Eer en trouw Drama in zeven taferelen met een voorafbeschouwing.
0 Voorafbeschouwing Het speelt zich af in 1986 en het is het verhaal van een vrouw van vooraan in de zestig die net weduwe is geworden. In de huidige vorm is het veeleer een theaterroman, of een luisterspel, geschikt om te lezen, of te horen, maar te lang en te zwaar om op een avond te spelen. Wanneer het ooit tot een opvoering komt zal ik de tekst voornamelijk inkorten en nog wat theatraler maken, dan nu al het geval is. Het valt dus een beetje lang uit voor een opvoering, maar ik dacht het in eerste instantie zo te laten staan om het als beta-versie voor te schotelen voor een lezend publiek, maar ik blijf wel hopen dat het verhaal een keer de weg naar de planken vindt en dat het wel eens wordt opgevoerd. De tekst moet maar voor zichzelf spreken. Iedere verwijzing naar bestaande personage is uit de lucht gegrepen. We zullen vooraf de gekozen muziek, de personages en de decors op een rijtje zetten.
0.1 Muziekalbum We geven hier de gekozen muziekfragmenten weer met bronverwijzing, een per bedrijf. Er is niet toevallig gekozen voor Duitse nummers. 0.1.1 Junge komm bald wieder 0.1.1.1 Freddy Quinn Junge, komm bald wieder, bald wieder nach Haus, Junge, fahr nie wieder, nie wieder hinaus! Ich mach mir Sorgen, Sorgen um Dich, Denk auch an morgen, denk auch an mich! Junge, komm bald wieder, bald wieder nach Haus, Junge, fahr nie wieder, nie wieder hinaus! 0.1.2 Lili Marleen 0.1.2.1 Lale Andersen Vor der Kaserne, vor dem grossen Tor, Stand eine Laterne und steht sie noch davor. So wollen wir uns wieder seh'n, Bei der Laterne wollen wir steh'n, Wie einst Lilli Marleen, wie einst Lilli Marleen. 0.1.3 Ja, das alles auf ehr. 0.1.3.1 Uit de Zigeunerbaron van Johan Strauss Jr. Als flotter Geist, doch früh verwaist, Hab' ich die halbe Welt durchreist, Factotum war ich erst, und wie!
Bei einer grande ménagerie! Vom Wallfisch bis zum Goldfasan Ist mir das Thierreich unterthan: Es schmeichelt mir die Klapperschlange, Das Nashorn streichelt mir die Wange, Der Löwe kriecht vor mir im Sand, Der Tiger frisst mir aus der Hand, Per Du bin ich mit der Hyäne, Dem Krokodil reiss' ich die Zähne, Der Elefant mengt in der Schüssel Mir den Salat mit seinem Rüssel Ja, das Alles auf Ehr, Das kann ich und noch mehr, Wenn man's kann ungefähr, Ist's nicht schwer - ist's nicht schwer!
Ja, das Alles auf Ehr', Das kann er und noch mehr, Wenn man's kann ungefähr, Ist's nicht schwer 0.1.4 Lied van trouw 0.1.4.1 Treuelied derde strofe Ihr Sterne seid uns Zeugen,
Die ruhig niederschaun, Wenn alle Brüder schweigen Und falschen Götzen traun. Wir woll'n Wort nicht brechen Nicht Buben werden gleich, Woll'n predigen und sprechen Vom heil'gen deutschen Reich! 0.1.4.1.1 https://www.youtube.com/watch?v=rYjS5xb8KPQ 0.1.5 Um Mitternacht 0.1.5.1 Uit de Rückert-Lieder van Gustav Mahler (1860-1911), op gedichten van Friedrich Rückert (1788-1866). Um Mitternacht Hab' ich gewacht Und aufgeblickt zum Himmel! Kein Stern vom Sterngewimmel Hat mir gelacht Um Mitternacht! 0.1.6 Wunderbar 0.1.6.1 Zarah Leander Wunderbar, wunderbar! What a perfect night for love, Here am I, here you are, Why it's truly wunderbar!
0.1.7 Die Ballade von der sexuellen Hörigkeit 0.1.7.1 Uit de Dreigroschenoper van Bertolt Brecht en Kurt Weil. Da ist nun einer schon der Satan selber Der Metzger: er! Und alle andern: Kälber! Der frechste Hund! Der schlimmste Hurentreiber! Wer kocht ihn ab, der alle abkocht? Weiber. Ob er will oder nicht - er ist bereit. Das ist die sexuelle Hörigkeit. Er hält sich nicht an die Bibel. Er lacht übers BGB. Er meint, er ist der größte Egoist Weiß, daß wer'n Weib sieht, schon verschoben ist. Drum duldet er kein Weib in seiner Näh: Er soll den Tag nicht vor dem Abend loben Denn vor es Nacht wird, liegt er wieder droben. 0.1.8 Ich habe genug 0.1.8.1 Cantate van Bach. BWV 82 Ich habe den Heiland, das Hoffen der Frommen, Auf meine begierigen Arme genommen; Ich habe genug! Ich hab ihn erblickt, Mein Glaube hat Jesum ans Herze gedrückt; Nun wünsch ich, noch heute mit Freuden Von hinnen zu scheiden.
0.2 Dramatis personae Het verhaal begint bij het overlijden van Walter. We maken achtereenvolgens kennis met zijn echtgenote (en voortaan zijn weduwe) Gonda Evenepoel, in gesprek met Erik Rafels, de huisarts, en Irma de moeder van Walter. Uiteindelijk zullen we ook meneer pastoor ontmoeten: Frans. We stellen deze personages hier even voor: 0.2.1 Walter Geboren 1921. Walter Vandevoorde is een pensioneerde zakenman, bij het begin van het stuk op 65-jarige leeftijd net overleden. Gestorven aan terminale respiratoire insufficiëntie, door toedoen van chronisch obstructief longlijden. In verstaanbare termen had hij ernstige ademnood ten gevolge van zijn rookgewoonte, en dat werd hem fataal. 0.2.2 Gonda Geboren 1922. Gonda Evenepoel is 64 en gepensioneerde apotheekbediende. Haar huwelijk met Walter heeft meer dan vijfendertig jaar stand gehouden. Zij zal in een lange reeks gesprekken haar hart luchten over haar leven. Zij is klein, koket maar niet aantrekkelijk, en zij rookt. 0.2.3 Erik Geboren 1956 Dertig jaar oud is Erik Rafels, en huisarts in Brussel. Hij speelt enigszins een dubbele rol in het stuk, als personage, maar ook als auteur. Af en toe zal blijken dat we het verhaal door zijn ogen zien. Hij brengt ook zijn eigen problematiek mee, want het verhaal speelt zich af bij het begin van de aidsepidemie. 0.2.4 Irma Geboren 1906 De moeder van Walter woont in het appartement boven dat van het echtpaar. Zij is tachtig jaar oud. Zij vertolkt het verleden. Irma is nog van voor de andere oorlog en verstard in haar denkbeelden.
0.2.5 Frans Geboren 1928. De parochiepriester is 58 jaar. Priester, minzame figuur, niet te groot, zacht en aardig steeds voorzien van een vriendelijke glimlach. Hij heeft zijn brevier in de handen.
0.3 Decors Zeven bedrijven, zeven decors. Dat is wat ik er me nu bij voorstel, maar het mag ook totaal iets anders zijn. 0.3.1 Een slaapkamer in een vol appartement. Een bed met een gestorvene. 0.3.2 De spreekkamer van dokter Rafels De oude huisartsenpraktijk gevestigd in een ouderwets huis. 0.3.3 De woonkamer van Gonda Het appartement is volgestouwd met meubelen. Er is een eettafel met zes stoelen. Gonda zit aan de kop en de bezoeker zit links van haar. 0.3.4 Een chinees restaurant Het restaurantdecor laat toe verschillende dialogen met verschillende deelnemers vlot op elkaar te laten volgen. 0.3.5 Open deur dag Nieuwe spreekkamer: wit en modern. Staande receptie bij de plechtige opening. 0.3.6 Een restaurant in Gooik Een prachtige dag in de lente. Mosselen eten in het Pajottenland, ten westen van Brussel. 0.3.7 Een wachtkamer in het ziekenhuis In het ziekenhuis bij het overlijden van Irma.
1 Rouwkapel Gelukkig die arm van geest zijn, want hun behoort het koninkrijk der hemelen.
Junge, komm bald wieder Junge, komm bald wieder, bald wieder nach Haus, Junge, fahr nie wieder, nie wieder hinaus! Ich mach mir Sorgen, Sorgen um Dich, Denk auch an morgen, denk auch an mich! Junge, komm bald wieder, bald wieder nach Haus, Junge, fahr nie wieder, nie wieder hinaus!
Decor Slaapkamer. De gestorven Walter maakt aanvankelijk deel uit van het decor op zijn doodsbed, maar gaat dan toch aan de actie deelnemen. In mijn verbeelding is het een overvolle en ouderwetse slaapkamer met stijlmeubelen. Voor het bed een tafel en twee stoelen.
1.1 Vaststelling 1.1.1 Gonda, Erik en Walter Gonda laat de huisarts binnen. Erik legt de vingers op de halsslagader. Gonda kijkt ernaar. Erik en Gonda kijken elkaar aan. G: Ge moet het me niet vertellen, meneer de dokter. Ik weet het al. E: Het spijt me. Ik moet het overlijden van Walter vaststellen. G: Er is niets aan te doen. We wisten het. Dat er niets aan te doen was. E: Mijn innige deelneming. Ik wens u veel sterkte. G: Dank. Ik dank u ten zeerste voor alle hulp. U heeft uw best gedaan. E: Geen dank. U kunt maar beter even gaan zitten. Ze gaan zitten. Stilte. Gonda keert zich naar Walter. G: Het is voorbij. Walter. Het is voorbij. E: Ja. Het spijt me. G: Wat moet er nu gebeuren? E: Even iets praktisch. Ik ga een attest van overlijden opstellen. We moeten een begrafenisondernemer bellen. G: Moet dat nu? E: Hoe sneller, hoe beter. Die mensen werken dag en nacht en ook in het weekend, zoals nu. G: Ik weet me geen raad. E. Ik kan me daar iets bij voorstellen. Zoiets moet langzaam doordringen. G: Ik kan het maar niet beseffen. Walter! E: Ja, dat moet tijd hebben. Ik wens u veel sterkte en vooral geduld toe. I: Ik moet op de eerste plaats moeder verwittigen.
E: Verdorie ja, verhip zeg. Die woont hierboven. Even niet aan gedacht. Sorry. G: Kunt u me niet helpen het haar te vertellen? E: Maar natuurlijk wil ik haar zelf op de hoogte brengen. Dat lijkt me niet meer dan normaal. G: Ik zal haar even bellen. Gonda belt. Aan de telefoon: G: Moeder wilt ge naar beneden komen. Ja… Ja… Het is gebeurd ja. Ja, kom maar naar beneden.
1.2 Met drie 1.2.1 Irma, Gonda en Erik Tussen de twee vrouwen heerst er spanning, zoals blijkt uit volgende tafereel. G: Ze komt naar beneden. E: Kunt u me intussen misschien al de identiteitskaart van Walter geven, dan kan ik de papieren invullen. G: Daar zegt u zowat. Zijn portefeuille. Even denken. Die zal wel hier in de la liggen. Ik ben een beetje verloren. E: Doet u maar rustig. G: Ik kan er niet over uit. We wisten allemaal dat het zou gebeuren. En dan gebeurt het en ben je niet voorbereid. E: Nou ja, u bent een beetje de kluts kwijt. Zo gek is dat niet. G: Wat wil je eraan doen? Gonda zoekt, maar daar klinkt de bel en daar komt Irma. G: Ach, moeder. I: .Ai Gonda. Ze omhelzen elkaar op een ijzige wijze.
I: Dag meneer de dokter. Is hij dood? E: Het spijt me. Mijn innige deelneming. I: Wat een ongeluk. Wat ga ik nu beginnen? Irma gaat het lichaam groeten. Slaat een kruis. Stilte. I: Typisch weer zo een rotstreek van hem, ons zo in de steek te laten. E: Hij kon niet meer. I: En waarvan is hij gestorven, meneer doktoor? E: Zijn hart heeft het wellicht begeven door tekort aan zuurstof. I: Maar we hebben toch zuurstof laten brengen. Was de zuurstof op? E: Nee, dat bedoel ik niet. Het komt door de longen. Zijn longen waren kapot van het roken. Daardoor moet het hart meer werken en op een bepaald ogenblik lukt dat niet meer. I: Het is hard uw kind te moeten afgeven voor dat ge zelf sterft. E: Mijn innige deelneming. I: Ik heb mijn man al begraven. En nu mijn zoon. Tegen Gonda: I: Ik zie dat ge bezig zijt met de dokter. Ik ga terug naar boven. Ge zult me wel vinden als ge me nodig hebt. G: ’t Is goed, moeder. I: Ik ga me verkleden. G: Ga maar naar boven. Ik zal je op de hoogte houden. I: Ik zal meneer pastoor bellen. Voor de laatste sacramenten. G: Heel goed. I: En ik zal zijn geboortekaars uithalen.
G: Doe dat moeder, ja ’t is goed. Tot straks. Ze kussen elkaar. Irma gaat weg. Gonda heeft het moeilijk haar tranen te verbijten, maar ze vermant zich. G: Goed dat ze weg is. E: Jullie lijken geen hartelijke verhouding te hebben. G: Zij is een schoonmoeder in alle betekenissen van het woord. Zal ik koffie zetten?
1.3 Geboortekaars 1.3.1 Gonda en Irma Gonda en Irma nu in een zwarte jurk wachten op Frans, met bedekt hoofd. Irma heeft een kaars in de hand, in een doek gewikkeld. I: Moet je kijken wat ik hier heb? G: Wat is dat? O, het is een kaars. I: Wil jij straks deze kaars aansteken? G: Deze kaars aansteken? I: Ja als de priester komt voor het heilig Oliesel, dan moet je de kaars aansteken. G: Als jij het zegt. I: Niet zo maar eender welke kaars. Het is de geboortekaars van Walter. G: Heb jij die nog? Je hebt dat altijd bijgehouden? I: Ja ik heb hem nog altijd. Ja. Ik had nooit gedacht dat ik hem nog eens zou aansteken. G: Tijdens de oorlog, bij elke verhuis heb je dat toch altijd bewaard? I: Ik kon hem niet wegdoen. Ik heb een doos met van die dingen. Ik heb nog een haarlok van mijn moeder. G: Een haarlok van je moeder?
I: Nu, de pastoor komt, is de tijd gekomen de geboortekaars van Walter aan te steken. Heb je een kandelaar? Een aansteker? Gonda haalt een kandelaar. Ze gaan om de kandelaar zitten. De aansteker ligt klaar. I: Hoe laat heeft meneer pastoor gezegd dat hij zou komen? G: Hij zou er zo meteen moeten zijn. Stilte I: Ja Walter. Hij was een deugniet. G: Als jij het zegt van je eigen zoon! I: Hij deugde niet. Hij dacht altijd alleen maar aan zichzelf. G: Ja, dat moet jij zeggen. I: Hij moet altijd geld hebben. Hij heeft me al mijn spaarcenten afhandig gemaakt. G: Hij leefde graag op grote voet. I: Het was altijd om te lenen. Hij zou het terugbetalen. G: Dat is al jaren geleden. I: Ik heb nooit wat teruggekregen. G: Als je soms zou beginnen denken dat je van mij wat terugkrijgt, moet ik je teleurstellen. Ze wachten. Gewapende stilte.
1.4 Laatste sacramenten 1.4.1 Gonda, Irma en Frans De bel gaat. De kaars wordt aangestoken. en Frans komt op. F. Pax huic dómui. Et ómnibus habitántibus in ea. I en G : In vrede zij dit huis en allen die er wonen. F: Irma, mijn innige deelneming. Gonda mijn innige deelneming.
F: Ja. Het is gebeurd. I: Ik weet niet wat ik moet beginnen. F: Nu wij hier samen zijn, zouden we even kunnen proberen samen te bidden. G: Waar is dat nu weer goed voor? I: Zwijg nu even. Ga het moment niet bederven. Ga door meneer pastoor. F: In het gebed kunnen wij we de kracht vermoeden van Iemand, die groter is dan onze onmacht. Hij die gezegd heeft: “Komt allen tot mij die uitgeput zijt, en onder lasten gebukt gaat, want Ik zal jullie rust en verlichting schenken.” G: Hoe moet dat bidden dan gebeuren? F: In dit uur van uitersten, nu leven en dood met elkaar vechten, vormen we samen een kring, Met stamelende woorden staan wij voor God, met zoveel vragen over lijden en sterven, met pijn en verdriet. Frans legt de corporaal, het altaardoek, op de leeggemaakte nachttafel, en plaatst de pyxis met het viaticum erop. Hij laat de overledene het kruis kussen en besprenkelt de kamer met heilig water. Hij kust de stola en doet hem om. F: Aspérges me, Dómine, hyssópo, et mundábor; lavábis me, et super nivem dealbábor, I: Gij zult mij besprenkelen, Heer, met hysop, en ik zal rein worden: G: Gij zult mij wassen, en ik zal witter worden dan sneeuw. F: Miserére mei, Deus: secúndum magnam misericordiam tuam. Glora Patri, et Filii, et Spiritui Sancti. I: Ontferm u mijner, God, in uw grote barmhartigheid. G: Eer zij de Vader en de zoon en de heilige geest. Allen: Amen Frans richt zich tot Walter
F: Beste Walter, onder die naam werd je gedoopt. Die naam staat sinds je geboorte in Gods handpalm geschreven. Nu is je lichaam hier op aarde gebleven. Je bent niet meer. Daarom willen we hier, met je moeder en je echtgenote erbij, biddend stil worden. De vrouwen nemen naar eigen godsvrucht en vermogen een biddende houding aan. F: In taal en teken vragen we steun en troost aan God die er voor ons wil zijn: Vader, Zoon en Heilige Geest. We houden elkaar vast in het geloof dat we aan elkaar gegeven zijn om te leven in Gods naam, Vader, Zoon en Heilige Geest. Irma snikt het uit. I: Mijn zoon, mijn enige zoon. F: We zitten hier met al onze vragen, vol pijn en verdriet, met een hart dat liefheeft en naar liefde verlangt, met handen die moeilijk kunnen loslaten. We bidden tot God: dat Hij jouw en onze pijn verzacht, dat Hij met ons de weg gaat naar onaantastbaar leven, naar uit handen geven, in zijn Goddelijke armen. I: Ik kan het niet. Walter, mijn enige zoon. Wat moet ik nu beginnen? G: Zou je niet beter boven gaan rusten? Je bent uitgeput. I: Verpest het nu niet.
1.5 Tijdstip van overlijden 1.5.1 Erik en Gonda G: Wat moet ik doen? Ik weet niet waar te beginnen. E: Als ik even iets mag zeggen. Probeer vooral aan praktische zaken te denken. G: Hoe bedoelt u? E: U moet denken aan datgene waar niemand aan durft denken in zo een moment: aan geld. G: Daar ben ik nu even niet mee bezig. E: Denk toch maar even na. Hebben Walter en U aparte of gezamenlijke rekeningen? G: We hebben een gemeenschappelijke rekening waar we alles mee doen.
E: Dan kunt u beter alle geld afhalen, want die rekening wordt meteen geblokkeerd. Dat kan even duren. G: Het is niet waar. Het kan niet waar zijn. Ik sta voor een berg die ik nooit kan beklimmen. E: Je kunt stap voor stap vooruit gaan en elk probleem een voor een oplossen. G: Ik weet niet of ik het kan. E: Hier is nu een praktisch probleem, waar je nu iets kunt aan doen, en straks niet meer. Daarom is het zo acuut en dringend. G: Ach, de bank. Ik ben er nooit mee bezig geweest. Walter deed altijd alle geldzaken. E: Luister goed. Ga naar de bank, want alle bankrekeningen van een overleden persoon worden afgesloten en geblokkeerd. G: Wat betekent dat. E: Dat er straks geen geld meer is om te eten en de huur te betalen, zolang de rekening geblokkeerd blijft. G: Waarom is dat zo? E: Ze moeten eerst nagaan of de overheid geen schuldvorderingen heeft. Dat soort dingen. U kunt beter zo snel mogelijk naar de bank om de rekeningen leeg te halen. G: Mag dat? E: Eigenlijk niet, want Walter is al overleden, maar ik zou het doen als ik jou was. Anders kom je een tijdje op droog zaad te zitten. G: Nou dat liever niet. E: Niemand kan het u kwalijk nemen. Voor zover ik kan nagaan zijn er geen erfgenamen want jullie hadden toch geen kinderen? G: Er is zijn moeder natuurlijk. die ook haar deel kan opeisen. E: U kunt het er met haar over hebben, als u wilt. Er zijn geen andere erfgenamen, en op alles wat de staat kan vinden, zal je erfenisrechten moeten betalen.
G: Het is toch wel erg dat je daar belasting op moet betalen. Op iets dat van ons is. E: Je kunt beter verstoppen wat je hebt in dit land, of vadertje staat is er mee weg. G: Het is wel moeilijk dit soort beslissingen. Walter deed dat. E: U kunt nu maar beter meteen alle moed bij elkaar rapen, en naar de bank gaan om kennis te nemen van uw vermogen, en de juiste beslissingen te nemen. G: Ik weet niet of ik het kan. E: Vanaf nu moet u op uw eigen benen staan.
1.6 Echtelieden 1.6.1 Gonda en Walter Walter spreekt van op zijn sterfbed en Gonda antwoordt. W: Het is nu afgelopen. G: Ja, Walter. Wat valt er nog te zeggen. W: We hebben goede en slechte tijden met elkaar gedeeld. G: Meer dan dertig jaar van mijn leven. W: We zijn getrouwd voor de goede en de kwade dagen. G: Ik denk er met gemengde gevoelens aan terug. W: Ik heb geleerd dat het er in het leven altijd op aankomt de juiste beslissing te nemen, en die vervolgens consequent uit te voeren. G: Ja, zo was jij wel. Consequent en methodisch. Altijd uit op je eigen voordeel. W: Een mens moet zijn fundamentele keuzes trouw blijven, wat er ook gebeuren mag. G: Wij hebben de verkeerde keuzes gemaakt, Walter. We moeten toch niet trouw blijven aan de verkeerde keuzes? W: Het is niet zozeer dat we de verkeerde keuzes maakten, maar dat we de kamp verloren hebben.
G: En hoe! W: Het leven is een kwestie van willen, een voldoende lang en krachtig willen, en dat maakt het verschil tussen een dierlijk en een menselijk wezen uit. G: Jij wilde altijd alles. W: Alleen de mens is tot een planmatige wil in staat. Hoe hoger je stijgt in de zedelijke hiërarchie, hoe meer je te willen hebt. G: Het klinkt een beetje eng. Niet iedereen heeft evenveel keuzes. W: Het zijn de heren die de keuzes maken en het zijn de knechten die uitvoeren. G: We hebben gezien waar dat ons heeft gebracht. W: Er zijn niet altijd zoveel keuzes te maken, en soms is er geen goede keuze over. Dat is waar ik nu in terecht kom. G: Het is afgelopen. W: Het aantal keuzes dat overblijft, wordt heel erg klein, tot het op is. G: Dan blijft alleen de dood nog over. W: Alleen de mens is in staat zijn einde onder ogen te zien. G: Jij was daar altijd heel erg lucide in. W: Ik was op. G: Je hebt nooit willen stoppen met roken. Je wilde geen compromissen sluiten om het leven langer te laten duren. W: Ik heb volop geleefd. Ik heb ervan genoten, maar ik wilde geen saai en kneuterig leven. G: Wat is dat voor een leven dat wij hadden? W: We hebben er ons doorheen geslagen. We waren een goed team. G: Zolang ik deed wat jij zei. W: De man is het hoofd van het gezin. Hij moet zijn verantwoordelijkheden nemen.
G: Jij zult ook nooit veranderen. W: Voor verandering is het te laat. We stonden op de drempel van een nieuwe tijd, maar we zijn er niet mogen binnen gaan.
1.7 Afscheid 1.7.1 Walter en Irma I: Nu ik je nodig heb, ben je er niet. W: Het spijt me, Mama. I: Je hebt me al mijn geld afhandig gemaakt, dat heb je gedaan. Jij zei dat je het zou teruggeven. W: Jij deed er toch niets mee. I: Nu ik het geld nodig heb, ben ik het kwijt. En jou heb ik ook niet meer. W: Ik kan niet zeggen hoeveel het me spijt. I: Aan Gonda heb ik ook niets. Ze heeft geen respect. W: Ze heeft haar eigen mening. I: Ze spreekt me altijd tegen. W: Je hebt haar zelf uitgezocht. I: Ze was een meisje uit een goede, Vlaamsgezinde familie. Ze stonden aan onze kant. W: Het waren andere tijden. I: Ik dacht dat het je gedrag zou verbeteren als je zou trouwen. W: Het huwelijk als remedie. I: Veel geholpen heeft het niet. Je was altijd een rokkenjager. W: Er gaat niets boven de vrouw. I: Het zal wel aan haar liggen. Ze komt haar plichten niet na. W: Je hebt er alles aan gedaan om mij met haar te doen trouwen.
I: Daar heb ik al veel spijt van gehad. W: Je hebt er ook altijd alles aan gedaan om ons huwelijk in stand te houden. I: Het huwelijk is de hoeksteen van de christelijke maatschappij. W: Zoals mijn vader en jij. I: Je vader en ik hebben nooit ruzie gemaakt. Hij zorgde voor het inkomen en ik zorgde voor het gezin. Dat was de afspraak, en zo zat het in elkaar. W: De tijden zijn veranderd. I: Er blijft niets meer over van de oude waarden. W: Er is een nieuwe maatschappij gekomen, waar iedereen pakt wat hij kan krijgen. I: Dat is het verschrikkelijke ervan. Dat ik zo lang moet leven.
2 De spreekkamer Gelukkig die verdriet hebben, want zij zullen getroost worden.
Lilli Vor der Kaserne, vor dem grossen Tor, Stand eine Laterne und steht sie noch davor. So wollen wir uns wieder seh'n, Bei der Laterne wollen wir steh'n, Wie einst Lilli Marleen, wie einst Lilli Marleen.
Decor De spreekkamer van de huisarts in 1986. Er was nog geen computer en er bestond nog geen gsm. We hadden enorme RTT telefoons met dikke kabels.
2.1
Bankzaken 2.1.1
Gonda en Erik
G: Ik ben naar de bank geweest zoals u voorstelde. E: Wat hebben ze gezegd? G: Kunt u het overlijden een dag later vast stellen? Dat zou veel beter zijn, de tijd die nodig is om de overschrijvingen te verrichten. E: Als het overlijdensattest nog niet overgemaakt is aan de gemeente, kan ik een nieuwe maken. G: De begrafenisondernemer die u me aanried, is op de hoogte. Hij heeft de papieren nog niet ingediend. E: Dan wil ik het wel doen, om u te helpen. G: Ik stel dat zeer op prijs. E: Normaal doe ik zoiets nooit. Mijn handtekening is het enige wat ik heb. G: Ik weet niet hoe ik u moet danken. E: Het is goed zo. Meer moet dat niet zijn. Ik zal nu meteen een nieuw attest opmaken. G: Vergeef me dat ik u zoiets moet vragen. E: Geen nood, ik begrijp het. Ik ben er zelf over begonnen. G: Pardon. E: U hoeft zich niet te schamen. Ik begrijp dat heel goed. G: Ik gun het de Belgische staat niet, dat ze daar belastingen op heffen. E: Alsof een mens al niet genoeg miserie heeft, door toedoen van het overlijden. G: Op die manier zal ik een pak minder betalen aan successierechten. E: Ik begrijp het. G: Ik kan niet uitdrukken hoezeer ik het op prijs stel, dat u me niet in de steek laat.
E: U kunt altijd een beroep op me doen. Ik zal steeds voor u klaar staan. G: Ik ben u daar zeer erkentelijk voor. Het is vreemd, hier nu weer in de spreekkamer te zitten, waar wij u voor het eerst ontmoet hebben. E: Ja, warempel. E: Ik ben u ook zeer dankbaar dat u het mogelijk heeft gemaakt dat Walter thuis is mogen sterven. Gonda af. Erik blijft. E: De volgende. 2.2
Aidsepidemie 2.2.1
Frans en Erik
F: Mag ik u iets vragen? U bent toch bezig met die nieuwe ziekte, die Aids-epidemie? E: Ja, dat is zo. Ik volg dat al enkele jaren, maar nu krijg je echt een uitbarsting. Om bang van te worden. F: Ik vind dat heel goed dat u dat doet. Het zijn toch een beetje de melaatsen van vandaag. Jezus was daar mee bezig. E: Je ziet echt jonge mensen sterven. Niet dat het minder erg is voor de ouderen. Maar toch. Mensen in de fleur van hun leven. Jonge, mooie, welstellende en intelligente mannen. Het komt dicht op ons af. F: Ook heel veel Afrikanen, heb ik me laten vertellen. Wat is dat voor een vereniging waar u mee bezig bent? E: We gaan een vzw oprichten die zich gaat bezig houden met zorg voor aidspatiënten onder de vorm van een buddysysteem. F: Wat houdt dat in? E: Het gaat over een ongeneeslijke ziekte die veel jonge mensen treft. Wanneer je te horen krijgt dat je wellicht maar een paar maanden meer te leven hebt, dan gaat er van alles door je heen.
F: Dat kan ik me voorstellen. E: De bedoeling is nu dat die mensen een buddy kunnen krijgen. Dat is een vrijwilliger die bereid is een stuk van de weg naar het einde met de aidspatiënt mee te gaan. F: Mooi. E: Die vrijwilligers dienen opgeleid en begeleid te worden, en dat is wat onze vereniging wil doen. F: Het is indrukwekkend dat daar vrijwilligers voor te vinden zijn in onze moderne tijden. E: Ik heb er alle bewondering voor. Het is emotioneel best zwaar, een terminaal zieke persoon tot het einde te begeleiden. Dat is wat ze doen in de praktijk, zolang geen goede behandeling is gevonden. F: Kan de geneeskunde de ziekte nog steeds niet genezen? E: Er zijn aanwijzingen in de goede richting, maar nog geen bewijzen. F: Laten we hopen. E: Ik ben me allerlei vragen gaan stellen. F: Ik vind dat heel erg boeiend. Goed dat u dat doet. 2.3
Intake 2.3.1
Erik, Gonda en Walter.
Flashback naar pakweg 1983. Walter en Gonda komen op, groeten de huisarts en gaan zitten op de patiëntstoelen in de bescheiden spreekkamer. Erik achter zijn bureau. E: Gaat u zitten. G: Wij zouden u als huisarts willen nemen. E: Nou ja dat kan. W: We willen eerst graag kennis met u maken. E: Ok, bij deze dan. Laten we maar meteen een dossier opmaken.
W: Wij zijn Brusselse Vlamingen, of Vlaamse Brusselaars, en we willen graag in onze eigen taal behandeld worden. E: Dat is uw volste recht. Dat is wat wij doen hier. W: Met wie zullen we beginnen? G: Het was eigenlijk op de eerste plaats meer voor mijn man. E: Dan zullen we met meneer beginnen. W: Ik heb een medisch dossier meegebracht. E: Zal ik het even inkijken? W: Alstublieft. Stilte. Erik leest. E: Nu ja dat is heel wat. Wat opvalt zijn uw problemen met de ademhaling. W: Ik heb het ook gelezen. Ik ben geen dokter maar ik ken toch genoeg Latijn om te begrijpen, dat het er niet zo goed voor staat. G: Hij denkt dat hij gaat sterven. E: Volgens wat ik van het dossier begrijp zit u in een gevorderd stadium van ademhalingsinsufficiëntie. G: Hij gaat nog altijd werken. W: Ik kan nog net de trap op. Zolang ik dat nog kan, blijf ik het volhouden. Hopelijk tot mijn pensioen. G: Hij kan het goed verstoppen. W: Als ik met mensen samen de trap oploop, vertel ik hen dat ik even naar het toilet moet op de tussenverdieping. G: Om te verstoppen dat hij geen adem meer heeft. W: Ik kan geen twee trappen na elkaar meer op.
E: Ik kan me moeilijk voorstellen dat u nog gaat werken. W: Hierboven doet het nog altijd. Ik kan nog altijd mijn beslissingen nemen. G: Hij is koppig. W: Ik begrijp natuurlijk wel dat het einde nader komt, maar ik ga nog door tot mijn pensioen. 2.4
Gesprek over aids 2.4.1
Erik en gonda
1986 opnieuw, Gonda in het zwart E: Ik moet je iets vertellen. Buiten de huisartsengeneeskunde ben ik ook nog in andere vlakken actief. G: U maakt me benieuwd. E: U weet dat er een nieuwe ziekte is. G: Ik heb daar wel iets van gehoord ja. De epidemie. Ik heb gehoord dat u zich daar bijzonder voor inzet. E: Ja, dat doe ik. Het is gewoon heel erg belangrijk dat we daar goed mee omgaan. G: Er was deze week een uitzending op de televisie over die nieuwe plaag. Toen pas ben ik beginnen begrijpen hoe erg het is. E: Het is een groot probleem. Er sterven mensen van. Mensen zoals ik, jong en in de fleur van hun leven. Ik ben daar wel mee bezig ja. G: Ja, het is verschrikkelijk nieuws. Heeft u daar zelf ook mee te maken? In uw eigen omgeving? E: Ik heb het daar wel moeilijk mee. Ik zie verschillende jonge mensen die dat overkomt, die aidsbesmetting. Niet alleen onder de patiënten maar ook in mijn eigen vriendenkring. G: Wat erg. E: Afschuwelijk. Dan ga ik me toch onvermijdelijk de vraag stellen: Waarom zij en niet ik? Wat hebben zij gedaan, dat ik niet heb gedaan?
G: Ik hoef het niet te weten wat u gedaan heeft. Hoe kun je die mensen helpen? E: Ik wil daar iets voor doen. We gaan een vereniging stichten. Je kunt meedoen. G: Wat gaat die vereniging precies doen? E: We gaan een buddy-systeem voor aidspatiënten oprichten. We gaan buddy’s aanbieden. G: Hoe zit dat in elkaar? E: Het komt er op neer dat we een Aidspatiënt die ongeneeslijk ziek is in contact brengen met een vrijwilliger, die vervolgens een eind van de weg met de patiënt zal afleggen. G: Mijn steun heeft u. E: We zijn volop bezig met de oprichting van de vereniging. Daarom gaan we nu een diner organiseren. Komt u ook? De opbrengst komt ten goede aan de vereniging. G: Ik wil wel komen, als u me komt halen. E: Ok dat doen we. Dan zal ik u een kaart verkopen. 2.5
Belofte 2.5.1
Erik en Walter
Walter is kortademig. W: Vertelt u mij de waarheid dokter. E: Dat doe ik. Principieel altijd, waar mogelijk. W: Ik dank u daarvoor. E: Ik zal de feiten niet verdoezelen. W: Hoe staat het met mij? Moeten we mijn staatsbegrafenis al plannen? E: Ik stop niet weg dat we in de terminale fase zijn beland. In andere woorden: u hebt niet meer zolang te leven. W: Kunt u daar een tijd op plakken?
E: Dat is moeilijk. Laat ik zeggen dat ik niet in weken, ook niet in jaren, maar in maanden zou willen rekenen. W: Dat hakt erin. E: Het is hoogst onwaarschijnlijk dat u nog twee jaar haalt, volgens de resultaten die we gezien hebben, en volgens de medische literatuur. W: Ik kan dat aanvaarden. We moeten het allemaal vroeg of laat meemaken. E: U neemt het filosofisch op. W: Ik heb in mijn leven de dood meerdere malen voor ogen gezien, en ik ben er altijd doorheen gesparteld. Ik had nooit het gevoel dat ik werkelijk zou sterven. Nu wel. Nu voor het eerst. Het zal een bevrijding zijn. Ik ben er klaar voor. Stilte. E: Heeft u nog wat nodig? W: Dokter, U moet me een ding beloven. E: Zegt u het maar. W: Ik wil niet naar het ziekenhuis. Onder geen beding wil ik aan de ademhalingsmachine belanden. Belooft u me dat u me niet laat opnemen. E: OK. W: Ik weet dat ik sterven zal. Ik wil daarbij mijn waardigheid behouden. Ik wil bij mij thuis naar de eeuwige jachtvelden verkassen. E: Ik zal mijn best doen, als dat uw wens is. W: Geen machines. Geen opnames. Geen reanimatie. E: OK W: Ik reken op u. Belooft u het me.
E: Ik beloof het. We zullen u met goede zorgen omringen, maar we zullen geen hulpdiensten erbij roepen ter reanimatie, voor het geval u bewusteloos zou zijn en het niet meer kunnen vragen. Dat is toch wat u wilt? W: Ja. Alstublieft. E: Geen reanimatie. Geen ziekenhuis. Geen beademingsmachine. W: Vooral geen toestellen aan mijn lijf. Dat vooral niet. Ik wil geen menselijk aanhangsel van een technisch apparaat worden. Ik heb me geïnformeerd, en ik wil dat tot elke prijs vermijden. 2.6
Onrustwekkend 2.6.1
Irma en Erik
E: Hallo. I: Beste dokter Rafels? Kent u me nog. Ik ben Irma, de moeder van Walter die overleden is. E: Ja. Inderdaad ja. Hoe gaat het met u? I: Met mij gaat het goed naar omstandigheden. Fysiek gaat het wel. Ik ben gebroken, maar ik moet er mij over zetten. E: Ik wens u nog veel sterkte toe. Kan ik iets voor u doen? I: Ik kom niet voor mij maar misschien voor Gonda. E: Verklaar u nader. I: Dokter, Ik weet niet wat het is met haar, maar ik permitteer me u eens te spreken, want het gaat niet goed met Gonda. E: Vertel eens. I: Ze komt haar huis niet meer uit. Ze eet niet, maar onder ons gezegd, ze drinkt. Altijd maar sigaretten, drank en pillen. Het is afschuwelijk. Het past niet voor een vrouw. Het is een schande voor de familie. E: Nou ja, schande. Het is toch vooral een teken dat het niet goed met haar gaat.
I: Ze stopt het weg, maar ik zie het toch, dat ze drinkt, en ik hoor het als ze soms een keer ’s avonds belt. Haar spraak is er naar. E; Tja, dat klinkt niet zo goed. I: Ik denk dat ze veel huilt. Ze ziet er verwaarloosd uit. Ze zit daar maar te roken, in de eetkamer op een stoel aan tafel gezeten. E: Dat klinkt niet zo fraai. I: Zo is het tot een woordenwisseling gekomen. Ze heeft me haar huis uit gezet. Ze heeft altijd een onmogelijk karakter gehad, maar het was nooit zo erg als nu. E; Tsja. I: Ze heeft me buitengezet stel je voor. Na alles wat ik voor haar gedaan heb. E: Wilt u dat ik op huisbezoek kom? I: Als u dat zou willen doen. Ik hoop alleen dat ze u binnenlaat, maar ze spreekt altijd vol lof over u, en ze gelooft wat u zegt. E: Als zij het niet wilt, kan ik haar niet verplichten. I: Nee komt u alstublieft. Als zij niet opendoet, komt u bij mij en zal ik het huisbezoek wel afrekenen. E: Weet u het zeker? I: Ik zal haar bellen en zeggen dat u komt. Ik zal het u laten weten. E: Het is goed. Ik zal komen. I: Ik dank u uit de grond van mijn hart. 2.7
Pastoor 2.7.1
Erik en Frans, spreekkamer
E: Uw bloeddruk staat heel goed. Verder doen met de behandeling. Er is geen reden iets te veranderen.
F: Ok, bedankt. E: Hier is het voorschrift. F: Hoeveel is mijn schuld? E: Zoals gewoonlijk. Mag ik u misschien iets vragen. U herinnert zich toch Gonda Evenepoel? F: Gonda Evenepoel. Ja, de weduwe van Walter. E: Ja, u heeft de begrafenis begeleid, voor Walter, die overleden is, weet u nog. Wel, omtrent Gonda dus, het gaat niet goed met haar. F: Wat erg. E: Ik heb met haar te doen. Ik heb nog net met Irma, haar schoonmoeder gesproken. De moeder van Walter. F: Walter, ja. En Irma. Ik weet wie u bedoelt. E: Ze zit diep in de put. Gonda bedoel ik. F: Ach zo. E: Volgens Irma komt ze de deur niet meer uit. F: Dat is geen goed teken. E: Ze zit wellicht met een hoop existentiële vragen, en ze verkeert in grote eenzaamheid. F: Dat zien we veel in deze dagen, de eenzaamheid van oudere mensen. E: Ik zie dat ook veel. De partner die overblijft, na een lang huwelijk, en die vereenzaamt te midden van de drukke stad. F: Er is veel verborgen leed. E: Ik maak me wel een beetje zorgen dat ze zo wanhopig wordt dat ze een betreurenswaardige daad zou stellen. F: Dat is wel zorgelijk.
E: Ik zal naar haar toegaan. Zou u ook niet eens met haar kunnen praten? Met twee kunnen we misschien meer bereiken dan ik alleen.
3 De huiskamer Gelukkig die zachtmoedig zijn, want zij zullen het land erven.
Auf ehr Als flotter Geist, doch früh verwaist, Hab' ich die halbe Welt durchreist, Factotum war ich erst, und wie! Bei einer grande ménagerie! /…/ Ja, das Alles auf Ehr, Das kann ich und noch mehr, Wenn man's kann ungefähr, Ist's nicht schwer - ist's nicht schwer!
Decor De meeste gesprekken speelden zich af in de woonkamer van Gonda, aan de eettafel met zes stoelen. Zij zat aan de kop, en de bezoeker zat aan haar rechterhand. De kamer stond vol meubelen en bibelots waarvan vele aan haar reizen herinnerden: Frankrijk, Duitsland en Spanje, maar ook Indonesië, Brazilië en Mexico
3.1 Op huisbezoek 3.1.1 Erik en Gonda. Gonda in nachtkledij laat de dokter binnenkomen en gaat liggen op een veldbed dat daar in de woonkamer staat. Zij is verzwakt, vervuild, onverzorgd. Ze huilt. G: Dokter Rafels. Ik schaam me u zo te moeten ontvangen. In mijn slaapkleed op klaarlichte dag. E: Gaat het niet? G. Nee. Het gaat niet. Ik voel me slecht. Ik voel me rot. Ik voel me echt niet goed. E: Heeft u welbepaalde klachten? G: Ik heb diarree. Ik ben misselijk. Mijn hoofd doet pijn. Ik kan niet eten. E: Hoe lang is dat nu allemaal bezig. G: Al sinds dat Walter dood is. Het verbetert niet, maar het verslechtert. E: Ga door. G: Ik heb geen eetlust. Ik slaap niet. Ik voel me rot. E: Ja dat zie ik. G: Sinds Walter dood is slaap ik hier in de woonkamer, op dit veldbed hier. Ik lig hier, maar ik slaap niet. Ik kan me er niet toe brengen in de slaapkamer te gaan slapen. E: Op zijn doodsbed. G: Ik kan niet in dat bed gaan liggen, nu hij er niet meer is. E: Even rustig ademhalen. Laat me uw pols nemen. Stilte. Erik neemt de pols. E: U bent heel erg gespannen en depressief. U zou moeten stoppen met de slaappillen, en een middel tegen depressie nemen, dat ik u zal voorschrijven. G: Maar zonder mijn pillen kan ik niet slapen. E: Het is echt niet goed voor u.
G: Maar dokter. E: U drinkt erbij. Dat kan niet goed aflopen. G: Een bel cognac ’s avonds. Dat is geen drinken. Het is een slaapmutsje. E: Ik denk dat u meer drinkt dan dat. G: Ja ik verdrink mijn miserie. Ik heb alleen maar dat. Het is het enige wat ik heb in mijn troosteloze leven. E: Ik zal u de juiste pillen voorschrijven, maar u moet me beloven dat u er gaat aan werken om de slaapmiddelen en de alcohol te verminderen en uiteindelijk misschien zelfs te stoppen. G: U begrijpt het niet. Niemand begrijpt het. E: Het spijt me.
3.2 Burenruzie 3.2.1 Irma en Gonda I: Jij bent altijd een opstandig nest geweest. G: Kom je weer opspelen? I: Jij moet altijd over alles je eigen gedacht hebben. G: Wat zal het nu weer zijn? I: Je hebt de dood van Walter op je geweten. G: Kom jij me hier een schuldcomplex aanpraten of zo? I: Ik heb altijd gezegd dat hij moest stoppen met roken. G: Ja dat heb ik hem ook gezegd. I: Maar jij hebt meegerookt. Je stimuleerde hem nog. G: Hij luisterde naar niemand. Zeker naar mij niet. I: Je liet hem begaan.
G: Jij was de enge die invloed op hem had. Met als gevolg dat hij heeft leren liegen. I: Een goede vrouw weet haar man te leiden, zonder dat hij er erg in heeft. G: Dus ik was geen goede huisvrouw. Fijn dat ik weet hoe je over me denkt. I: Dat was je toch ook niet? Een huisvrouw ben je nooit geweest. Je was altijd vrijgevochten. G: Als ik niet getrouwd was geweest. I: Je had beter moeten oppassen. G: Ik was ook geen huisvrouw. Ik ging werken en Walter ook. Ik was niet het soort vrouw dat thuis bij de oven zit te wachten. I: Dat was het begin van het einde, dat vrouwen gingen gaan werken. G: Ik heb heel mijn leven gewerkt, tot mijn pensioen. I: Je zit hier maar te roken en te drinken zoals een man. G: Ik heb altijd beter kunnen omgaan met mannen dan met vrouwen. I: Je zou je moeten schamen. G: Drinken en roken is al wat ik nog doe. I: Waar gaat dat eindigen. G: Mens, stop met zeuren en ga naar je eigen appartement.
3.3 Klinisch onderzoek 3.3.1 Erik en Gonda Zij doet haar blouse uit voor bloeddruk en auscultatie. Zij blijft zitten op haar vaste plaats, op de stoel bij de eettafel. Erik onderzoekt haar. Het ritueel voltrekt zich zonder veel woorden. Af en toe een instructie: E: Mag ik even uw arm. E: Diep en rustig ademhalen. Gonda kijkt Erik aan. Kleedt zich vervolgens weer aan. Kijken of de blouse goed zit.
E: Alles normaal. Bloeddruk iets te hoog. Vijftien over tien. G: Dat zal wel overgaan. Alles gaat over. Alles gaat voorbij. E: Hoe gaat het met het moreel van de troepen? G: Bof. Altijd hetzelfde liedje. E: Heeft u nog wat kunnen opruimen? G: Walter heeft een hele collectie fototoestellen en camera’s nagelaten. Hij was bezeten door fotografie. Nu weet ik waarom. E: Ja dat is een ander verhaal. G: Die apparaten die stonden hier toch maar stof te vergaren, want ik gebruik ze niet. Er waren ook dingen bij die intussen al antiek zijn. Dus ik dacht, misschien zijn daar liefhebbers voor. E: Het wordt misschien wel tijd dat u een aantal dingen weg gaat doen. Dat zeg ik ook altijd. G: Via Frans heb ik mensen leren kennen van de parochie. Een moeder en een zoon, heel aardige mensen zo in het eerste contact. E: Gezellig, zo Brusselse Vlamingen onder elkaar. G: Die mensen zijn hier geweest om naar de toestellen komen kijken, om te zien of ze nog wat waard waren in de tweedehandsverkoop. E: Krijg je er nog wat van? G: Na heel wat vijven en zessen hebben ze zich met de apparaten uit de voeten gemaakt. Ze hebben zomaar het hele zootje meegenomen, gratis en voor niets. E: Jij bent ook altijd de pineut. G: Ze gingen me contacteren met een schatting van de waarde, maar dat hebben ze niet gedaan. E: Heb je hen niet meer gecontacteerd? G: Toen ik hen belde, wisten ze van niets. Kun je het geloven. Ze hebben er zich van afgemaakt met een smoes. Dat er geen amateurs voor waren.
E: Zogezegd christelijke mensen van de parochie. Aangeraden door de pastoor. G: Het is natuurlijk Frans zijn schuld niet. E: Dat begrijp ik ook wel ja. Ik vind Frans anders best wel authentiek en aardig. Er valt niets dan goeds van te zeggen. E: Zie je Frans wel vaker? G: Hij komt hier nu ook elke week, meestal op vrijdag. E: Wat fijn voor je. G: Hij werkt best wel hard en moet verschillende parochies aflopen, aangezien er een tekort is aan priesters.
3.4 Licht en donker 3.4.1 Frans en gonda F: In elk mensenleven is er licht en donker. G: Dat mag je wel zeggen. Meer donker dan licht in mijn leven. F: We moeten af en toe eens tijd nemen om ons hart vrij maken en vergiffenis vragen. (stilte) F: Misschien heb je spijt om bepaalde dingen die gebeurd zijn, pijn om zaken die onaf zijn, die onuitgesproken, niet uitgeklaard, of niet afgerond zijn. G: Spijt heb ik alle dagen van ’s morgens tot ‘s avonds F: Laten we samen bidden. G: OK F: Heer, neem ons zoals we hier samen zitten, met ons kunnen en ons falen, met wat we niet hebben kunnen realiseren in ons leven, met wat we elkaar hebben misdaan. G: Amen.
F: Heer, gij zijt groter dan ons hart, groter dan alle schuld. Gij tekent nieuwe toekomst uit, want Gij zijt een God van Liefde in eeuwigheid. G: God, ontferm u over ons. F: Ontferm U over onze handen God, over de momenten waarop wij elkaars handen zochten, maar ze niet vonden. G: Heer, ontferm U over ons. F: Ontferm U over ons hart, over elk moment dat ons hart niet groot genoeg was om de dromen van de ander te vatten. G: Christus, ontferm U over ons F: Ontferm U over onze woorden, die loos bleven en tevergeefs, omdat we ze niet in daden hebben omgezet. G: Heer, ontferm U over ons F: Barmhartige God, groter dan ons hart zijt Gij en Gij weet alles. Vergeef ons dan ook onze schuld, zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven. G: En leid ons niet in bekoring. F: Als mensen zijn wij verbonden met elkaar, in lief en leed, in vallen en opstaan. Misschien zijn er dingen die onopgelost bleven, die we nu nog graag willen goedmaken … G: Die tijd is voorbij. F: We mogen erop vertrouwen, dat alles wat we nu nog willen uitspreken, dat alles wat nog geen ruimte kreeg, hier en nu een plaats kan krijgen in ons bidden. G: Ik ben u daar zeer dankbaar voor. F: God, Gij zijt groter dan ons hart. Gij weet alles, ook datgene wat we zo moeilijk aan een ander kunnen zeggen. Vergeef ons waar we tekort schoten. Wij willen ook mild zijn voor elkaar, G: Ontferm U over ons allen.
F: We willen ook onze dankbaarheid uitdrukken om al wat onverdiend tot ons is gekomen. We danken om vriendschap en liefde, om werken en zorgen, om de vreugde van het samenzijn. We danken om het onzichtbare en onzegbare, dat ons dieper met elkaar verbindt en licht brengt in de duisternis. G: Amen.
3.5 De cognac en de slaappil 3.5.1 Erik en Gonda G: Erik wat me deze week is overkomen, is bijzonder bizar. E: Laat horen. G: ’s Morgens toen ik opstond, heb ik hier een hamer gevonden, glasscherven op de grond en bloed. Er was ook bloed in mijn bed en zo ben ik erachter gekomen dat ik gekwetst ben aan de hand. Ik had bloed op mijn arm. E: Wat is dat voor iets? G: Ja, ik weet het niet. De deuren en de vensters waren gesloten. De glasscherven lagen bij de deur tussen de slaapkamer en de woonkamer. Ik heb daar een ruitje uitgeslagen. Het is een deur met glazen ruitjes. Daarvan heb ik er een gebroken en verwijderd, zodat de scherven op de grond lagen. E: Waarom zou je zoiets doen? G: Aangezien er niemand bij mij binnen is geweest, is de enige logische verklaring, dat ik ’s nachts ben opgestaan, dat ik naar de berging achter de keuken ben gegaan om een hamer te halen, dat ik met die hamer ben teruggekeerd naar de living om er de tussendeur naar de slaapkamer met een hamer te lijf te gaan. E: Als een slaapwandelaar. G: Ja ik heb gewandeld in mijn slaap. Daarbij heb ik me gesneden, en vervolgens ben ik blijkbaar terug naar bed gegaan, om er weer in te sluimeren. E: Dat klinkt niet goed.
G: Het gekke is dat ik er niets meer van weet. Het moet gebeurd zijn, want er zijn sporen van, maar het gebeurde, heeft geen enkele herinnering nagelaten in het geheugen. E: Pas maar op met slaappillen en alcohol. Er kunnen rare dingen gebeuren als je die twee samen neemt. Het is een van de twee. Nooit samen. Het is een kwalijke interactie tussen de twee. G: Hoe bedoelt u? E: Een interactie is als twee middelen samen een effect opwekken dat ze elk apart niet geven. Alcohol en slaappillen samen vormen een gevaarlijke cocktail. Dat moet je nooit meer doen. G: Ik ben er wel van geschrokken. E: Het kenmerkende is het geheugenverlies. Mensen doen iets geks, en kunnen zich nadien niets meer herinneren. G: Het gebeurt ’s avonds wanneer ik de slaap niet kan vinden. Ik drink dan een cognac en ik neem een slaappil.
3.6 Caravan 3.6.1 Walter en Gonda G: Ik heb jou nog niet verteld hoe mijn broer Robrecht weer in mijn leven is verschenen. W: Robrecht? Die heb ik nooit echt gemogen. G: Hij is tien jaar jonger, maar het is een wereld van verschil. W: Hij heeft niet veel last gehad van de oorlog. G: Hij was nog een kind. Na de oorlog kon hij studeren. W: Zo is hij priester geworden om later de kap op over de haag te gooien. G; Gelukkig maar is de ellende van de oorlog aan hem voorbij gegaan. G: Kort na jouw begrafenis heeft onze Robrecht dus van zich laten horen om zijn leedwezen te betuigen. W: Hij is van de generatie die het meest van de wederopbouw en de gouden jaren zestig heeft geprofiteerd.
G: Ze hebben een totaal andere mentaliteit. Ze hebben nergens last van. Puur consumptiemaatschappij, zonder enige vorm van wroeging. W: Een lichtzinnige en egoïstische generatie is het. Zonder idealen. Alleen het geld telt. G: Het gebeurt uiterst zelden dat ik van hem hoor. W: Hij liet alleen van zich horen als hij geld nodig had. G: Dat hij priester geworden is, dat was wellicht uit idealisme. In het begin dan toch. Het heeft niet lang geduurd. W: En dan leert hij die vrouw kennen. G: Ja, hij is uitgetreden. Hij was intussen tot leraar aan de hogeschool benoemd. W: Groot probleem in die tijd. G: Ze hebben geprobeerd hem te verwijderen, maar hij was benoemd en ze konden hem niet kwijtraken. W: Het priestercelibaat is altijd een dwaas idee geweest. G: In de jaren zeventig zijn ze allemaal uitgetreden. De paters en de nonnen. W: Ja, dat was toen de ene na de andere. Meestal omwille van een relatie die ze kregen. G: Hij heeft een knappe kop, maar niet voor cijfers. W: Zeg maar dat hij een gat in de hand heeft. G: Geld heeft hij nooit genoeg. Hij leeft boven zijn stand. W: Dat kan nooit goed blijven gaan, als je meer uitgeeft dan je krijgt. G: Zijn vrouw is nog erger dan hij. Met haar heb ik het nooit kunnen vinden. W: Door de vrouw kwam de zondeval.
3.7 Lening 3.7.1 Erik en Gonda G: Ik ben van mening dat je geen geld moet uitgeven, dat je niet hebt. E: Dat klopt als een zwerende vinger. G: Ik ben meer van het type dat wil sparen. In de goede jaren hebben Walter en ik wat kunnen opzij zetten, en het heeft ons niet belet elk jaar een mooie reis te maken sinds de jaren zeventig. E: Hoe is de ontmoeting met Robrecht verlopen? G: Al snel kwam de aap uit de mouw. Hij is gekomen om geld te lenen, om de pech aan zijn caravan te betalen. Hij heeft daar kosten aan, voor herstellingen die hij heeft laten uitvoeren, maar hij had het geld niet. E: Dus een paar dagen na de begrafenis komt die broer van jou uit zijn pijp, en komt geld vragen? G: Op dat moment was ik er nog niet goed van, van het overlijden van Walter. Ik vond het zo onwezenlijk dat ineens mijn broer daar zat waar u nu zit. Om geld te vragen. E: Blijkbaar was het niet om te weten hoe jij je voelt? G: Hij heeft een prachtig huis gebouwd en hij heeft ook een chique caravan gekocht, want ze moeten niet alleen riant wonen, maar ook elk jaar toch een paar keer op reis. E: Gaat zij niet werken, ik bedoel de echtgenote van Robrecht? G: Zij is tot niet veel in staat, behalve haar nagels lakken. Zij heeft hem aan de haak geslagen, en ze laat hem niet meer los. Hij doet alles wat zij zegt. Voor zover ik het kan nagaan. E: Veel contact hadden jullie niet. G: We belden wel eens en we schreven kaartjes met kerst. E: En nu zat hij daar ineens. G: Om geld te vragen E: Als hoogleraar verdient hij toch niet slecht?
G: Blijkbaar toch niet genoeg om zijn levenstrant te bekostigen. E: Heb je hem iets gegeven? G: Ik had toevallig geld in huis. Wel niet toevallig. U zei toch dat ik het geld van de rekening moest halen? E: Ja, is ook zo. G: Het is er op uitgedraaid dat ik hem dat geld heb gegeven als lening. Hij zou dat terugbetalen in maandelijkse schijven maar ik zie niets komen. E: Zeg maar dag met je handje naar je geld. G: Hij heeft nog niets terugbetaald tot op vandaag. Nu hoor ik weer niets meer van hem. E: Tsja. G: Ik voel me weer eens gebruikt. Het is het verhaal van mijn leven.
4 Chinees restaurant Gelukkig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.
Horst Wessel Ihr Sterne seid uns Zeugen, Die ruhig niederschaun, Wenn alle Brüder schweigen Und falschen Götzen traun. Wir woll'n Wort nicht brechen Nicht Buben werden gleich, Woll'n predigen und sprechen Vom heil'gen deutschen Reich!
Decor Het ging weer wat beter met Gonda en we gingen een tijd lang elke week eten in een Chinees restaurant, op een boogscheut van haar appartement. We zien twee tafeltjes in een restaurant.
4.1 Oorlog 4.1.1 Gonda en Erik G: Er is veel kapot gegaan in de oorlog. E: Ben je daardoor getekend? G: Wellicht voor altijd. Het was een tijd van moeilijke keuzes, en sommigen hebben de verkeerde gemaakt, waarvoor een aantal flink heeft moeten boeten. E: Hoe bedoel je? G: Wij waren fout in de oorlog, zoals dat nu heet. We waren zwarten zoals dat toen heette. E: Wat betekende dat voor u? G: Wij waren in de jaren dertig een Vlaamsgezind katholiek burgergezin. Mijn vader was altijd al actief in de Vlaamse beweging. Oorspronkelijk was dat nog de Frontpartij, maar die ging over in het VNV, en toen begon het al fout te lopen. E: Het VNV dat was toch het Vlaams Nationaal Verbond? G: Weet u daarvan? E: Ik interesseer me wel voor de tijd. We hebben in de familie natuurlijk ook een oorlogsgeschiedenis, zoals elk Vlaams gezin zeker? G: Zoals zovele mensen van mijn generatie heb ik mijn mooiste herinneringen die jaren voor de oorlog. Het was een geagiteerde tijd, toch wat de politiek betreft. E: Het waren spannende tijden, mag ik aannemen. G:In 1936 en in 1939 waren er verkiezingen. Ik was in mijn tienerjaren en ik kan me nog goed al die vergaderingen en bijeenkomsten voorstellen. E: Met allerlei uniformen wellicht. Dat zie je wel eens op foto’s. Zo fris was die VNV niet. G: Ik mocht met mijn vader vaak mee naar verkiezingsmeetings. Ik vond dat heerlijk. Met de fiets door heel Vlaanderen. We waren ook actief in de jeugdbeweging. E: Klinkt gezellig.
G: De Dietse Meisjesscharen. Ik heb een mooie jeugd gehad. Het waren de weinige gelukkige jaren in mijn leven. E: Jullie waren blijkbaar wel een politiek actief gezin. G: Mijn vader heeft op de kieslijst gestaan, in 36 en 39, maar hij is nooit verkozen. Ik had natuurlijk veel bewondering voor hem. E: Ja, dat begrijp ik. G: We waren honderd procent flamingant. Als jong meisje interesseerde ik me voor de Vlaamse zaak en ik las alle traktaten, terwijl andere meisjes met de poppen speelden. E: Speelde u niet met de poppen? G: Ik heb me altijd beter gevoeld in een gezelschap van mannen dan van vrouwen. Dat is mijn hele leven zo geweest. Ik vond de andere meisjes aanstellerige wichten. E: Merkwaardig. G: Wij hadden een vrij en een gastvrij Vlaanderen voor ogen. Een onafhankelijk, zelfstandig en autonoom Vlaanderen. Naast en samen of zelfs in Nederland. Ik vond die hele politieke scène uitermate begeesterend. E: Het was blijkbaar een boeiende tijd. G: Er was iets in ons volk dat wakker werd, en dat steeds luider zou opklinken. Later, door de oorlog nam alles een andere wending
4.2 Oostfront 4.2.1 Walter, Gonda en Erik Walter zit aan een ander tafeltje, eerst achter een krant, en mengt zich dan in het gesprek. W: De Sturmbrigade Langemarck was een zwaarbewapende eenheid van zo'n 2000 manschappen. We werden eind 1943 ingezet nabij Jampol op het Russische Zuidfront. G: Ze leden zware verliezen. W; In maart 1944 werden we teruggetrokken om te herstellen.
G: In de krijgslazaretten en de ziekenhuizen werden de gewonde soldaten zo gauw mogelijk weer opgelapt. W: Midden 1944 kwam de Sturmbrigade weer in actie, dit keer aan de Narva op het Noordfront. Ik raakte een paar keer gewond, maar ik keerde telkens terug, tot ik krijgsgevangene werd gemaakt. Meermalen heb ik de dood voor ogen gezien, en wreedheden die ik niet kan beschrijven. E: Hoe kwam u daartoe om zoiets te gaan doen in een ver land? Was dat een vrijwillige keuze van u? W: Ja, maar achteraf bekeken, weet ik ook niet zo goed meer waarom. Het avontuur zit er voor iets tussen. Wij hadden natuurlijk geen idee van waar we aan begonnen. G: Ze zijn in een zwart gat gesprongen zonder te weten waar ze uit zouden komen. Het is heel anders gelopen dan zij gedacht hadden. E: Hoe dan? W: Wij wilden in een Vlaams leger dienen, onder Vlaamse officieren, en zonder het SS-uniform te moeten dragen. We kwamen bedrogen uit. E: Hoe ging dat in zijn werk? W: De Duitsers hadden het anders begrepen dan wij, en ze hadden natuurlijk het laatste woord. G: De vrijwilligers waren verplicht de SS-eed te zweren. W: Enkele honderden maten weigerden ondanks zware druk de eed van onvoorwaardelijke trouw aan de Führer af te leggen. E: Kon je niet meer wegkomen? W: Intussen was mijn lot al bezegeld. Wij die waren aangeworven, konden niet meer terug, daar we een dienstcontract auf Kriegsdauer hadden getekend. G: Voor zolang de oorlog duurt.
W: De inlijving bij de SS leidde tot opstandigheid, want elke verwijzing naar Vlaanderen was verdwenen. Ik zal eerlijk zijn, en me niet beter voordoen dan ik ben. Ik kan dat zelfs zeggen zonder mij te schamen. G: Walter? W: Nee laat me. Op dat ogenblik en in de leeftijd die ik toen had; heb ik die afschuw voor die SS-eed, persoonlijk nooit zo gevoeld. Ik zat helemaal op de Duitse lijn, en ik heb zonder morren trouw aan Hitler gezworen. G: Walter was het gezeur beu. Hij wilde naar het front om eeuwige roem te vergaren. W: Je bent jong en je wilt wat. Zoals dat nu heet. Ik kan wel zeggen dat het me spijt, maar niet dat ik dezelfde keuze niet opnieuw zou maken.
4.3 Levensplanning 4.3.1 Gonda en Frans G: Dit is niet het leven dat ik voor ogen had. F: Wat had je voor ogen dan? G: Ik heb me na de humaniora ingeschreven aan de universiteit om politieke en sociale wetenschappen te studeren, omdat ik toch het gevoel had dat ik ooit in die mannenwereld van de politiek iets zou kunnen betekenen. F: Dat lag natuurlijk niet zo voor de hand in die tijd, zo de generatie van onze ouders. Vrouwen waren bezig met handwerk en de kinderen. G: Mijn dromen zijn in duigen gevallen. Ver heb ik het niet geschopt. In plaats van naar de universiteit te gaan, ben ik naar het Oostfront getrokken. F: Hoe is dat zo gekomen, dat jullie in het verkeerde kamp terecht kwamen? G: In de jaren dertig streefden we met democratische middelen naar verandering. Het is ergens verkeerd gelopen. In Duitsland kwamen de nazi’s aan de macht. Daar heerste een grimmige sfeer, die in zekere mate op Vlaanderen oversloeg. F: Hadden jullie daar sympathie voor?
G: Dat wisten wij toen niet. Mijn ouders waren aanhangers van de Frontpartij, uit spijt en verontwaardiging omtrent de slachting van de eerste wereldoorlog. F: Uit woede en rouw, omdat zovelen zijn gesneuveld. G: Deze Frontpartij, moet u weten, werd op een gegeven moment zowat opgeslokt door het Vlaams Nationaal Verbond, en daar zat van in het begin een fascistische reuk aan. F: Het VNV van Staf Declercq, de man die zich den Leider liet noemen. G: Wij voelden ons niet zo goed bij die personenverering, maar we gingen mee op de golf van de electorale successen. Met zestien zetels in het parlement, kregen we nieuwe hoop. F: Die Staf Declercq was niet zo een frisse figuur. G: Wij staken ons ongenoegen over hem ergens weg. Voor ons was het Vlaanderen vóór alles. Dat was onze overtuiging. Ja toen brak de oorlog uit. Staf Declercq stapte met de VNV in de collaboratie met de bezetter. Wij zagen dat aanvankelijk niet zitten. F: Hij ging proberen om Vlaanderen autonoom te maken in een Duits verband, maar dat was tot mislukken gedoemd. G: Al moet ik eerlijk zeggen: de eerste indruk van de Duitsers wekte bewondering. Het was een net leger. De Weermacht was een toonbeeld van orde in het begin. F: Dat zou wel anders uitpakken. G: Wij vonden de ene bezettingsmacht al niet beter of niet slechter dan de andere. We hadden immers sinds jaar en dag de indruk door een Franstalige onderdrukker bezet te zijn. F: Er waren er die in de zielsverwantschap tussen het Duitsche en het Vlaamsche volk geloofden. G: Ik weet dat allemaal niet. Onze familie bleef totaal afzijdig van de oorlogspolitiek en we slaagden erin uit het vaarwater van de gebeurtenissen te blijven, tot het ogenblik dat Hitler Rusland binnen viel.
4.4 Herenvolk 4.4.1 Frans en Walter F: U heeft wel in de actie gezeten. W: Ik kan u niet vertellen wat het betekent in de oorlog aan het front te staan, en te doden op bevel. De andere is de vijand en die moet eraan. Het is hij of ik. Wie het eerste schiet heeft gewonnen. F: Jezus Christus. W: Wij waren het herenvolk. Ik heb me die denkbeelden eigen gemaakt tijdens de vorming. Ik geloofde daarin. Onvoorwaardelijke broedertrouw. Dood aan de vijand. De roes van de vernietiging. De adrenaline, dat op scherp staan, tussen leven en dood. F: Jakkes. W: Dat was heel andere koek dan de slaapwekkende routine van het leven bij ons thuis. Om u de waarheid te zeggen, ik ben het dagelijkse leven daarna nooit meer gewoon geworden. De ondraaglijke lichtheid van het bestaan. Vreselijk langwijlig. F: U doet het bijna romantisch klinken, die oorlog. W: Dat moet ik tegenspreken. Romantisch was er niet veel aan, aan het front, want het was bittere ellende en de laatste winter was verschrikkelijk. Gore miserie. Afzien. F: Apocalyptische tijden. W: Wij werden opgeofferd in de strijd tegen de communistische boeman, die de Christelijke beschaving zoveel schade had toegebracht. F: Ja de kerk riep op tot strijd tegen de rode terreur. W: We waren doordrongen van de schanddaden van het misdadige Sovjetregime. F: Het werd in de kerken gepreekt. W: De jeugd werd opgeroepen ter verdediging van onze manier van leven, tegen de goddeloze bolsjewiek.
F: De heidense macht die het op onze priesters en onze geloofsovertuiging gemunt had. W: We trokken ten strijde tegen de goddeloze dictator Stalin, die de gelovigen in dat verre land onder de knoet hield. F: Die de kerken in brand stak en de dappere geestelijken naar Siberië afvoerde. We kunnen ons dat nu niet meer voorstellen. W: Ik ging me in 1943 aanmelden bij het Vlaams Legioen en ik ben naar het Oostfront vertrokken. F: Waarom heeft u dat gedaan? W: Ik weet het niet. Uit idealisme zeker. Om de beschaving te verdedigen. Om iets te doen. Om actie mee te maken. F: Meer idealistisch dan ideologisch geïnspireerd. W: Ik wilde iets doen. Ik wilde aan een betere wereld werken.
4.5 Vertrek 4.5.1 Gonda en Erik. E: Ik moet u iets vertellen dat misschien als een schok zal komen. G: Ik zit neer. Vertel maar op. E: Wel u weet dat ik met de aidsepidemie bezig ben. Nu gaat er ook een boek uitkomen. Het komt allemaal samen tot een punt, waar ik maar beter kan stoppen met de huisartspraktijk. G: Nee, dat meen je niet. E: Ja, ik ga stoppen met de raadplegingen en de huisbezoeken. G: Dat kunt u toch niet doen. E: De praktijk zal doorgaan zonder mij, dankzij de collega. G: Ja maar dat is niet hetzelfde. Ik heb met hem niet hetzelfde contact als met u. E: Het spijt me, maar ik moet dit doen
G: Dat kunt u me niet aandoen. E: In principe stop ik einde juni met patiëntencontacten, maar ik zal voor u een uitzondering maken. G: Laat me niet in de steek. E: Ik zal bij u blijven komen, maar ik kan het niet meer aan. Het is teveel aan het worden. G: Hoe komt dat eigenlijk? E: Teveel ellende. Die aidsepidemie. Wat de oorlog was voor uw generatie, is de aidsepidemie voor de onze. G: Maar dan hebben we net mensen als u nodig. E: Ik identificeer me te veel met de slachtoffers. G: Stopt u dan als huisarts? E: Ik denk dat ik zinvollere taken kan doen. G: Zoals daar zijn? E: Ik heb besloten dat ik me aan de preventie van aids en hiv ga wijden. En boeken schrijven. G: Ik ben benieuwd. E: Ik kan niet langer om met de gevoelens van onmacht in de dagelijkse praktijk. Ik krijg het gevoel dar ik erin omkom. G: Zelf ben je ook homo. E: Ja. Ik heb nooit weggestopt dat ik homo ben. Ik kan niet leven in de catacomben. Samen met de vrouwenemancipatie is dat toch iets moois dat we de deze eeuw te danken hebben. Dat we uit de kast mogen komen. G: Voor mij is dat om het even. Ik heb me daar nooit aan gestoord. Mannen doen wat ze willen met elkaar, als ik het maar niet hoef te zien. E: Overal gaan conservatieve stemmen op die zwaaien met pek en vuur, omdat ze beweren dat aidspatiënten het aan zichzelf te danken hebben.
G: Ze kunnen de vooruitgang toch niet terugdraaien. E: De aidsepidemie stelt een aantal verworvenheden weer in vraag. Het emancipatieproces is nooit afgelopen.
4.6 Joden 4.6.1 Gonda en Frans G: Op een bepaald ogenblik heeft Walter beslist, tegen de Russen te gaan vechten. F: Jullie kenden elkaar al? G We waren vrienden, maar het was niet zo dat we verloofd waren, laat staan getrouwd. Er was geen relatie tussen ons. Niet voor de oorlog. F: Waar kende u elkaar van? G: De jeugdbeweging, politiek, culturele evenementen. De Dietsche Meisjesscharen. Dat liep in elkaar over. F: Ik kan me er iets bij voorstellen. G: Op een goede dag verneem ik dat Walter voor het Vlaams legioen heeft getekend. F: Wat is dat? G: Het was bedoeld als kern van een Nationaal Vlaams leger. Dat Vlaams Legioen is in een volgende fase in de Waffen-SS overgegaan. F: Vandaag klinkt dat vreselijk. G: Ja maar dat heeft niets met de SS in de kampen te maken. Walter heeft aan het front gestaan en het vechten van nabij meegemaakt. Dat maakt toch een verschil. F: Wist u iets over de uitroeiingskampen? G: Wij hadden geen mening over de Joden. In onze stad waren er niet zo veel. Niemand had er last van. Het oppakken van de Joden gebeurde tamelijk geruisloos, zodat het niet tot me doordrong. F: Vond niemand dat vreemd?
G: We wisten niet dat die Joden er waren. Die waren volledig in de bevolking geïntegreerd. Het is niet zoals in Antwerpen waar ze met hun spullen op straat lopen. Wij hadden er geen last van, en ik had niets tegen hen. F: Heeft u niets gemerkt van de vervolging? G: Hier of daar verdween er wellicht een zonder veel gerucht te maken. Veel heb ik er niet van gemerkt, voordat ik in 1943 als verpleeghulp naar het front ben getrokken. Wat vervolgens in ons land is gebeurd, heb ik niet meegemaakt. F: Wanneer wist u ervan? G Ik heb later vernomen dat er een paar honderd zijn opgepakt. Dat is weinig, vergeleken met de duizenden die uit Antwerpen zijn versleept. F: Het blijft schokkend. G: Later was ik ook geschokt, maar ik moet eerlijk toegeven, dat het inzicht pas laat is gekomen. Nu vind ik het vreselijk, maar toen wist ik het niet. Het ging langs me heen. F: Wat dacht u toen? G: Pas op. Ik keur dat absoluut niet goed die Jodenhaat. Maar ik moet eerlijk zijn. Destijds had ik er geen mening over. We hadden geen rechtstreekse ervaring met Joden. We kenden er geen. F: Dat speelde voor u niet? G: Achteraf bekeken, kun je gemakkelijk zeggen, dat we dat hadden moeten zien. Maar we zagen het niet. Het ging ons om het Vlaamse volk, en ineens ging het ook over het Germaanse ras. E: Een ras is nog iets anders dan een volk. G: Ja, dat is ook zo.
4.7 Terugkeer 4.7.1 Irma en Gonda Flashback naar 1945. Irma speelt de moeder van Gonda. G: Het was geen warm onthaal dat me te beurt viel, toen ik na de nederlaag van de Duitsers naar huis kwam. De begroeting van mijn moeder was een koude douche. Tok tok. I: Wie is daar? G: Moeder! I: Gonda, ben jij het? G: Ja ik ben terug. I: Ben je daar dan? Leef je nog? G: Ja, ik ben weer helemaal terug. I: Dat zie ik. Het is geen goede tijd om terug te komen. Je was beter weggebleven. Waar heb je gezeten? Wat heb je allemaal gedaan? G: Ja, waar moet ik beginnen? Ik ben kapot, moeder. I: Je hebt ons hier mooi laten zitten in onze ellende. G: Is dat zo? I: Terwijl jij in het leger met de mannen stond te flirten, hebben wij hier de hongerwinter gekend. G: Wat zeg je nu? I: We kunnen je niets geven, want we hebben zelf niets. Je kunt hier niet blijven, want ze zullen je komen halen. G: Wat? I: Vrouwen zoals jij worden opgejaagd, mishandeld en in het openbaar kaal geschoren. G: Waarom?
I: Omdat ze uit zwarte families komen zoals jij. Omdat ze lid van de Dietsche Meisjesscharen zijn geweest, zoals jij, omdat jij voor het Duitse Rode Kruis hebt gewerkt. G: Ik heb alleen maar gewonden verpleegd. I: Vele vrouwen zijn vernederd en verkracht. G: Ja, dat was in Rusland en in Polen ook zo. Het zijn middeleeuwse taferelen. I: Sommige meisjes moesten zelfs hun eigen haar inslikken. G: Verschrikkelijk. I: Je kunt maar beter weggaan en je ergens verstoppen. G: Bedankt moeder.
5 Opening nieuwe spreekkamer Gelukkig die barmhartig zijn, want zij zullen barmhartigheid ondervinden.
Rückert-lieder Um Mitternacht Hab' ich gewacht Und aufgeblickt zum Himmel! Kein Stern vom Sterngewimmel Hat mir gelacht Um Mitternacht!
Decor De openingsreceptie van de nieuwe huisartsenpraktijk. Er werd in die tijd nog veel gerookt en de mensen gingen niet buiten staan om dat te doen zoals nu, maar ze deden dat binnen. Het is een aspect dat je kunt weglaten, maar dat ik even aanhaal, omdat het voor mij toch een beetje de sfeer van de jaren tachtig meebepaalt. Verder leek de sfeer van een staande receptie, waar mensen met elkaar praten in achtereenvolgende constellaties gepast voor het theater.
5.1 Wijn en sigaretten 5.1.1 Erik en Gonda G: Wilt u iets drinken. E: Wat heeft u staan? G: Ik heb hier nog een begonnen fles wijn staan. Nog maar van gisteren en onder de kurk, maak u geen zorgen. Eet u mee? E: Nu ja waarom niet. Ik moet anders toch ook alleen eten. G: Het zal een eenvoudige maaltijd zijn. Ik heb alleen brood, ham en kaas. E: Meer moet dat niet zijn. Kunnen we praten. G: Er zijn zoveel dingen waar niet over te praten valt. E:: Er is nog veel taboe. G: Er is zoveel waarover ik al die jaren geen gewag heb gemaakt, want met wie zou je het er over mogen hebben? Het is alleen met u dat ik dat kan zeggen. E: Het blijft tussen ons. G: Mij was het om de verheffing van het Vlaamse volk te doen, en de bevrijding uit knechting en kluisters. E: Vlaanderen Vlaams, als het ware. G:Ik ben wel van mening dat elk volk maar het best onder elkaar blijft en als iedereen in zijn eigen land blijft wonen. Ik heb alle respect voor Joden en Arabieren, maar ze zijn toch het beste af in hun land en wij in het onze. Ieder zijn land. E: In de moderne wereld waarin wij leven, waarin iedereen zich verplaatst, is dat toch moeilijk voorstelbaar? G: Ik heb ook niets tegen zwarte mensen, maar ik had liever gehad dat iedereen op zijn eigen continent was gebleven.
E: Daarover kunnen we van mening verschillen. Ik ben in Afrika geweest, om daar mijn stage te doen. Die mensen hadden ook kunnen zeggen dat ik maar beter thuis was gebleven, maar dat hebben ze niet gedaan. G: Ik vind het kolonialisme ook een kolossale vergissing. We hadden ons daar niet mee te moeien. We hadden in de Congo niets te zoeken. E: Voor huilen is het nu te laat. Het kwaad is geschied. We zijn die landen binnengevallen, en we hebben daar een onuitwisbare indruk nagelaten, maar niet altijd degene die we denken. Nu komt een aantal van die mensen naar ons toe, en dat kunnen we niet tegenhouden. G: Ik moet er niet van weten, van de vreemdelingen. E: Daarover kunnen we van mening verschillen. G: We raken het er niet over eens.
5.2 Instorting 5.2.1 Gonda en Frans G: Toen het front instortte hebben wij het ziekenhuis verlaten, het laatste ziekenhuis dat we enkele weken tevoren betrokken hadden. F: In 1945 moet dat geweest zijn. G: We maakten de aftocht mee van Rusland naar Polen. Op een bepaald ogenblik kwamen de Russen steeds dichterbij en we konden het geschut horen, dat steeds nader kwam. Zoals het weerlicht en de donder. F: Nou. G: Het was duidelijk dat het niet goed ging met het Duitse leger. Maar we praatten niet te veel en we werkten voort. F: Als immer de plicht en de trouw aan het gegeven woord. G: Meine Ehre heißt Treue. F: Mijn eer heet trouw.
G: Wat ik niet kan vergeten, is het moment dat we het bevel kregen, het ziekenhuis te verlaten. Er was geen transport. De gekwetste soldaten die niet konden stappen, dienden we achter te laten. F: Nou zeg. G: We verbonden een laatste keer de wonden. En we gaven de laatste dosissen morfine die we hadden. We schreven op de hand van de jongens die we een spuit hadden gegeven een M+ en het uur. F: Tragisch. Het moet verschrikkelijk zijn geweest de verpleegde patiënten achter te laten. G: Het was het laatste wat we voor hen konden doen. We vertrokken met de dood in het hart, vol angst omtrent wat ze met onze jongens zouden doen. F: Wat erg. G: We gingen er immers van uit, dat de Russen spoedig in het ziekenhuis zouden staan en hopelijk niet iedereen doodschieten. F: Dat lijkt me heel moeilijk je patiënten zo achter te laten. G: Vanaf dan was het eigenlijk ieder voor zich. Er was geen gezag meer, en de verplichting was opgelost, denk ik. F: Waar was je toen? G: We zaten toen al in Polen, denk ik. Vandaaruit zijn we te voet richting westen gevlucht. Dat heeft weken geduurd, met allerlei ontberingen, ongeschikte kledij en kapotte schoenen. F: Je meent het. G: We hadden de kleren die we droegen, en als we ons een keer konden wassen, moesten we onze gedragen klaren weer aantrekken. Dan deed ik mijn zusterblouse weer binnenste buiten aan, om toch de indruk van verse kleren te hebben. F: Tja.
G: Zo zijn we tot aan de Elbe geraakt, dwars door een land in shock en opschudding. We waren bij de laatsten die over de rivier geraakten, in de hoop dat de Amerikanen ons beter zouden behandelen dan de Russen. F: Gelukkig maar. G: Toen ik me eindelijk meldde in een afdeling van het Duitse Rode Kruis werden we ontvangen door een gewassen en geparfumeerde directrice, die uitriep dat we een schande waren voor het Duitse Rode Kruis, omdat we onverzorgd en vuil waren. I: (coulissen) “Schämen sie sich nicht? Sie sind eine Schande für das Deutsche Rote Kreuz!”
5.3 Repressie 5.3.1 Gonda en Walter G: Al die schijnheiligen die zich voordeden als brave en vaderlandlievende burgers, en die daar toen de beest uitgehangen hebben, ten tijde van de repressie. W: Het leek wel op een massale duiveluitdrijving. Een groot exorcisme. G: Het was georkestreerd door een aantal heethoofden, maar het werd gedragen door de massa. W: We zijn zwaar gestraft. G: In 1945 kreeg ik nog levenslang, bij verstek, want ik was nog niet teruggekeerd. Einde 1946 werd mijn straf in beroep tot een jaar opsluiting gereduceerd. Op veertien maanden tijd van levenslang naar een jaar. Alleen omdat ik verpleegster was geweest. W: Dat mocht blijkbaar niet? G: Het kwam neer op landverraad. Omdat wij het uniform van een vijandelijke macht droegen. W: Landverraad? G: Dat was een formidabele beschuldiging. Als Belgische vrouw zijnde, hadden wij, luister goed: “de wapens opgenomen tegen ons land en zijn bondgenoten, en daarbij nog de troon aan het wankelen gebracht.” W: Stel je voor.
E: Ik heb nooit een wapen aangeraakt, maar ik werd veroordeeld voor 'wapendracht' tegen België en zijn bondgenoten omdat we de vijand met onze hulp militair hadden gesteund. W: Tjee. G: Ik heb de rechter gezegd dat het gevaarlijkste wapen dat ik in mijn handen had een verbandschaar was. W: Het Rode Kruis heeft niets voor hen gedaan. G: Het Internationale Rode Kruis trok zich geen moer aan van het lot van de Vlaamse verpleegsters van het Deutsche Rotes Kreuz. W: In het licht van die tijd is dat niet zo vreemd. G: Wij gingen er van uit dat we voor een internationaal erkende hulporganisatie werkten, die in oorlogstijden neutraal is en zich enkel over de slachtoffers bekommert. W: Dat valt toch onder de conventie van Genève? G: Dat dachten wij ook, maar we werden toch veroordeeld. De organisatie heeft ons laten stikken. Ik heb er een levenslange afkeer van het Rode Kruis door gekregen, en ik zal nooit bloed gaan geven zolang het die organisatie is die aan bloedinzamelingen doet. W: Je bent voorbij de zestig en je mag toch al niet meer.
5.4 Getrouwd 5.4.1 Erik en Gonda G: Toen Walter werd vrijgelaten zijn we getrouwd. Ik voelde me verplicht. E: Altijd dat woord ‘plicht.’ G: Ik had mijn jawoord gegeven toen hij nog in de gevangenis zat. Zijn moeder is mijn hand komen vragen bij mijn ouders. E: Dat zal de volgende generatie vreemd vinden. G: Veel te kiezen had ik niet. Ik was ineens te oud en te arm om nog te gaan studeren. Ik kon geen werk vinden.
E: Hoe kwam dat? G: Voor de incivieken bleven vele poorten gesloten. Het waren grimmige tijden. E: Er viel weinig pret te beleven in die sombere jaren. Ik heb daar toch ook nog herinneringen van. G: Thuis was de atmosfeer niet te verdragen. Mijn moeder is steeds wrokkig gebleven. Mijn vader heeft nog lang in de gevangenis gezeten. E: Langzaamaan is dat veranderd. G: De reputatie dat we fout waren in de oorlog bleef aan ons kleven, zo lang we in Vlaanderen woonden. E: Bent u daarom getrouwd? Om daar weg te geraken? G: Ik heb me vaak afgevraagd waarom ik zo idioot ben geweest, met Walter te trouwen. Het is de grote vergissing in mijn leven. E: Hielden jullie niet van elkaar? G: Er is nooit veel liefde tussen ons geweest, toch niet in de zin van tederheid. Het huwelijk heeft me niet gebracht waar ik naar hunkerde. E: Jammer voor jou. G: Ik heb dat heel mijn leven gemist. Een gevoel van tederheid, geborgenheid, intimiteit. Ik wist dat het niets zou worden. Toch heb ik ja gezegd. E: Daar heb je nu spijt van. G: Toch heb ik op hem gewacht terwijl hij opgesloten zat. Ik heb toen andere mannen afgewezen, die ik had kunnen krijgen, een in het bijzonder. Een gegeven woord. E: Het klinkt vreselijk. G: Ik was het ook beu om bij mijn moeder te wonen. Zij heeft me altijd geringschattend behandeld, zeker na de oorlog. E: U bent wel koppig.
G: Meine Ehre heisst Treue. Ik voelde me verplicht. Ik had mijn woord gegeven.
5.5 Brussel 5.5.1 Gonda en Frans F: In de hoofdstad heerste er een zekere mate van anonimiteit. G: Na ons huwelijk gingen we in Brussel wonen. In die tijd ging je naar Brussel als je reputatie in Vlaanderen op een of andere manier verkorven was. F: Ja, dat is bij ons in de familie ook voorgekomen. G: De eerste jaren ben ik gaan poetsen. Dat had niemand in onze familie zich ooit voor kunnen stellen, als poetsvrouw gaan werken. Het was geen tijd voor kieskeurigheid. F: Het lijkt me niets voor u. G: Ja, we moesten eten. We hadden recht op geen enkele uitkering. F: Er was nog niet de welvaartstaat die we nu kennen. G: Hoe dan ook hadden we geen burgerrechten. Ik kon alleen nog maar dromen van de studies die ik gedaan zou hebben als de oorlog er geen stokje had voor gestoken. Ik droomde van het leven dat ik gehad zou kunnen hebben. F: Wat sneu. G: Later had ik het geluk dat ik in een apotheek kon beginnen, waar ik stilaan de apothekeres allerlei klusjes uit handen kon nemen. Ik had een spoedcursus verpleegkunde gekregen van de Duitsers. F: Het was toen van aanpakken en je plan trekken. G: Precies. Een apotheek is ook maar een kwestie van orders exact uitvoeren. Stilaan ben ik opgeklommen wat kennis en vaardigheden betreft. Walter volgde avondlessen in verzekeringen. Hij vestigde zich verzekeringsmakelaar. Na enkele jaren begon dat precies goed te draaien. F: Goed zo.
G: Korte tijd konden we ons weer wat permitteren, en ik begon stiekem aan uitbreiding van de familie te denken, maar toen is alles weer fout gelopen. F: Wat gebeurde er zo? G: Op een gegeven ogenblik stond de politie aan de deur met een huiszoekingsbevel en bleek dat Walter gelden van de verzekeringscompagnie had verduisterd. F: Oei! G: Hij had premies in eigen zak gestoken, en valse contracten afgesloten. Walter vreesde niet. Hij durfde alles. Hij diende schuld te bekennen, en werd veroordeeld. F: Altijd weer tegenslag. G: We tuimelden weer naar beneden. Opnieuw was er de schande en de armoede. Terug naar af.
5.6 Pechvogel 5.6.1 Gonda en Erik We zien de twee weer in gesprek bij het genot van een glas en een sigaret. E: U bent wel een pechvogel. G: Het is een rotleven. We konden nog maar eens opnieuw van onderaan beginnen. We hebben het moeilijk gehad om van mijn salaris te overleven. Maar je moet Walter nageven dat hij zich altijd weer uit de penarie omhoog werkte. E: Hij was een merkwaardige figuur. G: Walter vond werk bij een Duitse firma, omdat hij zo goed Duits sprak en omdat de baas ook met de nazi’s mee had geheuld. Maar goed. Walter kwam in de verkoop van technische apparatuur terecht. Hij streek naast zijn loon mooie commissies op. Stilaan kregen we het beter. Het zou tot in de jaren zestig duren voor we op vakantie konden gaan. E: Sommige mensen kunnen veel hebben.
G: Toen mijn schoonvader overleed, kwam mijn schoonmoeder naar Brussel wonen. Eerst heeft ze bij ons nog ingewoond. Dat was niet te houden. Ze heeft een onmogelijk karakter en ze denkt alleen aan zichzelf. Het is altijd ik, ik, ik. E: Ja dat heb ik ook kunnen merken. G: Al die jaren heb ik het gevoel had hier opgesloten te leven, in een gevangenis, waaruit ik niet weg kon geraken, want ik zou niet geweten hebben waarnaartoe. E: De werkende mens. G: Voltijds werken in de apotheek. ’s Avonds koken en het huishouden. Ik deed overuren. Tijd om te leven was er niet. En dan nog zorgen voor moeder, die stilaan oud wordt. E: Kunt u het niet met haar vinden? G: Als ze niet zo bekrompen en egoïstisch was, en zo vastgeroest in haar denkbeelden. E: Tja. Daar valt niet veel aan te doen. G: Ze kan ook geringschattend zijn. Ze heeft kritiek op iedereen en alles. E: Er valt niet veel mee af te lachen. G: Altijd maar mopperen.
5.7 De heropbouw 5.7.1 Irma en Gonda G: Jij wist het. Jij wist alles. I: Waar heb je het over? G: Je wist dat hij een bedrieger was. I: Hoe kon ik dat nou weten? G: Jij wist dat Walter al die vrouwen had, al voor de oorlog, voordat we getrouwd waren, en ook nadat we getrouwd waren. I: Walter is Walter. Altijd een rokkenjager geweest.
G: Je hebt me niet gewaarschuwd. Je deed of er niets aan de hand was. I: We dachten dat hij zijn gedrag zou verbeteren door te trouwen. G: En daarom ben je mijn ouders om mijn hand komen vragen. I: Ik dacht dat het huwelijk hem zou verbeteren. G: Hij had toen al een geslachtsziekte, van voor we getrouwd waren. Jij wist dat. I: Hij was soldaat geweest in de oorlog. Dat hebben de jongens ginder allemaal opgelopen. G: Toch ben je mijn hand komen vragen voor hem. I: Ik hoopte dat een goede vrouw hem in goede banen zou weten te leiden. G: Om mij heb jij je nooit bekommerd. I: Het hemd is nader dan de rok. Hij is mijn zoon. G: Je hebt hem nooit kunnen loslaten. I: Nu moet ik wel. Het valt me zwaar. Mijn leven is zinloos geworden. G: En mijn leven dan. I: Je hebt er niets van terecht gebracht. G: Daar heb ik jou voor te danken. I: Ik had beter moeten weten. Ik geef het toe. Ik had een goede vrouw voor hem uit moeten zoeken. G: En die goede vrouw ben ik volgens jou nooit geweest? I: Het is omdat je altijd zo opstandig bent, en omdat je teveel boeken hebt gelezen. Jij moest altijd met de mannen mee praten. G: Waarom zou een vrouw dat niet kunnen of mogen? I: Iedereen moet zijn plaats kennen. G: De tijden zijn veranderd. Vrouwen moeten hun eigen beslissingen nemen.
I: Een vrouw moet voor haar man en kinderen zorgen. G: Van kinderen is hier geen sprake. Dat weet je heel goed.
6 Een restaurant in Gooik [7] Gelukkig die barmhartig zijn, want zij zullen barmhartigheid ondervinden.
Zarah Leander Wunderbar, wunderbar! What a perfect night for love, Here am I, here you are, Why it's truly wunderbar!
Decor Een herberg in het welige Vlaamse landschap ten Westen van Brussel. Mosselen met friet.
6.1 Concilie 6.1.1 Frans en Gonda Frans knikkebolt en dommelt in aan tafel. G: Ik ben opgegroeid in de kerk van voor het concilie. Met wat we nu weten was dat toch een bekrompen en schijnheilige club. Je zou toch mogen verwachten dat er van een kerk van Christus enig enthousiasme uit gaat. Maar nee, afgunst en nijd was het. Sociale controle. Benepenheid. Frans wordt wakker. F: Waar waren we gebleven? De kerk van vandaag wordt gelouterd door haar tegenspoed. Ze heeft al veel van haar macht verloren. G: Het werd eens tijd. F: Het gaat me ook niet om de kerk, maar om het Woord Gods. G: De kerk heeft zich veel te verwijten. F: Het is en blijft een menselijke instelling, die blootstelt aan menselijk falen. Het gaat me veeleer om de boodschap. In dit geval de Blijde Boodschap. G: Toch niet om vrolijk van te worden? F: Het is een manier om te ontdekken wat ons drijft. Als wij onze drijfveren beter kennen, dan kunnen we die ook beter beheersen, en dientengevolge ons leven sturen. G: Ja maar hoe? F: In welke richting dat moet gebeuren, dat kunnen we voor een stuk zelf bepalen. Als je kunt kiezen, dan neem je toch het beste? G: Ja. F: Wat kan er dan beter zijn dan te kiezen voor God die onze Vader is, en voor onze vriend Jezus, en dat ze ons met hun beiden mogen verlichten met de Heilige Geest. G: Het klinkt allemaal heel mooi, maar word ik er wijzer van? Als ik kijk naar wat de kerk in mijn leven heeft betekent, dan zie ik alleen maar vooroordelen en beperkingen.
F: Dat zijn menselijke beperkingen en vooroordelen. Wie durft beweren dat hij in de naam van God mag spreken? G: Van de kerk komen we voornamelijk te weten wat je allemaal niet mag doen. Er zijn zoveel struikelstenen: masturbatie, homoseksualiteit, echtscheiding, abortus. Om er nog maar een paar te noemen. F: Rome mag van alles beweren, maar dat is niet belangrijk. Wij, pastoors, staan in het veld, en we luisteren naar iedereen. Wij horen zulke verhalen aan, en we vernemen met ontzag en eerbied welke moeilijke keuzes mensen soms moeten maken. Wij hebben daarover niet te oordelen. G: Maar neem nu abortus. Een vrouw die abortus pleegt, die wordt door de kerk toch veroordeeld? F: Het is een zonde, maar de kerk biedt ook de gelegenheid die zonde te biechten en de absolutie te ontvangen, mits het volbrengen van een penitentie. G: Zou u mijn biecht willen horen? F: Wanneer u dat wenst. G: Ik zal erover nadenken.
6.2 Die van hierboven 6.2.1 Erik en Gonda E: Maar aan de andere kant. Heb je toch niet een beetje geestelijke rust gevonden? G: Ja dat is waar. Zolang die van boven me met rust laat. E: Je bedoelt je schoonmoeder. G: Na het avondnieuws op de televisie hoor ik haar meestal niet meer. E: Is het nog altijd koude oorlog tussen jullie? G: Ze heeft me jarenlang op de zenuwen gewerkt. Ik hou niet van vrouwenpraat om te beginnen. E: Het Rijk der Vrouw. G: Heeft u dat ook gekend, dat duffe vrouwenblad?
E: Wij waren daar op geabonneerd in mijn jeugd. G: Ik huiver ervan, van die vrouwenbladen. E: Je bent me er een eentje. G: Ik ben altijd liever met mannen omgegaan, als gelijke, niet om onderdanig te zijn, maar om méé te kunnen praten. Als ik zie wat vrouwen tegenwoordig allemaal mogen en kunnen. E: Het is een van de weinige dingen die ten goede veranderd zijn in de twintigste eeuw. G: Daar konden wij in onze tijd alleen maar van dromen. Ik vind het goed voor de vrouwen van vandaag, en ik gun het hen, maar ik kan een licht gevoel van afgunst toch niet bedwingen. E; Ik begrijp dat. G: Zonder de oorlog was ik wellicht zo een vrouw geworden; bevrijd, met een eigen inkomen op basis van zinvol werk. E: Wil iedereen dat niet? G: Ik was niet voor poetsvrouw bestemd, maar ik ben het toch geworden, een tijdje, zo lang als nodig, omdat we de centen nodig hadden en omdat er niets anders te krijgen was voor foute mensen zoals wij. E: De tijden zijn veranderd. G: In de apotheek heb ik de kans gezien me op te werken, maar het bleef een slecht betaalde baan, al nam ik al het werk uit handen van de apothekeres, ons madame. E: U kunt toch wat. G: Uiteindelijk kwam het zover dat de apothekeres zich de helft van de tijd niet meer liet zien. Ze zou moeten aanwezig zijn, maar ze was dat meestal niet. Ze zat altijd aan de kust, in de mondaine badstad Knokke, als het de Côte d’Azur niet is. E: Die maakt zich ook niet moe zeg. G: Ik deed er alles, het onthaal, het uitreiken van de geneesmiddelen, de pillen en zalven klaarmaken als het om voorgeschreven bereidingen ging.
6.3 Verwijten 6.3.1 Irma en Gonda I: Komt die pastoor hier nog altijd? G: Ja, heb je er iets tegen? I: Schaam jij je niet ’s avonds in je eentje mannen te ontvangen, ook al is het een priester. En helemaal als het een priester is. G: Maar moeder ik ben godbetert boven de zestig? Dan mag een vrouw toch een man ontvangen? I: Walter is nog geen jaar dood. Ik heb wel gezien hoe jij je optut voor je afspraakjes. G: Waar bemoei jij je mee zeg. I: Trouwens die dokter die komt hier ook nog altijd. Die ging toch stoppen met dokter zijn? G: Wel, bij mij komt hij nog altijd. Hij komt elke week een boterham eten. I: Zo begint dat dan, met eten geven. G: Ik mag toch nog de pastoor en de dokter ontvangen? I: Je bent altijd eigenwijs geweest, en je hebt altijd de goede zeden aan je laars gelapt. G: Mens ga terug naar je eigen appartement. Je hebt hier niets meer te zoeken. I: Dat geeft toch geen pas dat jij je op jouw leeftijd nog altijd opmaakt als een jonge vrouw. G: Hij is een priester verdorie. I: Juist daarom, omdat hij priester is. Jij bent erop uit zijn priesterkleed te besmeuren en hem onwaardig te maken het altaar te naderen. G: Wat heb jij een zieke verbeelding zeg. Ik kan het niet geloven. I: Gedraag je zoals een weduwe, zoals ik altijd heb gedaan. G: Om dan te worden zoals jij, een zuurpruim die alleen maar kankert, de hele dag door.
I: Er is maar een manier om een fatsoenlijk leven te leiden. Nadat mijn man overleden is, heb ik nooit een man bekeken of gewenst. G: Ja, daar ben je trots op. I: We hadden trouwens al jaren geen betrekkingen meer toen hij nog leefde. G: Het gaat me niet om de betrekkingen. I: Nu Walter dood is, zijn jij en ik nog over. G: Ja het is gruwelijk. I: Trouwens die pastoor van jou die zit met een andere vrouw in Lourdes. G: Wat? I: Ja met Martha en een groep van vrouwen uit de parochie. G: Ja, die zijn daar op bedevaart, dat weet ik. I: Of die Martha mee is, alleen maar om paternosters te lezen, dat weet ik niet.
6.4 Jaloeziescène 6.4.1 Frans en Gonda G: Hoe was het in Lourdes? F: Fijn. Ik heb daar voor jou gebeden. G: En die vrouw, die is ook mee naar Lourdes gegaan, zeker? F: Welke vrouw bedoel je? G: Die Martha van de parochie, waar je ’s zondags wel een keer gaat eten. F: O ja, die Martha, ja die is meegegaan naar Lourdes. G: Heeft u een fijne tijd beleefd met haar? F: Nou niet bepaald met haar. Waarom wenst u dat te weten? G: Terwijl u weg was, kon ik aan niets anders denken, dan dat zij daar bij u was.
F: Het was een groepsreis van de parochievrouwen. U was welkom om mee te komen. G: Niemand heeft mij gevraagd. F: U wist toch van tevoren dat ik zou gaan. Ik heb het u verteld. Ik heb u gevraagd of u wilde. Weet u dat niet meer? G: Ik wist toen niet dat zij mee zou gaan. Trouwens ik kan met die vrouwen niet omgaan. Ik heb een keer een busreisje met hen meegemaakt, naar Banneux. Hoe die me bekeken, toen ik de bus opstapte. F: Hoe bedoelt u? G: Ja, hoe die vrouwen mij bekeken. Vrouwen zonder make-up en zonder oorbellen. Koffiekletstijgers. Boerinnen zijn het. Met alle respect voor de boerenstiel. F: U trekt wel fel van leer. G: Ik zag de afkeuring in hun ogen. Mijn lippenstift, mijn hoge hakken. F: Het zijn eenvoudige vrouwen van de parochie. G: Boerinnen zijn het. Het Rijk der Vrouw. Een geestelijk niveau ter hoogte van de madelieven. F: Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is. G: Die Martha, die praat alleen maar over u. F: Ik moet zeggen dat ze heel aardig is voor mij. Ze doet heel wat voor de parochie. G: Ja, en dat doe ik niet natuurlijk. F: Dat is niet wat ik bedoelde te zeggen.
6.5 Overlijdensbericht 6.5.1 Walter, Erik en Gonda W: Ge weet wat u te doen staat. G: Dat zei hij terwijl hij zijn jas aantrok en zijn hoed opzette om uit huis te gaan. E: Scheelt er iets?
G: Ik heb gehuild toen ik onlangs per toeval in de krant het overlijdensbericht van Geert Vandermeeren las. Hij is een jongen die ik heb gekend, voordat ik getrouwd ben. E: Was je verliefd? G: Er waren prille toenaderingspogingen, om het zo maar te noemen. Door toedoen van de oorlog is er niets van gekomen. Ik heb er een mooie herinnering aan. Hij was een goede jongen. E: Laat me raden. Je had je woord gegeven. G: Al die jaren heb ik niets meer van hem vernomen, maar ik heb nog vaak aan hem gedacht. E: Is hij in uw hoofd blijven spelen? G: Ik zat altijd maar te mijmeren, hoe het geweest had kunnen zijn als ik met die man had mogen trouwen, en niet met Walter. E: Maakt u dat verdrietig? G: Wat me echt aan het huilen bracht is, dat ik uit de rouwadvertentie in de krant te weten ben gekomen dat Geert, met de vrouw met wie hij getrouwd is, vijf kinderen had, die ook allemaal weer getrouwd zijn. Toen ben ik ingestort. E: Door wat geweest had kunnen zijn. G: Ik kan me niet beletten na te denken over hoe mijn leven eruit had kunnen zien, als ik in de plaats van Walter met deze Geert Vandermeeren was verder gegaan. E: Ja, wat als? G: Ik had een gezin kunnen hebben. Zelf heb ik geen kinderen. Ik heb nooit een kind gehad. Daar heb ik veel spijt van. Dat is mijn groot verdriet. E: Was dat niet uw eigen keuze? G: Die eerste jaren na de oorlog en in het begin van de jaren vijftig was er geen sprake van dat ik een kind zou krijgen, gezien de penibele omstandigheden. In die tijd waren er geen voorbehoedmiddelen. E: Het was behelpen.
G: Om u de waarheid te zeggen: ik ben twee keer zwanger geweest. De eerste keer was in een tijd dat we echt niet een kind konden hebben, in de jaren vijftig, toen we net weer aan het omhoog klauteren waren na de repressiejaren. E: Het was vast toen niet vanzelfsprekend om een zwangerschap te beëindigen. G: De tijden waren schijnheilig, maar ik wist in Gent een gynaecoloog te vinden die wilde helpen. E: Heeft u daar nu spijt van? G: Het kon niet anders. De tweede keer was veel erger. Ik vertelde Walter dat ik zwanger was. Hij wilde er niet van weten.
6.6 Ge weet wat u te doen staat. 6.6.1 Gonda en Walter G: Ik moet u iets vertellen. W: Zeg het maar. G: Walter. Ik ben in verwachting. W: Ah, maar dat gaat niet. Ben je zeker? G: Ik heb een zwangerschapstest gedaan in de apotheek. W: Nu ja, het gaat niet. We hebben andere plannen. G: Maar Walter. W: Ik heb juist een nieuwe auto gekocht. We kunnen ons geen kind permitteren. Ge weet wat u te doen staat. 6.6.2 Gonda en Erik G: Hij nam zijn hoed en weg was hij. Ge weet wat u te doen staat. Ja, ik wist wat mij te doen stond. Ik heb het gedaan. Van hem kreeg ik daarbij geen ondersteuning of hulp en zijn moeder mocht het niet weten. E: Moest u dat helemaal alleen gaan doen?
G: Het was een taboe in die jaren. Het was verboden en strafbaar de zwangerschap af te breken. E: Werd daar niet over gepraat? G: Walter was een heiden. Een atheïst. Hij geloofde nergens in, maar zijn moeder is nog streng katholiek. E: Het mocht niet, maar het gebeurde toch. G: Ik heb gezwegen. Het was beter dat ze er niets van wist. Abortus. Het is iets wat vrouwen deden in de duisternis, en de mannen besteedden er geen aandacht aan. E: Neemt u het hem dat kwalijk? G: Ik neem hem dat diep hartsgrondig kwalijk. Ik voelde me in de steek gelaten. E: Sorry. Ik zie dat het u diep aangrijpt. G: Ik werd weggeworpen als een stuk vuil. E: Ik vind het bijzonder pijnlijk voor jou. G: Ik heb dat verzwegen al die jaren, maar ik heb het nooit vergeten. Ik heb mijn verdriet ingehouden. Pas nu kan ik er om huilen, ook al door het overlijdensbericht in de krant omtrent Geert Vandermeeren. E: Nu komen de tranen pas los.
6.7 Gebed van Frans 6.7.1 Frans en Gonda F: God geef ons kracht, om elke dag ons offer te volbrengen. Gij zijt met ons in het midden van onze dagelijkse zorgen. G: Amen. F: Uw licht is een lamp voor onze voeten op weg in de duisternis. Schenk Gonda de genade van uw vergiffenis en verlicht haar pad. G: Amen. F: Het gaat erom dat we liefgehad hebben, veel meer dan dat we liefgehad zijn.
G: U heeft mooi praten. Mijn leven heeft geen enkele zin gehad. F: Je hebt goed voor Walter gezorgd. G: Dat was alleen maar op het laatste. Misschien de mooiste maanden van ons huwelijk. F: Het toont aan wat voor een warme mens jij bent. G: Als mens heb ik gefaald. F: Nee, Gonda. Jij hebt je best gedaan. G: Ik heb de verkeerde keuzes gemaakt. F: Dat weet je ook alleen maar achteraf. G: Als ik het leven van andere mensen zie, dan kan ik het mijne alleen maar als mislukt beschouwen. F: De mens oordeelt misschien zus of zo, maar God oordeelt volgens mij helemaal anders. G: Ook God heeft mij in de steek gelaten. F: Dat is alleen maar schijnbaar zo. Ik geloof in een God die ons in hart en nieren kent. G: Ik ben mijn geloof verloren. F: Het is niet dat ik je van iets anders wil overtuigen. Ik kan alleen maar getuigen van mijn geloof. Je kunt nooit iemand overtuigen die het zelf niet voelt. G: Ik heb er niets tegen, als er mensen zijn die zeggen dat ze wel nog geloven. Ze mogen dat doen. Maar ik kan het gevoel niet delen. F: Het geloof biedt een manier om reeds tijdens dit leven op aarde, proberen in onszelf te zien, wat God in ons ziet. Zoals ik probeer jou te zien door de Goddelijke bril. G: En lukt het? F: Er zit een goddelijke vonk in jou, zoals in ieder van ons. G: Ik verga van eenzaamheid en eindeloos verdriet. F: Wat je ook moge denken, je bent niet alleen.
7 Ziekenhuis [8] Gelukkig die zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien.
Sexuelle Hörigkeit Da ist nun einer schon der Satan selber Der Metzger: er! Und alle andern: Kälber! Der frechste Hund! Der schlimmste Hurentreiber! Wer kocht ihn ab, der alle abkocht? Weiber. Ob er will oder nicht - er ist bereit. Das ist die sexuelle Hörigkeit. Er hält sich nicht an die Bibel. Er lacht übers BGB. Er meint, er ist der größte Egoist Weiß, daß wer'n Weib sieht, schon verschoben ist. Drum duldet er kein Weib in seiner Näh: Er soll den Tag nicht vor dem Abend loben Denn vor es Nacht wird, liegt er wieder droben.
Decor Een ziekenhuiskamer. Het doodsbed van Irma.
7.1 Zoon en moeder 7.1.1 Walter en Irma W: Moeder. Je tijd is nu ook gekomen. I: Ik ben er niet boos om. Ja, mijn tijd is gekomen. Na een leven van afzien en verlies. W:Er waren ook goede tijden. I: Weinig en lang geleden. Ik heb veel te lang geleefd. Dat ik het allemaal nog moest meemaken. W: We hebben er ons doorheen geslagen. En nog zo slecht niet. I: We hebben elkaar steeds goed verstaan. Spijtig dat Gonda er altijd tussen komt staan. W: Ik ben met haar getrouwd, en wel omdat jij het zo arrangeerde. I: Ik heb me in haar vergist. Ik ben erachter gekomen toen het al te laat was. W: Je hebt niets aan het toeval overgelaten. I: Ik dacht dat het de beste manier was om je weer op het rechte pad te krijgen. W: Jij dacht echt dat het huwelijk een remedie was. I: Het is niet dat er vrouwen stonden aan te schuiven om met een oostfronter in zee te gaan. Ik dacht een net meisje gevonden te hebben, uit een nette Vlaamse familie. W: Zo fout als die van ons, zal je bedoelen. I: Ze had natuurlijk ook in Rusland gezeten. En in de gevangenis. W: Wie niet in die tijd? I: Ze las te veel boeken. Dat had ik moeten inzien toen het nog kon. Vrouwen die boeken lezen zijn gevaarlijk. W: Ja. Dat is het. Gonda heeft te veel boeken gelezen. I: Vrouwen die denken dat ze alles weten, en dat ze in alles de gelijke van de man moeten zijn. Nee de vrouw moet zich om het gezin bekommeren. W: Het gezin is de hoeksteen van de christelijke maatschappij.
I: Kinderen heb je er ook niet van gekregen. W: Nee. Dat is zo. Pech. Een speling van de natuur. I: Ik zal sterven zonder kleinkinderen. Het is alsof de hele familie uitdooft. W: Het spijt me. In ons leven pasten geen kinderen.
7.2 Weggooien 7.2.1 Frans en Gonda G: Ik zit hier op mijn stoel elke dag te roken en te drinken, omgeven door een vieze troep van vunze meiden met blote tieten. F: Hoe bedoelt u? G: Ik heb u dat nooit verteld. Het was vreselijk. Overal waar ik kwam in mijn appartement, kom ik zijn pornoverzameling tegen. E: Porno? G: Porno ja, hoe moet ik het noemen. Tieten en geslachtsorganen. Overal blote vrouwen, vaak in actie met mannen. Niet alleen maar gewone porno, maar ook echt gore dingen. F: Kunt u die niet wegdoen? G: Ik weet niet waar te beginnen. F: Gewoon alles weggooien dat aan die tijd herinnert. Je appartement herinrichten. Je eigen woning weer toe-eigenen. G: Er is gewoon niets van mij meer bij. Ik ben uitgewist. Van mij zijn er geen mooie videobeelden over. Om ruimte te winnen heeft hij de beelden die mij betroffen, weggedaan of uitgewist. Om zijn pornotroep te kunnen verzamelen. F: Het spijt me heel erg voor jou. G: Hoe dan ook was er tussen ons met de jaren geen tederheid meer. De seks is uitgedoofd en vond een uitzonderlijke keer nog plaats. Blijkbaar had hij andere mogelijkheden om zich uit te leven.
F: Heeft u dat gemist? G: Ik kan wel zonder de seks. Het is niet meer van mijn leeftijd. Ik hoefde niet meer zo. Het is het gemis van de tederheid, daar ging ik kapot aan. Tedere gevoelens waren aan Walter niet besteed. F: Het lijkt me een onprettig leven. G: Hij liet me vaak genoeg voelen dat ik voor hem geen waarde had. Hij hield niet meer van mij en we leefde alleen maar samen voor het gemak en omdat het moest van zijn moeder. F: De grote vrouw van zijn leven. G: Ja, daar kon ik niet tegen op. F: En jij zit hier in dit appartement, omgeven door al dat soort dingen. Je kunt zo toch niet blijven leven? Gooi alles weg.
7.3 Appartement 7.3.1 Erik en Gonda E: Je appartement ziet er nu anders uit. G: Ja, alles is opnieuw ingericht. E: Heeft u Walter zijn spullen weggedaan? G: Ik wilde een keer de dia’s van onze reis naar Indonesië bekijken. De eerste paar dia’s waren ok, en hadden betrekking op Indonesië, maar wat daarna kwam, kan ik niet beschrijven. Porno van de meest weerzinwekkende soort. In alle laden en kasten zat dat verborgen. E: Je had dat al veel langer weg moeten gooien. G: Ik wilde een video bekijken, maar wie schetst mijn verbazing, als ik na enkele minuten van een reis die we hebben gemaakt, ook alweer allerlei pornotaferelen ontdek. E: Nou ja. G: Ik durfde niets meer open doen, uit vrees nog meer te ontdekken. E: Walter was blijkbaar een vrouwenliefhebber.
G: Een pornoliefhebber. Dat is niet hetzelfde. E: Als u het zegt. G: Zo heb ik ook een video gezien waarbij vrouwen ergens in de stad onder hun rokken worden gefilmd. Je ziet de hele tijd benen, en de camera probeert van onderuit een blik op het ondergoed te krijgen bij nietsvermoedende vrouwen. E: Het is wel een beetje, nou ja. Eng. Een beetje klef ook wel. G: Je krijgt eerst iets te zien dat totaal onschuldig is, pakweg een ruïne in Mexico, waar we waren, en daarachter zit dan bijvoorbeeld een film van vrouwen die ik niet ken, en die allerlei onderdanige posities innemen. E: Dat is wellicht de neerslag van ja zeg maar het seksuele fantasme van Walter, die zich hierin uitgeleefd heeft. G: Stel je eens voor dat ik vrienden op bezoek krijg en we hebben zin om samen eens de plaatjes van Indonesië of Thailand te bekijken. En dan komt er een karrevracht grotendeels ontklede dames op het projectiescherm die allerlei seksuele diensten verrichten. E: Dat zou pijnlijk zijn. G: Erik, ik moet u eerlijk zeggen: Ik walg ervan. Ik was ten diepste geschokt. Ik werd misselijk van die pornotroep die hier rondslingerde. Walter was een van de eersten die zich een videocamera aanschafte toen die betaalbaar werden. Nu weet ik waarom. E: Als ik u was, ik zou er ook niet goed van worden. G: Weet u wat ik het verschrikkelijkste vind? E: Vertel. G: Het ergste vond ik de video-opname van films die hij zelf opgenomen moet hebben, met vrouwen die zich ontkleedden, en het punt was, ik kan het haast niet zeggen: die droegen mijn dessous. Ik herkende mijn dessous op de beelden. Mijn eigen lingerie De vrouwen droegen mijn ondergoed. E: Nou zeg.
G: Hij heeft dat zelf gefilmd. Ik weet niet wanneer. Die vrouwen droegen mijn dessous om zich vervolgens voor de camera vulgair te gedragen. Met mijn dessous.
7.4 Andere woonkamer 7.4.1 Gonda en Frans G: Wat ik nog het meeste mis, dat waren die laatste maanden dat ik Walter hier thuis heb verzorgd. F: Hoe komt dat, denk je? G: Wellicht omdat er toen voor de eerste keer sinds lange tijd enige vorm van tederheid tussen ons heeft bestaan. F: Dat zal je altijd zien: als er een zorgrelatie bestaat, raken we des te meer gehecht aan elkaar. Wanneer de andere ons ontvalt, is de rouw des te pijnlijker en langer naarmate een diepere band heeft G: Bizar genoeg zijn die laatste maanden toen hij zo ziek was de beste herinneringen aan mijn huwelijk. F: Het is heel normaal dat je voor iets of iemand wil zorgen. G: Dat heb ik heel mijn leven gemist, en ik mis het ook nu weer. F: Het is pas door voor iemand te zorgen, dat je je leven als zinvol ervaart. G: Er is niets meer om voor te zorgen. F: Nu moet je leren voor jezelf zorgen. G: Ik kan het niet. F: Je hebt dat nooit geleerd, maar je kunt het nog wel leren. G: Mijn leven is mislukt en van generlei waarde. F: Er komt nu nog een stuk van je leven dat de moeite waard is geleefd te worden. Daar ben ik van overtuigd.
G: Alleen maar om elke dag het verleden weer te herkauwen, maar de bittere smaak gaat nooit weg. F: Ik heb je leren kennen als een zeer waardevolle persoon, met een levendige intelligentie, en een groot hart. G: Te weinig en te laat. F: Het is nooit te laat om het leven te omhelzen. G: En altijd maar die spijt. Mijn eer heet trouw. Waar heeft me dat gebracht.
7.5 Verwijten 7.5.1 Gonda en Walter Walter ligt in bed in dezelfde pose als bij het begin. G: Daar lig je dan. Je bent nu dood. W: Iets van ons blijft altijd leven. G: We komen nooit helemaal van elkaar los. W: De dood, het is een kleine tegenslag. De zaken lopen nu anders. G: Ik haat je en toch mis ik je. W: We hebben toch samen mooie dagen beleefd. G: Jij smeerlap. Jij hebt mij in de steek gelaten, na al de rest wat je gedaan hebt. Jij godverdomde smeerlap. W : Maar Gonda, je kunt weer eens nergens om lachen. G: Je hebt je best gedaan om mijn leven te verkloten ja. Nu ben je dood, en ik heb ook nog verdriet om jou. Ik sta er van te kijken, maar ik mis je. Daar had ik niet op gerekend. W: Ik heb altijd mijn best gedaan. G: Was dat uw best? Jij rokkenjager. Jij fraudeur, Jij pornozwijn. W: Je overdrijft.
G: Nu dat jij dood bent, kan ik het jou eindelijk zeggen. W: Je hebt er lang mee gewacht. G: Ik heb altijd gezwegen. Mijn hele leven heb ik gezwegen. W: We hebben allemaal moeten leren zwijgen, tijdens en na de oorlog. G: Ja. Wenn alle brüder schweigen. Maar het Deutsche Reich heeft niet lang geduurd. W: Meer valt er niet te zeggen. G: Maar ik kan niet meer zwijgen, Walter. Ik heb te lang gezwegen. W: Waar is het nog goed voor. G: De schellen zijn me van de ogen gevallen. Ik heb al die jaren in een tunnelzicht doorgebracht. W: Het zal mijn schuld zijn zeker? G: Je hebt mijn leven kapot gemaakt Walter. Je stond altijd op afstand. Je hebt je nooit gegeven. W: Vrouwenpraat. Dat is niet goed voor mannen. G: Je dacht alleen maar aan jezelf en aan de bevrediging van je eigen verlangens. Je hebt geleefd als een egoïst. W: De jaren na de oorlog, de oorlog die voor mij langer heeft geduurd door mijn gevangenschap, waren voor mij een toegevoegde tijd. Ik wilde er het maximum uithalen. G: Het is altijd de schuld van de oorlog. W: Ik heb meerdere malen de dood voor ogen gezien. Erger dan dat zou het nooit meer worden. G: Pas op het einde, de laatste maanden, toen je hier ziek lag. Pas toen is er iets van tederheid tussen ons geweest. Een aanraking, een glimlach. Meer moet dat niet zijn. Wat heb ik daar jaren naar gesnakt. W: Het spijt me. Ik wilde een man zijn, sterk en vrij. G: Jouw vrijheid ging ten koste van die van mij. W: Dat heb ik nooit ingezien.
G: Nee, Walter, dat heb jij nooit beseft.
7.6 Afscheid van Irma 7.6.1 Gonda en Irma Irma op het doodsbed G: Jij hebt me altijd beknot. I: Hoe durf je zoiets te zeggen, na alles wat ik voor jou gedaan heb. G: Wat heb jij voor mij gedaan dan? I: Ik heb Walter er meermaals van overtuigd, toch bij jou te blijven en geen scheiding aan te vragen. G: Dat heb ik dus aan jou te danken. Jij hebt mijn huwelijk gered. I: En dat verschillende keren. G: Dat had je beter niet kunnen doen. I: Ondankbaar wicht. G: Ik ben altijd trouw gebleven en ik heb mijn eer nooit geschonden. Dat is meer dan jouw zoon kan zeggen. I: Hij heeft alles met jou gedeeld en jou alles nagelaten. Mij heeft hij nooit iets gegeven. G: Hij was een hongerige wolf, behept met een hebzucht die niet te stillen viel. I: Hij was een man, en hij was soldaat geweest in de oorlog. Dat doet iets met een mens. G: Niets dat ergens goed voor is. Jij hebt hem altijd verwend. Jij hebt altijd alles toegedekt en goedgepraat. I: Het zal mijn schuld wel zijn dat jij er niets van gebakken hebt. G: Tegen jullie beiden was ik niet opgewassen. Je hebt mijn hele leven verpest, met die zoon van jou. I: Ondankbaarheid is ’s werelds loon.
G: Wanneer ik denk aan al die verloren jaren. Ik heb mijn leven verkwanseld. I: Je bent altijd opstandig en onrustig geweest. Een vrouw moet haar plaats kennen. G: Een vrouw moet zichzelf altijd wegcijferen. Nou, dat heb ik dan ook gedaan, met de bekende resultaten. I: Je hebt het aan jezelf te danken. Ondankbaar wicht.
7.7 Korintiërs 13 7.7.1 Allen Voorlezing uit het nieuwe testament. F: We lezen vandaag de brief van Paulus aan de Korintiërs, hoofdstuk 13. F: Al spreek ik de taal van mensen en engelen – als ik de liefde niet heb, ben ik een galmend bekken of een schelle cimbaal. G: Al heb ik de gave van de profetie, al ken ik alle geheimen en alle wetenschap, al heb ik het volmaakte geloof dat bergen zou kunnen verzetten – als ik de liefde niet heb, ben ik niets I: Al deel ik al mijn bezit uit, al geef ik mijzelf prijs om mij daarop te kunnen beroemen – als ik de liefde niet heb, helpt het mij niets. W: De liefde is geduldig en vriendelijk; de liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij verbeeldt zich niets. E: Zij gedraagt zich niet onfatsoenlijk, zij zoekt zichzelf niet, zij laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan. W: Zij verheugt zich niet over onrecht, maar vindt vreugde in de waarheid. I: Alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verduurt zij. G: De liefde vergaat nooit. De gave van de profetie, ze zal verdwijnen; het spreken in talen, het zal verstommen; de kennis, ze zal ooit hebben afgedaan. F: Want ons kennen is stukwerk, en stukwerk ons profeteren. G: Maar wanneer het volmaakte komt, heeft het stukwerk afgedaan.
I: Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, dacht ik als een kind; nu ik volwassen ben, heb ik het kinderlijke achter mij gelaten. E: Nu kijken wij nog in een spiegel, we zien raadselachtige dingen, maar straks zien we van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik nog slechts ten dele, maar dan zal ik ten volle kennen zoals* ik zelf gekend ben. F: Deze drie dingen blijven altijd bestaan: geloof, hoop en liefde; maar de liefde is het voornaamste.
Ich habe genug Cantate van Johannes Sebastian Bach BWV 82 Ich habe den Heiland, das Hoffen der Frommen, Auf meine begierigen Arme genommen; Ich habe genug! Ich hab ihn erblickt, Mein Glaube hat Jesum ans Herze gedrückt; Nun wünsch ich, noch heute mit Freuden Von hinnen zu scheiden.