met de inhoud van de krant en alle aspecten van dagelijks leven en politiek. Dat neemt niet weg dat de redactie van De Provinciale zichzelf wel degelijk zag als uitgever van een katholiek blad. Ook vele buitenstaanders zagen dat zo. De auteur heeft duidelijk veel sympathie voor de strijd die De Provinciale leverde voor haar onafhankelijkheid. Deze strijd met Het Huisgezin was dan ook niet altijd even prettig en geeft opnieuw een ontluisterend inzicht in de periode van het Rijke Roomse Leven. De strijd werd dus uiteindelijk beslecht door de gedwongen fusie in 1941. Elke inkijkje in deze periode geeft voor de huidige tijd weer onvoorstelbare voorbeelden van de bemoeizucht van de kerkelijke overheid. Wat dit boek echter vooral bijzonder maakt, zijn de stukken uit het dagboek van Jos van Roosmalen en zijn correspondentie. Daarin komen de visies en gevoelens rond de gebeurtenissen aan de orde, waardoor een veel completer beter beeld ontstaat. R.H.M. van Breukelen, De Provinciale, 1771-1941, Een katholiek-liberale Bossche krant door overmacht geveld (Valkhof Pers, Nijmegen, 2009), 112 blz., ill., ISBN 978-90-5625-294-6. Prijs: € 12,50.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
83
In het Brabants J o s S w a n e n b e r g
Tot het erfgoed van Brabant wordt ook het Brabantse taaleigen gerekend. De dialecten van Noord-Brabant vertonen een boeiende diversiteit en vormen een spiegel van allerlei historische ontwikkelingen in onze provincie. Vele bijzondere dialectwoorden behoren inmiddels tot het verleden. En tegelijkertijd horen we nog dagelijks de Brabantse tongval om ons heen.
Brabants bloeit Op 15 november wordt voor de eerste keer het ‘dialectpodium Brabants bloeit’ georganiseerd. Tijdens deze avond bij Boer Goossens in Den Dungen vertolken artiesten van diverse pluimage liederen, verhalen en gedichten in het Brabants dialect. Er zijn optredens geprogrammeerd van Ruud van den Boogaard, Annelieke Merx, Adri Hoppenbrouwers, Mientje Wever, Lya de Haas, Baggetel, Gerard Schalkx, Henk Verhagen en Johan Biemans.
Info Reserveringen voor het dialect podium op 15 november en bestellingen van het tijdschrift Brabants: Kempen Uitgevers,
De naam van de avond ‘Brabants bloeit’ kan op twee manieren worden geïnterpreteerd. Enerzijds bloeit Brabants, de volkstaal van onze provincie, in die zin dat de belangstelling voor de dialecten niet gering is. In de laatste vijftien jaar werd er veel meer gepubli ceerd in of over dialect dan daarvoor. En eerder al, sinds eind jaren zeventig, wordt er op de bühne volop in het Brabants gezongen en verteld. Dat heeft tot gevolg gehad dat er naast de vele boeken ook heel wat cd’s zijn geproduceerd. Anderzijds is de vorm bloeit ook de Brabantse variant op het Nederlandse bloedt, want de dialecten nemen in dagelijks gebruik in de jongste generaties sterk af. Hoewel de belangstelling voor dialecten zoals gezegd
0411 63 28 28, hollandsdiep@ wanadoo.nl Ruud van den Bogaard, nieuwe ster aan het Brabantse firmament.
Meer informatie over het dialectpodium of over het tijdschrift Brabants: Erfgoed Brabant, 073 615 62 62, josswanenberg@ erfgoedbrabant.nl
is toegenomen, neemt het dagelijks gebruik dus af. Feitelijk ontwikkelen de dialecten zich van lokale dorps- of stadstalen naar regionale talen, waarbij de woorden en klanken nog altijd afwijken van het Nederlands, maar niet meer zo sterk als in het verleden. Brabants bloeit dus: de dialecten verliezen hun authentieke lokale karakter.
Tijdschrift Daar komt nog bij dat de aanleiding voor het dialectpodium ligt in het vrij kleine aantal abonnees dat het tijdschrift Brabants. Kwartaaluitgave over Brabantse taal, literatuur, muziek, dialect- en naamkunde heeft. Brabants bloeit, want het kost de redactie geen enkele moeite telkens weer een gevarieerd en boeiend nummer te vullen, maar het bloeit (bloedt) ook omdat er onvoldoende abonnees zijn. Het tijdschrift, dat in 2009 zijn zesde jaargang beleeft, bevat niet alleen beschouwingen over de onderwerpen uit de ondertitel van het tijdschrift. Verhalen en gedichten in diverse Brabantse dialecten worden ook opgenomen en zo gaat ieder nummer van Brabants vergezeld van een cd. Daarop is een aantal van die teksten ook te beluisteren. De cd bevat daarnaast nieuwe en bijzondere muziekopnames, bijvoorbeeld van Gerard van Maasakkers en Ruud van den Boogaard in het oktobernummer. Ook worden nieuw verschenen boeken en cd’s besproken. Het tijdschrift Brabants wil zodoende een plaats om te publiceren bieden aan schrijvers én muzikanten.
84 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
Lezerspost
In Brabant probeert zijn lezers te informeren, te verrassen en te prikkelen. Maar In Brabant biedt zijn lezers ook een podium om dit zelf te doen. Is u iets opgevallen dat u graag wilt mededelen, dan krijgt u hier de ruimte, in de Lezerspost.
Erfgoedsector:
ontwaak!
De provincie Noord-Brabant hield op 9 septemb er van dit jaar een congres over de r econ-
structie van het Brabantse platteland, getiteld Buitengewoon Brabant. Vier jaar geleden is die reconstructie van start gegaan en men vond het nodig om na te gaan hoe de stand van zaken nu is. Door de politiek (gedeputeerden Paul Rüpp en Onno Hoes) werd de indruk gewekt dat het allemaal ‘dikvoor-mekaar’ was. Alle belangen waren keurig met elkaar in evenwicht gebracht, waardoor iedereen bijna helemaal tevreden kon zijn. Dissidente geluiden kwamen onder andere van de Amsterdamse hoogleraar Dorien Pessers, die nogal wat kritische kanttekeningen plaatste bij de ontwikkeling van de LOG’s. Dit zijn de zogenoemde Landbouw Ontwikkelings Gebieden, waar de bio-industrie haar megastallen mag gaan bouwen. Bij een interview met vertegenwoordigers van verschillende belangenorganisaties (boeren, waterschappen e.d.) bleek ook de Brabantse Milieu Federatie (BMF) niet tevreden te zijn. Maar geen nood, het zou volgens de andere belangengroepen alleen een kwestie van tijd zijn en dan kwam het ook met het milieu weer helemaal goed. De directeur van de BMF moest alleen nog even geduld hebben. Regelmatig viel wel het woord ‘erfgoed’ en sommigen leken te beseffen dat zonder kennis van erfgoed een goede reconstructie van het platteland niet mo-
gelijk is. Tijdens een tweetal workshops stond erf- goed zelfs min of meer centraal. Het lijkt erop dat men inziet dat de erfgoedsector veel relevante informatie kan leveren voor een goede reconstructie. Jammer genoeg blijft het daar dan bij. Alle betrokken sectoren waren bij het congres Buitengewoon Brabant vertegenwoordigd (en ook nog heel veel ambtenaren), maar vertegenwoordigers uit de erfgoedsector waren er nauwelijks. Er wordt met erfgoed geflirt, maar een aanzoek schrikt blijkbaar toch te veel af. Het lijkt me daarom tijd dat de erfgoedsector zelf actie gaat ondernemen. Brabants Heem gaat weliswaar een cursus Erfgoed en Landschap organiseren, een goed begin, maar lang niet genoeg. De erfgoedsector moet snel wakker worden. Het kan niet zo zijn dat cultuurhistorische waarden bij de reconstructie van het Brabantse platteland onderbelicht blijven. Dan hebben we straks zelf nog een reconstructie nodig.
Oproep Wilt u reageren op deze stelling? Of heeft u zelf een discussiepunt in te brengen? Stuur een e-mail naar [email protected] en wellicht verschijnt uw reactie in het
volgende nummer van In Brabant.
Theo Cuijpers is werkzaam bij Erfgoed Brabant als Adviseur Cultuurhistorie.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
85
Heemkundige agenda
3,
10, 17 en 24 november 2009
Hofzaallezingen In het kader van het verschijnen van het boek Bergen op Stoom. Productiebedrijven van Bergen op Zoom van circa 1800 tot 1950 organiseert het Markiezenhof Historisch Centrum in november 2009 een viertal lezingen. Deze Hofzaallezingen worden gegeven door de auteurs van het boek en vinden plaats op de dinsdagavonden 3, 10, 17 en 24 november van 20.00 tot 22.00 uur in de Hofzaal van Het Markiezenhof. Dinsdag 3 november: Willem Heijbroek, Van meekrap naar alcohol en Sieraden en hotelzilver. Dinsdag 10 november: Gijs Asselbergs en Cees Boerhout, Openbare nutsbedrijven en Van meekrap, kachels en de geit op het Bleekveldje. Dinsdag 17 november: Toon Franken en Gerrit Groeneweg, Van zoete koek tot zoute drop...en een sigaar toe! en Industriële revolutie binnen een eeuwenoud ambacht. Dinsdag 24 november: Marc van der Steen en Henk Franken, De geschiedenis van de Bergse dorst! Alleen aanmelding voor de gehele reeks van vier lezingen is mogelijk. Kijk voor meer informatie op www.markiezenhof.nl
prijs is genoemd, heeft een grote bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de Brabantse heemkunde. De uitreiking van de Knippenbergprijs 2009 vindt plaats in Hooge en Lage Mierde.
20 november 2009
Regionale Heemquiz Dit jaar organiseert heemkundekring ‘Jan Uten Houte’ uit Etten-Leur de twintigste Regionale Heemquiz. Deze zal plaatsvinden op 20 november in de aula van het schoolgebouw van het Munnikenheide College, Trivium 60 te Etten-Leur. Bij deze quiz zijn alle heemkundekringen in WestBrabant welkom. Elk team bestaat uit maximaal tien personen. Het inschrijfgeld bedraagt € 20 per team, te voldoen bij aankomst. De avond begint om 19:00 uur en zal tot ongeveer 23:00 uur duren. In volgorde van aanmelding zullen de teams ingeschreven worden. Meer informatie? Telefoon: 076–5034244. E-mail: [email protected]
Willy Knippenberg op tachtigjarige leeftijd, getekend door Hendrik de Laat, 1990. (part. coll.)
14 november 2009
Uitreiking Knippenbergp rijs De Knippenbergprijs is een samenwerking tussen Brabants Heem, de Leerstoel Cultuur in Brabant van de Universiteit van Tilburg, de Historische Vereniging Brabant en het Nederlands Centrum voor Volkscultuur. Willy Knippenberg, naar wie de
86 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
11 december 2009
Ravenstein bij Kaarslicht. (Foto: Rachel James)
Themamiddag tradities in West-Brabant In het Regionaal Archief West Brabant (RAWB) vindt op 11 december van 13.30 tot 16.00 een themamiddag plaats die zal ingaan op tradities in West-Brabant, aangezien 2009 is uitgeroepen tot het Jaar van de Tradities. De kosten voor deze themamiddag bedragen € 5 per persoon (inclusief koffie/thee en iets lekkers). Opgeven voor deze themamiddag kan via de website van het RAWB: www.regionaalarchiefwestbrabant.nl
12 december 2009
Finale Brabants kerstgedicht De Historische Kring ‘Land van Cuijk’ houdt op zaterdag 12 december de ‘Eindwedstrijd van Kerstgedicht in Brabants dialect’, voor geheel Noord-Brabant. Belangstellenden worden uitgenodigd aan deze wedstrijd deel te nemen door het inzenden van een kerstgedicht in het dialect van eigen streek of plaats. Gedichten moet vóór 22 november 2009 worden ingezonden. Plaats: Zaal Het Vertrek, Stationsstraat (tegenover het station), Boxmeer. Aanvang: 14.30 uur. Kijk voor meer informatie op www.historischekringlandvancuijk.nl
Oproep
12 december 2009
Ravenstein bij Kaarslicht Zaterdag 12 december vindt Ravenstein bij Kaars licht plaats. Deze vestingstad verkeert dan geheel in kerstsfeer, met duizenden kaarsen, koren, koperensembles, verlichte pastorietuin, levende kerststal en kaarsenmozaïek op de gracht. Kijk voor meer informatie op www.ravensteinbijkaarslicht.nl
Weet u een (cultuurhistorisch) evenement dat de lokaliteit ontstijgt en interessant kan zijn voor heel Brabant, geef de redactie dan een seintje via een e-mail aan [email protected]. Wellicht ziet u het terug in de volgende Heemkundige agenda. Kijk voor een uitgebreid overzicht van agendapunten op www.erfgoedbrabant.nl.
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
87
Ontwerpkantoor wenst u een
leesfestijn in Brabant! Aangenaam! U kent ons nog niet? Ontwerpkantoor Vonk Specht is een enthousiast bureau met een brede expertise op het gebied van de visuele communicatie, en meer. U kunt voor het ontwerp van huisstijlen, folders, brochures, boeken en jaarverslagen bij ons terecht, maar ook als u behoefte hebt aan een website, een tekst voor uw brochure, een campagne of stand op een beurs. Meedenken met u als klant is ons sterke punt, zeker als het gaat om het totale communicatieplan van uw organisatie. Wij zijn in staat originele oplossingen te vinden om tot heldere communicatie te komen en streven naar oorspronkelijkheid zonder de belangen van de opdrachtgever uit het oog te verliezen. Als u nieuwsgierig bent geworden naar een selectie van ons werk, kijk dan op www.ontwerpkantoor.nl onder de knop ‘gedane zaken’.
aard 1 Geitenw Ae r d t 6913 KJ 00 15 0316 37 ntoor.nl t w e r p ka www.on
ARCHEOLOGIE MAGAZINE BRENGT GESCHIEDENIS TOT LEVEN
WIE SCHRIJFT, LEEST SCHRIJVEN MAGAZINE
ONTDEK DE GESCHIEDENIS LEES GESCHIEDENIS MAGAZINE
Een Romeins schip, een Karolingische munt, een stukje stof, een rotstekening - iedere archeologische vondst vertelt een verhaal. De beschaving die verloren ging, het oeroude ritueel waarvan slechts enkelen de geheimen kenden, de tragedie die een koninkrijk te gronde richtte. voor slechts
Schrijven Magazine is het lijfblad van iedereen die schrijft. Met heel veel praktische tips, workshops en nuttige adressen, maar ook interviews met redacteuren, agenten, beginnende én gevestigde auteurs.
De geschiedenis herschrijft zichzelf voortdurend. Reputaties sneuvelen of worden hersteld in hun vroegere glorie, overwinningen blijken nederlagen en vice versa, raadsels worden opgelost of brengen nóg meer raadsels voort.
1 jaar
1 jaar
1 jaar
voor slechts
25,00
voor slechts
32,50
25,00
€
€
€
KEESINGS HISTORISCH ARCHIEF VOLLEDIG, BETROUWBAAR, ONPARTIJDIG Journalisten en historici op zoek naar betrouwbare informatie komen terecht bij Keesings Historisch Archief (KHA). Al sinds 1931 destilleert KHA feitelijke en geobjectiveerde informatie uit talloze kranten- en tijdschriftenartikelen uit de gehele wereld. Abonnees van KHA krijgen iedere maand een papieren editie die zij kunnen invoegen in de verzamelband van dat jaar. Daarnaast krijgen zij toegang tot de online database waarop alle artikelen (inmiddels voor slechts meer dan 120.000) zijn verzameld. 00
1 jaar
109,
€
”Keesings Historisch Archief is synoniem voor woorden als betrouwbaar, juist en genuanceerd. Daarom ben ik er een bijna dagelijkse gebruiker van.” Peter Vandermeersch Algemeen hoofdredacteur De Standaard en Het Nieuwsblad
“Keesings Historisch Archief is het persbureau van het verleden. Een beetje onderzoek begint en eindigt bij Keesings.” Geert Mak Auteur van onder meer Hoe God verdween uit Jorwerd en In Europa
én de Times Universele Wereldatlas (winkelwaarde € 65,–) gratis
Een abonnement cadeau geven? www.leeseenswatanders.nl Ja, ik neem een jaarabonnement (6 nrs.) op Archeologie Magazine en betaal het eerste jaar slechts 25,– i.p.v. 35,– Ja, ik neem een vrijblijvend proefabonnement (2 nrs.) op Archeologie Magazine voor slechts 7,50 Ja, ik neem een jaarabonnement op Schrijven Magazine (6 nrs) en betaal het eerste jaar slechts 25,– i.p.v. 30,– Ja, ik neem een vrijblijvend proefabonnement op Schrijven Magazine en ontvang twee nummers voor slechts 7,50 Ja, ik neem een jaarabonnement op Geschiedenis Magazine (8 nrs.) en betaal het eerste jaar slechts 32,50 i.p.v. 52,50 Ja, ik neem een vrijblijvend proefabonnement op Geschiedenis Magazine en ontvang twee nummers voor slechts 7,50 Ja, ik neem een jaarabonnement (12 nrs.) op de papieren editie van KHA en krijg een jaar lang toegang tot de online database. Ik betaal het eerste jaar slechts 109,– i.p.v. 225,– én krijg de Times Universele Wereldatlas cadeau
Naam
m/v
Adres
Postcode
Woonplaats
Telefoon
E-mail
Proefabonnementen lopen automatisch af. Voor jaarabonnementen geldt dat opzegging schriftelijk dient te geschieden uiterlijk 2 maanden voor afloop van de abonnementsperiode. Cadeaujaarabonnementen lopen wel automatisch af. De prijzen voor de jaarabonnementen zijn introductieprijzen en gelden alleen het eerste jaar.
Stuur deze bon in een envelop naar Virtùmedia, antwoordnummer 7086, 3700 TB Zeist, Nederland. (voor Nederland kan dit ongefrankeerd)
Uitgave
In Brabant Tijdschrift voor Brabants heem en erfgoed In Brabant is een uitgave van de Historische Vereniging Brabant, de stichting Brabants Heem en de stichting Erfgoed Brabant.
De Historische Vereniging Brabant wil de belangstelling voor en actieve beoefening van de geschiedenis stimuleren. Daarin vinden liefhebbers en beroepsbeoefenaren uit het historische veld elkaar. Het lidmaatschap bedraagt € 22,50 per jaar (2009). Hiervoor ontvangt u het tijdschrift In Brabant en een exemplaar van het Noordbrabants Historisch Jaarboek. Leden krijgen doorgaans aantrekkelijke kortingen op activiteiten als studiedagen, excursies, lezingen en contactdagen. Historische Vereniging Brabant Postbus 672 5201 AR ’s–Hertogenbosch E-mail: [email protected] Website: www.hvbrabant.nl (binnenkort weer te bereiken) De Stichting Brabants Heem verenigt meer dan 110 Brabantse heemkundekringen en historische verenigingen, waar ruim 26.000 heemkundigen bij zijn aangesloten. De stichting neemt in NoordBrabant een unieke positie in wat betreft de beoefening van de heemkunde, maar ook als centrum van vrijwilligerswerk. Zij vervult vanouds een overkoepelende functie ten opzichte van de aangesloten heemkundekringen en -verenigingen en streeft ernaar daarbij te functioneren als spreekbuis, dienstverlener, belangenbehartiger en actienemer. Stichting Brabants Heem Postbus 1203 5200 BG ’s-Hertogenbosch Website: www.brabantsheem.nl Erfgoed Brabant is dé organisatie voor erfgoed in Brabant. Iedereen die geïnteresseerd is in de cultuur en geschiedenis van deze provincie kan bij ons terecht. Erfgoed Brabant spant zich in om dit erfgoed te behouden. Dat doen we door de rijke cultuur en geschiedenis van onze provincie onder uw aandacht te brengen via spraakmakende activiteiten en evenementen. Ook laten we het verleden leven op scholen door middel van educatieve projecten. En we ondersteunen erfgoedbeheerders in hun taak om het erfgoed te bewaren voor de generaties die na ons komen. Zodat iedereen – nu en in de toekomst – het Brabantse erfgoed kan ontdekken en ervaren. Stichting Erfgoed Brabant Postbus 1325 5200 BJ ’s-Hertogenbosch Telefoon: 073-6156262 Fax: 073-6156263 E-mail: [email protected] Website: www.erfgoedbrabant.nl
90 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R brabantS H E E M E N er f goe d
Colofon
In Brabant Tijdschrift voor Brabants heem en erfgoed Jaargang 1 Nummer 0 2009 Een uitgave van de stichting Brabants Heem, de Historische Vereniging Brabant en de stichting Erfgoed Brabant. Redactieadres: Tijdschrift In Brabant Postbus 1325 5200 BJ ’s-Hertogenbosch Telefoon: 073-6156262 Fax: 073-6156263 E-mail: [email protected] Redactie: Leo Adriaenssen, Jac. Biemans, Arnoud-Jan Bijsterveld, Harrie Boot, Ad van den Bulck, Theo Cuijpers, Christian Curré, Ester van Dooren, Joss Hopstaken, Henk Roosenboom, Liesbeth Theunissen, Helma Thiers, Ottie Thiers, Emy Thorissen, Nanette Vugts. Hoofd/eindredactie: Jurgen Pigmans
Abonnementen en losse nummers: In Brabant verschijnt zes keer per jaar. Prijs losse nummers: € 5,Abonnementen: € 24,- per jaar. Voor leden van heemkundekringen aangesloten bij de stichting Brabants Heem: € 19,50 per jaar. Betaling abonnementen na toezending factuur. Abonnementen kunnen ingaan in het lopende of eerstvolgende kalenderjaar. Berekening geschiedt per kalenderjaar. Wanneer opzegging de uitgever niet uiterlijk 1 december bereikt, wordt het abonnement automatisch voor het nieuwe kalenderjaar verlengd. Opgave abonnementen en verkoop losse nummers: Tijdschrift In Brabant Postbus 1325 5200 BJ ’s-Hertogenbosch Telefoon: 073-6156262 Fax: 073-6156263 E-mail: [email protected] ISSN 1879-4599 Illustratie omslag: een glas-in-loodraam van het woonhuis van architect Jan van der Valk (1873-1961) in detail. (Foto: Joost Op ’t Hoog)
Ontwerp: Ontwerpkantoor Vonk Specht www.ontwerpkantoor.nl Lay-out: Ontwerpkantoor Vonk Specht www.ontwerpkantoor.nl Druk: Koninklijke BDU, Barneveld
inbrabant
n u mmer 0 oktober 2 0 0 9
91
In dit nummer onder meer: 6
Erfenis van een ‘Konijn’
2 0 Het Tilburg van Jan van der Valk 3 0 Monumenten voor overleden kinderen 4 4 Stern von Brabant 5 8 De bevrijding van Brabant 6 2 Een dorpsjongen in de stad
In Brabant is een uitgave van de stichting Brabants Heem, de Historische Vereniging Brabant en de stichting Erfgoed Brabant