| 58 |
‘Ik wil een doof rolmodel zijn’ John Meletse Zuid-Afrika
| 59 |
In Zuid-Afrika’s conservatieve dovengemeenschap is John Meletse de enige die er openlijk voor uitkomt dat hij seropositief én homo is. Hij werkte mee aan een stripboek voor dove jongeren over aids, seksualiteit en mensenrechten. Dat doven door hun communicatieproblemen hun rechten niet eens kennen, maakt hem steeds weer boos. Tekst Sybilla Claus, fotografie Ellen Elmendorp Buiten voor het toegangshek stuur ik hem een sms, zodat hij me binnen kan laten. Er gebeurt eerst niets, maar dan schuift het elektrische hek toch open, net nadat ik twee uitgemergelde blanke bedelaars wat appels heb gegeven. Zo te zien is Zuid-Afrika veranderd sinds de fluwelen revolutie van begin jaren negentig. Er zijn tegenwoordig ook zwarte rijken en blanke daklozen. Daar staat John Meletse (31), onder de luifel van zijn tuinhuisje vanwege de motregen. Hij straalt vriendelijkheid uit, zoent me meteen. In dit welvarende deel van Johannesburg is het leven totaal anders dan in de drukke, stoffige township Soweto waar hij tot voor kort woonde: ‘Daar is altijd actie, maar er dreigt ook altijd gevaar.’ Sinds een paar weken woont hij in een huisje in de achtertuin van een collega in de rustige blanke wijk Westdene. Openlijk homo zijn was in het dichtbevolkte Soweto geen onverdeeld succes. Voordat hij in dit huisje ging wonen,
| 60 | Zuid-Afrika John Meletse
huurde John een kamer bij een doof echtpaar. ‘Ik had hen van tevoren verteld dat ik homo ben en seropositief. Dat vonden ze toen geen punt. Maar als er een man bij me bleef slapen, werd de vrouw toch nerveus. Toen ik mijn G-strings aan de waslijn hing, reageerde ze verbouwereerd. Maar zíj hoeft ze toch niet te dragen!’ gebaart John, olijk kijkend. Ook op straat in Soweto had John wel eens problemen. Zijn overlevingsstrategie: vriendelijk naar iedereen lachen, ook al verstaat hij niet wat er gezegd wordt. ‘Ik doe alsof. Het is één grote show.’ Zijn huisbazen begonnen over hem te roddelen tegen allerlei andere doven, een sterk machtsmiddel in de geïsoleerde dovengemeenschap. Na anderhalf jaar bij dit dove echtpaar hield John het voor gezien. De wijk waarin hij nu woont is veilig, zegt hij. Zijn huidige hospes is ook homo, dus van hem hoeft hij geen vervelende dingen te verwachten. Vanuit Nederland een ontmoeting met een dove Zuid-Afrikaan arrangeren had
enig gepuzzel gevergd. ‘I thank your send e-mail. Yes you interview on me,’ antwoordde John op mijn e-mail met de vraag of hij wilde meewerken aan dit boek. ‘I glad you cheating with your e-mail. I have excite to meet your face,’ schreef hij later. Wat bedoelde hij met ‘cheating’? En wat begreep hij niet van mijn e-mails? Dit mailverkeer kan model staan voor de ingewikkelde communicatie tussen doven en horenden. Ze kunnen elkaar enigszins begrijpen, maar nooit helemaal. Pas sinds een paar jaar bestaat er een bureau in Zuid-Afrika, Saslinc, waar je een gebarentolk kunt huren. Een hartelijke doventolk, Thelma Kotze, van Afrikaner oorsprong, staat ons vandaag bij. Als kind van dove ouders doet ze dat bijzonder vloeiend. John en ik kunnen zodoende redelijk snel en zonder misverstanden met elkaar communiceren. De tolk mag zich nooit inhoudelijk met het gesprek bemoeien, zij is alleen een doorgeefluik. Als ik praat, kijk ik John aan, terwijl John
op zijn beurt de tolk en mij in de gaten houdt. Na maanden van warrig e-mailverkeer wil ik allereerst weten hoe John het contact met horenden beleeft.` ‘Mijn moeder zei niet eens hallo tegen mij!’ reageert John, onmiddellijk de grootste frustratie in zijn leven ter sprake brengend. Hij is opgevoed door zijn oma. Zijn moeder was pas zeventien toen ze van hem beviel, ze woonde als alleenstaande ouder nog bij haar moeder in huis. Ze wist zich geen raad met een doof kind, Johns relatie met haar is nooit goed geweest. Volgens oma liep ze liever achter de mannen aan. Oma Kedibone Meletse was de kostwinner, zij werkte als dienstmeid bij blanken in de stad. Op haar was John dol, van het begin af aan. ‘Als oma ’s avonds thuiskwam, was ik zó blij. Ik sliep altijd bij haar in bed,’ herinnert hij zich. Vanwege de lange reis per minibus van Soweto naar Johannesburg moest oma elke dag heel vroeg op pad. ‘Zij legde me dan bij mijn moeder in bed. Als ik wakker werd en haar zag, was ik helemaal van streek.’ Toen hij een jaar oud was, maakte John nog geen enkel geluid. Hij zal wel gebaren hebben nagedaan van de volwassenen om hem heen, baby’s beginnen daar vanaf hun zevende levensmaand mee, een gunstig tijdstip om een doof kind de eerste gebarentaal te leren. Maar dat John doof was, ofwel een andere taal sprak, werd eerst niet erkend. ‘Pas toen ik een jaar of vier was, stuurde oma mijn moeder met mij naar het ziekenhuis waar ik spraaktherapie kreeg.’ In dit Chris HaniBaragwanathziekenhuis in Soweto is het
| 62 | Zuid-Afrika John Meletse
een komen en gaan van slachtoffers van steek- en schietpartijen en verkrachting. Hier leerde John zijn eerste woordjes. ‘Oma was steeds erg enthousiast over wat ik geleerd had.’ Met het verstrijken der jaren kreeg John er vier zusjes bij, elk van een andere vader. De andere gezinsleden communiceerden met hem met een beperkt aantal simpele gebaren. Op veel begrip hoefde John niet te rekenen. ‘Toen ze nog klein was, had mijn oudste zusje van mijn oma gehoord dat ik doof was. Zij vertelde het later aan mijn tweede zusje.
‘Mijn zusje moest erom huilen dat ik doof was, ze schaamde zich voor de buren’ Toen die het begreep, moest ze heel hard huilen. Ze wou geen dove in de familie, dat hadden de buren toch ook niet?’ Zijn oma echter kan nooit meer stuk: ‘Oma is geweldig. Ze heeft echt een hard leven gehad, maar zij heeft me gered.’ Als ik naar zijn moeder vraag, trekt hij een vies gezicht. ‘Sinds ik een baan heb, valt ze me alleen maar lastig om geld.’ Er kwam een eind aan Johns isolement, toen oma Kedibone besloot hem naar een doveninternaat te sturen. ‘In 1982, toen ik zes was, ging ik met oma naar het busstation. Daar waren zoveel mensen dat ik erg bang werd.’ Overal benen en geduw. Na een lange reis in een grote bus en een
wandeling kwamen ze aan bij Kutlwanong, de school voor dove kinderen in de stad Rustenburg, zo’n honderd kilometer ten noorden van Johannesburg. Voor het eerst zag John kinderen complexere gebaren maken, hij begreep niet eens waarom ze zo met hun handen wapperden. Toen oma ineens verdween, raakte hij in paniek. ‘Ik heb veel gehuild. Al die vreemden! En het eten was vies. Thuis kreeg ik altijd maïspap, dat vult tenminste. Hier kreeg ik die avond alleen brood. Ik had honger, maar kreeg niks extra’s.’ Eindelijk kreeg John les in gebaren. Maar omdat er alleen horende leerkrachten waren, leerde hij nog altijd niet de echte Zuid-Afrikaanse doventaal. Doventaal kent een andere structuur, een andere grammatica dan gesproken taal. Ter illustratie doet John voor hoe een horende leraar hem, traag, gebaren probeerde te leren: de-jongen-gaat-naar-de-stad. ‘Maar doven gebaren heel snel, en anders. Zij zeggen: jongen-stad-gaat.’ Johns gezicht klaart op: ‘Dat vond ik zo logisch! Zo natuurlijk. Maar wel heel anders.’ Een horende die voor het eerst een dove ziet gebaren, denkt vaak dat die gekke bekken trekt. Mimiek is echter een essentieel onderdeel van de taal, vergelijkbaar met hoe een horende in stemhoogte varieert om iets te benadrukken. John vindt op zijn beurt een horende die wél gebaart maar zijn gezichtsexpressie niet verandert, een stijve hark. Pas zes maanden nadat oma hem had achtergelaten op Kutlwanong, mocht John voor de zomervakantie weer naar huis. In de tussentijd waren de mensen op en
Zuid-Afrika
John Meletse | 63 |
rond het internaat eigenlijk zijn familie geworden, constateert hij achteraf. Hij leerde bijvoorbeeld de beginselen van de doventaal van de dove schoonmakers die er werkten. ‘Het was heel goed voor me om met doven op te trekken. Toen ik die eerste keer weer thuis was, kreeg ik een schok: ik verveelde me dood.’ John doelt op het isolement waarin hij terugviel en dat hij nu voor het eerst kon benoemen. ‘Oma wees naar de kraan als ze dacht dat ik dorst had, mijn zusje naar de pan met pap. Dat was alles. Er was geen echte communicatie.’ In 1994, een paar jaar na de vrijlating van Nelson Mandela en het jaar van de eerste vrije verkiezingen, kwam er op Kutlwanong voor het eerst een dove leerkracht, Lucas. Voor John, inmiddels negentien, begon de revolutie toen pas. ‘Lucas gaf Engels. Tot die tijd was mijn Engels verschrikkelijk en mijn blik heel beperkt. Een geschreven taal leren van een horende die niet goed kan gebaren, is ontzettend moeilijk,’ aldus John, terugkijkend op zijn moeizaam verlopen schoolcarrière. Maar ronduit lyrisch is hij als het over Lucas gaat. ‘Hij begon ons South African Sign Language, de officiële doventaal SASL, te leren. Hij was een geweldig rolmodel. Lucas gaf ons toegang tot de echte wereld.’ Toen oma het schoolgeld niet meer kon betalen omdat ze met pensioen ging, moest John van school. Hij was ondertussen in de twintig, maar had nog steeds geen diploma, wel deelcertificaten voor houtbewerking, lassen en elektra. Uitzonderlijk is dat overigens niet. Wereldwijd
| 64 | Zuid-Afrika John Meletse
volgt het overgrote deel van de dove jongeren een eenvoudige beroepsopleiding. Terwijl horende kinderen spelenderwijs veel informatie oppikken uit hun omgeving, van volwassenen en via de media, wordt de kennisachterstand van doven in onze communicatiemaatschappij steeds groter. Doven maken nauwelijks deel uit van het maatschappelijk debat, in quizzen of andere tv-programma’s zie je ze niet. Welke horende brengt het op om gebarentaal te leren? Uitsluiting, hoe onbedoeld ook, is het gevolg. In 2002 ontdekte John dat hij seropositief is. Hij is er open over en dat is heel bijzonder voor een dove in Zuid-Afrika. ‘Ik was al een tijd snel moe en ging naar de kliniek.’ John vroeg om een aidstest en kon ter plekke op de uitslag wachten. Doodeng vond hij dat. ‘Ik kreeg geen uitleg, niks. In grote vette letters, alsof ik ook slechtziend was, schreef de dokter op een vel papier: jij bent seropositief.’ Hij beeldt uit hoe de dokter hem het papier voorhield. ‘Ik barstte in het bijzijn van de arts in tranen uit en werd weggestuurd. Ik was gebroken.’ Oma Kedibone zat thuis te wachten, de deur van haar huisje in Jabavu, het hart van Soweto, wagenwijd open. Zodra John haar zag, begon hij weer te huilen. Oma hield hem vast. ‘Oma is zo geweldig,’ zegt John. ‘Ze wist dat ik niet de enige ben met aids. “Maak je geen zorgen,” zei ze. Ik hoefde haar niks uit te leggen.’ Zijn chef, directrice Ruth Morgan van Gala, het homo- en lesbisch archief in Johannesburg, reageerde ook heel troostend. Ze gaf hem drie dagen vrij om bij te komen en hield
hem het bemoedigende voorbeeld voor van de seropositieve homo Zackie Achmat, die met zijn pressiegroep Treatment Action Campaign de falende regering al jaren onder druk zet om antiretrovirale medicijnen beschikbaar te stellen. John laat nu om de zes maanden zijn bloed prikken en slikt extra vitamines. Vorig jaar heeft hij een neef aan aids verloren, dit jaar weer een. Momenteel bedraagt zijn aantal CD4-afweercellen 364. ‘Vijfhonderd is normaal en als het aantal onder de tweehonderd is gezakt, moet je medicijnen gebruiken,’ vertelt hij deskundig. ‘Bij de laatste bloedtest maakte alleen al het gezicht van de verpleegkundige me aan het schrikken. Maar ze zei: “Je boft.” Toch was ik weer helemaal van slag.’ John maakt geen zieke of vermagerde indruk, wat regelmatig in zijn omgeving tot verbaasde reacties leidt. Hij heeft de laatste tijd zelfs een buikje gekregen. ‘Dan leg ik uit dat je niet direct heel ziek hoeft te worden.’ Zuid-Afrika kent meer dan vijf miljoen hiv-geïnfecteerden, maar een bijzonder laag condoomgebruik. Aan hiv-preventie zou veel meer moeten gebeuren. John windt zich vooral op over het gebrek aan communicatie naar doven toe. Zij hebben daardoor veel te weinig kennis van hiv/ aids en ondergaan in de gezondheidszorg ook geen adequate behandeling. ‘Het is toch idioot dat je met je maatschappelijk werkster briefjes moet uitwisselen in een taal die je niet goed beheerst.’ Zoals veel doven heeft John het Engels – de belangrijkste voertaal in Zuid-Afrika – nooit goed onder de knie gekregen. Hij is dan
ook kwaad over het enorme gebrek aan doventolken. ‘Help me eens, Thelma,’ gebaart hij naar de tolk. Die stapt uit haar rol en praat even gewoon mee: ‘Officieel kent Zuid-Afrika met 44 miljoen inwoners nu zeven gekwalificeerde doventolken. Ons kersverse doventolkenbedrijf Saslinc werkt met 27 zelf opgeleide tolken, vooral kinderen van dove ouders, door het hele land.’ John: ‘Voor mij is het een enorme vooruitgang dat Saslinc er is.’ Maar als John naar het ziekenhuis gaat, wordt een tolk niet vergoed. ‘Terwijl juist
‘In grote vette letters schreef de dokter op een vel papier: jij bent seropositief’ de medische termen vaak te ingewikkeld zijn. Hersens en maag, die woorden ken ik dan nog wel in het Engels, maar verder...’ De gezondheidszorg weet zich volgens John geen raad met doven. ‘Ik kreeg een handvol pillen mee die ik elke dag moest innemen. Maar hoeveel pillen op welk tijdstip? Elke keer als informatie over onze hoofden heen gaat, word ik woedend.’ Wat vindt John van de gezondheidsminister die al jaren een dieet van bietjes en knoflook adviseert in plaats van aidsremmers? ‘Zij breekt mijn hart. Omdat het Engels van doven zo slecht is, denken sommigen nu dat je juist aids krijgt van bietjes.’ Na zijn testuitslag werd John
door zijn baas Ruth Morgan meegenomen naar de blanke rechter Edwin Cameron, die een feestje gaf omdat hij twintig jaar als seropositieve had overleefd. ‘Ik was geraakt dat iemand in zijn positie zo open is over zijn hiv-status. Verdrietig was ik ook, ik moest om hem huilen.’ Maar bovenal wil John dat doven die seropositief zijn, ook twintig jaar zo gezond kunnen leven. Het is hem opgevallen dat blanken vaak behoorlijk positief leven met hun hivstatus. ‘Cameron is zo’n goed rolmodel. Ik wil de dove Edwin Cameron zijn. Ik zal het ze laten zien!’ De eerste stappen daartoe zijn ondertussen gezet. John heeft het druk met zijn dovenproject. Aan de hand van een stripverhaal, speciaal ontworpen om dove kinderen voor te lichten over seksualiteit, verzorgt hij lessen op dovenscholen. Het stripboek, waarvan vijfduizend exemplaren zijn gemaakt, wordt gratis aan de scholen verstrekt. De strip is prachtig uitgevoerd op glanzend A3-papier, in full colour gedrukt (mede dankzij geld van de Europese Unie en het Nederlandse Hivos). Bij het ontwerp zijn verschillende doven betrokken geweest. John vertelde zijn levensverhaal dat erin is verwerkt, de dove kunstenaar Tommy Motswai tekende het verhaal. ‘De meeste stripverhalen hebben van die volle tekstballonnen in het Engels. Dat begrijpen doven niet,’ legt John uit. Deze strip heeft extreem weinig tekst en des te meer gebaren. ‘Heel belangrijk als het niveau op dovenscholen zo laag is.’ Het verhaal speelt op een internaat voor doven. Je ziet slaapzalen, de eet- en de wasruimtes. Een meisje wordt misbruikt
Zuid-Afrika
John Meletse | 65 |
door haar leraar. Ze durft daar eerst niet over te praten. De schoolkinderen krijgen voorlichting over aids en condoomgebruik. Dat je die gratis in klinieken kunt krijgen en hoe je ze om moet doen. Wie goed oplet, leert veel (Zuid-Afrikaanse) gebaren kennen zoals dat voor vagina: een driehoek, die je maakt door duimen en wijsvingers tegen elkaar te plaatsen. Natuurlijk, er is een happy end dat helaas ver afstaat van de vaak harde realiteit: vrienden van het misbruikte meisje schakelen hulp in, agenten voeren de verkrachtende leraar af. De kinderen leren ook dat er, naast heteroseksuelen, homo- en biseksuelen bestaan en dat je die echt niet in elkaar hoeft te slaan. Galadirectrice Ruth Morgan, afgestudeerd aan de befaamde dovenuniversiteit Gallaudet in Washington, organiseerde het zo dat de presentatie van de strip plaatsvond op Johns verjaardag. Eigenlijk is het niet Gala’s werk, maar toch bezoekt John nu geregeld scholen met dit stripverhaal. Bijvoorbeeld de Sizwile-dovenschool in Soweto. ‘Kinderen reageren er opgewonden en enthousiast op. Het inspireert hen. Ze snappen dat dit eindelijk iets voor henzelf is, vragen om meer. Er was een serie over aids op tv, Soul city, maar die hebben de meeste dove kinderen niet begrepen.’ John is vooral ingenomen met de voorpagina van de strip, waarop een jongen het gebaar voor ‘rechten’ maakt. Dat doven hun rechten moeten leren kennen, gaat hem het meest aan het hart. ‘Dat ze leren zich niet te laten afwimpelen door de politie of in een gezondheidskliniek. In de horende wereld
| 66 | Zuid-Afrika John Meletse
hebben mensen toegang tot hun rechten, ze weten waar ze heen moeten. Maar er is gewoon niets voor dove vrouwen die verkracht zijn. En er bestaan massa’s aidsorganisaties, maar voor dove mensen met aids is er niets. Dus houden de meesten hun geheim voor zich.’ In de hoogste klassen heeft John de meest zinvolle discussies. ‘Waarom moeten er homo’s in die strip?’ is bijvoorbeeld een vraag. Of de leerlingen zeggen dat ze niet van homo’s houden. ‘Daarop leg ik van alles uit. Dat veel dove homo’s niet voor
Net als bij veel meisjes in het land ging Johns eerste seksuele ervaring gepaard met dwang hun seksuele voorkeur kunnen uitkomen en dat ze daaronder lijden. Pas na school kunnen ze er iets mee, maar dat is niet eerlijk.’ Soms ergert John zich wel aan agressieve vragen, maar hij kan goed rustig blijven. ‘Dan leg ik uit dat je zo geboren wordt, dat het geen keuze is.’ John huilt er soms om, om al die doven die aan aids zijn gestorven, soms zonder dat ze hun ziekte kenden. In zijn vorige buurt in Soweto heeft hij voor een dove vrouw eens een officiële brief getolkt, waarin stond dat ze seropositief was. ‘Ze kende dat woord niet eens.’ John kan precies aangeven waar horenden die op
een dovenschool voorlichting over aids komen geven, de fout ingaan: ‘Ze preken’ (hij maakt heftige gebaren), ‘vertellen te veel details en stellen te weinig vragen.’ Een probleem dat vooral zwakkere groepen treft, is dat Zuid-Afrika sinds de apartheidstijd doordrenkt is van geweld, ook op seksueel gebied. Net als bij veel meisjes en vrouwen in het land ging ook Johns eerste seksuele ervaring gepaard met dwang. Hij groeide op met Simon, een buurjongetje dat hem altijd kuste. ‘Hou je van me?’ vroeg Simon hem toen hij veertien was. ‘Dat snapte ik niet echt, maar ik maakte het wel uit met mijn schoolvriendinnetje.’ Wat later nam Simon hem mee naar een kerstfeest in Soweto. ‘Het was bizar. Er waren alleen mannen, sommigen erg vrouwelijk, enkelen zelfs opgemaakt. Ik vroeg of er echt geen vrouwen waren…’ Op de wc zag hij twee mannen vrijen, hij kreeg de schok van zijn leven. ‘Ik vroeg Simon waarom zij elkaar bij de billen pakten. “Dat is de liefde waar ik je naar vroeg,” antwoordde hij.’ Het tweetal eindigde naakt op de kamer van Simon. ‘Hoe doe je het dan?’ vroeg John. ‘Je kont,’ zei Simon. John wees Simons toenaderingspogingen eerst af, maar onderging het avontuur uiteindelijk toch. ‘Ik schreeuwde van de pijn. Ik voelde me ook gekwetst, maar kon het niemand vertellen.’ Op school dacht hij vaak aan het voorval terug. Hij werd soms geplaagd omdat hij een half meisje zou zijn. ‘Niemand had me ooit uitgelegd wat een homo is.’ Zijn favoriete leraar Lucas bracht uitkomst. John weet nog precies hoe Lucas in de les op het bord schreef:
Met een stripverhaal over seksualiteit verzorgt John lessen op dovenscholen
Zuid-Afrika | 67 |
gay is een man en een man, lesbisch is een vrouw en een vrouw. ‘Toen kon ik nog niet zeggen: ja, dat ben ik. Maar het was wel fijn dat Lucas iets uitlegde over homorechten, want mijn klasgenoten waren erg negatief.’ Anti-homogevoelens zijn op het continent erg sterk, in diverse landen is homoseksueel gedrag strafbaar. Politieke en religieuze leiders stoken het vuurtje op door te zeggen dat homoseksualiteit on-Afrikaans is. Maar wie de Afrikaanse geschiedenis en praktijk kent, weet wel beter. Ervoor uitkomen kon John niet, op het internaat brak een moeilijke tijd aan. Hij had seks met jongens en mannen die wel eens iets wilden uitproberen en in John een makkelijk object zagen. ‘Sommigen konden goed aan me zien dat ik homo was, ik verlangde ook wel naar mannen, maar ik snapte dat gay-gedoe nog steeds niet helemaal.’ Sinds zijn jeugdvriendje Simon hem nam, waren zijn gevoelens gemengd. ‘Ergens wilde ik het niet, was ik bang, maar van binnen voelde het toch wel goed. “Dit is hoe homo’s seks hebben,” zei Simon immers.’ Enkele maanden lang had John een relatie met een dove lasser die op het internaat werkte. Het begon heel agressief, maar later ging John overstag. ‘We vonden elkaar erg leuk. Ik zag hem elk weekend, dan gaf hij me van alles, waardoor ik me weer aan hem verplicht voelde.’ In 2001 had John genoeg van de geheimhouding van zijn voorkeur voor jongens. Hij bezocht voor het eerst een homoclub in de wijk Hillbrow en raakte bevriend met een horende man, Tsehpo, die hem
| 68 |
‘Mijn familie wist het, maar wachtte tot ik zelf zou vertellen dat ik homo ben’ op het hart bond dat hij niet de travestieten in de club mocht uitlachen. Tsehpo en hij communiceerden met briefjes, John leerde hem wat gebaren. Tsehpo nam hem mee naar de darkrooms van Johannesburg. John kreeg meerdere homovrienden en begon zich gay te noemen. Hij ontdekte het verschil tussen de zwarte clubs en de blanke, zoals Club O. in Melville, een wijk van Johannesburg: ‘Die is zo duur, als je daar één keer heengaat, ben je dood!’ Toen John besloot zijn familie te vertellen over zijn homoseksualiteit, was het weer oma die volgens het boekje reageerde. Hij deed dat overigens pas in 2005, toen hij genoeg zelfvertrouwen had opgebouwd. ‘Oma wist het allang,’ lacht hij. ‘Ze had
het gezien aan hoe ik loop en dat ik op school zo van stijldansen hield. Ook wilde ik nooit tuinieren – dat is hier jongenswerk. Ik hou meer van opruimen, dat kon ik nog beter dan de meisjes. Mijn zusjes wisten het ook, maar iedereen wachtte op mij, tot ik het zelf zou vertellen.’ Oma houdt heel veel van me, gebaart John, met een zachte blik in zijn ogen. Sinds een jaar heeft John een vaste vriend, Ndo. Zijn foto staat op de koelkast in het verder schaars ingerichte, kleine appartement. Via zijn werk bij het homoarchief Gala heeft John de laatste jaren veel mensen uit de homoscene leren kennen. Op het moment verzamelt hij levensverhalen van dove homo’s en lesbo’s, en van doven die seropositief zijn. ‘Geweldig werk, heerlijk om deze mensen te interviewen.’ Na een aantal jaren vrijwilligerswerk bij Gala, dat deel uitmaakt van de Witwatersrand Universiteit, heeft hij er sinds een jaar een betaalde baan. ‘Mijn doel is dat Zuid-Afrika vooruitgaat en niet nog meer mensen aan aids verliest. Dat dove kinderen een beter leven krijgen en hun rechten kennen. Te vaak hoor ik: “Dat wist ik niet.” Zonder mijn leraar Lucas was ik misschien wel alcoholist geworden.’ John is doof, homoseksueel én seropositief. Een combinatie waar je niet zo vaak iets over hoort. Bij welke groep voelt hij zich het meeste thuis? Eigenlijk overal wel, antwoordt John, bij zwarten, blanken, doven en homo’s. Wat betreft zijn identiteit staat doof zijn voor hem op nummer één. Wel gaat hij het meeste om met horende homo’s. Bij hen kan
John het beste zichzelf zijn. Maar soms heeft hij last van het racisme van blanke homo’s, terwijl hij bij zwarten juist weer aanloopt tegen homohaat. En gays – blank én zwart – kunnen van die snobs zijn. ‘Ze zeuren bijvoorbeeld over wie de duurste schoenen heeft. Dat kan mij echt geen fluit schelen, dat zie je,’ zegt hij, wijzend op zijn degelijke bruine overhemd boven een al even saaie spijkerbroek. Voelt John zich eigenlijk gehandicapt? ‘In dit land wel, ja,’ komt er spontaan uit. Zoals de meeste doven voelt hij geen band met anderszins gehandicapten. ‘Wij opereren gescheiden, de verschillen zijn te groot.’ Wat moet er gebeuren om doven in Afrika een beter leven te bieden? ‘Ik, John Meletse, zou willen…,’ begint hij quasi-theatraal, om dan bloedserieus over te gaan op: ‘Er wordt zoveel geleden, er sterven zoveel doven.’ Meer weten is de kern. ‘Over hiv en aids, over geweld en seksueel misbruik. Dat kan door projecten te steunen zoals wij die nu met het stripboek uitvoeren.’ Is er nog steeds misbruik op dovenscholen, zoals in Johns jeugd? ‘Zeker. Berucht is de rechtszaak tegen de directeur van de Yingisani-dovenschool in Limpopo. Een aantal meisjes kreeg een baby van hem! Maar toch werd hij in de rechtszaak niet veroordeeld.’ Van de regering heeft John nog niet veel goeds gezien. ‘Zij betuigen vooral lippendienst.’ Doventolk Thelma vult later aan dat de regering zich inmiddels beraadt over de stimulering van SASL, de officiële Zuid-Afrikaanse gebarentaal. De mooie grondwet uit 1996 bepleit het bevorderen van SASL, de politieke wil is er ook, maar
de regering vreest de bijkomende kosten. In 2008 werd pas op een paar van de ruim veertig dovenscholen SASL onderwezen. Wel is het inmiddels een vak aan een paar universiteiten geworden. Wat is volgens John het moeilijkste aan doof zijn? ‘Werk vinden. Veel doven zijn timmerman of lasser. Maar waar zijn de hoger opgeleiden? Doven moeten ook op ministeries en rechtbanken werken.’ Na een korte telling denken de tolk en John
Zoals de meeste doven voelt John geen band met anderszins gehandicapten dat er op de universiteiten in Johannesburg nu vier dove studenten rondlopen. Het zou belangrijk zijn als er meer doven in de gezondheidszorg of bij de politie zouden werken, vindt John. Dan kunnen doven daar op een betere behandeling rekenen. De veelbesproken wonderoma Kedibone wil ik natuurlijk graag zien. Als John haar wil bellen, vraagt hij zich ineens af in welke taal oma met mij zal praten. Haar moedertaal is het Setswana, kan ze wel Engels? Als ze opneemt, blijkt het Engels van Kedibone Meletse uitstekend. Als we op pad gaan naar hartje Soweto, moet doventolk Thelma naar huis voor haar kinderen. Onderweg in de auto praat de fotografe tegen me, ze is niet op haar gemak
omdat John ons langs de route leidt die de minibus altijd volgt. Niet echt een veilig parcours, de vele stoplichten zijn ideale plekken voor gewapende autorovers. In alle hectiek, en met mijn handen aan het stuur, is een beetje gebaren met John naast me er niet bij. Ik voel zijn zwijgen, het hele gesprek ontgaat hem. Ziehier, het gewone communicatiepatroon dat doven buitensluit. Bij aankomst omhelst oma ons allemaal opgelucht, het is inmiddels half negen ’s avonds, een gevaarlijke tijd in Soweto. ‘Ik noem hem mijn laatstgeborene,’ zegt mevrouw Meletse (70). Afrikanen spreken niet over de jongste en de oudste, maar over de first born, second born enzovoort. Ze bedoelt dat ze John als haar eigen zoon, haar nakomertje, heeft opgevoed. ‘John is mijn favoriet. Hij zorgt heel goed voor me. Om zijn eigen moeder geeft hij niet zoveel, die wordt daar wel kwaad om.’ Op de koelkast staan diverse bekers die John ooit won met dansen. De tv in de slaapkamer toont een driedubbel, wazig beeld. Op een van de foto’s die oma me laat zien, staat John met een grote witblauwe taart stijfjes naast een vrouw. Te oordelen naar zijn stuurse blik moet dit zijn moeder zijn. Af en toe praten oma en John onderling: een mix van gebaren, wijzen, liplezen en Setswana. Soms schrijven ze iets op. Als oma met ons praat, zit John er stil bij. Vanwege het gevaar rijden we op tijd terug naar Johannesburg, deze keer over de snelweg. ‘Bel me als je veilig thuis bent,’ smeekt oma. ‘Anders kan ik niet slapen.’
| 69 |