In Memoriam broeder Pius Drijvers
‘Uw liefde die mij wacht’ - Overweging tijdens de avondwake op dinsdag 26 februari 2013 door broeder Isaac Tijdens een bezoek dat vader abt en ik samen aan Pius brachten in de tijd dat hij nog volstrekt helder van geest was maar wel wist dat zijn einde naderde, zei hij tegen vader Abt: “Jij doet de uitvaart en de preek”. Toen keek hij naar mij en voegde er aan toe: “En jij doet de avondwake met de overweging want dat is je wel toevertrouwd.” Hij zei het met een vette knipoog. Ik vroeg tamelijk onschuldig: “Mag ik iets niet zeggen of zijn er bepaalde gevoeligheden die binnen deze kamer moeten blijven?” Zijn antwoord was heel simpel: “Mijn zegen heb je”, waarmee hij mij een soort vrijbrief gaf en tegelijk aangaf: ik heb niets te verbergen. Daarmee schets ik aan het begin al een beeld van deze bijzondere man die in ons midden staat. In de aanloop naar 2000 stond er een man voor de deur van het gastenhuis. Hij had een afspraak met Dom Korneel. Hij was gekleed in een loden groene jagersjas, droeg een geblokt hoedje en een corduroy camelbroek. Een echte heer, die mij deed denken aan de Engelse landadel. Ik kon er op dat moment geen monnik van maken. Ik was gastenbroeder en ben verder gegaan met mijn werkzaamheden. Ik had geen idee wie Pius Drijvers was. Zijn boek Over de Psalmen waarmee hij hier in den lande toch het meest bekend geworden - en hierover heeft de oudere generatie religieuzen het nog steeds - had ik nog niet gelezen. Enkele malen trad hij in, of beter gezegd, kwam hij thuis, omdat het echte monastieke contemplatieve leven in die fase van zijn leven weer volop kwam opborrelen. De bron was nooit opgedroogd, maar soms loopt het leven heel anders dan gedacht. Zelf studeerde ik in Utrecht en wilde me meer specialiseren in de exegese van het Oude Testament. Daarom is mij zijn eerste conferentie in de vastentijd over de profeet Jeremia zo bijgebleven. Hij maakte diepe indruk op me omdat zijn aanpak zo volstrekt anders was. We hebben net het roepingsverhaal van de profeet Jeremia gehoord. Hij begon te vertellen over een bezoek aan Israël, omdat hij op zoek was naar de roots van
Jeremia. Hij werd als het ware gedreven naar de plaats Anatoth. Die plaatsnaam hebben wij net gehoord omdat het daar met Jeremia was begonnen. Pius dacht een stad aan te treffen. In het Oude Testament werd deze plaats ook verschillende keren genoemd als een woonkern van de Benjaminieten. Met heel veel humor en relativeringsvermogen gaf hij aan, dat het niet meer was dan een heel klein zandheuveltje. Hij verzuchtte: “Ik ben er maar op gaan zitten en heb over Jeruzalem uitgekeken en me proberen in te leven hoe Jeremia daar zou hebben gezeten. Waarschijnlijk met veel pijn in het hart, want zijn roeping was duidelijk niet te weigeren en de boodschap zou heel moeilijk zijn.” Nu staat er het bekende Hadassaziekenhuis en een van de ramen van de synagoge van het ziekenhuis beeldt de profeet uit. ‘Anatoth’, feitelijk betekent het: gebedsverhoring, was dus voor Pius een feitelijke deceptie. Nu is Pius er de man niet naar om zich door zo’n deceptie van de wijs te laten brengen. Het heeft hem er toe aangezet om het hele boek Jeremia door te spitten zoals hij het op zijn manier alleen maar kon doen. Woord voor woord kauwde hij op de Hebreeuwse teksten of misschien nog meer: hij haalde alle vóór- en achtervoegsels weg om bij de drieletterige kern te komen dat elk Hebreeuws woord heeft. Hij pelde ze af als een ui, laag voor laag om bij de kern te komen en die kern weer naast soortgelijke woorden in het Oude Testament te leggen. Heel geduldig, doorgaand tot hij tevreden was of het gevoel had: ‘Eureka, dit is het’. En dat is opvallend voor een man die toch ongedurig en zelfs snel geïrriteerd kon zijn. Pius was een exegeet, die samenwerking zocht met taalkunstenaars om zó te komen tot juweeltjes. Ik hoef het boek Job, het Hooglied en Prediker maar te noemen, maar eveneens zijn grote gebedsliefde: de Psalmen. Pius mogen we een ‘chassied’ noemen die voortdurend aan het ‘lernen’ was, de joodse wijze van exegese beoefenen, en dat we ook terugzien bij de eerste kerkvaders, zoals Origines. In die zin heeft Pius gebloeid als die amandeltwijg die God Jeremia aanwijst. We kennen die boom van dat prachtige schilderij van Van Gogh. Maar Pius botte niet zo snel uit zoals God het in het boek Jeremia aangaf. Bij Jeremia gaf de twijg aan hoe snel Jeruzalem en Juda zouden verwelken. Pius deed het op zijn eigen wijze, zeker goddelijk geïnspireerd, maar hij was dan ook wel weer eigenzinnig genoeg om God aan te geven: “Ik bepaal zelf het tempo wel. Ik bloei op mijn manier. En
onheilsprofetieën? Dat is niets voor mij.” Zijn relatie tot God was zijn grote liefde en Hij zocht Hem steeds weer op in het bidden van de Psalmen. Als ik hem dan voorhield: “Dat herken ik zo in je, maar waar blijft Jezus dan? Hij zit mij soms in de weg in mijn relatie tot God?”, dan zei Pius heel nuchter: “Geen paniek, je komt er vanzelf wel bij uit.” Pius was een perfectionist. Deed je het niet goed genoeg naar zijn zin dan kon hij heftig reageren en soms meedogenloos zijn met zijn kritiek. Deels deelden we eenzelfde temparement en dat kon tot heftige botsingen leiden. Het aardige was dan ook wel weer dat we dan beiden vonden, dat we er beter van zijn geworden en het de lucht heeft geklaard. Ik vind het een heilig ritueel om de doden te verzorgen. Zuiver word je geboren. Gereinigd zoals op vrijdag in de Milkwa, het joodse reinigingsritueel voor de Sabbat, geef je de dode mens terug aan God. Het is eerbetoon aan God voor het ontvangen leven dat je teruggeeft en een laatste eerbetoon aan Pius zelf. Tijdens de verzorging viel mij op hoe ook zijn lichaam geschiedenis vertelt. De tekenen van een hartoperatie waren herkenbaar. De oogprothese, die getuigenis gaf van een kanker aan het oog in het verleden. De gehoorapparaten als stille getuigen van een slecht gehoor. De vele blauwe plekken van het vallen in de laatste weken. Over het grote lijden dat Pius moet hebben gekend, hoorde je hem nauwelijks klagen. Hij droeg het en relativeerde het. Hij was er niet rancuneus over dat het hem was aangedaan. Het kwam niet bij hem op. Maar als hij nu ergens op Jeremia leek, dan was het wel het gejeremieer over kleine gezondheidsongemakken: een verkoudheid, of een dag niet naar het toilet kunnen. Het was een grote klacht en de hele wereld moest het weten. Hij maakte zich dan tot het centrum van het universum en iedereen moest en zou het weten. De kleinheid van een grote wijze man werd opeens zo verrassend zichtbaar. Ik zal niet ingaan op zijn bewogen leven, maar wil wel stilstaan bij een facet dat me de laatste dagen erg heeft bezig gehouden. Het heeft mij mede de keuze doen maken voor de tweede lezing: Gezag en eigenheid geschreven door Peter Schilling. Peter Schilling, eens ingetreden in Achel en later naar Eygalieres gegaan, waar hij een soort studieus kluizenaarsbestaan leidde. Een vriend van Pius maar vooral ook een leidsman en strijdgenoot. Het waren deelgenoten in het beleven van de monastieke traditie van de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Het strenge trappistenleven mocht wel wat milder. Ze kregen weinig mensen mee en hun hart gaf
andere keuzes in. Zij hadden dezelfde passie voor de heilige Schrift en Pius had grote bewondering voor zijn werken. Maar het was meer dan dat. Hij ging ook naar hem toe om in een retraite proberen helder te krijgen of hij zou gaan vragen opnieuw in de gemeenschap van Koningshoeven te kunnen worden opgenomen. Het monastieke leven, en meerdere monniken waaronder Pius en Peter Schilling, worstelde met traditie, gezag en eigenheid of zelfontplooiing. Het zou allemaal anders moeten. Schilling speelt gezag en eigenheid niet tegen elkaar uit maar legt ze in elkaars verlengde. Dat loopt uit op een spiritualiteit van totale overgave van onze persoon aan de Heer. Daarmee wordt wel het wereldse gezag in een bepaalde context geplaatst. Dat hebben we bij Pius bij zijn terugkeer in de gemeenschap duidelijk gezien. De totale overgave aan het goddelijk gezag was zijn verheven doel en de rest was ondergeschikt. Maar het was niet vanzelfsprekend een vorm van slaafsheid. Zijn grote liefde voor de Psalmen en het voortdurend biddend daarmee bezig te zijn, liet ook zijn opstandigheid doorschemeren. Hij gebruikte alle psalmen ook daar waar God ter verantwoording wordt geroepen inclusief de vloekpsalmen. Schilling beroept zich op de eerste Johannesbrief waarin wordt gewaarschuwd het hart niet aan de wereld te verliezen. Het zouden ook Pius woorden kunnen zijn. Daarin zag je dan ook de worsteling met het gezag. Het bestuurlijk gezag bestond nauwelijks voor hem. Het monastieke gezag, in de persoon van de overste heeft hij gerespecteerd, waarbij wel eens wat ironie meespeelde. Echte invloed hebben - denk ik - sterke vrouwen op hem gehad. Hun gezag kon hij blijkbaar wel ervaren en dan zijn dat vooral mevrouw Klomp en mevrouw Mateijsen geweest. Zelf had hij wel iets van een gezagsdrager in zich, maar in de loop van zijn leven heeft hij ontdekt dat het niet echt voor hem was. Hij heeft al zijn kracht gelegd in het leraarschap en dat is hij geweest: een leraar voor een schare die niemand tellen kan. Het kerkelijke gezag maakte hem recalcitrant. Daarin is hij zijn eigen weg gegaan: God, in de Vader, de Zoon en de heilige Geest volmondig ‘ja’. Het kerkelijk instituut had de laatste jaren nauwelijks betekenis. In die zin mogen we zeggen, dat Pius echt en volkomen monnik is gebleven en heeft het priesterschap daar geen andere wending aan gegeven. Vanuit die diepgevoelde behoefte heeft hij ook terug willen komen. Na vele jaren anders te zijn bezig geweest, kwam hij weer uit bij zijn
werkelijke roeping: de contemplatie en die in verbondenheid met de gemeenschap van Koningshoeven. Of dat nu Huize Sparrendaal of Woonzorgcentrum Notre Dame werd, het stond die verbondenheid en contemplatie niet in de weg. Het laatste jaar is zwaar geweest. Zijn lichaam brokkelde af, zijn wereld werd kleiner. Hij had zo’n behoefte aan tederheid, aanraking en affectie en dat ging volstrekt niet in tegen het celibaat. De schaarste in de zorg en daardoor weinig tijd voor hem heeft hij als pijnlijk ervaren. Toen hij echt hulpbehoevend was, werd er wel alle tijd aan hem gegeven. Dat deed hem goed en daarom heeft hij het leven ook los kunnen laten. Hij is in vrede gegaan en die vrede was de laatste dagen in huis ook voelbaar. Was Pius een lieve man? Ik denk dat ieder van ons dat zelf maar moet beantwoorden. Een ding staat wel vast: Pius was een mens om van te houden en hij is nu waar er het meest van hem wordt gehouden.
Preek tijdens de uitvaart op woensdag 27 februari 2013 door Dom Bernardus Broeders en zusters, iedere keer weer opnieuw overvalt mij een huiver wanneer wij als gemeenschap rond een overleden medebroeder staan. Zijn dode lichaam ligt als een tekst in ons midden die spreekt en die in het licht van Christus zijn geheimen aan ons openbaart maar waarin wij ook onszelf opnieuw weer kunnen lezen. Boven de rouwkaart hebt u de woorden kunnen lezen die genomen zijn uit de eerste lezing van deze dienst: “Zo gaan die twee eensgezind voort” (Gen. 22,6). Het verhaal van het offer van Abraham of zoals de joodse traditie het graag noemt: de binding van Isaac was het eerste bijbelse verhaal, dat Pius in 1999 als voorbereiding op zijn terugkeer in de gemeenschap van Koningshoeven met ons las. Na vijfentwintig jaar opende hij opnieuw de Schrift met zijn medebroeders. Waarom hij toentertijd koos voor die tekst weet ik niet, maar in deze dagen rond zijn overlijden ben ik er steeds meer in gaan geloven dat hij zichzelf in die tekst terug zag: “Als jullie willen weten wie ik ben, dan moeten jullie dit verhaal lezen!” In de joodse traditie is het offer van Abraham de laatste van de tien beproevingen, die Abraham moet doorstaan om weg te trekken uit het land van Babel, symbool voor
een egocentrische en opgeblazen liefde, naar de berg Moria, waar het liefdesverbond tussen God en de mens gesloten wordt in een volledige liefdesovergave. Tien fasen in zijn leven had Abraham nodig om zover te komen. In de papieren van Pius vond ik de afgelopen dagen een briefje waarop Pius zelf tien levensfasen uit zijn eigen leven had neergeschreven met achter elke fase een typerend woord. Waren het zijn tien beproevingen? Het waren momenten waarop hij net als Abraham heeft moeten leren om te luisteren naar wat God met hem voor had. Op 25 januari 1925 werd hij geboren in een warm en veilig gezin te Vught. In al zijn levensfasen is Pius altijd begaan geweest met zijn familie en zo eensgezind samen verder gegaan. Zowel zijn vader als zijn moeder, en misschien zij nog wel het meest, hebben een grote stempel op zijn leven gezet. Toen de jonge Frans na twee jaar op het grootseminarie met het idee kwam om monnik te worden, was vooral moeder teleurgesteld. Als het dan moest dan maar naar de benedictijnen want dat was tenminste, volgens moeder, op stand. Samen gingen zij naar Oosterhout maar de abt sprak zo denigrerend over trappisten, dat dit bij Pius al zijn eigenzinnigheid losmaakte en hij ter plekke besloot om toch vooral geen benedictijn maar trappist te worden. Het trappistenleven was hard en streng. In al zijn eigenzinnigheid zocht de jonge broeder Pius dat ook maar het viel hem zwaar. In zijn novicenmeester Benedictus Smoorenberg ontmoette Pius een vader. In een ontroerende brief uit 2011 aan zijn novicenmeester (toen allang gestorven) schrijft Pius over het moment waarop hij aardappels moest rooien. Voor een stadse jongen geen gemakkelijke taak. “Jij zag aan mijn gezicht dat het moeilijk voor me was. Je keek me bemoedigend aan en mompelde: houd het vol, dit is een goede weg. Kijk naar mij! En toen ging het beter.” Zo gingen die twee eensgezind voort! Werd de novicenmeester zijn vader. Dom Willibrord van Dijk werd een nieuwe moeder voor Pius. Hij zag veel in Pius en moedigde hem voortdurend aan zijn eigen wegen te gaan. Hij werd naar Rome gestuurd om daar bijbel te studeren. Op het Biblicum ging voor Pius de wereld van de Schrift open, vooral van de Psalmen. Maar niet alleen de Schrift ging open ook de wereld. Verleden, heden en toekomst opende zich in die Eeuwige Stad. Na zijn studies keerde hij terug naar Koningshoeven en
daar werd hij subprior en belast met de opleiding van de jonge monniken. Samen met hen, zocht hij naar meer eigentijdse vormen van het monastieke leven. In die jaren concentreerde de discussie zich vooral rond het punt van de arbeid. Leefden wij als monniken wel echt van het werk van onze handen of lieten wij al het werk door het personeel opknappen? De discussie werd niet door iedereen begrepen. Hij stortte zich op het schrijven van boeken en artikelen rondom de Schrift. Het boek over de Psalmen uit 1956 is tot op de dag van vandaag nog een standaardwerk. Het boek Wat heeft de jonge kerk ons te zeggen? paste uitstekend in deze levensfase van Pius waarin hij opzoek was naar datgene wat er werkelijk toe deed. In 1956 werd Pius door Dom Willibrord aangewezen als stichter en eerste overste van een nieuw trappistenklooster in Kenia. Het werd voor Pius een groot avontuur dat hij samen ging doen met degenen die hij als medestichters mocht aanwijzen. Pius wilde het monnikenleven laten opbloeien in de eigen Afrikaanse cultuur. Van inculturatie had nog niemand gehoord en het was nog de tijd waarin wij westerlingen dachten de wijsheid in pacht te hebben. Pius zoektocht naar een Afrikaans monastiek leven werd niet door iedereen begrepen. In Songhor, de eerste plek, was geen water. De broeders moesten net als de dorpelingen water putten op enkele kilometers afstand. Voor de intellectuele Pius de gewoonste zaak maar voor de lekenbroeders die elke dag die kilometers moesten afleggen al vlug een groot bezwaar. Pius werd naar Koningshoeven teruggehaald omwille van de lieve vrede. Terug in Koningshoeven werd hij novicenmeester en de hang naar een eenvoudiger, authentieker en eigentijdser monastiek leven bracht hem in 1965 er toe om met een aantal jonge broeders in Eindhoven te gaan leven als stadsmonniken. Vol idealisme en met een grote innerlijke overtuiging begon hij aan dit avontuur. Het mislukte omdat, achteraf gezien aldus Pius, hij het eigene van het monastieke leven te makkelijk losliet en omdat enkelen kozen voor de liefde van hun leven. In Eindhoven ging hij door met zijn bezig zijn met de Schrift. Hij vertaalde, of zoals hij het zelf noemde ‘omtaalde’ de Schrift met grote namen als Oosterhuis, Renckens, van der Plas en later in een diepe vriendschap met Pé Hawinkels. “Wat staat er nu precies?” Dat hield hem bezig.
Eind jaren zestig, begin jaren zeventig was Pius in contact gekomen met Gemeenschap De Hooge Berkt in Bergeijk. Na Eindhoven sloot hij zich aan bij deze gemeenschap en hier ontpopte Pius zich echt als een Schriftgeleerde in de goede zin van het woord. Hij werd een leraar voor velen en opende samen met vele mensen de Schrift om de oude woorden in het heden te laten klinken. De Schrift was voor hem geen wet maar zoals de Tora betekent, het project van God voor de mens. Via de schrift opende zich in Bergeijk ook het woord relatie zich voor Pius. In De Hooge Berkt ontdekte hij, als bewust celibatair levend, wat liefhebben betekent en vooral ook wat het betekent om bemind te worden. Bij gelegenheid van zijn 75ste verjaardag bracht Pius drie maanden in retraite door bij zijn vriend en vakgenoot Peter Schilling in het Franse klooster van Eygalieres. Het was voor hem een gunstige tijd, een moment van genade, om de balans van zijn leven op te maken. Uitkomst van die retraite was dat hij gehoor wilde geven aan zijn verlangen om terug naar de gemeenschap van Koningshoeven te gaan. Zo kwam hij hier aan in een gemeenschap die totaal veranderd was. De meeste broeders kenden Pius alleen maar van naam en van zijn boeken. Zonder enige pretentie heeft hij zich in die tijd gegeven aan de gemeenschap en er zijn plaats weer ingenomen. Toch geen geringe opgave voor iemand op die leeftijd en met die levensgeschiedenis. Hij genoot als hij les mocht geven aan de nieuwelingen. Pius had gedacht dat zijn leven op die plek zou eindigen, maar zijn zwakke gezondheid en vooral de hartproblematiek waren er de oorzaak van dat hij in 2007 zijn intrek nam in Huize Sparrendaal te Vught. Zou de cirkel van zijn leven dan toch op die manier rond komen? Nee, want Sparrendaal moest haar deuren sluiten en samen met de broeders Robertus en Martinus nam hij zijn intrek in het woonzorgcentrum Notre Dame, waar de zusters van Onze Lieve Vrouw van het Heilig Hart en de Missionarissen van het Heilig Hart hem liefdevol in hun midden opnamen. Hij genoot van alle aandacht en als die aandacht niet kwam, dan eiste hij hem wel op. In zijn eigenzinnigheid was hij niet altijd even makkelijk en de goede zuster die hem ooit in de lift eens belangstellend vroeg hoe hij het maakte, zal waarschijnlijk nog slapeloze nachten hebben van Pius botte reactie. Toch kon hij ook zichzelf goed relativeren. Sjan Mateijsen en het verzorgend personeel verdienen al onze bewondering!
Bij de laatste levensfase in Notre Dame schreef Pius de woorden: “Je los maken van alles!” Het woord ‘alles’ was onderstreept. Heel zijn leven, doorheen de diverse levensfasen, heeft Pius telkens weer “hier ben ik!” geantwoord op het plan dat God met hem scheen te hebben. Keer op keer kwam hij er achter dat hij toch weer verder moest gaan, alles weer loslaten om samen met God verder te gaan. Als Abraham stond Pius telkens weer op en ging. Uiteindelijk moest hij, net als iedere mens, ook die laatste stap zetten: het aardse leven loslaten en jezelf geven in de hand van God. Dit gebeuren hield hem sterk bezig. We hebben er vaak samen over gesproken en hij kwam er niet uit. Totdat hij mij op een dag opbelde - altijd op de meest onmogelijke tijdstippen - en ik onmiddellijk (iets anders bestond niet) moest komen. Toen ik dus bij hem kwam, gaf hij mij een tekst van Johannes van het Kruis. “Dit is het!”, zei hij. “Ooit zal ik alles moeten loslaten en wel hierom!” Een grote liefde wacht mij wat er gaat gebeuren aan de andere kant wanneer alles voor mij zal tuimelen in de eeuwigheid ... Ik weet het niet! Ik geloof, ik geloof alleen dat een grote liefde mij wacht. Ik weet echter wel dat ik dan, arm en berooid, het gewicht van mijn leven door God zal laten dragen, Maar denk niet dat ik dat uit wanhoop doe ... Nee, ik geloof, ik geloof stellig dat een grote liefde op mij wacht. Nu mijn uur nabij is dat de stem van de eeuwigheid mij uitnodigt door de poort te gaan, zal ik, wanneer ik die stap van de dood zet, nog sterker geloven, wat ik altijd geloofd heb. Gaandeweg loop ik naar een liefde, ik strek mijn armen uit naar zijn liefde, zachtjes daal ik af in het elven. Als ik sterf, huil dan niet, liefde neemt mij vredig op.
Als ik bang ben ... en waarom niet? Herinner mij er dan telkens aan, eenvoudigweg, dat een grote liefde op mij wacht. Mijn verlosser zal voor mij de poort openen naar de vreugde, naar zijn licht. Ja, Vader, zie ik kom naar U. Als een kind, zo stort ik mij in uw liefde, Uw liefde die mij wacht. De laatste woorden die ik Pius heb horen zeggen waren: “Loslaten ... laat los ...” De laatste weken had je sterk de indruk dat zijn ziel al ergens anders vertoefde. Alleen zijn lichaam liet niet los. Heel langzaam liep hij samen met God dit aardse leven uit. ‘”Zo gaan die twee nu eensgezind voort!” (Gen. 22,6). Pius, dank! Dat je getuimeld mag zijn in de liefde die op jou gewacht heeft!
‘De ijdele, contente mens’ - Overweging tijdens de uitvaart op woensdag 27 februari 2013 door Nel van Cuijk, Gemeenschap De Hooge Berkt Vandaag een week geleden was ik nog bij Pius. Zijn geest was al weg toen, hij herkende mij niet meer. Een lege blik, een vage glimlach ... Met Charlotte heb ik hem in de afgelopen jaren regelmatig bezocht in Koningshoeven, in Sparrendaal in Vught en de laatste jaren in Tilburg in Notre Dame waar hij verpleegd werd. Tot drie maanden geleden waren de bezoeken altijd inspirerend, een feest, Pius had altijd wat te vertellen. Hij was altijd vol geest, altijd bezig met zijn geliefde psalmen. De nieuwste vertaling van Huub Oosterhuis kon hem boeien en de bijbelvertaling van Pieter Oussouren was ook uit zijn hart gegrepen. Hij vertelde over de bijbellessen die hij tot enkele jaren geleden nog gaf aan de novicen van de abdij; ze kwamen dan naar hem toe in het verpleeghuis. In Koningshoeven gingen we altijd wandelen, gearmd met Pius tussen ons in. Daar kon hij van genieten: twee dames aan zijn zij. We liepen naar het kerkhof en dan zei hij: hier kom ik ook te liggen.
In 1975, toen Pius deel ging uitmaken van onze gemeenschap, had ik nog nooit van hem gehoord. Samen met Jan Zonneveld kwam hij vanuit Eindhoven, waar hij met enkele anderen een periode stadsmonnik was geweest. Hij verhuisde met Jan naar Bergeijk. Waarom? Pius vertelde altijd: hier in Bergeijk waait Geest, heilige Geest. Dat boeide hem die spirit, dat zoeken naar de wortels van mens-zijn, mens van God zijn, dat had zijn hart. Hij was een man van het Tweede Vaticaans concilie: ramen en deuren open en heilige Geest de ruimte geven. Daarvan herkende hij iets in die nog zo jonge gemeenschap toen van Bergeijk. Pius met zijn soepele geest en zijn stijve stramme lijf, met zijn liefde voor zijn familie, broer en zussen en ook de neven en nichten. De bezoekers van het stadskloostertje nam hij mee naar Bergeijk, Martijn en Karine, Ans Thomassen en haar dochter, en anderen. Eindeloos veel verhalen zou ik over Pius kunnen vertellen. Deze monnik met zijn gelofte van ‘stabilitas loci’ heeft de hele wereld afgereisd; uiteindelijk heeft hij het langst in onze gemeenschap gewoond, vijfentwintig jaar. Pius opende de schriften op een manier dat de meest notoire ‘heiden’ er door geboeid raakte. Hij had volgens mij ook meer op met ‘heidenen’ dan met ‘gelovigen’. Pius maakte de verhalen toegankelijk en deed dat met een groot didactisch vermogen, een talent wat hij ongetwijfeld van zijn vader, die hoofdonderwijzer was, heeft meegekregen. Als het veel dieper moest en meer theologisch, dan moesten anderen dat maar doen. Hij vertelde over Abraham en Sara, over Isaac en Rebecca, over Jacob en Rachel en Lea alsof het je eigen opa’s en oma’s waren. De mensen van de bijbel gingen voor je leven, werden deel van je familie en Jezus was je grote broer. Dat was de manier van Pius, nabij en met humor. Hij deed dat voor de radio, zijn lijdensmeditaties werden door velen beluisterd, hij vertaalde met Pé Hawinkels, bijbelfragmenten, Job en Prediker en met Huub Oosterhuis en anderen de Psalmen, met Adri Bosch en Servaas Bellemakers verzorgde hij jaren liturgische handreikingen voor de vieringen van de zondag, door Gooi & Sticht uitgegeven. Ach, ik kan niet alles opnoemen. Later schreef hij, geïnspireerd door vriend en medemonnik Peter Schilling boeken die de Rabbijnse wijze van exegetiseren als methode hadden: Op zoek naar de Alef, Ben ik mijn broeders hoeder? en Twaalf gezichten van de messiaanse mens: in het wit van de bladzijde zoeken naar Gods geest die in de gestolde letters verborgen zat,
de letters strelen en tot leven laten komen. In de schrift en in deze wijze van exegetiseren vond Pius de geest en de woorden die een weg ten leven voor je openden. Met Jan Renkema vertaalde hij het Hooglied. Jaren ook heeft Pius in Thorn gewoond. Toen hij in de jaren negentig weer naar Bergeijk kwam, woonde hij altijd onder een dak met Charlotte en mij, en vele anderen. In 2000 ging hij terug naar de abdij. Hij wilde opnieuw meer de stilte zoeken, minder afgeleid worden door de hectiek van gemeenschapsleven met z’n vele, verschillende invalshoeken. Ik weet nog dat we zeiden: “Pius kun je dat wel? Je bent zo graag even hier en even daar, even met de auto naar ie-wie-waai-weg.” Die ‘stabilitas loci’ heb ik nooit zo in hem gezien. Maar Pius zei: “Mijn eerste roeping is monnik-zijn en zo wil ik mijn leven ook afsluiten.” Het was goed natuurlijk maar ik, we konden het ook niet echt begrijpen. In Bergeijk was hij een gezien man die voor velen heel veel heeft betekend omdat hij het woord van de Schrift zo troostend dichtbij bracht. En hij heeft er zich nooit over uitgelaten, maar soms hebben wij het vermoeden gehad dat het hem ook wel een beetje is tegengevallen dat gelijke monniken gelijke kappen hebben, zoals dat in de abdij tenslotte gebruikelijk is. In Eersel een buurgemeente van Bergeijk hebben ze ‘De contente mens’, dat vond Pius prachtig: hij was content met het leven en hij was ijdel op zijn manier. En ik dank God dat ik hem heb mogen kennen. En voor mij is hij en blijft hij een monnik in hart en nieren en een content en ijdel menneke.