-l [aargang
I
numme:
d~ember 20
Ter inzage Niet meenemen!
Boekbesprekingen Bijbelwetenschappen Myriam Klinker-De Klerck - Herderlijke regel of inburge rings cursus?: Een bijdrage aan het onderzoek naar de ethische richtlijnen in 1 Timoteus en Titus Richard N. Longenecker - Introducing Romans: Critical Issues in Paul's Most Famous Letter Kerk- en theologiegeschiedenis SimonJ.G. Burton - The Hallowing of Logic:The Trinitarian Method of Richard Baxter's Methodus Theologiae Michael Cameron - Christ Meets Me Everywhere; Augustine's Early Figurative Exegesis '~ Susanne Hennecke - Karl Barth in den Niederlanden Teil1: Theologische, kulturelle und politische Rezeptionen Ole Peter Grell - Brethren in Christ: A Calvinist Network in Reformation Europe RoelJongeneel - Eerlijke economie: Calvijn en het sociaaleconomisch leven [anneke de Jong-Slagman - Hofpredikers in de negentiende eeuw: Een carriere bij de koning
Praktische theologie Andre Cornelis Verweij - Positioning Jesus' Suffering: A Grounded Theory ofLenten Preaching in Local Parishes Kerkrecht Pieter Tijmen Pel- Geestelijken in het recht: De rechtspositie van geestelijke functionarissen in het licht van het eigen recht van kerken en religieuze gemeenschappen in de Nederlandse rechtsorde
321 322
"~",5"J.·u.o.l:;"'~JA.W.
328
.......
331
I-j
343
~ ~
CfCI
~ ~
CfCI
Ul '1
In gesprek over het godsbeeld van het Dude Testament geweld 'Is de Godvan het Dude Testament gevaarlijk? •."",. """~P
352
Verhoeve
van Houwelingen 'Goddelijk geweld in het Nieuwe Testament, of: het geweld niet uit Godverdween'
A. Huijgen '"Want deze Godis onze God"? H. God en straf
363
K. van Bekkum '"Zijn woede duurt een oogwenk, zijn liefde een leven lang" (ps.30:6)
~ ~
S Sre
376
T.E.van Spanje 'Straft Godvolgens het Nieuwe Testament op een andere marrier dan in het Dude Testament? Een anti-marcionitisch pleidooi'
388
JM. Burger "Door zijn striemen bent crisis'
I-j
~
11 genezen":
een uitweg uit de verstaans
m. Gods exclusiviteit 396
0re r"l re
A. Dubbink "De waarheid zal u vrijmaken". Wij-zij-denkenen de "jaloerse Go van het Dude Testament'
405
M.e. Mulder 'Is God nu nog jaloers?'
S
413
R.T. te Velde 'Uniek en universeel: de inhoud van Israels Godsgeloof
0" re
422
H.G.L.Peels 'De Godvan het Dude Testament: heilig is Hij'
N
432
Focus W. van 't Spijker
....
437
I-j
0
gericht, maar op de 'wij-Gij-relatie' klinken.F
interacts critically with the current hypothesis in Old Testament studies its theological claim ofYHWH's
incomparability
to a sociological antithe-
the "we" (Israel, true believers) and the "they" (other peoples, unbelievers). article demonstrates .. attributes of omnipresence,
that YHWH's incomparability
is evident from the divine
grace, and foreknowledge, thereby defining Him as unique
One who brings true salvation to his own people Israel and to the peoples from nations. The Christian conception
of God differs from both primitive polyt-
and philosophical monotheism.
exclusieve Godsgeloof van het Oude Testament tot wij-zij-denken, het misschien zelfs een uiting daarvan? Deze vraagstelling, waaraan de van Bart Dubbink! in dit themanummer gewijd is, lijkt mij eerder dan vruchtbaar. In feite wordt theologie hier vertaald in socioloreactie op deze dominante discussie binnen de bijbelwetenschappen zet Dubbink een eigen bijbels-theologische lijn uit waarin Gods verkiezing centraal staat. Ingebed in de geschiedenis van Gods verbond met en zijn nageslacht heeft deze verkiezing juist een universele spits: de voor alle volken.
L
....UU.
lnteressant is dat een vergelijkbare verbinding tussen Gods uniciteit en zijn gelegd is door Karl Barth.? De locus classicus voor de exclusieve eenvan JHWH, Deuteronomium 6:4, plaatst Barth in het kader van de veraezende liefde van God voor Israel waarover in Deuteronomium 4:32-40 is God is niet in abstracte zin de Ene, maar Hij bewijst zich daadwerals de Ene in zijn verkiezend en bevrijdend handelen waaraan Israel zijn dankt. Barth keert zich fel tegen iedere identificatie van deze belijdenis van JHWH
.... L."..-".£,H.1;;
j.JLL'''-'-JLL.
22 Met dank aan Bart Dubbink MA en dr. Dolf te Velde voor de levendige );t:Udl.-lJ.lC;"" op de studiedag van de onderzoeksgroep Bijbelse en Systematische Theologie van de en de TUK op 3 april 2014.
Zie B. Dubbink, 'De waarheid zal u vrijmaken' in deze bundel. Karl Barth, Kirchliche Dogmatik, II11: Die Lehre von Gatt, Zollikon 1940,508-514.
H"J~H'' Ht,~~~~~'~~~~~I:~!11~1~!lrJ!ml~
quentie tot een unieke van hoe God zich aan kennen aan schepselen die van huis uit n,""',"'~"_' kennen als de Ander, en juist in dit anders-zijn wordt hun de gemeenscl» met God geschonken. Tegenover de aanname van een 'joods monotheism introduceert Barth het begrip 'henotheisme': het gaat er niet om dat een God denkbaar is, maar dat te midden van de veelheid van goden zich bewijst als werkelijk God. Dit is een veelbelovend startpunt voor systematisch-theologische op de uniciteit van God. De suggestie die ik in dit artikel wil uitwerken, op basis van de Godsopenbaring in het Oude en Nieuwe Testament het begrip' zodanig kan worden ingevuld dat concreet zichtbaar wordt hoe de Enige is die de naam 'God' verdient. De vraag is dus allereerst: welke uitingen en eigenschappen maken God zo uniek? En vervolgens: hoe is uniciteit aan te wijzen in contrast met concurrerende kandidaten voor de 'God'? De uiteindelijke stelling van mijn bijdrage zal zijn, dat de God van Oude en Nieuwe Testament juist door zijn exclusieve uniciteit de God van mensen is.
U'-L'~H."llJ
2. Inhoudelijk: eigenschappen van God In discussies over 'monothersme' lijkt het alsof een eenduidig zoosoeznrr hanteren valt, waarbij pas in tweede instantie de vraag beantwoord welke individuele godheid aan dit godsbegrip voldoet. In werkelijkheid het volgens mij andersom: op basis van concrete inzichten en ervanngen vormt zich een begrip van God, dat vervolgens inhoudelijk en geanalyseerd kan worden. Het vermeende algemene godsbegrip is niet meer dan een vaag vermoeden, dat op zichzelf niet voldoende is om te len welke 'kandidaten' recht hebben op deze 'titel." De klassieke
van eigenschappen die wordt geleverd door Luco van den Brom in zijn van God. In de wereld van het Oude een vrij ongebruikelijke gedachte dat een god overal aanwezou kunnen zijn. De generieke godennaam 'Baal' (heer) wordt in gebruikt met plaatsnamen of andere categorieen. Daarmee 'Baal' een beperkte actieradius te hebben: hij is lokaal gebonden. den Brom laat zien dat deze plaatsgebondenheid desastreuze gevolgen voor de verering van de betrokken god. Als de god op plaats P is, is hij plaats Q. Wil iemand de god vereren, dan moet hij daarvoor dus ook ts P zijn. Door zich van plaats P te verwijderen, kan de gelovige zich het handelingsbereik van de god onttrekken. Terwijl de ene gelovige X op P met recht kan stellen dat deze god vereerd moet worden, kan de andeY met evenveel recht poneren dat zijn of haar god die op plaats Q ""1'Tr."TT moet worden vereerd. Ook kan de ene gelovige X de andere gelovige Y om de god te vereren door de toegang tot plaats P te blokkeren. beperkingen doen afbreuk aan het vererenswaardig zijn van de god." denkoefening die Van den Brom uitvoert, levert twee belangrijke op. Allereerst kan niet op willekeurige gronden geclaimd worden dat of iemand 'god' is. In de onderzoekstraditie waarin Van den Brom staat, aangesloten bij Anselmus' omschrijving van God als degene 'groter dan niet gedacht kan worden'. Van den Brom zelf spreekt over 'great-making ""1"""""'1'1",' 'die tezamen de 'praiseworthiness' van God uitmaken. Dit is op een open benadering: niet op voorhand staat vast welke eigenschapmeer of minder bijdragen aan de lofwaardigheid van God. Maar uit het beeld over de plaatsen P en Q is wel eenvoudig op te maken dat een god zowel op P als op Q aanwezig is, en per uitbreiding op alle plaatsen, meer is dan een god die tot plaats P of Q beperkt is. De tweede consequentie he eft rechtstreeks met het debat over het wij-zijte maken. Een God die alomtegenwoordig is, is voor iedere potentiele benaderbaar. Een god die aan de ene of de andere plaats gebonden is, ook zijn of haar aanhangers aan die plaats binden, of is omgekeerd gebonaan de plaatselijk gedefinieerde schare vereerders. Met andere woorden: polytheistische godenwereld he eft meer kans om met tribalisme en met 1-'<1',"I:;]l',
U~FoH""',U.
llU_'' '.H'-H L-~"",""',",H
VV"'UUJ',,,,
U'-H-",'-H
3
4
Over ditvan huis uit vreemd' zou meer te zeggen zijn. Hans Urs von Balthasar, Karl Darstellung und Deutung seiner Theologie, Koln 19622,77 betoogt dat achter de door geponeerde scherpe tegenstelling tussen God en mens een diepere verwantschap ligt. In de analytische godsdienstfilosofie vigeert het onderscheid tussen 'God' als 'title term' ideale begrip van wat het inhoudt om God te zijn) en 'personal names' zoals 'JHWH', etc. Zie bijvoorbeeld Vincent Brummer, Theology & Philosophical Inquiry: An tntrarnrrtmn. Londen 1981, 282-285; Luco J. van den Brom, Divine Presence in the World: A Analysis of the Notion of Divine Omnipresence, Kampen 1993, 1-8.
Van den Brom, Divine Presence, 71-84.
----------------------y-----.-----
uitsluiting van de ene groep door de andere gepaard te gaan, dan een godsdienst die gericht is op een God die voor de hele wereld present is. Als we deze twee inzichten combineren, zegt dit meteen iets over de verschillende motivaties die er kunnen zijn voor het vereren van een of meerdere goden. Wie God leert kennen in ziin unieke 'great-making properties'f zal Hem om die lofwaardige eigenschappen gaan liefhebben en dienen. Wordt een god vereerd die niet over zulke 'great-making properties' beschikt, dan zal deze religie eerder verbonden worden aan andere belangen en machten. Dan wordt theologie inderdaad gereduceerd tot sociologie, en raakt religie verstrikt in wij-zij-denken. 3. Een berggod? Een onverwachte illustratie van dit punt komen we tegen in het verhaal van 1 Koningen 20 over de oorlogen tussen Benhadad van Aram en Achab van Israel.? Opmerkelijk is dat in deze passage de overgang gemaakt wordt van een buitenperspectief naar een binnenperspectief. Eerst het buitenperspectief: 'De raadsheren van de koning van Aram zeiden tegen hun vorst: "De Israelieten hebben ons verslagen omdat hun God een berggod is. Maar als we in de vlakte met hen strijden, zullen wij hen zeker verslaan'" (1 Kon. 20:23). Hier zien we hoe de God van Israel wordt afgemeten aan het gangbare godsbegrip. Ieder yolk he eft z'n eigen god of goden, en deze goden hebben elk hun specialisme en daarmee een beperkt handelingsbereik. Een berggod maakt in het laagland geen schijn van kans.f De strategie van Aram lijkt te werken: tegenover de overmacht van de Arameeers is Israels leger 'niet veel meer dan twee onbeduidende kudden geiten' (1 Kon. 20:27). Maar dan treedt een godsman op, en hij brengt met woorden van de HEER zelfhet binnenperspectief in het spel (1 Kon. 20:28): 'De godsman diende zich bij de koning van Israel aan en zei: "Dit zegt de HEER: Aram heeft gezegd dat de HEER een berggod is, en niet een god van de vlakten. Daarom zal ik deze 6
7
8
Naast de hier gegeven illustratie van de strekking die Gods alomtegenwoordigheid heeft, zouden ook andere bijbelse kwalificaties van Gods uniciteit geanalyseerd kunnen worden, zoals zijn alwetendheid, zijn almacht, zijn goedheid en zijn eeuwig bestaan. In al die gevallen zal blijken dat de desbetreffende eigenschappen niet 'vanzelfsprekend' tot het begrip 'God' horen, maar dat ze hun inhoud ontlenen aan de concrete openbaring van JHWH in zijn woorden en daden. Cf. Winfried Thiel, Konige, BKAT IXJ2, 316-445; Simon J. DeVries, 1 Kings, WBC 12,241251; H.A. Brongers, 1 Koningen, POT, 202-213. Thiel betoogt (p. 348-350) dat de strijd met Benhadad beter in de tijd van de Jehu-dynastie past dan in die van Achab (vgl. 2 Kon. 13). Cf. Thiel, BKAT 002, 397-399, die suggereert dat de term 'berggod' eerder verwijst naar de specifieke 'berg van JHWH' dan naar algemene religiehistorische achtergronden.
.. --. -·····-···------·-------6----7-~~--------------=
hele legermacht aan jullie uitleveren, zodat jullie beseffen dat ik de HEER ben.'" Met andere woorden: de HEER past niet in het gebruikelijke hokje van berggod versus laaglandgod.? Het laatste stukje van de godsspraak werpt belangrijk licht op de betekenis van Gods jaloezie. 'Iullie zullen beseffen dat ik de HEER ben' - het kernwoord qn' kan naar mijn idee beter worden weergeven als 'de God die zich laat gelden' dan als 'een jaloers God'.'? De unieke positie van Israels God wordt niet slechts in naam geponeerd, maar wordt door Gods eigen optreden waargemaakt. Dit is een rode draad in de Godsopenbaring waarvan het Oude Testament getuigt: door alle menselijke verwikkelingen, en tegen de menselijke verwachtingen in, bewijst God zich als degene die Hij is. 'Dan zullen jullie weten dat ik de HEER ben', klinkt als een refrein bij menige profeet (indrukwekkend bijvoorbeeld in Ez. 7:4, 9, 27 en 13:14,21,23). En anders dan in de oorlog met Aram is de spits doorgaans niet op de buitenstaanders gericht, maar op Gods eigen yolk Israel of Iuda. Deze geschiedenis van 1 Koningen 20 krijgt een opmerkelijk vervolg. Nadat Aram een smadelijke nederlaag heeft geleden, komen de raadgevers van Benhadad met een nieuw advies (1 Kon. 20:31): 'Zijn raadsheren zeiden tegen hem: "We hebben gehoord dat de koningen van Israel genadige koningen zijn. Laten wij een boetekleed aantrekken en een touw om onze nek do en en zo de koning van Israel tegemoet gaan, miss chien spaart hij dan uw leven.'" Het gaat nu even niet om het vervolg, als blijkt dat koning Achab van Israel zich te makkelijk laat inpakken door de vermeende vriendschap waarop Benhadad een beroep doet. Het gaat om het imago: Israels koningen zijn genadige koningen. Waar zou.dat vandaan komen? Van wie zouden deze koningen dat hebben? Zou het er iets mee te maken hebben dat Israel een genadige God heeft? Des te opmerkelijker is het dat dit imago gehecht wordt aan Achab, bepaald niet het toonbeeld van vrome verering van JHWH.ll Ondanks Achabs flirt met Baal lijkt JHWH toch meer invloed op hem te hebben dan we dachten. Israels God is uniek: Hij is een genadig God. Het valt buitenstaanders zelfs op in de gebrekkige afspiegeling hiervan bij koningen zoals Achab.
9 Cf. Thiel, BKAT IXJ2, 409-411. 10 Zo bijvoorbeeld de vertaling door J.P. Lettinga in J. Douma, De Tien Geboden: Handreiking voor het christelijk leven, Kampen 19922, deell, 162-163, en J.L. Koole, De Tien Geboden, Kampen 19832,55-58. 11 Over de problemen die aan deze uitspraak over Israels koningen verbonden zijn, en over de voornaamste mogelijkheden voor interpretatie van chesed in dit verband, zie Thiel, BKAT 002,415-417.
Een belangrijk deel van vertellen heeft, treffen we aan Gods verkiezing van Israel komt Bart bij in de buurt. De situatie waarin de boodschap van Deuterojesaja klinkt, bewijs voor het tegendeel van een geslaagd verband tussen God en het denken. In de ballingschap is immers alles verloren gegaan: het koning, de tempel. In sociologische term en gesproken, he eft JHWH c... ;;,..........u ... Toch is daarmee het unieke van Israels God niet verloren gegaan. Met kende kracht komt Hij opnieuw naar voren (Jes. 42:8): 'Ik ben de HEER, mijn naam. Ik deel mijn majesteit niet met een ander, noch de lof die mij komt met een beeld.' Het directe vervolg maakt duidelijk hoe we deze exclusieve claim mo invullen (Ies, 42:9): 'Wat eertijds werd voorzegd, is nu vervuld en ik jullie nieuwe dingen aan, nog voor ze ontkiemen zal ik ze openbaren.' De citeit van JHWH is dat Hij nieuwe dingen doet.t- Even verderop wordt gecontrasteerd met het onvermogen van de andere goden (Ies, 43:9, 11'Wie van hun goden heeft aangekondigd wat eertijds nog te gebeuren Laten zij getuigen leveren om hun gelijk te bewijzen, opdat ieder die hen zal zeggen: "Het is zo!" (...) Ik, ik ben de HEER! Buiten mij is er niemand redt. Ik heb redding aangekondigd en redding gebracht, jullie hoorden van mij, niet van een vreemde. Iullie zijn mijn getuige - spreekt de HEER dat ik werkelijk God ben.T' In deze verzen voert JHWH een drievoudig zelfbewijs. Het eerste bewijs dat Hij aIleen voorzegt wat gaat gebeuren - dogmatisch gesproken: Israels God beschikt over voorkennis en over de wil om te bepalen wat gebeurt. Het tweede bewijs is dat Hij het beloofde ook uitvoert - alleen God he eft de macht om daadwerkelijk te redden (impliciet is hiermee extra zelfbewijs gegeven, van 'morele' aard: God is een redden de God). derde zelfbewijs betrekt de geadresseerde er rechtstreeks in: het geslagen gekleineerde yolk Israel is het levende bewijs dat God is wie Hij zegt en dat doet wat Hij zegt. In het directe verband van deze uniciteitsteksten komt het karakter van Israels God naar voren. In Iesaja 42:6, bijvoorbeeld, wordt de 'knecht van de HEER' gezegd: 'Ik neem je in dienst voor mijn verbond de mensen en maak je tot een licht voor alle volken.' En in [esaja 49:6
-'-'.VJLH.ll",·.
12 Cf. Karl Elliger, Deuterojesaja, BKAT Xl/I, 237-239. 13 Voor een uitvoerige exegese, zie Elliger, BKAT Xl/I, 314-328.
b~:t:~~~~;ij~.:~~b ~::~~ richten en de over~r maar het begin. Ik zal je maken alle volken, opdat de redding die ik brengen zal tot aan de aarde reikt.' en de 'goden' verhoudt zich het oudtestamentische Godsbeeld tot andere godsbegripWe kunnen in twee richtingen kijken. Allereerst naar het polytheisme dat maar al te bekend was. Vanuit de in dit artikel gegeven voorbeelden is te wijzen dat het veelgodendom niet leidt tot een plausibel en adequaat van 'God'. Er is weliswaar een besef van 'hogere machten', maar deze zijn slechts een klein beetje hoger. Hoe God zich manifesteert in het Testament als de machtige en rechtvaardige, trouwe en wijze en genadigaat eindeloos ver uit boven wat de concurrerende goden te bieden hebHet oudtestamentische beeldverbod is uitdrukking van Gods verheven boven onze beperkingen en voorstellingen, en geeft aan dat God veel met ons wil omgaan dan in de dode vorm van steen of hout. Wie een wil krijgen van wij-zij-denken, kan beter terecht bij de snoeverige \olPSOlmIlllrlgdie de Assyrische grootkoning geeft van alle volken met hun die hij heeft verslagen (2 Koningen 18:33-35), dan bij Israels belijdenis de HEER de enige is. De tweede vergelijking kunnen we maken met het filosofisch monotheisValt de bijbelse uniciteit van God samen met het wijsgerig monotheisme, als dat niet zo is, slagen de filosofen met hun godsbegrip er dan beter in om boven het wii-zij-denken uit te tillen? Probleem is dat we niet zomaar 'het' wijsgerig monotheYsme kunnen spreken. Voor het monotheistische godsbegrip dat in de antieke Griekse filosofie tot -'-"-""".LU;; komt, zijn in ieder geval drie aspecten kenmerkend: ten eerste het filosofisch-theologische denken verbonden aan de religieuze voor,,,'-UU'''''.H en motieven van het feitelijke veelgodendom; ten tweede is het denover 'het goddelijke' sterk gestimuleerd door het natuuronderzoek van de Griekse filosofen, en leidt dit tot een sterk immanente opvatting van 'het / A!~odldellHce, ten derde ontspringt het strikt monotheYstische denken aan de rationele reflectie, en krijgt daarmee ook het godsbegrip sterk en rationele trekken.t- De grote monotheistische filosofen, Plato, en Plotinus, voeren de pretentie dat hun rationeel gevormde, Zie bijvoorbeeld 1953.
Werner Jaeger, Die Theologie der fruhen Griechischen Denker, Stuttgart
gekoppeld is rische werkelijkheid.P Vergeleken met de manifestatie van minste drie verschillen op: - Anders dan de God van Abraham, Izaak en Jakob van de fen niet persoonlijk zijn. Het persoonlijke, individuele en concrete in de rationele abstractie weg, en juist in die ultieme abstractie zien de sofen het eigenlijk-goddelijke. - In het filosofisch monotheisme lijkt het transcendente aspect in het begrip te domineren; tegelijk blijkt op een meer verborgen wijze het delijke immanent te zijn aan de werkelijkheid, als de rationele, exseru.tere dimensie ervan; daartegenover veronderstelt het bijbelse haal een fundamenteel ontologisch onderscheid tussen God en de en deze distinctie biedt mete en ruimte aan een onderscheid van lijkheid en contingentie. - Het filosofisch godsbegrip is, anders dan wat het Oude Testament van laat zien, niet of moeilijk te operationaliseren. Zelfs de 'onbewogen ger' van Aristoteles die als causa efficiens gedacht wordt, is niet in lijkheid een handelend persoon, maar een noodzakelijk en immanent rerend principe. Het christelijke causa-begrip verschilt fundamenteel het antiek-filosofische, De God van het Oude Testament blijft niet op afstand, maar doet zich kennen in zijn toewending, in zijn komen tot zijn wereld en tot zijn volk. 6. Leven in de ruimte De interpretatie van het oudtestamentische debat tussen JHWH en de 'goden' in term en van wij-zij-denken he eft een sterk deconstruerend karakter. De theologische claim van de uniciteit van JHWH wordt gemaakt tot een functie van de sociologische tegenstelling tussen Israel en de anderen. Mijn stelling in dit artikel is dat deze deconstructie niet ver genoeg doorgevoerd is. De stelling dat een monotheistisch godsbegrip in zichzelf leidt tot exclusivisme en intolerantie dient te worden gevolgd door een inhoudelijke analyse van de vraag, welk godsbegrip in het spel is. In deze verdere deconstructie blijkt dat juist polytheistische vormen van religie intrinsiek gerela-
15 Deze combinatie van 'zekerheid' en 'noodzakelijkheid' wordt door A. Vos, Kennis en noodzakelijkheid: Een kritische analyse van het absolute evidentialisme in wijsbegeerte en theologie, Kampen 1981, aangeduid als 'absoluut evidentialisme' (zie in verband met de Griekse filosofen het eerste hoofdstuk, p. 1-38).
tegenhanger van de efs:~;~~T~ri~J~::'~i~:i~l~: religie, slaagt er niet in een goede balans tl te vinden. Door het hoge gehalte van ratiode godheid hier in feite onwerkzaam en onschadelijk )Jl~enlaal
Van die speelruimte moet juist het oudtestamentisch getuigenis over God hebben. Anders gezegd: het Israel van het Oude Testament is door God in ruimte gezet. In de ruimte van schepping en bevrijding, van trouw en zenace, van mislukking en inkeer leert het God kennen als de ene en enige, de van wie steeds opnieuw leven en redding zijn te verwachten. Deze ruimte het leven met de Eeuwige kan Israel niet voor zichzelf houden: als God uniek is, is Hij de Heer en de Redder voor aIle volken. Iuist het excluis hier universeel.