Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:50 Pagina A
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:51 Pagina B
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:51 Pagina C
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:51 Pagina D
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:51 Pagina 1
Ibbeltje
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:51 Pagina 2
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:51 Pagina 3
Annie M.G. Schmidt
Ibbeltje Met tekeningen van
Fiep Westendorp
Amsterdam · Antwerpen Em. Querido’s Uitgeverij bv 2012
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:51 Pagina 4
www.queridokinderboeken.nl www.anniemgschmidt.nl www.annie-mg.com www.fiepwestendorp.nl
Ibbeltje is eerder verschenen als feuilleton in TeleVizier 1962 en 1963. Voor de eerste boekuitgave in 1996 is de oorspronkelijke tekst bewerkt door de schrijfster met medewerking van Tine van Buul en Reinold Kuipers. In deze nieuwe editie zijn illustraties opgenomen die niet eerder in boekvorm zijn verschenen. Eerste druk, 1996; tweede en derde druk, 1997; vierde druk, 1999; vijfde druk, 2000; zesde druk, 2001; zevende druk, 2004; achtste, gewijzigde druk, 2012 Copyright tekst © 1996 Erven Annie M.G. Schmidt Copyright illustraties © 1962, 1963, 2012 Fiep Amsterdam bv; Fiep Westendorp Illustrations Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Em. Querido’s Uitgeverij bv, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. Omslag Brigitte Slangen Vormgeving binnenwerk Studio Cursief, Irma Hornman isbn 978 90 451 1252 7 / nur 282
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:51 Pagina 5
Inhoud
Vis 7 Bootje lenen 11 Sliskoorts 15 De frietenmachine 19 Het parapluutje 23 Opa Duizendschoon 28 De regenjas 33 De duif van de directrice 37 Dokter Braakensiek 42 De haard 47 Sinterklaas 51 Het horloge 56 De Kerstman 60 Oliebollen 65 Muizen 70
De klok van de baron 74 De winkel van Sinkel 79 De brave Erik 83 De verliefde loodgieter 88 De sjaal 92 Sommen, sommen 96 Oom Boudewijn 100 Wie een kuil graaft... 105 Zeereis 109 Noordpool 114 Moeder zingt zo mooi 119 Luilekkerland 123 Even weer kat 128 De heks kwam 133
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:51 Pagina 6
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:51 Pagina 7
Vis
De heer en mevrouw Verharen hadden een kind en dat was Ibbeltje. Ibbeltje was een klein meisje, niet zo erg zoet, maar ook niet zo erg stout. Niet zo erg wild, maar ook niet zo erg kalm. Niet verschrikkelijk schoon, maar ook niet zo héél erg vuil... kortom, eigenlijk een heel gewoon meisje. Maar omdat ze enig kind was riepen haar vader en moeder de hele tijd:
Ibbeltje, wat zie je d’r weer uit! Ibbeltje, maak niet zo’n gek geluid! Netjes eten, Ibbeltje! Met twee woorden spreken! Wees voorzichtig, moet je soms alle twee je benen breken, IBBELTJE!
Alle vaders en moeders roepen zulke dingen en dat was dus heel gewoon. Er was niets bijzonders aan Ibbeltje en aan haar vader ook niet. Alleen haar moeder... nee, haar moeder was níét gewoon. Op een dag kwam vader thuis en vroeg: ‘Waar is je moeder, Ibbeltje, en wat eten we vandaag?’ ‘We eten vis,’ zei Ibbeltje. ‘En waar is je moeder?’
Ibbeltje keek haar vader aan en schuifelde een beetje verlegen met haar voetje heen en weer. ‘Vader... hoor eens,’ zei ze. ‘Moeder zit weer in de boom.’ ‘Zo,’ zei vader achteloos. ‘En wat zou dat? Mag je moeder soms niet in de boom zitten? Vertel eens wat voor vis we eten. Is het schol? Of is het bot?’ ‘Vader,’ zei Ibbeltje dringend. ‘Waarom zit moeder altijd in een boom?’
7
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:51 Pagina 8
‘Tja,’ zei vader, ‘tja, in welke boom zit ze? In de eik of in de iep?’ ‘In de iep. Voor het huis.’ ‘O,’ zei vader. ‘Wel, dan gaan we gewoon roepen onder aan de iep, dan komt ze er wel uit. Kom mee.’ Ze gingen onder de iepenboom staan en keken naar boven. En jawel hoor, tussen de takken, in de kruin, daar zat ze. ‘Nu tegelijk roepen,’ zei vader. ‘Vooruit, een, twee, drie: móéder!’
Moeder, kom ’s uit de iep, moeder, kom ’s uit de takken toe dan, kom ’s uit de iep, je moet de vis gaan bakken. Moeder, morgen heb je griep, dat heb je zó te pakken! Moeder, kom ’s uit de iep.
‘Ik durf niet...’ riep moeder terug. ‘Gauw, Ibbeltje,’ zei vader. ‘De ladder! Je moeder durft niet.’ Vader klauterde langs de ladder in de boom en even later stond moeder weer veilig beneden. ‘Hè, hè,’ zei ze, ‘wat zat ik hoog deze keer! Ik durfde er niet meer uit. En het is al zo laat; ik moet vis bakken. Waar is de vis die je hebt gekocht, Ibbeltje? Is dat de vis? Wat een kleintje.’ ‘Ontzettend klein,’ zei vader teleurgesteld. ‘Wat heb je een klein petieterig visje gekocht, Ibbeltje.’ ‘De visman had geen grotere,’ zei Ibbeltje. ‘Zeg moeder, waarom zat je alweer in de boom?’ ‘Vraag toch niet zoveel,’ riep vader. ‘Als je moeder de boom in wil, dan gáát ze de boom in. Begrepen?’ ‘Ja, maar ándere moeders zitten nooit in ’n boom.’ ‘Jouw moeder wel. Uit. Er was zeker weer een hond, hè moeder?’ 8
‘Ja,’ zei moeder. ‘De herder van de overkant. Maar luister eens vader, vind je niet dat we ’t nu maar eens aan Ibbeltje moeten vertellen? Ze is nu groot en wijs genoeg.’ ‘Zou je denken?’ zei vader weifelend. ‘Zou het niet een erge schok voor haar zijn?’ ‘Nee,’ zei moeder. ‘Heus, ze moet het langzamerhand weten. Ibbeltje, kind, luister eens, je moeder is vroeger... is vroeger... vertel jij ’t maar, vader.’ ‘Nou, je moeder is vroeger...’ begon vader, ‘...lang geleden... vertel jij ’t maar, moeder.’ ‘Laten we ’t samen doen,’ zei moeder. En samen zeiden vader en moeder: ‘Je moeder is vroeger een kat geweest.’ ‘O,’ zei Ibbeltje, niet in het minst geschrokken, ‘dan begrijp ik het allemaal. Daarom ben je zo bang voor honden. Daarom lig je zo graag op een ouwe krant, en daarom ben je zo dol op vis.’ ‘Juist,’ zei vader.
Je moeder is vroeger een kat geweest een dikke rooie kat. En toen was ze ook al zo’n aardig beest, toen was ze ook al zo’n schat. En iedere avond bij heldere maan, dan wil ze nog altijd de daken op gaan. Nu heb je ’t gehoord. En dat was dat: je moeder was vroeger een kat.
‘En ik kan nóg blazen,’ zei moeder. ‘En ik kan nóg spinnen. En ik kom altijd op m’n pootjes terecht. En ik kan praten met alle katten omdat ik die taal nog altijd beheers. Trouwens, je hoort me immers altijd spreken met onze eigen katten, Rosencrantz en Guildenstern?’ ‘Mag ik op school vertellen dat je vroeger een kat bent geweest?’ vroeg Ibbeltje. ‘O nee, volstrekt niet, alsjeblieft niet, denk erom: het is een groot geheim,’ riep moeder.
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:52 Pagina 9
‘Hè, vertel eens wat van vroeger, van toen je nog een kat was.’ ‘Wel, eerst was ik de kat van de bakker.’ ‘Nee nee,’ riep vader. ‘Eerst was je de kat van de kolenman.’ ‘O ja,’ zei moeder, ‘eerst was ik de kat van de firma Gruis, in antraciet. Maar daar werd ik zo zwart van. En daarom ben ik weggelopen en ik kwam bij de bakker.’
Toen ik de kat was van de bakker had ik het druk de hele nacht, dan bleef ik tot de ochtend wakker want ik moest op de muizenjacht. Toen ik de kat was van de bakker, toen kreeg ik gratis melk en brood, de bakker zelf... dat was mijn makker, ik zat altijd bij hem op schoot.
‘En toen moeder, en toen?’ vroeg Ibbeltje. ‘Toen ben ik gestolen. Vreselijk hè? Gestolen door een...’ ‘Woef... Woef...’ Voordat moeder haar zin kon afmaken sprong er een grote boxer tegen haar op en in een oogwenk zat arme moeder weer boven in de iep. ‘Hier Hector...’ klonk een barse stem. ‘O dag meneer Pinkepank,’ zeiden vader en Ibbeltje. ‘Goedendag, meneer Verharen,’ zei de heer Pinkepank. ‘U hoeft niet bang te zijn voor mijn Hector. Hij doet niets. Waarom zit uw vrouw in de boom?’ ‘Tja...’ zei vader. ‘Mijn moeder is vroeger een k...’ begon Ibbeltje, maar vader viel haar haastig in de rede en zei: ‘Kijk, meneer Pinkepank, dat zit namelijk zo: zij doet dat voor de slanke lijn.’ ‘Nee toch,’ zei meneer Pinkepank. ‘Wat een goed idee. En helpt het?’ ‘Enorm,’ zei vader. ‘Wel wel,’ zei meneer Pinkepank. ‘Ik ben ook nogal gezet, ik ga het ook eens proberen.’ ‘Ik raad het u sterk aan,’ zei vader. ‘Maar liever niet in deze iep, die is al bezet. U kunt beter bij uw eigen huis een aardige boom uitzoeken.’ ‘Dank u voor de tip. Kom, Hector!’ ‘Hij is weg, moeder,’ riep Ibbeltje. ‘En de hond is ook weg.’ ‘Ik durf niet!’ riep moeder. Maar met behulp van de ladder was moeder algauw weer op de grond en zei: ‘’t Hindert niet, maar er gaat zoveel tijd mee heen, hè? En nu wil ik dan wel eens eindelijk vis bakken.’ ‘Dat enge kleine visje,’ zei vader somber. ‘Dat misselijke visje,’ zei Ibbeltje treurig. ‘Miauw... rauw rauw...’ riepen Rosencrantz en Guildenstern. ‘O, de katten hebben me iets te vertellen,’ riep moeder. ‘Vertel maar gauw,
9
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:52 Pagina 10
Rosencrantz en Guildenstern!’ Luid mauwend draaiden de katten om haar benen en haar gezicht klaarde helemaal op. ‘Wat zeggen ze, moeder?’ vroeg vader. ‘Wel, ze zeggen dat er op de hoek van de Peperstraat en de Zoutstraat zúlke kabeljauwen te koop zijn. Zooooooo groot.
10
Kom mee, we gaan erheen. Met ons allen!’ Daar gingen ze dan. De katten mochten mee. En vader zei onderweg zachtjes tegen Ibbeltje: ‘Zie je nou wat een gemak dat is? Dat je moeder vroeger een kat is geweest? Op die manier komt ze nog eens wat te weten.’
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:52 Pagina 11
Bootje lenen
‘Vies kind,’ zei mevrouw Verharen. ‘Bah, wat zie je d’r weer uit. Waar zat je nou weer in?’ ‘In de goot,’ zei Ibbeltje. ‘En toen in de sloot.’ ‘Foei, vies kind, kom hier, dan zal ik je afschrobben. Onder de douche. Van wie zou je die eigenschap toch hebben? Altijd jezelf vuil maken. Van mij in geen geval, want o kind, ik was vroeger zo netjes en zo zindelijk.’ ‘Nou ja, maar jij was een kat,’ zei Ibbeltje. ‘Juist, ik was een kat. En ik waste me elke dag helemaal. Van kop tot staart. Met m’n tong en m’n linker voorpootje. Zo, en nou lekker afdrogen, Ibbeltje, dan ben je weer piekfijn als je vader thuiskomt.’ ‘Waar is vader naartoe?’ vroeg Ibbeltje. ‘Vader is een bootje gaan lenen. Een bootje om mee te gaan vissen. Misschien... heel misschien krijgt hij een bootje te leen van meneer Pinkepank en dan gaan we vanmiddag alle drie uit vissen op de plas.’ ‘Van meneer Pinkepank?’ vroeg Ibbeltje verbaasd. ‘Maar iedereen weet toch dat meneer Pinkepank nooit iets uitleent en nooit iets weggeeft. En dat hij heel krenterig is.’ ‘Ja kind, maar hij heeft vijf bootjes. Vijf! En we dachten dat hij toch wel een van die
bootjes voor een paar uurtjes zou willen uitlenen. Laten we ’t hopen. Meneer Pinkepank is zo rijk, m’n kind. Hij heeft een prachtige bungalow aan de plas met een heel park eromheen. En hij heeft kisten vol juwelen en een gouden bad en dan nog vijf bootjes. Maar daar is vader. Hallo, vader!’ ‘Dag moeder. Dag Ibbeltje.’ ‘Wat kijk je treurig, vader. Is het soms niet gelukt?’ ‘Nee,’ zei vader somber. ‘Ik vreesde het al,’ zuchtte moeder. ‘Meneer Pinkepank is erg rijk maar ook erg gierig.’ ‘Ik heb iets heel doms gedaan,’ zei vader. ‘O, wat ben ik dom geweest.’ ‘Wat heb je dan voor doms gedaan, vader?’ ‘Ik heb het hem gezegd,’ zei vader. ‘Ik heb meneer Pinkepank in zijn gezicht gezegd wat ik van hem vind. Is dat niet dom? Zo iets doe je toch niet? “Meneer Pinkepank,” zei ik, “u bent gewoon een krent.”’ ‘Tjonge...’ zei moeder zenuwachtig, ‘heb je dat heus gezegd?’ ‘Dat heb ik heus gezegd,’ zei vader. ‘Dom hè? Want zoiets zég je niet.’ ‘Ach,’ zei moeder nadenkend. ‘Misschien is het juist wel eens goed. Misschien wordt hij nu een beter mens, nu je hem dat eens gezegd hebt.’
11
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:52 Pagina 12
‘Zou je denken? Dat zou reusachtig zijn,’ zei vader. ‘Misschien...’ Maar vader kon zijn zin niet afmaken, want daar klonk een barse stem: ‘Goedendag meneer Verharen, goedendag mevrouw Verharen!’ ‘O, dag meneer Pinkepank,’ zeiden vader en moeder. ‘Ik kwam even langs,’ zei meneer Pinkepank. ‘En ik dacht: kom, ik wip eventjes aan.’ ‘O juist,’ zei vader. ‘Enne... nu u toch hier bent, meneer Pinkepank, wou ik graag even mijn excuses maken. Ik heb u vandaag de waarheid in ’t gezicht gezegd en dat was erg dom van me. Want zoiets doe je niet, hè?’ ‘Het hindert niks,’ zei meneer Pinkepank. ‘Het was juist wel érg goed.’ ‘Hoor je ’t, vader?’ riep moeder. ‘Meneer Pinkepank zegt het zelf ook. Het is wel eens goed.’
‘Inderdaad,’ zei meneer Pinkepank, ‘de waarheid kan nooit kwaad. En bij nader inzien wil ik u graag een van mijn bootjes lenen. Dat gele bootje, weet u wel, dat aan de steiger ligt. U kunt het de hele middag gebruiken.’ ‘O, dat mooie gele bootje? Dank u wel, dank u wel. Wat aardig van u!’ ‘Goed, mooi, dat is dan afgesproken,’ zei meneer Pinkepank. ‘Veel plezier dan maar en goedendag.’ ‘Dag meneer Pinkepank. En bedankt, meneer Pinkepank.’ ‘We hebben ons in hem vergist, moeder. Het is een aardige man,’ zei vader toen meneer Pinkepank weg was. ‘Ja,’ zei moeder. ‘Het is alleraardigst van hem. Wat kun je je toch in mensen vergissen, hè? Vind je ook niet, Ibbeltje?’ ‘Ik?’ zei Ibbeltje. ‘Ik vind hem toch niet zo aardig.’ ‘Maar kind. En we mogen zijn bootje lenen.’ ‘Ik vind hem toch niet aardig,’ zei Ibbeltje. ‘Wat ondankbaar van je, Ibbeltje. Wat vreselijk ondankbaar. Maar laten we opschieten en ons klaarmaken. We gaan vissen. Op de plas. Ik ga boterhammetjes maken.’
Met hoge laarzen en lange broeken gaan we varen op de plas, we gaan op ’t eiland een plekje zoeken voor de picknick op het gras. Met lange broeken en hoge laarzen gaan we vissen in een boot, we vangen snoeken, we vangen baarzen zooooo groot, zooooo groot, zooooo groot.
‘Wat hoor ik?’ zei moeder. ‘O, het zijn de katten. Ze hebben me zeker iets te vertellen. Kom eens hier, Rosencrantz en
12
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:52 Pagina 13
Guildenstern. Wat heb je me te vertellen?’ ‘Mrauw raaaaaauw... miaaauw...’ ‘Is het werkelijk waar? O nee toch? Dat geloof ik niet.’ ‘Mauw, rieuw... prieuw...’ zeiden Rosencrantz en Guildenstern dringend. Moeder liet het broodmes zakken en begon te huilen. ‘Wat is er? Wat zeggen ze?’ riepen vader en Ibbeltje. ‘O,’ snikte moeder, ‘er is iets afschuwelijks. De katten vertellen me dat meneer Pinkepank een gat heeft geboord in dat gele bootje. Expres!’ ‘Een gat in het bootje? Waarom?’ ‘Hij wil ons alle drie laten verdrinken. Uit wraak.’ ‘Wat?’ riep vader. ‘O, wat een schurk. O, wat een ellendeling. O griezel, o groezel, o kakkerlak. Van wie hebben de katten dat gehoord, moeder?’ ‘Wel,’ zei moeder,
De kat van de slager die heeft het gehoord van de kater van Jansen de smid en die heeft het weer van de kat van De Vries en die weet precies hoe het zit. De kat van De Vries is daar vaak in de buurt bij Pinkepanks huis aan de plas, de kat van De Vries heeft zojuist nog gezien dat Pinkepank bezig was. Ze hoorde hem zeggen: en nou neem ik wraak, ik boor in de bodem een gat, ze zag het hem doen en ze dacht: o la la wat vals en schandalig is dat. De kat van De Vries is altijd zo precies, ze heeft dus een boodschap gestuurd aan de kat van de smid. En die heeft het verteld aan de katten van hier uit de buurt.
13
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:52 Pagina 14
‘En dus,’ ging moeder door, ‘dus zijn we aan een groot gevaar ontsnapt. Dank zij onze lieve Rosencrantz en Guildenstern. O, hadden jullie nóg een nieuwtje, poezen? Vertel ’s op!’ ‘Mrow...’ riepen Rosencrantz en Guildenstern. ‘Wow wow wrow...’ ‘Wat zeggen ze, moeder? Wat zeggen ze?’ ‘Ze zeggen dat er aan de overkant van de plas, bij de boerderij, bootjes te huur zijn voor een kwartje per uur.’ ‘O, dan gaan we zo’n bootje huren,’ riepen vader en Ibbeltje. ‘Hoera.’ ‘Ssst,’ zei moeder, ‘ik geloof warempel dat meneer Pinkepank daar weer aankomt.’ En jawel, daar was meneer Pinkepank opnieuw. Hij nam keurig zijn hoed af en zei vriendelijk: ‘Goedendag, daar ben ik nog even. Ik vergat te zeggen: gaat u vooral naar het midden van de plas. Daar is het lekker diep. Ha ha!’ ‘Zo zo, is het daar lekker diep,’ zei vader. ‘Dank voor de tip.’ ‘Ja, en daar zijn de grootste snoeken.’ ‘Zo zo, zijn daar de grootste snoeken,’ zei vader. ‘Dank voor de tip.’
14
‘En dank voor uw vriendelijke aanbod,’ zei moeder vlug, ‘maar wij hebben toevallig een ander bootje op ’t oog. En wij hebben uw bootje dus niet nodig, meneer Pinkepank.’ ‘O nee?’ riep meneer Pinkepank onthutst. ‘Wat jammer. Wat spijt me dat. Weet u het zeker?’ ‘Heel zeker,’ zei moeder. ‘Dag meneer Pinkepank. Onze dank, meneer Pinkepank.’ ‘Dag mevrouw Verharen, dag meneer Verharen,’ zei meneer Pinkepank. En toen hij weg was, riep vader: ‘Hou me vast, moeder, anders ga ik hem achterna. Hou me vast, anders sla ik hem tegen de grond, moeder.’ ‘Ik hou je vast,’ zei moeder. ‘Ibbeltje, help me even je vader vasthouden. Zo, is het over, vader?’ ‘Het is over,’ zei vader. ‘Dan gaan we nu een bootje huren. Gauw Ibbeltje, help even met de boterhammen.’ ‘O, Ibbeltje,’ zei vader. ‘Zie je nu hoe gelukkig het is dat moeder vroeger een kat is geweest? Als ze de katten niet had kunnen verstaan, waren we alle drie verdronken.’
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:52 Pagina 15
Sliskoorts
‘Wat is dat nou? Waarom huil je zo, Ibbeltje?’ ‘De burgemeester...’ snikte Ibbeltje. ‘Wat is er met de burgemeester?’ ‘Hij is ziek.’ ‘Ach,’ zei vader. ‘En huil je daarom, Ibbeltje? Wat heeft ons kind toch een gevoelig hartje, hè moeder?’ ‘En nou gaat het feest niet door...’ snotterde Ibbeltje. ‘O, dus je huilt omdat het feest niet doorgaat. Dat is waar ook, er zou morgen een groot feest zijn.’ ‘Ja,’ huilde Ibbeltje, ‘een geweldig feest
met vlaggen en bloemen en mooie cadeautjes en hoedjes en neuzen en varen in bootjes en hoempa-muziek en een heel groot koor, maar nou gaat het feest niet door met slingers en lichtjes met veel limonade en spelletjes spelen en raadseltjes raden en hoempa-muziek en een heel groot koor, maar nou gaat het feest niet door.’
‘En zou de burgemeester morgen niet beter zijn, Ibbeltje? Weet je ook wat hij mankeert, Ibbeltje?’ Nee, dat wist Ibbeltje niet. Maar de twee katten, Rosencrantz en Guildenstern, die wisten het wel. Ze kwamen op zachte voetjes aandribbelen en riepen: ‘Mrrauwwww.’ ‘Vertel eens gauw,’ zei moeder. ‘Ach... is het heus? Wat zielig!’ ‘Wat zeggen ze? Wat zeggen de katten?’ riepen vader en Ibbeltje. ‘Nou,’ zei moeder, ‘onze katten hebben vanmorgen de kat van de burgemeester gesproken. Die grijze gestreepte. En die zegt: burgemeester heeft de sliskoorts.’ ‘De sliskoorts? Wat is dat? Is dat ernstig?’ ‘Ernstig niet,’ zei moeder, ‘maar wel vervelend, hoor, want hij slist zo. En hij kan dus geen redevoering houden. En dus kan het feest niet doorgaan. Maar wacht eens even... wacht eens even... ik herinner me ineens, toen ik nog een kat was... toen ik nog de kat was van de heks...’ ‘Maar moeder,’ riep Ibbeltje, ‘ben je dan ook de kat van de heks geweest?’ ‘Tijdelijk,’ zei moeder. ‘Hè moeder, vertel eens.’ ‘Later,’ zei moeder. ‘Het gaat nu om de burgemeester. Indertijd heb ik van de heks
15
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:52 Pagina 16
geleerd dat er een middeltje bestaat tegen de sliskoorts. En dat middeltje, dat heette... kom, dat heette... ik weet het weer: ribbeltjeskruid.’ ‘Ibbeltje,’ riep vader, ‘haal een ons ribbeltjeskruid bij de drogist.’ ‘O, maar bij de drogist kun je het niet krijgen,’ zei moeder. ‘Nee, we zullen het moeten plukken. Het groeit buiten. Waar heb ik het ook weer zien bloeien? Wacht, ik weet het, bij de muziektent in het plantsoen.’ ‘Goed zo,’ zei vader. ‘Ik haal de auto.’ Vader reed weg en binnen een paar minuten stonden ze bij het plantsoen. ‘O, wat vervelend nou,’ riep moeder. ‘Er staat een bordje: verboden zich op het gras te bevinden . Het mag dus niet.’ ‘Heel vervelend,’ zei vader. ‘Maar we doen het voor de burgemeester en er is niemand die ons ziet, dus zouden we niet heel eventjes...’ ‘Natuurlijk,’ zei moeder. ‘Kom mee. En jij, Ibbeltje, blijf bij de auto en houd de wacht. Als er iemand aankomt, waarschuw je direct, begrepen?’
16
Vader en moeder liepen tot vlak bij de muziektent, waar het ribbeltjeskruid welig groeide. En ze begonnen haastig te plukken. ‘Hoe-oe,’ riep Ibbeltje, ‘opgepast, er komt iemand aan.’ ‘O, gauw... vlug moeder,’ en holderdebolder vlogen vader en moeder naar de auto terug. ‘Wie was het, Ibbeltje? We zien niemand meer.’ ‘Het was meneer Pinkepank,’ zei Ibbeltje. ‘Hij is weg, maar hij heeft jullie gezien.’ ‘Niets aan te doen,’ zei vader. ‘Als hij het gaat verklikken, dan zien we wel weer. En nu gauw naar het huis van de burgemeester.’ Vader reed naar het mooie burgemeestershuis. Mevrouw van de burgemeester deed zelf open. ‘Wel wel,’ zei ze. ‘Dag meneer Verharen, dag mevrouw Verharen. Dag Ibbeltje.’ ‘Dag mevrouw,’ zei vader. ‘We hebben gehoord dat burgemeester ziek is.’ ‘Inderdaad,’ zei mevrouw treurig. ‘En de dokter weet niet wat het is. Zo’n vreemde ziekte. Hij slist.’
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:52 Pagina 17
‘Meneer de burgemeester heeft waarschijnlijk sliskoorts,’ zei moeder. ‘Denkt u werkelijk?’ vroeg mevrouw verbaasd. ‘En wat is daartegen te doen?’ ‘Wij hebben een middeltje meegebracht, tegen sliskoorts.’ ‘O ja? Komt u dan gauw binnen, dan ga ik u even voor naar de slaapkamer.’ Ze gingen met mevrouw mee door een lange gang en kwamen bij het bed van de arme zieke burgemeester. ‘Dag burgemeester,’ zeiden vader, moeder en Ibbeltje tegelijk.
Ik fnap niet wat het if ik flif, ik flif ik kan beflift niet fpreken ik fou vaft blijven fteken dat feeft, dat feeft gaat mif omdat ik fo verfrikkelijk fteedf maar fo verfrikkelijk flif.
‘Ach, goedendag,’ zei de burgemeester. ‘Hoe maakt u het?’ vroeg moeder bezorgd. ‘Flecht,’ zei de burgemeester. ‘Ik kan de ef niet feggen. Ik flif.’ ‘Ja, we kunnen het een beetje horen,’ zei vader. ‘Maar mijn vrouw heeft een geneesmiddel meegebracht, ribbeltjeskruid geheten, en dat moet erg goed helpen tegen sliskoorts.’ ‘Ik zou het maar doen, Frederik,’ zei mevrouw van de burgemeester. ‘Neem het maar in.’ ‘Nee Fafkia,’ zei de burgemeester. ‘Uitgefloten, de artf fegt: ftoppen met geneefmiddelen.’ ‘U hoort het,’ zei mevrouw van de
burgemeester, ‘mijn man wil niet. Kom, Frederik, doe het toch maar, om mij plezier te doen.’ ‘Geen kweftie van,’ zei de burgemeester. Fafkia, geef me mijn finaafappelfap. Ik heb zo’n verfrikkelijke dorft.’ ‘Asjeblief, Frederik.’ De burgemeester dronk zijn sinaasappelsap met haastige teugen. ‘Nou het spijt me erg,’ zei mevrouw van de burgemeester. ‘U hebt het gehoord, mijn man wil het middeltje niet proberen.’ ‘Het spijt ons ook,’ zei vader. ‘Dan gaan we maar weer.’ ‘Tot ziens,’ zei de burgemeester. ‘Het was erg aardig van u mij te bezoeken. Maar dat
17
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:52 Pagina 18
geneesmiddel durf ik niet te gebruiken. Ik ben ontzettend bang voor geneesmiddelen, ziet u. Als het zondag is, neem ik hoogstens een aspirientje en...’ ‘Frederik,’ zei mevrouw, ‘je slist niet meer.’ ‘Slis ik niet meer?’ riep de burgemeester. ‘Snip snap snorresnabbel, nee ik slis beslist niet meer.’ ‘Dat klopt,’ zei moeder bescheiden, ‘want ik heb ribbeltjeskruid in uw sinaasappelsap gedaan, toen u even niet keek.’ ‘Is het heus?’ riep de burgemeester. ‘O wat heerlijk, ik ben beter. Ik slis niet meer. Ik kan morgen naar het feest.’ ‘Hoera,’ riep Ibbeltje. ‘Het feest gaat door.’ ‘Lieve meneer en mevrouw Verharen,’ zei de burgemeester, ‘wat ben ik u dankbaar. Ik nodig u uit om morgen met mij op de eretribune te zitten. En Ibbeltje mag de koningin zijn van het bloemencorso. En blijft u nu bij ons eten? We eten saucijsjes. Saskia, hoor eens, Saskia... ze blijven eten. Hee, waar is mijn vrouw nu?’ ‘Ze is even naar de voordeur,’ zei moeder, ‘want er werd gebeld.’ Mevrouw van de burgemeester kwam zenuwachtig binnen en zei: ‘Frederik. Daar is een zekere meneer Pinkepank. Hij wil een klacht indienen. Hij zegt dat de heer en mevrouw Verharen plantjes hebben gestolen uit het plantsoen.’ ‘Dat geloof ik niet,’ zei de burgemeester ontdaan. ‘Is dat zo, meneer en mevrouw?’ ‘Ja,’ zei vader bedremmeld. ‘Maar het was
18
voor u, burgemeester. Het ribbeltjeskruid, tegen de sliskoorts.’ ‘O dat,’ zei de burgemeester. ‘Saskia, zeg dan tegen die meneer Pinkepank, dat we de klacht in onderzoek zullen nemen. En laat hem weggaan. En hee, Saskia, deze mensen blijven bij ons eten. Saucijsjes.’ ‘Een ander keertje dan,’ zei mevrouw van de burgemeester, ‘want er zijn maar twee saucijsjes, Frederik. Een voor jou en een voor mij.’ Toen vader en moeder en Ibbeltje even later in de auto zaten op weg naar huis, zei vader: ‘Ik had beft faufijfjef geluft. Fneu.’ ‘Vader,’ gilde moeder, ‘je slist. Je hebt sliskoorts. Het is besmettelijk. Gauw naar de muziektent.’ Ze reden naar het plantsoen en Ibbeltje haastte zich om wat ribbeltjeskruid te plukken, terwijl vader en moeder in de auto bleven. Juist toen vader de blaadjes innam, kwam om de hoek meneer Pinkepank aan. Vader gaf gas en reed weg. Maar ze hoorden meneer Pinkepank nog schreeuwen: ‘Ik heb het gezien! Ik dien weer een klacht in!’ ‘Hij schreeuwt ons na,’ zei moeder. ‘Het hindert niet,’ zei vader. ‘O zeg, we zijn haast thuis en ik slis niet meer. Wat is je moeder toch knap, Ibbeltje. Dat komt... Je moeder is vroeger een kat geweest.’
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:52 Pagina 19
De frietenmachine
‘Ibbeltje kind, help ’s gauw,’ riep vader. Hij hijgde en steunde en kreunde en sleepte met een geweldig groot ding dat haast de voordeur niet in kon. ‘Wat is dat, vader? Wat een gek ding! Waar is dat voor?’ ‘Help liever. Blijf niet staan kijken maar help mee. Als jij trekt en als ik duw... toe dan... toe dan... Ja, hij is erdoor. En nou moet het in de keuken staan.’ Ibbeltje hielp mee en na heel veel geduw en gesjor stond het vreemde apparaat in de keuken. ‘Waar is het voor, vader?’ ‘Dat zal ik je zo meteen vertellen. Waar is je moeder? In de boom?’ ‘Nee, nu niet. Ze is boven. Moeder, kom eens naar beneden!’ ‘Wat is dat nou,’ riep moeder, toen ze het
ding in de keuken zag staan. ‘Wat een machine, zo groot.’ ‘Hoe vind je hem, moeder?’ ‘Ik vind hem prachtig. Hij neemt wel de hele keuken in beslag. En waarvoor dient dat ding?’ ‘Dit is een frietenapparaat,’ zei vader. ‘Om volautomatisch frieten in te bakken. Hier gaan de aardappels in. En hier komen de frieten er weer uit. Goudgeel.’ ‘Wel, wel,’ zei moeder. ‘Wat vinden ze toch allemaal uit, hè?’ ‘Geweldig, hè,’ riep vader.
Met het frietenapparaat heb je frieten in een ogenblik, moet je zien hoe mooi dat gaat, moet je zien hoe ik dat flik.
19
Ibbeltje-opmaak_198 31-01-12 14:52 Pagina 20
Alles wat je hebt te doen: Knopje hier! Knopje daar! Dan springt dit licht op groen en dan is het voor mekaar.
‘Maar ik heb toevallig geen aardappelen in huis!’ riep moeder. ‘O, dat hindert niet, die heb ik meegebracht, een heel mud aardappelen. En die doe ik er dus aan deze kant in.’ ‘Niet zoveel, niet dat hele mud! Een paar maar,’ riep moeder. ‘Goed,’ zei vader, en hij deed acht aardappelen in de machine. ‘En jij mag op het knopje drukken, Ibbeltje.’ Ibbeltje drukte op het knopje. Het zei klik. Maar er gebeurde niets. ‘Meer aardappelen,’ riep vader en hij deed een halve zak aardappelen erin. Maar nog werkte het apparaat niet. Toen werd vader ongeduldig en hij gooide de rest van de zak ook in de machine. ‘Zo,’ zei hij. ‘Druk nog eens.’
‘Tjoeketjoeketjoeke drrrrrrrr...’ zei het apparaat en het begon te razen en te brommen en te gonzen en te drammen en te klikken en te klakken en te draaien en te zoemen... het was inderdaad machtig. ‘Daar komen de frieten al,’ juichte Ibbeltje. ‘O, wat zijn ze mooi geel.’ ‘Hou nou maar op, vader. Zet ’m nou af, vader. We hebben genoeg frieten,’ riep moeder. Vader drukte op de knop. Maar het apparaat bleef doorgaan. Het bleef razen en gonzen en brommen en drammen en klikken en klakken en draaien en zoemen.
Vader, o, hij wil niet stoppen, vader, o, hoe moet dat nou? Tja, dat ding heeft zoveel knoppen, tja, ik zie het niet zo gauw. Deze knop misschien? Nee dan gaat-ie feller. Deze knop wellicht? Nee, nu gaat-ie sneller.