Netwerkhandleiding
1
Beschikbare printerfuncties via een netwerk
2
De netwerkkabel aansluiten op het netwerk
3
Installatie van het apparaat in een netwerk
4
Windows-configuratie
5
De printerfunctie gebruiken
6
Het gebruik van SmartDeviceMonitor for Client
7
Het gebruik van SmartDeviceMonitor for Admin
8
De netwerkinterfacemodule configureren met Web Image Monitor
9
Aanhangsel
Lees, voordat u dit apparaat gebruikt, deze handleiding zorgvuldig door en bewaar deze op een handige plaats voor toekomstig gebruik. Voor veilig en correct gebruik dient u de Veiligheidsinformatie te lezen voordat u het apparaat in gebruik neemt.
Inleiding Deze handleiding bevat gedetailleerde instructies en informatie over de werking en het gebruik van dit apparaat. Voor uw veiligheid en voor een optimaal gebruik van het apparaat, dient u deze handleiding zorgvuldig te lezen voordat u het apparaat gebruikt. Bewaar deze handleiding op een handige plaats om deze snel te kunnen raadplegen. Belangrijk De inhoud van deze handleiding kan zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd. Het bedrijf aanvaardt op geen enkele wijze aansprakelijkheid voor rechtstreekse, indirecte, bijzondere, incidentele of gevolgschade als gevolg van het omgaan met of het bedienen van deze machine. Aanduidingen voor softwareversies in deze handleiding •
NetWare 3.x betekent NetWare 3.12 en 3.2.
•
NetWare 4.x betekent NetWare 4.1, 4.11 4.2 en IntranetWare.
In deze handleiding worden twee maateenheden gebruikt. Handelsmerken Microsoft®, Windows® en Windows NT® zijn geregistreerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of in andere landen. AppleTalk, Apple, Macintosh en Mac OS zijn gedeponeerde handelsmerken van Apple Computer, Incorporated. Netscape en Netscape Navigator zijn geregistreerde handelsmerken van Netscape Communications Corporation. Novell, Netware, NDS en NDPS zijn geregistreerde handelsmerken van Novell, Inc. PostScript® en Acrobat® zijn geregistreerde handelsmerken van Adobe Systems Incorporated. Citrix® en MetaFrame® zijn geregistreerde handelsmerken van Citrix Systems, Inc. De overige hierin vermelde productnamen worden uitsluitend ter informatie gebruikt en kunnen handelsmerken van de respectievelijke ondernemingen zijn. Wij laten geen rechten gelden op deze handelsmerken. De eigennamen van de Windows-besturingssystemen zijn: •
De productnaam van Windows® 95 is Microsoft® Windows 95.
•
De productnaam van Windows® 98 is Microsoft® Windows 98.
•
De productnaam van Windows® Me is Microsoft® Windows Millennium Edition (Windows Me).
•
De productnamen van Windows® 2000 zijn: Microsoft® Windows® 2000 Server Microsoft® Windows® 2000 Professional
•
De productnamen van Windows® XP zijn: Microsoft® Windows® 2000 Professional Microsoft® Windows® XP Home Edition
•
De productnamen van Windows ® Server 2003 zijn als volgt: Microsoft® Windows® Server 2003 Standard Edition Microsoft® Windows® Server 2003 Enterprise Edition Microsoft® Windows® Server 2003 Web Edition
•
De productnamen van Windows NT® 4.0 zijn: Microsoft® Windows NT® Server 4.0 Microsoft® Windows NT® Workstation 4.0
Opmerking: Sommige illustraties in deze handleiding wijken mogelijk enigszins af van het apparaat.
Handleidingen voor dit apparaat De volgende handleidingen beschrijven de operationele procedures van dit apparaat. Voor speciale functies, zie de betreffende paragrafen van de handleiding. Opmerking ❒ Om de handleidingen als PDF-bestand te bekijken, is Adobe Acrobat Reader/Adobe Reader vereist.
❒ Voor de weergave van HTML-handleidingen moet een webbrowser op uw computer geïnstalleerd zijn.
❖ Veiligheidsinformatie (papier) Bevat informatie over de veiligheidsmaatregelen. ❖ Handleiding basisbediening (papier/PDF-bestand - cd-rom *1 ) Bevat informatie over de bedieningspanelen en basishandelingen. ❖ Gebruiksaanwijzing (PDF-bestand - cd-rom *1 ) Bevat informatie over bediening, functies, gebruikersinstellingen (begininstellingen, modusinstellingen, enz.) en probleemoplossing. ❖ Netwerkhandleiding (deze handleiding) Bevat procedures voor het configureren van het apparaat en computers in een netwerkomgeving. ❖ Printerhandleiding (PDF-bestand - cd-rom *1 ) Bevat informatie over systeeminstellingen en het gebruik van de printerfunctie van het apparaat. ❖ Voorbereidingen voor het gebruik van de printer (papier/PDF-bestand - cd-rom *1 ) Bevat procedures voor het aansluiten van de Ethernet- en USB-kabels op het apparaat. ❖ Handleidingen voor DeskTopBinder Lite DeskTopBinder Lite is een hulpprogramma op de CD-ROM met label “Document Management Utility”. • DeskTopBinder Lite Installatiehandleiding (HTML-bestand - cd-rom *2 ) Bevat gedetailleerde informatie over de installatie en de omgevingsvereisten van DeskTopBinder Lite. Deze handleiding kan worden weergegeven in het dialoogvenster [Installatie] als DeskTopBinder Lite is geïnstalleerd. • DeskTopBinder Lite Introductiehandleiding (HTML-bestand - cd-rom *2 ) Beschrijft de werking van DeskTopBinder Lite en geeft een overzicht van de betreffende functies. Deze handleiding wordt toegevoegd aan het [Start]-menu wanneer u DeskTopBinder Lite heeft geïnstalleerd. ❖ Andere handleidingen • PostScript3 (PDF-bestand - cd-rom *1 ) *1 *2
Meegeleverd op de cd-rom “Operating Instructions” Meegeleverd op de cd-rom “Document Management Utility”
i
INHOUDSOPGAVE Handleidingen voor dit apparaat ...........................................................................i Verklaring van symbolen in deze handleiding ....................................................1
1. Beschikbare printerfuncties via een netwerk De printer gebruiken..............................................................................................3
2. De netwerkkabel aansluiten op het netwerk De verbinding controleren .................................................................................... 5
3. Installatie van het apparaat in een netwerk Menu Gebruikersinstellingen (Systeeminstellingen) .........................................7 Interface-instellingen .................................................................................................. 8 Netwerkconfiguratie ................................................................................................... 9 Instellingen die u kunt wijzigen met de Gebruikersinstellingen ................................ 11
4. Windows-configuratie TCP/IP configureren ............................................................................................15 Een computer met Windows 95/98/Me configureren ............................................... 15 Een computer met Windows 2000 configureren ...................................................... 16 Een computer met Windows XP configureren ......................................................... 17 Een computer met Windows Server 2003 configureren...........................................18 Een computer met Windows NT 4.0 configureren ................................................... 19 NetBEUI configureren..........................................................................................20 Een computer met Windows 95/98/Me configureren ............................................... 20 Een computer met Windows 2000 configureren ...................................................... 21 Een computer met Windows NT 4.0 configureren ................................................... 22
5. De printerfunctie gebruiken Afdrukken met Windows .....................................................................................26 Afdrukken met een afdrukserver met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0 ............................................................ 26 Afdrukken zonder afdrukserver ................................................................................28 Afdrukken met Mac OS........................................................................................31 Overstappen naar EtherTalk .................................................................................... 32 De printer configureren ............................................................................................33 De printernaam wijzigen........................................................................................... 33 De zone wijzigen ......................................................................................................33 Afdrukken met NetWare ...................................................................................... 34 Installatie als afdrukserver .......................................................................................35 Installatie als printer op afstand ............................................................................... 40 Een clientcomputer configureren .............................................................................46
ii
6. Het gebruik van SmartDeviceMonitor for Client SmartDeviceMonitor for Client ........................................................................... 51
7. Het gebruik van SmartDeviceMonitor for Admin SmartDeviceMonitor for Admin ..........................................................................55 De configuratie van de netwerkinterfacemodule wijzigen ........................................57 Printerstatus weergeven ..........................................................................................57 Beheer van gebruikersinformatie .............................................................................58 Energiespaarstand configureren .............................................................................. 58
8. De netwerkinterfacemodule configureren met Web Image Monitor Naar de startpagina gaan .................................................................................... 61 Soorten menu configuratie en modus ...............................................................62 Menu samenvatting ............................................................................................. 64 Afdruktaak resetten ..................................................................................................64 Status ....................................................................................................................... 64 Taak .........................................................................................................................64 Opgeslagen bestand ................................................................................................64 Configuratie.............................................................................................................. 64 De instellingen van de netwerkinterfacemodule controleren..........................65 De instellingen van de netwerkinterfacemodule configureren........................66 De Help van Web Image Monitor gebruiken ......................................................67 Help downloaden .....................................................................................................68
9. Aanhangsel Bestanden rechtstreeks uit Windows afdrukken..............................................69 Installatie ..................................................................................................................69 Een hostnaam gebruiken in plaats van een IP-adres ..............................................70 Afdrukmethode.........................................................................................................71 De apparaatoptie opgeven.......................................................................................74 Onderhoud op afstand via telnet........................................................................83 Telnet gebruiken ......................................................................................................83 Opdrachtenlijst .........................................................................................................84 Met DHCP............................................................................................................ 109 AutoNet gebruiken .................................................................................................109 SNMP................................................................................................................... 110 Foutmeldingen op het scherm.......................................................................... 111 Uitleg van getoonde informatie ........................................................................ 112 Afdruktaakinformatie ..............................................................................................112 Afdrukloginformatie ................................................................................................112 Printerstatus en -configuratie .................................................................................113 De netwerkinterfacemodule configureren ..............................................................117 Berichtenlijst ...................................................................................................... 121 Systeemlogboekinformatie.....................................................................................121
iii
Voorzorgsmaatregelen ...................................................................................... 128 Verbinding maken met een netwerk via een inbelrouter ........................................128 Afdrukken met NetWare......................................................................................... 130 Wanneer u IPP gebruikt met SmartDeviceMonitor for Client ................................. 131 Specificaties ....................................................................................................... 132
INDEX....................................................................................................... 133
iv
Verklaring van symbolen in deze handleiding Symbolen In deze handleiding worden de volgende symbolen gebruikt. R WAARSCHUWING: Dit symbool duidt een mogelijk gevaarlijke situatie aan die kan leiden tot ernstig letsel of de dood wanneer u het apparaat verkeerd gebruikt, zonder de instructies onder dit symbool op te volgen. Lees de instructies goed door. Deze staan allemaal in "Veiligheidsinformatie". R VOORZICHTIG: Dit symbool duidt een mogelijk gevaarlijke situatie aan die kan leiden tot lichte of redelijke verwonding of schade zonder persoonlijke verwonding, wanneer u het apparaat verkeerd gebruikt zonder de instructies onder dit symbool op te volgen. Lees de instructies goed door. Deze staan allemaal in "Veiligheidsinformatie".
* Bovenstaande opmerkingen zijn bedoeld voor uw veiligheid. Belangrijk Als deze instructie niet wordt opgevolgd, kan het papier vastlopen, kunnen originelen beschadigd raken en kunnen er gegevens verloren gaan. Lees deze instructie daarom goed. Voorbereiding Dit symbool duidt op informatie of voorbereidingen die nodig zijn voordat u het apparaat gebruikt. Opmerking Dit symbool geeft aan welke voorzorgsmaatregelen u moet nemen, of wat u moet doen na een foutieve bediening. Beperking Dit symbool duidt op numerieke beperkingen, functies die niet tegelijkertijd kunnen worden gebruikt of omstandigheden waarin een bepaalde functie niet kan worden gebruikt.
1
Verwijzing Dit symbool verwijst naar een referentie. [ ] Toetsen die op het bedieningspaneel van het apparaat worden weergegeven. [ ] Toetsen en knoppen die op het beeldscherm van de computer worden weergegeven. { } Toetsen die in het bedieningspaneel van het apparaat zijn ingebouwd. { } Toetsen op het toetsenbord van de computer.
Namen van belangrijke opties In deze handleiding wordt als volgt verwezen naar belangrijke opties van deze printer: • IEEE 1284 Parallel Board Type 1 → IEEE 1284 parallelle kaart • IEEE 802.11b I/F Unit Type 1 → IEEE 802.11b-interface-eenheid • PostScript3 Board Type 2 → PostScript3 kaart • Extension HDD Type 1→ HDD-kaart Naar de volgende software wordt verwezen met een algemene benaming: • DeskTopBinder Lite en DeskTopBinder professional → DeskTopBinder Lite/professional
2
1. Beschikbare printerfuncties via een netwerk Deze printer biedt printerfuncties via een netwerk.
De printer gebruiken De netwerkinterfacemodule is combineerbaar met de protocollen van NetWare *1 (IPX/SPX, TCP/IP), Windows NT 4.0 (TCP/IP, NetBEUI *2 , IPP *3 ), Windows 2000 (TCP/IP, NetBEUI *2 , IPP *3 ), Windows XP (TCP/IP, IPP *3 ), Windows Server 2003 (TCP/IP, IPP *3 ), Windows 95/98/Me (TCP/IP, NetBEUI *2 , IPP *3 ) en Macintosh (AppleTalk). Hierdoor kunt u de printer gebruiken in een netwerk waarin verschillende protocollen en besturingssystemen worden gebruikt. *1 *2 *3
Als de 802.11b-interface-eenheid is geïnstalleerd, kunt u alleen de infrastructuurmodus gebruiken. Voor gebruik van NetBEUI, gebruikt u de SmartDeviceMonitor for Client-poort. IPP (Internet Printing Protocol) is een protocol waarmee u afdrukken kunt maken via het Internet.
NL AJK164S
Verwijzing Voor nadere details over het maken van de instellingen verwijzen wij u naar Pag.7 “Installatie van het apparaat in een netwerk”.
Voor meer informatie over het gebruik van deze functie raadpleegt u Pag.23 “De printerfunctie gebruiken”.
3
Beschikbare printerfuncties via een netwerk
1
4
2. De netwerkkabel aansluiten op het netwerk De verbinding controleren Dit hoofdstuk bevat instructies voor het aansluiten van de printer en computer, voor het configureren van de printer en het installeren van de software.
❖ Wanneer u de printer gebruikt via een USB- of parallelle aansluiting • Sluit de printer en computer aan via een USB- of parallelle kabel. Verwijzing Voor meer informatie over het aansluiten via de USB-kabel raadpleegt u Voorbereidingen voor het gebruik van de printer.
Voor meer informatie over het aansluiten via de parallelle kabel raadpleegt u Printerhandleiding. • Installeer een printerstuurprogramma vanaf de cd-rom "Printer Drivers and Utilities". Verwijzing Zie voor meer informatie de Printerhandleiding.
❖ Wanneer u de printer gebruikt in een netwerkomgeving • Configureer het netwerk met behulp van het bedieningspaneel van het apparaat. Verwijzing Zie voor meer informatie de Printerhandleiding.
Zie voor meer informatie over het aansluiten via Ethernet Voorbereidingen voor het gebruik van de printer. Zie voor informatie over het aansluiten via draadloos LAN de Printerhandleiding. • Installeer een printerstuurprogramma en andere hulpprogramma’s vanaf de cd-rom "Printer Drivers and Utilities". Opmerking ❒ Een “Netwerkomgeving" is een situatie waarbij de printer is aangesloten op een computer via draadloos LAN.
❒ De IEEE 1284-parallelle kaart voor parallelle verbinding en de IEEE 802.11b-interface-eenheid voor draadloze LAN-verbinding kunnen niet gelijktijdig worden gebruikt. ❒ Draadloze LAN-verbinding en parallelle verbinding zijn optionele functies.
5
De netwerkkabel aansluiten op het netwerk
2
6
3. Installatie van het apparaat in een netwerk Menu Gebruikersinstellingen (Systeeminstellingen) In dit hoofdstuk worden de netwerkinstellingen beschreven die u kunt wijzigen met de Gebruikersinstellingen (Systeeminstellingen). Stem de instellingen af op de functies die u wilt gebruiken en op de interface die u daarbij wilt aansluiten. Belangrijk ❒ Deze instellingen dienen door de systeembeheerder of na overleg met de beheerder gemaakt te worden.
❖ Tonen van weergegeven informatie in een lijst $ Deze items moeten worden ingesteld om de functie te kunnen gebruiken. Verzekert u zich ervan dat u dit doet voordat u de betreffende functie probeert te gebruiken. Zie voor meer informatie over de instellingen Pag.11 “Instellingen die u kunt wijzigen met de Gebruikersinstellingen”. ❍ Deze items moeten op verzoek worden ingesteld. Zie voor meer informatie over de instellingen Pag.11 “Instellingen die u kunt wijzigen met de Gebruikersinstellingen”.
7
Installatie van het apparaat in een netwerk
Interface-instellingen Interface Ethernet
Instellingen Interface -instellingen/Netwerk
IP-adres
Gateway-adres Zie Pag.11 “Interface NW Frame-type instellingen/Netwerk” Effectief protocol *1
3 IEEE 802.11b (draadloze LAN)
Interface -instellingen/Netwerk
Zie Pag.13 “Interface instellingen/IEEE 802.11b”
*1 *2
8
❍ ❍ $
Ethernet-snelheid
❍
Type LAN *2
$
IP-adres
$
Gateway-adres Zie Pag.11 “Interface Effectief protocol *1 instellingen/Netwerk” NW Frame-type
Interface-instellingen/IEEE 802.11b *2
$
❍ $ ❍
Ethernet-snelheid
❍
Type LAN *2
$
Communicatiemodus
$
SSID-instelling
❍
Kanaal
❍
WEP (Encryptie)-instelling
❍
Draadloze LAN-signaal
❍
Transmissiesnelheid
❍
Controleer of [Active] voor TCP/IP is geselecteerd. Dit verschijnt als de IEEE 802.11b-interface-eenheid is geïnstalleerd. Als Ethernet en IEEE 802.11b (draadloos LAN) beide op de printer zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface de prioriteit.
Menu Gebruikersinstellingen (Systeeminstellingen)
Netwerkconfiguratie Elke wijziging die u maakt met de Gebruikersinstellingen blijft van kracht, zelfs als u de hoofdschakelaar of de bedieningsschakelaar uitschakelt of de toets {Instellingen verwijderen} indrukt.
Het netwerk configureren met het bedieningspaneel Opmerking ❒ De bewerkingen voor Systeeminstellingen zijn anders dan voor normale bewerkingen. Na gebruik van de Gebruikersinstellingen drukt u op {Gebruikersinstellingen} om het menu af te sluiten.
3
❒ Als de key operator code is ingesteld, verschijnt het venster voor invoer van de key operator code. Voer de code in en druk op [OK]. Voor meer informatie over de key operator code raadpleegt u de Gebruiksaanwijzing.
A Druk op de toets {Gebruikersinstellingen}.
AUZ102S
B Druk op [Systeeminstellingen]. C Druk op [Interface instellingen]. D Selecteer de instelling die u wilt wijzigen en druk op [OK]. E Wijzig de instelling en druk op [OK]. Opmerking ❒ Om de gemaakte wijzigingen te annuleren en terug te gaan naar het menu Systeeminstellingen, drukt u op [Annuleren].
F Druk op [Afsluiten]. G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen}. Opmerking ❒ U kunt ook afsluiten door op [Afsluiten] te drukken in het hoofdmenu Gebruikersinstellingen.
9
Installatie van het apparaat in een netwerk
Configureren van het netwerk met andere hulpprogramma’s Naast het bedieningspaneel, kunnen Web Image Monitor en SmartDeviceMonitor for Admin ook worden gebruikt voor configuratie van het netwerk. De onderstaande tabel toont de beschikbare instellingen: Opmerking ❒ ❍ geeft aan dat de printerinstellingen kunnen worden gewijzigd.
❒ - geeft aan dat de instelling vanaf dat apparaat niet kan worden gewijzigd.
3
Web Image Monitor
SmartDeviceMonitor for Admin
telnet
DHCP
❍
❍
❍
IP-adres
❍
❍
❍
Subnetmasker
❍
❍
❍
Gateway-adres
❍
❍
❍
NW Frame-type
Auto
❍
-
❍
EthernetII
❍
-
❍
Ethernet802.2
❍
-
❍
Ethernet802.3
❍
-
❍
EthernetSNAP
❍
-
❍
TCP/IP
-
❍ *1
❍
NetWare
❍
❍ *2
❍
SMB
❍
❍
❍
AppleTalk
❍
❍
❍
Ethernet-snelheid
-
-
-
LANtype
Ethernet
❍
-
❍
IEEE 802.11b
❍
-
❍
Comm. modus
❍
-
❍
Kanaal
❍
-
❍
Trans. snelheid
-
-
❍
SSID
❍
-
❍
WEP-codering
❍
-
❍
WEP-sleutel
❍
-
❍
Naam van het bedieningspaneel
Interface
Netwerk
Actief protocol
IEEE 802.11b
*1 *2
10
U kunt de TCP/IP-instellingen configureren als SmartDeviceMonitor for Admin met de printer communiceert via IPX/SPX. U kunt de IPX/SPX-instellingen configureren als SmartDeviceMonitor for Admin met de printer communiceert via TCP/IP.
Menu Gebruikersinstellingen (Systeeminstellingen)
Instellingen die u kunt wijzigen met de Gebruikersinstellingen Interface -instellingen/Netwerk ❖ IP-adres Voordat u dit apparaat in een netwerkomgeving gaat gebruiken, moet u het IP-adres en subnetmasker configureren. • Autom. verkrijgen (DHCP) • Specificeren Wanneer u [Specificeren] selecteert, geeft u de [IP Adres] en [Sub-net Mask] in als “xxx.xxx.xxx.xxx” (waarbij “x” voor een cijfer staat). • IP-adres: 011.022.033.044 • Subnetmasker: 000.000.000.000
3
Opmerking ❒ Standaard: Autom. verkrijgen (DHCP)
❒ Wanneer u [Specificeren] selecteert, zorg er dan voor dat u niet hetzelfde [IP Adres] instelt als dat van één van de andere apparaten in het netwerk. ❒ Het fysieke adres (MAC-adres) verschijnt eveneens.
❖ Gateway adres Een gateway is een verbindings- of aansluitingspunt tussen twee netwerken. Configureer het gateway-adres voor de router of hostcomputer die als gateway wordt gebruikt. • Gateway adres:000.000.000.000 Opmerking ❒ Standaardinstelling: 000.000.000.000
❖ Effectief protocol Selecteer het protocol dat in het netwerk moeten worden gebruikt. • TCP/IP:Effectief/Ongeldig • NetWare:Effectief/Ongeldig • SMB:Effectief/Ongeldig • AppleTalk:Effectief/Ongeldig Opmerking ❒ Standaard: TCP/IP: Effectief, NetWare: Effectief, SMB: Effectief, AppleTalk: Effectief
11
Installatie van het apparaat in een netwerk
❖ NW-frametype Selecteer het frametype als u NetWare gebruikt. • Automatisch selecteren • Ethernet II • Ethernet 802,2 • Ethernet 802.3 • Ethernet SNAP Opmerking ❒ Standaard: Automatisch selecteren
3
❖ Ethernet snelheid Stel de toegangssnelheid in voor netwerken. Selecteer een snelheid die overeenkomt met uw netwerkomgeving. [Automatisch selecteren] moet gewoonlijk worden geselecteerd. • Automatisch selecteren • 100 Mbps vast • 10 Mbps vast Opmerking ❒ Standaard: Automatisch selecteren
❖ Type LAN Wanneer u de optionele IEEE 802.11b interface-eenheid heeft geïnstalleerd, selecteer de interface, IEEE 802.11b (draadloze LAN) of Ethernet. • Ethernet • IEEE 802.11b Opmerking ❒ Standaard: Ethernet
❒ Dit verschijnt als de optionele IEEE 802.11b interface-eenheid is geïnstalleerd. ❒ Als Ethernet en IEEE 802.11b (draadloze LAN) beide op het apparaat zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface de prioriteit.
12
Menu Gebruikersinstellingen (Systeeminstellingen)
Interface instellingen/IEEE 802.11b Voorbereiding U moet de IEEE 802.11b interface-eenheid in de printer installeren. Opmerking ❒ Zorg ervoor dat u alle instellingen configureert.
❖ Communicatiemodus Geeft de communicatiemodus aan van het draadloze LAN. • 802.11 Ad hoc • Ad hoc • Infrastructuur
3
Opmerking ❒ Standaard: 802.11 Ad hoc
❖ SSID-instelling Specificeert SSID om in infrastructuur-modus of 802.11 ad hoc-modus het toegangspunt te specificeren. Beperking ❒ De tekens ASCII 0x20-0x7e (32 bytes) kunnen worden gebruikt. Opmerking ❒ Standaard: leeg (ASSID) ❒ Indien de modus 802.11b ad hoc leeg is, verschijnt “ASSID”.
❖ Kanaal Geeft een kanaal aan wanneer u de 802.11b ad hoc-modus of ad hoc-modus selecteert. Opmerking ❒ Standaard: 11 ❒ De volgende kanalen zijn beschikbaar: • Metrische versie: 1-13 • Inch-versie: 1-11
13
Installatie van het apparaat in een netwerk
❖ WEP-instelling (codering) Specificeert de codering van de IEEE 802.11b (draadloze LAN). Indien deze op [Active] staat, moet u de WEP-sleutel ingeven. • VWEP • Actief • Inactief • VCodering Voor 64 bit moet u 10 alfanumerieke tekens invoeren, en voor 128 bit 26 tekens.
3
Opmerking ❒ Standaard: Inactief
❖ Status signaal wireless LAN Toont de radiogolfstatus van het toegangspunt dat is aangesloten in infrastructuur-modus. Opmerking ❒ De radiogolfstatus wordt weergegeven als u drukt op [Status signaal wireless LAN].
❖ Transmissiesnelheid Specificeert de communicatiesnelheid van de IEEE 802.11b (draadloze LAN). • Auto • 11 Mbps vast • 5,5 Mbps vast • 2 Mbps vast • 1 Mbps vast Opmerking ❒ Standaard: Auto
❖ Terug naar standaardwaarden U kunt de IEEE 802.11b (draadloze LAN)-instellingen naar de standaardwaarden terugbrengen. • Nee • Ja
14
4. Windows-configuratie TCP/IP configureren In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u Windows configureert voor TCP/IP en IPP.
Een computer met Windows 95/98/Me configureren Voer onderstaande procedure uit om een computer met Windows 95/98/Me te configureren voor gebruik van TCP/IP.
A Open het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram Netwerk.
Zorg ervoor dat [TCP/IP] is geselecteerd in het vak [De volgende netwerkonderdelen zijn geïnstalleerd] van het tabblad [Configuratie]. Opmerking ❒ Selecteer TCP/IP als dit nog niet geselecteerd is.
❒ Als TCP/IP niet is geïnstalleerd, klikt u op [Toevoegen...] op het tabblad [Configuratie] om het te installeren. Zie voor meer informatie over het installeren van TCP/IP de Help van Windows 95/98/Me.
B Klik op [Eigenschappen]. C Configureer TCP/IP met het juiste IP-adres, subnetmasker en overige instellingen. Vraag uw netwerkbeheerder of de instellingen correct zijn.
15
Windows-configuratie
Een computer met Windows 2000 configureren Voer onderstaande procedure uit om een computer met Windows 2000 te configureren voor gebruik van TCP/IP.
A Selecteer in het menu [Start] de optie [Instellingen]. Klik vervolgens op [Netwerk- en inbelverbindingen].
B Dubbelklik op [LAN-verbinding]. Klik op het tabblad [Algemeen] op [Eigenschappen].
C Zorg ervoor dat [Internet-protocol (TCP/IP)] is geselecteerd in het vak [Geselecteerde onderdelen worden door deze verbinding gebruikt] van het tabblad [Algemeen].
4
Opmerking ❒ Selecteer TCP/IP als dit nog niet geselecteerd is.
❒ Als TCP/IP niet is geïnstalleerd, klikt u op [Installeren] op het tabblad [Algemeen] om het te installeren. Zie voor meer informatie over het installeren van TCP/IP de Help van Windows 2000.
D Klik op [Eigenschappen]. E Configureer TCP/IP met het juiste IP-adres, subnetmasker en overige instellingen. Vraag uw netwerkbeheerder of de instellingen correct zijn.
16
TCP/IP configureren
Een computer met Windows XP configureren Voer onderstaande procedure uit om een computer met Windows XP te configureren voor gebruik van TCP/IP.
A Klik in het menu [Start] op [Configuratiescherm]. Klik vervolgens op [Netwerkverbindingen].
B Klik op [Netwerkverbindingen] en dubbelklik vervolgens op [LAN-verbinding]. C Klik op het tabblad [Algemeen] op [Eigenschappen]. D Zorg ervoor dat [Internet-protocol (TCP/IP)] is geselecteerd in het vak [Deze verbinding heeft de volgende onderdelen nodig], op het tabblad [Algemeen].
4
Opmerking ❒ Selecteer TCP/IP als dit nog niet geselecteerd is.
❒ Als TCP/IP niet is geïnstalleerd, klikt u op [Installeren] op het tabblad [Algemeen] om het te installeren. Zie voor meer informatie over het installeren van TCP/IP de Help van Windows XP.
E Klik op [Eigenschappen]. F Configureer TCP/IP met het juiste IP-adres, subnetmasker en overige instellingen. Vraag uw netwerkbeheerder of de instellingen correct zijn.
17
Windows-configuratie
Een computer met Windows Server 2003 configureren Voer onderstaande procedure uit om een computer met Windows Server 2003 te configureren voor gebruik van TCP/IP.
A Klik op [Start], [Configuratiescherm], [Netwerkverbindingen] en klik op vervolgens op [LAN-verbinding].
B Klik op het tabblad [Algemeen] op [Eigenschappen]. C Zorg ervoor dat [Internet-protocol (TCP/IP)] is geselecteerd in het vak [Deze verbinding heeft de volgende onderdelen nodig], op het tabblad [Algemeen]. Opmerking ❒ Selecteer TCP/IP als dit nog niet geselecteerd is.
4
❒ Als TCP/IP niet is geïnstalleerd, klikt u op [Installeren...] op het tabblad [Algemeen...] om het te installeren. Zie voor meer informatie over het installeren van TCP/IP de Help van Windows Server 2003.
D Klik op [Eigenschappen]. E Configureer TCP/IP met het juiste IP-adres, subnetmasker en overige instellingen. Vraag uw netwerkbeheerder of de instellingen correct zijn.
18
TCP/IP configureren
Een computer met Windows NT 4.0 configureren Voer onderstaande procedure uit om een computer met Windows NT 4.0 te configureren voor gebruik van TCP/IP.
A Open het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram Netwerk. Zorg ervoor dat [TCP/IP-protocol] is geselecteerd in het vak [Netwerkprotocollen], op het tabblad [Protocollen]. Opmerking ❒ Selecteer TCP/IP als dit nog niet geselecteerd is.
❒ Als TCP/IP niet is geïnstalleerd, klikt u op [Toevoegen...] op het tabblad [Protocollen] om het te installeren. Zie voor meer informatie over het installeren van TCP/IP de Help van Windows NT 4.0.
4
B Klik op [Eigenschappen...]. C Configureer TCP/IP met het juiste IP-adres, subnetmasker en overige instellingen. Vraag uw netwerkbeheerder of de instellingen correct zijn.
19
Windows-configuratie
NetBEUI configureren In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe u Windows configureert voor gebruik van NetBEUI. Beperking ❒ NetBEUI kan niet worden gebruikt onder Windows XP en Windows Server 2003. Opmerking ❒ NetBEUI wordt vermeld als SMB in het Configuratiescherm, de handleiding en verwante hulpprogramma’s.
4
Een computer met Windows 95/98/Me configureren Voer onderstaande procedure uit om een computer met Windows 95/98/Me te configureren voor gebruik van NetBEUI.
A Open het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram Netwerk. Zorg ervoor dat [NetBEUI] staat vermeld in het vak [De volgende netwerkonderdelen zijn geïnstalleerd], op het tabblad [Configuratie].
Opmerking ❒ Als NetBEUI niet is geïnstalleerd, klikt u op [Toevoegen...] op het tabblad [Configuratie] om het te installeren. Zie voor meer informatie over het installeren van NetBEUI de Help van Windows 95/98/Me.
❒ Als [NetBEUI →Inbeladapter] staat vermeld in het vak [De volgende netwerkonderdelen zijn geïnstalleerd], selecteert u deze optie en klikt u op [Verwijderen] om de binding te verwijderen.
B Klik op [OK] om het dialoogvenster [Netwerk] te sluiten.
20
NetBEUI configureren
Een computer met Windows 2000 configureren Volg onderstaande procedure om een computer met Windows 2000 te configureren voor gebruik van NetBEUI.
A Selecteer in het menu [Start] de optie [Instellingen]. Klik vervolgens op [Netwerk- en inbelverbindingen].
B Dubbelklik op [LAN-verbinding]. Klik op het tabblad [Algemeen] op [Eigenschappen].
C Zorg ervoor dat [NetBEUI-protocol] is geselecteerd in het vak [Geselecteerde onderdelen worden door deze verbinding gebruikt], op het tabblad [Algemeen]. Opmerking ❒ Selecteer NetBEUI als dit nog niet geselecteerd is.
4
❒ Als NetBEUI niet is geïnstalleerd, klikt u op [Installeren] op het tabblad [Algemeen] om het te installeren. Zie voor meer informatie over het installeren van NetBEUI de Help van Windows 2000.
D Klik op [OK] om het dialoogvenster [Eigenschappen voor LAN-verbinding] te sluiten.
21
Windows-configuratie
Een computer met Windows NT 4.0 configureren Volg onderstaande procedure om een computer met Windows NT 4.0 te configureren voor gebruik van NetBEUI.
A Open het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram Netwerk.
Zorg ervoor dat [NetBEUI-protocol] is geselecteerd in het vak [Netwerkprotocollen], op het tabblad [Protocollen]. Opmerking ❒ Als NetBEUI niet is geïnstalleerd, klikt u op [Toevoegen...] op het tabblad [Protocollen] om het te installeren. Zie voor meer informatie over het installeren van NetBEUI de Help van Windows NT 4.0.
B Wijzig het LANA-nummer. Klik op het tabblad [Services], klik op [NetBIOS-
4
interface] in het vak [Netwerkservices] en klik vervolgens op [Eigenschappen...].
C Klik in de kolom [Netwerkroute] op het LANA-nummer dat hoort bij het NBF-protocol en klik vervolgens op [Bewerken].
D Voer “0” in als LANA-nummer. Opmerking ❒ Als het LANA-nummer van het andere protocol “0” is, dient u het LANAnummer te wijzigen in een ander nummer dan “0”.
E Klik op [OK]. F Klik op [Sluiten] om het dialoogvenster [Netwerk] te sluiten. De bevestigingsmelding voor herstarten verschijnt nu.
G Klik op [Ja]. Opmerking ❒ Nadat u het LANA-nummer heeft gewijzigd, moet u de computer opnieuw opstarten.
22
5. De printerfunctie gebruiken Dit hoofdstuk bevat instructies voor het configureren van de printer als netwerkprinter. Lees het gedeelte dat betrekking heeft op uw netwerkomgeving voor informatie over correcte configuratie.
❖ Afdrukken met een afdrukserver met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0 Om de printer te configureren als netwerkprinter in een omgeving met Windows 95/98/Me/2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0, raadpleegt u Pag.26 “Afdrukken met Windows”. • Afdrukken met een afdrukserver met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0
NL AJK163S
23
De printerfunctie gebruiken
• Afdrukken zonder afdrukserver
AVA004S
5
Opmerking ❒ Onder Windows XP en Windows Server 2003 kunt u niet afdrukken via NetBEUI met SMB.
❖ Afdrukken met een Macintosh Om de printer te configureren als netwerkprinter in een Macintosh-omgeving raadpleegt u Pag.31 “Afdrukken met Mac OS”.
AJK166S
24
❖ Afdrukken met NetWare Om de printer te configureren als afdrukserver of printer op afstand in een NetWare-omgeving, raadpleegt u Pag.34 “Afdrukken met NetWare”. Met de netwerkinterfacemodule kunt u de printer als afdrukserver of printer op afstand gebruiken. • De printer configureren als afdrukserver
5 NL AJK167S
• De printer configureren als printer op afstand
NL AJK168S
25
De printerfunctie gebruiken
Afdrukken met Windows Afdrukken met een afdrukserver met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0 In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u een clientcomputer configureert als afdrukserver in een netwerk met Windows 2000/XP, Windows Server 2003, Windows NT 4.0 Server of Windows NT 4.0 Workstation. Wanneer u een afdrukserver met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0 gebruikt, selecteert u een gedeelde printer onder Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de [Wizard Printer toevoegen] uitvoert op elke clientcomputer en hoe u de afdrukservers met Windows 2000, Windows XP, Windows Server 2003 en Windows NT 4.0 toevoegt als de netwerkprinter. Deze instructies gelden voor Windows 98.
5
NL AJK169S
Beperking ❒ Wanneer u een afdrukserver gebruikt die via SmartDeviceMonitor for Client met de printer is verbonden, kunt u Herstel afdrukken en Parallel afdrukken niet gebruiken. ❒ Wanneer u Windows XP als afdrukserver gebruikt, kan de clientcomputer geen gereedmelding van de afdruktaak ontvangen.
26
Afdrukken met Windows
Opmerking ❒ In deze paragraaf wordt ervan uit gegaan dat de clientcomputer reeds is geconfigureerd voor communicatie met een afdrukserver met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0. Start de volgende procedure niet voordat de clientcomputer is geïnstalleerd en correct geconfigureerd.
❒ Wanneer u Windows NT 4.0 als afdrukserver gebruikt, zorg er dan voor dat het Windows NT 4.0-printerstuurprogramma is geïnstalleerd voordat u de afdrukserver aansluit. Er staat een Windows NT 4.0-printerstuurprogramma op de cd-rom “Printer Drivers and Utilities”.
A Selecteer in het menu [Start] de optie [Instellingen]. Klik vervolgens op [Printers].
B Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen.].
C Klik op het tabblad [Details] en vervolgens op [Poort toevoegen]. D Klik op [Netwerk] en vervolgens op [Bladeren]. E Dubbelklik in de netwerkstructuur op de naam van de computer die als af-
5
drukserver wordt gebruikt. De printers die op het netwerk zijn aangesloten, worden weergegeven.
F Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [OK]. G Klik op [OK]. H Controleer of de poortnaam wordt weergegeven in [Afdrukken naar de volgende poort] en klik vervolgens op [OK].
27
De printerfunctie gebruiken
Afdrukken zonder afdrukserver Deze printer kan worden gebruikt als een netwerkprinter zonder deze aan te sluiten op een afdrukserver. U kunt de volgende poorten configureren:
❖ SmartDeviceMonitor U kunt afdrukken via TCP/IP, IPP of NetBEUI met SmartDeviceMonitor. Opmerking ❒ Installeer SmartDeviceMonitor for Client vanaf de meegeleverde cd-rom. Voor meer informatie over de installatie raadpleegt u de Printerhandleiding. ❒ Zie Pag.51 “Het gebruik van SmartDeviceMonitor for Client” voor meer informatie over SmartDeviceMonitor for Client.
❖ Standaard-TCP/IP-poort U kunt afdrukken via TCP/IP met een standaard-TCP/IP-poort.
5
Opmerking ❒ Een standaard-TCP/IP-poort kan worden gebruikt met Windows 2000/XP en Windows Server 2003.
❖ LPR-poort U kunt afdrukken via TCP/IP met een LPR-poort. Opmerking ❒ Een LPR-poort kan worden gebruikt met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 en Windows NT 4.0.
Poortinstellingen wijzigen In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de poortinstellingen wijzigt onder Windows 2000 wanneer er een printerstuurprogramma is geïnstalleerd.
A Klik in het venster [Printers] op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen.].
B Klik op het tabblad [Poorten] en vervolgens op [Poort toevoegen]. Selecteer de poort die u wilt gebruiken.
SmartDeviceMonitor A Klik op [SmartDeviceMonitor] en klik vervolgens op [Nieuwe poort]. B Selecteer de printer die u wilt gebruiken.
28
Afdrukken met Windows
❖ TCP/IP A Klik op [TCP/IP] en klik vervolgens op [Zoeken]. De beschikbare printers worden weergegeven. B Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [OK]. Opmerking ❒ Printers die reageren op een broadcast van de computer worden weergegeven. Om af te drukken naar een printer die hier niet wordt weergegeven, klikt u op [Adres specificeren] en voert u het IP-adres of de hostnaam van de printer in.
❖ NetBEUI Opmerking ❒ Gebruik NetBEUI niet onder Windows XP of Windows Server 2003. A B
Klik op [NetBEUI] en klik vervolgens op [Zoeken]. De beschikbare printers worden weergegeven. Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [OK].
5
Opmerking ❒ Printers die reageren op een broadcast van de computer worden weergegeven. Als u wilt afdrukken naar een printer die niet in de lijst staat, klikt u op [Adres specificeren] en voert u het NetBEUI-adres in. Controleer of het NetBEUI-adres op het netwerk in de configuratiepagina wordt weergegeven. Voor meer informatie over het afdrukken van de configuratiepagina raadpleegt u de Printerhandleiding. Het NetBEUI-adres wordt in de configuratiepagina weergegeven als “\\RNPxxxx\xxx”. Geef het netwerkpad van de printer op in de notatie “%%Computernaam\Deelnaam”. Voer “\\” niet in als hoofdtekens, maar “%%”.
❒ Afdrukken naar printers die zich buiten de routers bevinden, is niet mogelijk.
❖ IPP A Klik op [IPP]. Het dialoogvenster met IPP-instellingen verschijnt. B Om het IP-adres van de printer op te geven, voert u “http://IP-adres van printer/printer” in of “ipp://IP-adres van printer/printer” in het veld [Printer-URL]. (Voorbeeld: IP-adres is 192.168.15.16) http://192.168.15.16/printer ipp://192.168.15.16/printer
29
De printerfunctie gebruiken C
D E
Indien nodig, voert u de naam in voor identificatie van de printer in het veld [IPP-poortnaam]. Voer een andere naam in dan de bestaande poortnamen. Als u dit niet doet, wordt het adres dat is ingevoerd in het veld [Printer-URL] ingesteld als de IPP-poortnaam. Als een proxyserver en een IPP-gebruikersnaam worden gebruikt, klikt u op [Geavanceerde instellingen] en configureert u de instellingen. Klik op [OK].
Standaard-TCP/IP-poort A Klik op [Standaard-TCP/IP] en klik vervolgens op [Nieuwe poort]. B Klik in het dialoogvenster [Wizard standaard-TCP/IP-printerpoort toevoegen] op [Volgende]. C Voer de printernaam of het IP-adres in in het veld [Printernaam of IP-adres] en klik vervolgens op [Volgende>]. D Klik in het dialoogvenster [Wizard Standaard-TCP/IP printerpoort toevoegen] op [Voltooien].
5
LPR-poort A Klik op [LPR-poort], en klik vervolgens op [Nieuwe poort]. B Voer het IP-adres van de printer in in het veld [Naam of adres van de server die lpd biedt]. C Voer “lp” in in het veld [Naam van printer of afdrukrij op deze server] en klik op [OK].
C Klik op [OK]. D Controleer de locatie van de geselecteerde printer en klik op [Sluiten].
30
Afdrukken met Mac OS
Afdrukken met Mac OS In deze paragraaf wordt beschreven hoe u een computer met Mac OS configureert voor gebruik van EtherTalk. De daadwerkelijke procedures kunnen afwijken, afhankelijk van de Mac OS-versie. Onderstaande procedures gelden voor het configureren van Mac OS 9.1 en Mac OS X v10.1. Als u een andere versie gebruikt dan Mac OS 9.1 of Mac OS X v10.1, raadpleeg dan voor meer informatie de handleiding die bij het Mac OS is meegeleverd.
5 NL
Opmerking ❒ Mac OS 8.6 en latere versies worden ondersteund (behalve Mac OS X v10.0.x).
❒ Om af te drukken met Mac OS, is een PostScript-kaart vereist.
31
De printerfunctie gebruiken
Overstappen naar EtherTalk Volg onderstaande procedure om een computer met Mac OS te configureren voor EtherTalk. Verwijzing Voor meer informatie over het installeren van de software die nodig is voor EtherTalk, raadpleegt u de Mac OS-handleidingen.
Mac OS
A Open [Bedieningspaneel] en dubbelklik op het pictogram AppleTalk. B Klik in het venstermenu [Verbind via] op [Ethernet]. C Als u zones wijzigt, selecteert u een naam in het venstermenu [Huidige zone]. D Sluit het bedieningspaneel [AppleTalk]. E Klik op [Sla op]. F Start Mac OS opnieuw.
5
Mac OS X Opmerking ❒ U hebt een beheerdersaccount, naam en wachtwoord (frase) nodig. Neem voor meer informatie contact op met uw beheerder.
A Open [Systeemvoorkeuren...] en klik op het pictogram Netwerk. B Kies uit het venstermenu [Toon] de optie [Ingebouwd Ethernet]. C Klik op het tabblad [AppleTalk]. D Als u zones wijzigt, selecteert u een naam in het venstermenu [AppleTalk-zone:].
E Nadat u de instellingen heeft geconfigureerd, klikt u op [Pas nu toe].
32
Afdrukken met Mac OS
De printer configureren Activeer het AppleTalk-protocol in het bedieningspaneel (de standaardwaarde is actief). Verwijzing Zie Pag.11 “Interface -instellingen/Netwerk” voor meer informatie over de configuratie.
De printernaam wijzigen Als op het netwerk meerdere printers van hetzelfde model zijn aangesloten, zijn de namen hetzelfde. Printers met dezelfde naam hebben een kleine afwijking in de naam in het dialoogvenster [Kiezer]. Drie printers met de naam “printer” worden in het dialoogvenster [Kiezer] bijvoorbeeld weergegeven als “printer0”, “printer1” en “printer2”. Om de printernaam te wijzigen in de Mac OS EtherTalk-omgeving, gebruikt u Printer Utility for Mac, dat is meegeleverd op de cd-rom “Printer Drivers and Utilities”.
5
De zone wijzigen Om de zoneconfiguratie te wijzigen in een Mac OS EtherTalk-omgeving, gebruikt u Printer Utility for Mac, dat is meegeleverd op de cd-rom “Printer Drivers and Utilities”. Verwijzing Voor meer informatie over het gebruik van Printer Utility for Mac raadpleegt u PostScript3, dat is meegeleverd als een PDF-bestand op de CD-rom “Printer Drivers and Utilities”.
33
De printerfunctie gebruiken
Afdrukken met NetWare In deze paragraaf wordt beschreven hoe u de printer configureert voor gebruik als afdrukserver of printer op afstand in een NetWare-omgeving.
5 NL ACV017S
In deze paragraaf wordt ervan uitgegaan dat NetWare werkt en dat de benodigde omgeving voor de NetWare-afdrukservice beschikbaar is. Opmerking ❒ NetWare moet zijn geactiveerd via het configuratiescherm. Voor meer informatie over het activeren, raadpleegt u Pag.7 “Installatie van het apparaat in een netwerk”.
❖ SmartDeviceMonitor for Admin Om een printer te gebruiken in een NetWare-omgeving, configureert u de NetWare-afdrukomgeving met SmartDeviceMonitor for Admin. Opmerking ❒ Bij configuratie van NetWare met SmartDeviceMonitor for Admin in de volgende omgevingen, is NetWare Client van Novell vereist: • NDS modus in Windows 95/98/Me • NDS- of Bindery-modus in Windows 2000/XP, Windows Server 2003, Windows NT 4.0
❖ Printerlijst in SmartDeviceMonitor for Admin In SmartDeviceMonitor for Admin wordt een lijst weergegeven van printers die op het netwerk zijn aangesloten. Als u de printer niet in de lijst kunt vinden, raadpleegt u de configuratiepagina die u met de printer heeft afgedrukt. Voor meer informatie over het afdrukken van de configuratiepagina raadpleegt u de Printerhandleiding. 34
Afdrukken met NetWare
Installatie als afdrukserver NetWare 3.x
A Meldt u aan bij de bestandsserver als supervisor of gelijkwaardig. B Start SmartDeviceMonitor for Admin. C Selecteer in het menu [Groep] de optie [Apparaat zoeken] en klik vervolgens op [IPX/SPX]. Er wordt een lijst met apparaten weergegeven.
D Selecteer uit de lijst het apparaat waarvan u de configuratie wilt wijzigen. E Klik in het menu [Extra] op [NIB Setup Tool]. NIB Setup Tool wordt gestart.
5
F Klik op [Wizard] en klik vervolgens op [OK]. G Voer, indien nodig, de naam van de afdrukserver in in het veld [Naam apparaat] en klik vervolgens op [Volgende].
H Selecteer het selectievakje [NetWare] en klik op [Volgende]. I Klik op [Bindery-mode], voer de naam van de bestandsserver in in het veld
[Bestandsservernaam] en klik vervolgens op [Volgende]. • Voer in het veld [Bestandsservernaam] de naam van de bestandsserver in (maximaal 47 alfanumerieke tekens) van de server die de afdrukserver wordt. U kunt ook op [Bladeren...] klikken om een bestandsserver te selecteren in het dialoogvenster [Bladeren...].
J Voer in het veld [Afdrukservernaam] de afdrukservernaam in, in het veld
[Printernaam] de printernaam en in het veld [Afdrukwachtrijnaam] de afdrukwachtrijnaam. Klik vervolgens op [Volgende]. • Voer in het vak [Afdrukservernaam] de naam in van de NetWare-afdrukserver, en gebruik hiervoor maximaal 47 tekens. • Voer in het veld [Printernaam] de naam in van de NetWare-printer. U mag hiervoor maximaal 47 tekens gebruiken. • Voer in het veld [Afdrukwachtrijnaam] de naam in van de afdrukwachtrij die aan NetWare moet worden toegevoegd.
K Controleer de instellingen en klik op [Volgende]. De instellingen worden geactiveerd en NIB Setup Tool wordt afgesloten.
L SmartDeviceMonitor for Admin afsluiten. 35
De printerfunctie gebruiken
M Start de printer opnieuw op. Opmerking ❒ Om te controleren of de printer correct is geconfigureerd, typt u het volgende na de opdrachtprompt:
F:> USERLIST ❒ Als de printer correct is geconfigureerd, wordt de naam van de afdrukserver weergegeven als een aangesloten gebruiker.
NetWare 4.x, 5/5.1, 6 Belangrijk ❒ In NetWare 4.x, 5/5.1 en 6 moet u de afdrukserver installeren met de NDSmodus.
❖ NetWare 5/5.1, 6 gebruiken • Gebruik de printer als afdrukserver. Gebruik de printer niet als printer op afstand in een PureIP-omgeving. • Als u PureIP gebruikt, configureert u de printer voor gebruik van TCP/IP. Voor meer informatie over het configureren van de instellingen raadpleegt u Pag.7 “Installatie van het apparaat in een netwerk”.
5
A Meld u aan bij de bestandsserver als beheerder of gelijkwaardig. B Start SmartDeviceMonitor for Admin. C Selecteer in het menu [Groep] de optie [Apparaat zoeken] en klik vervolgens op [IPX/SPX] of [TCP/IP]. Er wordt een lijst met apparaten weergegeven.
D Selecteer uit de lijst het apparaat waarvan u de configuratie wilt wijzigen. E Klik in het menu [Extra] op [NIB Setup Tool]. NIB Setup Tool wordt gestart. Verwijzing Als u NetWare 5/5.1 of NetWare 6 gebruikt in een PureIP-omgeving, raadpleegt u Pag.38 “PureIP gebruiken in een omgeving met NetWare 5/5.1, 6”.
F Klik op [Wizard] en klik vervolgens op [OK]. G Voer, indien nodig, de naam van de afdrukserver in in het veld [Naam apparaat] en klik vervolgens op [Volgende].
H Selecteer het selectievakje [NetWare] en klik op [Volgende]. 36
Afdrukken met NetWare
I Klik op [NDS-mode] en voer in het veld [Bestandsservernaam] de bestandsser-
vernaam in, in [NDS-structuur] de NDS-structuurnaam en in het veld [NDScontext] de context. Klik vervolgens op [Volgende]. • Voer in het veld [Bestandsservernaam] de naam van de bestandsserver in (maximaal 47 alfanumerieke tekens) van de server die de afdrukserver wordt. U kunt ook op [Bladeren...] klikken om een bestandsserver te selecteren in het dialoogvenster [Bladeren...]. • Voer in het veld [NDS-structuur] de NDS-structuurnaam in van de NDSstructuur waarin u de afdrukserver wilt maken (maximaal 32 alfanumerieke tekens (“-” en “_” kunnen ook worden gebruikt)). Klik op [Bladeren...] om een NDS-structuur te selecteren in het dialoogvenster [Bladeren...]. • Voer in het veld [NDS-context] de NDS-context in waarin de afdrukserver moet worden gemaakt. Context- en objectnamen worden ingevoerd met kleine letters gescheiden door een punt. Indien u bijvoorbeeld een afdrukserver wilt aanmaken in NET onder DS, voert u “NET.DS” in.
5
J Voer in het veld [Afdrukservernaam] de afdrukservernaam in, in [Printernaam]
de printernaam, in [Afdrukwachtrijnaam] de afdrukwachtrijnaam en in [Wachtrijvolume] het afdrukwachtrijvolume. Klik vervolgens op [Volgende]. • Voer in het vak [Afdrukservernaam] de naam in van de NetWare-afdrukserver, en gebruik hiervoor maximaal 47 tekens. • Voer in het veld [Printernaam] de naam in van de NetWare-printer. U mag hiervoor maximaal 47 tekens gebruiken. • Voer in het veld [Afdrukwachtrijnaam] de naam in van de afdrukwachtrij die aan NetWare moet worden toegevoegd. • Voer in [Wachtrijvolume] het afdrukwachtrijvolume in. Station- en objectnamen worden ingevoerd met kleine letters gescheiden door een punt. U kunt ook op [Bladeren...] klikken om een station te selecteren in het dialoogvenster [Bladeren...].
K Controleer de instellingen en klik op [Volgende]. L Klik op [Voltooien]. De instellingen worden geactiveerd en NIB Setup Tool wordt afgesloten.
M SmartDeviceMonitor for Admin afsluiten.
37
De printerfunctie gebruiken
N Start de printer opnieuw op. Opmerking ❒ Om te controleren of de printer correct is geconfigureerd, typt u het volgende na de opdrachtprompt:
F:>NLIST USER /A/B ❒ Als de printer correct is geconfigureerd, wordt de naam van de afdrukserver weergegeven als een aangesloten gebruiker.
PureIP gebruiken in een omgeving met NetWare 5/5.1, 6 Opmerking ❒ Wanneer u IPX niet gebruikt, wordt aanbevolen om het afdrukserverprotocol in Web Image Monitor te wijzigen van [TCP/IP+IPX] in [TCP/IP].
A Meld u aan bij de bestandsserver als beheerder of gelijkwaardig. B Start SmartDeviceMonitor for Admin. C Selecteer in het menu [Groep] de optie [Apparaat zoeken] en klik vervolgens
5
op [IPX/SPX]. Er wordt een lijst met apparaten weergegeven.
D Selecteer uit de lijst het apparaat waarvan u de configuratie wilt wijzigen. E Klik in het menu [Extra] op [NIB Setup Tool]. NIB Setup Tool wordt gestart.
F Klik op [Eigenschappenblad] en klik vervolgens op [OK]. G Voer, indien nodig, de naam van de afdrukserver in in het veld [Naam apparaat].
H Klik op het tabblad [NetWare] en configureer de instellingen als volgt:
A Klik in het vak [Aanmeldingsmodus] op [File Server-modus] of [NDS-mode].
Opmerking ❒ Als [File Server-modus] is geselecteerd, wordt er een aangesloten bestemming gekozen op basis van de reeks die is ingevoerd in stap C. ❒ Als [NDS-mode] is geselecteerd, wordt er een aangesloten bestemming gekozen op basis van de reeks die is ingevoerd in stap D. B Voer in het vak [Afdrukservernaam] de afdrukservernaam in. Beperking ❒ Voer maximaal 47 alfanumerieke tekens in.
38
Afdrukken met NetWare
C Voer in het veld [Bestandsservernaam] de naam in van de bestandsserver waarin de afdrukserver moet worden gemaakt. Door op [Bladeren...] te klikken, kunt u een bestandsserver selecteren uit de lijst in het dialoogvenster [Bladeren...]. Beperking ❒ Voer maximaal 47 alfanumerieke tekens in.
D Voer in het veld [NDS-structuur] de NDS-structuurnaam in waarin de bestandsserver moet worden gemaakt. Door op [Bladeren...] te klikken, kunt u de NDS-structuurnaam en de NDScontextnaam uit een lijst selecteren. Beperking ❒ U kunt maximaal 32 alfanumerieke tekens invoeren (“-” en “_” kunnen ook worden gebruikt). E Voer in het veld [NDS-context] de context van de afdrukserver in.
5
Beperking ❒ Voer maximaal 127 alfanumerieke tekens in. Opmerking ❒ Context- en objectnamen worden ingevoerd met kleine letters gescheiden door een punt. Indien u bijvoorbeeld een afdrukserver wilt aanmaken in NET onder d, voert u “d” in.
F Klik in het vak [Gebruiksinstelling van afdrukserver] op [Als afdrukserver]. G Klik op [OK] om het dialoogvenster [NIB Setup Tool - Network board list] te sluiten.
I SmartDeviceMonitor for Admin afsluiten. Na deze stap bedient u de printer door op Pag.42 “NetWare 4.x, 5/5.1, 6” de procedure te volgen vanaf stap I. Stappen N-C en N-D zijn echter niet vereist.
39
De printerfunctie gebruiken
Installatie als printer op afstand NetWare 3.x
A Meld u aan bij de bestandsserver als beheerder of gelijkwaardig. B Start SmartDeviceMonitor for Admin. C Selecteer in het menu [Groep] de optie [Apparaat zoeken] en klik vervolgens op [IPX/SPX]. Er wordt een lijst met apparaten weergegeven.
D Selecteer uit de lijst het apparaat waarvan u de configuratie wilt wijzigen. E Klik in het menu [Extra] op [NIB Setup Tool]. NIB Setup Tool wordt gestart.
5
F Klik op [Eigenschappenblad] en klik vervolgens op [OK]. Het dialoogvenster [NIB Setup Tool - Network board list] wordt weergegeven.
G Klik op het tabblad [NetWare] en configureer de instellingen als volgt: A Voer in het vak [Afdrukservernaam] de naam van de afdrukserver in.
Beperking ❒ Voer maximaal 47 alfanumerieke tekens in. B Voer in het veld [Bestandsservernaam] de naam in van de bestandsserver waarin een afdrukserver moet worden gemaakt. Door op [Bladeren...] te klikken, kunt u een bestandsserver selecteren uit de lijst in het dialoogvenster [Bladeren...]. Beperking ❒ Voer maximaal 47 alfanumerieke tekens in.
C Klik in het vak [Gebruiksinstelling van afdrukserver] op [Als printer op afstand]. D Voer in het veld [Nummer van printer op afstand] het printernummer in. Belangrijk ❒ Gebruik hetzelfde printernummer als in de afdrukserver moet worden gemaakt. E Klik op [OK] om het dialoogvenster [NIB Setup Tool - Network board list] te sluiten.
H SmartDeviceMonitor for Admin afsluiten. I Typ “PCONSOLE” op de opdrachtregel. F:> PCONSOLE
40
Afdrukken met NetWare
J Maak als volgt een afdrukwachtrij: Opmerking ❒ Als u een reeds gedefinieerde afdrukwachtrij gebruikt, gaat u verder naar stap K.
A Selecteer in het menu [Beschikbare opties] de optie [Afdrukwachtrij-informatie] en druk vervolgens op de toets {ENTER}. B Druk op {INSERT} en voer een naam in voor de afdrukwachtrij. C Druk op {ESCAPE} om terug te gaan naar het menu [Beschikbare opties].
K Voeg als volgt een printer toe:
A In het menu [Beschikbare opties] selecteert u [Afdrukserver-informatie] en vervolgens drukt u op {ENTER}. B Om een nieuwe afdrukserver aan te maken, drukt u op {INVOEGEN} en voert u een naam in voor de afdrukserver.
5
Opmerking ❒ Als u een reeds gedefinieerde afdrukserver gebruikt, selecteert u een van de afdrukservers die wordt weergegeven in de lijst [Afdrukserver]. Belangrijk ❒ Gebruik dezelfde naam als die is gespecificeerd in NIB Setup Tool. (Stap G-A). C Selecteer in het menu [Afdrukserver-informatie] de optie [Afdrukserver-configuratie]. D Selecteer in het menu [Afdrukserver-configuratie] de optie [Printer-configuratie]. E Selecteer de printer aangegeven als “Niet geïnstalleerd”. Belangrijk ❒ Gebruik hetzelfde getal als dat is gespecificeerd bij "Remote printer Nr." in NIB Setup Tool. (Stap G-D).
F Als u de naam van de printer wilt wijzigen, voert u een nieuwe naam in. Opmerking ❒ De naam “Printer x” is aan de printer toegewezen. De aanduiding “x” staat voor het nummer van de geselecteerde printer.
G Selecteer [Remote Parallel, LPT1] als printertype. De IRQ, buffergrootte, startvorm en de servicemodus van de wachtrij worden automatisch geconfigureerd. H Druk op {ESC} en klik op [Ja] als het bevestigingsbericht verschijnt. I Druk op {ESC} om terug te gaan naar het menu [Afdrukserver-configuratie].
41
De printerfunctie gebruiken
L Wijs als volgt afdrukwachtrijen toe aan de gemaakte printer:
A Klik in het menu [Afdrukserver-configuratie] op [Afdrukwachtrijen per printer]. B Selecteer de printer die is gemaakt in stap K. C Druk op {INVOEGEN} om een wachtrij te selecteren die wordt bediend door de printer. Opmerking ❒ U kunt per keer meerdere wachtrijen selecteren.
D Volg de aanwijzingen op het scherm op om andere instellingen te configureren. Wanneer u bovenstaande procedure heeft voltooid, zorgt u ervoor dat de wachtrijen zijn toegewezen.
M Druk op {ESC} totdat “Afsluiten?” verschijnt en klik vervolgens op [Ja] om PCONSOLE af te sluiten.
N Start de afdrukserver door het volgende in te voeren vanaf het toetsenbord
5
van de NetWare-server. Als het al actief is, sluit u het en start u het opnieuw.
❖ Afsluiten CAREE: unload pserver ❖ Opstarten CAREE: load pserverafdrukservernaam Opmerking ❒ Als de printer werkt zoals deze is geconfigureerd, wordt “Waiting for job” weergegeven.
❒ De instructies voor NetWare 3.x eindigen hier.
NetWare 4.x, 5/5.1, 6
A Meld u aan bij de bestandsserver als beheerder of gelijkwaardig. B Start SmartDeviceMonitor for Admin. C Selecteer in het menu [Groep] de optie [Apparaat zoeken] en klik vervolgens op [IPX/SPX]. Er wordt een lijst met apparaten weergegeven.
D Selecteer uit de lijst het apparaat waarvan u de configuratie wilt wijzigen. E Klik in het menu [Extra] op [NIB Setup Tool]. NIB Setup Tool wordt gestart.
42
Afdrukken met NetWare
F Klik op [Eigenschappenblad] en klik vervolgens op [OK]. Het dialoogvenster [NIB Setup Tool - Network board list] wordt weergegeven.
G Klik op het tabblad [NetWare] en configureer de instellingen als volgt:
A Selecteer in het vak [Aanmeldingsmodus] de optie [File Server-modus] of [NDS-mode].
Opmerking ❒ Als [File Server-modus] is geselecteerd, wordt er een aangesloten bestemming gekozen op basis van de reeks die is ingevoerd in stap C. ❒ Als [NDS-mode] is geselecteerd, wordt er een aangesloten bestemming gekozen op basis van de reeks die is ingevoerd in stap D. B Voer in het vak [Afdrukservernaam] de naam van de afdrukserver in. Belangrijk ❒ Gebruik dezelfde naam als de afdrukservernaam die moet worden ingesteld in NWadmin (M-C).
5
Beperking ❒ Voer maximaal 47 alfanumerieke tekens in.
C Voer in het veld [Bestandsservernaam] de naam in van de bestandsserver waarin een afdrukserver moet worden gemaakt. Door op [Bladeren...] te klikken, kunt u een bestandsserver selecteren uit de lijst in het dialoogvenster [Bladeren...]. Beperking ❒ Voer maximaal 47 alfanumerieke tekens in.
D Voer in het veld [NDS-structuur] de NDS-structuurnaam in waarin de bestandsserver moet worden gemaakt. Door op [Bladeren...] te klikken, kunt u de NDS-structuurnaam en de NDScontextnaam uit een lijst selecteren. Beperking ❒ U kunt maximaal 32 alfanumerieke tekens invoeren (“-” en “_” kunnen ook worden gebruikt). E Voer in het veld [NDS-context] de context in waarin de afdrukserver moet worden gemaakt. Beperking ❒ Voer maximaal 127 alfanumerieke tekens in. F Klik in het vak [Gebruiksinstelling van afdrukserver] op [Als printer op afstand].
43
De printerfunctie gebruiken
G Voer in het veld [Nummer van printer op afstand] het nummer van de printer in. Belangrijk ❒ Gebruik hetzelfde nummer als dat van de printer die moet worden gemaakt in de afdrukserver (N-D). H Klik op [OK] om het dialoogvenster [NIB Setup Tool - Network board list] te sluiten.
H SmartDeviceMonitor for Admin afsluiten. I Start NWadmin onder Windows. Verwijzing Zie voor meer informatie over NWadmin de gebruiksaanwijzingen die bij NetWare zijn geleverd.
J Maak als volgt een afdrukwachtrij:
5
Opmerking ❒ Als u een reeds gedefinieerde afdrukwachtrij gebruikt, gaat u verder naar stap K.
A Selecteer uit de containerobjecten in de mappenstructuur het containerobject waarin de afdrukwachtrij zich bevindt en klik in het menu [Object] op [Aanmaken]. B Klik bij [Soort nieuw object] op [Afdrukwachtrij] en klik op [OK]. C Voer in het veld [Afdrukwachtrijnaam] de naam in van de afdrukwachtrij. D Klik bij [Omvang afdrukwachtrij] op [Bladeren]. E Klik bij [Beschikbare objecten] op het volume waarin de afdrukwachtrij is aangemaakt en klik op [OK]. F Controleer de instellingen en klik op [Aanmaken].
K Voeg als volgt een printer toe:
A Selecteer het containerobject waarin de printer zich bevindt en klik op [Aanmaken] in het menu [Object]. B Klik bij [Soort nieuw object] op [Printer] en klik op [OK]. Als u NetWare 5/5.1, 6 gebruikt, klikt u op [Printer (Niet NDPS)]. C Voer in het veld [Printernaam] de naam van de printer in. D Kruis het vakje [Selecteer aanvullende eigenschappen] aan en klik vervolgens op [Aanmaken].
44
Afdrukken met NetWare
L Wijs als volgt afdrukwachtrijen toe aan de gemaakte printer:
A Klik op [Taken] en vervolgens op [Toevoegen] in het gebied [Taken]. B Klik in het veld [Beschikbare objecten] op de wachtrij die u heeft gemaakt in stap K en klik vervolgens op [OK]. C Klik op [Configuratie] en vervolgens in de lijst [Printertype] op [Parallel]. Klik vervolgens op [Communicatie]. D Klik in het vak [Communicatietype] op [Handmatige invoer] en klik vervolgens op [OK]. E Controleer de instellingen en klik op [OK].
M Maak als volgt een afdrukserver:
A Selecteer de context die u heeft opgegeven met NIB Setup Tool (stap GB) en selecteer in het menu [Object] de optie [Aanmaken]. B Klik in de lijst [Soort nieuw object] op [Afdrukserver] en klik vervolgens op [OK]. Als u NetWare 5/5.1, 6 gebruikt, klikt u op [Afdrukserver (Niet NDPS)]. C Voer in het veld [Afdrukservernaam] de naam van de afdrukserver in.
5
Belangrijk ❒ Gebruik dezelfde naam als die is gespecificeerd met NIB Setup Tool (stap G-B).
D Kruis het vakje [Selecteer aanvullende eigenschappen] aan en klik vervolgens op [Aanmaken].
N Wijs de printer als volgt toe aan de gemaakte afdrukserver:
A Klik op [Taken] en vervolgens op [Toevoegen] in het gebied [Taken]. B Klik in het veld [Beschikbare objecten] op de wachtrij die u heeft gemaakt in stap J en klik vervolgens op [OK]. C Klik onder [Printers] op de printer die u heeft toegewezen in stap B en klik vervolgens op [Printernummer]. D Geef het printernummer in en klik op [OK]. Belangrijk ❒ Gebruik hetzelfde getal als gespecificeerd bij "Remote printer Nr." in NIB Setup Tool (stap G-G). E Controleer de instellingen en klik op [OK].
45
De printerfunctie gebruiken
O Start de afdrukserver door het volgende in te voeren vanaf het toetsenbord van de NetWare-server. Als het al actief is, sluit u het en start u het opnieuw.
❖ Afsluiten CAREE: unload pserver ❖ Opstarten CAREE: load pserverafdrukservernaam
Een clientcomputer configureren In dit hoofdstuk leest u hoe u een clientcomputer configureert bij het gebruik van een NetWare-afdrukserver. Opmerking ❒ Gebruik de versie van Novell Client die bij uw besturingssysteem is geleverd of de laatste versie.
5
❒ In dit hoofdstuk wordt ervan uitgegaan dat op de computer NetWare-clientapplicaties zijn geïnstalleerd en dat de computer correct is geconfigureerd om te communiceren met een NetWare-afdrukserver. Indien dit niet het geval is, installeert u de benodigde applicaties voordat u begint met configureren.
Windows 95/98/Me Volg onderstaande procedure voor configuratie van een clientcomputer met Windows 95/98/Me: Voorbereiding Meld u aan bij de NetWare-bestandsserver voordat u onderstaande procedure start:
A Installeer het printerstuurprogramma dat u wilt gebruiken als “lokale printer”.
Verwijzing Voor meer informatie over het installeren van het printerstuurprogramma raadpleegt u de Printerhandleiding. Opmerking ❒ Elke poort kan worden geselecteerd tijdens installatie. Poort LPT1 wordt echter aanbevolen.
B Selecteer in het menu [Start] de optie [Instellingen]. Klik vervolgens op [Printers].
46
Afdrukken met NetWare
C Klik in het venster [Printers] op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken.
D In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen.]. E Klik op het tabblad [Details] en vervolgens op [Poort toevoegen]. F Klik op [Netwerk] en vervolgens op [Bladeren]. G Dubbelklik in de structuur op de naam van de bestandsserver. De wachtrijen worden getoond.
H Selecteer de wachtrij die u wilt afdrukken en klik op [OK]. I Klik op [OK]. Onder [Afdrukken naar de volgende poort] wordt een netwerkpad naar de printer weergegeven.
J Klik op [OK] om het dialoogvenster [Printereigenschappen] te sluiten. Open
5
het dialoogvenster weer.
K Klik op het tabblad [Printerinstellingen]. L Schakel de selectievakken [Form feed] en [Scheidingspagina inschakelen] uit. Opmerking ❒ Deze selectievakken hoeven niet ingeschakeld te zijn omdat deze opties in het printerstuurprogramma moeten worden gespecificeerd. Als deze selectievakken zijn ingeschakeld, drukt de printer mogelijk niet correct af.
Als u het PostScript3-printerstuurprogramma gebruikt Volg onderstaande procedure om het PostScript-printerstuurprogramma in te stellen: A Klik op het tabblad [PostScript]. B Klik op [Geavanceerd]. C Schakel de selectievakjes [CTRL+D verzenden voor taak] en [CTRL+D verzenden na taak] uit.
M Klik op [OK] om het dialoogvenster [Printereigenschappen] te sluiten.
47
De printerfunctie gebruiken
Windows 2000/XP, Windows Server 2003, Windows NT 4.0 Volg onderstaande procedure om een clientcomputer met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0 te configureren. Voorbereiding Meld u aan bij de NetWare-bestandsserver voordat u onderstaande procedure start:
A Dubbelklik op [Mijn netwerklocaties], blader naar de wachtrij die u wilt gebruiken en dubbelklik erop. Het dialoogvenster [Printers] wordt weergegeven.
Opmerking ❒ Wanneer u Windows NT 4.0 gebruikt, staat op het bureaublad het pictogram Netwerkomgeving in plaats van het pictogram Mijn netwerklocaties.
B Klik op [Ja] en vervolgens op [OK].
5
De Wizard Printer toevoegen verschijnt.
C Plaats de cd-rom “Printer Drivers and Utilities” in het cd-romstation en
klik op [Diskette]. Als het installatiemenu automatisch start, kunt u doorgaan naar de volgende stap. Zo niet, raadpleeg dan de Printerhandleiding.
D Volg de instructies op het scherm om het printerstuurprogramma te installeren.
48
Afdrukken met NetWare
-NDPS De printer werkt met NDPS. De systeemvereisten zijn als volgt: • NetWare-versie: 5/5.1, 6
❖ Printerstuurprogramma’s en besturingssystemen Printerstuurprogramma
Besturingssysteem
PostScript 3
Windows 95/98/Me/2000 Windows XP Professional Windows 2003 Server Windows NT 4.0
Om de printer te gebruiken met NDPS, is NDPS Gateway vereist. • Novell NDPS Gateway Zie voor meer informatie over het gebruik van Novell NDPS Gateway de handleiding die bij het product is geleverd. • Custom NDPS Gateway Voor meer informatie over Custom NDPS Gateway neemt u contact op met een erkende dealer.
5
-iPrint Deze printer biedt geen ondersteuning voor iPrint.
49
De printerfunctie gebruiken
5
50
6. Het gebruik van SmartDeviceMonitor for Client SmartDeviceMonitor for Client SmartDeviceMonitor for Client bevat de volgende functies. Wij raden alle gebruikers van deze printer aan om deze software te installeren.
❖ Protocoloverzicht Besturingssysteem
Protocoloverzicht
Microsoft Windows 95/98/Me
TCP/IP in Windows 95/98/Me IPX/SPX in Windows 95/98/Me NetBEUI in Windows 95/98/Me NetWare-netwerkclient in Windows 95/98/Me Novell Client voor Windows 95/98/ME
Microsoft Windows 2000
TCP/IP in Windows 2000 IPX/SPX in Windows 2000 NetBEUI in Windows 2000 NetWare Client in Windows 2000 Novell Client voor Windows NT/2000/XP
Microsoft Windows XP
TCP/IP in Windows XP IPX/SPX in Windows XP NetWare Client in Windows XP Novell Client voor Windows NT/2000/XP
Microsoft Windows Server 2003
TCP/IP in Windows Server 2003 IPX/SPX in Windows Server 2003
Microsoft Windows NT 4.0
TCP/IP in Windows NT 4.0 IPX/SPX in Windows NT 4.0 NetBEUI in Windows NT 4.0 Client Service for NetWare in Windows NT 4.0 Novell Client voor Windows NT/2000/XP
51
Het gebruik van SmartDeviceMonitor for Client
❖ Functionaliteiten • Peer-to-peer-afdrukfunctie • Rechtstreeks afdrukken op de netwerkprinter, zonder een afdrukserver. • Afdrukken op een alternatieve printer indien er teveel taken in de rij staan voor de gespecificeerde printer, of wanneer de printer door een fout niet werkt (Herstel afdrukken). • Diverse afdruktaken toewijzen aan diverse printers (Parallel afdrukken). • Vooraf groepsregistraties uitvoeren van printers, gespecificeerd voor Herstel afdrukken of Parallel afdrukken. • Berichtgevingsfunctie • Een foutmelding weergeven indien er op de gespecificeerde printer een fout optreedt tijdens het overdragen of afdrukken van gegevens. • Een venster weergeven om u te melden dat het afdrukken is voltooid. U kunt er ook voor kiezen om te worden ingelicht over de afdrukstatus. U kunt de melding bijvoorbeeld alleen laten weergeven indien Herstel afdrukken wordt uitgevoerd. • Een gereedmelding weergeven na het afdrukken. • Een foutmelding weergeven als er een fout optreedt tijdens het afdrukken of tijdens overdracht van een afdruktaak. • Bewaakfunctie • Hiermee controleert u het apparaat via uw computer voor informatie over afdrukken, papierniveaus, enz. • Gelijktijdig de diverse printers bewaken die in gebruik zijn. • Controleer de netwerkinstellingen van de printer en de gedetailleerde apparaatgegevens. • Het logboek van de afdruktaak controleren via de gebruikers-ID. • Rapporten ontvangen van voltooiing van afdruktaken en documentopslag via de printerfunctie en afdrukvoltooiing. • Tot 100 afdruktaken weergeven.
6
Beperking ❒ Herstel afdrukken en Parallel afdrukken is alleen mogelijk met hetzelfde apparaatmodel als dit model.
❒ Zorg ervoor dat de printerinstellingen voor Herstel afdrukken/Parallel afdrukken hetzelfde zijn geconfigureerd als die van de printer waarmee de afdrukopdrachten worden gegeven. Als de benodigde opties voor afdrukken, zoals de papierinvoereenheid, niet zijn geïnstalleerd op de vervangende printer, wordt die functie uitgeschakeld.
52
SmartDeviceMonitor for Client
❒ Laad papier van hetzelfde formaat in zowel de printer voor Herstel afdrukken/Parallel afdrukken als de printer waarmee afdrukopdrachten worden gegeven. ❒ Als het type en apparaat van de printer voor Herstel afdrukken/Parallel afdrukken en de printer voor het geven van afdruktaken verschillend zijn, zijn de afdrukresultaten mogelijk niet gelijk. Verwijzing Voor meer informatie over Herstel afdrukken/Parallel afdrukken raadpleegt u de Help van SmartDeviceMonitor for Client.
De netwerkbewakingsfunctie instellen Om met SmartDeviceMonitor for Client de status van apparaten te bekijken, moet u SmartDeviceMonitor for Client vooraf configureren, zodat het de printer bewaakt waarvan u de status wilt bekijken.
A Start SmartDeviceMonitor for Client. Het pictogram SmartDeviceMonitor for Client wordt weergegeven aan de rechterzijde van de taakbalk.
6
B Klik met de rechtermuisknop op het pictogram SmartDeviceMonitor for Client en controleer of de gewenste printer wordt weergegeven in het snelmenu dat verschijnt. Voor meer informatie over het printerstatuspictogram raadpleegt u de Help van SmartDeviceMonitor for Client.
C Als de gewenste printer niet wordt weergegeven, klikt u in het snelmenu
op [Opties...]. Het dialoogvenster [SmartDeviceMonitor for Client - Opties] wordt weergegeven.
D Selecteer de printer die u wilt bewaken en schakel het selectievak [Te bewaken] in.
Opmerking ❒ Wanneer u het selectievak [Weergegeven op de taakbalk] inschakelt, wordt de status van een printer weergegeven in het pictogram SmartDeviceMonitor for Client op de taakbalk.
E Klik op [OK]. Het dialoogvenster wordt gesloten en de geselecteerde printer wordt bewaakt.
53
Het gebruik van SmartDeviceMonitor for Client
De status van apparaten weergeven Volg onderstaande procedure om de printerstatus te bewaken met SmartDeviceMonitor for Client.
A Start SmartDeviceMonitor for Client. B De status van printers wordt weergegeven op het pictogram SmartDeviceMonitor for Client op de taakbalk.
Opmerking ❒ Voor meer informatie over statuspictogrammen raadpleegt u de Help van SmartDeviceMonitor for Client.
C Voor meer informatie over de status klikt u met de rechtermuisknop op het
pictogram SmartDeviceMonitor for Client en selecteert u de gewenste printer. De status van de printer wordt weergegeven in het dialoogvenster. Opmerking ❒ Voor meer informatie over ieder onderdeel in het dialoogvenster raadpleegt u de Help van SmartDeviceMonitor for Client.
6
54
7. Het gebruik van SmartDeviceMonitor for Admin SmartDeviceMonitor for Admin Met SmartDeviceMonitor for Admin kunt u niet alleen de status van netwerkprinters bewaken, maar ook de configuratie van de netwerkinterfacemodule wijzigen met het TCP/IP- of IPX/SPX-protocol.
❖ Protocoloverzicht Besturingssysteem
Protocoloverzicht
Microsoft Windows 95/98/Me
TCP/IP in Windows 95/98/Me IPX *1 /SPX in Windows 95/98/Me NetWare-netwerkclient in Windows 95/98/Me Novell Client voor Windows 95/98/ME
Microsoft Windows 2000
TCP/IP in Windows 2000 IPX *1 /SPX in Windows 2000 NetWare Client in Windows 2000 Novell Client voor Windows NT/2000/XP
Microsoft Windows XP
TCP/IP in Windows XP IPX *1 /SPX in Windows XP Novell Client voor Windows NT/2000/XP
Microsoft Windows Server 2003
TCP/IP in Windows Server 2003 IPX *1 /SPX in Windows Server 2003 Novell Client voor Windows NT/2000/XP
Microsoft Windows NT 4.0
TCP/IP in Windows NT 4.0 IPX *1 /SPX in Windows NT 4.0 Client Service for NetWare in Windows NT 4.0 Novell Client voor Windows NT/2000/XP
*1
IPX wordt gebruikt voor het bewaken van de apparaten.
55
Het gebruik van SmartDeviceMonitor for Admin
❖ Functionaliteiten • Energiespaarstand inschakelen en uitschakelen. • Informatie controleren over het afdrukken, papierhoeveelheid, enz. • Gelijktijdig meerdere printers bewaken. Bij gebruik van een groot aantal printers kunt u groepen aanmaken en de printers indelen om het beheer te vereenvoudigen. • Controleer de netwerkinstellingen van het apparaat en de gedetailleerde apparaatgegevens. • Wijzig de netwerkinstellingen van het apparaat. • Gegevens bekijken van afdruktaken die vanaf een computer zijn verzonden. • Taakloggegevens controleren van afgedrukte en gekopieerde documenten die zijn geïdentificeerd met gebruikerscodes. • Nummers die in de printer zijn opgeslagen per computer wijzigen en opslaan. • Instellingen controleren voor groepapparaten en hun statuswijzigingen weergeven. Verwijzing Voor informatie over deze instellingen raadpleegt u de Help van SmartDeviceMonitor for Admin.
7
Beperking ❒ TCP/IP is vereist voor de volgende functies:
• Hulpprogramma’s gebruiken • Beheer van gebruikersinformatie • Web Image Monitor starten met SmartDeviceMonitor for Admin
56
SmartDeviceMonitor for Admin
De configuratie van de netwerkinterfacemodule wijzigen Beperking ❒ Internet Explorer 4.01 of een latere versie is vereist voor het gebruik van NIB Setup Tool.
A Start SmartDeviceMonitor for Admin. Er wordt een lijst met apparaten weergegeven.
B Selecteer uit de lijst het apparaat waarvan u de configuratie wilt wijzigen. C Klik in het menu [Extra] op [NIB Setup Tool]. NIB Setup Tool wordt gestart.
D Klik op [Eigenschappenblad] en klik vervolgens op [OK]. Het dialoogvenster voor het invoeren van het wachtwoord verschijnt.
E Voer het wachtwoord in en klik op [OK]. Opmerking ❒ Het standaardwachtwoord is “password”.
F Wijzig de apparaatnaam en de opmerking. G Klik op [OK].
7
Er verschijnt een bevestigingsbericht.
H Klik op [OK]. Opmerking ❒ Voor meer informatie over het wijzigen van printernamen, opmerkingen en andere items raadpleegt u de Help van NIB Setup Tool.
Printerstatus weergeven Volg de onderstaande procedure om de apparaatstatus te bekijken met SmartDeviceMonitor for Admin.
A Start SmartDeviceMonitor for Admin. Er wordt een lijst met apparaten weergegeven.
B Voor meer informatie selecteert u de betreffende printer uit de lijst en klikt u op [Openen] in het menu [Apparaat]. De status van de printer wordt weergegeven in het dialoogvenster.
Opmerking ❒ Voor meer informatie over ieder onderdeel in het dialoogvenster raadpleegt u de Help van SmartDeviceMonitor for Admin.
57
Het gebruik van SmartDeviceMonitor for Admin
Beheer van gebruikersinformatie
A Start SmartDeviceMonitor for Admin. Er wordt een lijst met apparaten weergegeven.
B Selecteer uit de lijst het apparaat waarvan u de configuratie wilt wijzigen. C Klik in het menu [Extra] op [User Management Tool]. Het dialoogvenster voor het invoeren van het wachtwoord verschijnt.
D Voer het wachtwoord in en klik op [OK]. Opmerking ❒ Het standaardwachtwoord is “password”.
Gebruikermanagementinstellingen wordt gestart. Voor meer informatie over het gebruik van Gebruikermanagementinstellingen raadpleegt u de Help van Gebruikermanagementinstellingen.
Energiespaarstand configureren
A Start SmartDeviceMonitor for Admin.
7
Er wordt een lijst met apparaten weergegeven.
B Klik in het menu [Groep] op [Energiespaarstand]. Zie voor meer informatie over de instellingen van de Energiespaarstand de Help van SmartDeviceMonitor for Admin. Opmerking ❒ Selecteer [Instellen volgens groep] als u alle apparaten in het vak wilt wijzigen.
❒ Selecteer [Individueel instellen] als u alleen de geselecteerde apparaten wilt wijzigen. ❒ Wanneer u [Individueel instellen] selecteert, wordt [Timerinstellingen] niet weergegeven.
58
8. De netwerkinterfacemodule configureren met Web Image Monitor Met Web Image Monitor kunt u de status van een printer controleren en de instellingen wijzigen.
❖ Functionaliteiten U kunt de status van een printer op afstand controleren of de instellingen via het netwerk configureren met behulp van een webbrowser. In Web Image Monitor zijn de volgende functies beschikbaar: • Printerstatus en -instellingen weergeven • Status en geschiedenis van een afdruktaak controleren en de afdruktaak verwijderen • Printerinstellingen configureren • Netwerkprotocolinstellingen configureren • Veiligheidsinstellingen configureren • Een overzicht van opgeslagen bestanden weergeven. *1 • Opgeslagen bestanden afdrukken. *1 • Opgeslagen bestanden wissen. *1 *1
Voor het gebruik van deze functie is de optionele HDD-eenheid vereist.
❖ De printer configureren Hiervoor moet TCP/IP geïnstalleerd zijn. Nadat de printer is geconfigureerd voor gebruik van TCP/IP, kunt u de instellingen wijzigen met Web Image Monitor. Verwijzing Voor meer informatie over het configureren van de printer voor gebruik van TCP/IP, raadpleegt u Pag.7 “Installatie van het apparaat in een netwerk”.
59
De netwerkinterfacemodule configureren met Web Image Monitor
❖ Browser • Windows • Microsoft Internet Explorer 5.5 of later • Netscape 6.2 of later • Macintosh • Netscape 6.2 of later • Safari 1.0 of hoger Beperking ❒ Als de gebruikte webbrowser ouder is dan de aanbevolen versie of als [JavaScript] en [Cookie] niet beschikbaar zijn, kunnen zich problemen voordoen bij de weergave en de werking.
❒ Indien u een proxy-server gebruikt past u de instellingen van uw webbrowser aan. Neem contact op met uw netwerkbeheerder over de instellingen. ❒ Soms wordt de vorige pagina niet weergegeven nadat u op [Vorige] heeft geklikt. Klik in dit geval op [Vernieuwen] of [Herladen]. ❒ Deze printerinformatie kan niet automatisch worden vernieuwd. Klik in de webbrowser op [Herladen] of [Vernieuwen], of klik in het werkgebied op [Vernieuwen] wanneer u de printerinformatie wilt vernieuwen.
❖ Het adres opgeven Voer in het veld [Adres] het adres in (Bijvoorbeeld http://XXX.XXX.XXX.XXX waarbij de X-en staan voor de cijfers van het IP-adres.) Als de hostnaam van de printer is geregistreerd op de DNS-server of WINSserver, kunt u deze hostnaam invoeren.
8
60
Naar de startpagina gaan
Naar de startpagina gaan
NL ACV018S
1. Kopgebied U kunt favoriete URL’s vastleggen met [URL]. Om de Help te bekijken, klikt u op [Help].
2. Menugebied Deze menu’s zijn voor het configureren van de netwerkinterfacemodule en het controleren van de printerstatus.
8
3. Status Hiermee toont u de printerstatus, naam van de netwerkinterfacemodule en opmerkingen. Informatie wordt niet automatisch bijgewerkt. Om de informatie bij te werken, klikt u in de rechterbovenhoek van het venster op [Vernieuwen].
4. Help Om de Help te bekijken, klikt u op [Help].
61
De netwerkinterfacemodule configureren met Web Image Monitor
Soorten menu configuratie en modus Items die worden weergegeven in het menugebied zijn verschillend voor de gebruikersmodus en de beheerdermodus. In het werkgebied dat wordt weergegeven onder het geselecteerde menu wordt in de gebruikersmodus de printerstatus weergegeven en in de beheerdermodus worden hier de printerstatus en -instellingen weergegeven. Opmerking ❒ ❍ geeft aan dat de printerstatus kan worden weergegeven. ❒ $ geeft aan dat de printerinstellingen kunnen worden gewijzigd. Gebruikersmodus
Beheerdermodus
Afdruktaak resetten
-
$
Status
Invoerlade
❍
❍
Uitvoerlade
❍
❍
Master
❍
❍
Drum
❍
❍
Functie
❍
❍
Systeem
❍
❍
Printertaal
❍
❍
Taakhistorie
❍
❍
Foutenlogboek
❍
❍
$
$
Menu
Taak
Printer
8 Opgeslagen bestand
62
Soorten menu configuratie en modus Gebruikersmodus
Beheerdermodus
Systeem
-
$
Printer
❍
$
❍
$ *1
Protocol
❍
$
TCP/IP
❍
$
NetWare
❍
$
AppleTalk
❍
$
SMB
❍
$
SNMP
-
$
❍
❍
❍
$
Wachtwoord
-
$
Toegangscontrole
-
$
IPP-verificatie
-
$
Menu Configuratie
Netwerk
Interface Protocol
Systeemlogboek Webpagina Beveiliging
*1
U kunt de instellingen van de IEEE 802.11b-interface of parallelle interface configureren. U kunt ook de Ethernet-status bekijken.
Verwijzing Voor meer informatie over het weergeven van de status en het wijzigen van instellingen raadpleegt u Pag.67 “De Help van Web Image Monitor gebruiken”.
8
63
De netwerkinterfacemodule configureren met Web Image Monitor
Menu samenvatting In deze paragraaf worden de menu’s beknopt beschreven. Verwijzing Voor meer informatie over elk menu raadpleegt u de Help van Web Image Monitor. Zie Pag.67 “De Help van Web Image Monitor gebruiken”.
Afdruktaak resetten Door op de startpagina op [Printertaak resetten] te klikken, kunt u taken die worden uitgevoerd opnieuw instellen.
Status Hiermee toont u printerstatusinformatie, zoals het resterend aantal vellen in de papierinvoerlade en de resterende hoeveelheid master.
Taak Hiermee toont u de lijst met taak- en foutloggegevens.
Opgeslagen bestand
8
Hiermee toont u de lijst met opgeslagen bestanden. U kunt opgeslagen bestanden afdrukken en verwijderen.
Configuratie • Systeem Sommige instellingen kunt u configureren met het bedieningspaneel, zoals de systeem- en interface-instellingen. • Netwerk Hiermee kunt u de interfaces configureren, zoals Ethernet en draadloos LAN, diverse protocollen configureren en in- en uitschakelen, zoals TCP/IP en NetWare, en kunt u het systeemlogboek weergeven. • Webpagina Hiermee kunt u de instellingen voor de Help van Web Image Monitor weergeven, zoals de hyperlink en taal. • Beveiliging Hiermee kunt u de beveiligingsinstellingen configureren, zoals het beheerderwachtwoord voor Web Image Monitor en het toegangsbeheer.
64
De instellingen van de netwerkinterfacemodule controleren
De instellingen van de netwerkinterfacemodule controleren A Start Web Image Monitor. B Voer in het veld [Adres] het IP-adres van het apparaat in (Bijvoorbeeld
http://XXX.XXX.XXX.XXX waarbij de X-en staan voor de cijfers van het IPadres.) De status van de gekozen printer wordt weergegeven in Web Image Monitor.
C Klik in het menugebied op het geselecteerde menu. Als er een submenu verschijnt, klikt u hierop. Verwijzing Voor meer informatie over de afzonderlijke items raadpleegt u Pag.67 “De Help van Web Image Monitor gebruiken”.
8
65
De netwerkinterfacemodule configureren met Web Image Monitor
De instellingen van de netwerkinterfacemodule configureren A Start Web Image Monitor. B Voer in het veld [Adres] het IP-adres van het apparaat in (Bijvoorbeeld
http://XXX.XXX.XXX.XXX waarbij de X-en staan voor de cijfers van het IPadres.) De status van de gekozen printer wordt weergegeven in Web Image Monitor.
C Klik op [Beheerdermodus]. Het dialoogvenster voor het invoeren van het wachtwoord en de gebruikersnaam verschijnt.
D Voer uw gebruikersnaam en wachtwoord in en klik op [OK]. Om het standaardaccount te gebruiken, voert u geen gebruikersnaam in en voert u “password” in als wachtwoord.
E Selecteer het item in het menugebied en configureer de instellingen. F Klik op [Toepassen]. De configuratie wordt verzonden. Verwijzing Zie Pag.67 “De Help van Web Image Monitor gebruiken” voor meer informatie over het opgeven van instellingen.
8
66
De Help van Web Image Monitor gebruiken
De Help van Web Image Monitor gebruiken Wanneer u de Help voor de eerste keer gebruikt, klikt u boven in het venster op [Help] of in het werkgebied op het pictogram “?”. Het volgende venster verschijnt dan. Hierin kunt u de Help op de twee onderstaande manieren bekijken:
❖ De Help bekijken via internet U kunt de meest recente versie van de Help bekijken. ❖ Help downloaden en controleren U kunt de Help downloaden naar de harde schijf van de computer en vervolgens bekijken. Op de Help URL kunt u het pad instellen naar het lokale bestand om Help te raadplegen zonder een verbinding met het internet te maken. Opmerking ❒ Als u in het kopgebied op [Help] klikt, wordt de inhoud van Help op de normale wijze weergegeven. ❒ Als u op “?” of op het Help-pictogram in het werkgebied klikt, verschijnt de Help voor de items die worden weergegeven in het werkgebied.
8
67
De netwerkinterfacemodule configureren met Web Image Monitor
Help downloaden
A In de [Besturingssysteem]-lijst selecteert u het besturingssysteem. B In de [Taal]-lijst selecteert u de taal. C Klik op [Downloaden]. D Download de Help door de instructies op het scherm te volgen. E Sla het bestand op dat u heeft gedownload en gedecomprimeerd en decomprimeer het bestand.
Opmerking ❒ Om de Help te openen, geeft u het pad op waar het bestand is gedecomprimeerd.
-Het adres (URL) aan de knop [Help] koppelen U kunt het adres (URL) van de knop {Help} koppelen aan de Help-bestanden op de computer of op een webserver. A Download de Help-bestanden naar de gewenste locatie op de computer. B Navigeer in Web Image Monitor naar de startpagina en klik op [Beheerdermodus]. C Voer uw wachtwoord in (het is niet nodig een gebruikersnaam in te voeren) en klik op [OK]. D Klik op [Configuration] en klik vervolgens op [Webpagina]. E Voer in het veld [Help URL] het pad naar de Help-bestanden in. Als u de Help-bestanden heeft gekopieerd naar “C:\HELP\EN”, voert u “file://C:/HELP/” in. Als u de bestanden bijvoorbeeld naar een webserver h e e f t g e k o p ie e r d e n d e U R L v a n h e t in d e x b e s t a n d i s “ h t t p : / / a.b.c.d/HELP/EN/index.html”, voert u “http://a.b.c.d/HELP/” in. F Klik op [Toepassen].
8
68
9. Aanhangsel Bestanden rechtstreeks uit Windows afdrukken U kunt bestanden rechtstreeks met Windows afdrukken. U kunt bijvoorbeeld PostScript-bestanden voor PostScript 3 afdrukken. De volgende opdrachten kunnen worden gebruikt. Besturingssysteem
lpr
rcp
ftp ✓
Windows 95/98/Me Windows 2000/XP, Windows Server 2003
✓
✓
✓
Windows NT 4.0
✓
✓
✓
Onderstaand worden de installatie en het afdrukken uitgelegd.
Installatie
A Configureer de netwerkinstellingen van de printer. • Schakel het TCP/IP-protocol in (dit is standaard ingeschakeld). • Configureer de TCP/IP-gerelateerde items, waaronder het IP-adres. Verwijzing Pag.11 “Interface -instellingen/Netwerk”.
Pag.109 “Met DHCP”, wanneer u het IP-adres van de printer instelt met DHCP.
B Installeer het TCP/IP-protocol onder Windows voor configuratie van de netwerkomgeving.
Opmerking ❒ Laat de netwerkinstellingen controleren door een netwerkbeheerder.
C Wanneer u gaat afdrukken onder Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0, moet u “Printing service for UNIX” instellen als de netwerksoftware. Wanneer u gaat afdrukken onder Windows NT 4.0, moet u “Microsoft TCP/IP printing” instellen als de netwerksoftware.
Opmerking ❒ Onder Windows 95/98/Me kan niet worden afgedrukt met lpr. ❒ Hiermee is de installatie afgerond ten einde een printer op te geven die bij het afdrukken een IP-adres gebruikt. Als u een hostnaam gebruikt om een printer te specificeren, moet u overgaan tot Pag.70 “Een hostnaam gebruiken in plaats van een IP-adres” en doorgaan met de installatie.
69
Aanhangsel
Een hostnaam gebruiken in plaats van een IP-adres Als u DNS gebruikt Gebruik de hostnaam die is opgegeven voor het gegevensbestand op de DNSserver.
Als u het IP-adres instelt van een printer die DHCP gebruikt Gebruik de “Printernaam” op de configuratiepagina als de hostnaam. Voor meer informatie over het afdrukken van de configuratiepagina raadpleegt u de Printerhandleiding.
In andere gevallen Voeg het IP-adres en de hostnaam van de netwerkprinter toe aan het hosts-bestand op de voor het afdrukken gebruikte computer. Methoden voor toevoegen verschillen per besturingssysteem.
Windows 95/98/Me
A Kopieer het bestand naar dezelfde map \WINDOWS\HOSTS.SAM en noem het bestand “HOSTS” (geen extensie vereist).
B Open het bestand \WINDOWS\HOSTS dat u heeft gemaakt met Kladblok of een ander programma.
C Voeg aan het hostbestand een IP-adres en hostnaam toe in de volgende no-
9
tatie: 192.168.15.16 host # NP “192.168.15.16” is het IP-adres, “host” is de hostnaam van de printer en “#” aan het einde zijn opmerkingen. Scheid elk item met een spatie of tab en gebruik slechts 1 regel.
D Het bestand opslaan. Windows 2000/XP, Windows Server 2003, Windows NT 4.0
A Open het hostbestand met Kladblok of een andere applicatie. Het hosts-bestand bevindt zich in de volgend map: \WINNT\SYSTEM32\DRIVERS\ETC\HOSTS \WINNT is de installatiemap voor Windows 2000/XP, Windows Server 2003 en Windows NT 4.0.
70
Bestanden rechtstreeks uit Windows afdrukken
B Voeg aan het hostbestand een IP-adres en hostnaam toe in de volgende no-
tatie: 192.168.15.16 host # NP “192.168.15.16” is het IP-adres, “host” is de hostnaam van de printer en “#” aan het einde zijn opmerkingen. Scheid elk item met een spatie of tab en gebruik slechts 1 regel.
C Het bestand opslaan. Afdrukmethode Hieronder wordt het afdrukken uitgelegd met de opdrachten “lpr”, “rcp” en “ftp”. Voorbereiding Voer opdrachten in met het opdrachtprompt venster. U opent de opdrachtprompt per besturingssysteem als volgt:
• Windows 95/98 [Start] - [Programma’s] - [MS-DOS Prompt] • Windows Me [Start] - [Programma’s] - [Accessories] - [MS-DOS Prompt] • Windows 2000 [Start] - [Programma’s] - [Accessories] - [Opdrachtprompt] • Windows XP, Windows Server 2003 [Start] - [Alle Programma’s] - [Accessories] - [Opdrachtprompt] • Windows NT 4.0 [Start] - [Programma’s] - [Opdrachtprompt]
9
Opmerking ❒ Als de melding “print requests full” verschijnt, kunnen er geen afdrukverzoeken meer worden geaccepteerd. Probeer nogmaals af te drukken wanneer het aantal sessies is gedaald tot onder de waarde in onderstaande tabel. rcp
5
ftp
3
❒ Voer de bestandsnaam in in een notatie die het pad bevat vanaf de map waar de opdrachten worden uitgevoerd.
71
Aanhangsel
lpr ❖ Wanneer u een printer opgeeft aan de hand van het IP-adres c:> lpr -SIP-adres van de printer [-Poptie] [ol] \pasnaam\bestandsnaam ❖ Als u een hostnaam gebruikt in plaats van een IP-adres c:> lpr -Shostnaam van de printer [-Poptie] [ol] \pasnaam\bestandsnaam Opmerking ❒ Wanneer u een binair bestand afdrukt, moet u de optie “-ol” toevoegen (kleine letters o en l). Als u een printer met de hostnaam “host” wilt gebruiken voor het afdrukken van een PostScript-bestand met de naam “file1”, dat zich bevindt in de map C:\PRINT, is de opdrachtregel als volgt:
c:> lpr -Shost -Pfiletype=PS3 -ol C:\PRINT\file1
rcp Registreer eerst de hostnaam van de printer in het hostbestand. Zie Pag.70 “Een hostnaam gebruiken in plaats van een IP-adres”. c:> rcp [-b] \pasnaam\bestandsnaam [pasnaam\bestandsnaam...] hostnaam van de printer:[optie] Opmerking ❒ In de bestandsnamen kunnen “*” en “?” worden gebruikt als wildcards.
❒ Bij het afdrukken van een binair bestand, moet u de “-b” optie toevoegen. Als u een printer met de hostnaam “host” wilt gebruiken voor het afdrukken van een PostScript-bestand met de naam “file1” of “file2”, dat zich bevindt in de map C:\PRINT, is de opdrachtregel als volgt: c:> rcp -b \PRINT\file1 \PRINT\file2 host:filetype=RPS
9
72
Bestanden rechtstreeks uit Windows afdrukken
ftp Gebruik de opdracht “put” of “mput” aan de hand van het aantal af te drukken bestanden.
❖ Wanneer het aantal af te drukken bestanden 1 is. ftp> put \pasnaam\bestandsnaam [optie] ❖ Wanneer het aantal af te drukken bestanden 2 of meer is. ftp> put \pasnaam\bestandsnaam [\pasnaam\bestandsnaam...] [optie] Opmerking ❒ Voor de mput-opdracht kunt in de bestandsnaam “*” en “?” als wildcards gebruiken. ❒ Als deze symbolen worden gebruikt, wordt de bestandsnaam gelezen als een optionele reeks. De procedure voor het starten van het afdrukken met ftp is als volgt.
A Formuleer het IP-adres van de printer (of de hostnaam van de hostbestandprinter) als argument en gebruik de opdracht “ftp”. % ftp IP-adres van de printer
B Voer, indien nodig, de gebruikersnamen en wachtwoorden in en druk op de toets {Enter}. Wanneer het wachtwoord “password” is, is er geen standaard gebruikersnaam. User: password:
9
C Bij het afdrukken van een binair bestand moet u de bestandsmodus op binair zetten. ftp> bin
Opmerking ❒ Wanneer een binair bestand wordt afgedrukt in de ASCII-modus, worden afdrukgegevens mogelijk gewijzigd en is de afdruk mogelijk niet correct.
D Geef het af te drukken bestand op. Onderstaand ziet u voorbeelden voor het afdrukken van een PostScript-bestand met de naam “file1” in de map C:\PRINT, en het afdrukken van file1 en file2. ftp> put C:\PRINT\file1 filetype=RPS ftp> mput C:\PRINT\file1 C:\PRINT\file2
E Afsluiten ftp ftp> bye
73
Aanhangsel
De apparaatoptie opgeven Met de volgende opties kunt u afdrukken met specifieke printerfuncties.
De apparaatopties configureren De configuratie van de afdrukoptie varieert, afhankelijk van de afdrukopdrachten. • rcp % rcp bestandsnaam hostnaam:optie1=waarde1,… • ftp ftp> put bestandsnaam optie1=waarde1,… Hostnaam is de hostnaam van de printer. Bestandsnaam is de naam van het bestand dat u wilt afdrukken. De apparaatoptie is opgegeven in de notatie “ optie=waarde”. Zie onderstaande uitleg voor meer informatie over typen apparaatopties en waarden. De volgende instellingen zijn bijvoorbeeld voor het afdrukken met rcp en ftp met papierinvoer uit de papierinvoerlade, 3 exemplaren afdrukken (hostnaam: nphost, bestandsnaam: file1). • rcp % rcp file1 nphost:tray=bypass,copies=3 • ftp ftp> put file1 tray=bypass,copies=3 Beperking ❒ De optionele tekenreeks die een printer kan herkennen kunnen maximaal 512 bytes groot zijn.
9
❒ Het aantal beschikbare tekens dat kan worden gebruikt voor opties is beperkt, afhankelijk van het besturingssysteem. Opmerking ❒ Meerdere opties moeten worden gescheiden met komma’s (,). Gebruik geen spaties.
-De opdracht cd gebruiken met ftp Als bij afdrukken met ftp de optie is opgegeven met de opdracht cd, komt deze beschikbaar wanneer de opdracht put of mput wordt gebruikt. ftp> cd optie Opmerking ❒ Met de opdracht pwd worden de huidige optie-instellingen getoond.
ftp> pwd
74
Bestanden rechtstreeks uit Windows afdrukken
Lijst van apparaatopties Apparaatoptie
Waarde
Functiebeschrijving
copies
Aantal exemplaren (1–9999)
Hiermee specificeert u het aantal exemplaren.
paper
a3 - a6, jisb4, jisb5, jisb6, ledger, legal, letter, halfletter, fgl, k8, k16
Hiermee specificeert u het papierformaat.
tray
all, bypass, lct
Hiermee specificeert u de invoerlade.
command
panelpriority_on, panelpriority_off, panelpriority_none
Hiermee selecteert u of de instellingen van het bedieningspaneel prioriteit hebben of niet.
modeclear_on, modeclear_off, Hiermee selecteert u of de inmodeclear_none stellingen moeten worden geïnitialiseerd of niet. intprint_off, intprint_afterprint, intprint_aftermastermaking, intprint_all, intprint_none
Hiermee selecteert u de modus voor instelling van de modus voor het maken van een master en voor het afdrukken.
inksaver_off, inksaver_lv1, inksaver_lv2, inksaver_none
Hiermee selecteert u of moet worden afgedrukt met de normale hoeveelheid inkt of niet.
printspeed_1, printspeed_2, printspeed_3, printspeed_4, printspeed_5, printspeed_6, printspeed_none
Hiermee specificeert u de afdruksnelheid.
skipfeed_1, skipfeed_2, skipfeed_3, skipfeed_4, skipfeed_5, skipfeed_6, skipfeed_7, skipfeed_8, skipfeed_9, skipfeed_none
Hiermee stelt u het aantal drumrotaties bij inactiviteit in.
classify_on, classify_off, classify_none
Hiermee selecteert u of verschillende afdruktaken en exemplaren moeten worden geclassificeerd of niet.
mastercut_on, mastercut_off, mastercut_none
Als het formaat van de afdruk de helft is van het maximale formaat van de master, selecteert u hiermee of de master alleen voor het formaat van de afdruk moet worden gemaakt of niet.
9
75
Aanhangsel
Exemplaren Hiermee specificeert u het aantal exemplaren. copies=aantal exemplaren (1 t/m 9999) Beperking ❒ Geef niet tegelijkertijd de opdrachten “ copies ” en “ qty *1 ”. *1 “ qty ” geeft het aantal gesorteerde sets aan. In onderstaand voorbeeld ziet u hoe u 10 exemplaren afdrukt (hostnaam: nphost, bestandsnaam: file1):
• rcp % rcp file1 nphost:copies=10 • ftp ftp> put file1 copies=10
Papierformaat Selecteer het papierformaat. Beperking ❒ Alleen de geplaatste papierformaten zijn beschikbaar.
paper=waarde van papierformaat
9
76
Papierformaat
Waarde
A3
a3
A4
a4
A5
a5
A6
a6
B4JIS
jisb4
B5JIS
jisb5
B6JIS
jisb6
11 × 17
ledger
81/2 × 14
legal
81/2 × 11
letter
51/2 × 81/2
halfletter
8 × 13
fgl
10 1/2" × 15.35"
k8
7.68" × 10 1/2"
k16
Bestanden rechtstreeks uit Windows afdrukken
In onderstaand voorbeeld ziet u hoe u afdrukt op A4-papier (hostnaam: nphost, bestandsnaam: file1): • rcp % rcp file1 nphost:paper=a4 • ftp ftp> put file1 paper=a4
Invoerlade Hiermee selecteert u een standaard invoerlade. Beperking ❒ Alleen geïnstalleerde invoerladen zijn beschikbaar. tray=waarde van invoerlade Invoerlade
Waarde
Automatische ladekeuze
all
Papierinvoerlade
bypass
Invoerlade bulklade (LCIT)
lct
In onderstaand voorbeeld ziet u hoe u afdrukt vanuit de handinvoerlade (hostnaam: nphost, bestandsnaam: file1): • rcp % rcp file1 nphost:tray=bypass • ftp ftp> put file1 tray=bypass
9
77
Aanhangsel
Paneelprioriteit Hiermee selecteert u of de instellingen van het bedieningspaneel prioriteit hebben of niet. command=waarde van paneelprioriteit Paneelprioriteit
Waarde
Bij het afdrukken hebben de instellingen van het bedieningspaneel een hogere prioriteit dan de instellingen van de afdruktaak.
panelpriority_on
Het afdrukken wordt gebaseerd op de instellingen van de afdruktaak.
panelpriority_off
Instellingen zijn niet gespecificeerd.
panelpriority_none
In onderstaand voorbeeld ziet u een opdracht waarin de instellingen van het bedieningspaneel prioriteit krijgen: (hostnaam: nphost, bestandsnaam: file1): • rcp % rcp file1 nphost:command=panelpriority_on • ftp ftp> put file1 command=panelpriority_on
Lege modus Hiermee selecteert u of u de instellingen wilt initialiseren of niet. command=waarde van lege modus
9
Lege modus
Waarde
De instellingen worden geïnitialiseerd.
modeclear_on
De instellingen worden niet geïnitialiseerd.
modeclear_off
Instellingen zijn niet gespecificeerd.
modeclear_none
In onderstaand voorbeeld ziet u een opdracht waarin de instellingen worden geïnitialiseerd: (hostnaam: nphost, bestandsnaam: file1): • rcp % rcp file1 nphost:command=modeclear_on • ftp ftp> put file1 command=modeclear_on
78
Bestanden rechtstreeks uit Windows afdrukken
Instelling Cycle Selecteer de instellingen van de cyclemodus voor het maken van een master en het afdrukken. command=waarde van instelling cycle Instelling Cycle
Waarde
Auto Cycle
intprint_off
Pagina Cycle origineel
intprint_afterprint
Master Cycle
intprint_aftermastermaking
Master/Print Cycle
intprint_all
Instellingen zijn niet gespecificeerd.
intprint_none
In onderstaand voorbeeld ziet u een opdracht voor auto cycle: (hostnaam: nphost, bestandsnaam: file1): • rcp % rcp file1 nphost:command=intprint_off • ftp ftp> put file1 command=intprint_off
Inktbesparing Hiermee selecteert u of moet worden afgedrukt met de normale hoeveelheid inkt of niet. command=waarde van inktbesparing Inktbesparing
Waarde
Hiermee wordt afgedrukt met de normale hoeveelheid inkt.
inksaver_off
Hiermee wordt afgedrukt met inktbesparing van “niveau 1”.
inksaver_lv1
Hiermee wordt afgedrukt met inktbesparing van “niveau 2”.
inksaver_lv2
Instellingen zijn niet gespecificeerd.
inksaver_none
9
In onderstaand voorbeeld ziet u een opdracht voor het afdrukken met inktbesparing op “niveau 1”: (hostnaam: nphost, bestandsnaam: file1): • rcp % rcp file1 nphost:command=inksaver_lv1 • ftp ftp> put file1 command=inksaver_lv1
79
Aanhangsel
Afdruksnelheid Hiermee specificeert u de afdruksnelheid. command=waarde van de afdruksnelheid Afdruksnelheid
Waarde
De afdruksnelheid kan worden ingesteld op een waarde van 1 (langzaam) tot en met 6 (snel).
printspeed_1 printspeed_2 printspeed_3 printspeed_4 printspeed_5 printspeed_6
Instellingen zijn niet gespecificeerd.
printspeed_none
In onderst aand voorbeeld ziet u een o pdracht voo r afdrukken op “printspeed_3”: (hostnaam: nphost, bestandsnaam: file1): • rcp % rcp file1 nphost:command=printspeed_3 • ftp ftp> put file1 command=printspeed_3
9
80
Bestanden rechtstreeks uit Windows afdrukken
Toevoerinterval Hiermee stelt u het aantal drumrotaties bij inactiviteit in. command=waarde van toevoerinterval Toevoerinterval
Waarde
Als u “1” selecteert, wordt er normaal afgedrukt.
skipfeed_1 skipfeed_2 skipfeed_3 skipfeed_4 skipfeed_5 skipfeed_6 skipfeed_7 skipfeed_8 skipfeed_9
Instellingen zijn niet gespecificeerd.
skipfeed_none
In onderstaand voorbeeld ziet u een opdracht voor afdrukken met “skipfeed_2”: (hostnaam: nphost, bestandsnaam: file1): • rcp % rcp file1 nphost:command=skipfeed_2 • ftp ftp> put file1 command=skipfeed_2
Classificeren
9
Hiermee selecteert u of verschillende afdruktaken en exemplaren moeten worden geclassificeerd of niet. command=waarde van classificatie Classificeren
Waarde
Classificatie wordt uitgevoerd.
classify_on
Classificatie wordt niet uitgevoerd.
classify_off
Instellingen zijn niet gespecificeerd.
classify_none
In onderstaand voorbeeld wordt de opdracht voor classificeren getoond: (hostnaam: nphost, bestandsnaam: file1): • rcp % rcp file1 nphost:command=classify_on • ftp ftp> put file1 command=classify_on
81
Aanhangsel
Master snijden Als het formaat van de afdruk de helft is van het maximale formaat van de master, selecteert u hiermee of de master alleen voor het formaat van de afdruk moet worden gemaakt of niet. command=waarde van master snijden Master snijden
Waarde
De master wordt alleen gemaakt voor de grootte van de afdruk.
mastercut_on
De master wordt gemaakt voor het hele drumoppervlak, ongeacht de grootte van de afdruk.
mastercut_off
Instellingen zijn niet gespecificeerd.
mastercut_none
In onderstaand voorbeeld ziet u een opdracht waarbij de master alleen wordt gemaakt voor de grootte van de afdruk: (hostnaam: nphost, bestandsnaam: file1): • rcp % rcp file1 nphost:command=mastercut_on • ftp ftp> put file1 command=mastercut_on
9
82
Onderhoud op afstand via telnet
Onderhoud op afstand via telnet Met telnet kunt u de printerstatus bekijken en de netwerkinterfacemodule configureren. Opmerking ❒ U moet een wachtwoord instellen, zodat alleen de netwerkbeheerder of iemand met de rechten van een netwerkbeheerder onderhoud op afstand kan uitvoeren. ❒ Het wachtwoord is hetzelfde als dat voor het configureren van de netwerkinterfacemodule met Web Image Monitor. ❒ Als u met onderhoud op afstand een wachtwoord wijzigt, worden de overige wachtwoorden ook gewijzigd.
Telnet gebruiken Volg de onderstaande procedure om met telnet te werken. Beperking ❒ Er kan maar één persoon tegelijk zijn aangemeld om extern onderhoud uit te voeren.
A Start telnet en gebruik hierbij het IP-adres of de hostnaam van het apparaat. % telnet IP_adres
Opmerking ❒ Om de hostnaam te gebruiken in plaats van het IP-adres, moet u de hostnaam in het hostbestand schrijven.
9
B Voer het wachtwoord in. Opmerking ❒ Het standaardwachtwoord is “password”.
C Voer een opdracht in. Verwijzing Zie Pag.84 “Opdrachtenlijst” voor meer informatie over telnet-opdrachten.
D Telnet afsluiten. msh> logout Wanneer de configuratie wordt gewijzigd, verschijnt er een melding waarin u wordt gevraagd of de wijzigingen moeten worden opgeslagen.
83
Aanhangsel
E Voer “yes” in om de wijzigingen op te slaan en druk vervolgens op de toets
{ENTER}. Als u de wijzigingen niet wilt opslaan, voert u “no” in en drukt u op de toets {ENTER}. Als u aanvullende wijzigingen wilt aanbrengen, voert u “return” in en drukt u op de toets {ENTER}. Opmerking ❒ Als de melding “Cannot write NVRAM information” verschijnt, zijn de wijzigingen niet opgeslagen. Herhaal, indien nodig, bovenstaande stappen.
❒ De netwerkinterfacemodule wordt automatisch opnieuw ingesteld wanneer de wijzigingen worden opgeslagen. ❒ Wanneer de netwerkinterfacemodule opnieuw wordt ingesteld, worden actieve afdruktaken die al naar de printer zijn verzonden voltooid. Taken die nog niet zijn verzonden, worden geannuleerd.
Opdrachtenlijst Gebruik de opdracht “help” om het gebruik van onderhoud op afstand weer te geven. Opmerking ❒ Voer “help” in om een lijst met opdrachten weer te geven die kunnen worden gebruikt.
msh> help ❒ Voer “help opdrachtnaam ” in om informatie te tonen over de syntaxis van de opdracht. msh> help opdracht_naam
9
84
Onderhoud op afstand via telnet
TCP/IP address Gebruik de opdracht “ifconfig” om de Ethernet-interface, IEEE 802.11b-interface en TCP/IP (IP-adres, subnetmasker, broadcast-adres, standaard gatewayadres) te configureren voor de printer.
❖ Verwijzing msh> ifconfig ❖ Configuratie msh> ifconfig interfacenaam parameter adres Interfacenaam
Te configureren interface
ether
Ethernet-interface *1
wlan *2
IEEE 802.11b-interface
*1 *2
Als u geen interfacenaam heeft ingevoerd, wordt deze automatisch ingesteld op de Ethernet-interface. U kunt een interface opgeven tijdens het installeren van de IEEE 802.11b-interface-eenheid.
Parameter
Betekenis
(geen parameter)
IP-adres
netmask
subnetmasker
broadcast
broadcast-adres
❖ De interface wijzigen U kunt de Ethernet-interface of IEEE 802.11b-interface opgeven wanneer u de IEEE 802.11b-interface-eenheid gebruikt. msh>ifconfig interface up Onderstaande is een voorbeeld van een configuratie met het IP-adres 192.168.15.16 op een Ethernet-interface: msh> ifconfig ether 192.168.15.16 Onderstaande is een voorbeeld van een configuratie met subnetmasker 255.255.255.0 op een Ethernet-interface: msh> ifconfig ether netmask 255.255.255.0
9
Opmerking ❒ Dit is van invloed op de configuratie van de netwerkinterfacemodule op het gebruikte IP-adres.
❒ De TCP/IP-instelling is gelijk aan die van de Ethernet-interface en de IEEE 802.11b-interface. ❒ Voer een adres in met hexadecimale tekens, dat vooraf wordt gegaan door “0x”.
85
Aanhangsel
-Adres ❖ Subnetmasker Een nummer om het IP-adres op het netwerk numeriek te “mask” of te verbergen door de adresdelen te verwijderen die voor alle apparaten in het netwerk hetzelfde zijn. ❖ Broadcast-adres Een specifiek adres voor het verzenden van gegevens naar specifieke apparaten in het netwerk. Opmerking ❒ Neem voor bovenstaande adressen contact op met uw netwerkbeheerder. ❒ Als u niet weet welk adres u moet configureren, gebruik dan het standaardadres van het apparaat. ❒ De Ethernet-interface en IEEE 802.11b-interface hebben hetzelfde TCP/IPadres. Wanneer u een interface wijzigt, wordt de oude instelling van de interface toegepast op de nieuwe interface.
9
86
Onderhoud op afstand via telnet
Toegangsbeheer Gebruik de “access”-opdracht om toegangscontrole weer te geven en te configureren. U kunt twee of meer toegangsbereiken opgeven.
❖ Verwijzing msh> access ❖ Configuratie msh> access ✩ range beginadres eindadres • ✩ is een doelnummer tussen 1 en 5. (U kunt maximaal vijf toegangsbereiken registreren en selecteren.) Bijvoorbeeld: om op te geven dat de IP-adressen van 192.168.0.10 t/m 192.168.0.20 toegangsrechten hebben: msh> access 1 range 192.168.0.10 192.168.0.20 Opmerking ❒ Met het toegangsbereik wordt met een adres een beperking ingesteld voor de werkstations waarmee mag worden afgedrukt. Als u het afdrukken niet hoeft te beperken, gebruikt u de instelling “0.0.0.0”. ❒ De invoer is ongeldig indien het beginadres groter is dan het eindadres. ❒ U kunt maximaal vijf toegangsbereiken opgeven. De ingevoerde waarde is ongeldig als het doelnummer ontbreekt. ❒ Andere sessies dan die van Web Image Monitor of telnet worden beperkt via toegangsbeheer.
❖ Starten van toegangsbeheer msh> access flush Opmerking ❒ Hiermee stelt u de instellingen terug op de standaardinstellingen. Alle toegangsbereiken worden dan “0.0.0.0”.
9
87
Aanhangsel
DHCP Gebruik de opdracht “dhcp” om de DHCP-instellingen te configureren.
❖ Verwijzing Met de volgende opdracht worden de huidige DNS-instellingen weergegeven. msh> dhcp ❖ Configuratie U kunt de DHCP-instellingen configureren. msh> dhcp interfacenaam [on | off] Opmerking ❒ Klik op [on] om DHCP in te schakelen. Klik op [off] om DHCP uit te schakelen.
❖ Configuratie van interfaceprioriteiten U kunt prioriteiten toewijzen op basis waarvan wordt bepaald welke interface DHCP-parameters verkrijgt. msh> dhcp priority interfacenaam Opmerking ❒ Prioriteiten toewijzen is nuttig wanneer u meerdere interfaces op de printer aansluit.
❒ Als een interface niet is geselecteerd, wordt deze weergegeven volgens de ingestelde prioriteit, ongeacht of er meerdere interfaceverbindingen zijn.
9
Interfacenaam
Te configureren interface
ether
Ethernet-interface
wlan *1
*1
IEEE 802.11b-interface
Beschikbaar wanneer de IEEE 802.11b-interface-eenheid is geïnstalleerd.
Verwijzing Zie Pag.109 “Met DHCP” voor meer informatie over de DHCP.
88
Onderhoud op afstand via telnet
Protocol Gebruik de opdracht “set” om voor elk protocol toegang op afstand toe te staan of te weigeren. msh> set protocol {up | down} Protocol tcpip appletalk
“up” betekent ingeschakeld (actief) en “down” betekent uitgeschakeld (inactief).
netware smb lpr ftp rsh diprint web snmp ipp http
Opmerking ❒ Als u toegang op afstand via TCP/IP verbiedt en u zich vervolgens afmeldt, kunt u toegang op afstand niet meer gebruiken. Als dit een vergissing was, kunt u met het bedieningspaneel toegang op afstand via TCP/IP toestaan. ❒ Wanneer u toegang via TCP/IP weigert, kunt u lpr, ftp, rsh, diprint, web, snmp, ipp en http niet gebruiken.
❖ Weergeven Met de volgende opdrachten worden de huidige instellingen weergegeven van tcpip, appletalk, netware en smb. msh> set protocol
9
89
Aanhangsel
Printerstatus Met de volgende opdracht kunt u informatie opvragen over de huidige status van de printer: msh> opdracht Opdracht
Weergegeven informatie
status
Status van de printer. Informatie over afdruktaken.
info
Informatie over de papierlade, uitvoerlade, printertaal van de printer.
prnlog [ID]
Hiermee toont u een lijst van de 20 laatste afdruktaken.
Opmerking ❒ U kunt meer informatie over afdruktaken weergeven door achter de opdracht prnlog het ID-nummer toe te voegen. Verwijzing Voor meer informatie over de betekenis van de gegevens die met deze opdrachten worden geretourneerd, raadpleegt u Pag.112 “Uitleg van getoonde informatie”.
Informatie over configuratie-instellingen van de netwerkinterfacemodule Gebruik de opdracht “show” om de configuratie-instellingen van de netwerkinterfacemodule te bekijken. msh> show [-p] Opmerking ❒ Voeg “-p” toe (zoals hierboven) om per keer alle informatie in 1 venster weer te geven.
9
Verwijzing Voor meer informatie over de betekenis van de gegevens die met deze opdracht worden geretourneerd, raadpleegt u Pag.117 “De netwerkinterfacemodule configureren”.
Systeemlogboekinformatie Gebruik de opdracht “syslog” om de informatie weer te geven die is opgeslagen in het systeemlogboek. msh> syslog Verwijzing Zie Pag.121 “Systeemlogboekinformatie” voor meer informatie over de weergegeven informatie.
90
Onderhoud op afstand via telnet
SNMP Gebruik de opdracht “snmp” om de SNMP-configuratie-instellingen zoals de gemeenschapsnaam weer te geven en bewerken. Opmerking ❒ U kunt een van de tien SNMP-toegangsinstellingen configureren, welke zijn genummerd van 1-10.
❒ Als u de naam van de gemeenschap wijzigt, moet u ook de instellingen van de computer wijzigen. Zie Pag.110 “SNMP”. ❒ Standaardtoegangsinstellingen 1 en 2 zijn als volgt: Nummer
1
2
Gemeenschapsnaam
public
admin
IP-adres
0.0.0.0
0.0.0.0
Toegangstype
alleen-lezen
lezen en schrijven
trap uitgeschakeld
trap uitgeschakeld
❖ Weergeven Hiermee toont u SNMP-informatie en beschikbare protocollen. msh> snmp ? Met de volgende opdracht toont u de instellingen van het opgegeven geregistreerde nummer. msh> snmp [geregistreerd_nummer] Als u het nummer weglaat, worden alle toegangsinstellingen weergegeven. msh> snmp [-p] Opmerking ❒ Voeg “-p” toe (zoals hierboven) om per keer alle informatie in 1 venster weer te geven.
9
❖ Configuratie gemeenschapsnaam U kunt de gemeenschapsnaam van het geregistreerde nummer instellen. msh> snmp nummer name gemeenschapsnaam Opmerking ❒ De gemeenschapsnaam mag maximaal 15 tekens lang zijn.
91
Aanhangsel
❖ Configuratie toegangstype U kunt een van de volgende toegangstypen selecteren: msh> snmp nummer type toegangstype Toegangstype
Toegestaan toegangstype
read
Alleen lezen
write
Lezen en schrijven
trap
De gebruiker wordt gewaarschuwd bij trap-berichten.
no
Alle toegang geweigerd.
❖ Configuratie van protocollen Gebruik de volgende opdracht om protocollen te activeren of te deactiveren. Als u een protocol deactiveert, worden alle toegangsinstellingen voor dat protocol uitgeschakeld: msh> snmp {ip | ipx} {on | off} • “on” betekent ingeschakeld (actief) en “off” betekent uitgeschakeld (inactief). Gebruik onderstaande opdracht om de toegangsinstellingen van een protocol te wijzigen. Als u een protocol echter met bovenstaande opdracht heeft uitgeschakeld, kunt u het niet op deze wijze activeren. msh> snmp nummer active {ip | ipx} {on | off} ❖ Configuratie van de toegang U kunt een hostadres configureren op basis van de gebruikte protocollen. De netwerkinterfacemodule accepteert alleen verzoeken van hosts met adressen van het toegangstype “read-only” of “read-write”. Voer “0” in om de netwerkinterfacemodule verzoeken te laten accepteren van alle hosts, zonder dat er een specifiek toegangstype is vereist.
9
msh> snmp nummer {ip | ipx} adres Opmerking ❒ Om het TCP/IP-protocol te specificeren, voert u “ip” in, gevolgd door een spatie en vervolgens het IP-adres. ❒ Om het IPX/SPX-protocol te specificeren, voert u “ipx” in, gevolgd door een spatie, vervolgens het IPX-adres, gevolgd door een decimaal en vervolgens het MAC-adres van de netwerkinterfacemodule. Onderstaand voorbeeld is van een configuratie met registratienummer 3 en IP-adres 192.168.15.16: msh> snmp 3 ip 192.168.15.16
Onderstaand voorbeeld is van een configuratie met registratienummer 3, IPX-adres 7390A448 en MAC-adres 00:00:74:62:5C:65: msh> snmp 3 ipx 7390A448:0000
92
Onderhoud op afstand via telnet
IPP Gebruik de opdracht “ipp” om de IPP-instellingen te configureren
❖ Instellingen bekijken Met de volgende opdracht worden de huidige IPP-instellingen weergegeven: msh> ipp Voorbeeld van uitvoer: timeout=900(sec)auth=off • Met de instelling “timeout” kunt u het aantal seconden instellen dat de computer probeert toegang te krijgen tot de netwerkprinter om afdruktaken te verzenden wanneer er geen verbinding kan worden gemaakt. • Met de instelling “auth” wordt de verificatiemodus voor de gebruiker aangegeven. ❖ Configuratie van IPP-time-out Geef op hoeveel seconden moet worden gewacht voordat een afdruktaak wordt geannuleerd wanneer deze, ongeacht de reden, wordt onderbroken. De tijd kan variëren van 30 tot 65.535 seconden. msh> ipp timeout {30 -65535} ❖ Configuratie van IPP-gebruikerverificatie Gebruik de IPP-gebruikerverificatie om het afdrukken met IPP te beperken tot bepaalde gebruikers. Het standaardwachtwoord is “off”. msh> ipp auth {basic | digest | off} • “basic” en “digest” zijn instellingen voor gebruikerverificatie. • Met “off” wordt de gebruikerverificatie uitgeschakeld. Opmerking ❒ Wanneer u “basic” of “digest” selecteert, raadpleeg dan de volgende paragraaf, “IPP-gebruikerverificatie configureren”, voor het configureren van de gebruikersnaam. U kunt maximaal 10 gebruikersnamen gebruiken.
9
❖ IPP-gebruikerverificatie configureren Gebruik de onderstaande opdracht: msh> ipp user Het volgende bericht verschijnt: Input user number (1 to 10): Voer het nummer, de gebruikersnaam en het wachtwoord in. IPP user name: user1 IPP password:******* Nadat u de configuratie heeft uitgevoerd, verschijnt de volgende melding: IPP configuration changed.
93
Aanhangsel
Poort voor rechtstreeks afdrukken Met de poort voor rechtstreeks afdrukken kunt u rechtstreeks op de printer afdrukken vanaf een computer die op het netwerk is aangesloten. Gebruik de opdracht “diprint” om de instellingen voor de rechtstreekse afdrukpoort te wijzigen.
❖ De instellingen bekijken Met de volgende opdracht worden de instellingen van de huidige rechtstreekse afdrukpoort weergegeven: msh> diprint Voorbeeld van uitvoer: port 9100 timeout=300 (sec) bidirect off • “Port” geeft het poortnummer aan van de poort voor rechtstreeks afdrukken. • De “bidirect”-instelling geeft aan of de rechtstreekse afdrukpoort al dan niet bidirectioneel is. ❖ De time-out instellen Hiermee kunt u de time-outinterval opgeven voor het ontvangen van gegevens van het netwerk. msh> diprint timeout [30~65535] Opmerking ❒ De standaardinstelling is 300 seconden.
❖ Bidirectionele configuratie van de poort voor rechtstreeks afdrukken Met deze instelling kunt u opgeven of de poort voor rechtstreeks afdrukken bidirectioneel is of niet. Het standaardwachtwoord is “off”. msh> diprint bidirect {on | off}
9
Opmerking ❒ Als u “on”, SmartDeviceMonitor for Client of Standaard TCP/IP selecteert onder Windows 2000, werkt deze instelling mogelijk niet correct.
94
Onderhoud op afstand via telnet
Netware Gebruik de opdracht “netware” om de NetWare-instellingen te configureren zoals de naam van de afdrukserver of bestandsserver. msh> netware parameter Parameter
Instellingen
pname
Voer de naam van de afdrukserver van NetWare in. Gebruik maximaal 47 tekens voor de naam.
fname
Voer de naam van de bestandsserver van NetWare in. Gebruik maximaal 47 tekens voor de naam.
encap {802.3 | 802.2 | snap | ethernet2 | auto}
Selecteer het type encap.
rnum
Hiermee specificeert u het nummer van de printer op afstand.
timeout
Hiermee stelt u de time-out in.
mode {pserver | ps}
Hiermee selecteert u de modus van de afdrukserver.
mode {rprinter | rp}
Hiermee selecteert u de modus van de printer op afstand.
context
Hiermee specificeert u de NDS-contextnaam.
sap_interval
Hiermee specificeert u de SAP-intervallen. Elke interval kan worden ingesteld tussen de 0 en 3600, met stappen van 1 seconde.
login server
Hiermee specificeert u “Aanmelden met een geselecteerde bestandsserver” als de aanmeldmodus.
login tree
Hiermee specificeert u “Aanmelden met een geselecteerde NDSstructuur” als de aanmeldmodus.
tree NDS-structuurnaam
Hiermee selecteert u de NDS-structuur waarop u zich wilt aanmelden.
9
95
Aanhangsel
SMB Met de opdracht “smb” kunt u de NetBEUI-instellingen configureren en verwijderen, zoals de computernaam en de werkgroepnaam. msh> smb parameter Parameter
Instellingen
comp
De naam van de computer, bestaande uit maximaal 15 tekens.
group
Werkgroepnaam bestaande uit maximaal 15 tekens.
comment
Opmerking bestaande uit maximaal 31 tekens.
notif {on | off}
Hiermee kunt u de gereedmelding van afdruktaken in- of uitschakelen.
clear comp
Hiermee wist u de computernaam.
clear group
Hiermee wist u de werkgroepnaam.
clear comment
Hiermee wist u de opmerking.
Opmerking ❒ U kunt geen computernaam gebruiken die begint met “RNP” of “rnp”.
web Gebruik de opdracht “web” voor het weergeven en configureren van parameters in Web Image Monitor.
❖ De instellingen weergeven msh> web ❖ URL-configuratie U kunt gekoppelde URL’s instellen door op [URL] te klikken in Web Image Monitor. Geef "1" of "2" op voor x als het nummer dat overeenkomt met de URL. U kunt maximaal twee URL’s opgeven en opslaan. msh> web url http://”De URL of het IP-adres dat u wilt opslaan”/
9
❖ URL’s die zijn opgeslagen als koppelingbestemmingen wissen msh> web x clear url Geef "1" of "2" op voor x als het nummer dat overeenkomt met de URL. ❖ Configuratie van koppelingnaam U kunt de naam invoeren voor [URL] die wordt weergegeven in Web Image Monitor. Geef "1" of "2" op voor x als het nummer dat overeenkomt met de koppelingnaam. msh> web name “Naam die u wilt weergeven” 96
Onderhoud op afstand via telnet
❖ URL-namen die zijn opgeslagen als koppelingbestemmingen wissen msh> web x clear name Geef "1" of "2" op voor x als het nummer dat overeenkomt met de koppelingnaam. ❖ Configuratie van Help-URL U kunt gekoppelde URL’s instellen door op [Help] of [?] te klikken in Web Image Monitor. msh> web help http://”Help-URL of IP-adres”/help/ ❖ HELP-URL wissen msh> web clear help ROUTE Gebruik de opdracht “route” voor de instelling van de routingtabel. Met deze opdracht kunt u routinginformatie configureren en weergeven. U kunt met deze opdracht de netwerkconfiguratie wijzigen van computers op afstand. Opmerking ❒ Het maximum aantal routingtabellen bedraagt 16. Opdrachten
Beschrijving van de instelling
route add {host | net} desti- Hiermee voegt u in de tabel een host-/netwerkroute toe aan “bestemming” en een gatewayadres aan “gateway”. Host wordt de nation *1 gateway *1 standaardinstelling. route delete {host | net} destination *1
Hiermee verwijdert u een host-/netwerkroute uit de tabel. Host wordt de standaardinstelling.
route get {destination *1 }
Hiermee toont u alleen route-informatie die bij een bepaalde bestemming hoort. Wanneer de bestemming niet is opgegeven, wordt alle route-informatie weergegeven.
9
route active {host | net} des- U kunt de opgegeven bestemming in- of uitschakelen. Host wordt de standaardinstelling. tination *1 on | off route add default gateway
Hiermee kunt u het standaard gatewayadres instellen.
*1
route flush *1
Hiermee verwijdert u alle route-informatie.
IP-adres
97
Aanhangsel
SLP Met de opdracht “slp” kunt u de SLP-instellingen configureren. U kunt de NetWare-server zoeken met SLP in de PureIP-omgeving of NetWare5/5.1, 6. Gebruik de opdracht “slp” om de TTL-waarde te configureren die wordt gebruikt door het SLP-multicastpakket. Opmerking ❒ De standaardwaarde van TTL is “1”. Een zoekbewerking wordt uitsluitend uitgevoerd binnen een lokaal segment. Indien de router geen ondersteuning biedt voor multicast, zijn de instellingen niet beschikbaar, zelfs niet als de TTL-waarde wordt verhoogd.
❒ De acceptabele TTL-waarde is 1 - 255. msh> slp ttl {1 - 255}
IEEE 802.11b-instelling Met de opdracht “wiconfig” kunt u de instellingen van de IEEE 802.11b-interface configureren. Beperking ❒ U kunt instellingen configureren tijdens het installeren van de IEEE 802.11binterface-eenheid.
❖ De instellingen bekijken Met onderstaande opdracht worden de huidige instellingen van de IEEE 802.11b-interface weergegeven. msh> wiconfig Met onderstaande opdracht wordt de informatie van de IEEE 802.11b-kaart weergegeven. msh> wiconfig cardinfo
9
Opmerking ❒ Als de IEEE 802.11b-interface niet correct werkt, wordt de informatie van de IEEE 802.11b-kaart niet weergegeven.
98
Onderhoud op afstand via telnet
❖ Configuratie msh> wiconfig parameter Parameter
Te configureren waarde
mode [ap | 802.11adhoc | adhoc]
Hiermee kunt u de infrastructuurmodus (ap), de 802.11-ad-hocmodus (802.11adhoc) of de ad-hocmodus (adhoc) instellen. De standaardinstelling is de 802.11-ad-hocmodus.
ssid ID value
Hiermee kunt u de SSID-infrastructuurmodus instellen. De tekens ASCII 0x20-0x7e (32 bytes) kunnen worden gebruikt. Als er geen waarde is ingesteld, wordt de SSID-waarde automatisch ingesteld op het dichtstbijzijnde aansluitpunt. Als de ad-hocmodus niet is ingesteld, wordt automatisch dezelfde waarde ingesteld als voor de infrastructuurmodus, of wordt er automatische een “ASSID”-waarde ingesteld.
channel frequency kanaal nr.
Hiermee kunt u het kanaal instellen. U kunt de volgende kanalen opgeven: • Metrische versie: 1-13 • Inch-versie: 1-11 Stel voor alle apparaten die u gebruikt hetzelfde kanaal in.
enc {on | off}
U kunt de WEP-functie in- of uitschakelen. Om de WEP-functie in te schakelen, selecteert u [on]; om WEP uit te schakelen, selecteert u [off].
9
Voer de juiste WEP-sleutel in om de WEPfunctie te activeren. key {sleutelwaarde}
64 bit of 128 bit kan worden ingesteld. Wanneer u 64 bit gebruikt, kunnen er alleen 10 hexadecimale tekens worden gebruikt, en bij 128 bit kunnen er 26 hexadecimale tekens worden gebruikt. Stel daarnaast 0x in als voorvoegsel. Voor gebruik van deze functie moet u dezelfde WEP-sleutel instellen voor alle poorten waartussen gegevensoverdracht plaatsvindt.
99
Aanhangsel Parameter
Te configureren waarde
auth {open | shared}
U kunt bij gebruik van WEP de geautoriseerde modus instellen. De opgegeven waarde en de geautoriseerde modus zijn als volgt: open: systeem openen geautoriseerd (standaard) shared: gedeelde sleutel geautoriseerd
rate {auto | 11m | 5.5m | 2m | 1m}
Hiermee kunt u de overdrachtsnelheid voor IEEE 802.11b instellen. De overdrachtsnelheid die u hier opgeeft, is de snelheid waarmee gegevens worden verzonden. U kunt gegevens met elke gewenste snelheid ontvangen. auto: automatisch ingesteld (standaard) 11m: 11 Mbps fixed 5,5m: 5,5 Mbps fixed 2m: 2 Mbps fixed 1m: 1 Mbps fixed
Opmerking ❒ Wanneer u de interface wijzigt in IEEE 802.11b-interface, raadpleegt uPag.85 “TCP/IP address”.
❒ Voor het configureren van de TCP/IP-instellingen van de IEEE 802.11b-interface raadpleegt uPag.85 “TCP/IP address”.
spoolsw Met de opdracht “spoolsw” kunt u de instellingen voor Taak spoolen configureren. U kunt uitsluitend het protocol diprint, lpr, ipp, ftp en smb opgeven. • De opdracht “spoolsw” voor het configureren van de instellingen voor Taak spoolen is uitsluitend beschikbaar als de optionele harde schijf is geïnstalleerd.
9
❖ De instellingen bekijken De stelling Taak spoolen wordt weergegeven. msh> spoolsw ❖ Instelling Taak spoolen msh> spoolsw spool {on | off} Opmerking ❒ Geef "on" op om Taak spoolen in te schakelen en "off"om de instelling uit te schakelen.
100
Onderhoud op afstand via telnet
❖ De instelling Taak spoolen herstellen msh> spoolsw clear job {on | off} • Als de stroom van de printer tijdens het spoolen van een taak wordt uitgeschakeld, is dit bepalend voor het opnieuw afdrukken van de gespoolde taak. ❖ Configuratie van protocollen msh> spoolsw diprint {on | off}msh> spoolsw lpr {on | off}msh> spoolsw ipp {on | off}msh> spoolsw smb {on | off}msh> spoolsw ftp {on | off} • U kunt de instellingen opgeven voor diprint, lpr, ipp en smb. De hostnaam wijzigen Gebruik de opdracht “hostname” om de naam van de printer te wijzigen. msh hostname interfacenaam printernaam Interfacenaam
Te configureren interface
ether
Ethernet-interface *1
wlan *1 *2
*1
IEEE 802.11b-interface
Als u geen interfacenaam heeft ingevoerd, wordt deze automatisch ingesteld op Ethernet-interface. Beschikbaar wanneer de IEEE 802.11b-interface-eenheid is geïnstalleerd.
Opmerking ❒ Voer de printernaam in met maximaal 15 tekens. ❒ U kunt geen printernaam gebruiken die begint met “RNP” of “rnp”. ❒ The Ethernet-interface en IEEE 802.11b-interface hebben dezelfde printernaam.
9
101
Aanhangsel
WINS Gebruik de opdracht “wins” om de instellingen voor de WINS-server te configureren.
❖ Instellingen bekijken Met de volgende opdracht wordt het IP-adres van de WINS-server weergegeven: msh> wins Voorbeeld van uitvoer: msh> winsWINS Configuration: interfacenaam: WINS: Onprimary server 0.0.0.0 secondary server 0.0.0.0 ScopeIDCurrent configuration: primary server 0.0.0.0 secondary server 0.0.0.0 hostname hostnaam ScopeID Opmerking ❒ Als het van DHCP verkregen IP-adres afwijkt van het IP-adres van de WINS-server, dan is het DHCP-adres het geldige adres.
❖ Configuratie Met de opdracht “set” kunt u WINS activeren of deactiveren. msh> wins interfacenaam {on | off} • “on” betekent ingeschakeld (actief) en “off” betekent uitgeschakeld (inactief). ❖ Het WINS-serveradres instellen U kunt instellingen configureren voor het WINS-serveradres. msh> wins interfacenaam {primary | secondary} IP-adres • Met “primary” stelt u het adres van de primaire WINS-server in. • Met “secondary” stelt u het adres van de secundaire WINS-server in.
9
❖ Instelling NBT-bereik-ID U kunt de ID van het NBT-bereik opgeven. Beperking ❒ Voer een bereik-ID in van maximaal 31 alfanumerieke tekens.
msh> wins interfacenaam scope bereik-ID
102
Onderhoud op afstand via telnet
Opmerking ❒ Als u verschillende bereik-ID’s ontvangt van DHCP en WINS, heeft de bereik-ID van DHCP prioriteit. Interfacenaam
Te configureren interface
ether
Ethernet-interface
wlan *1
*1
IEEE 802.11b-interface
Beschikbaar wanneer de IEEE 802.11b-interface-eenheid is geïnstalleerd.
AutoNet Met de opdracht “autonet” kunt u AutoNet-instellingen configureren
❖ Weergeven Met de volgende opdracht worden de huidige AutoNet-instellingen weergegeven. msh> autonet ❖ Configuratie U kunt de AutoNet-instellingen configureren. msh> autonet interfacenaam [on | off] Opmerking ❒ Selecteer [on] om AutoNet in te schakelen. ❒ Selecteer [off] om AutoNet uit te schakelen.
❖ Configuratie van interfaceprioriteiten U kunt prioriteiten toewijzen op basis waarvan wordt bepaald welke interface AutoNet-parameters verkrijgt. msh> autonet priority interfacenaam
9
Opmerking ❒ Prioriteiten toewijzen is nuttig wanneer u meerdere interfaces op de printer aansluit.
❒ Als een interface niet is geselecteerd, wordt deze interface weergegeven volgens de ingestelde prioriteit, ongeacht of er meerdere interfaceverbindingen zijn. Interfacenaam
Te configureren interface
ether
Ethernet-interface
wlan *1
*1
IEEE 802.11b-interface
Beschikbaar wanneer de IEEE 802.11b-interface-eenheid is geïnstalleerd.
Verwijzing Zie Pag.18 “Een computer met Windows Server 2003 configureren” voor meer informatie over AutoNet.
103
Aanhangsel
Het wachtwoord wijzigen Gebruik de opdracht“passwd” om het wachtwoord voor onderhoud op afstand te wijzigen. Belangrijk ❒ Zorg dat u het wachtwoord niet vergeet of kwijtraakt. Opmerking ❒ Het standaardwachtwoord is “password”.
A Voer “passwd” in. msh> passwd
B Voer het huidige wachtwoord in. Old password:
C Voer het nieuwe wachtwoord in. New password: Opmerking ❒ Het wachtwoord moet bestaan uit drie tot acht alfanumerieke tekens en symbolen. Wachtwoorden zijn hoofdlettergevoelig. “R” verschilt bijvoorbeeld van “r”.
❒ Het wachtwoord is hetzelfde als het wachtwoord voor het configureren van de netwerkinterfacemodule met Web Image Monitor en het wachtwoord dat wordt gebruikt in NIB Setup Tool. Als u een wachtwoord wijzigt via telnet, worden de andere wachtwoorden ook gewijzigd.
D Voer het nieuwe wachtwoord nogmaals in.
9
Retype new password:
104
Onderhoud op afstand via telnet
DNS Met de opdracht “dns” kunt u de instellingen van DNS (Domain Name System) configureren of weergeven.
❖ Instellingen bekijken Met de volgende opdracht worden de huidige DNS-instellingen weergegeven: msh> dns ❖ De DNS-server gebruiken die is verkregen van de DHCP-server Met de volgende opdracht kunt u het gebruik van DNS-server uitschakelen die is verkregen van DHCP-server: msh> dns dhcp {valid | invalid} • Als u de DNS-server gebruikt die is verkregen van de DHCP-server, selecteert u “valid”. Zo niet, dan selecteert u “invalid”. Als u “valid” instelt, heeft de DNS-server die is verkregen van de DHCPserver geen prioriteit. ❖ Configuratie van de DNS-server Met de volgende opdracht schakelt u het gebruik van het DNS-serveradres in en uit: msh> dns nummer server serveradres Onderstaande is een voorbeeld van een configuratie met een IP-adres van 192.168.15.16 op de DNS 1-server: msh> dns 1 server 192.168.15.16 • U kunt maximaal 3 DNS-servernummers opgeven. • U kunt “255.255.255.255” niet als het DNS-serveradres gebruiken.
9
105
Aanhangsel
Domeinnaam Met de opdracht “domainname” kunt u de instellingen van domeinnamen weergeven en configureren. U kunt de Ethernet-interface of de IEEE 802.11b-interface configureren.
❖ Instellingen bekijken Met de volgende opdracht geeft u de huidige domeinnaam weer: msh> domainname ❖ Configuratie van interfacedomein Met de volgende opdracht kunt u de Ethernet-interfacedomeinnaam of de IEEE 802.11b-interface weergeven of instellen. msh> domainname interfacenaam domeinnaam Onderstaande is een voorbeeld van een configuratie met een domeinnaam op de Ethernet-interface: msh> domainname ether domeinnaam Interface
Interface die kan worden ingesteld
ether
Ethernet-interface
wlan *1
IEEE 802.11b-interface
*1
Beschikbaar wanneer de IEEE 802.11b-interface-eenheid is geïnstalleerd.
Opmerking ❒ Een domeinnaam mag maximaal 63 alfanumerieke tekens bevatten.
-Protocollen instellen
9
De protocollen die in deze paragraaf worden beschreven, bieden verschillende functionaliteiten die op de printer kunnen worden gebruikt. Belangrijk ❒ Als een protocol is uitgeschakeld of inactief is, kunnen de functies van dat protocol niet worden gebruikt. Verwijzing Voor meer informatie over het instellen van protocollen neemt u contact op met uw netwerkbeheerder.
106
Onderhoud op afstand via telnet
❖ TCP/IP • Functies met ftp, lpr, rsh/rcp, diprint, http, ipp, web, wins of smb *1 *1
SMB-sessie met TCP/IP
Opmerking ❒ Het is niet mogelijk om over te schakelen tussen protocollen, maar door TCP/IP uit te schakelen of te deactiveren, worden SMTP en DNS ook uitgeschakeld.
❖ AppleTalk • Printerfunctie met AppleTalk onder Macintosh Opmerking ❒ Dit kan worden geconfigureerd als een module die de PostScript3-kaart ondersteunt op de printer is geïnstalleerd.
❖ NetWare • Printerfunctie met NetWare-server Opmerking ❒ In een PureIP-omgeving kan alleen de afdrukserver worden gebruikt, zelfs als dit protocol is uitgeschakeld of gedeactiveerd. ❒ Wanneer u NetWare uitschakelt of deactiveert, wordt ook de SNMP-sessie met IPX/SPX uitgeschakeld.
❖ SMB • Printerfunctie met SmartDeviceMonitor for Client • Printerfunctie met Microsoft Windows Network ❖ LPR • Printerfunctie met standaard-TCP/IP • Printerfunctie met de opdrachtregel
9
❖ FTP • Printerfunctie met de opdrachtregel • Functie om apparaatinformatie op te vragen via de opdrachtregel ❖ RSH/RCP • Printerfunctie met de opdrachtregel • Functie om apparaatinformatie op te vragen via de opdrachtregel ❖ DIPRINT • Printerfunctie met SmartDeviceMonitor for Client
107
Aanhangsel
❖ WEB • Web Image Monitor-functie ❖ SNMP • Functie voor bidirectionele communicatie, met gebruik van een printerstuurprogramma • Functie om apparaatinformatie op te vragen met SmartDeviceMonitor for Client/Admin ❖ IPP • Printerfunctie met SmartDeviceMonitor for Client ❖ HTTP • Web Image Monitor-functie • Functie om apparaatinformatie op te vragen met SmartDeviceMonitor for Admin Opmerking ❒ Wanneer u http uitschakelt, worden ipp en web ook uitgeschakeld.
9
108
Met DHCP
Met DHCP U kunt de printer in een DHCP-omgeving gebruiken. U kunt de NetBIOS-naam van de printer bovendien aanmelden bij een WINS-server wanneer deze actief is. Opmerking ❒ Printers die de NetBIOS-naam aanmelden op een WINS-server, moeten geconfigureerd zijn voor de WINS-server. Zie Pag.102 “WINS”.
❒ Ondersteunde DHCP-servers zijn: Microsoft DHCP-server (onderdeel van Windows 2000 Server, Windows Server 2003 en Windows NT 4.0) en de DHCP-server die deel uitmaakt van NetWare. ❒ Als u de WINS-server niet gebruikt, reserveert u het IP-adres van de printer in de DHCP-server, zodat iedere keer hetzelfde IP-adres wordt toegekend. ❒ Voor het gebruik van de WINS-server, verandert u in het Configuratiescherm de WINS-serverinstelling in “active”. ❒ Wanneer u de WINS server gebruikt, kunt u de hostname configureren via de externe netwerkprinterpoort. ❒ DHCP relay-agent wordt niet ondersteund. Het gebruik van een DHCP relayagent op een netwerk via ISDN leidt tot hogere telefoonkosten. Dit komt doordat de computer bij iedere verzending van een pakket van de printer verbinding maakt met de ISDN-lijn. ❒ Indien u met meerdere DHCP-servers werkt, gebruikt u dezelfde instelling voor alle servers. De printer gebruikt de gegevens van de DHCP-server die het eerst reageert.
AutoNet gebruiken
9
Als het IP-adres van de printer niet automatisch door een DHCP-server wordt toegekend, dan kan een tijdelijk IP-adres dat begint met 169.254 en dat niet op het netwerk wordt gebruikt, automatisch door de printer worden geselecteerd. Opmerking ❒ Het IP-adres dat is toegekend door de DHCP-server heeft voorrang boven het adres dat door AutoNet is gekozen.
❒ U kunt het huidige IP-adres op de configuratiepagina controleren. Voor meer informatie over de configuratiepagina raadpleegt u de Printerhandleiding. ❒ Als AutoNet actief is, wordt de NetBIOS-naam niet aangemeld bij de WINSserver. ❒ De printer kan niet communiceren met apparaten die niet over de AutoNetfunctionaliteit beschikken.
109
Aanhangsel
SNMP De printer is uitgerust met een SNMP-agent (Simple Network Management Protocol) die werkt onder UDP en IPX op de Ethernet-interface/draadloos-LAN-interface. Via de SNMP-manager kunt u informatie over de printer opvragen. De standaard gemeenschapnamen zijn “public” en “admin”. Via deze gemeenschapsnamen krijgt u MIB-informatie. Belangrijk ❒ Als u de gemeenschapsnaam van de printer wijzigt in een naam die afwijkt van de standaardnaam, gebruik dan SNMP Setup Tool om de instelling van de computer te wijzigen. Zie voor meer informatie de Help van SNMP Setup Tool. Opmerking ❒ Installeer SmartDeviceMonitor for Admin voordat u SNMP Setup Tool gebruikt. ❒ Volg onderstaande procedure om SNMP Setup Tool te starten: • Windows 95/98/Me/2000, Windows NT 4.0: Selecteer in het menu [Start] de optie [Programma’s], [SmartDeviceMonitor for Admin] en klik vervolgens op [SNMP Setup Tool]. • Windows XP, Windows Server 2003: Selecteer in het menu [Start] de optie [Alle programma’s], [SmartDeviceMonitor for Admin] en klik vervolgens op [SNMP Setup Tool].
❖ Ondersteunde MIB’ s • MIB-II • PrinterMIB • HostResourceMIB • RicohPrivateMIB
9
110
Foutmeldingen op het scherm
Foutmeldingen op het scherm In deze paragraaf worden de meest gangbare netwerkgerelateerde meldingen beschreven die op het scherm verschijnen. Als er een melding verschijnt die hier niet wordt beschreven, volgt u de instructies in de melding. Verwijzing Raadpleeg Gebruiksaanwijzing voordat u de hoofdschakelaar uitschakelt. Bericht
Oorzaken
Oplossingen
Ethernet-fout
Er is een fout opgetreden in de Ethernet-module.
Schakel het apparaat uit en weer in met de hoofdschakelaar. Als de melding opnieuw wordt weergegeven, neemt u contact op met uw verkoop- of servicevertegenwoordiger.
IEEE802.11b-fout
IEEE 802.11b-kaart was niet geplaatst toen de printer werd ingeschakeld, of is verwijderd na het inschakelen van de printer. Er is een fout opgetreden in de IEEE 802.11b-kaart.
Zet de hoofdschakelaar uit en controleer of de kaart correct is geïnstalleerd. Als de melding opnieuw wordt weergegeven, neemt u contact op met uw verkoop- of servicevertegenwoordiger.
9
111
Aanhangsel
Uitleg van getoonde informatie In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe u de statusinformatie kunt lezen die wordt gegeven door de netwerkinterfacemodule.
Afdruktaakinformatie U kunt de status van een afdruktaak bekijken met de volgende opdrachten: • telnet : Gebruik de “status” opdracht. Zie Pag.90 “Printerstatus”. Itemnaam
Betekenis
Rank
Status van de afdruktaak: • Active Bezig met afdrukken of met voorbereiden voor afdrukken • Waiting Wacht op verzending naar de printer
Owner
Gebruikersnaam van afdrukverzoek
Job
Nummer van afdrukverzoek.
Files
De naam van het document
Total Size
De omvang van de gegevens (gespoold) Het standaardwachtwoord is “0 bytes”.
Afdrukloginformatie Dit is een logboek van de laatste 20 taken die zijn afgedrukt. Dit logboek kan worden weergegeven met de volgende opdrachten: • telnet : Gebruik de “prnlog” opdracht. Zie Pag.90 “Printerstatus”.
9
Naam ID
ID van afdrukverzoek
User
Gebruikersnaam van afdrukverzoek
Page
Het aantal afgedrukte pagina’s
Result
Het resultaat van het afdrukverzoek
Time
Het tijdstip waarop het afdrukverzoek is ontvangen
UserID *1
Gebruikers-ID moet worden geconfigureerd met het printerstuurprogramma
JobName *1
De naam van het af te drukken document
*1
112
Betekenis
Hiermee toont u de gebruikers-ID en de taaknaam wanneer u de opdracht “prnlog” invoert met de ID.
Uitleg van getoonde informatie
Printerstatus en -configuratie U kunt de status en configuratie van de printer bekijken via telnet.
❖ telnet Gebruik de opdracht “info” of “status”. Printerstatus Status
Beschrijving
Bel onderhoudscentrum
Bel het onderhoudscentrum en vraag om hulp.
Taak wordt geannuleerd
De taak wordt hersteld.
Klep open: voorklep
De voorklep van het apparaat is open.
Klep open: klep van LCT-brug
De klep van de LCT-brug van het apparaat is open.
Leeg: inkt
De inkt is op.
Leeg: Master
De master is leeg. Vervang masterrol.
Energiespaarstand
De printer staat stand-by in de energiespaarstand.
Fout: ASIC
Er is een ASIC-fout opgetreden (applicatie specifiek geïntegreerd circuit).
Fout: DIMM-waarde
Er is een fout opgetreden met de DIMM-waarde.
Fout: Ethernet-kaart
Er is een fout opgetreden in de Ethernet-module.
Fout: Geheugenschakelaar
Er is een gegevensfout opgetreden in de geheugenschakelaar.
Fout: Optioneel lettertype
Er is een fout opgetreden in de optionele lettertypen.
Fout: Optioneel RAM
Er is een fout ontstaan op de optionele geheugenkaart.
Fout: Optionele parallelle I/F-kaart
Er is een fout opgetreden in de parallelle interface.
Fout: Intern lettertype ROM
Er is een fout opgetreden in het interne lettertype in het ROM.
Fout: USB-interface
Er is een fout opgetreden in de USB-interfacemodule.
Fout: draadloze kaart
Er is geen kaart voor draadloze verbinding geplaatst.
Fout: Draadloze kaart
Er is een fout opgetreden met de kaart voor draadloze verbinding.
9
113
Aanhangsel
9
114
Status
Beschrijving
Fout in HDD-kaart
Er is een fout opgetreden in de HDD-kaart
Master maken / Afdrukken
Bezig met Master maken / Afdrukken
Overige fouten
Er is een niet-gespecificeerde fout opgetreden.
Fout: Papierformaat
De automatische selectie kan in geen van de laden papier vinden dat overeenkomt met de instelling voor het papierformaat.
Fout: Papierformaat: Invoerlade
De papierinvoerlade is ingesteld op een ander papierformaat dan het papier dat in de lade is geplaatst.
Fout: Papierformaat: LCT
De LCT-lade is ingesteld op een ander papierformaat dan het papier dat in de lade is geplaatst.
Geen papier: Niet gedetecteerd: LCT
Het papier in de LCIT-lade is op.
Geen papier: Niet gedetecteerd: Invoerlade
Het papier in de papierinvoerlade is op.
Niet gedetecteerd: Drumeenheid
De drumeenheid is niet correct geïnstalleerd.
Niet gedetecteerd: Duplexeenheid
De duplexeenheid is niet correct geïnstalleerd.
Niet gedetecteerd: Papierinvoerlade
De papierinvoerlade is niet correct gemonteerd.
Offline / Stand-by
Het apparaat is offline / stand-by
Papierstoring: Duplexeenheid
Papier is vastgelopen in de duplexeenheid.
Papierstoring: Invoerlade
Papier in papierinvoerlade is vastgelopen.
Papierstoring: Intern pad
Papier is ergens in de printer vastgelopen.
Papierstoring: Uitvoerlade
Papier is vastgelopen in de uitvoerlade.
Gereed
De printer is klaar om af te drukken.
Uitleg van getoonde informatie
Printerconfiguratie Opmerking ❒ “*” (asterisk) wordt weergegeven bij de huidige instelling.
❒ Zie onderstaande tabel voor *1-*5. Onderdeel
Beschrijving
Input Tray No.
ID-nummer van de papierlade
Name
Naam van papierlade*1
Page Size
Formaat van het papier dat is geplaatst in papierlade*2
Status
Huidige status van papierlade*3
Output Tray No.
ID-nummer van de uitvoerlade
Name
Naam van uitvoerlade*4
Status
Huidige status van uitvoerlade*5
❖ *1 Invoerlade: naam Naam
Beschrijving
Paper Feed Tray
Papierinvoerlade
LCT
Invoerlade bulklade (LCIT)
❖ *2 Invoerlade: Papierformaat Papierformaat
9
Beschrijving
A3 (420 × 297 mm)
A3L
B4JIS (364 × 257 mm)
B4L
A4 (297 × 210 mm)
A4K
A4 (210 × 297 mm)
A4L
B5JIS (257 × 182 mm)
B5K
B5JIS (182 × 257 mm)
B5L
A5 (210 × 148 mm)
A5K
A5 (148 × 210 mm)
A5L
A6 (105 × 148 mm)
A6L
B6JIS (128 × 182 mm)
B6L
11 × 17"
DLTL
81/2 × 11"
LTL
115
Aanhangsel Papierformaat
Beschrijving
11 × 81/2"
LTK
8 1/2 × 14"
LGL
51/2 × 81/2"
HLTL
81/2 × 51/2"
HLTK
8 × 13"
FL
8K (267 × 390 mm)
8KL
16K (267 × 195 mm)
16KK
16K (195 × 267 mm)
16KL
Kaart (100 × 148 mm)
CardL
❖ *3 Invoerlade: status Status
Beschrijving
Normal
----
Paper End
Er is geen papier in de papierinvoerlade.
Error
Er is een fout opgetreden in de papierinvoerlade.
❖ *4 Uitvoerlade: naam Naam
Beschrijving
Paper Tray
Papierlade
Delivery Tray
Bezorgingslade
❖ *5 Uitvoerlade: status
9
Status
116
Beschrijving
Normal
----
Error
Andere fout
Uitleg van getoonde informatie
De netwerkinterfacemodule configureren U kunt de instellingen van de netwerkinterfacemodule weergeven met onderstaande opdrachten. • telnet : Gebruik de “show” opdracht. Zie Pag.90 “Informatie over configuratie-instellingen van de netwerkinterfacemodule”. Itemnaam
Betekenis
Common Mode Protocol Up/Down
“Up” betekent ingeschakeld (actief) en “Down” betekent uitgeschakeld (inactief).
AppleTalk TCP/IP NetWare SMB Ethernet interface Syslog priority NVRAM version Device name Comment Location
Intern versienummer
Contact Soft switch
Intern versienummer
AppleTalk Mode
AppleTalk-protocol is geselecteerd
Net
Netwerknummer
Object
Macintosh printernaam
Type
Het type printer
Zone
Naam van de zone waartoe de printer behoort
9
117
Aanhangsel Itemnaam
Betekenis
TCP/IP Mode
“Up” betekent ingeschakeld (actief) en “Down” betekent uitgeschakeld (inactief).
ftp lpr rsh telnet diprint web http ftpc snmp ipp autonet EncapType
Type frame
DHCP
Dynamic Host Configuration Protocol
Address
IP-adres
Netmask
subnetmasker
Broadcast
Broadcast-adres
Gateway
Standaard gateway-adres
AccessRange[✩] *1
Bereik van toegangsbeheer
SYSLOG server
9
118
Home page URL
URL van homepage
Home page link name
URL-naam van homepage.
Help page URL
URL van Help-pagina
SNMP protocol
Protocol dat wordt gebruikt met SNMP
Uitleg van getoonde informatie Itemnaam
Betekenis
NetWare EncapType
Type frame
RPRINTER number
Nummer van printer op afstand
Print server name
Naam van afdrukserver
File server name
Naam van bestandserver
Context name
Context van afdrukserver
Switch Mode
Actieve modus
NDS/Bindery
(dit is een vaste waarde)
Packet negotiation
(dit is een vaste waarde)
Login Mode Print job timeout
Duur van de time-out van de taak
Protocol
Protocolnamen die kunnen worden gebruikt
SAP interval time
Intervallen onder de SAP-functie
NDS Tree Name
NDS-structuurnaam
SMB Switch Mode
(dit is een vaste waarde)
Direct print
(dit is een vaste waarde)
Notification
Waarschuwing dat afdruktaak is voltooid
Workgroup name
Naam van de werkgroep
Computer name
Naam van de computer
Comment
Commentaar
Share name[1]
Deelnaam (naam van printermodel)
9
Protocol
119
Aanhangsel Itemnaam
Betekenis
IEEE 802.11b *2 Device name DHCP
Dynamic Host Configuration Protocol
Address
IP-adres
Netmask
subnetmasker
Broadcast
Broadcast-adres
SSID
Gebruikte SSID
Channel range
Beschikbare kanalen
Channel
Gebruikt kanaal
Communication mode
Overdrachtsmodus van IEEE 802.11b-interface
Authentication
Geldigheid of ongeldigheid van instelling van geautoriseerde modus bij gebruik van WEP
Tx Rate
Interfacesnelheid IEEE 802.11b
WEP encryption
WEP in- of uitschakelen
Encryption key
64-bits WEP-sleutel/128-bits WEP-sleutel
DNS Server[✩] *3
DNS-serveradres
use DHCP parameters Domain name ether
Domeinnaam van Ethernet-interface
wlan *2
Domeinnaam van IEEE 802.11b-interface
WINS
9
ether
WINS-naam van Ethernet-interface
Primary WINS
Adres van primaire WINS-server
Secondary WINS
Adres van secundaire WINS-server
wlan *2
WINS-naam van IEEE 802.11b-interface
Primary WINS
Adres van primaire WINS-server
Secondary WINS
Adres van secundaire WINS-server
Shell mode
Modus van hulpprogramma voor onderhoud op afstand
*1 *2 *3
120
✩ is een doelnummer tussen 1 en 5. U kunt de namen van deze items weergeven tijdens de installatie van de IEEE 802.11b-interface-eenheid. ✩ is een doelnummer tussen 1 en 3.
Berichtenlijst
Berichtenlijst Dit is een lijst van berichten die in het systeemlogboek van het apparaat worden ingevoerd. Met de opdracht “syslog” kunt u het systeemlogboek bekijken.
Systeemlogboekinformatie U kunt het systeemlogboek op de volgende manieren bekijken: • telnet : Gebruik de “syslog” opdracht. Zie Pag.90 “Systeemlogboekinformatie”. Bericht
Oorzaken en oplossingen
Access to NetWare server
denied. Either there is no account for this print server or the NetWare server or the password was incorrect.
(In afdrukservermodus) Kan niet aanmelden op de bestandsserver. Zorg ervoor dat de afdrukserver is geregistreerd op de bestandsserver. Als een wachtwoord voor de afdrukserver wordt gegeven, verwijdert u dit.
add_sess: bad trap addr:, communi- Het IP-adres (0.0.0.0.) is niet beschikbaar als ty: TRAP het toegangstype van de gemeenschap is. Geef het host-IP-adres voor de TRAP-bestemming op. add_sess: community already defined.
De naam van de gemeenschap bestaat al. Gebruik een andere gemeenschapsnaam.
add_sess_ipx: bad trap addr: ,
Het IPX-adres (00:00:00:00:00:00) is niet beschikbar als TRAP het toegangstype van de gemeenschap is. Geef het host-IPX-adres voor de TRAP-bestemming op.
add_sess_ipx: community already defined.
De naam van de gemeenschap bestaat al. Gebruik een andere gemeenschapsnaam.
ANONYMOUS FTP LOGIN FROM , <wachtwoord>
Iemand heeft zich anoniem aangemeld met een wachtwoord <wachtwoord> van de host .
anpd start.(AppleTalk)
Er is een ANPD opgestart (AppleTalk-Network Package Daemon).
Attach FileServer=
Aangesloten op bestandsserver als dichtstbijzijnde server
Attach to print queue
(In afdrukservermodus) Gekoppeld aan de afdrukwachtrijnaam
9
121
Aanhangsel Bericht Cannot create service connection
Oorzaken en oplossingen Indien de printer op afstand werkt: Er kan geen verbinding met de bestandserver worden gemaakt. De hoeveelheid gegevens heeft mogelijk de voor de gebruiker maximale hoeveelheid gegevens op de bestandserver overschreden. Als de printer op afstand werkt: de printer met het vereiste <printernummer> wordt niet weergegeven in . Controleer het printernummer van de printer die is geregistreerd in de afdrukserver.
Cannot find rprinter (/<printernummer>)
Controleer het printernummer dat is geregistreerd op de afdrukserver.
Change IP address from DHCP Server.
Het IP-adres wordt gewijzigd als DHCP LEASE wordt vernieuwd. Om altijd hetzelfde IPadres toe te wijzen, stelt u een statisch IPadres in op de DHCP-server.
child process exec error! (procesnaam)
De netwerkservice kon niet worden gestart. Zet de printer uit en vervolgens weer aan. Als dit niet helpt, neemt u contact op met uw servicevertegenwoordiger of leverancier.
Connected DHCP Server ().
Het IP-adres is ontvangen van de DHCP-server.
connection from
Aangemeld vanaf de host
Could not attach to PServer kan geen verbinding maken met de afdrukserver. De afdrukserver weigert om een onbekende reden de verbinding tot stand te brengen. Controleert u de instellingen van de afdrukserver.
9
122
Could not attach to FileServer
Wanneer u een printer op afstand gebruikt: kan geen verbinding maken met de bestandsserver. De bestandserver weigert om een onbekende reden de verbinding tot stand te brengen. Controleert u de instellingen van de bestandserver.
Current Interface Speed:xxxMbps
De snelheid van het netwerk (10 Mbps of 100 Mbps)
Current IP address
Het IP-adres is ontvangen van de DHCP-server.
Current IPX address
Het huidige IPX-adres
DHCP lease time expired.
De DHCP lease-tijd is verstreken. De printer tracht de DHCP-server weer te lokaliseren. Het tot nu toe gebruikte IP-adres wordt ongeldig.
Berichtenlijst Bericht
Oorzaken en oplossingen
DHCP server not found.
De DHCP-server kan niet worden gevonden. Controleer of de DHCP-server is geactiveerd op het netwerk.
dhcpcd start.
Er is een dhcpcd gestart (DHCP-clientserver).
Duplicate IP=(van <MAC-adres>).
Hetzelfde IP-adres is gebruikt. Ieder IP-adres moet uniek zijn. Controleer het adres van het apparaat dat wordt weergegeven bij <MACadres>.
Established SPX Connection with PServer,
(In de modus printer op afstand) Er is een verbinding met de afdrukserver tot stand gebracht.
(RPSocket=, connID=) exiting
De lpd-service is beëindigd en het systeem wordt afgesloten.
Exit pserver
(In afdrukservermodus) De afdrukserver wordt afgesloten omdat de vereiste afdrukserverinstellingen niet zijn geconfigureerd.
Frametype =
De wordt geconfigureerd voor gebruik in NetWare.
httpd start.
httpd is gestart.
IEEE 802.11b mode
Overdrachtsmodus voor IEEE 802.11b (Voorbeeld: huidige modus is infrastructuurmodus.) IEEE 802.11b [infrastructure] mode (Voorbeeld: huidige modus is 802.11-ad-hocmodus.) IEEE 802.11b [802.11 ad hoc] mode (Voorbeeld: huidige modus is ad-hocmodus.)
9
IEEE 802.11b [ad hoc] mode IEEE 802.11b current channel
Het huidige kanaal wordt weergegeven. De waarde die door de gebruiker is geselecteerd, wordt weergegeven in de ad-hocmodus. Het kanaal dat wordt gebruikt in het toegangspunt wordt weergegeven in de infrastructuurmodus. (Voorbeeld: huidig kanaal is 11.) IEEE 802.11b current channel 11
IEEE 802.11b Card Firmware REV.
Firmware-versie van de IEEE 802.11b-interface-eenheid (Voorbeeld: huidige versie is 0.8.3.) De IEEE 802.11b-interface-eenheid heeft Firmware-versie REV 0.8.3
123
Aanhangsel Bericht IEEE 802.11b MAC Address = <MAC-adres>
Oorzaken en oplossingen Het MAC-adres van de IEEE 802.11b I/F wordt weergegeven. (Voorbeeld: huidig MAC-adres is 00:00:74:XX:XX:XX.) IEEE 802.11b MAC Address = 00:00:74:XX:XX:XX
IEEE 802.11b SSID <ssid> (AP-MAC-adres< MAC-adres>)
De SSID van het toegangspunt dat wordt gebruikt in de infrastructuurmodus en het MAC-adres van het toegangspunt worden gebruikt. (Voorbeeld: huidig MAC-adres is xx:xx:xx:xx:xx:xx en SSID-waarde is “testssid”.) IEEE 802.11b SSID test-ssid (AP MAC Address xx:xx:xx:xx:xx:xx)
IEEE 802.11b TX Rate
De IEEE 802.11b-transmissiesnelheid (ingestelde snelheid) wordt weergegeven. (Voorbeeld: huidige Tx-snelheid is 11 Mbps.) IEEE 802.11b Tx Rate 11 Mbps Transmissiesnelheden kunnen variëren, afhankelijk van de signaalkwaliteit. Getoonde waarden wijken mogelijk af van de daadwerkelijke transmissiesnelheid.
inetd start.
Er is een inetd gestart.
started with IP:
is ingesteld voor en is gestart.
: Subnet overlap.
Subnet van Netmask en het IP-adres dat u hebt geprobeerd in te stellen voor overlappen het subnet van een andere interface.
9
Stel Subnet zodanig in dat het niet overlapt met een andere interface.
124
IPP cancel-job: permission denied.
De printer heeft de naam van de gebruiker die de taak probeerde te annuleren niet herkend.
ipp disable.
Het afdrukken met ipp is uitgeschakeld.
ipp enable.
Het afdrukken met ipp is ingeschakeld.
LeaseTime=(sec), RenewTime=(sec).
De leaseperiode van de bron die is ontvangen van de DHCP-server is in seconden. De verlengperiode is ook in seconden.
Login to fileserver (,)
(In afdrukservermodus) Aangemeld bij de bestandsserver in NDS- of BINDERY-modus.
multid start.
Gegevensoverdrachtservice voor meervoudige protocollen is opgestart.
Berichtenlijst Bericht
Oorzaken en oplossingen
Name registration failed. name=
De printer kon de naam van de NetBIOS niet registreren.
Name registration success in Broadcast name=
De NetBIOS-naam is geregistreerd vanaf een broadcast.
Name registration success. WINS Server=<WINS-serveradres> NetBIOS Name=
De NetBIOS-naam is geregistreerd op de WINS-server.
nbstart start.(NetBEUI)
De server voor het instellen van de NetBEUIprotocolstack is opgestart.
nbtd start.
nbtd (NetBIOS via TCP/IP Daemon) is gestart. (Alleen beschikbaar in de DHCP-modus)
NetBEUI Computer Name = De NetBEUI-computernaam is gedefinieerd als . nmsd start.(NetBEUI)
nmsd is gestart (Name Server Daemon).
nprinter start.(NetWare)
(In modus printer op afstand) NetWare-service is gestart.
nwstart start. (NetWare)
De service voor de stack-instelling van het NetWare-protocol is opgestart.
Open log file
(In afdrukservermodus) Het opgegeven logboek is geopend.
papd start. (Apple Talk)
De Apple Talk-afdrukservice is gestart.
permission denied.
Taakannulering is bepaald om te worden geautoriseerd na verificatie van de gebruikersnaam en het hostadres (behalve ROOTautorisatie).
phy release file open failed.
Er is een vervangende netwerkinterfacemodule nodig. Neem contact op met uw leverancier of uw servicevertegenwoordigers.
Print queue cannot be serviced by printer 0,
(In afdrukservermodus) De naam van de afdrukwachtrij kan niet worden bediend. Zorg ervoor dat het afdrukwachtrijvolume op de aangegeven bestandsserver staat.
9
Print server has no prin- (In afdrukservermodus) De printer is niet toeter. gewezen aan de afdrukserver . Wijs de printer toe in in NWAdmin en start de printer opnieuw op. Print sessions full
Kan de afdruksessie niet accepteren.
Printer <printernaam> has no queue.
(In afdrukservermodus) De afdrukwachtrij is niet toegewezen aan de printer. Ken de afdrukwachtrij aan de printer toe in NWAdmin en start de printer opnieuw op.
125
Aanhangsel Bericht
Oorzaken en oplossingen
pserver start. (NetWare)
(In afdrukservermodus) NetWare-service is gestart.
Required computer name () is duplicated name.
Op het netwerk is dezelfde computernaam gevonden. De starttaak bepaalt de computernaam door deze toe te voegen aan het voorvoegsel (0,1....). Geef een nieuwe, unieke computernaam op.
Required file server () not found.
Kan de vereiste bestandsserver niet vinden.
restarted.
LPD is gestart.
sap enable, saptype=<SAP-type>, sapname=<SAP-naam>
De SAP-functie is gestart. Het SAP-pakket (SAP-type en -naam) is uitgegeven om de server bekend te maken in de SAP-tabel van de NetWare-server.
session not defined.
De gevraagde gemeenschapsnaam is niet opgegeven.
session_ipx not defined. De gevraagde gemeenschapsnaam is niet opgegeven. Set context to
Er is een ingesteld.
shutdown signal received. network service re- Bezig met opnieuw opstarten van de netwerkbooting... service.
9
smbd start. (NetBEUI)
Er is een smbd gestart (SMB (Server Message Block) service).
Snmp over ip is ready.
Communicatie via TCP/IP met SNMP is beschikbaar.
Snmp over ipx is ready.
Communicatie via IPX met SNMP is beschikbaar.
snmpd start.
SNMP-service is gestart.
started.
De service voor rechtstreeks afdrukken is gestart.
The print server received error during attempt to log in to the network.Access to the network was denied.Verify that the print server name and password are correct.
Kan niet aanmelden op de bestandsserver. De afdrukserver is niet geregistreerd of het wachtwoord is niet opgegeven. Registreer de afdrukserver zonder een wachtwoord op te geven.
WINS name registration: No response to server (WINS-serveradres).
De server reageert niet tijdens gegevensregistratie. Controleer of het WINS-serveradres correct is en of de WINS-server correct werkt.
126
Berichtenlijst Bericht
Oorzaken en oplossingen
WINS name registration/refresh error code (foutcode)
De NetBEUI-naam kon niet worden geregistreerd of bijgewerkt. Controleer of de naam niet al in gebruik is. Als de naam niet het probleem is, controleer dan of het WINS-serveradres correct is en of de WINS-server correct werkt.
WINS wrong scopeID
Het bereik-ID is onjuist. Geef het juiste bereik-ID op.
9
127
Aanhangsel
Voorzorgsmaatregelen Let bij het gebruik van de netwerkinterfacemodule op het volgende. Volg de bijpassende procedure hieronder als configuratie vereist is.
Verbinding maken met een netwerk via een inbelrouter Bij gebruik van NetWare (Bestandserver) Als de NetWare-bestandserver en de printer zich aan de andere kant van een router bevinden, worden voortdurend pakketten heen en weer gezonden. Dit kan leiden tot grotere kosten m.b.t. het communicatieverkeer. Omdat de pakketverzending een specificatie van NetWare is, moet u de configuratie van de router wijzigen. Als u op uw netwerk de routers niet kunt configureren, configureert u in plaats daarvan de printer.
❖ De router configureren Filter de pakketten zodat ze de inbelrouter niet passeren. Opmerking ❒ Het MAC-adres van de printer dat het filteren uitvoert, wordt afgedrukt op de configuratiepagina van de printer. Voor meer informatie over het afdrukken van de configuratiepagina raadpleegt u de Printerhandleiding.
❒ Raadpleeg onderstaande aanwijzingen voor meer informatie over het configureren van de printer als configuratie van de router niet mogelijk is.
De printer met NetWare configureren
9
A Configureer de bestandserver aan de hand van de installatieprocedure die eerder in deze handleiding is behandeld.
B Stel het frametype voor een NetWare-omgeving in. Verwijzing Zie Pag.7 “Installatie van het apparaat in een netwerk” voor meer informatie over het selecteren van een type frame.
128
Voorzorgsmaatregelen
De printer zonder NetWare configureren
A Wanneer u niet afdrukt, zendt de netwerkinterfacemodule pakketten over het netwerk. Zet NetWare op “inactive”.
Verwijzing Zie Pag.7 “Installatie van het apparaat in een netwerk” voor meer informatie over het selecteren van een protocol.
Bij gebruik van netwerkhulpprogramma’s Wanneer de printer is aangesloten op een netwerk, let u op het volgende tijdens het instellen van de printer of het wijzigen van de instellingen: Raadpleeg voor meer informatie de gebruiksaanwijzingen en de Help van DeskTopBinder Lite/professional.
❖ Wanneer u een inbelrouter heeft aangesloten in een netwerkomgeving De instellingen voor de bezorgingsserver die moet worden aangesloten, moeten voor de printer correct worden geconfigureerd met Auto Document Link of DeskTopBinder Lite/professional. Verder. Indien de netwerkomgeving verandert, past u de bezorgingsserver hierop aan met de printer, het beheerderhulpprogramma van de cliëntcomputers, Auto Document Link en DeskTopBinder Lite/professional. Belangrijk ❒ Wanneer de printer is ingesteld om verbinding te maken met de bezorgingsserver via een inbelrouter, dan belt de router en gaat online zodra een verbinding met de bezorgingsserver tot stand is gebracht. Dit kan leiden tot hogere telefoonkosten.
9
❖ Wanneer u bent aangesloten op een computer waarvoor u de inbeloptie gebruikt • Wanneer u DeskTopBinder Lite/professional of Auto Document Link gebruikt op een computer met inbeltoegang, wordt, afhankelijk van de installatie, een inbelverbinding uitgevoerd wanneer u zich aanmeldt bij de bezorgingsserver en andere apparatuur. Indien uw computer automatisch de verbinding maakt met het internet, dan krijgt u het bevestingsvenster niet te zien en de telefoonkosten kunnen oplopen zonder dat u zich daarvan bewust bent. Ter voorkoming van onnodige verbindingen, stelt u de computer zodanig in dat het bevestigingsvenster altijd verschijnt voordat de verbinding wordt gemaakt. Vermijd het maken van onnodige verbindingen wanneer u bovenstaande software gebruikt.
129
Aanhangsel
Afdrukken met NetWare Form feed (Papierinvoer) Configureer form feed niet op NetWare. Dit wordt beheerd door het printerstuurprogramma op Windows. Indien papierdoorvoer is geconfigureerd in NetWare zal de printer mogelijk niet goed werken. Indien u de instellingen voor papierdoorvoer wilt wijzigen, past u deze wijzigingen aan met behulp van Windows. • In Windows 95/98/Me schakelt u het selectievakje [Form feed] uit op het tabblad [Printerinstellingen] van het dialoogvenster [Printereigenschappen]. • In Windows 2000/XP schakelt u het selectievakje [Form feed] uit op het tabblad [NetWare-instellingen] in het dialoogvenster [Printereigenschappen]. • In Windows NT 4.0 schakelt u het selectievakje [Form feed] uit op het tabblad [NetWare-instellingen] van het dialoogvenster [Printereigenschappen].
Banner page (Scheidingspagina) Stel in NetWare geen scheidingspagina in. Pas de instelling van de scheidingspagina altijd aan in Windows. • In Windows 95/98/Me schakelt u het selectievakje [Scheidingspagina instellen] uit op het tabblad [Printerinstellingen] van het dialoogvenster [Printereigenschappen]. • In Windows 2000/XP schakelt u het selectievakje [Scheidingspagina instellen] uit op het tabblad [NetWare-instellingen] van het dialoogvenster [Printereigenschappen]. • In Windows NT 4.0 schakelt u het selectievakje [Scheidingspagina instellen] uit op het tabblad [NetWare-instellingen] van het dialoogvenster [Printereigenschappen].
9
Afdrukken na het resetten van de printer Nadat de printer op afstand is gereset, wordt de verbinding met de afdrukserver gedurende 30-40 seconden verbroken en daarna weer hersteld. Als gevolg van de NetWare-specificatie worden afdruktaken tijdens deze interval mogelijk wel geaccepteerd maar niet afgedrukt. Als u de printer gebruikt als printer op afstand, wacht u ongeveer 2 minuten na het resetten voordat u probeert af te drukken.
130
Voorzorgsmaatregelen
Wanneer u IPP gebruikt met SmartDeviceMonitor for Client Let op het volgende als u IPP met SmartDeviceMonitor for Client gebruikt: • De netwerkprinter kan slechts één afdruktaak tegelijk ontvangen van SmartDeviceMonitor for Client. Wanneer de netwerkprinter bezig is met het afdrukken van een taak, kan een andere gebruiker de netwerkprinter pas gebruiken als deze afdruktaak voltooid is. In dat geval probeert SmartDeviceMonitor for Client toegang te krijgen tot de netwerkprinter totdat de interval is verstreken. • Als SmartDeviceMonitor for Client geen toegang krijgt tot de netwerkprinter en er een time-out plaatsvindt, houdt het op met het verzenden van de afdruktaak. Annuleer in dat geval de pauzestatus in het venster van de afdrukwachtrij. SmartDeviceMonitor for Client zal dan opnieuw proberen om toegang te krijgen tot de netwerkprinter. U kunt de afdruktaak in het venster van de afdrukwachtrij annuleren. Als u echter een afdruktaak annuleert die al is afgedrukt door de netwerkprinter, wordt mogelijk de volgende afdruktaak van een andere gebruiker niet correct afgedrukt. • Als een door SmartDeviceMonitor for Client verzonden afdruktaak wordt onderbroken en de netwerkprinter de taak annuleert omdat er iets is misgegaan, verstuurt u de afdruktaak opnieuw. • Afdruktaken die worden verzonden door een andere computer worden niet weergegeven in het venster van de afdrukwachtrij, ongeacht het protocol. • Indien meerdere gebruikers afdruktaken naar netwerkprinters sturen met SmartDeviceMonitor for Client, dan komt mogelijk de volgorde waarin de taken worden afgedrukt niet overeen met de volgorde waarin ze zijn verzonden. • Een IP-adres kan niet worden gebruikt voor de IPP-poortnaam, omdat het IPadres wordt gebruikt voor de poortnaam van SmartDeviceMonitor for Client.
9
131
Aanhangsel
Specificaties Interface
100BASE-TX, 10BASE-T, IEEE 802.11b
Type frame
EthernetII, IEEE 802.2, IEEE 802.3, SNAP
Protocol
• Printer (LAN) TCP/IP LPR RSH RCP DIPRINT FTP IPP *1 *2 IPX/SPX (NetWare) AppleTalk *3 NetBEUI SMB *1 *4
SNMP
MIB-II, PrinterMIB, HostResourceMIB, RicohPrivateMIB
*1 *2
*3 *4
9
132
Gebruik de SmartDeviceMonitor for Client poort. Om in Windows XP of Windows Server 2003 met IPP te werken, gebruikt u de standaard IPP-poort. Let erop dat echter in SmartDeviceMonitor for Client deze poort geen digest-authenticatie ondersteunt. Dit kan worden gebruikt wanneer de PostScript-kaart is geïnstalleerd. U kunt deze functie onder Windows gebruiken met TCP/IP en NetBEUI.
INDEX Exemplaren Optie, 76
A Afdrukmethode bestanden rechtstreeks afdrukken vanuit Windows, 71 Afdruksnelheid Optie, 80 Apparaatoptie, 74 AutoNet, 109 telnet, 103
G Gateway-adres, 11 gemeenschapsnaam, 91
H Hostnaam telnet, 101
B bericht, 121 Bestanden rechtstreeks uit Windows afdrukken, 69 Broadcast-adres, 86
C Classificeren optie, 81 Communicatiemodus, 13 Configuratie gemeenschapsnaam, 91 netwerkinterfacekaart, 117 toegangstype, 92 Web Image Monitor, 64 configuratie Web Image Monitor, 59
D DHCP, 109 telnet, 88 DNS telnet, 105 Domeinnaam telnet, 106
E Een hostnaam gebruiken in plaats van een IP-adres Bestanden rechtstreeks vanuit Windows afdrukken, 70 Effectief protocol, 11 Energiespaarstand, 58 Ethernet-snelheid, 12 EtherTalk Mac OS, 32
I IEEE 802.11b telnet, 98 inbelrouter, 128 informatie afdruktaak, 112 Netwerkinterfacekaart-configuratie, 90 systeemlog, 90, 121 Inktbesparing Optie, 79 Installatie Bestanden rechtstreeks uit Windows afdrukken, 69 Instelling Cycle Optie, 79 Interface-instellingen, 13 menu Gebruikersinstellingen, 8 Interface-instelling/Netwerk, 11 Invoerlade Optie, 77 IP-adres, 11 telnet, 85 IPP, 131 telnet, 93
K Kanaal, 13
L Lege modus optie, 78
133
M Mac OS EtherTalk, 32 printernaam, 33 zone, 33 Master snijden optie, 82 Menu Web Image Monitor, 64 Menu Gebruikersinstellingen, 7 MIB, 110
N NBT-bereik-ID, instelling telnet, 102 Netware telnet, 95 NW-frametype, 12
O onderhoud op afstand telnet, 83 Opgeslagen bestand Web Image Monitor, 64
P Paneelprioriteit Optie, 78 Papierformaat Optie, 76 Poort voor rechtstreeks afdrukken telnet, 94 Printerconfiguratie, 113, 115 Printernaam Mac OS, 33 Printerstatus telnet, 90 printerstatus, 113
R ROUTE telnet, 97
S
SNMP, 91, 110 specificaties, 132 spoolsw, 100 SSID-instelling, 13 Status Web Image Monitor, 64 Status signaal wireless LAN, 14 subnetmasker, 86 Systeemlogboek informatie, 90 systeemlogboek, 121
T Taak Web Image Monitor, 64 Taak resetten Web Image Monitor, 64 Taak spoolen, 100 Telnet onderhoud op afstand, 83 telnet, 113 gebruiken, 83 Terug naar standaardwaarden, 14 Toegangscontrole, 87 toegangstype, 92 Toevoerinterval optie, 81 Transmissiesnelheid, 14 Type LAN, 12
V voorzorgsmaatregelen, 128
W Wachtwoord telnet, 104 Web Image Monitor, 59 WEP-instelling (codering), 14 WINS telnet, 102
Z Zone Mac OS, 33
SLP telnet, 98 SmartDeviceMonitor for Client, 131 SMB telnet, 96
134
DU
NL
C269-0785
Copyright © 2007
Netwerkhandleiding
C269-0785
NL
DU