I. Grondwet Wet 7 februari 1831 - Grondwet — p. 18
I. GRONDWET p. 5–6 Grondwet 7 februari 1831 Art. 63 volledig vervangen }1
Art. 63. [§ 1. De Kamer van volksvertegenwoordigers telt honderdvijftig leden. § 2. Elke kieskring telt zoveel keren een zetel als de federale deler in het cijfer van de bevolking van de kieskring begrepen is. De federale deler wordt verkregen door het bevolkingscijfer van het Rijk te delen door honderdvijftig. De overblijvende zetels worden toegewezen aan de kieskringen met het grootste nog niet vertegenwoordigd bevolkingsoverschot. § 3. De indeling van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers over de kieskringen wordt door de Koning bepaald in verhouding tot de bevolking. Het cijfer van de bevolking van elke kieskring wordt om de tien jaar vastgesteld door een volkstelling of door enig ander middel, bepaald door de wet. De Koning maakt binnen een termijn van zes maanden de uitslagen bekend. Binnen een termijn van drie maanden na die bekendmaking bepaalt de Koning het aantal zetels dat aan iedere kieskring toekomt. De nieuwe indeling wordt toegepast vanaf de eerstvolgende algemene verkiezingen. § 4. De wet bepaalt de kieskringen; zij bepaalt eveneens de voorwaarden waaraan men moet voldoen om kiezer te zijn, alsmede het verloop van de kiesverrichtingen.]1 }2 [Teneinde de gewettigde belangen van de Nederlandstaligen en de Franstaligen in de vroegere provincie Brabant te vrijwaren, voorziet de wet echter in bijzondere modaliteiten.]2 }3 [Aan de regels die deze bijzondere modaliteiten vaststellen, kan geen wijziging worden aangebracht dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid.]3 }1. – Vervangen bij Grondwetswijziging 28 juli 1971, B.S., 17 augustus 1971; gewijzigd en § 3 vervangen bij Grondwetswijziging 5 mei 1993, B.S., 8 mei 1993 }2. – § 4, lid 2, toegevoegd bij Enig art. Grondwetswijziging 19 juli 2012, B.S., 22 augustus 2012 }3. – § 4, lid 3, toegevoegd bij Enig art. Grondwetswijziging 19 juli 2012, B.S., 22 augustus 2012
p. 16 Grondwet 7 februari 1831 Art. 157bis volledig vervangen }1
[Art. 157bis. De essentiële elementen van de hervorming met betrekking tot het gebruik der talen in gerechtszaken in het gerechtelijk arrondissement Brussel, alsook de ermee overeenstemmende aspecten inzake het parket, de zetel en het rechtsgebied, kunnen niet worden gewijzigd dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid.
Overgangsbepaling De wet stelt de datum van inwerkingtreding van dit artikel vast. Deze datum stemt overeen met de datum van inwerkingtreding van de wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel.]1 }1. – Ingevoegd bij Enig art. Grondwetswijziging 19 juli 2012, B.S., 22 augustus 2012, inwerkingtreding: zodra elk van de nieuwe kaders en elk van de taalkaders voor 90 % overeenkomstig de artikelen 57 tot 60 ingevuld zijn (art. 61, lid 1). De Koning stelt bij besluit vast dat de in het vorige lid bedoelde voorwaarden vervuld zijn. De bepalingen van deze wet zijn in hun geheel van toepassing de eerste dag van de tweede maand die volgt op de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad (art. 61, lid 2).
p. 16 Grondwet 7 februari 1831 Art. 160 volledig vervangen }1[Art.
160. Er bestaat voor geheel België een Raad van State, waarvan de samenstelling, de bevoegdheid en de werking door de wet worden bepaald. De wet kan evenwel aan de Koning de macht toekennen de rechtspleging te regelen overeenkomstig de beginselen die zij vaststelt. De Raad van State doet bij wege van arrest uitspraak als administratief rechtscollege en geeft advies in de door de wet bepaalde gevallen.]1 }2 [Aan de bepalingen betreffende de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die op dezelfde dag als dit lid in werking treden, kan geen verandering worden aangebracht dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid.]2 }3
[Overgangsbepaling
Dit artikel treedt in werking op 14 oktober 2012.]3 }1. – Ingevoegd bij Grondwetswijziging 18 juni 1993, B.S., 29 juni 1993 }2. – Lid 3 toegevoegd bij Enig art. Grondwetswijziging 19 juli 2012, B.S., 22 augustus 2012, inwerkingtreding: 14 oktober 2012 (overgangsbepaling) }3. – Overgangsbepaling toegevoegd bij Enig art. Grondwetswijziging 19 juli 2012, B.S., 22 augustus 2012, inwerkingtreding: 14 oktober 2012 (overgangsbepaling)
p. 18 Grondwet 7 februari 1831 Art. 168bis en historiek invoegen }1 [Art. 168bis. Voor de verkiezingen van het Europese Parlement voorziet de wet in bijzondere modaliteiten teneinde de gewettigde belangen van de Nederlandstaligen en de Franstaligen in de vroegere provincie Brabant te vrijwaren. Aan de regels die deze bijzondere modaliteiten vaststellen, kan geen wijziging worden aangebracht dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid.]1
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
I. Grondwet p. 18 — Wet 7 februari 1831 - Grondwet }1. – Ingevoegd bij Enig art. Grondwetswijziging 19 juli 2012, B.S., 22 augustus 2012
2
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
II. Burgerlijk Recht Wet 21 maart 1804 - B.W. — p. 27
II. BURGERLIJK RECHT p. 27 Wet 21 maart 1804 Art. 38 – 39 volledig vervangen
Art. 38. De ambtenaar van de burgerlijke stand leest de akten voor aan de verschijnende partijen of aan hun gemachtigde en aan de getuigen. In de akten wordt vermeld dat aan die formaliteit voldaan is. {1 F 1. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
}2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 17, 1°, wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2) }3. – Lid 1 gewijzigd bij art. 17, 2°, wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2) }4. – Lid 2 toegevoegd bij art. 17, 3°, wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2)
Art. 38. De ambtenaar van de burgerlijke stand leest de akten voor aan de verschijnende partijen of aan hun gemachtigde
}2[...]2.
In de akten wordt vermeld dat aan die formaliteit voldaan is.
p. 27
}2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 15 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2)
Wet 21 maart 1804 Art. 44 volledig vervangen
Art. 39. Deze akten worden getekend door de ambtenaar
Art. 44. De volmachten en de overige stukken die bij de
van de burgerlijke stand, door de verschijnende partijen en de getuigen; of er wordt melding gemaakt van de oorzaak die de verschijnende partijen en de getuigen belet te tekenen. {1 F 1. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 39. Deze akten worden getekend door de ambtenaar van
de burgerlijke stand}2[en door de verschijnende partijen]2; of er wordt melding gemaakt van de oorzaak die de verschijnende partijen en de getuigen belet te tekenen. }2. – Gewijzigd bij art. 16 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2)
p. 27
akten van de burgerlijke stand gevoegd moeten blijven, worden, nadat de persoon die ze overgelegd heeft en de ambtenaar van de burgerlijke stand ze eerst geparafeerd hebben, op de griffie van de rechtbank neergelegd, samen met het dubbel van de registers, dat op dezelfde griffie neergelegd moet worden. {1 F 1. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 44. De volmachten en de overige stukken die bij de akten
van de burgerlijke stand gevoegd moeten blijven, worden }2[...]2 op de griffie van de rechtbank neergelegd, samen met het dubbel van de registers, dat op dezelfde griffie neergelegd moet worden. }2. – Gewijzigd bij art. 18 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2)
Wet 21 maart 1804 Art. 42 volledig vervangen
p. 27
Art. 42. De akten worden achter elkaar, zonder enig wit
Wet 21 maart 1804 Art. 44/1 en historiek invoegen
vak, in de registers ingeschreven. Doorhalingen en verwijzingen worden goedgekeurd en getekend op dezelfde manier als de akte zelf. Niets wordt er bij afkorting ingeschreven, noch wordt een datum in cijfers uitgedrukt. {1 F 1. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 42. De akten worden achter elkaar }2[...]2 in de registers ingeschreven. Doorhalingen en verwijzingen worden goedgekeurd en getekend op dezelfde manier als de akte zelf. }3[Niets wordt er bij afkorting ingeschreven. Data worden in cijfers uitgedrukt.]3 }4 [De Koning kan de voorwaarden bepalen waaraan de akten moeten voldoen.]4
}1 [Art. 44/1. De ambtenaren van de burgerlijke stand kunnen voor alle taken inzake het opstellen van akten van burgerlijke stand een speciale schriftelijke machtiging verlenen aan één of meer beambten van het gemeentebestuur. Vóór de handtekening van de beambten van het gemeentebestuur moet melding worden gemaakt van de ontvangen machtiging.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 19 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
II. Burgerlijk Recht p. 28 — Wet 21 maart 1804 - B.W.
p. 28 Wet 21 maart 1804 Art. 52 volledig vervangen
Art. 52. Elke verandering, elke valsheid in de akten van de burgerlijke stand, elke inschrijving van zodanige akten op een los blad en anders dan in de daartoe bestemde registers, leveren grond op tot schadevergoeding aan de partijen, onverminderd de in het Strafwetboek gestelde straffen. {1 F 1. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 52. }2[Elke onrechtmatige verandering, elke valsheid in de akten van de burgerlijke stand, elke inschrijving elders dan in de daartoe bestemde registers, levert grond op tot toekenning van een schadevergoeding aan de partijen, onverminderd de in het Strafwetboek gestelde straffen.]2 }2. – Vervangen bij art. 20 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2)
p. 29 Wet 21 maart 1804 Art. 56 volledig vervangen
Art. 56. }1[§ 1. In geval van bevalling in ziekenhuizen, klinieken, kraaminrichtingen of andere verpleeginrichtingen, wordt de geboorte van het kind aangegeven door de vader of door de moeder of door beide ouders of, wanneer deze er zich van onthouden de aangifte te doen, door de persoon die de leiding van de inrichting uitoefent, of zijn afgevaardigde. De persoon die de leiding van de inrichting uitoefent of zijn afgevaardigde zijn gehouden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand kennis te geven van de bevalling, uiterlijk de eerste daaropvolgende werkdag. § 2. In de andere gevallen wordt de geboorte van het kind aangegeven door de vader of door de moeder of door beide ouders of, wanneer deze er zich van onthouden de aangifte te doen, door de geneesheren, vroedvrouwen of andere personen die bij de bevalling tegenwoordig zijn geweest of door de persoon bij wie de bevalling heeft plaatsgehad. De geneesheer of, bij ontstentenis, de vroedvrouw of, bij ontstentenis, de andere personen die bij de bevalling tegenwoordig zijn geweest of bij wie de bevalling heeft plaatsgehad, zijn gehouden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand kennis te geven van de bevalling, uiterlijk de eerste daaropvolgende werkdag. § 3. Indien de aangifte niet is geschied binnen de bij artikel 55 bepaalde termijn, geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand, binnen drie werkdagen volgend op het verstrijken van die termijn, daarvan mededeling aan de persoon die hem van de bevalling kennis heeft gegeven. Deze is gehouden de aangifte te doen binnen drie dagen na de ontvangst van de mededeling; is de derde dag een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan kan
4
de aangifte nog worden gedaan de eerste daaropvolgende werkdag. § 4. De ambtenaar van de burgerlijke stand vergewist zich van de geboorte aan de hand van een verklaring van een door hem toegelaten geneesheer of gediplomeerde vroedvrouw, of indien zulks niet mogelijk is, door zich persoonlijk naar het pasgeboren kind te begeven. § 5. In alle gevallen wordt de akte van geboorte zonder vertraging opgemaakt.]1 {2 }1. – Vervangen bij art. 2 wet 30 maart 1984, B.S., 22 december 1984
F 2. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 56. }3[§ 1. In geval van bevalling in ziekenhuizen, klinieken, kraaminrichtingen of andere verpleeginrichtingen, wordt de geboorte van het kind aangegeven door de vader of door de moeder of door beide ouders of, wanneer deze er zich van onthouden de aangifte te doen, door de persoon die de leiding van de inrichting uitoefent, of zijn afgevaardigde. De persoon die de leiding van de inrichting uitoefent of zijn afgevaardigde zijn gehouden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand kennis te geven van de bevalling, uiterlijk de eerste daaropvolgende werkdag. § 2. In de andere gevallen wordt de geboorte van het kind aangegeven door de vader of door de moeder of door beide ouders of, wanneer deze er zich van onthouden de aangifte te doen, door de geneesheren, vroedvrouwen of andere personen die bij de bevalling tegenwoordig zijn geweest of door de persoon bij wie de bevalling heeft plaatsgehad. De geneesheer of, bij ontstentenis, de vroedvrouw of, bij ontstentenis, de andere personen die bij de bevalling tegenwoordig zijn geweest of bij wie de bevalling heeft plaatsgehad, zijn gehouden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand kennis te geven van de bevalling, uiterlijk de eerste daaropvolgende werkdag. § 3. Indien de aangifte niet is geschied binnen de bij artikel 55 bepaalde termijn, geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand, binnen drie werkdagen volgend op het verstrijken van die termijn, daarvan mededeling aan de persoon die hem van de bevalling kennis heeft gegeven. Deze is gehouden de aangifte te doen binnen drie dagen na de ontvangst van de mededeling; is de derde dag een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan kan de aangifte nog worden gedaan de eerste daaropvolgende werkdag. § 4. }4[De ambtenaar van de burgerlijke stand vergewist zich van de geboorte aan de hand van een verklaring van een geneesheer of vroedvrouw.]4 § 5. In alle gevallen wordt de akte van geboorte zonder vertraging opgemaakt.]3 }3. – Vervangen bij art. 2 wet 30 maart 1984, B.S., 22 december 1984 }4. – § 4 vervangen bij art. 21 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2)
p. 32–33 Wet 21 maart 1804 Art. 75 – 76 volledig vervangen
Art. 75. }1[Op de door de partijen aangewezen dag na verloop van de termijn }1[zoals bedoeld in artikel 165]1, doet de ambtenaar van de burgerlijke stand in het gemeentehuis, }2 [eventueel in tegenwoordigheid van ten hoogste vier getuigen, bloedverwanten of geen bloedver-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
II. Burgerlijk Recht Wet 21 maart 1804 - B.W. — p. 32–33
wanten]2, aan de partijen voorlezing van de hierboven vermelde stukken betreffende hun staat en de formaliteiten van het huwelijk, alsook van hoofdstuk VI van de titel Het huwelijk, betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen der echtgenoten. Hij ontvangt van elke partij, de ene na de andere, de verklaring dat zij elkaar willen aannemen tot echtgenoten; hij verklaart in naam van de wet dat zij door de echt verbonden zijn en maakt daarvan dadelijk een akte op.]1 }3[In afwijking van het eerste lid, kan de gemeenteraad op het grondgebied van de gemeente andere openbare plaatsen met een neutraal karakter, waarvan de gemeente het uitsluitend gebruiksrecht heeft, aanwijzen om huwelijken te voltrekken.Indien in de betrokken gemeente binnengemeentelijke territoriale organen werden opgericht, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de districtsraad.]3 }4[Indien in de betrokken gemeente binnengemeentelijke territoriale organen werden opgericht, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de districtsraad.]4 {5 }1. – Lid 1 vervangen bij art. 1 wet 7 januari 1908, B.S., 15 januari 1908; gewijzigd bij art. 9 wet 4 mei 1999, B.S., 1 juli 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 25) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 3 wet 6 april 2010, B.S., 21 juni 2010, van toepassing op de huwelijksaangiften die na de inwerkingtreding ervan worden gedaan (art. 5) }3. – Lid 2 toegevoegd bij art. 2 wet 12 juli 2009, B.S., 24 augustus 2009 }4. – Lid 3 toegevoegd bij art. 2 wet 12 juli 2009, B.S., 24 augustus 2009
F 5. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 75. }6[Op de door de partijen aangewezen dag na verloop van de termijn }6[zoals bedoeld in artikel 165]6, doet de ambtenaar van de burgerlijke stand in het gemeentehuis, }7[eventueel in tegenwoordigheid van ten hoogste vier getuigen, }8[...]8]7 aan de partijen voorlezing van de hierboven vermelde stukken betreffende hun staat en de formaliteiten van het huwelijk, alsook van hoofdstuk VI van de titel Het huwelijk, betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen der echtgenoten. Hij ontvangt van elke partij, de ene na de andere, de verklaring dat zij elkaar willen aannemen tot echtgenoten; hij verklaart in naam van de wet dat zij door de echt verbonden zijn en maakt daarvan dadelijk een akte op.]6 }9[In afwijking van het eerste lid, kan de gemeenteraad op het grondgebied van de gemeente andere openbare plaatsen met een neutraal karakter, waarvan de gemeente het uitsluitend gebruiksrecht heeft, aanwijzen om huwelijken te voltrekken.Indien in de betrokken gemeente binnengemeentelijke territoriale organen werden opgericht, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de districtsraad.]9 }10[Indien in de betrokken gemeente binnengemeentelijke territoriale organen werden opgericht, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de districtsraad.]10 }6. – Lid 1 vervangen bij art. 1 wet 7 januari 1908, B.S., 15 januari 1908; gewijzigd bij art. 9 wet 4 mei 1999, B.S., 1 juli 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 25) }7. – Lid 1 gewijzigd bij art. 3 wet 6 april 2010, B.S., 21 juni 2010, van toepassing op de huwelijksaangiften die na de inwerkingtreding ervan worden gedaan (art. 5) }8. – Lid 1 gewijzigd bij art. 22 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2) }9. – Lid 2 toegevoegd bij art. 2 wet 12 juli 2009, B.S., 24 augustus 2009 }10. – Lid 3 toegevoegd bij art. 2 wet 12 juli 2009, B.S., 24 augustus 2009
Art. 76. De akte van huwelijk vermeldt:
1° }1[De voornamen, de naam, de woonplaats en, indien zij bekend zijn, de datum en de plaats van geboorte van de echtgenoten;]1
2° Of zij meerderjarig of minderjarig zijn; 3° }2[De voornamen, de naam en de woonplaats van de ouders;]2 4° }3[Voor de minderjarigen, het vonnis of arrest dat toestemming verleent tot het huwelijk;]3 5° }4[...]4 6° }5[...]5 7° }6[...]6 8° De verklaring van de partijen dat zij elkaar aannemen tot echtgenoten en de uitspraak door de openbare ambtenaar dat zij door de echt verbonden zijn; 9° }7[In voorkomend geval, de voornamen]7, de naam, de leeftijd, }8[...]8 en de woonplaats van de getuigen, alsook hun verklaring, of zij bloedverwant of aanverwant zijn van de partijen, van welke zijde en in welke graad; 10° }9[De datum van het huwelijkscontract, de naam en de standplaats van de notaris die het heeft opgemaakt en het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten }9[en, in internationale gevallen, de eventuele keuze door de echtgenoten gedaan van het nationaal recht dat op hun huwelijksvermogen van toepassing is]9; wanneer deze vermeldingen ontbreken, kunnen de van het wettelijk stelsel afwijkende bepalingen niet worden tegengeworpen aan derden die, onbekend met het huwelijkscontract, overeenkomsten met de echtgenoten hebben aangegaan;]9 }10[11° De door een echtgenoot ter gelegenheid van het huwelijk gekozen naam overeenkomstig het recht van de Staat waarvan hij de nationaliteit heeft.]10 {11 }1. – 1° vervangen bij art. 10 wet 31 maart 1987, B.S., 27 mei 1987 }2. – 3° vervangen bij art. 10 wet 31 maart 1987, B.S., 27 mei 1987 }3. – 4° vervangen bij art. 5 wet 19 januari 1990, B.S., 30 januari 1990 }4. – 5° opgeheven bij art. 1 wet 15 januari 1983, B.S., 25 januari 1983 }5. – 6° opgeheven bij art. 10, a), wet 4 mei 1999, B.S., 1 juli 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 25) }6. – 7° opgeheven bij art. 2, 4°, wet 19 februari 2009, B.S., 11 maart 2009 }7. – 9° gewijzigd bij art. 4 wet 6 april 2010, B.S., 21 juni 2010, van toepassing op de huwelijksaangiften die na de inwerkingtreding ervan worden gedaan (art. 5) }8. – 9° gewijzigd bij art. 10, b), wet 4 mei 1999, B.S., 1 juli 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 25) }9. – 10° vervangen bij art. IV, 1 wet 14 juli 1976, B.S., 18 september 1976; gewijzigd bij art. 130 wet 16 juli 2004, B.S., 27 juli 2004, inwerkingtreding: 1 oktober 2004 (art. 140, lid 1) }10. – 11° toegevoegd bij art. 240 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005
F 11. – Op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 september 2015 luidt dit art. als volgt:
Art. 76. De akte van huwelijk vermeldt:
1° }12[De voornamen, de naam, de woonplaats en, indien zij bekend zijn, de datum en de plaats van geboorte van de echtgenoten;]12 2° Of zij meerderjarig of minderjarig zijn; 3° }13[De voornamen, de naam en de woonplaats van de ouders;]13 4° }14[Voor de minderjarigen, het vonnis of arrest dat toestemming verleent tot het huwelijk;]14 5° }15[...]15 6° }16[...]16 7° }17[...]17 8° De verklaring van de partijen dat zij elkaar aannemen tot echtgenoten en de uitspraak door de openbare ambtenaar dat zij door de echt verbonden zijn; 9° }18[In voorkomend geval, de voornamen]18, de naam, de leeftijd, }19[...]19 en de woonplaats van de getuigen, alsook hun verklaring, of zij bloedverwant of aanverwant zijn van de partijen, van welke zijde en in welke graad; 10° }20[...]20
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
II. Burgerlijk Recht p. 33 — Wet 21 maart 1804 - B.W. }21[11° De door een echtgenoot ter gelegenheid van het huwelijk gekozen naam overeenkomstig het recht van de Staat waarvan hij de nationaliteit heeft.]21
}12. – 1° vervangen bij art. 10 wet 31 maart 1987, B.S., 27 mei 1987 }13. – 3° vervangen bij art. 10 wet 31 maart 1987, B.S., 27 mei 1987 }14. – 4° vervangen bij art. 5 wet 19 januari 1990, B.S., 30 januari 1990 }15. – 5° opgeheven bij art. 1 wet 15 januari 1983, B.S., 25 januari 1983 }16. – 6° opgeheven bij art. 10, a), wet 4 mei 1999, B.S., 1 juli 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 25) }17. – 7° opgeheven bij art. 2, 4°, wet 19 februari 2009, B.S., 11 maart 2009 }18. – 9° gewijzigd bij art. 4 wet 6 april 2010, B.S., 21 juni 2010, van toepassing op de huwelijksaangiften die na de inwerkingtreding ervan worden gedaan (art. 5) }19. – 9° gewijzigd bij art. 10, b), wet 4 mei 1999, B.S., 1 juli 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 25) }20. – 10°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 23 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 september 2015 (art. 85, lid 3) }21. – 11° toegevoegd bij art. 240 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005
p. 33
wissen en maakt, overeenkomstig het vorige artikel, een akte ervan op, op grond van de verklaringen die hem zijn gedaan en de inlichtingen die hij heeft ingewonnen. Bovendien worden in die ziekenhuizen en inrichtingen registers gehouden voor het inschrijven van die verklaringen en die inlichtingen. De ambtenaar van de burgerlijke stand doet de akte van overlijden toekomen aan zijn ambtgenoot van de laatste woonplaats van de overledene, die ze in de registers inschrijft. {1 F 1. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 80. }2[In geval van overlijden in ziekenhuizen, gevangenissen of in andere openbare inrichtingen zijn de oversten, bestuurders, beheerders en hoofden van die huizen gehouden daarvan binnen vierentwintig uren kennis te geven aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Deze maakt van het overlijden een akte op overeenkomstig de artikelen 78 en 79.]2 }2. – Vervangen bij art. 25 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2)
}1
Wet 21 maart 1804 Art. 77 volledig vervangen
Art. 77. Geen teraardebestelling geschiedt zonder een }1
[...]1 kosteloos afgegeven verlof van de ambtenaar van de burgerlijke stand, die dit echter niet mag afgeven dan nadat hij zich naar de overledene heeft begeven om zich van het overlijden te vergewissen, en eerst vierentwintig uren na het overlijden, behalve in de gevallen door de politieverordeningen bepaald. {2
}1. – Gewijzigd bij art. 81 Wetboek der Zegelrechten, R.B., 26 juni 1947, B.S., 14 augustus 1947, bevestigd bij wet 14 juli 1951, B.S., 2 augustus 1951
F 2. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 77. Geen teraardebestelling geschiedt zonder een }3[...]3 kosteloos afgegeven verlof van de ambtenaar van de burgerlijke stand, }4[die dit echter niet mag afgeven dan nadat hij zich van het overlijden heeft vergewist aan de hand van een overlijdensattest]4, en eerst vierentwintig uren na het overlijden, behalve in de gevallen door de politieverordeningen bepaald. }3. – Gewijzigd bij art. 81 Wetboek der Zegelrechten, R.B., 26 juni 1947, B.S., 14 augustus 1947, bevestigd bij wet 14 juli 1951, B.S., 2 augustus 1951 }4. – Gewijzigd bij art. 24 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2)
[Art. 80bis. Wanneer een kind is overleden op het ogenblik van de vaststelling van de geboorte door de ambtenaar van de burgerlijke stand of de door hem toegelaten geneesheer of gediplomeerde vroedvrouw, maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van aangifte van een levenloos kind op. De akte van aangifte van een levenloos kind vermeldt: 1° de dag, het uur, de plaats van de bevalling, alsmede het geslacht van het kind; 2° het jaar, de dag, de plaats van de geboorte, de naam, de voornamen en de woonplaats van de moeder en de vader}2[, of de vader die niet gehuwd is met de moeder en die het verwekt kind erkend heeft overeenkomstig artikel 328. Op zijn vraag en mits toestemming van de moeder kunnen de naam, de voornamen en de woonplaats van de vader die niet gehuwd is met de moeder en die het verwekt kind niet erkend heeft, tevens vermeld worden;]2 3° de naam, de voornamen en de woonplaats van de aangever; 4° de voornamen van het kind, indien om de vermelding ervan wordt verzocht. Deze akte wordt, op haar dagtekening, ingeschreven in het register van de akten van overlijden.]1 {3
}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 27 april 1999, B.S., 24 juni 1999 }2. – Lid 2, 2°, aangevuld bij art. 3 wet 1 juli 2006, B.S., 29 december 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2007 (art. 26, zoals ingevoegd bij art. 373 wet diverse bepalingen (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006)
F 3. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt: }4[Art. 80bis. Wanneer een kind is overleden op het ogenblik
p. 33–34 Wet 21 maart 1804 Art. 80 – 80bis volledig vervangen
Art. 80. In geval van overlijden in militaire of burgerlijke ziekenhuizen of in andere openbare inrichtingen, zijn de oversten, bestuurders, beheerders en hoofden van die huizen gehouden daarvan binnen vierentwintig uren kennis te geven aan de ambtenaar van de burgerlijke stand; deze begeeft zich ter plaatse om zich van het overlijden te verge-
6
van de vaststelling van de geboorte door de ambtenaar van de burgerlijke stand of de }5[...]5 geneesheer of }5[...]5 vroedvrouw, maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van aangifte van een levenloos kind op. De akte van aangifte van een levenloos kind vermeldt: 1° de dag, het uur, de plaats van de bevalling, alsmede het geslacht van het kind; 2° het jaar, de dag, de plaats van de geboorte, de naam, de voornamen en de woonplaats van de moeder en de vader}6[, of de vader die niet gehuwd is met de moeder en die het verwekt kind erkend heeft overeenkomstig artikel 328. Op zijn vraag en mits toestemming van de moeder kunnen de naam, de voornamen en de woonplaats van de vader die niet gehuwd is met de
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
II. Burgerlijk Recht Wet 21 maart 1804 - B.W. — p. 44 moeder en die het verwekt kind niet erkend heeft, tevens vermeld worden;]6 3° de naam, de voornamen en de woonplaats van de aangever; 4° de voornamen van het kind, indien om de vermelding ervan wordt verzocht. Deze akte wordt, op haar dagtekening, ingeschreven in het register van de akten van overlijden.]4 }4. – Ingevoegd bij art. 2 wet 27 april 1999, B.S., 24 juni 1999 }5. – Lid 1 gewijzigd bij art. 26 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2) }6. – Lid 2, 2°, aangevuld bij art. 3 wet 1 juli 2006, B.S., 29 december 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2007 (art. 26, zoals ingevoegd bij art. 373 wet diverse bepalingen (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006)
in artikel 80 bepaald is, en de akte van overlijden opmaakt. {1 F 1. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 84. }2[...]2 }2. – Opgeheven bij art. 29 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2)
Art. 85. In geval van gewelddadige dood, of van overlijden in een gevangenis of een opsluitingshuis, of van terechtstelling, worden deze omstandigheden in de registers niet vermeld en worden de akten van overlijden eenvoudig opgemaakt in de bij artikel 79 voorgeschreven vorm. {1 F 1. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 85. }2[...]2
p. 34 Wet 21 maart 1804 Art. 82 – 85 volledig vervangen
Art. 82. De officier van politie is gehouden dadelijk aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar de persoon overleden is, alle in zijn proces-verbaal vermelde inlichtingen te doen toekomen, en de akte van overlijden wordt volgens die inlichtingen opgemaakt. De ambtenaar van de burgerlijke stand zendt daarvan een uitgifte aan de ambtenaar van de burgerlijke stand der woonplaats van de overledene, indien zij bekend is; deze uitgifte wordt in de registers ingeschreven. {1 F 1. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 82. De officier van politie is gehouden dadelijk aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar de persoon overleden is, alle in zijn proces-verbaal vermelde inlichtingen te doen toekomen, en de akte van overlijden wordt volgens die inlichtingen opgemaakt. }2[...]2 }2. – Lid 2 opgeheven bij art. 27 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2) Art. 83. De griffiers }1[van de hoven en rechtbanken]1
zijn gehouden, binnen vierentwintig uren na de tenuitvoerlegging van de doodvonnissen, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar de veroordeelde is terechtgesteld, alle in artikel 79 vermelde inlichtingen te doen toekomen, en de akte van overlijden wordt volgens die inlichtingen opgemaakt. {2 }1. – Gewijzigd bij art. 8 wet 15 december 1949, B.S., 1-3 januari 1950
F 2. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 83. }3[...]3 }3. – Na wijziging, opgeheven bij art. 28 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2)
Art. 84. In geval van overlijden in een gevangenis, een huis van opsluiting of van hechtenis, geven de portiers of bewaarders dadelijk daarvan kennis aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, die zich ter plaatse begeeft, zoals
}2. – Opgeheven bij art. 29 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2)
p. 40 Wet 21 maart 1804 Art. 145/1 en historiek invoegen }1 [Art. 145/1. De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 2°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een huwelijk aan te gaan, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter alsnog worden gemachtigd een huwelijk aan te gaan. De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon. De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. Een eensluidend verklaard afschrift van de beschikking wordt eveneens overgezonden aan de in artikel 63 bedoelde ambtenaar van de burgerlijke stand.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 3 wet 17 maart 2013, B.S., 14 juni 2013, inwerkingtreding: 1 juni 2014 (art. 233)
p. 44 Wet 21 maart 1804 Art. 205bis volledig vervangen }1 [Art. 205bis. § 1. De nalatenschap van de eerststervende echtgenoot, al was hij gescheiden van tafel en bed, is levensonderhoud verschuldigd aan de langstlevende, indien deze ten tijde van het overlijden behoeftig is. § 2. Wanneer een echtgenoot, al was hij gescheiden van tafel en bed, vooroverleden is zonder nakomelingen achter te laten, is zijn nalatenschap aan zijn bloedverwanten in de opgaande lijn, die ten tijde van het overlijden behoeftig zijn, levensonderhoud verschuldigd ten belope van de erfrechten die zij verliezen ten gevolge van giften aan de langstlevende echtgenoot. § 3. De uitkering tot onderhoud is een last van de nalatenschap. Zij wordt opgebracht door alle erfgenamen, en,
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
II. Burgerlijk Recht p. 47–48 — Wet 21 maart 1804 - B.W.
zo nodig, door de bijzondere legatarissen, naar evenredigheid van hetgeen zij genieten. Indien echter de overledene verklaard heeft dat bepaalde legaten bij voorkeur boven de andere moeten worden voldaan, dragen die legaten in de uitkering tot onderhoud slechts bij voor zover de inkomsten van de andere daartoe niet voldoende zijn. § 4. Indien het levensonderhoud niet als kapitaal uit de nalatenschap wordt genomen, wordt aan de rechthebbende voldoende zekerheid verschaft om de uitkering van het onderhoud te waarborgen. § 5. De termijn waarbinnen de uitkering tot onderhoud gevorderd moet worden, is één jaar, te rekenen van het overlijden.]1 }2 [§ 6. De nalatenschap is van de in §§ 1 en 2 bedoelde verplichting vrijgesteld indien de eiser onwaardig is om tot deze nalatenschap te komen, ongeacht of hij daadwerkelijk tot de nalatenschap geroepen is of niet.]2 }1. – Ingevoegd bij art. 4 wet 14 mei 1981, B.S., 27 mei 1981 }2. – § 6 toegevoegd bij art. 3 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
p. 47–48 Wet 21 maart 1804 Art. 301 volledig vervangen
Art. 301. }1[§ 1. Onverminderd artikel 1257 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen de echtgenoten op elk ogenblik overeenkomen omtrent de eventuele uitkering tot levensonderhoud, het bedrag ervan en de nadere regels volgens welke het overeengekomen bedrag zal kunnen worden herzien. § 2. Bij gebrek aan overeenkomst zoals bedoeld in § 1, kan de rechtbank in het vonnis dat de echtscheiding uitspreekt of bij een latere beslissing, op verzoek van de behoeftige echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toestaan ten laste van de andere echtgenoot. De rechtbank kan het verzoek om een uitkering weigeren indien de verweerder bewijst dat verzoeker een zware fout heeft begaan die de voortzetting van de samenleving onmogelijk heeft gemaakt. In geen geval wordt de uitkering tot levensonderhoud toegekend aan de echtgenoot die schuldig werd bevonden aan een in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek bedoeld feit dat is gepleegd tegen de persoon van de verweerder of aan een poging tot het plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon. In afwijking van artikel 4 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering kan de rechter in afwachting dat de beslissing over de strafvordering in kracht van gewijsde is getreden, aan de verzoeker een provisionele uitkering toekennen, hierbij rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak. Hij kan het toekennen van deze provisionele uitkering ondergeschikt maken aan het stellen van een waarborg die hij bepaalt en waarvoor hij de nadere regels vaststelt. § 3. De rechtbank legt het bedrag van de onderhoudsuitkering vast die ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde moet dekken.
8
De rechtbank houdt rekening met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Om die terugval te waarderen, baseert de rechter zich met name op de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna. De rechter kan indien nodig beslissen dat de uitkering degressief zal zijn en in welke mate. De onderhoudsuitkering mag niet hoger liggen dan een derde van het inkomen van de uitkeringsplichtige echtgenoot. § 4. De duur van de uitkering mag niet langer zijn dan die van het huwelijk. In geval van buitengewone omstandigheden, kan de rechtbank de termijn verlengen, indien de uitkeringsgerechtigde aantoont dat hij bij het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn, om redenen onafhankelijk van zijn wil, nog steeds in staat van behoefte verkeert. In dit geval beantwoordt het bedrag van de uitkering aan het bedrag dat noodzakelijk is om de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde te dekken. § 5. Indien de verweerder aantoont dat de staat van behoefte van verzoeker het gevolg is van een eenzijdig door deze laatste genomen beslissing en zonder dat de noden van de familie deze keuze gerechtvaardigd hebben, kan hij worden ontheven van het betalen van de uitkering of slechts verplicht worden tot het betalen van een verminderde uitkering. § 6. De rechtbank die de uitkering toekent, stelt vast dat deze van rechtswege aangepast wordt aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Het basisbedrag van de uitkering stemt overeen met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand gedurende welke het vonnis of het arrest dat de echtscheiding uitspreekt, kracht van gewijsde heeft verkregen, tenzij de rechtbank er anders over beslist. Om de twaalf maanden wordt het bedrag van de uitkering van rechtswege aangepast in verhouding tot de verhoging of de verlaging van het indexcijfer van de consumptieprijzen van de overeenstemmende maand. Deze wijzigingen worden op de uitkeringen toegepast vanaf de vervaldag die volgt op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in aanmerking te nemen nieuwe indexcijfer. De rechtbank kan nochtans in bepaalde omstandigheden een ander systeem van aanpassing van de uitkering aan de kosten van levensonderhoud toepassen. § 7. }2[Uitgezonderd indien de partijen uitdrukkelijk het tegenovergestelde zijn overeengekomen, kan de rechtbank, op vordering van een van de partijen, de uitkering later verhogen, verminderen of afschaffen, indien, ingevolge nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de partijen, het bedrag ervan niet meer is aangepast.]2 Indien ten gevolge van de ontbinding van het huwelijk, de vereffening en verdeling van het gemeenschappelijk vermogen of van de onverdeeldheid die tussen de echtgenoten bestond, aanleiding geeft tot een wijziging van hun financiële toestand, die een aanpassing rechtvaardigt van de uitkering tot levensonderhoud welke het voorwerp was van een vonnis of overeenkomst, gewezen of gesloten vóór
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
II. Burgerlijk Recht Wet 21 maart 1804 - B.W. — p. 61
de opmaak van de vereffeningsrekeningen, kan de rechtbank eveneens de uitkering aanpassen, }3[...]3. § 8. De uitkering kan op elk ogenblik worden vervangen door een kapitaal mits een door de rechtbank gehomologeerd akkoord tussen de partijen. Op verzoek van de uitkeringsplichtige, kan de rechtbank eveneens op elk ogenblik de omzetting in een kapitaal toestaan. § 9. De echtgenoten kunnen voor de ontbinding van het huwelijk geen afstand doen van de rechten op een uitkering tot levensonderhoud. Zij mogen in de loop van de procedure evenwel tot een vergelijk komen over het bedrag van die uitkering, met inachtneming van de in artikel 1257 van het Gerechtelijk Wetboek gestelde voorwaarden. § 10. De uitkering is niet meer verschuldigd bij overlijden van de uitkeringsplichtige, maar de uitkeringsgerechtigde mag levensonderhoud vorderen ten laste van de nalatenschap volgens de in artikel }4[205bis, § 1 en §§ 3 tot 6]4, bepaalde voorwaarden. De uitkering eindigt in ieder geval definitief in geval van een nieuw huwelijk van de uitkeringsgerechtigde of op het ogenblik waarop deze laatste een verklaring van wettelijke samenwoning doet, tenzij de partijen anders overeenkomen. De rechter kan de onderhoudsverplichting beëindigen wanneer de uitkeringsgerechtigde samenleeft met een andere persoon als waren zij gehuwd. § 11. De rechtbank kan beslissen dat in geval de uitkeringsplichtige zijn verplichting tot betaling niet nakomt, het de uitkeringsgerechtigde toegestaan is diens inkomsten of diens goederen die hij overeenkomstig hun huwelijksvermogensstelsel beheert, alsmede alle andere bedragen die hem door derden verschuldigd zijn, in ontvangst te nemen. Deze beslissing kan worden tegengeworpen aan elke derde, huidige of toekomstige schuldenaar, op grond van de kennisgeving ervan die hen door de griffier gedaan wordt op verzoek van de eiser. § 12. }5[...]5]1 }1. – Na wijziging, laatst vervangen bij art. 7 wet 27 april 2007, B.S., 7 juni 2007, inwerkingtreding: 1 september 2007 (art. 44) }2. – § 7, lid 1, vervangen bij art. 2, 1°, wet 2 juni 2010, B.S., 21 juni 2010 }3. – § 7, lid 2, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 2 juni 2010, B.S., 21 juni 2010 }4. – § 10, lid 1, gewijzigd bij art. 4 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013 }5. – § 12 opgeheven bij art. 6 wet 19 maart 2010, B.S., 21 april 2010, inwerkingtreding: 1 augustus 2010 (art. 18, lid 1)
p. 55 Wet 21 maart 1804 Art. 339bis volledig vervangen
Art. 339bis. }1[De last van de uitkering gaat over op de nalatenschap van de uitkeringsplichtige overeenkomstig artikel }2[205bis, §§ 3, 4 en 6]2. De uitkering kan worden gewijzigd overeenkomstig artikel 209.]1 }1. – Vervangen bij art. 38 wet 31 maart 1987, B.S., 27 mei 1987 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 5 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
p. 56–57 Wet 21 maart 1804 Art. 346-2 volledig vervangen }1[Art.
346-2. De geschiktheid wordt door de jeugdrechtbank beoordeeld op grond van een door haar te bevelen maatschappelijk onderzoek. Vooraleer over hun geschiktheid wordt geoordeeld, moeten de persoon of de personen die een kind wensen te adopteren de voorbereiding hebben gevolgd die door de bevoegde gemeenschap wordt verstrekt, en die meer bepaald de informatie inhoudt over de stappen in de procedure, de juridische en de andere gevolgen van de adoptie, en over de mogelijkheid en het nut van nazorg na de adoptie. }2[De voorbereiding is niet verplicht voor de adoptant of de adoptanten die deze voorbereiding reeds hebben gevolgd bij een eerdere adoptie en van wie de geschiktheid om te adopteren door de jeugdrechtbank is erkend.]2 De rechtbank houdt inzonderheid rekening met de persoonlijke, familiale en medische toestand van de betrokkene, en met zijn beweegredenen. Het maatschappelijk onderzoek is echter niet verplicht wanneer de adoptant een kind wenst te adopteren: 1° dat met hem, met zijn echtgenoot of met de persoon met wie hij samenwoont, zelfs overleden, verwant is tot in de derde graad; of 2° met wie hij reeds het dagelijkse leven deelt of met wie hij reeds een sociale en affectieve band heeft.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 24 april 2003, B.S., 16 mei 2003, inwerkingtreding: 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005, B.S., 29 augustus 2005) }2. – Lid 1 aangevuld bij art. 2 wet 20 juni 2012, B.S., 10 augustus 2012
p. 61 Wet 21 maart 1804 Art. 353-14 volledig vervangen }1 [Art. 353-14. De adoptant of de adoptanten zijn levensonderhoud verschuldigd aan de geadopteerde en aan diens afstammelingen in dien zij beh oeftig zijn. }2[Artikel 203, 203bis en 203quater zijn van overeenkomstige toepassing.]2 De geadopteerde en zijn afstammelingen zijn levensonderhoud verschuldigd aan de adoptant of aan de adoptanten, indien zij behoeftig zijn: indien de geadopteerde zonder afstammelingen sterft, is zijn nalatenschap levensonderhoud verschuldigd aan de adoptant of aan de adoptanten ingeval deze personen ten tijde van het overlijden behoeftig zijn. Artikel }3[205bis, §§ 3 tot 6]3, is van toepassing op deze verplichting tot levensonderhoud. De verplichting tot uitkering van levensonderhoud blijft bestaan tussen de geadopteerde en zijn ouders. Deze laatsten zijn aan de geadopteerde evenwel alleen levensonderhoud verplicht indien hij dit niet kan verkrijgen van de adoptant of adoptanten. Ingeval een persoon het kind of het adoptief kind van zijn echtgenoot of van de persoon met wie hij samenwoont, adopteert, zijn zowel de adoptant als zijn echtge-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
II. Burgerlijk Recht p. 64 — Wet 21 maart 1804 - B.W.
noot of de persoon met wie hij samenwoont hem overeenkomstig artikel 203 levensonderhoud verschuldigd.] 1 }4 [Artikel 203bis en 203quater zijn van overeenkomstige toepassing.]4 }1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 24 april 2003, B.S., 16 mei 2003, inwerkingtreding: 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005, B.S., 29 augustus 2005) }2. – Lid 1 laatst gewijzigd bij art. 9, 1°, wet 19 maart 2010, B.S., 21 april 2010, inwerkingtreding: 1 augustus 2010 (art. 18, lid 1) }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 6 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013 }4. – Lid 4 aangevuld bij art. 9, 2°, wet 19 maart 2010, B.S., 21 april 2010, inwerkingtreding: 1 augustus 2010 (art. 18, lid 1)
p. 64 Wet 21 maart 1804 Art. 361-1 volledig vervangen
Art. 361-1. }1[De persoon of de personen met gewone verblijfplaats in België die een kind wensen te adopteren dat zijn gewone verblijfplaats in een andere Staat heeft, moeten alvorens enige stappen met het oog op een adoptie te ondernemen, een vonnis verkrijgen waaruit blijkt dat zij bekwaam en geschikt zijn om een interlandelijke adoptie aan te gaan. Vooraleer hun geschiktheid wordt beoordeeld, moeten zij de voorbereiding hebben gevolgd die de bevoegde gemeenschap organiseert teneinde hen inzonderheid inlichtingen te verstrekken betreffende de verschillende stappen van de adoptieprocedure, de juridische gevolgen en de andere gevolgen van de adoptie alsook over de mogelijkheid en het nut van nazorg na de adoptie. }2[De voorbereiding is niet verplicht voor de adoptant of de adoptanten die deze voorbereiding reeds hebben gevolgd bij een eerdere adoptie en van wie de geschiktheid om te adopteren door de jeugdrechtbank is erkend.]2 Deze verplichting geldt voor alle adoptanten, zelfs voor diegenen die een kind wensen te adopteren dat met hen verwant is.]1 }3[De voorbereiding moet niet worden hernieuwd in het kader van de procedure tot verlenging van de geschiktheid om te adopteren.]3 }1. – Vervangen bij art. 2 wet 24 april 2003, B.S., 16 mei 2003, inwerkingtreding: 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005, B.S., 29 augustus 2005) }2. – Lid 2 aangevuld bij art. 3 wet 20 juni 2012, B.S., 10 augustus 2012 }3. – Lid 4 toegevoegd bij art. 62 wet (II) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010, inwerkingtreding: 15 januari 2010 (art. 66)
p. 73 Wet 21 maart 1804 Art. 387 volledig vervangen
Art. 387. Het strekt zich niet uit tot de goederen welke de kinderen door afzonderlijke arbeid en nijverheid verwerven, noch tot die welke hun geschonken of vermaakt worden onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de ouders daarvan het genot niet zullen hebben.
10
}1 [In afwijking van het eerste lid heeft de ouder die ten aanzien van een van zijn kinderen onwaardig is, geen recht op het genot van de goederen van dat kind.]1 }1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 7 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
p. 84 Wet 21 maart 1804 Art. 488bis d volledig vervangen }1 [Art. 488bis d. }1[De vrederechter kan te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de beschermde persoon of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings of de voorlopige bewindvoerder, bij een gemotiveerde beschikking, een einde maken aan de opdracht van deze laatste, de bevoegdheden wijzigen die hem werden opgedragen of hem vervangen. De vorderingen vermeld in het voorgaande lid worden bij eenzijdig verzoekschrift ingediend en worden door de verzoeker of zijn advocaat ondertekend. De vrederechter kan verder eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten. De voorlopige bewindvoerder behoort in alle gevallen te worden gehoord of opgeroepen. De opdracht van de voorlopige bewindvoerder eindigt van rechtswege zodra de wettelijke vertegenwoordiger, benoemd in geval van onbekwaamverklaring of verklaring van verlengde minderjarigheid van de beschermde persoon, zijn taak aanvat, ingeval van aanstelling van een voorlopige bewindvoerder krachtens artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek en in geval van overlijden van de beschermde persoon. Door een aan de vrederechter en aan de voorlopige bewindvoerder gerichte gewone brief kan de beschermde persoon op elk ogenblik afzien van de bijstand van de door hem aangewezen vertrouwenspersoon of een andere vertrouwenspersoon aanwijzen. Er bestaat tevens de mogelijkheid dit mondeling te doen, waarvan akte wordt opgesteld door de rechter met bijstand van de griffier, waarvan afschrift gezonden wordt aan de voorlopige bewindvoerder. Deze melding wordt opgenomen in het dossier. De vrederechter kan, in het belang van de te beschermen persoon te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de voorlopige bewindvoerder of de procureur des Konings, bij een gemotiveerde beschikking beslissen dat de vertrouwenspersoon zijn functie niet meer kan uitoefenen.]1]1 {2 {5 }1. – Ingevoegd bij art. 6 wet 18 juli 1991, B.S., 26 juli 1991; na wijziging, vervangen bij art. 4 wet 3 mei 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 april 2004, inwerkingtreding: 31 december 2003 (art. 15, zoals ingevoegd bij art. 383 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004)
F 2. – Vanaf 1 juni 2014 luidt dit art. als volgt: }3[Art. 488bis d. }4[...]4]3 }3. – Ingevoegd bij art. 6 wet 18 juli 1991, B.S., 26 juli 1991; na wijziging, vervangen bij art. 4 wet 3 mei 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 april 2004, inwerkingtreding: 31 december 2003 (art. 15, zoals ingevoegd bij art. 383 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004) }4. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 27 wet 17 maart 2013, B.S., 14 juni 2013, inwerkingtreding: 1 juni 2014 (art. 233)
F 5. – Op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 januari 2015 luidt dit art. als volgt:
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
II. Burgerlijk Recht Wet 21 maart 1804 - B.W. — p. 109
[ LAST VERSION OF REFERENCED FRAG NOT FOUND ]
p. 87 Wet 21 maart 1804 Art. 490 – 501 volledig vervangen
Art. 490. }1[...]1 }1. – Opgeheven bij (art. 2) art. 19, Tit. III, Hoofdst. II, Afd. I, opheffingsbepalingen wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967 Art. 491. }1[...]1 }1. – Opgeheven bij (art. 2) art. 19, Tit. III, Hoofdst. II, Afd. I, opheffingsbepalingen wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967 Art. 492. }1[...]1 }1. – Opgeheven bij (art. 2) art. 19, Tit. III, Hoofdst. II, Afd. I, opheffingsbepalingen wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967 Art. 493. }1[...]1 }1. – Opgeheven bij (art. 2) art. 19, Tit. III, Hoofdst. II, Afd. I, opheffingsbepalingen wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967 }1 1
Art. 494. [...]
}1. – Opgeheven bij (art. 2) art. 19, Tit. III, Hoofdst. II, Afd. I, opheffingsbepalingen wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967 }1 1
Art. 495. [...]
}1. – Opgeheven bij (art. 2) art. 19, Tit. III, Hoofdst. II, Afd. I, opheffingsbepalingen wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967 }1 1
Art. 496. [...]
}1. – Opgeheven bij (art. 2) art. 19, Tit. III, Hoofdst. II, Afd. I, opheffingsbepalingen wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967 }1 1
Art. 497. [...]
}1. – Opgeheven bij (art. 2) art. 19, Tit. III, Hoofdst. II, Afd. I, opheffingsbepalingen wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967 }1 1
Art. 498. [...]
}1. – Opgeheven bij (art. 2) art. 19, Tit. III, Hoofdst. II, Afd. I, opheffingsbepalingen wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967 }1 1
Art. 499. [...]
}1. – Opgeheven bij (art. 2) art. 19, Tit. III, Hoofdst. II, Afd. I, opheffingsbepalingen wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967 }1 1
Art. 500. [...]
}1. – Opgeheven bij (art. 2) art. 19, Tit. III, Hoofdst. II, Afd. I, opheffingsbepalingen wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967 }1 1
Art. 501. [...]
}1. – Opgeheven bij (art. 2) art. 19, Tit. III, Hoofdst. II, Afd. I, opheffingsbepalingen wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967
p. 109 Wet 21 maart 1804 Art. 727 – 730 volledig vervangen
Art. 727. }1[§ 1. Onwaardig om te erven, en dus van de erfenis uitgesloten is: 1° hij die als dader, mededader of medeplichtige schuldig is bevonden om op de persoon van de overledene een feit te hebben gepleegd dat zijn dood heeft veroorzaakt, als bedoeld in de artikelen 376, 393 tot 397, 401, 404 en 409, § 4, van het Strafwetboek; zo ook hij die schuldig is bevonden aan de poging om een dergelijk feit te plegen;
2° hij die onwaardig is verklaard omdat hij een in het 1° bedoeld feit heeft gepleegd, of gepoogd heeft te plegen, maar die, omdat hij ondertussen overleden is, voor dat feit niet werd veroordeeld; 3° hij die onwaardig is verklaard omdat hij als dader, mededader of medeplichtige schuldig werd bevonden om op de persoon van de overledene een feit te hebben gepleegd als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403, 405, 409, §§ 1 tot 3 en 5, en 422bis van het Strafwetboek. § 2. De in § 1, 1°, bedoelde onwaardigheid is een burgerlijke sanctie die uitwerking heeft door het louter feit dat de erfgerechtigde schuldig werd bevonden. De in § 1, 2°, bedoelde onwaardigheid is een burgerlijke sanctie die door de rechtbank wordt uitgesproken op vordering van de procureur des Konings. De in § 1, 3°, bedoelde onwaardigheid is een burgerlijke sanctie die kan worden uitgesproken door de strafrechter die de erfgerechtigde schuldig bevindt aan een van de daarin vermelde feiten. De strafrechter kan deze burgerlijke sanctie ook uitspreken ten aanzien van hem die schuldig bevonden is wegens de poging om een dergelijk feit te plegen.]1 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 8 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013 Art. 728. }1[Er is geen onwaardigheid indien de overle-
dene, in de in artikel 727, § 1, 3°, bedoelde gevallen de dader, mededader of medeplichtige, de feiten heeft vergeven. Vergiffenis kan enkel worden geschonken in een geschrift dat van de overledene uitgaat, en dat na de feiten is opgemaakt in de vorm die voor een testamentaire beschikking is vereist.]1 }1. – Vervangen bij art. 9 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013 Art. 729. }1[De wegens onwaardigheid van de nalaten-
schap uitgesloten erfgerechtigde wordt geacht nooit enig recht in de nalatenschap te hebben gehad, onverminderd evenwel de rechten van derden die te goeder trouw handelden. De onwaardige is gehouden tot teruggave van alle vruchten en inkomsten die hij sinds het openvallen van de nalatenschap genoten heeft. Het aandeel van de onwaardige komt ten goede aan zijn afstammelingen, indien plaatsvervulling plaatsvindt; zo niet, komt zijn aandeel door aanwas ten goede aan de andere erfgerechtigden in dezelfde graad; indien de onwaardige alleen is in zijn graad, vervalt het aan de volgende graad, of aan de volgende orde, naar gelang van het geval.]1 }1. – Vervangen bij art. 10 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013 }1
Art. 730. [De kinderen van de onwaardige zijn niet van de nalatenschap uitgesloten wegens de schuld van hun ouder; ze kunnen bij plaatsvervulling tot de nalatenschap komen. De onwaardige heeft geen wettelijk genot op de goederen die zijn kinderen ten gevolge van zijn onwaardigheid vererven, en kan deze goederen noch rechtstreeks noch onrechtstreeks van deze kinderen vererven. Wanneer de door een kind van de onwaardige aldus vererfde goederen bij overlijden van dit kind nog in natura in zijn nalatenschap aanwezig zijn, is de onwaardige voor deze goederen van de nalatenschap van het kind uitgesloten. Zijn deze goederen niet meer in natura aanwezig, dan is de onwaardige uit de nalatenschap gesloten ten belope
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
II. Burgerlijk Recht p. 109–110 — Wet 21 maart 1804 - B.W.
van de waarde ervan, tenzij en in de mate deze goederen zijn verbruikt en dus ook hun tegenwaarde niet meer in de nalatenschap aanwezig is. De waarde van die goederen wordt bepaald op het ogenblik waarop het kind ze verkregen heeft.]1
p. 113 Wet 21 maart 1804 Art. 786 – 787 volledig vervangen
}1. – Vervangen bij art. 11 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
Art. 786. }1[Het aandeel van hem die de nalatenschap
p. 109–110 Wet 21 maart 1804 Art. 739 – 744 volledig vervangen
Art. 739. }1[Door plaatsvervulling nemen de afstammelingen van een erfgerechtigde zijn plaats in en worden zij in zijn graad tot de nalatenschap geroepen. Plaatsvervulling heeft, volgens de hierna vermelde regels, plaats in geval van vooroverlijden, van gelijktijdig overlijden, van verwerping en van onwaardigheid van een erfgerechtigde.]1
verwerpt, komt ten goede aan zijn afstammelingen, indien plaatsvervulling plaatsvindt; zo niet, komt zijn aandeel door aanwas ten goede aan de andere erfgerechtigden in dezelfde graad; indien de verwerper alleen is in zijn graad, vervalt het aan de volgende graad, of aan de volgende orde, naar gelang van het geval.]1 }1. – Vervangen bij art. 26 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
Art. 787. }1[...]1 }1. – Opgeheven bij art. 27 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
p. 117
}1. – Vervangen bij art. 14 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
Art. 740. Plaatsvervulling heeft, in de rechte nederdalende lijn, tot in het oneindige plaats. }1[...]1
Wet 21 maart 1804 Art. 845 volledig vervangen
}1. – Lid 2 opgeheven bij art. 15, 2°, wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
Art. 845. }1[Een erfgenaam die uit eigen hoofde tot de
Art. 741. Plaatsvervulling heeft niet plaats ten voordele van bloedverwanten in de opgaande lijn; de naaste in elk van beide lijnen sluit altijd de verdere uit. }1 [Plaatsvervulling heeft evenmin plaats ten voordele van de afstammelingen van de echtgenoot of van de wettelijk samenwonende.]1 }1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 16, 2°, wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013 Art. 742. }1[In de zijlijn heeft plaatsvervulling plaats ten
voordele van de afstammelingen van broeders en zusters, ooms en tantes van de overledene.]1 }1. – Laatst vervangen bij art. 17 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013 }1
Art. 743. [Plaatsvervulling heeft ook plaats wanneer geen van de erfgerechtigden in dezelfde graad tot de nalatenschap komen, hetzij omdat ze voor of gelijktijdig met de erflater overleden zijn, dan wel de nalatenschap verworpen hebben of onwaardig zijn. Ze heeft plaats ongeacht of de afstammelingen onder elkaar in gelijke of in ongelijke graden staan. In alle gevallen van plaatsvervulling geschiedt de verdeling bij staken. Indien een zelfde staak verscheidene takken heeft voortgebracht, geschiedt de onderverdeling in elke tak eveneens bij staken en delen de leden van dezelfde tak onder elkaar bij hoofden.]1 }1. – Vervangen bij art. 18 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
Art. 744. }1[...]1 Men kan bij plaatsvervulling opkomen voor hem wiens erfenis men verworpen heeft. }2 2 [...] }1. – Lid 1, na wijziging, opgeheven bij art. 19, 1°, wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013 }2. – Lid 3, na wijziging, opgeheven bij art. 19, 1°, wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
12
nalatenschap komt, is slechts gehouden tot inbreng van wat hij zelf heeft gekregen van de overledene, en niet van wat zijn vader of zijn moeder heeft gekregen, en evenmin van wat zijn kind of zijn afstammeling heeft gekregen.]1 }1. – Vervangen bij art. 28 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
p. 118 Wet 21 maart 1804 Art. 847 – 848 volledig vervangen
Art. 847. }1[De afstammelingen die bij plaatsvervulling tot de nalatenschap komen, moeten echter in deze nalatenschap de giften die ze zelf van de overledene hebben gekregen inbrengen, tenzij ze hiervan werden vrijgesteld. Zij moeten ook de giften die hij, van wie ze de plaats vervullen, van de overledene heeft gekregen door minder ontvangst inbrengen, tenzij hij van inbreng werd vrijgesteld.]1 }1. – Vervangen bij art. 29 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
Art. 848. }1[De erfgerechtigde die de nalatenschap verwerpt, mag, indien hij geen afstammelingen heeft die zijn plaats vervullen, de hem gedane schenking onder levenden behouden, of het hem gemaakte legaat opeisen, ten belope van het beschikbaar gedeelte. De erfgerechtigde die onwaardig is om te erven, en die geen afstammelingen heeft die zijn plaats vervullen, mag de gedane schenking onder levenden slechts behouden, of het hem gemaakte legaat slechts opeisen, ten belope van het beschikbaar deel en voor zover de gift niet herroepen wordt.]1 }1. – Vervangen bij art. 30 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
II. Burgerlijk Recht Wet 21 maart 1804 - B.W. — p. 139
p. 124 Wet 21 maart 1804 Art. 953 volledig vervangen
Art. 953. Een schenking onder de levenden kan niet worden herroepen dan wegens niet-vervulling van de voorwaarden waaronder zij gedaan is }1[en wegens ondankbaarheid]1. }1. – Gewijzigd bij art. 32 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
p. 124 Wet 21 maart 1804 Art. 957 volledig vervangen
Art. 957. De eis tot herroeping wegens ondankbaarheid moet ingesteld worden binnen een jaar, te rekenen van de dag van het misdrijf waarvan de schenker de begiftigde beschuldigt, of van de dag waarop het misdrijf de schenker bekend kon zijn. }1 [De schenker kan de herroeping vorderen tegen de begiftigde, en, na zijn overlijden, tegen zijn erfgenamen.]1 }2 [De erfgenamen van de schenker kunnen de herroeping enkel vorderen indien: 1° de schenker de eis reeds had ingesteld; 2° de schenker overleden is binnen een jaar, te rekenen van de dag van het misdrijf of van de dag waarop het misdrijf de schenker bekend kon zijn; de erfgenamen moeten de eis dan instellen binnen een jaar, te rekenen hetzij van de dag van het misdrijf, hetzij van de dag waarop het misdrijf de schenker bekend kon zijn; 3° de schenker overleden is zonder dat het misdrijf hem bekend kon zijn; de erfgenamen moeten de eis dan instellen binnen een jaar, te rekenen hetzij van de dag van het overlijden, hetzij van de dag waarop het misdrijf hen bekend kon zijn, hetzij van de dag waarop de schenking hen bekend kon zijn.]2
moeten de eis dan instellen binnen een jaar, te rekenen hetzij van de dag van het misdrijf, hetzij van de dag waarop het misdrijf de erflater bekend kon zijn; 2° de erflater overleden is zonder dat het misdrijf hem bekend kon zijn; de erfgenamen moeten de eis dan instellen binnen een jaar, te rekenen hetzij van de dag van het overlijden, hetzij van de dag waarop het misdrijf hen bekend kon zijn, hetzij van de dag waarop het legaat hen bekend kon zijn.]1 }1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 34 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
Art. 1047. Indien deze eis steunt op een grove belediging de nagedachtenis van de erflater aangedaan, moet hij worden ingesteld binnen een jaar, te rekenen van de dag van het misdrijf }1[of van de dag waarop het misdrijf de erfgenamen bekend kon zijn]1. }1. – Aangevuld bij art. 35 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
p. 131 Wet 21 maart 1804 Art. 1093 volledig vervangen
Art. 1093. De schenking van toekomstige goederen of van tegenwoordige en toekomstige goederen, tussen echtgenoten bij huwelijkscontract gedaan, hetzij door een van beiden, hetzij wederkerig, is onderworpen aan de regels in het vorige hoofdstuk bepaald met betrekking tot zodanige schenkingen die hun door derden gedaan worden; behalve dat deze schenking niet overgaat op de kinderen uit het huwelijk geboren, ingeval de begiftigde echtgenoot overlijdt vóór de echtgenoot die de schenking gedaan heeft. }1 [Een dergelijke schenking kan wegens ondankbaarheid worden herroepen, zoals bepaald in artikel 955, en, wat de schenking van toekomstige goederen betreft, ook zoals bepaald in artikel 1047.]1 }1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 37 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
}1. – Lid 2 vervangen bij art. 33, a), wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013 }2. – Lid 3 toegevoegd bij art. 33, b), wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
p. 139 Wet 21 maart 1804 Art. 1240bis volledig vervangen
p. 128 }1
Wet 21 maart 1804 Art. 1046 – 1047 volledig vervangen
Art. 1046. De gronden waarop, volgens artikel 954 en de eerste twee bepalingen van artikel 955, herroeping van een schenking onder de levenden kan worden gevorderd, gelden ook voor de eis tot herroeping van uiterste wilsbeschikkingen. }1[De erfgenamen kunnen de herroeping wegens ondankbaarheid enkel vorderen indien: 1° de erflater overleden is binnen een jaar, te rekenen hetzij van de dag van het misdrijf, hetzij van de dag waarop het misdrijf de erflater bekend kon zijn; de erfgenamen
[Art. 1240bis. § 1. Behoudens andersluidende wettelijke bepalingen, geeft een schuldenaar te goeder trouw bevrijdend tegoeden van een overledene vrij, indien dit gebeurt aan of op instructie van de personen aangewezen in een attest van erfopvolging opgesteld door de ontvanger van het successiekantoor bevoegd voor de inlevering van de aangifte van nalatenschap van de overledene, of in een attest of in een akte van erfopvolging opgemaakt door een notaris. Het attest of de akte van erfopvolging wordt op verzoek van een belanghebbende afgeleverd met het oog op de in het eerste lid bedoelde vrijgave van tegoeden. }2[De Koning kan een door hem aangewezen dienst belasten met de taak die is opgedragen aan de ontvanger der
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
II. Burgerlijk Recht p. 149 — Wet 21 maart 1804 - B.W.
successierechten bedoeld in het eerste lid en in paragraaf 3 en die laatste ervan ontslaan.]2 § 2. De afgeleverde akte of het afgeleverde attest ontslaat de in paragraaf 1 bedoelde schuldenaar in geen geval van eventuele andere wettelijke verplichtingen voorgeschreven voor de deblokkering van deze tegoeden. § 3. De belanghebbende heeft de vrije keuze om zich te wenden tot de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde ontvanger of de notaris. In de gevallen waarin de erfenis van de overledene niet uitsluitend wordt vererfd overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 718 tot 755, in geval van bestaan van onbekwame erfopvolgers of indien er sprake is van een uiterste wilsbeschikking, een contractuele erfstelling of een huwelijkscontract in hoofde van de overledene is alleen de notaris bevoegd om een akte of een attest van erfopvolging af te leveren. § 4. Zowel de akte als het attest van erfopvolging vermelden op duidelijke wijze wie de erfgerechtigden zijn die aanspraak kunnen maken op de tegoeden van de overledene, met vermelding van volgende identificatiegegevens: naam, voornamen, plaats en datum van geboorte, adres en eventueel de datum van overlijden. }3[}4[In voorkomend geval vermeldt de akte of het attest het nummer van het Nationaal Register, van het BisRegister of het ondernemingsnummer van de belanghebbenden.]4]3 § 5. De notaris}5[, de ontvanger van het successiekantoor of de door de Koning bij toepassing van paragraaf 1, derde lid, aangewezen dienst kunnen]5 elke aflevering van een akte of een attest van erfopvolging weigeren indien zij aan de hand van de door de verzoekende belanghebbende voorgelegde stukken, de gedane verklaringen en de verrichte opzoekingen, niet met zekerheid de erfgenamen kunnen aanwijzen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 13 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009 }2. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 81, 1°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012 }3. – § 4, lid 2, ingevoegd bij art. 162 Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 1 K.B. 27 juni 2012, B.S., 29 juni 2012) }4. – § 4, lid 2, vervangen bij art. 81, 2°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012 }5. – § 5 gewijzigd bij art. 81, 3°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012
p. 149 Wet 21 maart 1804 Art. 1391 volledig vervangen
Art. 1391. Het wettelijk of het bedongen huwelijksvermogensstelsel begint te werken vanaf de voltrekking van het huwelijk, niettegenstaande enige andersluidende overeenkomst. {1 F 1. – Op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 september 2015 luidt dit art. als volgt:
Art. 1391. Het wettelijk of het bedongen huwelijksvermogensstelsel begint te werken vanaf de voltrekking van het huwelijk, niettegenstaande enige andersluidende overeenkomst. }2[De notaris voor wie het huwelijkscontract is verleden, doet de bij artikel 4, § 2, 1°, van de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te
14
Bazel op 16 mei 1972 en tot invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister, voorgeschreven inschrijving op straffe van geldboete van zesentwintig euro tot honderd euro, van ontzetting uit zijn ambt en van aansprakelijkheid jegens de schuldeisers, wanneer bewezen is dat het verzuim het gevolg is van heimelijke verstandhouding.]2 }3 [Bij gebrek aan voormelde inschrijving kunnen de van het wettelijk stelsel afwijkende bepalingen niet worden tegengeworpen aan derden die, onbekend met het huwelijkscontract, overeenkomsten met de echtgenoten hebben aangegaan.]3 }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 2 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 september 2015 (art. 85, lid 3) }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 2 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 september 2015 (art. 85, lid 3)
p. 150 Wet 21 maart 1804 Art. 1395 – 1396 volledig vervangen
Art. 1395. }1[§ 1. Binnen een maand na de wijzigingsakte deelt de notaris een uittreksel van de wijzigingsakte mee aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het huwelijk voltrokken is. Deze vermeldt op de kant van de huwelijksakte de datum van de wijzigingsakte en de notaris die ze heeft opgemaakt. Indien het huwelijk niet in België is voltrokken, wordt het uittreksel gezonden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van het eerste district Brussel, die het overschrijft in het register van de huwelijksakten. Binnen dezelfde termijn deelt de notaris die de wijzigingsakte heeft opgemaakt een uittreksel van deze akte mee aan de notaris die de minuut van het gewijzigde huwelijkscontract onder zich houdt. Deze maakt er melding van onderaan op de minuut en is verplicht die vermelding over te nemen op de uitgiften en grossen van het oorspronkelijke contract. § 2. De notaris voert de in paragraaf 1 bedoelde bekendmakingen uit op straffe van geldboete van zesentwintig euro tot honderd euro, van ontzetting uit zijn ambt en van aansprakelijkheid jegens de schuldeisers wanneer bewezen is dat het verzuim het gevolg is van heimelijke verstandhouding. § 3. Een buitenlandse akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel kan, indien zij voldoet aan de voorwaarden die nodig zijn voor de erkenning ervan in België, worden vermeld op de kant van een akte die door een Belgische notaris is opgesteld en bij die akte worden gevoegd. Deze formaliteit wordt verricht met het oog op de bekendmaking van de wijziging en heeft niet tot gevolg dat deze aan derden kan worden tegengeworpen.]1 {2 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 3 wet 18 juli 2008, B.S., 14 augustus 2008, inwerkingtreding: 1 november 2008 (art. 11)
F 2. – Op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 september 2015 luidt dit art. als volgt:
Art. 1395. }3[§ 1. De notaris voor wie het huwelijkscontract of de akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel is verleden, doet de bij artikel 4, § 2, 1°, van de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972 en tot invoering
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
II. Burgerlijk Recht Wet 21 maart 1804 - B.W. — p. 156–157 van een centraal huwelijksovereenkomstenregister, voorgeschreven inschrijving, op straffe van geldboete van zesentwintig euro tot honderd euro, van ontzetting uit zijn ambt en van aansprakelijkheid jegens de schuldeisers, wanneer bewezen is dat het verzuim het gevolg is van heimelijke verstandhouding. § 2. Tussen echtgenoten hebben de bedongen wijzigingen gevolg vanaf de datum van de wijzigingsakte. Zij hebben slechts gevolg ten aanzien van derden vanaf de inschrijving, bedoeld in artikel 4, § 2, 1°, van de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972 en tot invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister, behoudens indien de echtgenoten in hun overeenkomsten met derden dezen van de wijziging op de hoogte hebben gebracht. § 3. Een buitenlandse akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel kan, indien zij voldoet aan de voorwaarden die nodig zijn voor de erkenning ervan in België, worden vermeld op de kant van een akte die door een Belgische notaris is opgesteld en bij die akte worden gevoegd. Deze formaliteit wordt verricht met het oog op de bekendmaking van de wijziging en heeft niet tot gevolg dat deze aan derden kan worden tegengeworpen.]3 }3. – Laatst vervangen bij art. 3 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 september 2015 (art. 85, lid 3) Art. 1396. }1[§ 1. Binnen de maand na de opmaak van
de wijzigingsakte maakt de notaris het uittreksel van de bedongen wijzigingen van het huwelijksvermogenstelsel bekend in het Belgisch Staatsblad. Deze bekendmaking is niet vereist voor de wijzigingen die betrekking hebben op een beschikking houdende wijziging van de overeenkomstig de artikelen 1457 tot 1464 aangenomen regels van vereffening van het gemeenschappelijk vermogen of op de contractuele erfstellingen. § 2. Tussen echtgenoten hebben de bedongen wijzigingen gevolg vanaf de datum van de wijzigingsakte. Zij hebben slechts gevolg ten aanzien van derden vanaf de in paragraaf 1 bedoelde bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, behoudens indien de echtgenoten in hun overeenkomsten met derden deze van de wijziging op de hoogte hebben gebracht.]1 {2 }1. – Vervangen bij art. 4 wet 18 juli 2008, B.S., 14 augustus 2008, inwerkingtreding: 1 november 2008 (art. 11)
F 2. – Op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 september 2015 luidt dit art. als volgt:
Art. 1396. }3[...]3 }3. – Na wijziging, opgeheven bij art. 4 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 september 2015 (art. 85, lid 3)
p. 153 Wet 21 maart 1804 Art. 1429 volledig vervangen
Art. 1429. }1[De ontbinding van het wettelijk stelsel door de overgang naar een gerechtelijke scheiding van goederen of door de conventionele overgang naar een ander huwelijksvermogensstelsel, leidt tot verval van overlevingsrechten die als huwelijksvoordelen zijn toegekend. De begunstiging door een contractuele erfstelling blijft
evenwel behouden, tenzij de echtgenoten anders overeenkomen.]1 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 38 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
p. 153 Wet 21 maart 1804 Art. 1429bis en historiek invoegen }1
[Art. 1429bis. § 1. Indien de langstlevende echtgenoot onwaardig is om van de overleden echtgenoot te erven, verliest hij ook alle voordelen die hij uit de samenstelling, de werking, de vereffening of de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen had kunnen verkrijgen. Hij blijft evenwel gerechtigd op de helft van de aanwinsten, tenzij hem door de huwelijksovereenkomst een kleiner aandeel toekomt, dat hij in dat geval behoudt. § 2. De bepalingen inzake onwaardigheid om te erven zijn van overeenkomstige toepassing op de onwaardigheid om huwelijksvoordelen te verkrijgen of te behouden. Dit is eveneens het geval indien de langstlevende echtgenoot uit de nalatenschap van de overleden echtgenoot gesloten is, hetzij door een ontervend beding, hetzij door een beslissing tot uitsluiting of tot verval van zijn erfrecht.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 39 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
p. 155 Wet 21 maart 1804 Art. 1459 volledig vervangen
Art. 1459. }1[...]1 }1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 40 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013
p. 156–157 Wet 21 maart 1804 Art. 1476 – 1478 volledig vervangen
Art. 1476. }1[§ 1. Een verklaring van wettelijke samenwoning wordt afgelegd door middel van een geschrift dat tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats. Dat geschrift bevat de volgende gegevens: 1° de datum van de verklaring; 2° de naam, de voornamen, de plaats en de datum van geboorte en de handtekening van beide partijen; 3° de gemeenschappelijke woonplaats; 4° de vermelding van de wil van beide partijen om wettelijk samen te wonen; 5° de vermelding dat beide partijen vooraf kennis hebben genomen van de inhoud van de artikelen 1475 tot 1479;
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
II. Burgerlijk Recht p. 156–157 — Wet 21 maart 1804 - B.W.
6° in voorkomend geval, de vermelding van de overeenkomst die is bedoeld in artikel 1478, die de partijen hebben gesloten. De ambtenaar van de burgerlijke stand gaat na of beide partijen voldoen aan de wettelijke voorwaarden inzake de wettelijke samenwoning en maakt in voorkomend geval melding van de verklaring in het bevolkingsregister. }2[Artikel 64, §§ 3 en 4, is van overeenkomstige toepassing op de akten van de burgerlijke stand en de bewijzen, die, in voorkomend geval, worden gevraagd tot staving dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden.]2 § 2. De wettelijke samenwoning houdt op wanneer een van de partijen in het huwelijk treedt of overlijdt, of wanneer er een einde aan wordt gemaakt overeenkomstig het bepaalde in deze paragraaf. De wettelijke samenwoning kan worden beëindigd hetzij in onderlinge overeenstemming door de samenwonenden, hetzij eenzijdig door een van de samenwonenden door middel van een schriftelijke verklaring die tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, zoals bepaald in het volgende lid. Dit geschrift bevat de volgende gegevens: 1° de datum van de verklaring; 2° de naam, de voornamen, de plaats en de datum van geboorte van beide partijen en de handtekening van beide partijen of van de partij die de verklaring aflegt; 3° de woonplaats van beide partijen; 4° de vermelding van de wil de wettelijke samenwoning te beëindigen. De verklaring van de beëindiging in onderlinge overeenstemming wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van beide partijen of, indien de partijen geen woonplaats hebben in dezelfde gemeente, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van één van hen. In dat geval geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand kennis van de beëindiging binnen acht dagen bij aangetekende brief aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van de andere partij. De eenzijdige verklaring van de beëindiging wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van beide partijen of, indien de partijen geen woonplaats hebben in dezelfde gemeente, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van de partij die de verklaring aflegt. De ambtenaar van de burgerlijke stand betekent binnen acht dagen de beëindiging bij gerechtsdeurwaardersexploot aan de andere partij en in voorkomend geval geeft hij er kennis van bij aangetekende brief binnen dezelfde termijn aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van de andere partij. In elk geval moeten de kosten van de betekening en de kennisgeving vooraf worden betaald door hen die de verklaring afleggen. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt melding van de beëindiging van de wettelijke samenwoning in het bevolkingsregister.]1 {3 }1. – Impliciet opgeheven bij art. II wet 14 juli 1976, B.S., 16 september 1976; opnieuw ingevoegd bij art. 2 wet 23 november 1998, B.S., 12 januari 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 1 K.B. 14 december 1999, B.S., 23 december 1999)
16
}2. – § 1, lid 4, ingevoegd bij art. 3 wet 3 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 23 januari 2006, inwerkingtreding: 1 februari 2006 (art. 6)
F 3. – Op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 september 2015 luidt dit art. als volgt:
Art. 1476. }4[§ 1. Een verklaring van wettelijke samenwoning wordt afgelegd door middel van een geschrift dat tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats. Dat geschrift bevat de volgende gegevens: 1° de datum van de verklaring; 2° de naam, de voornamen, de plaats en de datum van geboorte en de handtekening van beide partijen; 3° de gemeenschappelijke woonplaats; 4° de vermelding van de wil van beide partijen om wettelijk samen te wonen; 5° de vermelding dat beide partijen vooraf kennis hebben genomen van de inhoud van de artikelen 1475 tot 1479; 6° }5[...]5 De ambtenaar van de burgerlijke stand gaat na of beide partijen voldoen aan de wettelijke voorwaarden inzake de wettelijke samenwoning en maakt in voorkomend geval melding van de verklaring in het bevolkingsregister. }6[Artikel 64, §§ 3 en 4, is van overeenkomstige toepassing op de akten van de burgerlijke stand en de bewijzen, die, in voorkomend geval, worden gevraagd tot staving dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden.]6 § 2. De wettelijke samenwoning houdt op wanneer een van de partijen in het huwelijk treedt of overlijdt, of wanneer er een einde aan wordt gemaakt overeenkomstig het bepaalde in deze paragraaf. De wettelijke samenwoning kan worden beëindigd hetzij in onderlinge overeenstemming door de samenwonenden, hetzij eenzijdig door een van de samenwonenden door middel van een schriftelijke verklaring die tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, zoals bepaald in het volgende lid. Dit geschrift bevat de volgende gegevens: 1° de datum van de verklaring; 2° de naam, de voornamen, de plaats en de datum van geboorte van beide partijen en de handtekening van beide partijen of van de partij die de verklaring aflegt; 3° de woonplaats van beide partijen; 4° de vermelding van de wil de wettelijke samenwoning te beëindigen. De verklaring van de beëindiging in onderlinge overeenstemming wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van beide partijen of, indien de partijen geen woonplaats hebben in dezelfde gemeente, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van één van hen. In dat geval geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand kennis van de beëindiging binnen acht dagen bij aangetekende brief aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van de andere partij. De eenzijdige verklaring van de beëindiging wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van beide partijen of, indien de partijen geen woonplaats hebben in dezelfde gemeente, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van de partij die de verklaring aflegt. De ambtenaar van de burgerlijke stand betekent binnen acht dagen de beëindiging bij gerechtsdeurwaardersexploot aan de andere partij en in voorkomend geval geeft hij er kennis van bij aangetekende brief binnen dezelfde termijn aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van de andere partij.
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
II. Burgerlijk Recht Wet 21 maart 1804 - B.W. — p. 156–157 In elk geval moeten de kosten van de betekening en de kennisgeving vooraf worden betaald door hen die de verklaring afleggen. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt melding van de beëindiging van de wettelijke samenwoning in het bevolkingsregister.]4 }7 [De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 10° , uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen, kan, op zijn, verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter gemachtigd worden om de wettelijke samenwoning te beëindigen.]7 }8[De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.]8 }9[De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.]9 }4. – Impliciet opgeheven bij art. II wet 14 juli 1976, B.S., 16 september 1976; opnieuw ingevoegd bij art. 2 wet 23 november 1998, B.S., 12 januari 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 1 K.B. 14 december 1999, B.S., 23 december 1999) }5. – § 1, lid 2, 6°, opgeheven bij art. 5 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 september 2015 (art. 85, lid 3) }6. – § 1, lid 4, ingevoegd bij art. 3 wet 3 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 23 januari 2006, inwerkingtreding: 1 februari 2006 (art. 6) }7. – § 2, lid 7, toegevoegd bij art. 141 wet 17 maart 2013, B.S., 14 juni 2013, inwerkingtreding: 1 juni 2014 (art. 233) }8. – § 2, lid 8, toegevoegd bij art. 141 wet 17 maart 2013, B.S., 14 juni 2013, inwerkingtreding: 1 juni 2014 (art. 233) }9. – § 2, lid 9, toegevoegd bij art. 141 wet 17 maart 2013, B.S., 14 juni 2013, inwerkingtreding: 1 juni 2014 (art. 233) }1
Art. 1477. [§ 1. De bepalingen van dit artikel die de rechten, verplichtingen en bevoegdheden van de wettelijk samenwonenden regelen, zijn van toepassing door het enkele feit van de wettelijke samenwoning. § 2. De artikelen 215, 220, § 1, en 224, § 1, 1, zijn van overeenkomstige toepassing op de wettelijke samenwoning. § 3. De wettelijk samenwonenden dragen bij in de lasten van het samenleven naar evenredigheid van hun mogelijkheden. § 4. Iedere schuld die door een der wettelijk samenwonenden wordt aangegaan ten behoeve van het samenleven en van de kinderen die door hen opgevoed worden, verbindt de andere samenwonende hoofdelijk. Deze is echter niet aansprakelijk voor schulden die, gelet op de bestaansmiddelen van de samenwonenden, buitensporig zijn.]1 }2 [§ 5. De langstlevende wettelijk samenwonende is gehouden tot de verplichting gesteld in artikel 203, § 1, ten aanzien van de kinderen van de vooroverleden wettelijk samenwonende van wie hij niet de vader of de moeder is, binnen de grenzen van hetgeen hij krachtens artikel 745octies, § 1, heeft verkregen uit de nalatenschap van de vooroverledene en van de voordelen die deze hem mocht hebben verleend bij schenking, testament of in de in artikel 1478 bedoelde overeenkomst.]2 }3 [Deze verplichting vervalt ten aanzien van het kind dat onwaardig is om van de vooroverleden wettelijk samenwonende te erven. De rechter schort zijn uitspraak op tot de beslissing die tot onwaardigheid leidt in kracht van gewijsde is getreden.]3 }4[§ 6. Wanneer een wettelijk samenwonende vooroverleden is zonder nakomelingen achter te laten, is zijn nalatenschap aan zijn bloedverwanten in de opgaande lijn
die ten tijde van het overlijden behoeftig zijn, levensonderhoud verschuldigd, ten belope van de erfrechten die zij verliezen ten gevolge van giften aan de langstlevende wettelijk samenwonende.]4 }1. – Impliciet opgeheven bij art. II wet 14 juli 1976, B.S., 16 september 1976; opnieuw ingevoegd bij art. 2 wet 23 november 1998, B.S., 12 januari 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 1 K.B. 14 december 1999, B.S., 23 december 1999) }2. – § 5 toegevoegd bij art. 9, 1°, wet 28 maart 2007, B.S., 8 mei 2007 }3. – § 5, lid 2, ingevoegd bij art. 41 wet 10 december 2012, B.S., 11 januari 2013 }4. – § 6 toegevoegd bij art. 9, 2°, wet 28 maart 2007, B.S., 8 mei 2007 Art. 1478. }1[Elk van de wettelijk samenwonenden be-
houdt de goederen waarvan hij de eigendom kan bewijzen, de inkomsten uit deze goederen en de opbrengsten uit arbeid. De goederen waarvan geen van beide wettelijk samenwonenden de eigendom kan bewijzen en de inkomsten daarvan worden geacht in onverdeeldheid te zijn. Indien de overlevende wettelijk samenwonende een erfgenaam is van de vooroverledene, wordt de in het vorige lid bedoelde onverdeeldheid ten aanzien van de erfgenamen met voorbehouden erfdeel als een schenking beschouwd, behoudens tegenbewijs. Voorts regelen de samenwonenden hun wettelijke samenwoning naar goeddunken door middel van een overeenkomst, voor zover deze geen beding bevat dat strijdig is met artikel 1477, met de openbare orde of de goede zeden, noch met de regels betreffende het ouderlijk gezag en de voogdij, noch met de regels die de wettelijke orde van de erfopvolging bepalen. Die overeenkomst wordt in authentieke vorm verleden voor de notaris en wordt vermeld in het bevolkingsregister.]1 {2 }1. – Impliciet opgeheven bij art. II wet 14 juli 1976, B.S., 16 september 1976; opnieuw ingevoegd bij art. 2 wet 23 november 1998, B.S., 12 januari 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 1 K.B. 14 december 1999, B.S., 23 december 1999)
F 2. – Op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 september 2015 luidt dit art. als volgt:
Art. 1478. }3[Elk van de wettelijk samenwonenden behoudt de goederen waarvan hij de eigendom kan bewijzen, de inkomsten uit deze goederen en de opbrengsten uit arbeid. De goederen waarvan geen van beide wettelijk samenwonenden de eigendom kan bewijzen en de inkomsten daarvan worden geacht in onverdeeldheid te zijn. Indien de overlevende wettelijk samenwonende een erfgenaam is van de vooroverledene, wordt de in het vorige lid bedoelde onverdeeldheid ten aanzien van de erfgenamen met voorbehouden erfdeel als een schenking beschouwd, behoudens tegenbewijs. Voorts regelen de samenwonenden hun wettelijke samenwoning naar goeddunken door middel van een overeenkomst, voor zover deze geen beding bevat dat strijdig is met artikel 1477, met de openbare orde of de goede zeden, noch met de regels betreffende het ouderlijk gezag en de voogdij, noch met de regels die de wettelijke orde van de erfopvolging bepalen. Die overeenkomst wordt in authentieke vorm verleden voor de notaris }4[...]4.]3 }3. – Impliciet opgeheven bij art. II wet 14 juli 1976, B.S., 16 september 1976; opnieuw ingevoegd bij art. 2 wet 23 november 1998, B.S., 12 januari 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 1 K.B. 14 december 1999, B.S., 23 december 1999) }4. – Lid 4 gewijzigd bij art. 6 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 september 2015 (art. 85, lid 3)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
II. Burgerlijk Recht p. 208–212 — Wet 21 maart 1804 - B.W.
p. 208–212 Wet 21 maart 1804 (Hypotheekwet) art. 20 volledig vervangen
Art. 20. De schuldvorderingen, op bepaalde roerende goederen bevoorrecht, zijn: 1° }1[De huur- en pachtgelden van onroerende goederen zijn bevoorrecht op de vruchten van de oogst van het jaar, en op de waarde van al hetgeen het verhuurde huis of de hoeve stoffeert en van al hetgeen tot de exploitatie van de hoeve dient, en wel:]1 }2 [Indien het een huis betreft, voor twee vervallen jaren; daarenboven, voor het lopende jaar, alsmede voor het jaar dat daarop volgt, en zelfs, indien de huurcontracten authentiek zijn of indien zij, onderhands zijnde, een vaste dagtekening hebben, voor al hetgeen nog moet vervallen; in dit laatste geval hebben de overige schuldeisers het recht om het huis voor het overblijvende gedeelte van de huurtijd weder te verhuren en de huur te genieten, echter onder verplichting om aan de eigenaar te betalen al hetgeen hem nog mocht zijn verschuldigd.]2 }3 [Indien het een hoeve betreft, voor een vervallen pachtjaar en voor het lopende jaar.]3 Hetzelfde voorrecht geldt voor de herstellingen ten laste van de huurder en voor alles wat de uitvoering van de huur betreft. De eigenaar kan beslag leggen op de roerende goederen die zijn huis of zijn hoeve stofferen, wanneer zij buiten zijn toestemming zijn weggebracht, en hij behoudt daarop zijn voorrecht, mits hij ze heeft opgeëist binnen de tijd van veertig dagen, wanneer het roerende goederen betreft die een hoeve stoffeerden; en binnen de tijd van vijftien dagen, wanneer het roerende goederen betreft die een huis stoffeerden; 2° De bedragen, verschuldigd voor de zaden of voor de kosten van de oogst van het jaar, zijn bevoorrecht op de prijs van die oogst, en de bedragen, verschuldigd voor het gereedschap dat voor de exploitatie dient, op de prijs van dat gereedschap; 3° De schuldvordering is bevoorrecht op het pand dat zich in het bezit van de schuldeiser bevindt; 4° De kosten tot behoud van de zaak gemaakt; 5° De prijs van niet betaalde roerende goederen, indien zij zich nog in het bezit van de schuldenaar bevinden, onverschillig of hij ze met of zonder tijdsbepaling gekocht heeft. }4 [De schadevergoedingen toegekend aan de burgerlijke partij op het voertuig dat gediend heeft voor het plegen van de inbreuk.]4 }5 [Het voorrecht ingesteld bij de nrs. 4 en 5 houdt op te gelden wanneer die roerende goederen onroerend zijn geworden door bestemming of incorporatie, behalve indien het machines, toestellen, gereedschappen en ander bedrijfsuitrustingsmaterieel betreft, gebruikt in nijverheids-, handels- of ambachtsondernemingen.]5 }6[In dit geval blijft het voorrecht met betrekking tot deze goederen bestaan gedurende vijf jaren te rekenen van de levering; het heeft evenwel slechts gevolg voor zover binnen vijftien dagen na deze levering een door de verkoper eensluidend verklaard afschrift van de al dan niet aanvaarde factuur of van elke andere akte waaruit de verkoop
18
blijkt, neergelegd wordt op de griffie van de rechtbank van koophandel van het arrondissement waarin de schuldenaar zijn woonplaats of, bij gebreke hiervan, zijn verblijfplaats heeft.]6 }7 [De griffier stelt op dit afschrift een akte van neerlegging. De afschriften worden in een boekdeel verzameld en hiervan wordt een dagelijks bij te houden index op steekkaarten aangelegd, volgens de namen van de kopers. De griffier is gehouden aan allen die erom verzoeken en vooraf de identiteit van de koper opgeven, inzage te verlenen van dit afschrift. De levering wordt bewezen door de boeken van de verkoper, behoudens tegenbewijs.]7 }8 [In geval van onroerend beslag op de machines, toestellen, gereedschappen en ander bedrijfsuitrustingsmaterieel, of van faillietverklaring van de schuldenaar, voordat vijf jaren zijn verstreken, blijft het voorrecht bestaan tot na de verdeling van de penningen of tot na de vereffening van het faillissement.]8 Indien de verkoop zonder tijdsbepaling gedaan is, kan de verkoper de verkochte voorwerpen zelfs terugvorderen zolang zij zich in het bezit van de koper bevinden, en de wederverkoop ervan beletten, mits de terugvordering geschiedt binnen acht dagen na de levering en de voorwerpen zich nog in dezelfde staat bevinden als ten tijde van de levering. Het verval van het recht op terugvordering brengt tevens mede het verval van de rechtsvordering tot ontbinding, ten aanzien van de overige schuldeisers. In de wetten en gebruiken van de koophandel betreffende de terugvordering wordt niets gewijzigd; }9[...]9 6° De leveringen van een }10[hotelhouder]10 zijn bevoorrecht op de goederen van de reiziger die in zijn }10[hotel]10 zijn gebracht; 7° De vrachtkosten en bijkomende onkosten, op het vervoerde goed, zolang de vervoerder dit onder zich heeft, en gedurende vierentwintig uren die volgen op de aflevering aan de eigenaar of aan de geadresseerde, mits dezen in het bezit ervan gebleven zijn; 8° De schuldvorderingen, ontstaan uit misbruik en ontrouw van openbare ambtenaren in de uitoefening van hun bediening, zijn bevoorrecht op de door hen gestelde zekerheid en op de vervallen interest daarvan; }11 [9° }11 [Voor de verzekeringsovereenkomsten waarop de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst niet van toepassing is, zijn de uit een ongeval ontstane schuldvorderingen ten bate van een door dat ongeval benadeelde derde of diens rechthebbenden, bevoorrecht op de vergoeding die de verzekeraar van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid verschuldigd is op grond van de verzekeringsovereenkomst. Geen betaling aan de verzekerde zal bevrijdend zijn, zolang de bevoorrechte schuldeisers niet schadeloos zijn gesteld;]11]11 }12 [10° }12[...]12]12 }13 [11° De voorschotten die overeenkomstig de wetgeving betreffende de schadeloosstellingen voor de schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater, zijn uitgekeerd voor het herstel van de schade veroorzaakt aan de oogst, op de vruchten van de oogst van het jaar of op de prijs van die oogst;]13 }14 [12° (1) Gedurende vijf jaar vanaf de datum van de factuur, de schuldvordering die de onderaannemer tegenover zijn medecontractant-aannemer heeft wegens wer-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
II. Burgerlijk Recht Wet 21 maart 1804 - B.W. — p. 208–212
ken die hij aan het gebouw van de bouwheer heeft uitgevoerd of laten uitvoeren, op de schuldvordering die deze medecontractant-aannemer wegens dezelfde aanneming heeft tegenover de bouwheer. De onderaannemer wordt als aannemer en de aannemer als bouwheer beschouwd ten opzichte van de eigen onderaannemers van de eerstgenoemde;]14 }15 [12° (2) De schuldvorderingen van de leden van een ziekenfonds en van een landsbond op de reservefondsen door deze gevestigd volgens de bepalingen van de wetgeving betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden.]15 {16
}1. – 1°, lid 1, vervangen bij art. 11 wet 7 maart 1929, B.S., 10 maart 1929 }2. – 1°, lid 2, ingevoegd bij art. 11 wet 7 maart 1929, B.S., 10 maart 1929 }3. – 1°, lid 3, ingevoegd bij art. 11 wet 7 maart 1929, B.S., 10 maart 1929 }4. – 5°, lid 2, ingevoegd bij art. 41, § 1, wet 3 mei 1999, B.S., 30 juni 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 75, lid 1, K.B. 7 mei 2002, B.S., 30 mei 2002) }5. – 5°, lid 3, vervangen bij art. 1 wet 29 juli 1957, B.S., 5-6 augustus 1957 }6. – 5°, lid 4, vervangen bij art. 1 wet 29 juli 1957, B.S., 5-6 augustus 1957 }7. – 5°, lid 5, vervangen bij art. 1 wet 29 juli 1957, B.S., 5-6 augustus 1957 }8. – 5°, lid 6, ingevoegd bij art. 1 wet 29 juli 1957, B.S., 5-6 augustus 1957 }9. – Lid 10 opgeheven bij art. 290 W. Reg. en bij art. 81 W. Zeg. }10. – 6° gewijzigd bij art. 8 wet 4 juli 1972, B.S., 19 augustus 1972 }11. – 9° ingevoegd bij art. 1 wet 24 mei 1937; opgeheven bij art. 147, 3°, wet 25 juni 1992, B.S., 20 augustus 1992; opnieuw ingevoegd bij art. 13 wet 16 maart 1994, B.S., 4 mei 1994 }12. – 10° ingevoegd bij art. 102 wet 10 april 1971, B.S., 24 april 1971; opgeheven bij art. 36 wet 10 augustus 2001, B.S., 7 september 2001 }13. – 11° ingevoegd bij art. 23, 1° Decr. Vl. R. 24 januari 1984, B.S., 5 juli 1984, inwerkingtreding: nog niet bepaald }14. – 12° een eerste maal (1) ingevoegd bij art. 1 wet 19 februari 1990, B.S., 24 maart 1990 }15. – 12° een tweede maal (2) ingevoegd bij art. 74, § 1, wet 6 augustus 1990, B.S., 28 september 1990
F 16. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 20. De schuldvorderingen, op bepaalde roerende goederen bevoorrecht, zijn: 1° }17[De huur- en pachtgelden van onroerende goederen zijn bevoorrecht op de vruchten van de oogst van het jaar, en op de waarde van al hetgeen het verhuurde huis of de hoeve stoffeert en van al hetgeen tot de exploitatie van de hoeve dient, en wel:]17 }18[Indien het een huis betreft, voor twee vervallen jaren; daarenboven, voor het lopende jaar, alsmede voor het jaar dat daarop volgt, en zelfs, indien de huurcontracten authentiek zijn of indien zij, onderhands zijnde, een vaste dagtekening hebben, voor al hetgeen nog moet vervallen; in dit laatste geval hebben de overige schuldeisers het recht om het huis voor het overblijvende gedeelte van de huurtijd weder te verhuren en de huur te genieten, echter onder verplichting om aan de eigenaar te betalen al hetgeen hem nog mocht zijn verschuldigd.]18 }19[Indien het een hoeve betreft, voor een vervallen pachtjaar en voor het lopende jaar.]19 Hetzelfde voorrecht geldt voor de herstellingen ten laste van de huurder en voor alles wat de uitvoering van de huur betreft. De eigenaar kan beslag leggen op de roerende goederen die zijn huis of zijn hoeve stofferen, wanneer zij buiten zijn toestemming zijn weggebracht, en hij behoudt daarop zijn voorrecht, mits hij ze heeft opgeëist binnen de tijd van veertig dagen, wanneer het roerende goederen betreft die een hoeve stoffeerden; en binnen de tijd van vijftien dagen, wanneer het roerende goederen betreft die een huis stoffeerden; 2° De bedragen, verschuldigd voor de zaden of voor de kosten van de oogst van het jaar, zijn bevoorrecht op de prijs van die oogst, en de bedragen, verschuldigd voor het gereedschap dat voor de exploitatie dient, op de prijs van dat gereedschap; 3° De schuldvordering is bevoorrecht op het pand dat zich in het bezit van de schuldeiser bevindt;
4° De kosten tot behoud van de zaak gemaakt; 5° De prijs van niet betaalde roerende goederen, indien zij zich nog in het bezit van de schuldenaar bevinden, onverschillig of hij ze met of zonder tijdsbepaling gekocht heeft. }20[De schadevergoedingen toegekend aan de burgerlijke partij op het voertuig dat gediend heeft voor het plegen van de inbreuk.]20 }21[Het voorrecht ingesteld bij de nrs. 4 en 5 houdt op te gelden wanneer die roerende goederen onroerend zijn geworden door bestemming of incorporatie, behalve indien het machines, toestellen, gereedschappen en ander bedrijfsuitrustingsmaterieel betreft, gebruikt in nijverheids-, handels- of ambachtsondernemingen.]21 }22[In dit geval blijft het voorrecht met betrekking tot deze goederen bestaan gedurende vijf jaren te rekenen van de levering }23[...]23.]22 }24 }25 25 [ [...] De levering wordt bewezen door de boeken van de verkoper, behoudens tegenbewijs.]24 }26[In geval van onroerend beslag op de machines, toestellen, gereedschappen en ander bedrijfsuitrustingsmaterieel, of van faillietverklaring van de schuldenaar, voordat vijf jaren zijn verstreken, blijft het voorrecht bestaan tot na de verdeling van de penningen of tot na de vereffening van het faillissement.]26 Indien de verkoop zonder tijdsbepaling gedaan is, kan de verkoper de verkochte voorwerpen zelfs terugvorderen zolang zij zich in het bezit van de koper bevinden, en de wederverkoop ervan beletten, mits de terugvordering geschiedt binnen acht dagen na de levering en de voorwerpen zich nog in dezelfde staat bevinden als ten tijde van de levering. Het verval van het recht op terugvordering brengt tevens mede het verval van de rechtsvordering tot ontbinding, ten aanzien van de overige schuldeisers. In de wetten en gebruiken van de koophandel betreffende de terugvordering wordt niets gewijzigd; }27[...]27 6° De leveringen van een }28[hotelhouder]28 zijn bevoorrecht op de goederen van de reiziger die in zijn }28[hotel]28 zijn gebracht; 7° De vrachtkosten en bijkomende onkosten, op het vervoerde goed, zolang de vervoerder dit onder zich heeft, en gedurende vierentwintig uren die volgen op de aflevering aan de eigenaar of aan de geadresseerde, mits dezen in het bezit ervan gebleven zijn; 8° De schuldvorderingen, ontstaan uit misbruik en ontrouw van openbare ambtenaren in de uitoefening van hun bediening, zijn bevoorrecht op de door hen gestelde zekerheid en op de vervallen interest daarvan; }29[9° }29[Voor de verzekeringsovereenkomsten waarop de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst niet van toepassing is, zijn de uit een ongeval ontstane schuldvorderingen ten bate van een door dat ongeval benadeelde derde of diens rechthebbenden, bevoorrecht op de vergoeding die de verzekeraar van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid verschuldigd is op grond van de verzekeringsovereenkomst. Geen betaling aan de verzekerde zal bevrijdend zijn, zolang de bevoorrechte schuldeisers niet schadeloos zijn gesteld;]29]29 }30[10° }30[...]30]30 }31[11° De voorschotten die overeenkomstig de wetgeving betreffende de schadeloosstellingen voor de schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater, zijn uitgekeerd voor het herstel van de schade veroorzaakt aan de oogst, op de vruchten van de oogst van het jaar of op de prijs van die oogst;]31 }32[12° (1) Gedurende vijf jaar vanaf de datum van de factuur, de schuldvordering die de onderaannemer tegenover zijn medecontractant-aannemer heeft wegens werken die hij aan het gebouw van de bouwheer heeft uitgevoerd of laten uitvoeren, op de schuldvordering die deze medecontractant-aannemer wegens dezelfde aanneming heeft tegenover de bouwheer.
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
II. Burgerlijk Recht p. 225 — Wet 21 maart 1804 - B.W. De onderaannemer wordt als aannemer en de aannemer als bouwheer beschouwd ten opzichte van de eigen onderaannemers van de eerstgenoemde;]32 }33 [12° (2) De schuldvorderingen van de leden van een ziekenfonds en van een landsbond op de reservefondsen door deze gevestigd volgens de bepalingen van de wetgeving betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden.]33 }17. – 1°, lid 1, vervangen bij art. 11 wet 7 maart 1929, B.S., 10 maart 1929 }18. – 1°, lid 2, ingevoegd bij art. 11 wet 7 maart 1929, B.S., 10 maart 1929 }19. – 1°, lid 3, ingevoegd bij art. 11 wet 7 maart 1929, B.S., 10 maart 1929 }20. – 5°, lid 2, ingevoegd bij art. 41, § 1, wet 3 mei 1999, B.S., 30 juni 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 75, lid 1, K.B. 7 mei 2002, B.S., 30 mei 2002) }21. – 5°, lid 3, vervangen bij art. 1 wet 29 juli 1957, B.S., 5-6 augustus 1957 }22. – 5°, lid 4, vervangen bij art. 1 wet 29 juli 1957, B.S., 5-6 augustus 1957 }23. – 5°, lid 4, gewijzigd bij art. 45, 1°, wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2) }24. – 5°, lid 5, vervangen bij art. 1 wet 29 juli 1957, B.S., 5-6 augustus 1957 }25. – 5°, lid 5, gewijzigd bij art. 45, 2°, wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2) }26. – 5°, lid 6, ingevoegd bij art. 1 wet 29 juli 1957, B.S., 5-6 augustus 1957 }27. – Lid 10 opgeheven bij art. 290 W. Reg. en bij art. 81 W. Zeg. }28. – 6° gewijzigd bij art. 8 wet 4 juli 1972, B.S., 19 augustus 1972 }29. – 9° ingevoegd bij art. 1 wet 24 mei 1937; opgeheven bij art. 147, 3°, wet 25 juni 1992, B.S., 20 augustus 1992; opnieuw ingevoegd bij art. 13 wet 16 maart 1994, B.S., 4 mei 1994 }30. – 10° ingevoegd bij art. 102 wet 10 april 1971, B.S., 24 april 1971; opgeheven bij art. 36 wet 10 augustus 2001, B.S., 7 september 2001 }31. – 11° ingevoegd bij art. 23, 1° Decr. Vl. R. 24 januari 1984, B.S., 5 juli 1984, inwerkingtreding: nog niet bepaald }32. – 12° een eerste maal (1) ingevoegd bij art. 1 wet 19 februari 1990, B.S., 24 maart 1990 }33. – 12° een tweede maal (2) ingevoegd bij art. 74, § 1, wet 6 augustus 1990, B.S., 28 september 1990
p. 225 Wet 21 maart 1804 Art. 2244 volledig vervangen
Art. 2244. }1[§ 1.]1 Een dagvaarding voor het gerecht, een bevel tot betaling, of een beslag, betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen, vormen burgerlijke stuiting. }2[Een dagvaarding voor het gerecht stuit de verjaring tot het tijdstip waarop een definitieve beslissing wordt uitgesproken.]2 }3 [Voor de toepassing van deze afdeling heeft een beroep tot vernietiging van een administratieve handeling bij de Raad van State dezelfde gevolgen ten opzichte van de vordering tot herstel van de schade veroorzaakt door de vernietigde administratieve handeling als een dagvaarding voor het gerecht.]3 }4 [§ 2. Onverminderd artikel 1146, stuit een ingebrekestelling bij aangetekende zending met ontvangstbewijs
20
verzonden door de advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser, naar de schuldenaar met woonplaats, verblijfplaats of maatschappelijke zetel in België, tevens de verjaring en doet zij een nieuwe termijn van een jaar ingaan, evenwel zonder dat de vordering vóór de vervaldag van de initiële verjaringstermijn kan verjaren. De stuitende werking van deze ingebrekestelling is slechts eenmalig, onverminderd andere stuitingsoorzaken. Indien de door de wet bepaalde verjaringstermijn minder dan één jaar bedraagt, is de duur van de verlenging dezelfde als deze van de verjaringstermijn. De verjaring wordt gestuit op het ogenblik van de verzending van de ingebrekestelling bij aangetekende zending met ontvangstbewijs. De advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser vergewist zich van de juiste gegevens van de schuldenaar aan de hand van een administratief document van minder dan een maand oud. Ingeval de bekende verblijfplaats verschilt van de woonplaats, zendt de advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser, een kopie van zijn aangetekende zending naar die verblijfplaats. Om een verjaringsstuitende werking te hebben, moet de ingebrekestelling volledig en uitdrukkelijk de volgende vermeldingen bevatten: 1° de gegevens van de schuldeiser: voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van de woonplaats, of, in voorkomend geval, van de verblijfplaats of van de gekozen woonplaats, overeenkomstig de artikelen 36 en 39 van het Gerechtelijk Wetboek; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de benaming en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de administratieve zetel, overeenkomstig artikel 35 van het Gerechtelijk Wetboek; 2° de gegevens van de schuldenaar: voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van de woonplaats, of, in voorkomend geval, van de verblijfplaats of van de gekozen woonplaats, overeenkomstig de artikelen 36 en 39 van het Gerechtelijk Wetboek; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de benaming en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de administratieve zetel, overeenkomstig artikel 35 van het Gerechtelijk Wetboek; 3° de beschrijving van de verbintenis die de schuldvordering heeft doen ontstaan; 4° indien de schuldvordering betrekking heeft op een geldsom, de verantwoording van alle bedragen die van de schuldenaar worden geëist, met inbegrip van de schadevergoeding en de verwijlinteresten; 5° de termijn waarbinnen de schuldenaar zijn verbintenissen kan nakomen alvorens bijkomende invorderingsmaatregelen kunnen worden getroffen; 6° de mogelijkheid in rechte op te treden met het oog op de uitwerking van andere invorderingsmaatregelen indien de schuldenaar niet binnen de vastgestelde termijn reageert;
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
II. Burgerlijk Recht Wet 21 maart 1804 - B.W. — p. 225
7° de verjaringsstuitende werking van deze ingebrekestelling; 8° de handtekening van de advocaat van de schuldeiser, van de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of van de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser.]4
verjaard is verklaard bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing waartegen geen cassatieberoep is ingediend (art. 4, lid 2) }4. – § 2 toegevoegd bij art. 2 wet 23 mei 2013, B.S., 1 juli 2013
}1. – § 1 genummerd bij art. 2 wet 23 mei 2013, B.S., 1 juli 2013 }2. – § 1, lid 2, toegevoegd bij art. 2 wet 25 juli 2008, B.S., 22 augustus 2008, inwerkingtreding: 1 september 2008, van toepassing op beroepen tot vernietiging die bij de Raad van State zijn ingediend vóór de inwerkingtreding ervan (art. 4, lid 1); Zij is evenwel niet van toepassing wanneer de vordering tot schadevergoeding vóór de inwerkingtreding van deze wet verjaard is verklaard bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing waartegen geen cassatieberoep is ingediend (art. 4, lid 2) }3. – § 1, lid 3, toegevoegd bij art. 2 wet 25 juli 2008, B.S., 22 augustus 2008, inwerkingtreding: 1 september 2008, van toepassing op beroepen tot vernietiging die bij de Raad van State zijn ingediend vóór de inwerkingtreding ervan (art. 4, lid 1); Zij is evenwel niet van toepassing wanneer de vordering tot schadevergoeding vóór de inwerkingtreding van deze wet
Wet 21 maart 1804 Art. 2247 volledig vervangen
p. 225
Art. 2247. }1[...]1 Indien de eiser afstand doet van zijn eis, }2[...]2 Of indien zijn eis wordt afgewezen, Wordt de stuiting voor niet bestaande gehouden. }1. – Lid 1 opgeheven bij art. 2 wet 16 juli 2012, B.S., 3 augustus 2012 }2. – Lid 3 opgeheven bij art. 28, 29° wet 15 december 1949, B.S., 13 januari 1950
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 236
III. INKOMSTENBELASTING p. 236 K.B. 10 april 1992 Art. 19bis volledig vervangen }1[Art. 19bis. § 1. }2[Interest omvat eveneens de inkomsten in het bedrag verkregen }3[ingeval van overdracht onder bezwarende titel van aandelen,]3 ingeval van inkoop van eigen rechten van deelneming of ingeval van gehele of gedeeltelijke verdeling van het eigen vermogen van een collectieve beleggingsinstelling in effecten waarvan meer dan }3[25 pct. ]3 van het vermogen rechtstreeks of onrechtstreeks is belegd in schuldvorderingen, voor zover deze inkomsten betrekking hebben op de periode gedurende dewelke de verkrijger houder was van de rechten van deelneming. }4[Indien de verkrijger deze rechten door schenking heeft verkregen, wordt deze periode verlengd met de periode gedurende dewelke de schenker houder is geweest van de rechten van deelneming. Indien de verkrijger of de schenker de rechten van deelneming vóór 1 juli 2005 heeft verkregen, of indien de verkrijger de datum van verkrijging niet kan aantonen, wordt hij evenwel geacht houder te zijn geweest vanaf 1 juli 2005.]4]2 Deze verrichtingen zijn slechts belastbaar indien ze betrekking hebben op rechten van deelneming van een collectieve beleggingsinstelling in effecten waarvoor de statuten of het fondsreglement geen uitkering van de netto-opbrengst voorzien. }5 [Een collectieve beleggingsinstelling waarvan de statuten niet de jaarlijkse uitkering voorzien van alle inkomsten die werden verkregen, na aftrek van de bezoldigingen, commissies en kosten, wordt voor de toepassing van het vorige lid geacht geen uitkering van de netto-opbrengst te voorzien.]5 }6 [Het belastbaar bedrag van de inkomsten bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het geheel van de inkomsten die rechtstreeks of onrechtstreeks, onder de vorm van interesten, meerwaarden of minderwaarden voortkomen van de opbrengsten uit activa die werden belegd in schuldvorderingen bedoeld in }7[artikel 2, § 1, 3°, a), van het koninklijk besluit van 27 september 2009 tot uitvoering van artikel 338bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992]7, wanneer de beheerder van de collectieve beleggingsinstelling in staat is dat gedeelte vast te stellen in het bedrag dat voortvloeit uit het verschil tussen het bij de verrichting verkregen bedrag en de aanschaffings- of beleggingswaarde van de aandelen of bewijzen van deelneming.]6 Onder schuldvorderingen worden verstaan de schuldvorderingen bedoeld in }8[artikel 2, § 1, 3°, a), van het voormeld koninklijk besluit van 27 september 2009, met uitsluiting van die bedoeld in artikel 2, § 5, van hetzelfde koninklijk besluit]8. Onder collectieve beleggingsinstellingen in effecten in de zin van deze bepaling, wordt verstaan de in }9[artikel 2, § 1, 6°, van het voormeld koninklijk besluit van 27 september 2009]9 bedoelde instellingen en de collectieve beleggingsinstellingen gevestigd buiten het grondge-
bied waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap krachtens zijn artikel 299 van toepassing is. Het in het eerste lid bedoelde percentage van }10 [25 pct.]10 wordt bepaald aan de hand van de beleggingspolitiek zoals die in het fondsreglement of de statuten van de betrokken instelling is neergelegd en, bij ontstentenis daarvan, op basis van de feitelijke samenstelling van de beleggingsportefeuille van de instelling. Bij gebrek aan informatie over het voormelde percentage van het vermogen van de collectieve beleggingsinstelling in effecten dat is belegd in schuldvorderingen, }11[wordt dit percentage geacht 100 pct. te bedragen]11. }12 [§ 2. }13[Wanneer de beheerder niet in de mogelijkheid is om dat gedeelte te bepalen, is het belastbaar bedrag van de inkomsten gelijk aan het verschil tussen het bij de verrichting ontvangen bedrag en de aanschaffings- of beleggingswaarde van de aandelen of bewijzen van deelneming vermenigvuldigd met het percentage van het vermogen van de collectieve beleggingsinstelling in effecten dat belegd is in schuldvorderingen bedoeld in }14 [artikel 2, § 1, 3°, a), van het voormeld koninklijk besluit van 27 september 2009]14.]13 Wanneer het gaat om rechten van deelneming verworven vóór 1 juli 2005, of indien de datum van verwerving niet wordt aangetoond, geldt de inventariswaarde op 1 juli 2005 als aanschaffings- of beleggingswaarde voor de toepassing van deze paragraaf.]12]1 }15 [Wanneer de aanschaffings- of beleggingswaarde niet gekend is, is het belastbaar bedrag van de inkomsten het ontvangen bedrag tijdens de verrichting vermenigvuldigd met het percentage bedoeld in het eerste lid.]15 {16 }1. – Ingevoegd bij art. 111 Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, van toepassing op inkomsten betaald vanaf 1 januari 2006 (art. 116) }2. – § 1, lid 1, vervangen bij art. 119, 1°, Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 119) De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad artikel 119 opheffen. Dit besluit verliest alle uitwerking zo het uiterlijk twaalf maanden na de datum van de inwerkingtreding ervan, niet bij wet wordt bekrachtigd. De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van het besluit (art. 120) }3. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 40, 1°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de verrichtingen die plaatsgrijpen vanaf de datum waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt (art. 59, lid 8) }4. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 2 wet 19 mei 2010, B.S., 28 mei 2010, rect., B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 28 mei 2010 (art. 5) }5. – § 1, lid 3, vervangen bij art. 119, 2°, Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 119) De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad artikel 119 opheffen. Dit besluit verliest alle uitwerking zo het uiterlijk twaalf maanden na de datum van de inwerkingtreding ervan, niet bij wet wordt bekrachtigd. De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van het besluit (art. 120) }6. – § 1, lid 4, vervangen bij art. 119, 3°, Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 119) De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad artikel 119 opheffen. Dit besluit verliest alle uitwerking zo het uiterlijk twaalf maanden na de datum van de inwerkingtreding ervan, niet bij wet wordt bekrachtigd. De
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 236 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van het besluit (art. 120) }7. – § 1, lid 4, gewijzigd bij art. 15, 1°, wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 18) }8. – § 1, lid 5, gewijzigd bij art. 15, 2°, wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 18) }9. – § 1, lid 6, gewijzigd bij art. 15, 3°, wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 18) }10. – § 1, lid 7, gewijzigd bij art. 40, 4°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de verrichtingen die plaatsgrijpen vanaf de datum waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt (art. 59, lid 8) }11. – § 1, lid 8, gewijzigd bij art. 40, 5°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de verrichtingen die plaatsgrijpen vanaf de datum waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt (art. 59, lid 8) }12. – § 2 vervangen bij art. 117 Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 117) }13. – § 2, lid 1, vervangen bij art. 119, 4°, Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 119) De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad artikel 119 opheffen. Dit besluit verliest alle uitwerking zo het uiterlijk twaalf maanden na de datum van de inwerkingtreding ervan, niet bij wet wordt bekrachtigd. De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van het besluit (art. 120) }14. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 15, 4°, wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 18) }15. – § 2, lid 3, toegevoegd bij art. 40, 6°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de verrichtingen die plaatsgrijpen vanaf de datum waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt (art. 59, lid 8)
F 16. – Op een door de Koning te bepalen datum luidt dit art. als volgt: }17
[Art. 19bis. § 1. }18[Interest omvat eveneens de inkomsten in het bedrag verkregen }19[ingeval van overdracht onder bezwarende titel van aandelen,]19 ingeval van inkoop van eigen rechten van deelneming of ingeval van gehele of gedeeltelijke verdeling van het eigen vermogen van een collectieve beleggingsinstelling in effecten waarvan meer dan }19[25 pct. ]19 van het vermogen rechtstreeks of onrechtstreeks is belegd in schuldvorderingen, voor zover deze inkomsten betrekking hebben op de periode gedurende dewelke de verkrijger houder was van de rechten van deelneming. }20[Indien de verkrijger deze rechten door schenking heeft verkregen, wordt deze periode verlengd met de periode gedurende dewelke de schenker houder is geweest van de rechten van deelneming. Indien de verkrijger of de schenker de rechten van deelneming vóór 1 juli 2005 heeft verkregen, of indien de verkrijger de datum van verkrijging niet kan aantonen, wordt hij evenwel geacht houder te zijn geweest vanaf 1 juli 2005.]20]18 Deze verrichtingen zijn slechts belastbaar indien ze betrekking hebben op rechten van deelneming van een collectieve beleggingsinstelling in effecten waarvoor de statuten of het fondsreglement geen uitkering van de netto-opbrengst voorzien. }21[Een collectieve beleggingsinstelling waarvan de statuten niet de jaarlijkse uitkering voorzien van alle inkomsten die werden verkregen, na aftrek van de bezoldigingen, commissies en kosten, wordt voor de toepassing van het vorige lid geacht geen uitkering van de netto-opbrengst te voorzien.]21 }22[Het belastbaar bedrag van de inkomsten bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het geheel van de inkomsten die rechtstreeks of onrechtstreeks, onder de vorm van interesten, meerwaarden of minderwaarden voortkomen van de opbrengsten uit activa die werden belegd in schuldvorderingen bedoeld in }23 [artikel 2, § 1, 3°, a), van het koninklijk besluit van 27 september 2009 tot uitvoering van artikel 338bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992]23, wanneer de beheerder van de collectieve beleggingsinstelling in staat is dat gedeelte vast te stellen in het bedrag dat voortvloeit uit het ver-
23
schil tussen het bij de verrichting verkregen bedrag en de aanschaffings- of beleggingswaarde van de aandelen of bewijzen van deelneming.]22 }24 [Onder schuldvorderingen worden verstaan de schuldvorderingen bedoeld in }24[artikel 2, § 1, 3°, a), van het voormeld koninklijk besluit van 27 september 2009}25[...]25]24.]24 }26 [Onder collectieve beleggingsinstellingen in effecten in de zin van dit artikel, worden verstaan de instellingen erkend overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (ICBE's), en de collectieve beleggingsinstellingen gevestigd buiten het grondgebied waarop de Associatieovereenkomst tot oprichting van de Europese Economische Ruimte krachtens zijn artikel 126 van toepassing is.]26 Het in het eerste lid bedoelde percentage van }27[25 pct.]27 wordt bepaald aan de hand van de beleggingspolitiek zoals die in het fondsreglement of de statuten van de betrokken instelling is neergelegd en, bij ontstentenis daarvan, op basis van de feitelijke samenstelling van de beleggingsportefeuille van de instelling. Bij gebrek aan informatie over het voormelde percentage van het vermogen van de collectieve beleggingsinstelling in effecten dat is belegd in schuldvorderingen, }28[wordt dit percentage geacht 100 pct. te bedragen]28. }29[§ 2. }30[Wanneer de beheerder niet in de mogelijkheid is om dat gedeelte te bepalen, is het belastbaar bedrag van de inkomsten gelijk aan het verschil tussen het bij de verrichting ontvangen bedrag en de aanschaffings- of beleggingswaarde van de aandelen of bewijzen van deelneming vermenigvuldigd met het percentage van het vermogen van de collectieve beleggingsinstelling in effecten dat belegd is in schuldvorderingen bedoeld in }31[artikel 2, § 1, 3°, a), van het voormeld koninklijk besluit van 27 september 2009]31.]30 Wanneer het gaat om rechten van deelneming verworven vóór 1 juli 2005, of indien de datum van verwerving niet wordt aangetoond, geldt de inventariswaarde op 1 juli 2005 als aanschaffings- of beleggingswaarde voor de toepassing van deze paragraaf.]29]17 }32[Wanneer de aanschaffings- of beleggingswaarde niet gekend is, is het belastbaar bedrag van de inkomsten het ontvangen bedrag tijdens de verrichting vermenigvuldigd met het percentage bedoeld in het eerste lid.]32 }17. – Ingevoegd bij art. 111 Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, van toepassing op inkomsten betaald vanaf 1 januari 2006 (art. 116) }18. – § 1, lid 1, vervangen bij art. 119, 1°, Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 119) De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad artikel 119 opheffen. Dit besluit verliest alle uitwerking zo het uiterlijk twaalf maanden na de datum van de inwerkingtreding ervan, niet bij wet wordt bekrachtigd. De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van het besluit (art. 120) }19. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 40, 1°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de verrichtingen die plaatsgrijpen vanaf de datum waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt (art. 59, lid 8) }20. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 2 wet 19 mei 2010, B.S., 28 mei 2010, rect., B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 28 mei 2010 (art. 5) }21. – § 1, lid 3, vervangen bij art. 119, 2°, Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 119) De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad artikel 119 opheffen. Dit besluit verliest alle uitwerking zo het uiterlijk twaalf maanden na de datum van de inwerkingtreding ervan, niet bij wet wordt bekrachtigd. De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van het besluit (art. 120)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 238–239 }22. – § 1, lid 4, vervangen bij art. 119, 3°, Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 119) De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad artikel 119 opheffen. Dit besluit verliest alle uitwerking zo het uiterlijk twaalf maanden na de datum van de inwerkingtreding ervan, niet bij wet wordt bekrachtigd. De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van het besluit (art. 120) }23. – § 1, lid 4, gewijzigd bij art. 15, 1°, wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 18) }24. – § 1, lid 5, vervangen bij art. 118 Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 118); art. 118 opgeheven bij art. 57 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012; gewijzigd bij art. 15, 2°, wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 18) }25. – § 1, lid 5, gewijzigd bij art. 40, 2°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de verrichtingen die plaatsgrijpen vanaf de datum waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt (art. 59, lid 8) }26. – § 1, lid 6, na wijziging, laatst vervangen bij art. 40, 3°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de verrichtingen die plaatsgrijpen vanaf de datum waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt (art. 59, lid 8) }27. – § 1, lid 7, gewijzigd bij art. 40, 4°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de verrichtingen die plaatsgrijpen vanaf de datum waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt (art. 59, lid 8) }28. – § 1, lid 8, gewijzigd bij art. 40, 5°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de verrichtingen die plaatsgrijpen vanaf de datum waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt (art. 59, lid 8) }29. – § 2 vervangen bij art. 117 Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 117) }30. – § 2, lid 1, vervangen bij art. 119, 4°, Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 119) De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad artikel 119 opheffen. Dit besluit verliest alle uitwerking zo het uiterlijk twaalf maanden na de datum van de inwerkingtreding ervan, niet bij wet wordt bekrachtigd. De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van het besluit (art. 120) }31. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 15, 4°, wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 18) }32. – § 2, lid 3, toegevoegd bij art. 40, 6°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de verrichtingen die plaatsgrijpen vanaf de datum waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt (art. 59, lid 8)
p. 238–239 K.B. 10 april 1992 Art. 21 volledig vervangen
Art. 21. De inkomsten van roerende goederen en kapitalen omvatten niet: 1° inkomsten uit preferente aandelen van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen; 2° }1[inkomsten van aandelen, }2[andere dan die vermeld }3[in artikel 19, § 1, eerste lid,]3 4°, en 19bis]2, betaald of toegekend bij gehele of gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen of bij verkrijging van eigen aandelen door een beleggingsvennootschap die in het land van haar fiscale woonplaats, een belastingregeling geniet die afwijkt van het gemeen recht;]1 3° inkomsten uit Belgische overheidsfondsen en uit leningen van voormalig Belgisch Kongo die zijn uitgegeven
met vrijstelling van Belgische zakelijke en personele belastingen, of van elke belasting; 4° loten van effecten van leningen; 5° }4[de eerste schijf van }5[1.250 EUR]5 per jaar van de inkomsten uit ontvangen spaardeposito's die zonder overeengekomen vaste termijn of opzeggingstermijn zijn ontvangen door de in België gevestigde kredietinstellingen die vallen onder de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, met dien verstande dat: – deze deposito's bovendien moeten voldoen aan de vereisten die de Koning stelt }6[op advies van de Nationale Bank van België en de Commissie voor het Bank-, Financieen Assurantiewezen, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft]6}7[...]7, wat betreft de munt waarin deze deposito's luiden en de voorwaarden en wijze van terugneming en opneming, evenals wat betreft de structuur en het niveau en de wijze van berekening van de vergoeding ervan; – als de opzeggingstermijn in de zin van deze bepaling niet worden beschouwd de termijnen die slechts een waarborg zijn die de depositaris voor zich heeft bedongen;]4 6° }8[de eerste schijf van [125 EUR] van dividenden van de door de Nationale Raad van de Coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen met uitzondering van de coöperatieve participatievennootschappen bedoeld in de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen;]8 7° inkomsten uit effecten van leningen voor de herfinanciering van leningen gesloten door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting en de Nationale Landmaatschappij of door het Amortisatiefonds van de leningen voor de sociale huisvesting. }9[Deze bepaling geldt slechts voor de leningen toegestaan bij de koninklijke besluiten van 25 november 1986, 5 december 1986, 9 maart 1987, 27 april 1987 en 18 juni 1987;]9 8° inkomsten van roerende goederen en kapitalen, die in het kader van het pensioensparen worden verleend of toegekend aan daartoe erkende instellingen voor collectieve belegging of aan houders van een individuele spaarrekening ter zake van de in die rekening begrepen activa, voor zover aan de op dat stuk gestelde vereisten is voldaan en de gestorte bedragen in het kader van het pensioensparen }10[voor belastingvermindering in aanmerking zijn genomen;]10 de Koning neemt bijzondere maatregelen voor de toepassing van en de controle op deze bepaling; 9° }11[inkomsten die zijn begrepen in kapitalen en afkoopwaarden betreffende levensverzekeringscontracten gesloten door een natuurlijke persoon, zoals die }12 [in artikel 19, § 1, eerste lid,]12 3°, worden omschreven, in elk van de volgende gevallen: a) wanneer de belastingplichtige die het contract heeft aangegaan alleen zichzelf heeft verzekerd en de voordelen van het contract bij leven bedongen zijn ten eigen gunste en het contract voorziet in het betalen bij het overlijden van een kapitaal gelijk aan ten minste 130 % van het totaal van de gestorte premies; b) wanneer het contract gesloten is voor meer dan acht jaar en de kapitalen of afkoopwaarden effectief worden betaald meer dan acht jaar na het sluiten van het contract;]11 }13 [10° de eerste schijf van }14[126 EUR]14 van interesten of dividenden betaald of toegekend door vennootschappen met een sociaal oogmerk:
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 239 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
– die erkend zijn zowel door de Minister van Financiën als door de Minister of de ministers die bevoegd zijn tot de verlening ervan; – die uitsluitend als maatschappelijk doel hebben: a) de bijstand aan personen; b) de vernieuwing van afgedankte bedrijfsruimte; c) de bescherming van het leefmilieu, daaronder begrepen de recyclage; d) de natuurbescherming en het natuurbehoud; e) de verwerving, het bouwen, de vernieuwing, de verkoop of het verhuren van sociale huisvesting; f) de hulp aan ontwikkelingslanden; g) de productie van duurzame energie; h) de vorming; i) de financiering van de hierboven bedoelde vennootschappen; en voor zover hun statuten bepalen dat in geval van vereffening het volledige nettoactief opnieuw wordt geïnvesteerd in een andere onder vorig streepje vermelde vennootschap met sociaal oogmerk.]13 }1. – 2°, na wijzigingen, vervangen bij art. 3 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002 (art. 32, § 1, lid 1) }2. – Gewijzigd bij art. 112 Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, van toepassing op inkomsten betaald vanaf 1 januari 2006 (art. 116) }3. – 2° gewijzigd bij art. 4 wet 28 juli 2011, B.S., 11 augustus 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 12) }4. – 5° vervangen bij art. 134, 1°, wet 22 maart 1993, B.S., 19 april 1993, zoals dat artikel vervangen werd bij art. 92 wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993, van toepassing met ingang van 19 april 1993 }5. – 5°, al. 1, gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2); gewijzigd bij art. 1 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, van toepassing vanaf aj. 2002 (art. 45, § 2, lid 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }6. – 5°, eerste streepje, laatst gewijzigd bij art. 97 K.B. 3 maart 2011, B.S., 9 maart 2011, add., B.S., 29 maart 2011, inwerkingtreding: 1 april 2011 (art. 351, § 1), bekrachtigd met ingang van de datum van zijn inwerkingtreding bij art. 298 wet 3 augustus 2012, B.S., 19 oktober 2012 }7. – 5°, al. 2, eerste streepje, gewijzigd bij art. 4, 2°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding (wat de banken betreft): 19 april 1993 (art. 80, § 3); gewijzigd bij art. 375 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005 }8. – 6°, na wijziging, vervangen bij art. 24 wet 22 mei 2001, B.S., 9 juni 2001, van toepassing vanaf aj. 2002 (art. 2 K.B. 19 december 2001, B.S., 29 december 2001) }9. – 7°, lid 2, ingevoegd bij art. 2 wet 22 maart 1995, B.S., 26 april 1995, van toepassing vanaf 1 januari 1995 }10. – 8° gewijzigd bij art. 5 wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing aj. 1993 (art. 91, lid 6) }11. – 9° vervangen bij art. 2 wet 20 december 1995, B.S., 23 december 1995, van toepassing op de vanaf 27 oktober 1995 gesloten contracten }12. – 9°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 4 wet 28 juli 2011, B.S., 11 augustus 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 12) }13. – 10° toegevoegd bij art. 62 wet 26 maart 1999, B.S., 1 april 1999, err., B.S., 10 november 1999, van toepassing op de vanaf 1 januari 1999 betaalde of toegekende inkomsten (art. 66) }14. – 10°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2); gewijzigd bij art. 44 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, van toepassing vanaf aj. 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002
25
p. 239 K.B. 10 april 1992 Art. 22 volledig vervangen
Art. 22. § 1. Onder netto-inkomen van roerende goederen en kapitalen wordt het bedrag verstaan dat in enige vorm is geïnd of verkregen, vóór aftrek van de innings- en bewaringskosten en van andere soortgelijke kosten, en verhoogd met de roerende voorheffing }1[met de fictieve roerende voorheffing en, in voorkomend geval, met de woonstaatheffing]1 }2[...]2. Behalve indien dat inkomen }3[ingevolge }4[artikel 171, 2°, f, 2°bis, 3°,]3 3°quater en 3°quinquies, afzonderlijk wordt belast,]4 wordt het verminderd met de desbetreffende innings- en bewaringskosten en andere soortgelijke kosten. § 2. Interest van schulden aangegaan om inkomsten van roerende goederen en kapitalen te verkrijgen of te behouden is niet aftrekbaar. § 3. Onverminderd de toepassing van het bepaalde in § 2, wordt onder netto-inkomen van verhuring, verpachting, gebruik }5 [en concessie van roerende goederen en auteursrechten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°,]5 het brutobedrag verstaan, verminderd met de kosten die zijn gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden; bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens worden die kosten forfaitair geraamd volgens percentages die de Koning bepaalt. }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 9 wet 17 mei 2004, B.S., 27 mei 2004, van toepassing op de betaalde of toegekende interesten verlopen vanaf 1 juli 2005 (art. 1 K.B. 27 juni 2005, B.S., 29 juni 2005) }2. – § 1, lid 1, laatst gewijzigd bij art. 77, 1°, Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }3. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 29 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1995; bij art. 2 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995; gewijzigd bij art. 4 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002 (art. 32, § 1, lid 1) }4. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 77, 2°, Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }5. – § 3 gewijzigd bij art. 3 wet 16 juli 2008, B.S., 30 juli 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 7)
p. 242–243 K.B. 10 april 1992 Art. 31bis volledig vervangen }1
[Art. 31bis. }2[De in artikel 31, tweede lid, 4°, bedoelde vergoedingen omvatten eveneens: 1° }3[}4[werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag]4 en de aanvullende vergoedingen die de werknemer heeft verkregen tijdens een periode van inactiviteit, van werkhervatting bij een andere werkgever of van werkhervatting als zelfstandige. De voormelde aanvullende vergoedingen zijn, voor zover de verplichting van de gewezen werkgever
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 246–248
tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting wel is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding:]3 – de aanvullende vergoedingen die bovenop een }5 [werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag]5 zijn verkregen door een gewezen werknemer die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt; – }6 [de aanvullende vergoedingen die een gewezen werknemer, die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en die werkloosheidsuitkeringen als volledige werkloze verkrijgt of zou kunnen verkrijgen indien hij het werk niet had hervat, rechtstreeks of onrechtstreeks heeft verkregen en voor zover de desbetreffende overeenkomst geen sectorale collectieve arbeidsovereenkomst is die is afgesloten voor 30 september 2005 of geen sectorale overeenkomst is die een dergelijke overeenkomst zonder onderbreking verlengt;]6 2° de in het 1° bedoelde aanvullende vergoedingen voor zover de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting niet is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding. Voor de periode tot 31 december 2007, worden deze aanvullende vergoedingen gelijkgeschakeld met de in het eerste lid, 1°, bedoelde vergoedingen wanneer de regeling door middel van een collectieve arbeidsovereenkomst of een individuele overeenkomst niet expliciet vermeldt dat er niets wordt doorbetaald bij werkhervatting.]2]1 }7 [}8 [De werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag]8 bestaan uit de volgende componenten: 1° een werkloosheidsuitkering; 2° }9[de bedrijfstoeslag]9 als bedoeld in artikel 4, § 3, tweede streepje, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van }9[de bedrijfstoeslag]9 ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, alsmede }9[de bedrijfstoeslag]9 bedoeld in een collectieve arbeidsovereenkomst die is gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomst en de paritaire comités en die voorziet in voordelen die op zijn minst gelijkwaardig zijn aan de voordelen die in de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 zijn vastgesteld.]7 }1. – Ingevoegd bij art. 94 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de vergoedingen betaald of toegekend vanaf 1 januari 2006 (art. 100, lid 3) }2. – Vervangen bij art. 276 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing op de aanvullende vergoedingen die vanaf 1 januari 2006 worden betaald of toegekend (art. 289, lid 4) }3. – Lid 1, 1°, inleidende zin, vervangen bij art. 33, 1°, wet 17 mei 2007, B.S., 19 juni 2007, van toepassing op de aanvullende vergoedingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 35) }4. – Lid 1, 1°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 8, 1°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 23, lid 2) }5. – Lid 1, 1°, eerste streepje, gewijzigd bij art. 8, 2°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 23, lid 2) }6. – Lid 1, 1°, tweede streepje, vervangen bij art. 33, 2°, wet 17 mei 2007, B.S., 19 juni 2007, van toepassing op de aanvullende vergoedingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 35) }7. – Lid 3 toegevoegd bij art. 33, 3°, wet 17 mei 2007, B.S., 19 juni 2007, van toepassing op de aanvullende vergoedingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 35)
}8. – Lid 3, inleidende zin, gewijzigd bij art. 8, 3°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 23, lid 2) }9. – Lid 3, 2°, gewijzigd bij art. 8, 4°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 23, lid 2)
p. 245 K.B. 10 april 1992 Art. 37 volledig vervangen
Art. 37. Onverminderd de toepassing van de voorheffingen, worden inkomsten van onroerende goederen en van roerende goederen en kapitalen als beroepsinkomsten aangemerkt wanneer die goederen en kapitalen worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van de inkomsten. }1[In afwijking daarvan behouden de inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, hun hoedanigheid van roerende inkomsten, behalve indien en in zover zij hoger liggen dan 37.500 euro.]1 De netto-inkomsten van die roerende goederen en kapitalen omvatten de werkelijke of fictieve roerende voorheffing, alsmede het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting }2[en, in voorkomend geval, de woonstaatheffing]2 }3 3 [...] . }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 4 wet 16 juli 2008, B.S., 30 juli 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 7) }2. – Lid 3 aangevuld bij art. 10 wet 17 mei 2004, B.S., 27 mei 2004, van toepassing op de betaalde of toegekende interesten verlopen vanaf 1 juli 2005 (art. 1 K.B. 27 juni 2005, B.S., 29 juni 2005) }3. – Lid 3 gewijzigd bij art. 78 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
p. 246–248 K.B. 10 april 1992 Art. 38 volledig vervangen
Art. 38. }1[§ 1.]1 Vrijgesteld zijn:
1° }2[wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies;]2 2° pensioenen of renten ten laste van de Schatkist toegekend aan militaire en burgerlijke slachtoffers van de twee oorlogen of aan hun rechtverkrijgenden, met uitzondering van militaire anciënniteitspensioenen; 3° de dotatie die op basis van de wet van 21 juni 1960 is toegekend aan de militairen die tijdens de oorlog 19401945 in de Belgische Strijdkrachten in Groot-Brittannië hebben gediend; 4° tegemoetkomingen die krachtens de desbetreffende wetgeving aan mindervaliden of gehandicapten worden toegekend ten laste van de Schatkist; 5° toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten, toegekend krachtens de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte en invaliditeit, betreffende de schadevergoedingen voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg van en naar het werk en betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten; 6° toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten, in het kader van de vrije ziekenfondsverze-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 246–248 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
kering toegekend door de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen die goedgekeurd zijn overeenkomstig de wet van 6 augustus 1990; 7° vergoeding voor begrafeniskosten door de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten toegekend aan de rechtverkrijgenden van zijn personeelsleden of zijn oudpersoneelsleden; 8° vergoedingen verkregen ter uitvoering van een individueel verzekeringscontract tegen lichamelijke ongevallen; 9° }3[voor de werknemer wiens beroepskosten overeenkomstig artikel 51 forfaitair worden bepaald, de vergoedingen door de werkgever toegekend als terugbetaling of betaling van reiskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling voor zover de werknemer die verplaatsing maakt: a) met het openbaar gemeenschappelijk vervoer: voor het volledige bedrag van de vergoeding; b) met een gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden dat door de werkgever of door een groep van werkgevers wordt georganiseerd: voor een bedrag dat maximaal gelijk is aan de prijs van een treinabonnement eerste klasse voor die afstand; c) met een ander dan in a of b vermeld vervoermiddel: }4[voor een maximum bedrag van 250 euro per jaar]4;]3 10° renten toegekend aan invaliden uit vredestijd of aan hun rechtverkrijgenden, in zover zij meer bedragen dan hetgeen overeenstemt met het rust- of overlevingspensioen waarop de betrokkenen normaal aanspraak hadden kunnen maken; 11° }5[de volgende sociale voordelen verkregen door de personen die }6[in artikel 30, 1° en 2°, bedoelde]6 bezoldigingen ontvangen of hebben ontvangen, alsmede hun rechtverkrijgenden:]5 a) voordelen waarvoor het wegens de wijze van toekenning niet mogelijk is het door iedere verkrijger werkelijk verkregen bedrag vast te stellen; b) voordelen die, alhoewel individualiseerbaar, niet de aard van een werkelijke bezoldiging hebben; c) geringe voordelen of gelegenheidsgeschenken verkregen uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid; }7 [12° }7[de vergoedingen van de vrijwilligers van de openbare brandweerkorpsen en de vrijwilligers van de Civiele Bescherming ten belope van 2.850 EUR;]7]7 }8[13° }8[het inkomen verkregen voor prestaties geleverd in het kader van een PWA-arbeidsovereenkomst zoals bepaald in artikel 3 van de wet van 7 april 1999 betreffende de PWA-arbeidsovereenkomst tot }8[4,10 EUR]8 per gepresteerd uur;]8]8 }9 [14° }9[a) de kilometervergoeding toegekend voor de werkelijk met de fiets gedane verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling voor een bedrag van maximum 0,145 euro per kilometer; b) het voordeel dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van een fiets en de toebehoren, met inbegrip van de onderhouds- en stallingskosten, die daadwerkelijk wordt gebruikt voor de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling;]9]9 }10[15° de deelnames in het kapitaal of in de winst toegekend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het
27
kapitaal en in de winst van de vennootschappen evenals de deelnames in het kader van een investeringsspaarplan en onderhevig aan de belasting op de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen;]10 }11 [16° voordelen die ten name van de verkrijger voortvloeien uit de rechtstreekse betaling door het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering van bijdragen of premies aan een pensioeninstelling voor overeenkomsten in uitvoering van de regeling van sociale voordelen voorzien in artikel 54 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;]11 }12 [17° }13[ten belope van maximaal 550 euro per belastbaar tijdperk, de tussenkomsten van de werkgever in de aankoopprijs die door de werknemer wordt betaald voor de aankoop in nieuwe staat van een pc al dan niet met randapparatuur, internetaansluiting en internetabonnement, op voorwaarde dat de bruto belastbare bezoldigingen van die betrokken werknemer 21.600 euro niet overschrijden en zonder dat die werkgever op enig ogenblik zelf eigenaar van de voormelde elementen mag zijn. Wat de aankoop van een pc of randapparatuur betreft, wordt deze vrijstelling slechts een maal per periode van drie belastbare tijdperken toegekend;]13]12 }14 [18° de voordelen die voor de werknemers die in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen verkrijgen, voortvloeien uit de betaling van werkgeversbijdragen en -premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b), op voorwaarde, wanneer het een individuele toezegging betreft, dat }15[bij de werkgever]15 ook een collectieve toezegging bestaat die voor de werknemers of een bijzondere categorie ervan op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk is;]14 }16 [19° }17[de voordelen die voor de bedrijfsleiders die in artikel 30, 2°, bedoelde bezoldigingen verkrijgen, voortvloeien uit de op de onderneming of op de in artikel 220 of 227, 3°, bedoelde rechtspersoon rustende betaling van bijdragen en premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, die betrekking hebben op bezoldigingen die regelmatig en tenminste om de maand worden betaald of toegekend vóór het einde van het belastbare tijdperk waarin de ertoe aanleiding gevende bezoldigde werkzaamheden zijn verricht en mits zij op de resultaten van dat tijdperk worden aangerekend;]17]16 }18 [20° de voordelen die voor de verkrijgers van bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1° en 2°, voortvloeien uit het ten laste nemen, door de persoon die de bezoldigingen verschuldigd is, van de bijdragen of premies betreffende collectieve of individuele toezeggingen als bedoeld in § 2, en de uitkeringen gedaan ter uitvoering van die toezeggingen, voorzover die toezeggingen niet tot doel hebben een inkomensverlies te vergoeden;]18 }19 [21° }20[de forfaitaire vergoedingen, met betrekking tot ten hoogste vijf, tijdens het belastbaar tijdperk, uitgeoefende voogdijopdrachten, die zijn verkregen door voogden die door de dienst Voogdij van de Federale Overheidsdienst Justitie zijn aangewezen teneinde de vertegenwoordiging van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen te verzekeren;]20]19 }21 [22° de tegemoetkomingen van het Schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers;]21 }22 [23° de forfaitaire onkostenvergoedingen toegekend wegens het leveren van artistieke prestaties en/of het pro-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 246–248
duceren van artistieke werken voor rekening van een opdrachtgever, voor een maximumbedrag van 2.000 EUR per kalenderjaar en voorzover de in § 4 gestelde voorwaarden worden nageleefd;]22 }23[24° }24[ten belope van een maximumbedrag van 2200 euro per kalenderjaar, de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen betaald of toegekend met toepassing van hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, en van Titel XIII, Enig Hoofdstuk «Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven» van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) en die daadwerkelijk onderworpen zijn aan de bijzondere bijdrage bepaald in artikel 38, § 3novies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;]24]23 }25 [25° de voordelen die bestaan uit de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de maaltijdcheques, de sport/cultuurcheques of de eco-cheques die beantwoorden aan de in artikel 38/1 vermelde voorwaarden;]25 }26[26° de ontslaguitkering bedoeld in de artikelen 38 tot 43 van de wet van 12 april 2011 houdende aanpassing van de wet van 1 februari 2011 houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord, en tot uitvoering van het compromis van de regering met betrekking tot het ontwerp van interprofessioneel akkoord;]26 }27[27° ten belope van maximum 425 EUR en onder de voorwaarden en modaliteiten bepaald in § 5, de bezoldigingen die zijn verkregen uit hoofde van of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid tijdens de opzegtermijn en de vergoedingen die door de werkgever al of niet contractueel zijn betaald uit hoofde van of naar aanleiding van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst.]27 }28[De vrijstelling zoals bedoeld in het eerste lid, 9°, kan voor dezelfde verplaatsing of voor een deel hiervan niet worden gecumuleerd met de vrijstelling zoals bedoeld in het eerste lid, 14°.]28 }29 [§ 2. }30[De vrijstelling waarin § 1, eerste lid, 20°, voorziet, is eveneens van toepassing op de bijdragen en premies die door de werkgever of de onderneming ten laste worden genomen ten gunste van werknemers of bedrijfsleiders: – met loopbaanonderbreking of tijdskrediet; – die zijn toegetreden tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag of gepensioneerd zijn; – die naar een andere werkgever of naar een andere onderneming zijn overgestapt.]30 De in § 1, eerste lid, 20°, bedoelde collectieve of individuele toezeggingen zijn: 1° toezeggingen die uitsluitend tot doel hebben medische kosten te vergoeden die verband houden met hospitalisatie, dagverpleging, ernstige aandoeningen en palliatieve thuiszorg van de werknemer of bedrijfsleider en in voorkomend geval van alle inwonende gezinsleden; 2° toezeggingen die uitsluitend tot doel hebben specifieke kosten te vergoeden, veroorzaakt door de afhankelijkheid van de werknemer of bedrijfsleider;
3° toezeggingen die uitsluitend voorzien in de uitkering van een rente ingeval de werknemer of bedrijfsleider het slachtoffer is van een ernstige aandoening; 4° andere persoonsverzekeringen of gelijkaardige toezeggingen dan die welke hiervoor en in § 1, eerste lid, 18° en 19°, zijn bedoeld, voor zover deze verzekeringen of toezeggingen gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoen: a) de verzekeringscontracten of de toezeggingen kunnen worden beschouwd als een aanvulling van de voordelen toegekend in het kader van de wetgeving inzake de sociale zekerheid; b) de contracten en toezeggingen mogen uitsluitend voorzien in uitkeringen tijdens het dienstverband van de voornoemde personen. Periodes van schorsing van het dienstverband worden ook in aanmerking genomen. Voor de in artikel 30, 1°, bedoelde werknemers en de in 30, 2°, bedoelde bedrijfsleiders die overeenkomstig de bepalingen van artikel 195, § 1, tweede lid, niet regelmatig worden bezoldigd, komt een in het vorige lid bedoelde individuele toezegging slechts voor de vrijstelling als voordeel van alle aard in aanmerking op voorwaarde dat in de onderneming ook een collectieve toezegging bestaat die op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk is voor de genoemde werknemers en bedrijfsleiders of een bijzondere categorie ervan. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, 20°, hebben de volgende termen de hiernavolgende betekenis: – hospitalisatie: elk medisch noodzakelijk verblijf van ten minste één nacht in een instelling die wettelijk als ziekenhuisinstelling wordt aangezien; – dagverpleging: het medisch noodzakelijk verblijf zonder overnachting in een instelling die wettelijk als ziekenhuisinstelling wordt aangezien; – ernstige aandoeningen: aandoeningen die als zodanig door de Minister bevoegd voor Sociale Zaken erkend zijn; – palliatieve thuiszorg: de behandeling thuis van terminale patiënten die gericht is op de fysische en psychische noden van de patiënt en bijdragen tot het bewaren van een zekere kwaliteit van het leven; – afhankelijkheid: de medisch vaststaande nood aan hulp voor het vervullen van gewone en instrumentele activiteiten van het dagelijkse leven.]29 }31 [§ 3. Wanneer de in § 1, eerste lid, 18° tot 20°, bedoelde voordelen en uitkeringen worden toegezegd in het kader van een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid of in het kader van een plan met twee of meer toezeggingen, zijn de in § 1, eerste lid, 18° tot 20°, beoogde vrijstellingen slechts van toepassing voor zover die solidariteitstoezegging of dat plan }32[door de verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen]32 op een gedifferentieerde wijze wordt beheerd zodat te allen tijde voor elke belastingplichtige of belastingschuldige de toepassing van het specifieke regime inzake inkomstenbelastingen }33[en inzake diverse rechten en taksen]33 kan worden gewaarborgd zowel inzake de behandeling van de bijdragen of premies als van de uitkeringen.]31
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 246–248 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 }34 [§ 4. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, 23°, moet worden verstaan onder: – «het leveren van artistieke prestaties en/of het produceren artistieke werken»: de creatie en/of uitvoering of interpretatie van artistieke werken in de audiovisuele en de beeldende kunsten, in de muziek, de literatuur, het spektakel, het theater en de choreografie; – «opdrachtgever»: diegene die opdracht geeft aan een belastingplichtige tot het leveren van een artistieke prestatie of het produceren van een artistiek werk in de zin van het voorgaande streepje. Wordt ook als opdrachtgever beschouwd, de persoon bij wie de belastingplichtige ter beschikking wordt gesteld. Om de in § 1, eerste lid, 23°, bedoelde vrijstelling te bekomen moeten de volgende voorwaarden worden nageleefd: 1° de belastingplichtige moet in het bezit zijn van een behoorlijk ingevulde kunstenaarskaart; 2° de forfaitaire onkostenvergoeding mag per opdrachtgever niet hoger zijn dan 100 EUR per dag. Indien de opdrachtgever een hoger bedrag uitbetaalt, komt de volledige vergoeding niet in aanmerking voor de vrijstelling; 3° de belastingplichtige mag op het ogenblik van het leveren van een artistieke prestatie en/of het produceren van een artistiek werk niet gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst, een aannemingsovereenkomst of een statutaire aanstelling met dezelfde opdrachtgever, tenzij hij en de opdrachtgever bewijzen dat de prestaties van de verschillende activiteiten van verschillende aard zijn.]34 }35 [§ 5. De in § 1, eerste lid, 27°, bedoelde vrijstelling wordt verleend op voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst: – een overeenkomst van onbepaalde duur is; – door de werkgever wordt beëindigd; – niet wordt beëindigd tijdens de proefperiode, met het oog op }36[de toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag of op]36 pensionering of wegens dringende reden. Het maximumbedrag van de vrijstelling bepaald in § 1, eerste lid, 27°, geldt per beëindiging van de arbeidsovereenkomst, ongeacht het tijdstip van de betaling van de bedoelde bezoldigingen en vergoedingen. Om het geïndexeerde maximumbedrag van de vrijstelling voor de beëindiging van een arbeidsovereenkomst te bepalen, wordt rekening gehouden met de indexeringscoëfficiënt die van toepassing is voor het belastbaar tijdperk waarin de opzegging ter kennis is gebracht. De vrijstelling mag evenmin per belastbaar tijdperk meer bedragen dan datzelfde maximumbedrag zoals dat van toepassing is op de opzeggingen die in het belastbaar tijdperk zelf ter kennis zijn gebracht. De vrijstelling wordt per belastbaar tijdperk bij voorrang toegepast op de uit hoofde van of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid tijdens de opzegtermijn verkregen bezoldigingen.]35 {37 }1. – § 1 genummerd bij art. 76, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 4°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003); op de andere bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 3°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }2. – § 1, lid 1, 1°, vervangen bij art. 7 wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1994 (art. 91, lid 7)
29
}3. – § 1, lid 1, 9°, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 6 wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 65, lid 1) }4. – § 1, lid 1, 9°, c), gewijzigd bij art. 184 Programmawet 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 14 januari 2009, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 185) }5. – § 1, lid 1, 11°, inleidende zin, vervangen bij art. 7 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf aj. 1998; elke wijziging die vanaf 17 december 1996 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van art. 7 (art. 49, lid 1) }6. – § 1, lid 1, 11°, inleidende zin, vervangen bij art. 5, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de voordelen die vanaf 1 januari 2009 worden verkregen (art. 35, lid 3) }7. – § 1, lid 1, 12°, toegevoegd bij art. 1 wet 6 augustus 1993, B.S., 31 augustus 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 368 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 369) }8. – § 1, lid 1, 13°, toegevoegd bij art. 92 wet 21 december 1994, B.S., 23 december 1994, err., B.S., 30 juni 1995, err., B.S., 26 september 1995, van toepassing vanaf aj. 1995; vervangen bij art. 29 wet 7 april 1999, B.S., 20 april 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 1, eerste streepje, K.B. 22 september 1999, B.S., 1 oktober 1999); gewijzigd bij art. 1 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, van toepassing vanaf aj. 2002 (art. 45, § 2, lid 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 281 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, van toepassing op de vanaf 1 maart 2003 verkregen vergoedingen (art. 282) }9. – § 1, lid 1, 14°, toegevoegd bij art. 2, 2°, wet 8 augustus 1997, B.S., 5 november 1997, err., B.S., 24 juni 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 3); vervangen bij art. 25 Herstelwet 27 maart 2009, B.S., 7 april 2009, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 29) }10. – § 1, lid 1, 15°, ingevoegd bij art. 25 wet 22 mei 2001, B.S., 9 juni 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 2 K.B. 19 december 2001, B.S., 29 december 2001) }11. – § 1, lid 1, 16°, ingevoegd bij art. 73 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 82, lid 2) }12. – § 1, lid 1, 17°, ingevoegd bij art. 396 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 3 K.B. 25 maart 2003, B.S., 4 april 2003) }13. – § 1, lid 1, 17°, vervangen bij art. 40 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 42); art. 38, § 1, lid 1, 17°, zoals het bestond alvorens te zijn vervangen bij art. 40 wet 6 mei 2009, blijft van toepassing op de tussenkomsten van de werkgever in uitvoering van aanbiedingen die zijn gedaan vóór 1 januari 2009 (art. 533 W.I.B. 1992) }14. – § 1, lid 1, 18°, ingevoegd bij art. 76, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 4°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003); op de andere bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 3°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }15. – § 1, lid 1, 18°, gewijzigd bij art. 164, 1°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing zijn op de premies en bijdragen die vanaf 1 januari 2006 worden betaald (art. 190, lid 2, 2°) }16. – § 1, lid 1, 19°, ingevoegd bij art. 76, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 4°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003); op de andere bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 3°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }17. – § 1, lid 1, 19°, vervangen bij art. 164, 2°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing zijn op de premies en bijdragen die vanaf 1 januari 2006 worden betaald (art. 190, lid 2, 2°) }18. – § 1, lid 1, 20°, ingevoegd bij art. 76, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van toezeggingen die zijn gesloten
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 246–248 vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 6°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }19. – § 1, lid 1, 21°, ingevoegd bij art. 362 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 363) }20. – § 1, lid 1, 21°, vervangen bij art. 2 Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 7, lid 1) }21. – § 1, lid 1, 22°, ingevoegd bij art. 131 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, inwerkingtreding: 1 april 2007 (art. 133, lid 1) }22. – § 1, lid 1, 23°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing op de forfaitaire onkostenvergoedingen die zijn toegekend vanaf 1 januari 2007 (art. 5) }23. – § 1, lid 1, 24°, ingevoegd bij art. 17 wet 21 december 2007, B.S., 31 december 2007, err., B.S., 26 februari 2008, van toepassing op de voordelen die vanaf 1 januari 2008 worden betaald of toegekend op basis van dit hoofdstuk en in overeenstemming met de procedure, de modaliteiten en de voorwaarden die zijn vastgelegd bij collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad (art. 20) }24. – § 1, lid 1, 24°, laatst vervangen bij art. 132 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de voordelen betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 8) }25. – § 1, lid 1, 25°, ingevoegd bij art. 5, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de voordelen die vanaf 1 januari 2009 worden verkregen (art. 35, lid 3) }26. – § 1, lid 1, 26°, ingevoegd bij art. 2, A, 1°, wet 19 juni 2011, B.S., 28 juni 2011, err., B.S., 6 juli 2011, van toepassing op de ontslaguitkeringen, bezoldigingen en vergoedingen die worden verkregen vanaf 1 januari 2012, voor zover de opzegging door de werkgever ten vroegste op 1 januari 2012 is ter kennis gebracht (art. 7, lid 1) }27. – § 1, lid 1, 27°, ingevoegd bij art. 2, A, 2°, wet 19 juni 2011, B.S., 28 juni 2011, err., B.S., 6 juli 2011, van toepassing op de ontslaguitkeringen, bezoldigingen en vergoedingen die worden verkregen vanaf 1 januari 2012, voor zover de opzegging door de werkgever ten vroegste op 1 januari 2012 is ter kennis gebracht (art. 7, lid 1) }28. – § 1, lid 2, toegevoegd bij art. 2, 3°, wet 8 augustus 1997, B.S., 5 november 1997, err., B.S., 24 juni 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 3) }29. – § 2 toegevoegd bij art. 76, 2°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 6°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }30. – § 2, lid 1, vervangen bij art. 9, 1°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 23, lid 2) }31. – § 3 toegevoegd bij art. 76, 3°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 6°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }32. – § 3 gewijzigd bij art. 347 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 358) }33. – § 3 gewijzigd bij art. 5, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }34. – § 4 toegevoegd bij art. 2, 2°, wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing op de forfaitaire onkostenvergoedingen die zijn toegekend vanaf 1 januari 2007 (art. 5) }35. – § 5 toegevoegd bij art. 2, A, 3°, wet 19 juni 2011, B.S., 28 juni 2011, err., B.S., 6 juli 2011, van toepassing op de ontslaguitkeringen, bezoldigingen en vergoedingen die worden verkregen vanaf 1 januari 2012, voor zover de opzegging door de werkgever ten vroegste op 1 januari 2012 is ter kennis gebracht (art. 7, lid 1) }36. – § 5, lid 1, derde streepje, gewijzigd bij art. 9, 2°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 23, lid 2)
F 37. – Vanaf 1 januari 2014 luidt dit art. als volgt:
Art. 38. }38[§ 1.]38 Vrijgesteld zijn:
1° }39[wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies;]39 2° pensioenen of renten ten laste van de Schatkist toegekend aan militaire en burgerlijke slachtoffers van de twee oorlogen of
aan hun rechtverkrijgenden, met uitzondering van militaire anciënniteitspensioenen; 3° de dotatie die op basis van de wet van 21 juni 1960 is toegekend aan de militairen die tijdens de oorlog 1940-1945 in de Belgische Strijdkrachten in Groot-Brittannië hebben gediend; 4° tegemoetkomingen die krachtens de desbetreffende wetgeving aan mindervaliden of gehandicapten worden toegekend ten laste van de Schatkist; 5° toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten, toegekend krachtens de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte en invaliditeit, betreffende de schadevergoedingen voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg van en naar het werk en betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten; 6° toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten, in het kader van de vrije ziekenfondsverzekering toegekend door de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen die goedgekeurd zijn overeenkomstig de wet van 6 augustus 1990; 7° vergoeding voor begrafeniskosten door de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten toegekend aan de rechtverkrijgenden van zijn personeelsleden of zijn oud-personeelsleden; 8° vergoedingen verkregen ter uitvoering van een individueel verzekeringscontract tegen lichamelijke ongevallen; 9° }40[voor de werknemer wiens beroepskosten overeenkomstig artikel 51 forfaitair worden bepaald, de vergoedingen door de werkgever toegekend als terugbetaling of betaling van reiskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling voor zover de werknemer die verplaatsing maakt: a) met het openbaar gemeenschappelijk vervoer: voor het volledige bedrag van de vergoeding; b) met een gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden dat door de werkgever of door een groep van werkgevers wordt georganiseerd: voor een bedrag dat maximaal gelijk is aan de prijs van een treinabonnement eerste klasse voor die afstand; c) met een ander dan in a of b vermeld vervoermiddel: }41[voor een maximum bedrag van 250 euro per jaar]41;]40 10° renten toegekend aan invaliden uit vredestijd of aan hun rechtverkrijgenden, in zover zij meer bedragen dan hetgeen overeenstemt met het rust- of overlevingspensioen waarop de betrokkenen normaal aanspraak hadden kunnen maken; 11° }42[de volgende sociale voordelen verkregen door de personen die }43[in artikel 30, 1° en 2°, bedoelde]43 bezoldigingen ontvangen of hebben ontvangen, alsmede hun rechtverkrijgenden:]42 a) voordelen waarvoor het wegens de wijze van toekenning niet mogelijk is het door iedere verkrijger werkelijk verkregen bedrag vast te stellen; b) voordelen die, alhoewel individualiseerbaar, niet de aard van een werkelijke bezoldiging hebben; c) geringe voordelen of gelegenheidsgeschenken verkregen uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid; }44[12° }44[de vergoedingen van de vrijwilligers van de openbare brandweerkorpsen en de vrijwilligers van de Civiele Bescherming ten belope van 2.850 EUR;]44]44 }45[13° }45[het inkomen verkregen voor prestaties geleverd in het kader van een PWA-arbeidsovereenkomst zoals bepaald in artikel 3 van de wet van 7 april 1999 betreffende de PWA-arbeidsovereenkomst tot }45 [4,10 EUR] 45 per gepresteerd uur;]45]45 }46[14° }46[a) de kilometervergoeding toegekend voor de werkelijk met de fiets gedane verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling voor een bedrag van maximum 0,145 euro per kilometer; b) het voordeel dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van een fiets en de toebehoren, met inbegrip van de onderhouds- en stallingskosten, die daadwerkelijk wordt gebruikt
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 246–248 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 voor de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling;]46]46 }47 [15° de deelnames in het kapitaal of in de winst toegekend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen evenals de deelnames in het kader van een investeringsspaarplan en onderhevig aan de belasting op de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen;]47 }48 [16° voordelen die ten name van de verkrijger voortvloeien uit de rechtstreekse betaling door het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering van bijdragen of premies aan een pensioeninstelling voor overeenkomsten in uitvoering van de regeling van sociale voordelen voorzien in artikel 54 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;]48 }49[17° }50[ten belope van maximaal 550 euro per belastbaar tijdperk, de tussenkomsten van de werkgever in de aankoopprijs die door de werknemer wordt betaald voor de aankoop in nieuwe staat van een pc al dan niet met randapparatuur, internetaansluiting en internetabonnement, op voorwaarde dat de bruto belastbare bezoldigingen van die betrokken werknemer 21.600 euro niet overschrijden en zonder dat die werkgever op enig ogenblik zelf eigenaar van de voormelde elementen mag zijn. Wat de aankoop van een pc of randapparatuur betreft, wordt deze vrijstelling slechts een maal per periode van drie belastbare tijdperken toegekend;]50]49 }51 [18° de voordelen die voor de werknemers die in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen verkrijgen, voortvloeien uit de betaling van werkgeversbijdragen en -premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b), op voorwaarde, wanneer het een individuele toezegging betreft, dat }52[bij de werkgever]52 ook een collectieve toezegging bestaat die voor de werknemers of een bijzondere categorie ervan op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk is;]51 }53[19° }54[de voordelen die voor de bedrijfsleiders die in artikel 30, 2°, bedoelde bezoldigingen verkrijgen, voortvloeien uit de op de onderneming of op de in artikel 220 of 227, 3°, bedoelde rechtspersoon rustende betaling van bijdragen en premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, die betrekking hebben op bezoldigingen die regelmatig en tenminste om de maand worden betaald of toegekend vóór het einde van het belastbare tijdperk waarin de ertoe aanleiding gevende bezoldigde werkzaamheden zijn verricht en mits zij op de resultaten van dat tijdperk worden aangerekend;]54]53 }55[20° de voordelen die voor de verkrijgers van bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1° en 2°, voortvloeien uit het ten laste nemen, door de persoon die de bezoldigingen verschuldigd is, van de bijdragen of premies betreffende collectieve of individuele toezeggingen als bedoeld in § 2, en de uitkeringen gedaan ter uitvoering van die toezeggingen, voorzover die toezeggingen niet tot doel hebben een inkomensverlies te vergoeden;]55 }56[21° }57[de forfaitaire vergoedingen, met betrekking tot ten hoogste vijf, tijdens het belastbaar tijdperk, uitgeoefende voogdijopdrachten, die zijn verkregen door voogden die door de dienst Voogdij van de Federale Overheidsdienst Justitie zijn aangewezen teneinde de vertegenwoordiging van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen te verzekeren;]57]56 }58[22° de tegemoetkomingen van het Schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers;]58 }59[23° de forfaitaire onkostenvergoedingen toegekend wegens het leveren van artistieke prestaties en/of het produceren van artistieke werken voor rekening van een opdrachtgever, voor een maximumbedrag van 2.000 EUR per kalenderjaar en voorzover de in § 4 gestelde voorwaarden worden nageleefd;]59 }60 [24° }61 [ten belope van een maximumbedrag van 2200 euro per kalenderjaar, de niet-recurrente resultaatsgebon-
31
den voordelen betaald of toegekend met toepassing van hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, en van Titel XIII, Enig Hoofdstuk «Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven» van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) en die daadwerkelijk onderworpen zijn aan de bijzondere bijdrage bepaald in artikel 38, § 3novies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;]61]60 }62[25° de voordelen die bestaan uit de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de maaltijdcheques, de sport/ cultuurcheques of de eco-cheques die beantwoorden aan de in artikel 38/1 vermelde voorwaarden;]62 }63[26° de ontslaguitkering bedoeld in de artikelen 38 tot 43 van de wet van 12 april 2011 houdende aanpassing van de wet van 1 februari 2011 houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord, en tot uitvoering van het compromis van de regering met betrekking tot het ontwerp van interprofessioneel akkoord;]63 }64[27° ten belope van maximum }65[850 EUR]65 en onder de voorwaarden en modaliteiten bepaald in § 5, de bezoldigingen die zijn verkregen uit hoofde van of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid tijdens de opzegtermijn en de vergoedingen die door de werkgever al of niet contractueel zijn betaald uit hoofde van of naar aanleiding van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst.]64 }66[De vrijstelling zoals bedoeld in het eerste lid, 9°, kan voor dezelfde verplaatsing of voor een deel hiervan niet worden gecumuleerd met de vrijstelling zoals bedoeld in het eerste lid, 14°.]66 }67[§ 2. }68[De vrijstelling waarin § 1, eerste lid, 20°, voorziet, is eveneens van toepassing op de bijdragen en premies die door de werkgever of de onderneming ten laste worden genomen ten gunste van werknemers of bedrijfsleiders: – met loopbaanonderbreking of tijdskrediet; – die zijn toegetreden tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag of gepensioneerd zijn; – die naar een andere werkgever of naar een andere onderneming zijn overgestapt.]68 De in § 1, eerste lid, 20°, bedoelde collectieve of individuele toezeggingen zijn: 1° toezeggingen die uitsluitend tot doel hebben medische kosten te vergoeden die verband houden met hospitalisatie, dagverpleging, ernstige aandoeningen en palliatieve thuiszorg van de werknemer of bedrijfsleider en in voorkomend geval van alle inwonende gezinsleden; 2° toezeggingen die uitsluitend tot doel hebben specifieke kosten te vergoeden, veroorzaakt door de afhankelijkheid van de werknemer of bedrijfsleider; 3° toezeggingen die uitsluitend voorzien in de uitkering van een rente ingeval de werknemer of bedrijfsleider het slachtoffer is van een ernstige aandoening; 4° andere persoonsverzekeringen of gelijkaardige toezeggingen dan die welke hiervoor en in § 1, eerste lid, 18° en 19°, zijn bedoeld, voor zover deze verzekeringen of toezeggingen gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoen: a) de verzekeringscontracten of de toezeggingen kunnen worden beschouwd als een aanvulling van de voordelen toegekend in het kader van de wetgeving inzake de sociale zekerheid; b) de contracten en toezeggingen mogen uitsluitend voorzien in uitkeringen tijdens het dienstverband van de voornoemde personen. Periodes van schorsing van het dienstverband worden ook in aanmerking genomen. Voor de in artikel 30, 1°, bedoelde werknemers en de in 30, 2°, bedoelde bedrijfsleiders die overeenkomstig de bepalingen van artikel 195, § 1, tweede lid, niet regelmatig worden bezoldigd, komt een in het vorige lid bedoelde individuele toezegging slechts voor de vrijstelling als voordeel van alle aard in aanmer-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 246–248 king op voorwaarde dat in de onderneming ook een collectieve toezegging bestaat die op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk is voor de genoemde werknemers en bedrijfsleiders of een bijzondere categorie ervan. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, 20°, hebben de volgende termen de hiernavolgende betekenis: – hospitalisatie: elk medisch noodzakelijk verblijf van ten minste één nacht in een instelling die wettelijk als ziekenhuisinstelling wordt aangezien; – dagverpleging: het medisch noodzakelijk verblijf zonder overnachting in een instelling die wettelijk als ziekenhuisinstelling wordt aangezien; – ernstige aandoeningen: aandoeningen die als zodanig door de Minister bevoegd voor Sociale Zaken erkend zijn; – palliatieve thuiszorg: de behandeling thuis van terminale patiënten die gericht is op de fysische en psychische noden van de patiënt en bijdragen tot het bewaren van een zekere kwaliteit van het leven; – afhankelijkheid: de medisch vaststaande nood aan hulp voor het vervullen van gewone en instrumentele activiteiten van het dagelijkse leven.]67 }69[§ 3. Wanneer de in § 1, eerste lid, 18° tot 20°, bedoelde voordelen en uitkeringen worden toegezegd in het kader van een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid of in het kader van een plan met twee of meer toezeggingen, zijn de in § 1, eerste lid, 18° tot 20°, beoogde vrijstellingen slechts van toepassing voor zover die solidariteitstoezegging of dat plan }70[door de verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen]70 op een gedifferentieerde wijze wordt beheerd zodat te allen tijde voor elke belastingplichtige of belastingschuldige de toepassing van het specifieke regime inzake inkomstenbelastingen }71[en inzake diverse rechten en taksen]71 kan worden gewaarborgd zowel inzake de behandeling van de bijdragen of premies als van de uitkeringen.]69 }72 [§ 4. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, 23°, moet worden verstaan onder: – «het leveren van artistieke prestaties en/of het produceren artistieke werken»: de creatie en/of uitvoering of interpretatie van artistieke werken in de audiovisuele en de beeldende kunsten, in de muziek, de literatuur, het spektakel, het theater en de choreografie; – «opdrachtgever»: diegene die opdracht geeft aan een belastingplichtige tot het leveren van een artistieke prestatie of het produceren van een artistiek werk in de zin van het voorgaande streepje. Wordt ook als opdrachtgever beschouwd, de persoon bij wie de belastingplichtige ter beschikking wordt gesteld. Om de in § 1, eerste lid, 23°, bedoelde vrijstelling te bekomen moeten de volgende voorwaarden worden nageleefd: 1° de belastingplichtige moet in het bezit zijn van een behoorlijk ingevulde kunstenaarskaart; 2° de forfaitaire onkostenvergoeding mag per opdrachtgever niet hoger zijn dan 100 EUR per dag. Indien de opdrachtgever een hoger bedrag uitbetaalt, komt de volledige vergoeding niet in aanmerking voor de vrijstelling; 3° de belastingplichtige mag op het ogenblik van het leveren van een artistieke prestatie en/of het produceren van een artistiek werk niet gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst, een aannemingsovereenkomst of een statutaire aanstelling met dezelfde opdrachtgever, tenzij hij en de opdrachtgever bewijzen dat de prestaties van de verschillende activiteiten van verschillende aard zijn.]72 }73[§ 5. De in § 1, eerste lid, 27°, bedoelde vrijstelling wordt verleend op voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst: – een overeenkomst van onbepaalde duur is;
– door de werkgever wordt beëindigd; – niet wordt beëindigd tijdens de proefperiode, met het oog op }74[de toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag of op]74 pensionering of wegens dringende reden. Het maximumbedrag van de vrijstelling bepaald in § 1, eerste lid, 27°, geldt per beëindiging van de arbeidsovereenkomst, ongeacht het tijdstip van de betaling van de bedoelde bezoldigingen en vergoedingen. Om het geïndexeerde maximumbedrag van de vrijstelling voor de beëindiging van een arbeidsovereenkomst te bepalen, wordt rekening gehouden met de indexeringscoëfficiënt die van toepassing is voor het belastbaar tijdperk waarin de opzegging ter kennis is gebracht. De vrijstelling mag evenmin per belastbaar tijdperk meer bedragen dan datzelfde maximumbedrag zoals dat van toepassing is op de opzeggingen die in het belastbaar tijdperk zelf ter kennis zijn gebracht. De vrijstelling wordt per belastbaar tijdperk bij voorrang toegepast op de uit hoofde van of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid tijdens de opzegtermijn verkregen bezoldigingen.]73 }38. – § 1 genummerd bij art. 76, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 4°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003); op de andere bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 3°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }39. – § 1, lid 1, 1°, vervangen bij art. 7 wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1994 (art. 91, lid 7) }40. – § 1, lid 1, 9°, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 6 wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 65, lid 1) }41. – § 1, lid 1, 9°, c), gewijzigd bij art. 184 Programmawet 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 14 januari 2009, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 185) }42. – § 1, lid 1, 11°, inleidende zin, vervangen bij art. 7 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf aj. 1998; elke wijziging die vanaf 17 december 1996 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van art. 7 (art. 49, lid 1) }43. – § 1, lid 1, 11°, inleidende zin, vervangen bij art. 5, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de voordelen die vanaf 1 januari 2009 worden verkregen (art. 35, lid 3) }44. – § 1, lid 1, 12°, toegevoegd bij art. 1 wet 6 augustus 1993, B.S., 31 augustus 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 368 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 369) }45. – § 1, lid 1, 13°, toegevoegd bij art. 92 wet 21 december 1994, B.S., 23 december 1994, err., B.S., 30 juni 1995, err., B.S., 26 september 1995, van toepassing vanaf aj. 1995; vervangen bij art. 29 wet 7 april 1999, B.S., 20 april 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 1, eerste streepje, K.B. 22 september 1999, B.S., 1 oktober 1999); gewijzigd bij art. 1 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, van toepassing vanaf aj. 2002 (art. 45, § 2, lid 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 281 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, van toepassing op de vanaf 1 maart 2003 verkregen vergoedingen (art. 282) }46. – § 1, lid 1, 14°, toegevoegd bij art. 2, 2°, wet 8 augustus 1997, B.S., 5 november 1997, err., B.S., 24 juni 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 3); vervangen bij art. 25 Herstelwet 27 maart 2009, B.S., 7 april 2009, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 29) }47. – § 1, lid 1, 15°, ingevoegd bij art. 25 wet 22 mei 2001, B.S., 9 juni 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 2 K.B. 19 december 2001, B.S., 29 december 2001) }48. – § 1, lid 1, 16°, ingevoegd bij art. 73 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 82, lid 2) }49. – § 1, lid 1, 17°, ingevoegd bij art. 396 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, in-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 255–256 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 werkingtreding: 1 januari 2003 (art. 3 K.B. 25 maart 2003, B.S., 4 april 2003) }50. – § 1, lid 1, 17°, vervangen bij art. 40 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 42); art. 38, § 1, lid 1, 17°, zoals het bestond alvorens te zijn vervangen bij art. 40 wet 6 mei 2009, blijft van toepassing op de tussenkomsten van de werkgever in uitvoering van aanbiedingen die zijn gedaan vóór 1 januari 2009 (art. 533 W.I.B. 1992) }51. – § 1, lid 1, 18°, ingevoegd bij art. 76, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 4°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003); op de andere bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 3°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }52. – § 1, lid 1, 18°, gewijzigd bij art. 164, 1°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing zijn op de premies en bijdragen die vanaf 1 januari 2006 worden betaald (art. 190, lid 2, 2°) }53. – § 1, lid 1, 19°, ingevoegd bij art. 76, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 4°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003); op de andere bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 3°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }54. – § 1, lid 1, 19°, vervangen bij art. 164, 2°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing zijn op de premies en bijdragen die vanaf 1 januari 2006 worden betaald (art. 190, lid 2, 2°) }55. – § 1, lid 1, 20°, ingevoegd bij art. 76, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 6°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }56. – § 1, lid 1, 21°, ingevoegd bij art. 362 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 363) }57. – § 1, lid 1, 21°, vervangen bij art. 2 Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 7, lid 1) }58. – § 1, lid 1, 22°, ingevoegd bij art. 131 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, inwerkingtreding: 1 april 2007 (art. 133, lid 1) }59. – § 1, lid 1, 23°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing op de forfaitaire onkostenvergoedingen die zijn toegekend vanaf 1 januari 2007 (art. 5) }60. – § 1, lid 1, 24°, ingevoegd bij art. 17 wet 21 december 2007, B.S., 31 december 2007, err., B.S., 26 februari 2008, van toepassing op de voordelen die vanaf 1 januari 2008 worden betaald of toegekend op basis van dit hoofdstuk en in overeenstemming met de procedure, de modaliteiten en de voorwaarden die zijn vastgelegd bij collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad (art. 20) }61. – § 1, lid 1, 24°, laatst vervangen bij art. 132 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de voordelen betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 8) }62. – § 1, lid 1, 25°, ingevoegd bij art. 5, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de voordelen die vanaf 1 januari 2009 worden verkregen (art. 35, lid 3) }63. – § 1, lid 1, 26°, ingevoegd bij art. 2, A, 1°, wet 19 juni 2011, B.S., 28 juni 2011, err., B.S., 6 juli 2011, van toepassing op de ontslaguitkeringen, bezoldigingen en vergoedingen die worden verkregen vanaf 1 januari 2012, voor zover de opzegging door de werkgever ten vroegste op 1 januari 2012 is ter kennis gebracht (art. 7, lid 1) }64. – § 1, lid 1, 27°, ingevoegd bij art. 2, A, 2°, wet 19 juni 2011, B.S., 28 juni 2011, err., B.S., 6 juli 2011, van toepassing op de ontslaguitkeringen, bezoldigingen en vergoedingen die worden verkregen vanaf 1 januari 2012, voor zover de opzegging door de werkgever ten vroegste op 1 januari 2012 is ter kennis gebracht (art. 7, lid 1) }65. – § 1, lid 1, 27°, gewijzigd bij art. 2, B, wet 19 juni 2011, B.S., 28 juni 2011, err., B.S., 6 juli 2011, van toepassing op de bezoldigingen en vergoedingen die worden verkregen vanaf 1 januari 2014, voor zover de opzegging door de werkgever ten vroegste op 1 januari 2014 is ter kennis gebracht (art 7, lid 2)
33
}66. – § 1, lid 2, toegevoegd bij art. 2, 3°, wet 8 augustus 1997, B.S., 5 november 1997, err., B.S., 24 juni 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 3) }67. – § 2 toegevoegd bij art. 76, 2°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 6°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }68. – § 2, lid 1, vervangen bij art. 9, 1°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 23, lid 2) }69. – § 3 toegevoegd bij art. 76, 3°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 6°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }70. – § 3 gewijzigd bij art. 347 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 358) }71. – § 3 gewijzigd bij art. 5, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }72. – § 4 toegevoegd bij art. 2, 2°, wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing op de forfaitaire onkostenvergoedingen die zijn toegekend vanaf 1 januari 2007 (art. 5) }73. – § 5 toegevoegd bij art. 2, A, 3°, wet 19 juni 2011, B.S., 28 juni 2011, err., B.S., 6 juli 2011, van toepassing op de ontslaguitkeringen, bezoldigingen en vergoedingen die worden verkregen vanaf 1 januari 2012, voor zover de opzegging door de werkgever ten vroegste op 1 januari 2012 is ter kennis gebracht (art. 7, lid 1) }74. – § 5, lid 1, derde streepje, gewijzigd bij art. 9, 2°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 23, lid 2)
p. 255–256 K.B. 10 april 1992 Art. 45 volledig vervangen
Art. 45. }1[§ 1.]1 }2[Vrijgesteld zijn eveneens de meerwaarden op aandelen in binnenlandse vennootschappen of in intra-Europese vennootschappen: 1° wanneer die meerwaarden zijn verkregen of vastgesteld naar aanleiding van een fusie door overneming, een fusie door oprichting van een nieuwe vennootschap, een splitsing door overneming, een splitsing door oprichting van nieuwe vennootschappen, een gemengde splitsing, een met splitsing gelijkgestelde verrichting of het aannemen van een andere rechtsvorm, tot stand gebracht met toepassing van hetzij de artikelen 211, § 1 of 214, § 1, hetzij van bepalingen van gelijke aard in de andere Lid-Staat van de Europese Unie, voor zover de verrichting wordt vergoed met nieuwe aandelen die daartoe worden uitgegeven; 2° die worden gerealiseerd naar aanleiding van de inbreng van deze aandelen in een binnenlandse vennootschap of een intra-Europese vennootschap in ruil voor nieuwe aandelen uitgegeven door de inbrengverkrijgende vennootschap, waardoor de inbrengverkrijgende vennootschap in het totaal meer dan 50 pct. van de stemrechten verwerft in de vennootschap waarvan de aandelen worden ingebracht, of waardoor zij, indien zij reeds over een meerderheid van de stemrechten beschikt, haar deelneming vergroot, en dit indien geen opleg in geld plaatsvindt die meer bedraagt dan 10 pct. van de nominale waarde, of bij gebreke aan nominale waarde, van de fractiewaarde van de nieuwe uitgegeven aandelen. In deze gevallen worden meerwaarden of minderwaarden op de in ruil ontvangen aandelen bepaald met inacht-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 265–266
neming van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de omgeruilde aandelen, eventueel verhoogd met de belaste meerwaarden of verminderd met de aangenomen minderwaarden, zowel vóór als na de ruil. Voor de toepassing }3 [van artikelen 44, § 1, 2°, en 192, § 1, eerste lid,]3 worden de in ruil ontvangen aandelen geacht te zijn verkregen op de datum waarop de geruilde aandelen zijn verkregen. In geval van een splitsing is de fiscale nettowaarde van de aandelen ontvangen vanwege elk van de verkrijgende vennootschappen proportioneel aan de werkelijke waarde van de inbrengen verkregen door de verkrijgende vennootschappen ten opzichte van de werkelijke waarde van de gesplitste vennootschap. In geval van een met splitsing gelijkgestelde verrichting is het totaal van de fiscale nettowaarde van de aandelen van de gesplitste vennootschap, en van de ontvangen aandelen gelijk aan de fiscale nettowaarde van de aandelen van de gesplitste vennootschap onmiddellijk vóór de met splitsing gelijkgestelde verrichting. De fiscale nettowaarde van de in ruil ontvangen aandelen is evenredig met de werkelijke waarde van de inbreng in verhouding tot de totale werkelijke waarde van de gesplitste vennootschap voor de verrichting. Dienaangaande wordt de verrichting inzake een met splitsing gelijkgestelde verrichting, ten name van de aandeelhouder, gelijkgesteld met de omruiling van aandelen ingevolge splitsing. De in het eerste lid bepaalde vrijstelling is slechts van toepassing voor zover de verrichting beantwoordt aan het bepaalde in artikel 183bis.]2 }4 [§ 2. }5[}6[Zijn eveneens vrijgesteld de meerwaarden die betrekking hebben op rechten van deelneming van gemeenschappelijke beleggingsfondsen van de Europese Unie, wanneer zij zijn verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de omvorming van zulke fondsen in beleggingsvennootschappen van de Europese Unie of in een van hun afdelingen. In dat geval, worden de meer- of minderwaarden met betrekking tot de in ruil ontvangen aandelen van de beleggingsvennootschap bepaald met inachtneming van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de omgeruilde rechten van deelneming van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, eventueel verhoogd met de belaste meerwaarden of verminderd met de aangenomen minderwaarden zowel vóór als na de ruil. Voor de toepassing van artikel 44, § 1, 2°, worden de in ruil ontvangen aandelen geacht te zijn verworven op de datum van aanschaffing van de geruilde rechten van deelneming.]6]5]4 }1. – § 1 genummerd bij art. 46 wet 26 maart 1999, B.S., 1 april 1999, van toepassing op de vanaf 1 januari 1999 betaalde of toegekende inkomsten (art. 66) }2. – § 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 4 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }3. – § 1, lid 2, laatst gewijzigd bij art. 41 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013, alsmede op meerwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011 en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat ten vroegste op 6 april 2012 afsluit en verbonden is aan het aj. 2012 (art. 59, lid 10). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking op de toepassing van artikelen 41, 42 en 44 (art. 59, lid 11) }4. – § 2 toegevoegd bij art. 46 wet 26 maart 1999, B.S., 1 april 1999, van toepassing op de vanaf 1 januari 1999 betaalde of toegekende inkomsten (art. 66) }5. – § 2 opgeheven bij art. 37 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 2)
}6. – § 2 opnieuw ingevoegd bij art. 317 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346)
p. 265–266 K.B. 10 april 1992 Art. 59 volledig vervangen
Art. 59. }1[§ 1. De werkgeversbijdragen en -premies bedoeld in artikel 52, 3°, b), kunnen slechts als beroepskosten worden afgetrokken onder de volgende voorwaarden en binnen de volgende perken: 1° ze moeten definitief worden gestort }2[aan een in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen]2; 2° de wettelijke en bovenwettelijke uitkeringen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten, mogen niet meer bedragen dan 80 pct. van de laatste normale brutojaarbezoldiging en moeten worden berekend op basis van de normale duur van een beroepswerkzaamheid; }3[Wat de overeenkomsten betreft die geen toezeggingen van het type»vaste prestatie«zijn, worden de daaraan verbonden bovenwettelijke uitkeringen vastgesteld door rekening te houden met de eigenschappen van de overeenkomst, de aan de overeenkomst verbonden verworven reserves en de volgende parameters: – het verhogingspercentage van de bezoldigingen, indexering inbegrepen; – het percentage van kapitalisatie dat moet worden toegepast op de verworven reserves; – het percentage van de deelnemingen in de winst;]3 3° de wettelijke en aanvullende uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid, uitgedrukt in jaarlijkse renten, mogen niet meer bedragen dan de normale brutojaarbezoldiging; 4° de werkgever moet de bewijsstukken overleggen in de vorm en binnen de termijnen die de Koning bepaalt; }4 [5° de inlichtingen die worden gevraagd bij toepassing van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006, moeten zijn verstrekt.]4 }5[Om na te gaan of de in het eerste lid, 2° en 3°, bedoelde begrenzingen in acht genomen zijn, moeten de aldaar bedoelde uitkeringen die in kapitaal worden uitgekeerd, in rente worden omgezet met de gegevens van de door de Koning vastgelegde tabel die, zonder rekening te houden met overdraagbaarheid of de indexering van de uitgestelde rente binnen de grens van 2 pct. per jaar te rekenen vanaf hun aanvang, voor onderscheiden leeftijden bij aanvang van de rente, het nodig geachte kapitaal vermeldt voor een per twaalfden na vervallen termijn betaalbare rente van 1 euro. Zo nodig, mogen de gegevens van de tabel worden aangepast om rekening te houden met de overdraagbaarheid of de indexering van de uitgestelde
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 265–266 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
rente binnen de grens van 2 pct. per jaar te rekenen vanaf hun aanvang.]5 }6[De uitkeringen die overeenkomen met reeds gepresteerde dienstjaren, kunnen worden gefinancierd onder de vorm van één of meerdere bijdragen of premies. De dienstjaren die buiten de onderneming werden gepresteerd, worden maximaal slechts ten beloop van 10 daadwerkelijk gepresteerde jaren in aanmerking genomen. Uitkeringen die slaan op maximaal 5 jaar van een tot de normale pensioenleeftijd nog uit te oefenen beroepswerkzaamheid kunnen eveneens worden gefinancierd onder de vorm van één of meerdere bijdragen of premies.]6 § 2. Een indexering van de renten bedoeld in }7[§ 1, eerste lid,]7 2° en 3°, is toegestaan. § 3. De begrenzingen genoemd in }8[§ 1, eerste lid,]8 2° en 3°, worden enerzijds toegepast op de bijdragen en premies die verband houden met aanvullende verzekeringen tegen ouderdom en vroegtijdige dood en met aanvullende pensioentoezeggingen en, anderzijds op de bijdragen en premies die verband houden met toezeggingen die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel door beroepsziekte of ziekte. Voor de berekening van die begrenzingen worden de in artikel 52, 3°, b), derde streepje, bedoelde bijdragen en premies, gestort ter uitvoering van een solidariteitstoezegging, naar gelang van hun aard, omgedeeld over elk van die categorieën. § 4. Voor de werkgeversbijdragen en -premies die verband houden met aanvullende verzekeringen tegen ouderdom en vroegtijdige dood en met aanvullende pensioentoezeggingen, moet de begrenzing tot 80 pct., bedoeld in }9[§ 1, eerste lid,]9 2°, worden beoordeeld ten opzichte van het totale bedrag van de wettelijke pensioenen en van de op jaarbasis berekende extra-wettelijke pensioenen. De uitkeringen op grond van pensioensparen en van andere individuele levensverzekeringscontracten dan die welke worden gesloten ter uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoezegging inzake een rust- en/of overlevingspensioen, worden niet in aanmerking genomen. De extra-wettelijke pensioenen omvatten inzonderheid de pensioenen: – die met persoonlijke bijdragen als bedoeld in artikel 52, 7°bis, of in artikel 1453 zijn gevormd; – die met werkgeversbijdragen zijn gevormd; – die door de werkgever ter uitvoering van een contractuele verplichting zijn toegekend. Voor de werkgeversbijdragen en -premies die verband houden met toezeggingen die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel door beroepsziekte of ziekte, moet de begrenzing tot de normale bruto jaarbezoldiging worden beoordeeld ten opzichte van het totale bedrag van de wettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid en van de op jaarbasis berekende extra-wettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid. De extra-wettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid omvatten inzonderheid: – de uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid die met werkgeversbijdragen zijn gevormd;
35
– de uitkeringen die door de werkgever ter uitvoering van een contractuele verplichting zijn toegekend. § 5. }10[De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad: 1° wat onder «normale bruto jaarbezoldiging», «laatste normale bruto jaarbezoldiging» en «normale duur van een beroepswerkzaamheid» in de zin van }11[§ 1, eerste lid,]11 2° en 3°, moet worden verstaan; 2° de verschillende in }12[§ 1, eerste lid,]12 2°, bedoelde percentages.]10 }13[Hij zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het eerste lid, 2°, genomen besluiten.]13 }14 [Hij bepaalt de voorwaarden en de wijze van toepassing van deze bepaling.]14]1 }15[§ 6. Voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en de toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet vormen geen beletsel voor de definitieve storting van de bijdragen en premies die in }16[§ 1, eerste lid,]16 1°, wordt geëist wanneer ze worden toegestaan om het de werknemer mogelijk te maken in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte gelegen onroerende goederen die in België of in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte belastbare inkomsten opbrengen, te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen en op voorwaarde dat de voorschotten en leningen terugbetaald worden zodra de voormelde goederen uit het vermogen van de werknemer verdwijnen. De beperking bedoeld in het eerste lid moet zijn ingeschreven in de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten, de pensioenreglementen, de aanvullende pensioentoezeggingen bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid en de aanvullende pensioenovereenkomsten voor zelfstandigen bedoeld in de programmawet (I) van 24 december 2002.]15 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 81 wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 4°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003); op de andere bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 3°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }2. – § 1, lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 348, A, a), wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 358) }3. – § 1, lid 1, 2°, aangevuld bij art. 348, B, a), wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 358) }4. – § 1, lid 1, 5°, ingevoegd bij art. 62 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de premies en bijdragen die worden betaald vanaf 1 januari 2013 (art. 65, lid 1) }5. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 10 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 35, lid 9) }6. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 10 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 35, lid 9) }7. – § 2 gewijzigd bij art. 35 wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 43, lid 1) }8. – § 3 gewijzigd bij art. 3 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 39, lid 1)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 273–274 }9. – § 4, lid 1, gewijzigd bij art. 3 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 39, lid 1) }10. – § 5, lid 1, vervangen bij art. 348, B, b), wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 358) }11. – § 5, lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 3 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 39, lid 1) }12. – § 5, lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 3 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 39, lid 1) }13. – § 5, lid 2, ingevoegd bij art. 348, B, b), wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 358) }14. – § 5, lid 3, vervangen bij art. 348, A, b), wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 358) }15. – § 6 toegevoegd bij art. 348, A, c), wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 358) }16. – § 6, lid 1, gewijzigd bij art. 35 wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 43, lid 1)
p. 271–272 K.B. 10 april 1992 Art. 75 volledig vervangen
Art. 75. De investeringsaftrek is evenmin van toepassing op: 1° vaste activa die niet uitsluitend voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt; 2° vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht met het doel het recht van gebruik ervan bij leasingcontract of bij overeenkomst van erfpacht of opstal, of enig gelijkaardig onroerend recht aan een derde over te dragen, ingeval die vaste activa kunnen worden afgeschreven door de onderneming die het recht heeft verkregen; 3° }1[vaste activa indien het recht van gebruik ervan anders dan op de wijze als vermeld sub 2° is overgedragen aan een andere belastingplichtige, tenzij de overdracht gebeurt aan een natuurlijke persoon of aan een vennootschap, die zelf aan de voorwaarden, criteria en grenzen voor de toepassing van de investeringsaftrek tegen eenzelfde of een hoger percentage voldoet, die de vaste activa in België gebruikt voor het behalen van winst of baten en die het recht van gebruik daarvan geheel noch gedeeltelijk aan een derde overdraagt;]1 4° vaste activa die niet afschrijfbaar zijn en vaste activa waarvan de afschrijving over minder dan 3 belastbare tijdperken is gespreid; 5° personenauto's en auto's voor dubbel gebruik zoals deze omschreven zijn in de reglementering inzake inschrijving van motorvoertuigen, }2[met inbegrip van de lichte vrachtauto's bedoeld in artikel 4, § 3, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen,]2 daaronder niet begrepen: a) voertuigen die uitsluitend gebruikt worden voor een taxidienst of voor verhuring met bestuurder en op grond daarvan van de verkeersbelasting op de autovoertuigen vrijgesteld zijn; b) voertuigen die in erkende autorijscholen uitsluitend worden gebruikt voor praktisch onderricht en daartoe speciaal zijn uitgerust; 6° bij de aankoopprijs komende kosten en onrechtstreekse productiekosten wanneer die kosten niet samen
met de vaste activa waarop zij betrekking hebben worden afgeschreven. }1. – 3°, na wijziging, laatst vervangen bij art. 42 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf het aj. 2013, in zover de vaste activa vanaf 1 januari 2012 zijn verkregen of tot stand gebracht (art. 59, lid 9). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking op de toepassing van artikelen 41, 42 en 44 (art. 59, lid 11) }2. – 5°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 106, 1°, Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, van toepassing op de voertuigen verkregen vanaf 1 januari 2006 (art. 108, lid 4)
p. 273–274 K.B. 10 april 1992 Art. 90 volledig vervangen
Art. 90. Diverse inkomsten zijn: 1° }1[onverminderd het bepaalde in 8°}2[...]2 en 10°,]1 winst of baten, hoe ook genaamd, die zelfs occasioneel of toevallig, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, voortkomen uit enige prestatie, verrichting of speculatie of uit diensten bewezen aan derden, daaronder niet begrepen normale verrichtingen van beheer van een privé-vermogen bestaande uit onroerende goederen, portefeuillewaarden en roerende voorwerpen; 2° prijzen en gedurende twee jaar ontvangen subsidies, voor de schijf boven }3[2.500 EUR]3, en andere subsidies, renten of pensioenen die door Belgische of vreemde openbare machten of openbare instellingen zonder winstoogmerken zijn toegekend aan geleerden, schrijvers of kunstenaars, met uitzondering van de sommen die zijn betaald of toegekend als bezoldiging van bewezen diensten en beroepsinkomsten zijn. De Koning stelt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, de prijzen en subsidies vrij die zijn toegekend door de instellingen die Hij erkent; 3° }4[onderhoudsuitkeringen die aan de belastingplichtige regelmatig zijn toegekend door personen van wier gezin hij geen deel uitmaakt, wanneer ze worden toegekend ter uitvoering van een verplichting op grond van het Burgerlijk of het Gerechtelijk Wetboek }5[of van een gelijkaardige wettelijke verplichting in een buitenlandse wetgeving, alsmede]5 kapitalen die zulke uitkeringen vervangen;]4 4° uitkeringen of aanvullende uitkeringen als vermeld onder 3° die, ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd, aan de belastingplichtige zijn betaald na het belastbare tijdperk waarop ze betrekking hebben; 5° }6[inkomsten verkregen, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid: a) hetzij uit de onderverhuring of de overdracht van huur van al dan niet gemeubileerde onroerende goederen; b) hetzij uit de concessie van het recht om een plaats die van nature onroerend is en niet is gelegen binnen de omheining van een sportinrichting te gebruiken om er plakbrieven of andere reclamedragers te plaatsen;
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 273–274 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
c) hetzij uit de concessie van het recht om een plaats die van nature onroerend is te gebruiken om er zend- en ontvangstapparaten te installeren door de operatoren van de mobiele telefonie;]6 6° loten van effecten van leningen, met uitzondering van de loten die van elke Belgische zakelijke en personele belasting of van elke belasting zijn vrijgesteld; 7° opbrengsten uit de verhuring van jacht-, vis- en vogelvangstrecht; 8° meerwaarden op in België gelegen ongebouwde onroerende goederen of op andere zakelijke rechten dan een recht van erfpacht of van opstal of dan een gelijkaardig onroerend recht met betrekking tot zulke onroerende goederen die naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel zijn verwezenlijkt, ingeval: a) die goederen onder bezwarende titel zijn verkregen en zijn vervreemd binnen acht jaar na de datum van de authentieke akte waarbij de verkrijging is vastgesteld of, bij gebrek aan authentieke akte, na de datum waarop enigerlei andere akte of geschrift waarbij de verkrijging is vastgesteld, aan de registratieformaliteit is onderworpen; b) die goederen bij schenking onder levenden zijn verkregen en zijn vervreemd binnen drie jaar na de akte van schenking en binnen acht jaar na de datum van de authentieke akte van verkrijging onder bezwarende titel door de schenker of, bij gebrek aan authentieke akte, na de datum waarop enigerlei andere akte of geschrift waarbij de verkrijging onder bezwarende titel door de schenker is vastgesteld, aan de registratieformaliteit is onderworpen; 9° }7[meerwaarden op aandelen die: – ofwel, zijn verwezenlijkt naar aanleiding van de overdracht onder bezwarende titel van die aandelen buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, daaronder niet begrepen normale verrichtingen van beheer van een privévermogen; – ofwel, rechten in een binnenlandse vennootschap vertegenwoordigen en die naar aanleiding van de overdracht onder bezwarende titel van die aandelen aan een in artikel 227, 2° of 3°, vermelde rechtspersoon waarvan de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer niet in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte is gevestigd, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid zijn verwezenlijkt, indien de overdrager, of zijn rechtsvoorganger ingeval de aandelen niet onder bezwarende titel zijn verkregen, op enig tijdstip in de loop van vijf jaar vóór de overdracht, alleen of samen met zijn echtgenoot of zijn afstammelingen, zijn ascendenten, zijn zijverwanten tot en met de tweede graad en die van zijn echtgenoot, middellijk of onmiddellijk meer dan 25 pct. heeft bezeten van de rechten in de vennootschap waarvan de aandelen worden overgedragen;]7 }8[10° meerwaarden die naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel zijn verwezenlijkt op in België gelegen gebouwde onroerende goederen of op zakelijke rechten met betrekking tot zulke goederen, met uitzondering van het recht van erfpacht, het recht van opstal of een gelijkaardig onroerend goed, ingeval: a) die gebouwde onroerende goederen onder bezwarende titel zijn verkregen en binnen vijf jaar na de datum van verkrijging zijn vervreemd; b) die gebouwde onroerende goederen zijn verkregen bij schenking onder levenden en zijn vervreemd binnen
37
drie jaar na de akte van schenking en binnen vijf jaar na de datum van verkrijging onder bezwarende titel door de schenker; c) de belastingplichtige een gebouw heeft opgetrokken op een ongebouwd onroerend goed dat hij onder bezwarende titel of bij schenking onder levenden heeft verkregen, voor zover de bouwwerken een aanvang hebben genomen binnen de vijf jaar na de verkrijging van de grond onder bezwarende titel door de belastingplichtige of door de schenker en het geheel binnen de vijf jaar na de datum van de eerste ingebruikname of verhuring van het gebouw werd vervreemd. Onder datum van verkrijging of vervreemding moet worden verstaan: – de datum van de authentieke akte van verkrijging of van vervreemding; – of, bij gebrek aan authentieke akte, de datum waarop enigerlei andere akte of geschrift waarbij de verkrijging of de vervreemding is vastgesteld, aan de registratieformaliteit is onderworpen;]8 }9 [11° de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreffende financiële instrumenten die het voorwerp uitmaken van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening;]9 }10 [12° persoonlijke vergoedingen uit de exploitatie van een uitvinding die door een universiteit, een hogeschool, }11[het «Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Fonds fédéral de la Recherche scientifique – FFWO/ FFRS», het «Fonds voor Wetenschappelijk OnderzoekVlaanderen – FWO», het «Fonds de la Recherche scientifique – FNRS – FRS-FNRS»] 11 of een overeenkomstig artikel 275/3, § 1, tweede lid, erkende wetenschappelijke instelling op grond van een door die universiteit, hogeschool of wetenschappelijke instelling uitgevaardigd valorisatiereglement, worden betaald of toegekend aan onderzoekers. Onder «onderzoeker» wordt verstaan iedere onderzoeker die wordt bedoeld in artikel 275/3, § 1, eerste en tweede lid, en die – alleen of binnen een ploeg – onderzoek verricht in een universiteit, hogeschool of erkende wetenschappelijke instelling, alsmede de docenten. Onder «uitvindingen» wordt verstaan octrooieerbare uitvindingen, kweekproducten, tekeningen en modellen, topografieën van halfgeleiderproducten, computerprogramma's en databanken, die voor commerciële doeleinden kunnen worden aangewend.]10 }1. – 1° gewijzigd bij art. 13, 1°, K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }2. – 1° gewijzigd bij art. 6, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }3. – 2° gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }4. – 3° vervangen bij art. 167 wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 190, lid 2, inleidende zin) }5. – 3° gewijzigd bij art. 4 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }6. – 5° vervangen bij art. 5 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de inkomsten verkregen vanaf 1 januari 2012 (art. 39, lid 3)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 277–280 }7. – 9°, na wijziging, vervangen bij art. 6, b), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }8. – 10° toegevoegd bij art. 13, 2°, K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }9. – 11° toegevoegd bij art. 39 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 4) }10. – 12° toegevoegd bij art. 132 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 139, lid 1) }11. – 12° gewijzigd bij art. 4, b), wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008
p. 276 K.B. 10 april 1992 Art. 98 volledig vervangen
Art. 98. }1[De in artikel 90, 2°, vermelde inkomsten worden in aanmerking genomen naar het aan de verkrijger werkelijk betaalde of toegekende bedrag, in voorkomend geval verhoogd met de bedrijfsvoorheffing }2[...]2. De in artikel 90, 5° tot 7° }3[en 11°]3, vermelde inkomsten worden in aanmerking genomen naar het aan de verkrijger werkelijk betaalde of toegekende bedrag, in voorkomend geval verhoogd met de roerende voorheffing.]1 }1. – Laatst vervangen bij art. 4 wet 27 oktober 1997, B.S., 2 december 1997, van toepassing vanaf aj. 1997 (art. 7) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 6 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 40 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 4)
p. 276 K.B. 10 april 1992 Art. 100 volledig vervangen
Art. 100. De in artikel 90, 5°, vermelde inkomsten worden in aanmerking genomen: 1° met betrekking tot de onderverhuring of de overdracht van huur van onroerende goederen, naar het verschil tussen de volgende twee grootheden: a) het totale bedrag van de door de huurder of overdrager verkregen huurprijs en andere huurvoordelen en van de huurwaarde van de lokalen die hij zelf betrekt; b) het totale bedrag van de door de huurder of overdrager betaalde huurprijs en huurlasten en van de kosten die hij verantwoordt in het belastbare tijdperk te hebben gedaan of gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden; 2° met betrekking tot de concessie van het recht om plakbrieven of andere reclamedragers te plaatsen }1[of de concessie van het recht om apparatuur bestemd voor de
verspreiding van de mobiele telefonie te plaatsen,]1 naar het verschil tussen de volgende twee grootheden: a) het totale bedrag van de door de overdrager verkregen bedragen en voordelen; b) het totale bedrag van de kosten die de overdrager verantwoordt tijdens het belastbare tijdperk te hebben gedaan of gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden; bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens worden die kosten forfaitair vastgesteld op 5 pct. van de verkregen bedragen en voordelen. In beide gevallen worden de voordelen die ineens worden verkregen of de kosten die ineens worden gedaan over de gehele duur van het huurcontract of van de concessie verdeeld. }1. – Lid 1, 2°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 7 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de inkomsten verkregen vanaf 1 januari 2012 (art. 39, lid 3)
p. 277–280 K.B. 10 april 1992 Art. 104 – 105 volledig vervangen
Art. 104. Binnen de grenzen en onder de voorwaarden bepaald in de }1[artikelen 115 en 116,]1 worden van het totale netto-inkomen de volgende bestedingen afgetrokken, in zover zij in het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald: 1° }2[80 pct. van de onderhoudsuitkeringen die de belastingplichtige regelmatig heeft betaald aan personen die niet deel uitmaken van zijn gezin, wanneer ze zijn betaald ter uitvoering van een verplichting op grond van het Burgerlijk of het Gerechtelijk Wetboek }3 [of van een gelijkaardige wettelijke verplichting in een buitenlandse wetgeving, alsmede]3 80 pct. van de kapitalen die zulke uitkeringen vervangen. }4[...]4;]2 2° 80 pct. van de uitkeringen of de aanvullende uitkeringen die de belastingplichtige verschuldigd is volgens de voorwaarden bepaald in 1°, doch die na het belastbare tijdperk waarop zij betrekken hebben betaald worden ter uitvoering van een gerechtelijk beslissing waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd. }5[Evenwel zijn de uitkeringen betaald voor de kinderen voor welke voor een vorig aanslagjaar }6[artikel 132bis werd toegepast]6, niet aftrekbaar]5; 3° }7[...]7 4° }8[...]8 }9 [4°bis }10[...]10]9 }11[4°ter }12[...]12]11 5° }13[...]13 6° }14[...]14 7° }15[...]15 8° }16[...]16 9° }17[interesten en betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening }18[die specifiek is]18 gesloten om een in artikel 12, § 3, bedoelde enige woning te verwerven of te behouden, en bijdragen van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die de belastingplichtige tot uitvoering van een individueel gesloten levensverzekeringscontract definitief heeft betaald voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden en dat uitslui-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 280 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
tend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening.]17 10° }19[...]19 11° }20[...]20 }21[...]21 }1. – Lid 1, inleidende zin, laatst gewijzigd bij art. 8, 1°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }2. – Na wijziging, vervangen bij art. 169, 1°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 190, lid 2, inleidende zin) }3. – Lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 8, 2°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }4. – Lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 277, 1°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 289, lid 7) }5. – Lid 1, 2°, aangevuld bij art. 2, 2°, wet 4 mei 1999, B.S., 4 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 8) }6. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 277, 2°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 289, lid 7) }7. – Lid 1, 3°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 8, 3°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }8. – Lid 1, 4°, na wijziging, opgeheven bij art. 8, 3°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }9. – Lid 1, 4°bis, ingevoegd bij art. 1 wet 22 februari 1995, B.S., 31 maart 1995 }10. – Lid 1, 4°bis, opgeheven bij art. 8, 3°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }11. – Lid 1, 4°ter, ingevoegd bij art. 11 wet 3 december 1999, B.S., 11 december 1999, inwerkingtreding: 11 december 1999 (art. 21) }12. – Lid 1, 4°ter, opgeheven bij art. 8, 3°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }13. – Lid 1, 5°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 8, 3°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }14. – Lid 1, 6°, opgeheven bij art. 8, 3°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }15. – Lid 1, 7°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 8, 3°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }16. – Lid 1, 8°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 8, 3°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }17. – Lid 1, 9°, vervangen bij art. 394 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing op de hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, W.I.B. 1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 413) }18. – Lid 1, 9°, gewijzigd bij art. 169, 2°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing vanaf 1 januari 2005 (art. 190, lid 2, 3°) }19. – Lid 1, 10°, opgeheven bij art. 81 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }20. – Lid 1, 11°, opgeheven bij art. 16, 4°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }21. – Lid 2 opgeheven bij art. 16, 4°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 Art. 105. }1[Wanneer een gemeenschappelijke aanslag
wordt gevestigd, worden de aftrekken bedoeld in artikel 104 als volgt aangerekend: 1° eerst wordt bij elke belastingplichtige de aftrek waarop hij overeenkomstig artikel 104, 9°, recht heeft, aangerekend op zijn netto-inkomen. Wanneer echter beide belastingplichtigen bestedingen hebben gedaan die recht geven op de voormelde aftrek, wordt die aftrek aangerekend volgens de verdeling die de belastingplichtigen kiezen binnen de in artikel 115, § 1, eerste lid, 6°, en 116 bedoelde begrenzingen; 2° }2[de in artikel 104, 1° en 2°, bedoelde uitgaven die door beide echtgenoten samen verschuldigd zijn, worden evenredig aangerekend op de totale netto-inkomens van beide echtgenoten;]2
39
3° }3[de in artikel 104, 1° en 2°, bedoelde uitgaven die door één echtgenoot persoonlijk verschuldigd zijn, worden bij voorrang aangerekend op het totale netto-inkomen van die echtgenoot en het eventuele saldo wordt op het totale netto-inkomen van de andere echtgenoot aangerekend.]3]1 }1. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 2 wet 24 december 2008, B.S., 31 december 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 3) }2. – 2° vervangen bij art. 9 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }3. – 3° vervangen bij art. 9 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
p. 280 K.B. 10 april 1992 B. (opschrift) en art. 107 – 111 volledig vervangen
B. }1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 10 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) Art. 107. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 10 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }1 1
Art. 108. [...]
}1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 10 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }1 1
Art. 109. [...]
}1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 10 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }1 1
Art. 110. [...]
}1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 10 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) Art. 111. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 10 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
p. 280 K.B. 10 april 1992 C. (opschrift) volledig vervangen
C. }1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 11 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
p. 281 K.B. 10 april 1992 D. (opschrift) en art. 113 – 114 volledig vervangen
D. }1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 12 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 284
Art. 113. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 12 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }1 1
Art. 114. [...]
}1. – Opgeheven bij art. 12 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
p. 284 K.B. 10 april 1992 Art. 132 – 132bis volledig vervangen
Art. 132. }1[Het bedrag dat krachtens artikel 131 wordt vrijgesteld, wordt verhoogd met de volgende toeslagen voor personen ten laste:]1 1° voor een kind: }2[870 EUR]2; 2° voor twee kinderen: }3[2.240 EUR]3; 3° voor drie kinderen: }4[5.020 EUR]4; 4° voor vier kinderen: }5[8.120 EUR]5; 5° voor meer dan vier kinderen: }6[8.120 EUR]6 plus }6 [3.100 EUR]6 per kind boven het vierde; 6° }7[een bijkomende toeslag van }7[326 EUR]7]7 voor ieder kind dat de leeftijd van 3 jaar niet heeft bereikt op 1 januari van het aanslagjaar, met dien verstande dat deze toeslag niet kan samengaan met }8[de in artikel 14535 vermelde vermindering voor kinderoppas;]8 }9 [7° voor elke persoon ten laste die is bedoeld in artikel 136, 2° en 3°, en die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt: 1.740 EUR;]9 }10 [8°] 10 voor iedere andere persoon ten laste: }10[870 EUR]10. Voor de toepassing van het eerste lid worden als gehandicapt aangemerkte kinderen }11[en andere personen ten laste]11 voor twee gerekend. }1. – Lid 1, inleidende zin, vervangen bij art. 24, 1°, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }2. – Lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }3. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }4. – Lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }5. – Lid 1, 4°, gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }6. – Lid 1, 5°, gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), be-
krachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }7. – Lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 85 wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1995; gewijzigd bij art. 2 wet 24 december 1999, B.S., 31 december 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 12, lid 1); gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 43 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, van toepassing vanaf aj. 2002 (art. 43) }8. – Lid 1, 6°, laatst gewijzigd bij art. 13 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }9. – Lid 1, 7°, ingevoegd bij art. 2 wet 6 juli 2004, B.S., 5 augustus 2004, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 4) }10. – Lid 1, 8°, (oud 7°), hernummerd bij art. 2 wet 6 juli 2004, B.S., 5 augustus 2004, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 4); gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }11. – Lid 2 gewijzigd bij art. 24, 2°, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }1 [Art. 132bis. }2[De toeslagen bedoeld in artikel 132,
eerste lid, 1° tot 6°, worden verdeeld over twee belastingplichtigen die geen deel uitmaken van hetzelfde gezin maar samen het ouderlijk gezag uitoefenen over één of meer kinderen ten laste die recht geven op de bovenvermelde toeslagen en waarvan de huisvesting gelijkmatig is verdeeld over de beide belastingplichtigen: – hetzij op grond van een geregistreerde of door een rechter gehomologeerde overeenkomst waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de huisvesting van die kinderen gelijkmatig is verdeeld over beide belastingplichtigen en dat zij bereid zijn de toeslagen op de belastingvrije som voor die kinderen te verdelen; – hetzij op grond van een rechterlijke beslissing waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de huisvesting van die kinderen gelijkmatig is verdeeld over beide belastingplichtigen. In dat geval worden de toeslagen bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 5°, waarop die kinderen recht geven, en die worden vastgesteld ongeacht of er al dan niet andere kinderen zijn in het gezin waarvan ze deel uitmaken, voor de helft toegekend aan elk van de belastingplichtigen. In het geval bedoeld in het eerste lid wordt de in artikel 132, eerste lid, 6° bedoelde toeslag, voor de helft toegekend aan de belastingplichtige }3[die geen vermindering vraagt voor kinderoppas bedoeld in artikel 14535.]3 Een afschrift van de rechterlijke beslissing of de overeenkomst bedoeld in het eerste lid, moet ter beschikking van de administratie worden gehouden zolang minstens één van de kinderen waarover het ouderlijk gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend en waarvan de huisvesting gelijkmatig is verdeeld, recht geeft op de in dit artikel bedoelde toeslagen. Dit artikel is slechts van toepassing indien uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar de in het eerste lid bedoelde overeenkomst is geregistreerd of gehomologeerd of de in het eerste lid bedoelde rechterlijke beslissing is genomen. Dit artikel is niet van toepassing op de in de eerste lid bedoelde toeslagen met betrekking tot een kind waarvoor onderhoudsuitkeringen als bedoeld in artikel 104, 1°, worden afgetrokken door één van de hierboven bedoelde belastingplichtigen.]2]1
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 285 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 }1. – Ingevoegd bij art. 4 wet 4 mei 1999, B.S., 4 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 8) }2. – Vervangen bij art. 279 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 289, lid 7) }3. – Lid 3 gewijzigd bij art. 14 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
p. 285 K.B. 10 april 1992 Art. 134 volledig vervangen
Art. 134. }1[§ 1. De belastingvrije som wordt vastgesteld als het totaal van het, eventueel verhoogde, basisbedrag en de toeslagen vermeld in de artikelen 132 en 133. § 2. De belastingvrije som wordt aangerekend op de opeenvolgende inkomensschijven, te beginnen met de eerste. § 3. Het deel van de belastingvrije som dat na toepassing van de §§ 1 en 2 niet is aangerekend, wordt in de mate dat het betrekking heeft op de toeslagen vermeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet. }2 [Het belastingkrediet is gelijk aan het deel van de belastingvrije som dat met toepassing van het eerste lid kan worden omgezet, vermenigvuldigd met het tarief van de corresponderende inkomensschijf, met een maximum van 250 EUR per kind ten laste.]2 Deze paragraaf is niet van toepassing: – op de belastingplichtige die beroepsinkomsten heeft die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten; – op de echtgenoot van een in het eerste streepje vermelde belastingplichtige die overeenkomstig artikel 126, § 2, eerste lid, 4°, alleen wordt belast. § 4. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt als volgt gehandeld: 1° de belastingvrije som wordt per echtgenoot vastgesteld; 2° de toeslagen vermeld in artikel 132 worden aangerekend bij de echtgenoot met het hoogste belastbare inkomen; 3° wanneer het belastbare inkomen van één van beide echtgenoten lager is dan zijn belastingvrije som, wordt het saldo bij de belastingvrije som van de andere echtgenoot gevoegd; 4° }3 [het deel van de belastingvrije sommen van de echtgenoten dat na toepassing van het 1° tot 3° niet is aangerekend, wordt in de mate dat het betrekking heeft op de toeslagen vermeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet;]3]1 }4 [5° het belastingkrediet is gelijk aan het deel van de belastingvrije som dat met toepassing van het 4° kan worden omgezet, vermenigvuldigd met het tarief van de corresponderende inkomensschijf bij de echtgenoot met het hoogste belastbare inkomen, met een maximum van 250 EUR per kind ten laste.]4 }1. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 15 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
41
}2. – § 3, lid 2, vervangen bij art. 97, 1°, Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 103, lid 1) }3. – § 4, 4°, vervangen bij art. 97, 2°, Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 103, lid 1) }4. – § 4, 5°, toegevoegd bij art. 97, 3°, Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 103, lid 1)
p. 287 K.B. 10 april 1992 Art. 1452 volledig vervangen }1[Art. 1452. }2[De belastingvermindering is gelijk aan 30 pct. van de werkelijk betaalde uitgaven.]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 86 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1994 }2. – Laatst vervangen bij art. 16 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
p. 287–288 K.B. 10 april 1992 Art. 1453 volledig vervangen }1 [Art. 1453. De in artikel 1451, 1°, vermelde }2 [persoonlijke bijdragen en premies]2 komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat ze definitief zijn gestort }3[aan een in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen]3 en dat de wettelijke en extra-wettelijke toekenningen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten, niet meer bedragen dan 80 pct. van de laatste normale bruto-jaarbezoldiging en worden berekend naar de normale duur van een beroepswerkzaamheid. Een indexering van de rente is toegelaten. De grens van 80 pct. wordt overeenkomstig }4[artikel 59, § 4]4, beoordeeld. }5 [Wanneer de in artikel 1451, 1°, vermelde persoonlijke bijdragen en premies betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging als bedoeld in artikel 33 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, mogen de aldus gedane stortingen niet meer bedragen dan 1.500 EUR per jaar. Dat jaarbedrag wordt verminderd in verhouding tot de dagen van aansluiting tijdens hetzelfde jaar bij een pensioenstelsel als bedoeld in de voornoemde wet.]5 }6[De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze van toepassing van deze bepaling.]6]1 }7[Voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en de toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet vormen geen beletsel voor de definitieve storting van de bijdragen en premies die }8[in het eerste lid]8 wordt geëist wanneer ze worden toegestaan om het de werknemer mogelijk te maken in de
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 295–296
Europese Economische Ruimte gelegen onroerende goederen die in België of in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte belastbare inkomsten opbrengen, te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen en op voorwaarde dat de voorschotten en leningen terugbetaald worden zodra de voormelde goederen uit het vermogen van de werknemer verdwijnen.]7 }9 [De beperking vermeld in het vijfde lid moet zijn ingeschreven in de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten, de pensioenreglementen, de aanvullende pensioentoezeggingen bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid en de aanvullende pensioenovereenkomsten voor zelfstandigen bedoeld in de programmawet (I) van 24 december 2002.]9 }1. – Ingevoegd bij art. 86 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 83, 2°, a), wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 3°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }3. – Lid 1 gewijzigd bij art. 350, 1°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 358) }4. – Lid 2 gewijzigd bij art. 83, 2°, b), wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 3°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }5. – Lid 3 ingevoegd bij art. 83, 2°, c), wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 3°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }6. – Lid 4 laatst vervangen bij art. 350, 2°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 358) }7. – Lid 5 toegevoegd bij art. 350, 3°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 358) }8. – Lid 5 gewijzigd bij art. 17 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }9. – Lid 6 toegevoegd bij art. 350, 3°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 358)
reglementering betreffende de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen]1 ]1 }8[of met de nominale waarde van }9[de in het eerste lid bedoelde dienstencheques]9.]8 }1. – Ingevoegd bij art. 7 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995; vervangen bij art. 94 wet 21 december 1994, B.S., 23 december 1994, err., B.S., 30 juni 1995, err., B.S., 26 september 1995, van toepassing vanaf aj. 1995 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 30 wet 7 april 1999, B.S., 20 april 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 1, eerste streepje, K.B. 22 september 1999, B.S., 1 oktober 1999); gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; aangevuld bij art. 9, 1°, wet 20 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, inwerkingtreding: 11 augustus 2001 (art. 11); gewijzigd bij art. 288, 1°, Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 289, lid 2); gewijzigd bij art. 288, 2°, Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, van toepassing vanaf aj. 2004 (art. 289, lid 1) }3. – Lid 1 aangevuld bij art. 18, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de uitgaven die werkelijk zijn betaald vanaf 1 januari 2009 (art. 35, lid 6) }4. – Lid 2 ingevoegd bij art. 288, 3°, Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 289, lid 2) }5. – Lid 2 vervangen bij art. 18 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }6. – Lid 3 ingevoegd bij art. 288, 3°, Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 289, lid 2) }7. – Lid 3, na wijziging, opgeheven bij art. 18 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }8. – Lid 4 aangevuld bij art. 9, 2°, wet 20 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, inwerkingtreding: 11 augustus 2001 (art. 11) }9. – Lid 4 gewijzigd bij art. 18, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de uitgaven die werkelijk zijn betaald vanaf 1 januari 2009 (art. 35, lid 6)
p. 292 K.B. 10 april 1992 Art. 14523 volledig vervangen
p. 291 K.B. 10 april 1992 Art. 14521 volledig vervangen }1[Art. 14521. }1[}2[Onder de voorwaarden bepaald in
artikel 14522]2, wordt een belastingvermindering verleend die wordt berekend op de uitgaven tot ten hoogste }2[1.810 EUR]2 die geen beroepskosten zijn en die tijdens het belastbaar tijdperk werkelijk zijn betaald voor prestaties, te verrichten door een }2[werknemer]2 in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen }2 [of voor prestaties betaald met dienstencheques]2 }3[bedoeld in de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, andere dan sociale dienstencheques]3. }4 }5 [ [De belastingvermindering is gelijk aan 30 pct. van de in het eerste lid bedoelde uitgaven.]5]4 }6[}7[...]7]6 Voor het bepalen van het bedrag van de in het eerste lid vermelde uitgaven wordt alleen rekening gehouden met de nominale waarde van de PWA-cheques vermeld in de
}1 [Art. 14523. }2[In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de in artikel 14521 vermelde belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten.]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 9 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }2. – Laatst vervangen bij art. 19 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
p. 295–296 K.B. 10 april 1992 Art. 14525 volledig vervangen
14525. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de uitgaven die tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald voor de vernieuwing van een woning
}1[Art.
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 297 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid en waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is. Een zone voor positief grootstedelijk beleid is een gemeente of een afgebakend deel van een gemeente waar het woon- en leefklimaat moet worden verbeterd door specifieke maatregelen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, }2[...]2, de zones voor positief grootstedelijk beleid voor een periode van 6 kalenderjaren. Een hernieuwing van de periode is mogelijk }2 2 [...] . De belastingvermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden: 1° op het ogenblik van de uitvoering van de werken is die woning de enige woning van de belastingplichtige; 2° de woning is op het ogenblik van de aanvang van de werken sedert ten minste vijftien jaar in gebruik genomen; 3° de totale kostprijs van de werken, inclusief de belasting over de toegevoegde waarde, bedraagt ten minste 2.500 EUR; 4° de dienstverrichtingen met betrekking tot die werken worden }3[verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige.]3 De belastingvermindering is niet van toepassing op uitgaven die: a) in aanmerking komen voor de bepaling van de verantwoorde beroepskosten; b) recht geven op de in artikel 69 vermelde investeringsaftrek; c) in aanmerking komen voor de toepassing van artikel }4[...]4 14524. De belastingvermindering is gelijk aan 15 pct. van de werkelijk gedane uitgaven. Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk niet meer dan 500 EUR per woning bedragen. }5[In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten.]5 De Koning bepaalt de aard van de }6[in het derde lid, 4°,]6 bedoelde dienstverrichtingen en de toepassingsmodaliteiten van de vermindering.]1 {7 }1. – Ingevoegd bij art. 110, A, Programmawet 8 april 2003, B.S., 17 april 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 112, lid 1) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 42, 1°, Programmawet 9 juli 2004, B.S., 15 juli 2004 }3. – Lid 3, 4°, gewijzigd bij art. 79 wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, van toepassing op de werken die vanaf 1 januari 2011 worden uitgevoerd (art. 83, lid 1) }4. – Lid 4, c), gewijzigd bij art. 20, 1°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }5. – Lid 7, na wijziging, vervangen bij art. 20, 2°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }6. – Lid 8 gewijzigd bij art. 20, 3°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
F 7. – Op een door de Koning te bepalen datum luidt dit art. als volgt: }8[Art. 14525. Er wordt een belastingvermindering verleend
voor de uitgaven die tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald voor de vernieuwing van een woning gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid en waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is.
43
Een zone voor positief grootstedelijk beleid is een gemeente of een afgebakend deel van een gemeente waar het woon- en leefklimaat moet worden verbeterd door specifieke maatregelen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, }9[...]9, de zones voor positief grootstedelijk beleid voor een periode van 6 kalenderjaren. Een hernieuwing van de periode is mogelijk }9[...]9. De belastingvermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden: 1° op het ogenblik van de uitvoering van de werken is die woning de enige woning van de belastingplichtige; 2° de woning is op het ogenblik van de aanvang van de werken sedert ten minste vijftien jaar in gebruik genomen; 3° de totale kostprijs van de werken, inclusief de belasting over de toegevoegde waarde, bedraagt ten minste 2.500 EUR; 4° de dienstverrichtingen met betrekking tot die werken worden }10[verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige.]10 De belastingvermindering is niet van toepassing op uitgaven die: a) in aanmerking komen voor de bepaling van de verantwoorde beroepskosten; b) recht geven op de in artikel 69 vermelde investeringsaftrek; c ) in a a nme rk ing kom en v oor d e to e p a ssi ng v a n artikel }11[...]11 14524. De belastingvermindering is gelijk aan 15 pct. van de werkelijk gedane uitgaven. Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk niet meer dan }12[1.000 EUR]12 per woning bedragen. }13[In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten.]13 De Koning bepaalt de aard van de }14[in het derde lid, 4°,]14 bedoelde dienstverrichtingen en de toepassingsmodaliteiten van de vermindering.]8 }8. – Ingevoegd bij art. 110, A, Programmawet 8 april 2003, B.S., 17 april 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 112, lid 1) }9. – Lid 2 gewijzigd bij art. 42, 1°, Programmawet 9 juli 2004, B.S., 15 juli 2004 }10. – Lid 3, 4°, gewijzigd bij art. 79 wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, van toepassing op de werken die vanaf 1 januari 2011 worden uitgevoerd (art. 83, lid 1) }11. – Lid 4, c), gewijzigd bij art. 20, 1°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }12. – Lid 6 gewijzigd bij 42, 2°, Programmawet 9 juli 2004, B.S., 15 juli 2004, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 43) }13. – Lid 7, na wijziging, vervangen bij art. 20, 2°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }14. – Lid 8 gewijzigd bij art. 20, 3°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
p. 297 K.B. 10 april 1992 Art. 14528 volledig vervangen
14528. }2[}3[ § 1. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de uitgaven die werkelijk zijn betaald gedurende het belastbaar tijdperk met het oog op de verwerving in nieuwe staat van }4[een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus of]4 een motorfiets, driewieler of vierwieler zoals omschreven in de reglementering inzake inschrijving van motorvoertuigen op voorwaarde dat: }1[Art.
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 298
a) ze uitsluitend worden aangedreven door een elektrische motor; b) ze geschikt zijn voor het vervoer van tenminste twee personen; c) voor de besturing ervan het bezit van een Belgisch rijbewijs geldig voor voertuigen van categorie A of B of een gelijkwaardig Europees of buitenlands rijbewijs vereist is. }5[De belastingvermindering is niet van toepassing op de uitgaven die in aanmerking komen voor de toepassing van de korting op factuur bedoeld in artikel 147 van de programmawet van 27 april 2007 zoals het bestond voor het is opgeheven door artikel 70 van de wet van 28 december 2011.]5 }6 [De belastingvermindering is gelijk aan 15 pct. van de aanschaffingswaarde bij de aankoop van een motorfiets, een driewieler of een vierwieler met een maximum van:]6 – 3.280 euro in geval van aanschaffing van een vierwieler; – 2.000 euro in geval van aanschaffing van een motorfiets of een driewieler. }7 [Voor de uitgaven betaald in de jaren 2010 tot 2012, is de belastingvermindering gelijk aan 30 pct. van de aanschaffingswaarde met een maximum van 6.500 euro bij de aankoop van een uitsluitend door een elektrische motor aangedreven personenwagen, wagen dubbel gebruik of minibus.]7 § 2. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de belastingvermindering, evenals de wijze waarop het bewijs wordt geleverd dat het voertuig voldoet aan de hiervoor vermelde voorwaarden.]3]2]1 }8 [§ 3. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de uitgaven die werkelijk zijn betaald gedurende de belastbare tijdperken 2010 tot 2012 met het oog op de installatie van een aan de buitenkant van een woning geplaatst oplaadpunt voor elektrische voertuigen. De belastingvermindering is gelijk aan 40 pct. van de werkelijk gedane uitgaven bedoeld in het eerste lid met een maximum van 180 euro. De belastingvermindering is niet van toepassing op uitgaven die: a) in aanmerking genomen zijn als werkelijke beroepskosten; b) recht geven op de in artikel 69 vermelde investeringsaftrek; c) in aanmerking komen voor de toepassing van de artikelen }9[...]9 14524, 14525, 14530 en 14531. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt de belastingvermindering voor de in het eerste lid bedoelde uitgaven evenredig omgedeeld in functie van het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten.]8 }1. – Ingevoegd bij art. 44 Programmawet 9 juli 2004, B.S., 15 juli 2004, van toepassing in geval van verwerving van een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus, vanaf 1 januari 2005 (art. 46) }2. – Na wijzigingen, opgeheven en vervangen door rechtstreekse korting op de aankoopfactuur bij art. 79 Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing in geval van verwerving van een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus vanaf 1 juli 2007 (art. 80, lid 2) }3. – Opnieuw ingevoegd bij art. 20 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing vanaf 1 januari 2010 en van toepassing in geval van verwerving van een elektrisch voertuig (art. 35, lid 11)
}4. – § 1, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 123, 1°, Programmawet 23 december 2009, B.S., 30 december 2009, err., B.S., 25 juni 2010, van toepassing op de uitgaven die zijn betaald in de jaren 2010 tot 2012 (art. 126, lid 5) }5. – § 1, lid 2, vervangen bij art. 21, 1°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }6. – § 1, lid 3, inleidende zin, vervangen bij art. 123, 2°, Programmawet 23 december 2009, B.S., 30 december 2009, err., B.S., 25 juni 2010, van toepassing op de uitgaven die zijn betaald in de jaren 2010 tot 2012 (art. 126, lid 5) }7. – § 1, lid 4, ingevoegd bij art. 123, 3°, Programmawet 23 december 2009, B.S., 30 december 2009, err., B.S., 25 juni 2010, van toepassing op de uitgaven die zijn betaald in de jaren 2010 tot 2012 (art. 126, lid 5) }8. – § 3 toegevoegd bij art. 123, 4°, Programmawet 23 december 2009, B.S., 30 december 2009, err., B.S., 25 juni 2010, van toepassing op de uitgaven die zijn betaald in de jaren 2010 tot 2012 (art. 126, lid 5) }9. – § 3, lid 3, c), gewijzigd bij art. 21, 3°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
p. 298 K.B. 10 april 1992 Art. 14530 volledig vervangen
14530. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de volgende uitgaven die tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald voor de vernieuwing van een woning gelegen in België waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is en welke hij verhuurt via een sociaal verhuurkantoor. De vermindering is niet van toepassing voor de uitgaven die: a) }2[in aanmerking genomen zijn]2 als werkelijke beroepskosten; b) recht geven op de in artikel 69 bedoelde investeringsaftrek; c) in aanmerking komen voor de toepassing van de artikelen }3[...]3 14524 of 14525. De vermindering wordt toegekend onder de volgende voorwaarden: 1° de woning is op het ogenblik van de aanvang van de werken sedert ten minste vijftien jaar in gebruik genomen; 2° de totale kostprijs van de werken, inclusief de belasting over de toegevoegde waarde, bedraagt ten minste 7.500 EUR; 3° de dienstverrichtingen met betrekking tot die werken worden }4[verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige.]4 De belastingvermindering wordt toegekend voor een periode van negen opeenvolgende belastbare tijdperken waarin het kadastraal inkomen van de woning is begrepen in de belastbare inkomsten en dit tegen 5 pct. van de werkelijk gedane uitgaven voor elk van de belastbare tijdperken, met een jaarlijks maximum van 750 EUR, tot zolang de woning onder de vereiste voorwaarden in huur wordt gegeven. }5[In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten.]5 }1[Art.
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 299 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de aard van de werken bedoeld in het derde lid, 3°. Hij zal bij de wetgevende kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het vorige lid genomen besluiten. De Koning bepaalt tevens de toepassingsmodaliteiten van de vermindering.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 14 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 18, lid 2) }2. – Lid 2, a), gewijzigd bij art. 21 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }3. – Lid 2, c), gewijzigd bij art. 22, 1°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }4. – Lid 3, 3°, gewijzigd bij art. 80 wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, van toepassing op de werken die vanaf 1 januari 2011 worden uitgevoerd (art. 83, lid 1) }5. – Lid 5 vervangen bij art. 22, 2°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
p. 299 K.B. 10 april 1992 Art. 14531 volledig vervangen }1 [Art. 14531. Een belastingvermindering wordt verleend voor de uitgaven die tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald voor de beveiliging van een woning tegen inbraak of brand waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder, vruchtgebruiker of huurder is. De belastingvermindering is niet van toepassing op uitgaven die: a) }2[in aanmerking genomen zijn]2 als werkelijke beroepskosten; b) recht geven op de in artikel 69 bedoelde investeringsaftrek; c) in aanmerking komen voor de toepassing van de artikelen }3[...]3 14524, 14525 of 14530. De belastingvermindering is gelijk aan }4[30 pct.]4 van de in het eerste lid bedoelde uitgaven. Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk }5[niet meer dan 500 EUR]5 per woning bedragen. }6 [In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten.]6 De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de werken met betrekking tot de uitgaven bedoeld in het eerste lid moeten voldoen. Hij zal bij de wetgevende kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het vorige lid genomen besluiten. De Koning bepaalt tevens de toepassingsmodaliteiten van de vermindering.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 15 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 18, lid 2)
45
}2. – Lid 2, a), gewijzigd bij art. 22 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }3. – Lid 2, c), gewijzigd bij art. 23, 1°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }4. – Lid 3 gewijzigd bij art. 23, 2°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de uitgaven die werkelijk worden betaald tijdens een belastbaar tijdperk verbonden met aanslagjaar 2013 of een later aanslagjaar (art. 39, lid 7) }5. – Lid 4 gewijzigd bij art. 55 Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 60, lid 2) }6. – Lid 5 vervangen bij art. 23, 3°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2012 (art. 39, lid 2)
p. 299 K.B. 10 april 1992 Onderafd. 2quaterdecies – 2septdecies (art. 14533 – 14536) en historiek invoegen
}1[Onderafdeling 2quaterdecies Vermindering voor giften]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 24 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
[Art. 14533. § 1. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de volgende in het belastbaar tijdperk werkelijk betaalde uitgaven: 1° giften in geld: a) aan de instellingen die binnen het toepassingsgebied vallen van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, of van het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden van de Franse Gemeenschap, aan de erkende universitaire ziekenhuizen of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte; b) aan koninklijke academiën, aan het «Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Fonds fédéral de la Recherche scientifique – FFWO/FFRS», aan het «Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen – FWO», aan het «Fonds de la Recherche scientifique – FNRS – FRSFNRS», alsmede aan instellingen voor wetenschappelijk onderzoek die erkend zijn door de Minister van Financiën en door de Minister tot wiens bevoegdheid het beleid en de programmatie inzake wetenschap behoren of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend, uitgezonderd de instellingen die rechtstreeks verbonden zijn met een politieke partij of lijst; c) aan openbare centra voor maatschappelijk welzijn; d) aan door de Koning erkende culturele instellingen die in België zijn gevestigd en waarvan het invloedsgebied één van de gemeenschappen of het gehele land bestrijkt, of aan culturele instellingen die in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn, waarvan het invloedsgebied een deelstaat of een gewest van de betrokken Staat of het gehele land bestrijkt en die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; e) aan instellingen die de oorlogsslachtoffers, de mindervaliden, de bejaarden, de beschermde minderjarigen of de behoeftigen bijstaan en die, na advies van de raadgevende instellingen van de Staat of van de Gemeenschappen tot wiens bevoegdheid die bijstand behoort, worden
}1
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 299
erkend door de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschappen waaronder die instellingen ressorteren en, voor de toepassing van de belastingwet, door de Minister van Financiën of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; f) aan het Rode Kruis van België of aan een nationale afdeling van het Rode Kruis in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte, en aan de Koning Boudewijnstichting, aan het Europees Centrum voor Vermiste en Seksueel Uitgebuite Kinderen – België – Stichting naar Belgisch recht, aan het Paleis voor Schone Kunsten en aan de Koninklijke Muntschouwburg; g) aan de Nationale Kas voor Rampenschade ten bate van het Nationaal Fonds voor Algemene Rampen of van het Nationaal Fonds voor Landbouwrampen, aan de provinciale rampenfondsen, evenals aan instellingen voor hulpverlening aan slachtoffers van rampen die de toepassing rechtvaardigen van de wet betreffende het herstel van schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen, en die hiertoe zijn erkend door de Minister van Financiën of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere LidStaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; h) aan beschutte werkplaatsen die, ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale reclassering van de mindervaliden, opgericht of erkend zijn door de gewestregering of door de bevoegde instelling of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; i) aan instellingen die zich bezighouden met het natuurbehoud of de bescherming van het leefmilieu en die als dusdanig erkend zijn door de Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid het leefmilieu behoort of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; j) aan instellingen die het behoud of de zorg voor monumenten en landschappen ten doel hebben, waarvan het invloedsgebied het gehele land, één van de gewesten of de Duitstalige Gemeenschap bestrijkt en die door de Koning erkend zijn of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; k) aan VZW's waarvan het doel erin bestaat dierenasielen te beheren, die de erkenning hebben gekregen bedoeld in artikel 5 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren en die voldoen aan de voorwaarden door de Koning vastgesteld op voorstel van de Minister van Financiën of aan gelijkwaardige verenigingen uit een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; l) aan instellingen die zich bezig houden met duurzame ontwikkeling in de zin van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling en die als dusdanig erkend zijn door de Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid de Duurzame Ontwikkeling behoort of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend;
2° giften in geld aan instellingen voor hulpverlening aan ontwikkelingslanden die als dusdanig erkend zijn door de Minister van Financiën en door de Minister tot wiens bevoegdheid de ontwikkelingssamenwerking behoort of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; 3° giften in geld aan door de Minister van Financiën en door de Minister van Buitenlandse zaken erkende verenigingen en instellingen die hulp verlenen aan slachtoffers van zeer grote industriële ongevallen of aan gelijkwaardige verenigingen of instellingen uit een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; 4° giften aan Rijksmusea en, op voorwaarde dat de giften voor hun musea worden bestemd, giften aan Gemeenschappen en Gewesten, provincies, gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn: a) ofwel in geld; b) ofwel in de vorm van kunstwerken waarvan de Minister van Financiën overeenkomstig § 4 erkent dat zij behoren tot het roerend cultureel erfgoed van het land of dat zij internationale faam genieten. De belastingvermindering voor de in het eerste lid vermelde giften wordt verleend op voorwaarde dat zij ten minste 25 euro bedragen en blijken uit een kwijtschrift van de begiftigde. De belastingvermindering is gelijk aan 45 pct. van de werkelijk gedane giften. Het totale bedrag van de giften waarvoor de vermindering wordt verleend mag per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 10 pct. van het totale netto-inkomen, noch meer bedragen dan 250.000 euro. In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het belastbare inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van het belastbare inkomen van de beide echtgenoten. § 2. De Koning bepaalt de verplichtingen en de formaliteiten die de begiftigden moeten vervullen opdat de giften voor de belastingvermindering in aanmerking kunnen komen. Wat de giften bedoeld in § 1, eerste lid, 1° tot 3° aan verenigingen of instellingen uit een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte betreft, moet de belastingplichtige het bewijs ter beschikking houden van de administratie dat de vereniging of instelling uit een andere LidStaat gelijkwaardig is aan een in hetzelfde artikel bedoelde Belgische vereniging of instelling en, in voorkomend geval, dat de vereniging of instelling uit een andere Lid-Staat op vergelijkbare wijze is erkend, dit wil zeggen volgens dezelfde voorwaarden als de in § 3, eerste en tweede lid, bedoelde voorwaarden. § 3. De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze waarop de in § 1, eerste lid, 1°, b, d, e, g, i tot l, 2° en 3°, vermelde verenigingen en instellingen die in België zijn gevestigd, worden erkend. Wanneer een vereniging of instelling meer dan één van de in de voornoemde bepalingen vermelde activiteiten uitoefent, moet zij, voor elk van die activiteiten, voldoen aan de voorwaarden om te kunnen worden erkend.
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 299 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
Wanneer de vereniging of instelling binnen haar activiteiten één activiteit uitoefent die wordt vermeld in § 1, eerste lid, 1°, d of j, moet zij door de Koning worden erkend. § 4. De Minister van Financiën erkent dat de kunstwerken bedoeld in § 1, eerste lid, 4°, b, behoren tot het roerend cultureel erfgoed van het land of dat zij internationale faam genieten en stelt hun geldwaarde vast. De belastingvermindering wordt verleend voor de aldus vastgestelde geldwaarde. De bijzondere commissie bedoeld in artikel 83/4 van het Wetboek der successierechten geeft de Minister van Financiën een bindend advies over: 1° de vraag of de aangeboden kunstwerken tot het roerend cultureel erfgoed van het land behoren of internationale faam genieten; 2° de ontvankelijkheid van de schenking; 3° de geldwaarde van het aangeboden kunstwerk. De kosten van de schatting worden voorgeschoten door de belastingplichtige. De erkenning door de Minister van Financiën en de vastgestelde geldwaarde bedoeld in het eerste lid, gelden voor een termijn van zes maanden vanaf de kennisgeving van die erkenning en die geldwaarde, bij aangetekende zending, aan de belastingplichtige. De kosten van de schatting van het kunstwerk worden aan de belastingplichtige terugbetaald zodra hij het bewijs heeft geleverd dat de schenking binnen de in het voorgaande lid gestelde termijn is verricht. De Koning stelt de nadere regels vast betreffende het voorschot en de terugbetaling van de schattingskosten.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 25 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
}1[Onderafdeling 2quinquedecies Vermindering voor bezoldigingen voor een huisbediende]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 26 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) 34 }1
[Art. 145 . Er wordt een belastingvermindering verleend voor de bezoldigingen die in het belastbaar tijdperk werkelijk zijn betaald of toegekend aan een huisbediende, met inbegrip van de op die bezoldigingen wettelijk verschuldigde sociale bijdragen. De belastingvermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden: 1° de bezoldigingen bedragen ten minste 2.450 euro per belastbaar tijdperk en zijn aan het stelsel van de sociale zekerheid onderworpen; 2° bij zijn indiensttreding is de huisbediende sedert ten minste zes maanden gerechtigd tot een uitkering als volledig werkloze of tot het leefloon; 3° bij de indienstneming laat de belastingplichtige zich bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid als werkgever van huispersoneel inschrijven en de inschrijving is de eerste in die hoedanigheid sinds 1 januari 1980; 4° enkel de bezoldigingen van één huisbediende komen in aanmerking. De in het tweede lid, 2° en 3°, vermelde voorwaarden zijn niet van toepassing wanneer de belastingplichtige op 1 juli 1986 reeds sedert ten minste één jaar een huisbediende in dienst had. Na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst wordt de belastingvermindering voor de bezoldigingen van een
47
huisbediende die voldoet aan de in het tweede lid, 2°, gestelde voorwaarde verder toegestaan ingeval de belastingplichtige binnen drie maanden een andere huisbediende in dienst neemt die aan dezelfde voorwaarden voldoet. Het bedrag waarvoor de belastingvermindering wordt verleend, is gelijk aan 50 pct. van de tijdens het belastbare tijdperk werkelijk betaalde of toegekende bezoldigingen en mag per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 5.000 euro. De belastingvermindering is gelijk aan 30 pct. van het in aanmerking te nemen bedrag. In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 27 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
}1[Onderafdeling 2sexdecies Belastingvermindering voor kinderoppas]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 28 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) 35 }1
[Art. 145 . Er wordt een belastingvermindering verleend voor de in het belastbaar tijdperk werkelijk betaalde uitgaven voor de oppas van één of meer kinderen: – ofwel ten laste van de belastingplichtige; – ofwel voor wie aan de belastingplichtige bij toepassing van artikel 132bis, de helft van de toeslagen op de belastingvrije som bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 5°, wordt toegekend. De belastingvermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden: 1° de uitgaven hebben betrekking op het vergoeden van kinderoppas in de Europese Economische Ruimte buiten de normale lesuren tijdens dewelke het kind onderwijs volgt en moeten gedaan zijn voor kinderen die de leeftijd van twaalf jaar niet hebben bereikt; 2° de belastingplichtige verkrijgt beroepsinkomsten; 3° de uitgaven zijn betaald: a) ofwel aan instellingen of opvangvoorzieningen die worden erkend, gesubsidieerd of gecontroleerd: – door Kind en Gezin, door het «Office de la Naissance et de l'Enfance» of door de regering van de Duitstalige Gemeenschap; – of door de lokale openbare besturen of openbare besturen van de gemeenschappen, andere dan de in het eerste streepje vermelde besturen, of van de gewesten; – of door buitenlandse openbare instellingen gevestigd in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte; b) ofwel aan kinderdagverblijven of zelfstandige opvanggezinnen die onder toezicht staan van de in a, eerste of derde streepje, vermelde instellingen; c) ofwel aan scholen gevestigd in de Europese Economische Ruimte of aan instellingen of opvangvoorzieningen die verbonden zijn met de school of de inrichtende macht. In afwijking van het tweede lid, 1°, wordt de vermindering eveneens verleend voor de uitgaven gedaan voor de opvang van kinderen met een zware handicap die de leeftijd van achttien jaar niet hebben bereikt, en dit onder dezelfde voorwaarden.
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 300
Voor de toepassing van dit artikel, wordt onder «kind met zware handicap» verstaan, het kind dat recht heeft op de verhoogde kinderbijslag op basis van een van de volgende criteria: 1° ofwel, meer dan 80 pct. lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid met 7 tot 9 punten van de graad van zelfstandigheid gemeten aan de hand van de gids gevoegd bij het koninklijk besluit van 3 mei 1991 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 96 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen; 2° ofwel, een totaal van minstens 15 punten, vastgesteld volgens de medisch-sociale schaal overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 maart 2003 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor de loonarbeiders en van artikel 88 van de programmawet (I) van 24 december 2002. De belastingvermindering voor kinderoppas kan niet samengaan met de verhoging van de belastingvrije som ingevolge artikel 132, eerste lid, 6°. De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit het maximumbedrag van de voor de vermindering in aanmerking te nemen uitgave per oppasdag en per kind bepalen, welk bedrag niet lager dan 4 euro mag zijn. De belastingvermindering is gelijk aan 45 pct. van de werkelijk gedane uitgaven, desgevallend beperkt overeenkomstig het vorige lid. In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten. De belastingplichtige houdt ter beschikking van de administratie de bewijsstukken die de vaststelling mogelijk maken van: a) de echtheid en het bedrag van de uitgaven; b) de volledige identiteit of benaming van de personen, scholen, instellingen en openbare besturen als bedoeld in het tweede lid, 3°; c) de naleving van de in dit artikel beoogde voorwaarden.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 29 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
}1[Onderafdeling 2septdecies Vermindering voor onderhoud en restauratie van beschermde monumenten en landschappen]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 30 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
}1[Art. 14536. Er wordt een belastingvermindering verleend voor het niet door subsidies gedekte gedeelte van de in het belastbaar tijdperk werkelijk betaalde uitgaven die de eigenaar van niet verhuurde gebouwde onroerende goederen, delen van gebouwde onroerende goederen of landschappen die zijn beschermd overeenkomstig de wetgeving op het behoud van Monumenten en Landschappen of volgens een gelijkaardige wetgeving in een andere LidStaat van de Europese Economische Ruimte, heeft gedaan voor het onderhoud en de restauratie ervan, voor zover die onroerende goederen, delen van onroerende goederen of landschappen, voor het publiek toegankelijk zijn.
De belastingvermindering is niet van toepassing op de uitgaven die: a) in aanmerking genomen zijn als werkelijke beroepskosten; b) recht geven op de in artikel 69 vermelde investeringsaftrek; c) in aanmerking komen voor de toepassing van de artikelen 14524, 14525, 14528, 14530 en 14531. Het bedrag waarvoor de belastingvermindering wordt verleend, is gelijk aan 50 pct. van de tijdens het belastbare tijdperk werkelijk betaalde uitgaven en mag per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 25.000 euro. De belastingvermindering is gelijk aan 30 pct. van het in aanmerking te nemen bedrag. In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten. De Koning regelt de uitvoering van deze bepaling en bepaalt inzonderheid wat, voor de toepassing van de belastingwet, wordt verstaan onder «voor het publiek toegankelijk zijn».]1 }1. – Ingevoegd bij art. 31 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
p. 300 K.B. 10 april 1992 Art. 147 volledig vervangen
Art. 147. }1[Op de belastingen met betrekking tot pensioenen en vervangingsinkomsten worden de volgende verminderingen verleend: 1° als het netto-inkomen uitsluitend uit pensioenen of andere vervangingsinkomsten bestaat: 1.344,57 EUR; 2° }2[als het netto-inkomen gedeeltelijk uit pensioenen of andere vervangingsinkomsten bestaat: een gedeelte van het in 1° bedoelde bedrag, welk gedeelte evenredig is met de verhouding tussen, enerzijds, het netto bedrag van de pensioenen en de andere vervangingsinkomsten en, anderzijds, het netto-inkomen met uitsluiting: a) van het loon dat bij de nieuwe werkgever wordt verkregen of van het inkomen dat uit een nieuwe zelfstandige beroepsactiviteit wordt verkregen, in geval van het verkrijgen van: – ofwel, een }3[in artikel 31bis, derde lid, 2°, vermelde bedrijfstoeslag]3; – ofwel, een }4[in artikel 31bis, derde lid, 2°, vermelde bedrijfstoeslag]4 samen met een in artikel 31bis, eerste lid, 1 °, eerste streepje, en tweede lid, bedoelde aanvullende vergoeding; – ofwel, een }5[in artikel 31bis, eerste lid, 1°, tweede streepje,]5 en tweede lid, bedoelde aanvullende vergoeding; b) van de activiteitsinkomsten, in geval van het verkrijgen door een belastingplichtige die de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt, van een wettelijk pensioen dat het bedrag bedoeld in artikel 154, § 2, 1°, niet overschrijdt of in geval van het verkrijgen van een overlevingspensioen;]2 3° }6[...]6
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 301–302 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
4° }7[...]7 5° }8[...]8 6° }9[...]9 7° }10[als het netto-inkomen uitsluitend uit werkloosheidsuitkeringen bestaat: 1.344,57 euro;]10 8° als het netto-inkomen gedeeltelijk uit }11[werkloosheidsuitkeringen]11 bestaat: een gedeelte }11[van het in 7° bedoelde bedrag,]11 welk gedeelte evenredig is met de verhouding tussen het nettobedrag van de }11[werkloosheidsuitkeringen]11 enerzijds en het netto-inkomen anderzijds; 9° als het netto-inkomen uitsluitend uit wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen bestaat: 1.725,98 EUR; 10° als het netto-inkomen gedeeltelijk uit wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen bestaat: een gedeelte van het in 9° vermelde bedrag, welk gedeelte evenredig is met de verhouding tussen het nettobedrag van de wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen enerzijds en het netto-inkomen anderzijds.]1 }12 [Onder activiteitsinkomsten als bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt verstaan de beroepsinkomsten verminderd met: 1° de in artikel 23, § 1, 5°, bedoelde inkomsten; 2° de vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van inkomsten.]12 }13 13 [...] }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 35 wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }2. – Lid 1, 2°, laatst vervangen bij art. 37, 1°, wet 17 mei 2007, B.S., 19 juni 2007, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 39) }3. – Lid 1, 2°, a), eerste streepje, gewijzigd bij art. 10 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 23, lid 2) }4. – Lid 1, 2°, a), tweede streepje, gewijzigd bij art. 10 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 23, lid 2) }5. – Lid 1, 2°, a), derde streepje, gewijzigd bij art. 9, 1°, Herstelwet 27 maart 2009, B.S., 7 april 2009, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 19, lid 3) }6. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 96, A, 2°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 100, lid 2; zoals vervangen bij art. 50 wet 20 juli 2006, B.S., 28 juli 2006) }7. – Lid 1, 4°, opgeheven bij art. 96, A, 2°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 100, lid 2; zoals vervangen bij art. 50 wet 20 juli 2006, B.S., 28 juli 2006) }8. – Lid 1, 5°, na wijziging, opgeheven bij art. 23, a), wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 35, lid 9) }9. – Lid 1, 6°, na wijziging, opgeheven bij art. 23, a), wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 35, lid 9) }10. – Lid 1, 7°, na wijziging, vervangen bij art. 23, b), wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 35, lid 9) }11. – Lid 1, 8°, laatst gewijzigd bij art. 23, c), wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 35, lid 9) }12. – Lid 2 toegevoegd bij art. 37, 2°, wet 17 mei 2007, B.S., 19 juni 2007, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 39) }13. – Lid 3 toegevoegd bij art. 9, 5°, Herstelwet 27 maart 2009, B.S., 7 april 2009, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 19, lid 3); opgeheven bij art. 23, d), wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 35, lid 9)
49
p. 301–302 K.B. 10 april 1992 Art. 154 volledig vervangen
Art. 154. }1[§ 1. Een bijkomende vermindering wordt verleend wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten. De bijkomende vermindering wordt berekend volgens de in de volgende paragrafen bepaalde regels. § 2. De bijkomende vermindering is gelijk aan de belasting die overblijft na toepassing van }2[de artikelen 147 tot 153]2 wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit: 1° pensioenen of vervangingsinkomsten en het totale bedrag van die inkomsten niet hoger is dan het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering }3[dat kan worden toegekend na de eerste twaalf maanden van volledige werkloosheid]3 , de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen niet inbegrepen; 2° }4[werkloosheidsuitkeringen en het bedrag van die uitkeringen niet hoger is dan het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering dat kan worden toegekend tijdens de eerste twaalf maanden van volledige werkloosheid;]4 3° wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en het bedrag van die inkomsten niet hoger is dan tien negenden van het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering }5[dat kan worden toegekend na de eerste twaalf maanden van volledige werkloosheid ] 5 , de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen niet inbegrepen. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden de totale netto-inkomens van de beide echtgenoten samengeteld voor de toepassing van het eerste lid. § 3. In de andere dan in § 2 bedoelde gevallen is de bijkomende vermindering gelijk aan het positieve verschil tussen: 1° het bedrag van de belasting die nog overblijft na toepassing van }6[de artikelen 147 tot 153]6; en 2° het verschil tussen: – wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten, die pensioenen of vervangingsinkomsten en het maximumbedrag dat overeenkomstig }7[§ 2, eerste lid,]7 1 °, van toepassing is; – wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit werkloosheidsuitkeringen, die werkloosheidsuitkeringen en het maximumbedrag dat overeenkomstig }8 [§ 2, eerste lid,]8 2°, van toepassing is; – wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, die wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en het maximumbedrag dat overeenkomstig }9[§ 2, eerste lid,]9 3°, van toepassing is. In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, eerste streepje, wordt de bijkomende vermindering in voorkomend geval verdeeld naar de verhouding van het gedeelte van de belasting dat nog overblijft na toepassing van }10 [de artikelen 147 tot 153]10 en dat respectievelijk betrekking heeft op pensioenen of andere vervangingsinkomsten, op werkloosheidsuitkeringen of op wettelijke ziekte- en invaliditeitsvergoedingen en het totaal van de belasting dat
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 306–309
nog overblijft na toepassing van }10[de artikelen 147 tot 153]10. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden zowel de totale netto-inkomens als het bedrag van de overblijvende belasting van de beide echtgenoten samengeteld voor de toepassing van het eerste lid. De aldus berekende bijkomende vermindering wordt verdeeld in verhouding tot het bedrag van de belasting van elke echtgenoot die nog overblijft na toepassing van }11[de artikelen 147 tot 153]11. }12[...]12]1 }1. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 38 wet 17 mei 2007, B.S., 19 juni 2007, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 39) }2. – § 2, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 123, 1°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 134, lid 1) }3. – § 2, lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 3, 1°, wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 6, lid 1) }4. – § 2, lid 1, 2°, vervangen bij art. 3, 2°, wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 6, lid 1) }5. – § 2, lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 3, 3°, wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 6, lid 1) }6. – § 3, lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 123, 1°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 134, lid 1) }7. – § 3, lid 1, 2°, eerste streepje, gewijzigd bij art. 32 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }8. – § 3, lid 1, 2°, tweede streepje, gewijzigd bij art. 32 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }9. – § 3, lid 1, 2°, derde streepje, gewijzigd bij art. 32 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }10. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 123, 1°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 134, lid 1) }11. – § 3, lid 4, gewijzigd bij art. 123, 1°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 134, lid 1) }12. – § 3, lid 5, na wijziging, opgeheven bij art. 123, 2°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 134, lid 1)
p. 306–309 K.B. 10 april 1992 Art. 171 volledig vervangen
Art. 171. In afwijking van de artikelen 130 tot 168, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de bovenvermelde artikelen op het geheel van de belastbare inkomsten: 1° tegen een aanslagvoet van 33 pct.: a) de in artikel 90, 1° }1[, 9°, eerste streepje,]1 }2 [en 12°]2, vermelde diverse inkomsten; b) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, ingeval de desbetreffende goederen worden vervreemd binnen 5 jaar na de verkrijging ervan; }3 [c) onverminderd de toepassing van 4°, b, stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de artikelen 25, 6°, a en
27, tweede lid, 4°, a, vermelde vergoedingen verkregen als compensatie van een vermindering van de werkzaamheid, in zover zij niet meer bedragen dan de belastbare nettowinst of -baten die }3[in de vier jaren voorafgaand aan het jaar van de stopzetting]3 of de vermindering van de werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen. Onder belastbare netto-winst of -baten van elk in het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met uitzondering van de ingevolge deze onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten;]3 }4 [d) }4 [kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in }5[2°quater, 3°bis en 4°, f]5, in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }5[2°quater, 3°bis en 4°, f]5;]4]4 }6[e) }6[...]6]6 }7 [f) afkoopwaarden als vermeld in 2°, d, indien anders vereffend;]7 }8 [g) spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 2°, e, indien anders uitgekeerd;]8 }9[h) de in 4°, g), bedoelde kapitalen geldend als pensioen wanneer die kapitalen in omstandigheden als bedoeld in 4°, g), door de werkgever of de onderneming worden uitgekeerd aan een andere begunstigde dan degene die is bedoeld in 4°, g), zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]9 }10 }11 [i) [de beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, voor een maximumbedrag van 12.300 euro bruto per belastbaar tijdperk die worden betaald of toegekend aan:]11 – sportbeoefenaars, }12[voor]12 hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt; – scheidsrechters, }13 [voor] 13 hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden; – opleiders, trainers en begeleiders, }14[voor]14 hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars; op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal brutobelastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal brutobelastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen }15 [uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sportsector]15;]10 [2° tegen een aanslagvoet van 10 pct.: a) }16[...]16 }17 [b) }18[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover: – zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }19[2°quater, 3°bis en 4°, f]19; – }20[het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;– het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en ten vroegste bij het bereiken van de
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 306–309 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven;]20]18]17 c) }21[...]21 d) }22[kapitalen en afkoopwaarden van de levensverzekeringscontracten }23[bedoeld in de artikelen 104, 9°, en 1451, 2°,]23 indien die kapitalen worden vereffend bij overlijden van de verzekerde of bij het normale verstrijken van het contract, of indien die afkoopwaarden worden vereffend in één van de 5 jaren die aan het normale verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover die kapitalen en afkoopwaarden niet dienen voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. Hierin zijn eveneens begrepen de kapitalen en afkoopwaarden die worden toegekend aan een werknemer of aan een niet in artikel 195, § 1, bedoelde bedrijfsleider en die voortvloeien uit een individuele aanvullende pensioentoezegging wanneer: – voor die werknemer gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat of heeft bestaan; – die bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging tijdens geen enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd is;]22 }24 [e) de in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 145 1 , 5°, gevormde spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden, wanneer zij aan de rechthebbenden worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan}25[, naar aanleiding van zijn toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag]25 of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;]24] }26[f) }27[de uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in de artikelen 187 en 209, in geval van gehele of gedeeltelijke verdeling van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap;]27]26 2°bis }28[tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties;]28 }29 [2°ter }30[...]30]29 }31[2°quater tegen een aanslagvoet van 18 pct., kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 61 jaar;]31 3° }32[tegen een aanslagvoet van 25 pct., de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder 2°bis, 3°quater en 3°quinquies, alsmede voor diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7°;]32 }33 [3°bis }34[}35[tegen een aanslagvoet van 20 pct., de kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd: – aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar;
51
– aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar;]35]34]33 }36 [3°ter }37[tegen }38 [een aanslagvoet van 15 of 25 pct.,]38 de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben;]37]36 }39 [3°quater }40[tegen een aanslagvoet van 15 pct., de dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 122, § 1, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, die als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie «vastgoed» of door een in boek 3 van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap van gelijke aard, of deze haar effecten openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover door de betrokken Lid-Staat een uitwisseling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80 pct. van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20°, van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap belegd is in onroerende goederen die in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van deze voorwaarde verstaat men onder «woning» zowel een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis;]40]39 }41 [3°quinquies tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 21, 5°, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's, in zoverre zij meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen;]41 }42 [3°sexies tegen een aanslagvoet van 20 of 15 pct., de in artikel 269, § 2, bedoelde dividenden, naargelang ze zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng of later;]42 4° tegen een aanslagvoet van 16,5 pct.: a) verwezenlijkte meerwaarden op materiële en financiële vaste activa die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt }43[en waarvoor niet voor de in artikel 47 vermelde gespreide belasting is geopteerd]43, en op andere aandelen die sedert meer dan 5 jaar zijn verworven. De in het vorige lid gestelde voorwaarde van de vijfjarige belegging is niet vereist wanneer de meerwaarden worden verwezenlijkt naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer takken daarvan; }44[b) de in 1°, c, vermelde stopzettingsmeerwaarden die worden verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de stopzetting van de werkzaamheid vanaf de leeftijd van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen definitieve stopzetting en de in 1°, c, vermelde vergoedingen die worden verkregen naar aanlei-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 306–309
ding van een handeling verricht vanaf dezelfde leeftijd of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen handeling. Onder gedwongen definitieve stopzetting of gedwongen handeling wordt verstaan de definitieve stopzetting of de handeling die voortvloeit uit een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom, of een andere gelijkaardige gebeurtenis. Als gedwongen definitieve stopzetting wordt eveneens beschouwd de definitieve stopzetting die het gevolg is van een handicap als vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°;]44 c) de in artikel 90, 2°, vermelde prijzen, subsidies, renten en pensioenen; d) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, wanneer de goederen waarop zij betrekking hebben meer dan 5 jaar na de verkrijging ervan zijn vervreemd; e) de }45[in artikel 90, 9° }46[, tweede streepje,]46 en 10°]45, vermelde meerwaarden; f) }47[kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a) tot c), wanneer ze niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, en ze aan de begunstigde worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering }48[of bij leven vanaf de leeftijd van 62 jaar]48, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, met uitzondering van: – kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°; – kapitalen en afkoopwaarden die krachtens een individuele aanvullende pensioentoezegging, als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden toegekend ofwel aan een werknemer als bedoeld in artikel 31 wanneer er gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat die beantwoordt aan de voorwaarden van de voornoemde wet, ofwel aan een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32 die, gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging, geen bezoldigingen heeft gekregen die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 195, § 1, tweede lid;]47 }49 }50 [– [kapitalen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en die bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;]50]49 }51[– kapitalen die door werkgeversbijdragen zijn gevormd en worden uitgekeerd in omstandigheden als bedoeld in 3°bis, tweede streepje;]51 fbis) }52[...]52 g) }53[kapitalen geldend als pensioenen wanneer die kapitalen door de onderneming worden uitgekeerd aan de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die het statuut van zelfstandige heeft en die is bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan }54[of wanneer die kapitalen naar aan-
leiding van zijn overlijden worden uitgekeerd aan de persoon die zijn rechtverkrijgende is,]54 zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]53 h) de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen; i) }55[de premies en vergoedingen ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector;]55 }56 }57 [j) [de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen]57 voor }57[een maximumbedrag van 12.300 euro bruto]57 per belastbaar tijdperk, betaald of toegekend aan sportbeoefenaars voor een als zodanig verrichte werkzaamheid, voorzover zij de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar op 1 januari }58[van het aanslagjaar]58;]56 }59 [k) }60[de premie bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 23 maart 2012 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsen-geneeskunde en tot vaststelling van werkingsregels ervan.]60]59 5° tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad: a) vergoedingen van meer dan }61 [615 EUR]61 bruto, die al of niet contractueel betaald zijn ten gevolge van stopzetting van arbeid of beëindiging van een arbeidsovereenkomst; b) bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen als vermeld in de artikelen 31 en 34, waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben; c) winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid als }62[vermeld in artikel 28, eerste lid, 2° en 3°, a]62; }63 [d) vergoedingen die door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]63 }64 [e) de EGKS-vergoedingen die door toedoen van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening ten gevolge van de herstructurering of sluiting van een onderneming worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]64 }65 [f) de inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact;]65 6° tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten: – }66[het vakantiegeld dat, tijdens het jaar dat de werknemer }66[of de bedrijfsleider die is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst,]66 zijn werkgever verlaat, is opgebouwd en aan hem wordt betaald;]66 – de in artikel 23, § 1, 2°, vermelde baten die betrekking hebben op gedurende een periode van meer dan 12 maanden geleverde diensten en die door toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed, en zulks uitsluitend voor het evenredige deel dat een vergoeding van 12 maanden prestaties overtreft; – de in artikel 90, 4°, vermelde uitkeringen;
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 306–309 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 }67 }68 [– [de in artikel 31, tweede lid, 1° en 4°, bedoelde bezoldigingen van de maand december die door een overheid voor het eerst zijn betaald of toegekend tijdens die maand december in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar ingevolge een beslissing van die overheid om de bezoldigingen van de maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar;]68]67 }69 [7° tegen een aanslagvoet van 10,38 pct.: de gewestelijke weerwerkpremie die, krachtens een voor 1 januari 2006 afgekondigd decreet of ordonnantie of een voor dezelfde datum getroffen besluit, gedurende de periode en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in dat decreet, ordonnantie of besluit, wordt betaald of toegekend aan een oudere werknemer die ontslagen is uit een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en die na een periode van werkloosheid terug wordt tewerkgesteld door een nieuwe werkgever, voor zover die premie bruto niet meer bedraagt dan 120 EUR per maand. De begrippen «oudere werknemer», «onderneming in moeilijkheden of in herstructurering» en «nieuwe werknemer» hebben voor de toepassing van deze bepaling dezelfde betekenis als in het desbetreffende decreet, ordonnantie of besluit.]69 {70 {140 }1. – 1°, a), gewijzigd bij art. 10, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }2. – 1°, a), gewijzigd bij art. 135 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 139, lid 1) }3. – 1°, c), ingevoegd bij art. 15, 1°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen van dezelfde datum; gewijzigd bij art. 4 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1992 }4. – 1°, d), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 86, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }5. – 1°, d), gewijzigd bij art. 64, 1°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }6. – 1°, e), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 2°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }7. – 1°, f), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }8. – 1°, g), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }9. – 1°, h), ingevoegd bij art. 86, 3°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }10. – 1°, i), ingevoegd bij art. 2, a), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }11. – 1°, i), al. 1, inleidende zin, vervangen bij art. 28, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err.,
53
B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }12. – 1°, i), al. 1, eerste streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }13. – 1°, i), al. 1, tweede streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }14. – 1°, i), al. 1, derde streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }15. – 1°, i), al. 2, gewijzigd bij art. 28, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }16. – 2°, a), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; opgeheven bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 207 wet 25 januari 1999, B.S., 6 februari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 208); opgeheven bij art. 30 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 37, § 1) }17. – 2°, b), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994 }18. – 2°, b), laatst vervangen bij art. 102, 1°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }19. – 2°, b), eerste streepje, gewijzigd bij art. 64, 2°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }20. – 2°, b), tweede streepje, laatst vervangen bij art. 125, a), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }21. – 2°, c), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 5°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }22. – 2°, d), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; vervangen bij art. 86, 6°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoezegging (art. 23, § 3, A, 6°, tweede streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }23. – 2°, d), inleidende zin, gewijzigd bij art. 402 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing op de hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, W.I.B. 1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 413) }24. – 2°, e), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993 }25. – 2°, e), gewijzigd bij art. 11 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 23, lid 2) }26. – 2°, f), ingevoegd bij art. 5 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002 (art. 32, § 1, lid 1) }27. – 2°, f), vervangen bij art. 27, 1°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 306–309 }28. – 2°bis laatst vervangen bij art. 80, a), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }29. – 2°ter ingevoegd bij art. 27, 3°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }30. – 2°ter opgeheven bij art. 80, b), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }31. – 2°quater ingevoegd bij art. 64, 3°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }32. – 3° laatst vervangen bij art. 80, c), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }33. – 3°bis ingevoegd bij art. 13 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }34. – 3°bis opgeheven bij art. 27, 4°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }35. – 3°bis opnieuw ingevoegd bij art. 64, 4°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }36. – 3°ter ingevoegd bij art. 47 wet 10 maart 1999, B.S., 14 april 1999 }37. – 3°ter vervangen bij art. 41 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 74, lid 5) }38. – 3°ter laatst gewijzigd bij art. 80, d), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }39. – 3°quater ingevoegd bij art. 318 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }40. – 3°quater vervangen bij art. 80, e), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }41. – 3°quinquies ingevoegd bij art. 27, 6°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }42. – 3°sexies ingevoegd bij art. 3, b), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b), 4, 5, b) en 6 (art. 7, lid 5) }43. – 4°, a), gewijzigd bij art. 24, 1°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }44. – 4°, b), vervangen bij art. 15, 2°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen vanaf dezelfde datum }45. – 4°, e), gewijzigd bij art. 19 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }46. – 4°, e), gewijzigd bij art. 10, b), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }47. – 4°, f), na wijziging, vervangen bij art. 86, 7°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }48. – 4°, f), inleidende zin, gewijzigd bij art. 64, 5°, a), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }49. – 4°, f), derde streepje, ingevoegd bij art. 102, 2°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105)
}50. – 4°, f), derde streepje, vervangen bij art. 125, b), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }51. – 4°, f), vierde streepje, ingevoegd bij art. 64, 5°, b), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }52. – 4°, fbis), ingevoegd bij art. 15, 3°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden vereffend met ingang van 1 augustus 1992; opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }53. – 4°, g), laatst vervangen bij art. 86, 8°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }54. – 4°, g), gewijzigd bij art. 176 wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing op lijfrenten en pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 190, lid 2, 1°) }55. – 4°, i), opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993; ingevoegd bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 11 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 1 K.B. 7 mei 2000, B.S., 17 mei 2000) }56. – 4°, j), ingevoegd bij art. 2, b), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }57. – 4°, j), gewijzigd bij art. 28, 4°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }58. – 4°, j), gewijzigd bij art. 125, c), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }59. – 4°, k), ingevoegd bij art. 2 wet 7 november 2011, B.S., 16 november 2011, van toepassing met ingang van aj. 2012 (art. 3) }60. – 4°, k), vervangen bij art. 33 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, inwerkingtreding: 1 april 2012 (art. 39, lid 4) }61. – 5°, a), gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }62. – 5°, c), gewijzigd bij art. 24, 3°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }63. – 5°, d), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }64. – 5°, e), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }65. – 5°, f), ingevoegd bij art. 114 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008 }66. – 6°, eerste streepje, vervangen bij art. 123 Programmawet 8 april 2003, B.S., 17 april 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 124); gewijzigd bij art. 17 Programmawet 5 augustus 2003, B.S., 7 augustus 2003, err., B.S., 9 september 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 18) }67. – 6°, vierde streepje, ingevoegd bij art. 125, d), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }68. – 6°, vierde streepje, vervangen bij art. 25 wet (I) 29 december 2010, B.S., 31 december 2010, err., B.S., 13 januari 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2010 worden betaald of toegekend (art. 26) }69. – 7° toegevoegd bij art. 2 wet 10 juni 2006, B.S., 27 juni 2006, van toepassing op de gewestelijke weerwerkpremies die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2005 (art. 3)
F 70. – Vanaf 1 oktober 2014 luidt dit art. als volgt:
Art. 171. In afwijking van de artikelen 130 tot 168, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 306–309 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 toepassing van de bovenvermelde artikelen op het geheel van de belastbare inkomsten: 1° tegen een aanslagvoet van 33 pct.: a) de in artikel 90, 1° }71[, 9°, eerste streepje,]71 }72[en 12°]72, vermelde diverse inkomsten; b) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, ingeval de desbetreffende goederen worden vervreemd binnen 5 jaar na de verkrijging ervan; }73[c) onverminderd de toepassing van 4°, b, stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de artikelen 25, 6°, a en 27, tweede lid, 4°, a, vermelde vergoedingen verkregen als compensatie van een vermindering van de werkzaamheid, in zover zij niet meer bedragen dan de belastbare netto-winst of -baten die }73[in de vier jaren voorafgaand aan het jaar van de stopzetting] 73 of de vermindering van de werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen. Onder belastbare netto-winst of -baten van elk in het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met uitzondering van de ingevolge deze onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten;]73 }74 [d) }74 [kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in }75[2°quater, 3°bis en 4°, f]75, in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }75[2°quater, 3°bis en 4°, f]75;]74]74 }76 }76 76 76 [e) [...] ] }77[f) afkoopwaarden als vermeld in 2°, d, indien anders vereffend;]77 }78[g) spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 2°, e, indien anders uitgekeerd;]78 }79[h) de in 4°, g), bedoelde kapitalen geldend als pensioen wanneer die kapitalen in omstandigheden als bedoeld in 4°, g), door de werkgever of de onderneming worden uitgekeerd aan een andere begunstigde dan degene die is bedoeld in 4°, g), zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]79 }80[i) }81[de beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, voor een maximumbedrag van 12.300 euro bruto per belastbaar tijdperk die worden betaald of toegekend aan:]81 – sportbeoefenaars, }82[voor]82 hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt; – scheidsrechters, }83[voor]83 hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden; – opleiders, trainers en begeleiders, }84[voor]84 hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars; op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal brutobelastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal brutobelastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen }85[uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sportsector]85;]80 [2° tegen een aanslagvoet van 10 pct.: a) }86[...]86 }87[b) }88[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover: – zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }89[2°quater, 3°bis en 4°, f]89; – }90[het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;– het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van
55
de onderneming zijn gevormd en ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven;]90]88]87 c) }91[...]91 d) }92[kapitalen en afkoopwaarden van de levensverzekeringscontracten }93[bedoeld in de artikelen 104, 9°, en 1451, 2°,]93 indien die kapitalen worden vereffend bij overlijden van de verzekerde of bij het normale verstrijken van het contract, of indien die afkoopwaarden worden vereffend in één van de 5 jaren die aan het normale verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover die kapitalen en afkoopwaarden niet dienen voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. Hierin zijn eveneens begrepen de kapitalen en afkoopwaarden die worden toegekend aan een werknemer of aan een niet in artikel 195, § 1, bedoelde bedrijfsleider en die voortvloeien uit een individuele aanvullende pensioentoezegging wanneer: – voor die werknemer gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat of heeft bestaan; – die bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging tijdens geen enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd is;]92 }94[e) de in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 1451, 5°, gevormde spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden, wanneer zij aan de rechthebbenden worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan}95[, naar aanleiding van zijn toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag]95 of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;]94] }96[f) }97[...]97]96 2°bis }98[tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties;]98 }99[2°ter }100[...]100]99 }101[2°quater tegen een aanslagvoet van 18 pct., kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 61 jaar;]101 3° }102[tegen een aanslagvoet van 25 pct., de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder 2°bis, 3°quater en 3°quinquies, alsmede voor diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7°;]102 }103[3°bis }104[}105[tegen een aanslagvoet van 20 pct., de kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd: – aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar; – aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar;]105]104]103 }106[3°ter }107[tegen }108 [een aanslagvoet van 15 of 25 pct.,]108 de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben;]107]106
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 306–309 }109[3°quater }110[tegen een aanslagvoet van 15 pct., de dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 122, § 1, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, die als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie «vastgoed» of door een in boek 3 van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap van gelijke aard, of deze haar effecten openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover door de betrokken LidStaat een uitwisseling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80 pct. van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20°, van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap belegd is in onroerende goederen die in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van deze voorwaarde verstaat men onder «woning» zowel een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis;]110]109 }111 [3°quinquies tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 21, 5°, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's, in zoverre zij meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen;]111 }112[3°sexies tegen een aanslagvoet van 20 of 15 pct., de in artikel 269, § 2, bedoelde dividenden, naargelang ze zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng of later;]112 4° tegen een aanslagvoet van 16,5 pct.: a) verwezenlijkte meerwaarden op materiële en financiële vaste activa die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt }113[en waarvoor niet voor de in artikel 47 vermelde gespreide belasting is geopteerd] 113, en op andere aandelen die sedert meer dan 5 jaar zijn verworven. De in het vorige lid gestelde voorwaarde van de vijfjarige belegging is niet vereist wanneer de meerwaarden worden verwezenlijkt naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer takken daarvan; }114[b) de in 1°, c, vermelde stopzettingsmeerwaarden die worden verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de stopzetting van de werkzaamheid vanaf de leeftijd van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen definitieve stopzetting en de in 1°, c, vermelde vergoedingen die worden verkregen naar aanleiding van een handeling verricht vanaf dezelfde leeftijd of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen handeling. Onder gedwongen definitieve stopzetting of gedwongen handeling wordt verstaan de definitieve stopzetting of de handeling die voortvloeit uit een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom, of een andere gelijkaardige gebeurtenis. Als gedwongen definitieve stopzetting wordt eveneens beschouwd de definitieve stopzetting die het gevolg is van een handicap als vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°;]114 c) de in artikel 90, 2°, vermelde prijzen, subsidies, renten en pensioenen; d) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, wanneer de goederen waarop zij betrekking hebben meer dan 5 jaar na de verkrijging ervan zijn vervreemd; e) de }115[in artikel 90, 9° }116 [, tweede streepje,] 116 en 10°]115, vermelde meerwaarden; f) }117[kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a) tot c), wanneer ze niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, en ze aan de begunstigde worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering }118[of bij leven vanaf de leeftijd van 62 jaar]118, of
naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, met uitzondering van: – kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°; – kapitalen en afkoopwaarden die krachtens een individuele aanvullende pensioentoezegging, als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden toegekend ofwel aan een werknemer als bedoeld in artikel 31 wanneer er gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat die beantwoordt aan de voorwaarden van de voornoemde wet, ofwel aan een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32 die, gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging, geen bezoldigingen heeft gekregen die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 195, § 1, tweede lid;]117 }119[– }120[kapitalen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en die bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;]120]119 }121[– kapitalen die door werkgeversbijdragen zijn gevormd en worden uitgekeerd in omstandigheden als bedoeld in 3°bis, tweede streepje;]121 fbis) }122[...]122 g) }123[kapitalen geldend als pensioenen wanneer die kapitalen door de onderneming worden uitgekeerd aan de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die het statuut van zelfstandige heeft en die is bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan }124[of wanneer die kapitalen naar aanleiding van zijn overlijden worden uitgekeerd aan de persoon die zijn rechtverkrijgende is,]124 zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]123 h) de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen; i) }125[de premies en vergoedingen ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector;]125 }126[j) }127[de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen]127 voor }127[een maximumbedrag van 12.300 euro bruto]127 per belastbaar tijdperk, betaald of toegekend aan sportbeoefenaars voor een als zodanig verrichte werkzaamheid, voorzover zij de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar op 1 januari }128[van het aanslagjaar]128;]126 }129[k) }130[de premie bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 23 maart 2012 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsen-geneeskunde en tot vaststelling van werkingsregels ervan.]130]129 5° tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad: a) vergoedingen }131[...]131, die al of niet contractueel betaald zijn ten gevolge van stopzetting van arbeid of beëindiging van een arbeidsovereenkomst; b) bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen als vermeld in de artikelen 31 en 34, waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben;
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 306–309 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 c) winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid als
}132[vermeld in artikel 28, eerste lid, 2° en 3°, a]132; }133[d) vergoedingen die door het Fonds tot vergoeding
van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]133 }134[e) de EGKS-vergoedingen die door toedoen van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening ten gevolge van de herstructurering of sluiting van een onderneming worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]134 }135 [f) de inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact;]135 6° tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten: – }136[het vakantiegeld dat, tijdens het jaar dat de werknemer }136[of de bedrijfsleider die is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst,]136 zijn werkgever verlaat, is opgebouwd en aan hem wordt betaald;]136 – de in artikel 23, § 1, 2°, vermelde baten die betrekking hebben op gedurende een periode van meer dan 12 maanden geleverde diensten en die door toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed, en zulks uitsluitend voor het evenredige deel dat een vergoeding van 12 maanden prestaties overtreft; – de in artikel 90, 4°, vermelde uitkeringen; }137[– }138[de in artikel 31, tweede lid, 1° en 4°, bedoelde bezoldigingen van de maand december die door een overheid voor het eerst zijn betaald of toegekend tijdens die maand december in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar ingevolge een beslissing van die overheid om de bezoldigingen van de maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar;]138]137 }139[7° tegen een aanslagvoet van 10,38 pct.: de gewestelijke weerwerkpremie die, krachtens een voor 1 januari 2006 afgekondigd decreet of ordonnantie of een voor dezelfde datum getroffen besluit, gedurende de periode en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in dat decreet, ordonnantie of besluit, wordt betaald of toegekend aan een oudere werknemer die ontslagen is uit een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en die na een periode van werkloosheid terug wordt tewerkgesteld door een nieuwe werkgever, voor zover die premie bruto niet meer bedraagt dan 120 EUR per maand. De begrippen «oudere werknemer», «onderneming in moeilijkheden of in herstructurering» en «nieuwe werknemer» hebben voor de toepassing van deze bepaling dezelfde betekenis als in het desbetreffende decreet, ordonnantie of besluit.]139 }71. – 1°, a), gewijzigd bij art. 10, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }72. – 1°, a), gewijzigd bij art. 135 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 139, lid 1) }73. – 1°, c), ingevoegd bij art. 15, 1°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen van dezelfde datum; gewijzigd bij art. 4 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1992 }74. – 1°, d), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 86, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }75. – 1°, d), gewijzigd bij art. 64, 1°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en af-
57
koopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }76. – 1°, e), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 2°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }77. – 1°, f), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }78. – 1°, g), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }79. – 1°, h), ingevoegd bij art. 86, 3°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }80. – 1°, i), ingevoegd bij art. 2, a), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }81. – 1°, i), al. 1, inleidende zin, vervangen bij art. 28, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }82. – 1°, i), al. 1, eerste streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }83. – 1°, i), al. 1, tweede streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }84. – 1°, i), al. 1, derde streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }85. – 1°, i), al. 2, gewijzigd bij art. 28, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }86. – 2°, a), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; opgeheven bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 207 wet 25 januari 1999, B.S., 6 februari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 208); opgeheven bij art. 30 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 37, § 1) }87. – 2°, b), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994 }88. – 2°, b), laatst vervangen bij art. 102, 1°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }89. – 2°, b), eerste streepje, gewijzigd bij art. 64, 2°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }90. – 2°, b), tweede streepje, laatst vervangen bij art. 125, a), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }91. – 2°, c), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 5°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }92. – 2°, d), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; vervangen bij art. 86, 6°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoe-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 306–309 zegging (art. 23, § 3, A, 6°, tweede streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }93. – 2°, d), inleidende zin, gewijzigd bij art. 402 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing op de hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, W.I.B. 1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 413) }94. – 2°, e), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993 }95. – 2°, e), gewijzigd bij art. 11 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 23, lid 2) }96. – 2°, f), ingevoegd bij art. 5 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002 (art. 32, § 1, lid 1) }97. – 2°, f), opgeheven bij art. 3, a), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, inwerkingtreding: 1 oktober 2014 (art. 7, lid 4) }98. – 2°bis laatst vervangen bij art. 80, a), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }99. – 2°ter ingevoegd bij art. 27, 3°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }100. – 2°ter opgeheven bij art. 80, b), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }101. – 2°quater ingevoegd bij art. 64, 3°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }102. – 3° laatst vervangen bij art. 80, c), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }103. – 3°bis ingevoegd bij art. 13 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }104. – 3°bis opgeheven bij art. 27, 4°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }105. – 3°bis opnieuw ingevoegd bij art. 64, 4°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }106. – 3°ter ingevoegd bij art. 47 wet 10 maart 1999, B.S., 14 april 1999 }107. – 3°ter vervangen bij art. 41 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 74, lid 5) }108. – 3°ter laatst gewijzigd bij art. 80, d), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }109. – 3°quater ingevoegd bij art. 318 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }110. – 3°quater vervangen bij art. 80, e), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }111. – 3°quinquies ingevoegd bij art. 27, 6°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }112. – 3°sexies ingevoegd bij art. 3, b), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b), 4, 5, b) en 6 (art. 7, lid 5) }113. – 4°, a), gewijzigd bij art. 24, 1°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2)
}114. – 4°, b), vervangen bij art. 15, 2°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen vanaf dezelfde datum }115. – 4°, e), gewijzigd bij art. 19 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }116. – 4°, e), gewijzigd bij art. 10, b), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }117. – 4°, f), na wijziging, vervangen bij art. 86, 7°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }118. – 4°, f), inleidende zin, gewijzigd bij art. 64, 5°, a), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }119. – 4°, f), derde streepje, ingevoegd bij art. 102, 2°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }120. – 4°, f), derde streepje, vervangen bij art. 125, b), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }121. – 4°, f), vierde streepje, ingevoegd bij art. 64, 5°, b), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }122. – 4°, fbis), ingevoegd bij art. 15, 3°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden vereffend met ingang van 1 augustus 1992; opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }123. – 4°, g), laatst vervangen bij art. 86, 8°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }124. – 4°, g), gewijzigd bij art. 176 wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing op lijfrenten en pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 190, lid 2, 1°) }125. – 4°, i), opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993; ingevoegd bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 11 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 1 K.B. 7 mei 2000, B.S., 17 mei 2000) }126. – 4°, j), ingevoegd bij art. 2, b), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }127. – 4°, j), gewijzigd bij art. 28, 4°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }128. – 4°, j), gewijzigd bij art. 125, c), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }129. – 4°, k), ingevoegd bij art. 2 wet 7 november 2011, B.S., 16 november 2011, van toepassing met ingang van aj. 2012 (art. 3) }130. – 4°, k), vervangen bij art. 33 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, inwerkingtreding: 1 april 2012 (art. 39, lid 4) }131. – 5°, a), laatst gewijzigd bij art. 3 wet 19 juni 2011, B.S., 28 juni 2011, err., B.S., 6 juli 2011, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 7, lid 3) }132. – 5°, c), gewijzigd bij art. 24, 3°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }133. – 5°, d), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }134. – 5°, e), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }135. – 5°, f), ingevoegd bij art. 114 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 306–309 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 }136. – 6°, eerste streepje, vervangen bij art. 123 Programmawet 8 april 2003, B.S., 17 april 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 124); gewijzigd bij art. 17 Programmawet 5 augustus 2003, B.S., 7 augustus 2003, err., B.S., 9 september 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 18) }137. – 6°, vierde streepje, ingevoegd bij art. 125, d), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }138. – 6°, vierde streepje, vervangen bij art. 25 wet (I) 29 december 2010, B.S., 31 december 2010, err., B.S., 13 januari 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2010 worden betaald of toegekend (art. 26) }139. – 7° toegevoegd bij art. 2 wet 10 juni 2006, B.S., 27 juni 2006, van toepassing op de gewestelijke weerwerkpremies die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2005 (art. 3)
F 140. – Vanaf aj. 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 171. In afwijking van de artikelen 130 tot 168, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de bovenvermelde artikelen op het geheel van de belastbare inkomsten: 1° tegen een aanslagvoet van 33 pct.: a) de in artikel 90, 1° }141[, 9°, eerste streepje,]141 }142[en 12°]142, vermelde diverse inkomsten; b) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, ingeval de desbetreffende goederen worden vervreemd binnen 5 jaar na de verkrijging ervan; }143[c) onverminderd de toepassing van 4°, b, stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de artikelen 25, 6°, a en 27, tweede lid, 4°, a, vermelde vergoedingen verkregen als compensatie van een vermindering van de werkzaamheid, in zover zij niet meer bedragen dan de belastbare netto-winst of -baten die }143[in de vier jaren voorafgaand aan het jaar van de stopzetting]143 of de vermindering van de werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen. Onder belastbare netto-winst of -baten van elk in het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met uitzondering van de ingevolge deze onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten;]143 }144 [d) }144[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in }145[2°quater, 3°bis en 4°, f]145, in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }145[2°quater, 3°bis en 4°, f]145;]144]144 }146[e) }146[...]146]146 }147 [f) afkoopwaarden als vermeld in 2°, d, indien anders vereffend;]147 }148[g) spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 2°, e, indien anders uitgekeerd;]148 }149[h) de in 4°, g), bedoelde kapitalen geldend als pensioen wanneer die kapitalen in omstandigheden als bedoeld in 4°, g), door de werkgever of de onderneming worden uitgekeerd aan een andere begunstigde dan degene die is bedoeld in 4°, g), zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]149 }150[i) }151[de beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, voor een maximumbedrag van 12.300 euro bruto per belastbaar tijdperk die worden betaald of toegekend aan:]151 – sportbeoefenaars, }152[voor]152 hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt; – scheidsrechters, }153[voor]153 hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden; – opleiders, trainers en begeleiders, }154[voor]154 hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars; op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal brutobelastbaar
59
bedrag meer bedraagt dan het totaal brutobelastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen }155[uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sportsector]155;]150 [2° tegen een aanslagvoet van 10 pct.: a) }156[...]156 }157[b) }158[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover: – zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }159[2°quater, 3°bis en 4°, f]159; – }160[het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;– het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven;]160]158]157 c) }161[...]161 d) }162[kapitalen en afkoopwaarden van de levensverzekeringscontracten }163[bedoeld in de artikelen 104, 9°, en 1451, 2°,]163 indien die kapitalen worden vereffend bij overlijden van de verzekerde of bij het normale verstrijken van het contract, of indien die afkoopwaarden worden vereffend in één van de 5 jaren die aan het normale verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover die kapitalen en afkoopwaarden niet dienen voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. Hierin zijn eveneens begrepen de kapitalen en afkoopwaarden die worden toegekend aan een werknemer of aan een niet in artikel 195, § 1, bedoelde bedrijfsleider en die voortvloeien uit een individuele aanvullende pensioentoezegging wanneer: – voor die werknemer gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat of heeft bestaan; – die bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging tijdens geen enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd is;]162 }164[e) de in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 1451, 5°, gevormde spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden, wanneer zij aan de rechthebbenden worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan}165[, naar aanleiding van zijn toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag]165 of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;]164] }166[f) }167[...]167]166 2°bis }168[tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties;]168 }169[2°ter }170[...]170]169 }171[2°quater tegen een aanslagvoet van 18 pct., kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 61 jaar;]171 3° }172[tegen een aanslagvoet van 25 pct., de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder 2°bis, 3°quater en 3°quinquies, alsmede voor diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7°;]172
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 306–309 }173[3°bis }174[}175[tegen een aanslagvoet van 20 pct., de kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd: – aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar; – aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar;]175]174]173 }176 [3°ter }177 [tegen }178 [een aanslagvoet van 15 of 25 pct.,]178 de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben;]177]176 }179[3°quater }180[tegen een aanslagvoet van 15 pct., de dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 122, § 1, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, die als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie «vastgoed» of door een in boek 3 van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap van gelijke aard, of deze haar effecten openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover door de betrokken LidStaat een uitwisseling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80 pct. van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20°, van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap belegd is in onroerende goederen die in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van deze voorwaarde verstaat men onder «woning» zowel een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis;]180]179 }181[3°quinquies tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 21, 5°, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's, in zoverre zij meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen;]181 }182[3°sexies tegen een aanslagvoet van 20 of 15 pct., de in artikel 269, § 2, bedoelde dividenden, naargelang ze zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng of later;]182 4° tegen een aanslagvoet van 16,5 pct.: a) verwezenlijkte meerwaarden op materiële en financiële vaste activa die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt }183[en waarvoor niet voor de in artikel 47 vermelde gespreide belasting is geopteerd] 183, en op andere aandelen die sedert meer dan 5 jaar zijn verworven. De in het vorige lid gestelde voorwaarde van de vijfjarige belegging is niet vereist wanneer de meerwaarden worden verwezenlijkt naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer takken daarvan; }184[b) de in 1°, c, vermelde stopzettingsmeerwaarden die worden verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de stopzetting van de werkzaamheid vanaf de leeftijd van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen definitieve stopzetting en de in 1°, c, vermelde vergoedingen die worden verkregen naar aanleiding van een handeling verricht vanaf dezelfde leeftijd of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen handeling.
Onder gedwongen definitieve stopzetting of gedwongen handeling wordt verstaan de definitieve stopzetting of de handeling die voortvloeit uit een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom, of een andere gelijkaardige gebeurtenis. Als gedwongen definitieve stopzetting wordt eveneens beschouwd de definitieve stopzetting die het gevolg is van een handicap als vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°;]184 c) de in artikel 90, 2°, vermelde prijzen, subsidies, renten en pensioenen; d) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, wanneer de goederen waarop zij betrekking hebben meer dan 5 jaar na de verkrijging ervan zijn vervreemd; e) de }185 [in artikel 90, 9° }186[, tweede streepje,] 186 en 10°]185, vermelde meerwaarden; f) }187[kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a) tot c), wanneer ze niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, en ze aan de begunstigde worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering }188[of bij leven vanaf de leeftijd van 62 jaar]188, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, met uitzondering van: – kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°; – kapitalen en afkoopwaarden die krachtens een individuele aanvullende pensioentoezegging, als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden toegekend ofwel aan een werknemer als bedoeld in artikel 31 wanneer er gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat die beantwoordt aan de voorwaarden van de voornoemde wet, ofwel aan een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32 die, gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging, geen bezoldigingen heeft gekregen die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 195, § 1, tweede lid;]187 }189[– }190[kapitalen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en die bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;]190]189 }191[– kapitalen die door werkgeversbijdragen zijn gevormd en worden uitgekeerd in omstandigheden als bedoeld in 3°bis, tweede streepje;]191 fbis) }192[...]192 g) }193[kapitalen geldend als pensioenen wanneer die kapitalen door de onderneming worden uitgekeerd aan de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die het statuut van zelfstandige heeft en die is bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan }194[of wanneer die kapitalen naar aanleiding van zijn overlijden worden uitgekeerd aan de persoon die zijn rechtverkrijgende is,]194 zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]193 h) de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen; i) }195[de premies en vergoedingen ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector;]195 }196[j) }197[de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen]197 voor }197[een maximumbedrag van 12.300 euro bruto]197 per belastbaar tijdperk, betaald of toegekend aan sportbeoefenaars voor een als zodanig verrichte werkzaamheid, voorzover zij de
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 306–309 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar op 1 januari }198[van het aanslagjaar]198;]196 }199[k) }200[de premie bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 23 maart 2012 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsen-geneeskunde en tot vaststelling van werkingsregels ervan.]200]199 5° tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad: a) vergoedingen }201[...]201, die al of niet contractueel betaald zijn ten gevolge van stopzetting van arbeid of beëindiging van een arbeidsovereenkomst; b) bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen als vermeld in de artikelen 31 en 34, waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben; c) winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid als }202[vermeld in artikel 28, eerste lid, 2° en 3°, a]202; }203[d) vergoedingen die door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]203 }204[e) de EGKS-vergoedingen die door toedoen van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening ten gevolge van de herstructurering of sluiting van een onderneming worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]204 }205 [f) de inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact;]205 6° tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten: – }206[het vakantiegeld dat, tijdens het jaar dat de werknemer }206[of de bedrijfsleider die is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst,]206 zijn werkgever verlaat, is opgebouwd en aan hem wordt betaald;]206 – de in artikel 23, § 1, 2°, vermelde baten die betrekking hebben op gedurende een periode van meer dan 12 maanden geleverde diensten en die door toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed, en zulks uitsluitend voor het evenredige deel dat een vergoeding van 12 maanden prestaties overtreft; – de in artikel 90, 4°, vermelde uitkeringen; }207[– }208[de in artikel 31, tweede lid, 1° en 4°, bedoelde bezoldigingen van de maand december die door een overheid voor het eerst zijn betaald of toegekend tijdens die maand december in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar ingevolge een beslissing van die overheid om de bezoldigingen van de maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar;]208]207 }209[7° tegen een aanslagvoet van 10,38 pct.: de gewestelijke weerwerkpremie die, krachtens een voor 1 januari 2006 afgekondigd decreet of ordonnantie of een voor dezelfde datum getroffen besluit, gedurende de periode en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in dat decreet, ordonnantie of besluit, wordt betaald of toegekend aan een oudere werknemer die ontslagen is uit een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en die na een periode van werkloosheid terug wordt tewerkgesteld door een nieuwe werkgever, voor zover die premie bruto niet meer bedraagt dan 120 EUR per maand. De begrippen «oudere werknemer», «onderneming in moeilijkheden of in herstructurering» en «nieuwe werknemer» hebben voor de toepas-
61
sing van deze bepaling dezelfde betekenis als in het desbetreffende decreet, ordonnantie of besluit.]209 }141. – 1°, a), gewijzigd bij art. 10, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }142. – 1°, a), gewijzigd bij art. 135 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 139, lid 1) }143. – 1°, c), ingevoegd bij art. 15, 1°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen van dezelfde datum; gewijzigd bij art. 4 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1992 }144. – 1°, d), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 86, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }145. – 1°, d), gewijzigd bij art. 64, 1°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }146. – 1°, e), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 2°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }147. – 1°, f), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }148. – 1°, g), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }149. – 1°, h), ingevoegd bij art. 86, 3°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }150. – 1°, i), ingevoegd bij art. 2, a), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }151. – 1°, i), al. 1, inleidende zin, vervangen bij art. 28, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }152. – 1°, i), al. 1, eerste streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }153. – 1°, i), al. 1, tweede streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }154. – 1°, i), al. 1, derde streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }155. – 1°, i), al. 2, gewijzigd bij art. 28, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }156. – 2°, a), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; opgeheven bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 207 wet 25 januari 1999, B.S., 6 februari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 208); opgeheven bij art. 30 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 37, § 1) }157. – 2°, b), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 306–309 }158. – 2°, b), laatst vervangen bij art. 102, 1°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }159. – 2°, b), eerste streepje, gewijzigd bij art. 64, 2°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }160. – 2°, b), tweede streepje, laatst vervangen bij art. 125, a), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }161. – 2°, c), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 5°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }162. – 2°, d), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; vervangen bij art. 86, 6°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoezegging (art. 23, § 3, A, 6°, tweede streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }163. – 2°, d), inleidende zin, gewijzigd bij art. 402 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing op de hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, W.I.B. 1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 413) }164. – 2°, e), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993 }165. – 2°, e), gewijzigd bij art. 11 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 23, lid 2) }166. – 2°, f), ingevoegd bij art. 5 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002 (art. 32, § 1, lid 1) }167. – 2°, f), opgeheven bij art. 3, a), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, inwerkingtreding: 1 oktober 2014 (art. 7, lid 4) }168. – 2°bis laatst vervangen bij art. 80, a), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }169. – 2°ter ingevoegd bij art. 27, 3°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }170. – 2°ter opgeheven bij art. 80, b), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }171. – 2°quater ingevoegd bij art. 64, 3°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }172. – 3° laatst vervangen bij art. 80, c), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }173. – 3°bis ingevoegd bij art. 13 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }174. – 3°bis opgeheven bij art. 27, 4°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }175. – 3°bis opnieuw ingevoegd bij art. 64, 4°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }176. – 3°ter ingevoegd bij art. 47 wet 10 maart 1999, B.S., 14 april 1999 }177. – 3°ter vervangen bij art. 41 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 74, lid 5)
}178. – 3°ter laatst gewijzigd bij art. 80, d), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }179. – 3°quater ingevoegd bij art. 318 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }180. – 3°quater vervangen bij art. 80, e), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }181. – 3°quinquies ingevoegd bij art. 27, 6°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }182. – 3°sexies ingevoegd bij art. 3, b), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b), 4, 5, b) en 6 (art. 7, lid 5) }183. – 4°, a), gewijzigd bij art. 24, 1°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }184. – 4°, b), vervangen bij art. 15, 2°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen vanaf dezelfde datum }185. – 4°, e), gewijzigd bij art. 19 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }186. – 4°, e), gewijzigd bij art. 10, b), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }187. – 4°, f), na wijziging, vervangen bij art. 86, 7°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }188. – 4°, f), inleidende zin, gewijzigd bij art. 64, 5°, a), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }189. – 4°, f), derde streepje, ingevoegd bij art. 102, 2°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }190. – 4°, f), derde streepje, vervangen bij art. 125, b), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }191. – 4°, f), vierde streepje, ingevoegd bij art. 64, 5°, b), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }192. – 4°, fbis), ingevoegd bij art. 15, 3°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden vereffend met ingang van 1 augustus 1992; opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }193. – 4°, g), laatst vervangen bij art. 86, 8°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }194. – 4°, g), gewijzigd bij art. 176 wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing op lijfrenten en pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 190, lid 2, 1°) }195. – 4°, i), opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993; ingevoegd bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 11 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 1 K.B. 7 mei 2000, B.S., 17 mei 2000)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 314 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 }196. – 4°, j), ingevoegd bij art. 2, b), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }197. – 4°, j), gewijzigd bij art. 28, 4°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }198. – 4°, j), gewijzigd bij art. 125, c), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }199. – 4°, k), ingevoegd bij art. 2 wet 7 november 2011, B.S., 16 november 2011, van toepassing met ingang van aj. 2012 (art. 3) }200. – 4°, k), vervangen bij art. 33 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, inwerkingtreding: 1 april 2012 (art. 39, lid 4) }201. – 5°, a), laatst gewijzigd bij art. 3 wet 19 juni 2011, B.S., 28 juni 2011, err., B.S., 6 juli 2011, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 7, lid 3) }202. – 5°, c), gewijzigd bij art. 24, 3°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }203. – 5°, d), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }204. – 5°, e), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }205. – 5°, f), ingevoegd bij art. 114 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008 }206. – 6°, eerste streepje, vervangen bij art. 123 Programmawet 8 april 2003, B.S., 17 april 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 124); gewijzigd bij art. 17 Programmawet 5 augustus 2003, B.S., 7 augustus 2003, err., B.S., 9 september 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 18) }207. – 6°, vierde streepje, ingevoegd bij art. 125, d), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }208. – 6°, vierde streepje, vervangen bij art. 25 wet (I) 29 december 2010, B.S., 31 december 2010, err., B.S., 13 januari 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2010 worden betaald of toegekend (art. 26) }209. – 7° toegevoegd bij art. 2 wet 10 juni 2006, B.S., 27 juni 2006, van toepassing op de gewestelijke weerwerkpremies die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2005 (art. 3)
p. 314 K.B. 10 april 1992 Art. 174/1 volledig vervangen
zakelijk tot doel hebben het vervullen, in naam en voor rekening van hun aangeslotenen, van alle of van een deel van de verplichtingen of formaliteiten die aan die aangeslotenen zijn opgelegd wegens het feit dat zij personeel tewerkstellen of ter uitvoering van de fiscale of sociale wetgeving, of het helpen van hun aangeslotenen bij het vervullen van die verplichtingen of formaliteiten; 3° ter uitvoering van de sociale wetgeving belast zijn met het innen, centraliseren, kapitaliseren en verdelen van de fondsen bestemd voor de toekenning van de voordelen bepaald in die wetgeving; 4° uitsluitend of hoofdzakelijk het verstrekken of het steunen van onderwijs tot doel hebben; 5° uitsluitend of hoofdzakelijk het organiseren van handelsbeurzen of tentoonstellingen tot doel hebben; 6° door de bevoegde organen van de Gemeenschappen als dienst voor gezins- en bejaardenhulp zijn erkend; 7° }1 [ } 2 [erkend zijn voor de toepassing van artikel 14533, § 1, eerste lid, 1°, b, d, e, h tot l, 2° en 3°,]2 of erkend zouden zijn indien ze daartoe een aanvraag indienden of omdat ze aan alle voorwaarden voldoen waaraan de erkenning is onderworpen behoudens die welke erin bestaat de bedrijvigheid op nationaal vlak te ontwikkelen of een invloedssfeer te hebben die één van de gemeenschappen of gewesten of het gehele land bestrijkt, naar het geval;]1 }3 [8° opgericht zijn met toepassing van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk, en de stichtingen, voorzover hun activiteit louter bestaat in certificatie in de zin van de wet van 15 juli 1998 betreffende de certificatie van effecten uitgegeven door handelsvennootschappen, en de door hen uitgegeven certificaten krachtens artikel 13, § 1, eerste lid, van dezelfde wet voor de toepassing van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 gelijkgesteld worden met de effecten waarop ze betrekking hebben.]3
}1. – Ingevoegd bij art. 28 wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }2. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 82 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
}1. – 7°, na wijzigingen, vervangen bij art. 18 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: met ingang van aj. 1998 (art. 80, § 7); gewijzigd bij art. 285 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, inwerkingtreding: 31 december 2003 (art. 287); gewijzigd bij art. 4 wet 16 november 2004, B.S., 30 november 2004, van toepassing op de giften gestort vanaf 1 januari 2005 (art. 6) }2. – 7° laatst gewijzigd bij art. 43 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2012 (art. 59, lid 3) }3. – 8° toegevoegd bij art. 62 wet 2 mei 2002, B.S., 11 december 2002, inwerkingtreding: 1 juli 2003 (art. 4 K.B. 2 april 2003, B.S., 6 juni 2003)
p. 317–318
p. 322–323
K.B. 10 april 1992 Art. 181 volledig vervangen
K.B. 10 april 1992 Art. 192 volledig vervangen
Art. 181. Aan de vennootschapsbelasting zijn ook niet onderworpen, verenigingen zonder winstoogmerk en andere rechtspersonen die geen winstoogmerk nastreven en: 1° uitsluitend of hoofdzakelijk het bestuderen, het beschermen en het bevorderen van de professionele of interprofessionele belangen van hun leden tot doel hebben; 2° het verlengstuk of de emanatie zijn van rechtspersonen als vermeld onder 1°, wanneer ze uitsluitend of hoofd-
Art. 192. }1[§ 1.]1 }2[Volledig vrijgesteld zijn eveneens de }2[niet in }2[}3[artikel 45, § 1, eerste lid, 1°,]3}4[...]4]2, bedoelde]2 meerwaarden verwezenlijkt}5[, of vastgesteld bij de verdeling van het vermogen van een ontbonden vennootschap,]5 op aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de }2[artikelen 202, § 1, en 203]2, van de winst te worden afgetrokken }6[en gedurende een ononderbroken periode
}1[Art. 174/1. }2[...]2]1
63
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 322–323
van ten minste één jaar in volle eigendom werden behouden]6.]2 De vrijstelling is slechts van toepassing in zover het belastbare bedrag van de meerwaarden hoger is dan het totaal van de vroeger op de overgedragen aandelen aangenomen waardeverminderingen, verminderd met het totaal van de meerwaarden die overeenkomstig artikel 24, eerste lid, 3° werden belast. }7[In afwijking van het eerste lid wordt voor de meerwaarden gerealiseerd op aandelen of delen verkregen in ruil ten gevolge van een verrichting die is vrijgesteld met toepassing van artikel 45, § 1, eerste lid, 2°, wordt het met toepassing van dit artikel vrijgestelde bedrag beperkt tot het verschil tussen de vervreemdingsprijs en de werkelijke waarde van de aandelen of delen op het ogenblik van de inbrengverrichting.]7 }8 [De vrijstelling bepaald in het eerste lid is niet van toepassing op de ondernemingen waarvoor het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, geldt, voor de gerealiseerde verrichtingen op de effecten die behoren tot de handelsportefeuille, zoals bedoeld in artikel 35ter, § 1, tweede lid, a, van hetzelfde besluit.]8 }9[Voor de ondernemingen bedoeld in het vorige lid wordt de interne overdracht van aandelen van of naar de handelsportefeuille beschouwd als een vervreemding. De uitgedrukte doch niet verwezenlijkte meerwaarden en de latente meerwaarden op deze aandelen worden beschouwd als winst van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk deze aandelen de handelsportefeuille verlaten. Daarentegen worden de uitgedrukte doch niet verwezenlijkte meerwaarden en de latente meerwaarden op aandelen beschouwd als vrijgestelde winst van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk deze aandelen deel beginnen uitmaken van de handelsportefeuille als de onderneming ze gedurende tenminste één jaar behouden heeft, of als belastbare winst als de onderneming ze gedurende minder dan een jaar behouden heeft.]9 }10 [Voor de berekening van de meerwaarde die krachtens het vierde en het vijfde lid belastbaar is, zal de waarde van de aandelen bepaald op 31 december 2011 beschouwd worden als de aanschaffings- of beleggingswaarde verminderd met de voorheen aangenomen waardeverminderingen als de betreffende aandelen reeds in de boekhouding van de vennootschap zijn opgenomen op 31 december 2011.]10 }11[Voor de toepassing van het eerste lid, worden de in ruil ontvangen aandelen ten gevolge van belastingneutrale verrichtingen bedoeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1, en 231, §§ 2 en 3, die, naargelang het geval, beantwoorden aan het bepaalde in artikel 183bis, geacht te zijn verkregen op de datum waarop de geruilde aandelen zijn verkregen om vast te stellen of aan de voorwaarde van behoud gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom is voldaan.]11 }12 [Om vast te stellen of aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarde van behoud gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom is voldaan in hoofde van de overnemende of verkrijgende vennootschap, worden de overgedragen aandelen ten gevolge van belastingneutrale verrichtingen bedoeld in
artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1, en 231, §§ 2 en 3, die, naargelang het geval, beantwoorden aan het bepaalde in artikel 183bis, geacht te zijn verkregen op de datum waarop ze zijn verkregen door de inbrenger of de omgevormde, overgenomen of gesplitste vennootschap.]12 }13 [§ 2. Wanneer met betrekking tot verrichtingen als vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, de herbelegging als bedoeld in artikel 47 deel uitmaakt van de inbreng of, in voorkomend geval, wanneer de inbrengverkrijgende vennootschap zich onherroepelijk verbonden heeft die herbelegging te verwezenlijken, wordt het op het ogenblik van de verrichting voorlopig niet belaste gedeelte van de meerwaarde als vermeld in artikel 47, ten name van de vroegere belastingplichtige volledig vrijgesteld, onverminderd de toepassing betreffende die meerwaarde, van de bepalingen van artikel 190 ten name van de inbrengverkrijgende vennootschap. Het boekhoudkundig uitdrukken van die meerwaarde ten name van de inbrengverkrijgende vennootschap blijft zonder invloed op de vaststelling van het resultaat van het belastbaar tijdperk.]13 }14[§ 3. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, wordt de voorwaarde verbonden aan de eventuele inkomsten van aandelen van private privaks bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, geacht vervuld te zijn wanneer deze het geheel van hun activa beleggen: 1° in aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202, § 1, en 203 integraal van de winst te worden afgetrokken; of 2° in aandelen van in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004 bedoelde private privaks; of 3° in bijkomende of tijdelijke termijnbeleggingen van maximaal 6 maanden of liquiditeiten voorzover deze beleggingen per kalenderdag niet meer dan 10 pct. overschrijden van het balanstotaal op de eerste dag van het belastbaar tijdperk, zoals blijkt uit de toepassing van de gemeenrechtelijke boekhoudregels, vermeerderd of verminderd met de tot die kalenderdag geboekte toenames of afnamen van gestort kapitaal, gerealiseerde meerwaarden of minderwaarden of uitgekeerde dividenden, en dit voor een periode die, per belastbaar tijdperk, ten minste gelijk is aan dat belastbaar tijdperk verminderd met zes maanden. Voor de toepassing van deze paragraaf, worden beleggingsvennootschappen die in een Lid-Staat van de Europese Unie beantwoorden aan de kenmerken van een instelling voor collectieve belegging als bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004, waarvan de effecten volgens de in die Lid-Staat overeenkomstige bepalingen met betrekking tot het openbaar beroep op het spaarwezen privaat worden aangehouden, gelijkgesteld met de private privaks bedoeld in artikel 119 van deze wet.]14 {15 }1. – § 1 (oud lid 1) genummerd bij art. 22, 2°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, van toepassing op de belastingvrije inbrengen verricht vanaf 15 januari 1999 (art. 80, § 17) }2. – § 1, lid 1, vervangen bij art. 8 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; elke wijziging die vanaf 4 augustus 1992 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van artikel 8 (art. 30, § 10, wet 28 december 1992); gewijzigd bij art. 21 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 49, lid 1); gewijzigd bij art. 22, 1°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, van toepassing op
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 322–323 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 de verrichtingen van fusie, splitsing, aannemen van een andere rechtsvorm of inbreng die vanaf 1 oktober 1993 hebben plaatsgevonden (art. 80, § 5); gewijzigd bij art. 48 wet 10 maart 1999, B.S., 14 april 1999 }3. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 16, 1°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }4. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 42 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 2) }5. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 57 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }6. – § 1, lid 1, aangevuld bij art. 146, 1°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing vanaf aj 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28 november 2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het B.S. (6 april 2012) en is verbonden aan het aj. 2012 (art. 153, lid 5). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de art. 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van art. 198 WIB92 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 (art. 153, lid 6) }7. – § 1, lid 3, toegevoegd bij art. 16, 2°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }8. – § 1, lid 4, ingevoegd bij art. 146, 2°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing vanaf aj 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28 november 2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het B.S. (6 april 2012) en is verbonden aan het aj. 2012 (art. 153, lid 5). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de art. 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van art. 198 WIB92 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 (art. 153, lid 6) }9. – § 1, lid 5, ingevoegd bij art. 146, 2°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing vanaf aj 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28 november 2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het B.S. (6 april 2012) en is verbonden aan het aj. 2012 (art. 153, lid 5). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de art. 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van art. 198 WIB92 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 (art. 153, lid 6) }10. – § 1, lid 6, ingevoegd bij art. 146, 2°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing vanaf aj 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28 november 2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het B.S. (6 april 2012) en is verbonden aan het aj. 2012 (art. 153, lid 5). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de art. 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van art. 198 WIB92 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 (art. 153, lid 6) }11. – § 1, lid 7, ingevoegd bij art. 146, 2°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing vanaf aj 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28 november 2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van be-
65
kendmaking van deze wet in het B.S. (6 april 2012) en is verbonden aan het aj. 2012 (art. 153, lid 5). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de art. 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van art. 198 WIB92 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 (art. 153, lid 6) }12. – § 1, lid 8, ingevoegd bij art. 44 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013, alsmede op meerwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011 en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat ten vroegste op 6 april 2012 afsluit en verbonden is aan het aj. 2012 (art. 59, lid 10). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking op de toepassing van artikelen 41, 42 en 44 (art. 59, lid 11) }13. – § 2 toegevoegd bij art. 22, 2°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, van toepassing op de belastingvrije inbrengen verricht vanaf 15 januari 1999 (art. 80, § 17) }14. – § 3 toegevoegd bij art. 321 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346)
F 15. – Vanaf aj. 2014 luidt dit art. als volgt:
Art. 192. }16[§ 1.]16 }17[}18[Onverminderd de toepassing van
artikel 217, 3°, zijn eveneens volledig vrijgesteld]18 de }17[niet in § 1, eerste lid, 1°,]19}20[...]20]17, bedoelde]17 meerwaarden verwezenlijkt}21[, of vastgesteld bij de verdeling van het vermogen van een ontbonden vennootschap,]21 op aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de }17[artikelen 202, § 1, en 203]17, van de winst te worden afgetrokken }22[en gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom werden behouden]22.]17 De vrijstelling is slechts van toepassing in zover het belastbare bedrag van de meerwaarden hoger is dan het totaal van de vroeger op de overgedragen aandelen aangenomen waardeverminderingen, verminderd met het totaal van de meerwaarden die overeenkomstig artikel 24, eerste lid, 3° werden belast. }23[In afwijking van het eerste lid wordt voor de meerwaarden gerealiseerd op aandelen of delen verkregen in ruil ten gevolge van een verrichting die is vrijgesteld met toepassing van artikel 45, § 1, eerste lid, 2°, wordt het met toepassing van dit artikel vrijgestelde bedrag beperkt tot het verschil tussen de vervreemdingsprijs en de werkelijke waarde van de aandelen of delen op het ogenblik van de inbrengverrichting.]23 }24[De vrijstelling bepaald in het eerste lid is niet van toepassing op de ondernemingen waarvoor het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, geldt, voor de gerealiseerde verrichtingen op de effecten die behoren tot de handelsportefeuille, zoals bedoeld in artikel 35ter, § 1, tweede lid, a, van hetzelfde besluit.]24 }25[Voor de ondernemingen bedoeld in het vorige lid wordt de interne overdracht van aandelen van of naar de handelsportefeuille beschouwd als een vervreemding. De uitgedrukte doch niet verwezenlijkte meerwaarden en de latente meerwaarden op deze aandelen worden beschouwd als winst van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk deze aandelen de handelsportefeuille verlaten. Daarentegen worden de uitgedrukte doch niet verwezenlijkte meerwaarden en de latente meerwaarden op aandelen beschouwd als vrijgestelde winst van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk deze aandelen deel beginnen uitmaken van de handelsportefeuille als de onderneming ze gedurende tenminste één jaar behouden heeft, of als belastbare winst als de }17[}19[artikel 45,
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 322–323 onderneming ze gedurende minder dan een jaar behouden heeft.]25 }26 [Voor de berekening van de meerwaarde die krachtens het vierde en het vijfde lid belastbaar is, zal de waarde van de aandelen bepaald op 31 december 2011 beschouwd worden als de aanschaffings- of beleggingswaarde verminderd met de voorheen aangenomen waardeverminderingen als de betreffende aandelen reeds in de boekhouding van de vennootschap zijn opgenomen op 31 december 2011.]26 }27[Voor de toepassing van het eerste lid, worden de in ruil ontvangen aandelen ten gevolge van belastingneutrale verrichtingen bedoeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1, en 231, §§ 2 en 3, die, naargelang het geval, beantwoorden aan het bepaalde in artikel 183bis, geacht te zijn verkregen op de datum waarop de geruilde aandelen zijn verkregen om vast te stellen of aan de voorwaarde van behoud gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom is voldaan.]27 }28[Om vast te stellen of aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarde van behoud gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom is voldaan in hoofde van de overnemende of verkrijgende vennootschap, worden de overgedragen aandelen ten gevolge van belastingneutrale verrichtingen bedoeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1, en 231, §§ 2 en 3, die, naargelang het geval, beantwoorden aan het bepaalde in artikel 183bis, geacht te zijn verkregen op de datum waarop ze zijn verkregen door de inbrenger of de omgevormde, overgenomen of gesplitste vennootschap.]28 }29 [§ 2. Wanneer met betrekking tot verrichtingen als vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, de herbelegging als bedoeld in artikel 47 deel uitmaakt van de inbreng of, in voorkomend geval, wanneer de inbrengverkrijgende vennootschap zich onherroepelijk verbonden heeft die herbelegging te verwezenlijken, wordt het op het ogenblik van de verrichting voorlopig niet belaste gedeelte van de meerwaarde als vermeld in artikel 47, ten name van de vroegere belastingplichtige volledig vrijgesteld, onverminderd de toepassing betreffende die meerwaarde, van de bepalingen van artikel 190 ten name van de inbrengverkrijgende vennootschap. Het boekhoudkundig uitdrukken van die meerwaarde ten name van de inbrengverkrijgende vennootschap blijft zonder invloed op de vaststelling van het resultaat van het belastbaar tijdperk.]29 }30[§ 3. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, wordt de voorwaarde verbonden aan de eventuele inkomsten van aandelen van private privaks bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, geacht vervuld te zijn wanneer deze het geheel van hun activa beleggen: 1° in aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202, § 1, en 203 integraal van de winst te worden afgetrokken; of 2° in aandelen van in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004 bedoelde private privaks; of 3° in bijkomende of tijdelijke termijnbeleggingen van maximaal 6 maanden of liquiditeiten voorzover deze beleggingen per kalenderdag niet meer dan 10 pct. overschrijden van het balanstotaal op de eerste dag van het belastbaar tijdperk, zoals blijkt uit de toepassing van de gemeenrechtelijke boekhoudregels, vermeerderd of verminderd met de tot die kalenderdag geboekte toenames of afnamen van gestort kapitaal, gerealiseerde meerwaarden of minderwaarden of uitgekeerde dividenden, en dit voor een periode die, per belastbaar tijdperk, ten minste gelijk is aan dat belastbaar tijdperk verminderd met zes maanden. Voor de toepassing van deze paragraaf, worden beleggingsvennootschappen die in een Lid-Staat van de Europese Unie beantwoorden aan de kenmerken van een instelling voor collectieve belegging als bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004, waarvan de effecten volgens de in die Lid-Staat overeen-
komstige bepalingen met betrekking tot het openbaar beroep op het spaarwezen privaat worden aangehouden, gelijkgesteld met de private privaks bedoeld in artikel 119 van deze wet.]30 }16. – § 1 (oud lid 1) genummerd bij art. 22, 2°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, van toepassing op de belastingvrije inbrengen verricht vanaf 15 januari 1999 (art. 80, § 17) }17. – § 1, lid 1, vervangen bij art. 8 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; elke wijziging die vanaf 4 augustus 1992 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van artikel 8 (art. 30, § 10, wet 28 december 1992); gewijzigd bij art. 21 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 49, lid 1); gewijzigd bij art. 22, 1°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, van toepassing op de verrichtingen van fusie, splitsing, aannemen van een andere rechtsvorm of inbreng die vanaf 1 oktober 1993 hebben plaatsgevonden (art. 80, § 5); gewijzigd bij art. 48 wet 10 maart 1999, B.S., 14 april 1999 }18. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 98 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 103, lid 2). Elke wijziging die vanaf 21 november 2012 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de artikelen 98, 99 en 100 (art. 103, lid 3) }19. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 16, 1°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }20. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 42 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 2) }21. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 57 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }22. – § 1, lid 1, aangevuld bij art. 146, 1°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing vanaf aj 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28 november 2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het B.S. (6 april 2012) en is verbonden aan het aj. 2012 (art. 153, lid 5). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de art. 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van art. 198 WIB92 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 (art. 153, lid 6) }23. – § 1, lid 3, toegevoegd bij art. 16, 2°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }24. – § 1, lid 4, ingevoegd bij art. 146, 2°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing vanaf aj 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28 november 2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het B.S. (6 april 2012) en is verbonden aan het aj. 2012 (art. 153, lid 5). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de art. 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van art. 198 WIB92 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 (art. 153, lid 6) }25. – § 1, lid 5, ingevoegd bij art. 146, 2°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing vanaf aj 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28 november 2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het B.S. (6 april 2012) en is verbonden aan het aj. 2012 (art. 153, lid 5). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de art. 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van art. 198 WIB92 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 (art. 153, lid 6)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 325–327 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 }26. – § 1, lid 6, ingevoegd bij art. 146, 2°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing vanaf aj 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28 november 2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het B.S. (6 april 2012) en is verbonden aan het aj. 2012 (art. 153, lid 5). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de art. 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van art. 198 WIB92 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 (art. 153, lid 6) }27. – § 1, lid 7, ingevoegd bij art. 146, 2°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing vanaf aj 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28 november 2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het B.S. (6 april 2012) en is verbonden aan het aj. 2012 (art. 153, lid 5). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de art. 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van art. 198 WIB92 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 (art. 153, lid 6) }28. – § 1, lid 8, ingevoegd bij art. 44 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013, alsmede op meerwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011 en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat ten vroegste op 6 april 2012 afsluit en verbonden is aan het aj. 2012 (art. 59, lid 10). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking op de toepassing van artikelen 41, 42 en 44 (art. 59, lid 11) }29. – § 2 toegevoegd bij art. 22, 2°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, van toepassing op de belastingvrije inbrengen verricht vanaf 15 januari 1999 (art. 80, § 17) }30. – § 3 toegevoegd bij art. 321 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346)
p. 325–327 K.B. 10 april 1992 Art. 194ter volledig vervangen }1
[Art. 194ter. }1[§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: 1° }2[in aanmerking komende productievennootschap: de binnenlandse vennootschap of de Belgische inrichting van een belastingplichtige bedoeld in artikel 227, 2°, die geen televisieomroep is of geen onderneming die verbonden is met Belgische of buitenlandse televisieomroepen en die als voornaamste doel de ontwikkeling en de productie van audiovisuele werken heeft;]2 2° }3[raamovereenkomst voor de productie van een in aanmerking komend werk: de basisovereenkomst gesloten, naargelang het geval, tussen een in aanmerking komende productievennootschap, enerzijds, en één of meerdere binnenlandse vennootschappen en/of één of meerdere belastingplichtigen als bedoeld in artikel 227, 2°, an-
67
derzijds, voor de financiering van de productie van een in aanmerking komend werk met vrijstelling van de belastbare winst;]3 3° }4[in aanmerking komend werk: – een Belgisch audiovisueel werk zoals een fictiefilm, een documentaire of een animatiefilm bestemd om in de bioscoop te worden vertoond, een lange fictiefilm voor televisie, een animatieserie, kinder- en jeugdreeksen, zijnde fictiereeksen met een educatieve, culturele en informatieve inhoud voor een doelgroep van 0 tot 16-jarigen of een documentaire voor televisie, dat door de bevoegde diensten van de betrokken gemeenschap is erkend als Europees werk zoals bedoeld in de richtlijn «Televisie zonder grenzen» van 3 oktober 1989 (89/552/EEG), gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van 30 juni 1997 en bekrachtigd door de Franse Gemeenschap op 4 januari 1999, door de Vlaamse Gemeenschap op 25 januari 1995 en door het Brusselse hoofdstedelijk Gewest op 30 maart 1995; – waarvoor de productie- en exploitatiekosten die in België werden gedaan binnen een periode van ten hoogste 18 maanden vanaf de datum van afsluiting van de raamovereenkomst voor de productie van dat werk, }5[ten minste 90 pct. ]5 belopen van de totale sommen die }5[...]5 zullen worden aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst overeenkomstig paragraaf 2;]4 4° de productie- en exploitatiekosten die in België werden gedaan: de exploitatiekosten en de financiële kosten waaruit beroepsinkomsten voortvloeien welke, ten name van de begunstigde, belastbaar zijn in de personenbelasting, in de vennootschapsbelasting of in de belasting van niet-inwoners, met uitzondering van de kosten vermeld in artikel 57 die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave, van de kosten vermeld in artikel 53, 9° en 10°, alsmede alle andere kosten die niet werden gedaan voor de productie of de exploitatie van }6[het in aanmerking komend werk]6. }7[In afwijking van het eerste lid, 3°, tweede streepje, wordt, wanneer het in aanmerking komend werk een animatiefilm is, de maximale periode om productie- en exploitatiekosten te maken, verhoogd tot 24 maanden.]7 In afwijking }8[van het eerste lid, 4°,]8 worden, wanneer de kosten, voor de begunstigde, de vergoeding van dienstverrichtingen vertegenwoordigen en wanneer de begunstigde een beroep doet op één of meerdere onderaannemers voor de verwezenlijking van deze dienstverrichtingen, deze kosten slechts als in België gedane kosten aangemerkt indien de vergoeding van de dienstverrichtingen van de onderaannemer of onderaannemers 10 pct. van de kosten niet overschrijdt. Deze voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld wanneer de begunstigde zich hiertoe schriftelijk heeft verbonden, zowel ten aanzien van de }8[productievennootschap]8 als ten aanzien van de federale overheid. Voor de berekening van het percentage bepaald in het }9 [derde lid,]9 wordt er geen rekening gehouden met de vergoedingen van de onderaannemers welke hadden kunnen worden beschouwd als in België gedane kosten indien deze onderaannemers rechtstreeks een contract zouden hebben aangegaan met de }10[productievennootschap]10. }11[Tenminste 70 pct. van de bedoelde uitgaven in het eerste lid, 4°, moeten uitgaven zijn die rechtstreeks verbonden zijn met de productie.]11
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 325–327 }12 [Onder uitgaven die rechtstreeks verbonden zijn met de productie worden begrepen uitgaven die verbonden zijn aan de creatieve en technische productie van het audiovisuele werk, zoals: – kosten met betrekking tot de artistieke rechten met uitzondering van de ontwikkelingskosten van het scenario die dateren van de periode voor de raamovereenkomst; – lonen en andere vergoedingen van het personeel, vergoedingen van zelfstandige dienstverleners; – kosten toegerekend aan de betaling van de acteurs, muzikanten en artistieke functies voor zover zij bijdragen aan de interpretatie en realisatie van het in aanmerking komend werk; – sociale lasten in verband met lonen en kosten bedoeld in het tweede en derde streepje; – kosten van decors, rekwisieten, kostuums en attributen, die in beeld worden gebracht; – kosten van vervoer en accommodatie, beperkt tot een bedrag dat gelijk is aan 25 pct. van de kosten, bedoeld in het tweede en derde streepje; – kosten toegewezen aan hardware en andere technische middelen; – kosten van laboratorium en de aanmaak van de master; – verzekeringskosten die rechtstreeks verbonden zijn met de productie; – kosten van publicatie en van promotie eigen aan het werk van de producent: aanmaken van het persdossier, basiswebsite, de montage van een trailer, alsook de première.]12 }13 [Daarentegen zijn uitgaven die gerelateerd zijn aan de administratieve en financiële organisatie en begeleiding van de audiovisuele productie, uitgaven die niet rechtstreeks verbonden zijn met de productie.]13 }14[De volgende uitgaven zijn te beschouwen als uitgaven die niet rechtstreeks verbonden zijn aan de productie: – algemene kosten en commissielonen van de productie ten bate van de producent; – financiële vergoedingen en commissielonen betaald in verband met de werving van ondernemingen die investeren in een raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk; – kosten inherent aan de financiering van het in aanmerking komend werk, de interest op leningen niet inbegrepen, maar met inbegrip van kosten voor juridische bijstand, advocatenkosten, garantiekosten, administratieve kosten, commissielonen en representatiekosten; – vergoedingen voor executive producers, co-producers, associate of andere producers, met uitzondering van de vergoedingen betaald aan de productie-manager en postproductie-coördinator; – facturen die zijn opgesteld door de in § 2, eerste lid, bedoelde vennootschappen met uitzondering van facturen van facilitaire audiovisuele bedrijven voor zover de aangerekende goederen of diensten tot de directe productiekosten kunnen gerekend worden en voor zover de gehanteerde prijzen overeenkomen met de prijs die zou worden betaald als de tussenkomende vennootschappen totaal onafhankelijk van elkaar zouden zijn; – distributiekosten die voor rekening van de productievennootschap zijn.]14 }15[Het rendement tegen een vast gegarandeerd minimumtarief van de aanschaffingswaarde van eigendoms-
rechten die werden verkregen bij het afsluiten of de uitvoering van de raamovereenkomst, dat rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden is met die rechten, al dan niet inbegrepen in die raamovereenkomst, eventueel in het kader van een terugkoopclausule, mag niet hoger zijn dan het gemiddelde van het interesttarief Euribor op 12 maanden van de laatste werkdag van de maanden van januari tot december van het jaar die voorafgaat aan de ondertekening van deze raamovereenkomst, verhoogd met driehonderd basispunten.]15 § 2. }16[Ten name van de vennootschap, }17[die geen in aanmerking komende productievennootschap of televisieomroep is,]17 die in België een raamovereenkomst sluit voor de productie van }17 [een in aanmerking komend werk,]17 wordt de belastbare winst binnen de grenzen en onder de hierna gestelde voorwaarden vrijgesteld ten belope van 150 pct., hetzij van de sommen die werkelijk door die vennootschap betaald zijn ter uitvoering van de raamovereenkomst, hetzij van de sommen waarvoor de vennootschap zich heeft verbonden deze te storten ter uitvoering van de raamovereenkomst. De in het eerste lid bedoelde sommen kunnen worden aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst, hetzij door de toekenning van leningen, voor zover de vennootschap geen kredietinstelling is, hetzij door het verwerven van rechten verbonden aan de productie en de exploitatie van }18[het in aanmerking komend werk.]18]16 § 3. Per belastbaar tijdperk wordt de vrijstelling als bedoeld in § 2 verleend ten belope van een bedrag beperkt tot 50 pct., met een maximum van 750.000 EUR, van de belastbare gereserveerde winst van het belastbaar tijdperk vastgesteld vóór de samenstelling van de vrijgestelde reserve bedoeld in § 4. Indien een belastbaar tijdperk geen of onvoldoende winst oplevert om de sommen ter uitvoering van de raamovereenkomst te kunnen aanwenden, wordt de voor dat belastbaar tijdperk niet verleende vrijstelling achtereenvolgens overgedragen op de winst van de volgende belastbare tijdperken, waarbij de vrijstelling per belastbaar tijdperk nooit hoger mag zijn dan de }19[in het eerste lid]19 gestelde grenzen. }20[De vrijstelling waarop aanspraak gemaakt wordt uit hoofde van de sommen die met toepassing van § 2, eerste lid, werkelijk betaald zijn en van de in het tweede lid bedoelde overdracht wordt uiterlijk toegekend voor het aanslagjaar dat verband houdt met het belastbaar tijdperk dat het belastbaar tijdperk voorafgaat tijdens hetwelk het laatste van de in § 4, eerste lid, 7° en 7°bis, bedoelde attesten }21[door de binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting van een belastingplichtige als bedoeld in artikel 227, 2°, die aanspraak maakt op de vrijstelling bedoeld in paragraaf 2, aan haar aanslagdienst wordt toegezonden op voorwaarde dat deze toezending plaatsvindt binnen de vier jaar na het sluiten van de raamovereenkomst.]21]20 § 4. De vrijstelling wordt slechts verleend en behouden wanneer: 1° de vrijgestelde winst op een afzonderlijke rekening van het passief van de balans geboekt is en blijft }22[tot op de datum waarop het laatste van de in 7° en 7°bis bedoelde attesten wordt }23[toegezonden]23]22; 2° de vrijgestelde winst niet tot grondslag dient voor de berekening van enige beloning of toekenning }24[tot op de
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 325–327 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
datum waarop het laatste van de in 7° en 7°bis bedoelde attesten wordt }25[toegezonden]25]24; 3° de schuldvorderingen en de eigendomsrechten die werden verkregen bij het afsluiten of de uitvoering van de raamovereenkomst blijven behouden, zonder terugbetaling of retrocessie, in volle eigendom door de oorspronkelijke houder van deze rechten tot de verwezenlijking van het gereed product welke het afgewerkte }26[in aanmerking komend werk]26 is; de maximale duur van de onoverdraagbaarheid van de rechten welke voortvloeit uit hetgeen voorafgaat is evenwel beperkt tot een periode van 18 maanden vanaf de datum van het afsluiten van de raamovereenkomst bestemd voor de productie van een }26[in aanmerking komend werk]26; 4° het totaal van de door het geheel van de binnenlandse vennootschappen of de Belgische inrichtingen van de belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, die de overeenkomst hebben afgesloten daadwerkelijk gestorte sommen in uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst overeenkomstig § 2, niet meer bedraagt dan 50 pct. van het totale budget van de kosten voor het }27[in aanmerking komend werk]27 en het daadwerkelijk voor de uitvoering van dat budget werd aangewend; 5° het totaal van de sommen die ter uitvoering van de raamovereenkomst, in de vorm van leningen, zijn aangewend door het geheel van de binnenlandse vennootschappen of Belgische inrichtingen van de belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, die de overeenkomst hebben gesloten, niet meer bedraagt dan 40 pct. van de sommen die ter uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst overeenkomstig § 2 zijn aangewend; }28[5°bis tenminste 70 pct. van de uitgaven bedoeld in § 1, eerste lid, 4°, uitgaven zijn die rechtstreeks verbonden zijn met de productie in de zin van § 1, zesde lid;]28 6° }29[de vennootschap die aanspraak maakt op de vrijstelling een afschrift van de raamovereenkomst, alsmede een document waarin de betrokken Gemeenschap bevestigt dat het werk beantwoordt aan de definitie van een }30[in aanmerking komend werk]30 als bedoeld in }30[...]30 § 1, eerste lid, 3°, overlegt binnen de termijn die bepaald is voor het indienen van de aangifte in de inkomstenbelasting voor het belastbaar tijdperk, en deze documenten bij de aangifte voegt;]29 7° }31[}32[de vennootschap die aanspraak maakt op het behoud van de vrijstelling een document overlegt waarin de aanslagdienst waarvan de productievennootschap van het in aanmerking komend werk afhangt uiterlijk binnen de vier jaar na het sluiten van de raamovereenkomst enerzijds, verklaart dat de voorwaarden inzake de kosten in België overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, 3° en 4°, voor de in de raamovereenkomst bepaalde doeleinden door de productievennootschap, alsmede de bij de bepalingen }33 [onder 4°, 5° en 5°bis] 33 bepaalde voorwaarden en grenzen zijn nageleefd en, anderzijds, dat de vennootschap die aanspraak maakt op de toekenning en het behoud van de vrijstelling de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde sommen werkelijk heeft betaald aan de productievennootschap binnen een termijn van achttien maanden die aanvangt op de datum waarop de raamovereenkomst is gesloten;]32]31 }34 [7°bis de vennootschap die aanspraak maakt op het behoud van de vrijstelling een document overlegt waarin de betrokken Gemeenschap uiterlijk binnen vier jaar na
69
het sluiten van de raamovereenkomst bevestigt dat de productie van het werk is voltooid en dat de globale financiering van het werk overeenkomstig dit artikel met naleving van de in 4° bepaalde voorwaarden en grenzen is uitgevoerd;]34 8° de }35[productievennootschap]35 geen achterstallen heeft bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid op het moment van het afsluiten van de raamovereenkomst; 9° de in 1° tot 5° van deze paragraaf bedoelde voorwaarden op een ononderbroken wijze worden nageleefd. }36 [Wanneer het in aanmerking komend werk een animatiefilm is, wordt in afwijking van het eerste lid, 3°, de maximale duur van de niet overdraagbaarheid van de rechten beperkt tot een periode van 24 maanden.]36 }37[Wanneer het in aanmerking komend werk een animatiefilm is, wordt in afwijking van het eerste lid, 7°, de termijn om de in § 2, eerste lid, bedoelde sommen werkelijk te betalen verhoogd tot 24 maanden.]37 }38 [Ingeval een of andere van deze voorwaarden gedurende enig belastbaar tijdperk niet langer wordt nageleefd of ontbreekt, wordt de voorheen vrijgestelde winst aangemerkt als winst van dat belastbare tijdperk. Ingeval de onder 7° en 7°bis vermelde attesten niet binnen vier jaar na het sluiten van de raamovereenkomst voor de productie van een }39[in aanmerking komend werk]39 worden verkregen door de vennootschap die aanspraak maakt op de vrijstelling, wordt de voorheen vrijgestelde winst aangemerkt als winst van het belastbare tijdperk tijdens hetwelk de termijn van vier jaar verstrijkt.]38 }40[§ 4bis. In afwijking van § 4 en voor zover de in § 4, eerste lid, 7° en 7°bis, vermelde attesten }41[worden toegezonden]41 binnen de in § 4, eerste lid, 7° en 7°bis, vermelde periode van vier jaar, worden de sommen die overeenkomstig de §§ 2 tot 4 tijdelijk zijn vrijgesteld, definitief vrijgesteld vanaf het aanslagjaar dat verband houdt met het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk het laatste van deze attesten }41[door de binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting van een belastingplichtige bedoeld in artikel 227, 2°, die aanspraak maakt op de vrijstelling bedoeld in paragraaf 2, aan haar aanslagdienst wordt toegezonden.]41]40 § 5. De raamovereenkomst voor de productie van een }42[in aanmerking komend werk]42 bevat de volgende verplichte vermeldingen: 1° de benaming en het maatschappelijk doel van de }43 [productievennootschap;]43 2° de benaming en het maatschappelijk doel van de binnenlandse vennootschappen of de Belgische inrichtingen van belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, die de raamovereenkomst hebben gesloten met de in 1° bedoelde vennootschap; 3° het totaal van de met toepassing van § 2 aangewende sommen evenals de juridische vorm, met een gedetailleerde opgave per bedrag, van die aangewende sommen ten name van elke deelnemende vennootschap vermeld onder 2°; 4° de identificatie en de beschrijving van het }44[in aanmerking komend werk]44 dat het voorwerp uitmaakt van de raamovereenkomst; 5° }45[het budget van de uitgaven die nodig zijn voor het werk in kwestie, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen:
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 325–327
– het gedeelte dat ten laste wordt genomen door de productievennootschap; – het gedeelte gefinancierd door de binnenlandse vennootschappen of Belgische inrichtingen van een belastingplichtige als bedoeld in artikel 227, 2°, die samen deelnemers aan de raamovereenkomst zijn en die aanspraak maken op de vrijstelling bedoeld in paragraaf 2; – het gedeelte gefinancierd door de andere deelnemers aan de raamovereenkomst die aanspraak maken of niet op de vrijstelling bedoeld in paragraaf 2;]45 }46 [– het gedeelte gefinancierd door elke andere, eerder getekende raamovereenkomst betreffende hetzelfde in aanmerking komende werk;]46 6° de overeengekomen wijze waarop de bedragen worden vergoed die, naar gelang van hun aard, worden aangewend bij de uitvoering van de raamovereenkomst; 7° }47 [de waarborg dat elke binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting van een in artikel 227, 2°, bedoelde belastingplichtige die overeenkomstig 2° geïdentificeerd is noch een }48[productievennootschap,]48 noch een televisieomroep is, evenals dat de geldschieters geen kredietinstellingen zijn;]47 8° de verbintenis van de }49[productievennootschap:]49 – overeenkomstig § 1 in België uitgaven te doen ten belope van }50 [90 pct.]50 van het geïnvesteerde bedrag }50[...]50; – het definitieve bedrag dat in beginsel wordt aangewend tot uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst te beperken tot ten hoogste 50 pct. van het budget van de totale uitgaven van het }51[in aanmerking komend werk]51 voor alle betrokken binnenlandse vennootschappen en Belgische inrichtingen van belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, en om alle overeenkomstig § 2 gestorte bedragen daadwerkelijk aan te wenden voor de uitvoering van dit budget; – het totaal van de sommen die in de vorm van leningen zullen worden aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst te beperken tot ten hoogste 40 pct. van de sommen die in beginsel zijn bestemd voor de uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van de winst voor alle betrokken binnenlandse vennootschappen en Belgische inrichtingen van belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°. }52[– het besteden van tenminste 70 pct. van de uitgaven bedoeld in § 1, eerste lid, 4°, aan uitgaven die rechtstreeks verbonden zijn met de productie.]52 § 6. De voorgaande bepalingen laten onverlet het recht van de vennootschap aanspraak te maken op de eventuele aftrek als beroepskosten van andere bedragen dan die vermeld in § 2 die eveneens besteed werden aan de productie van }53[in aanmerking komende werken]53 en dat binnen de voorwaarden vermeld in de artikelen 49 en volgende. In afwijking van de artikelen 23, 48, 49 en 61, zijn}54[, ten name van elke belastingplichtige,]54 kosten en verliezen, en ook waardeverminderingen, voorzieningen en afschrijvingen met betrekking tot, naargelang van het geval, de schuldvorderingen en de eigendoms- en exploitatierechten op }55[het in aanmerking komend werk,]55 die voortvloeien uit leningen of verrichtingen vermeld in § 2, niet aftrekbaar als beroepskosten of -verliezen, noch vrijgesteld }56[met uitzondering van de eigendoms- en exploitatierechten in de mate waarin ze worden teruggekocht door de in aanmerking komende productievennootschap die
deze vorderingen of rechten heeft uitgegeven bij het afsluiten van de raamovereenkomst aan een waarde die de aanschaffingswaarde van deze rechten door de vennootschap die heeft geïnvesteerd in het kader van deze raamovereenkomst, niet overschrijdt. Wanneer meerdere vennootschappen deelnemende partij zijn als in aanmerking komende productievennootschappen bij het afsluiten van de raamovereenkomst, wordt deze uitzondering pro rata beperkt voor elk van hen tot haar deel van de uitgegeven rechten.]56.]1]1 }1. – Ingevoegd bij art. 128 wet 2 augustus 2002, B.S., 29 augustus 2002, err., B.S., 4 oktober 2002, err., B.S., 13 november 2002, err., B.S., 7 april 2003, err., B.S., 3 juni 2004, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2004 (art. 1 K.B. 3 mei 2003, B.S., 9 mei 2003); vervangen bij art. 291 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, van toepassing vanaf aj. 2004 (art. 293) }2. – § 1, lid 1, 1°, vervangen bij art. 7, a), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }3. – § 1, lid 1, 2°, vervangen bij art. 7, b), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }4. – § 1, lid 1, 3°, na wijzigingen, vervangen bij art. 7, c), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }5. – § 1, lid 1, 3°, tweede streepje, gewijzigd bij art. 12, a), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing op de raamovereenkomsten die vanaf 1 juli 2013 zijn getekend (art. 23, lid 4) }6. – § 1, lid 1, 4°, gewijzigd bij art. 7, d), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }7. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 12, b), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013 }8. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 7, e), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }9. – § 1, lid 4, gewijzigd bij art. 12, c), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013 }10. – § 1, lid 4, gewijzigd bij art. 7, f), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }11. – § 1, lid 5, ingevoegd bij art. 12, d), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing op de raamovereenkomsten die vanaf 1 juli 2013 zijn getekend (art. 23, lid 4) }12. – § 1, lid 6, ingevoegd bij art. 12, d), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing op de raamovereenkomsten die vanaf 1 juli 2013 zijn getekend (art. 23, lid 4) }13. – § 1, lid 7, ingevoegd bij art. 12, d), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing op de raamovereenkomsten die vanaf 1 juli 2013 zijn getekend (art. 23, lid 4) }14. – § 1, lid 8, ingevoegd bij art. 12, d), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing op de raamovereenkomsten die vanaf 1 juli 2013 zijn getekend (art. 23, lid 4) }15. – § 1, lid 9, ingevoegd bij art. 12, d), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing op de raamovereenkomsten die vanaf 1 juli 2013 zijn getekend (art. 23, lid 4) }16. – § 2 vervangen bij art. 2, 2°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }17. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 7, g), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }18. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 7, h), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }19. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 7, j), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }20. – § 3, lid 3, ingevoegd bij art. 2, 3°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }21. – § 3, lid 3, gewijzigd bij art. 7, k), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }22. – § 4, lid 1, 1°, aangevuld bij art. 2, 4°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }23. – § 4, lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 7, m), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }24. – § 4, lid 1, 2°, aangevuld bij art. 2, 4°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }25. – § 4, lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 7, m), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }26. – § 4, lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 7, n), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }27. – § 4, lid 1, 4°, gewijzigd bij art. 7, o), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 329–331 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 }28. – § 4, lid 1, 5°bis, ingevoegd bij art. 12, e), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing op de raamovereenkomsten die vanaf 1 juli 2013 zijn getekend (art. 23, lid 4)
p. 329–331
}29. – § 4, lid 1, 6°, vervangen bij art. 2, 5°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1)
K.B. 10 april 1992 Art. 197 – 198 volledig vervangen
}30. – § 4, lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 7, p), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }31. – § 4, lid 1, 7°, vervangen bij art. 2, 6°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }32. – § 4, lid 1, 7°, vervangen bij art. 7, q), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }33. – § 4, lid 1, 7°, gewijzigd bij art. 12, f), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing op de raamovereenkomsten die vanaf 1 juli 2013 zijn getekend (art. 23, lid 4) }34. – § 4, lid 1, 7°bis, ingevoegd bij art. 2, 7°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }35. – § 4, lid 1, 8°, gewijzigd bij art. 7, r), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }36. – § 4, lid 2, ingevoegd bij art. 12, g), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013 }37. – § 4, lid 3, ingevoegd bij art. 12, g), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013 }38. – § 4, lid 4, vervangen bij art. 2, 8°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }39. – § 4, lid 4, gewijzigd bij art. 7, s), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }40. – § 4bis ingevoegd bij art. 2, 9°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }41. – § 4bis gewijzigd bij art. 7, t), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }42. – § 5, inleidende zin, gewijzigd bij art. 7, u), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }43. – § 5, 1°, gewijzigd bij art. 7, v), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }44. – § 5, 4°, gewijzigd bij art. 7, w), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }45. – § 5, 5°, vervangen bij art. 7, x), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }46. – § 5, 5°, vierde streepje, ingevoegd bij art. 12, h), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing op de raamovereenkomsten die vanaf 1 juli 2013 zijn getekend (art. 23, lid 4) }47. – § 5, 7°, vervangen bij art. 2, 10°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }48. – § 5, 7°, gewijzigd bij art. 7, y), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }49. – § 5, 8°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 7, z), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }50. – § 5, 8°, eerste streepje, gewijzigd bij art. 12, i), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing op de raamovereenkomsten die vanaf 1 juli 2013 zijn getekend (art. 23, lid 4) }51. – § 5, 8°, tweede streepje, gewijzigd bij art. 7, aa), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }52. – § 5, 8°, vierde streepje, ingevoegd bij art. 12, j), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing op de raamovereenkomsten die vanaf 1 juli 2013 zijn getekend (art. 23, lid 4) }53. – § 6, lid 1, gewijzigd bij art. 7, ab), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }54. – § 6, lid 2, gewijzigd bij art. 12, k), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing op de raamovereenkomsten die vanaf 1 juli 2013 zijn getekend (art. 23, lid 4) }55. – § 6, lid 2, gewijzigd bij art. 7, ac), wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 9) }56. – § 6, lid 2, aangevuld bij art. 12, l), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing op de raamovereenkomsten die vanaf 1 juli 2013 zijn getekend (art. 23, lid 4)
71
Art. 197. }1 [Niet verantwoorde kosten en verdoken meerwinsten, die ingevolge artikel 219 aan de afzonderlijke aanslag worden onderworpen, worden als beroepskosten aangemerkt.]1 }2 [Bij toepassing van artikel 219, vierde lid, worden in afwijking van artikel 57 de niet verantwoorde uitgaven beschouwd als beroepskosten.]2 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 14 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 1999 (art. 48, § 2, lid 1) }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 13 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5) }1 1
Art. 198. [§ 1.] Als beroepskosten worden niet aangemerkt: 1° }2[de vennootschapsbelasting, met inbegrip van de ingevolge artikel 219bis verschuldigde afzonderlijke aanslagen, }3[de in mindering van de vennootschapsbelasting gestorte sommen }4[en de roerende voorheffing die de schuldenaar van het inkomen met miskenning van artikel 261 tot ontlasting van de verkrijger heeft gedragen,] 4 ] 3 doch met uitzondering van de ingevolge artikel 219 verschuldigde afzonderlijke aanslag;]2 2° }5[de belasting en de aanvullende belasting op de deelnames die ten laste van de schuldenaar van het inkomen vallen ter ontlasting van de verkrijger der inkomsten, bedoeld in artikel 113 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen;]5 3° verhogingen, vermeerderingen, kosten en nalatigheidsinteresten met betrekking tot de vennootschapsbelasting en de voorheffingen}6[, met uitzondering van de onroerende voorheffing]6; 4° }7[...]7 de jaarlijkse taks op de winstdeelnemingen vermeld }8[in artikel 183bis van het Wetboek diverse rechten en taksen]8; 5° }9[de gewestelijke belastingen, heffingen en retributies andere dan deze bedoeld in artikel 3 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, alsmede de verhogingen, vermeerderingen, kosten en nalatigheidsinteresten met betrekking tot deze niet-aftrekbare belastingen, heffingen en retributies;]9 6° de bijzondere taks op kasbons in het bezit van de financiële tussenpersonen, bedoeld }10[in de artikelen 2013 tot 2019 van het Wetboek diverse rechten en taksen]10; 7° waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen, behoudens minderwaarden op aandelen geleden naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van een vennootschap tot ten hoogste het }11[verlies aan]11 gestorte kapitaal dat door die aandelen wordt vertegenwoordigd }12[en de waardeverminderingen en de minderwaarden op de aandelen die behoren tot de handelsportefeuille, zoals bedoeld in artikel 35ter, § 1, tweede lid, a, van het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging]12;
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 329–331 }13 [8° de uitzonderlijke taks op de stortingen bestemd voor het lange termijnsparen vermeld }14[in artikel 183duodecies van het Wetboek diverse rechten en taksen]14;]13 }15 [9° de kosten van in artikel 65 bedoelde voertuigen ten belope van 17 pct. van het in artikel 36, § 2, bedoelde voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een }16[...]16 ter beschikking gesteld voertuig;]15 }17 [10° onverminderd de toepassing van artikel 219, de betalingen die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn verricht naar Staten die in artikel 307, § 1, derde lid, zijn bedoeld, en die niet zijn aangegeven overeenkomstig genoemd artikel 307, § 1, derde lid, of, als ze toch aangegeven zijn, waarvoor de belastingplichtige niet door alle rechtsmiddelen bewijst dat zij in het kader van werkelijke en oprechte verrichtingen en die met personen andere dan artificiële constructies zijn verricht;]17 }18 [11° }19[onverminderd de toepassing van de artikelen 54 en 55, de betaalde of toegekende interesten van leningen indien, en in de mate van die overschrijding, het totale bedrag van deze leningen, andere dan obligaties of andere gelijksoortige effecten uitgegeven door een openbaar beroep op het spaarwezen en andere dan leningen toegekend door instellingen bedoeld in artikel 56, § 2, 2°, hoger is dan vijf maal de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbare tijdperk en het gestort kapitaal bij het einde van dit tijdperk, }20[...]20: – hetzij, }21[wanneer de werkelijke verkrijgers ervan]21 niet onderworpen zijn aan een inkomstenbelasting of, voor die inkomsten, onderworpen zijn aan een aanzienlijk gunstigere aanslagregeling dan die welke voortvloeit uit de bepalingen van gemeen recht van toepassing in België; – hetzij, }22[wanneer de werkelijke verkrijgers ervan ]22 deel uitmaken van een groep waartoe de schuldenaar behoort;]19]18 }23[12° de deelnames in het kapitaal of in de winst evenals de deelnames toegekend aan de werknemers in het kader van een investeringsspaarplan overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen;]23 }24[13° de vergoedingen voor ontbrekende coupon betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten of leningen met betrekking tot aandelen, tot een bedrag gelijk aan het verschil tussen enerzijds het totale bruto dividend betaald of toegekend voor de aandelen waar deze vergoedingen voor ontbrekend coupon betrekking op hebben en anderzijds het totale bruto bedrag als dividend ofwel daadwerkelijk verkregen ofwel met betrekking waartoe een vergoeding voor ontbrekend coupon werd verkregen met betrekking tot deze aandelen;]24 }25[14° het deel van de }26[in de artikelen 193bis, § 1, tweede lid, en 193ter, § 1, vermelde]26 premies, kapitaalen interestsubsidies, dat voorheen definitief werd vrijgesteld en dat wordt terugbetaald ten gunste van het betrokken gewest;]25 }27 [15° het bedrag van de kosten ten belope van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, in de omstandigheden bedoeld in artikel 219, vijfde lid.]27 }28[}29[§ 2.]29 Uitsluitend voor de toepassing }30[van § 1, 7°,]30 worden, in afwijking van artikel 184, toch als gestort kapitaal aangemerkt, de verminderingen van gestort
kapitaal die voorheen zijn gedaan om geleden verliezen boekhoudkundig aan te zuiveren of om een reserve tot dekking van een voorzienbaar verlies te vormen waarmede het geleden verlies boekhoudkundig is aangezuiverd.]28 }31 [Voor de toepassing }32[van § 1, 7°,]32 wat de ondernemingen bedoeld in artikel 192, § 1, vierde lid, betreft, wordt de interne transfer van aandelen van of naar de handelsportefeuille beschouwd als een vervreemding. De waardeverminderingen op deze aandelen worden beschouwd als aftrekbare uitgaven van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de aandelen de handelsportefeuille verlaten. Daarentegen worden de waardeverminderingen op deze aandelen beschouwd als niet-aftrekbare uitgaven van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de aandelen deel beginnen uitmaken van de handelsportefeuille }32 [overeenkomstig § 1, 7°]32.]31 }33 [Voor de berekening van de waardevermindering in toepassing van het }34[tweede lid,]34 zal de waarde van de aandelen bepaald op 31 december 2011 beschouwd worden als de aanschaffings- of beleggingswaarde ervan verminderd met de voorheen aangenomen waardeverminderingen als de betreffende aandelen reeds in de boekhouding van de vennootschap staan op datum van 31 december 2011.]33 }35[}36[§ 3.]36 De term «groep» als bedoeld }37[in § 1, 11°,]37 doelt op het geheel van verbonden vennootschappen in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen.]35 }38[In geval van leningen gewaarborgd door een derde of leningen waarbij een derde aan de schuldeiser de nodige middelen heeft verschaft met het oog op de financiering van de leningen, en geheel of gedeeltelijk de aan de leningen verbonden risico's draagt, wordt deze derde geacht de werkelijke verkrijger van de interesten van deze lening te zijn, indien deze waarborg of dit verschaffen van middelen als hoofddoel belasting ontwijking heeft.]38 }39[De aftrekbeperking bedoeld }40[in § 1, 11°, tweede streepje,]40 is niet van toepassing op leningen aangegaan door: – vennootschappen voor roerende leasing bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 55 van 10 november 1967 tot regeling van het juridisch statuut der ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur, en vennootschappen waarvan de voornaamste activiteit bestaat uit factoring of onroerende leasing en dit binnen de financiële sector en voor zover de ontleende kapitalen effectief dienen voor leasing- en factoringactiviteiten; – vennootschappen waarvan de voornaamste activiteit bestaat in het uitvoeren van een project van publiek-private samenwerking gegund na inmededingingstelling conform de reglementering inzake overheidsopdrachten.]39 }41 [Voor de belastingplichtigen die aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, op wie de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, van toepassing is, wordt onder gestort kapitaal, als bedoeld }42[in § 1, 11°,]42 de fondsen van de vereniging verstaan zoals blijkt uit de balans die door deze belastingplichtigen is opgemaakt.]41 }43[Voor de toepassing }44[van § 1, 11°,]44 moeten met belaste reserves worden gelijkgesteld de vrijgestelde reserves die werden aangelegd naar aanleiding van een verrich-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 329–331 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
ting bedoeld in artikel 184bis, § 4, of in artikel 211, door opneming op de belaste reserves of met correlatieve creatie van een negatieve belaste reserve, omwille van het feit dat de overnemende of verkrijgende vennootschap aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap bezat op het ogenblik van de verrichting.]43 }45 [§ 4. Voor de toepassing van § 1, 11°, tweede streepje, wat de financieringsverrichtingen die worden verricht in het kader van een raamovereenkomst voor gecentraliseerd thesauriebeheer binnen een groep betreft, wordt, in hoofde van de vennootschap belast met dat gecentraliseerd beheer, onder de betaalde of toegekende interesten van leningen verstaan het positieve verschil tussen: – enerzijds, de betaalde of toegekende interesten voor de sommen die haar ter beschikking worden gesteld door vennootschappen van de groep; – en anderzijds, de ontvangen of verkregen interesten voor de sommen die effectief zijn ter beschikking gesteld aan vennootschappen van de groep in het kader van deze raamovereenkomst voor gecentraliseerd thesauriebeheer, met uitzondering van de in artikel 56, § 2, 2°, bedoelde instellingen, en van de vennootschappen die zijn bedoeld in § 3, derde lid, of die zijn gevestigd in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte en activiteiten van gelijke aard als deze laatste uitoefenend. Voor de bepaling van het eerder genoemde positieve verschil wordt geen rekening gehouden met de ontvangen of verkregen interesten voor de sommen die de vennootschap belast met het gecentraliseerd beheer ter beschikking stelt aan vennootschappen van de groep die niet aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse belasting van gelijke aard zijn onderworpen of die gevestigd zijn in een land waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België. Voor de toepassing van het tweede lid, worden de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen die van toepassing zijn op vennootschappen gevestigd in een LidStaat van de Europese Economische Ruimte geacht niet aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België. De vennootschap moet aantonen dat zowel de betaalde of toegekende interesten als de ontvangen of verkregen interesten betrekking hebben op het gecentraliseerd thesauriebeheer en het gevolg zijn van de raamovereenkomst voor dit gecentraliseerd thesauriebeheer. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder: 1° het gecentraliseerd thesauriebeheer, het beheer van dagelijkse thesaurieverrichtingen of het thesauriebeheer op korte termijn of uitzonderlijk op langere termijn om rekening te houden met specifieke omstandigheden binnen een normaal thesauriebeheer; 2° raamovereenkomst, de overeenkomst waarin de vennootschappen die deel uitmaken van een groep, duidelijkheid scheppen over het gebruikte financieringsmodel en de activiteiten binnen het gecentraliseerd thesauriebeheer. Deze overeenkomst moet onder andere bepalen: a) de activiteiten die tot het dagelijkse thesauriebeheer behoren en die de vennootschap voor de leden van de groep uitvoert; b) de wijze waarop uitstaande vorderingen en schulden worden verrekend tussen de vennootschappen die zijn aangesloten bij de bovenvermelde raamovereenkomst;
73
c) de modaliteiten voor de tussenkomst van de vennootschappen en de gehanteerde interestvoeten.]45 }1. – § 1 genummerd bij art. 89, 1°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 93) }2. – § 1, 1°, vervangen bij art. 15 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 1999 (art. 48, § 2 lid 1) }3. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 45, 1°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de uitgaven gedaan of gedragen vanaf 1 januari 2012 (art. 59, lid 2) }4. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 83 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de uitgaven die worden gedaan of gedragen vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 4) }5. – § 1, 2°, opgeheven bij art. 5 wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993, van toepassing vanaf aj. 1994; opnieuw ingevoegd bij art. 26, a), wet 22 mei 2001, B.S., 9 juni 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 2 K.B. 19 december 2001, B.S., 29 december 2001) }6. – § 1, 3°, aangevuld bij art. 5 wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993, van toepassing vanaf aj. 1994; elke wijziging die vanaf 8 april 1993 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van art. 5 (art. 23, § 7, wet 22 juli 1993) }7. – § 1, 4°, gewijzigd bij art. 17 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }8. – § 1, 4°, gewijzigd bij art. 58, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }9. – § 1, 5°, opgeheven bij art. 23, 1°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: met ingang van aj. 1992 (art. 80, § 1); opnieuw ingevoegd bij art. 8, 1°, wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2004 (art. 32, § 1, lid 2) }10. – § 1, 6°, gewijzigd bij art. 58, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }11. – § 1, 7°, gewijzigd bij art. 28 wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }12. – § 1, 7°, aangevuld bij art. 147, 1°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing vanaf aj 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28 november 2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het B.S. (6 april 2012) en is verbonden aan het aj. 2012 (art. 153, lid 5). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de art. 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van art. 198 WIB92 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 (art. 153, lid 6) }13. – § 1, 8°, toegevoegd bij art. 17 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }14. – § 1, 8°, gewijzigd bij art. 58, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }15. – § 1, 9°, na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 43 wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1 januari 2012 (art. 52, lid 3) }16. – § 1, 9°, gewijzigd bij art. 45, 2°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1 januari 2012 (art. 59, lid 4) }17. – § 1, 10°, opnieuw ingevoegd bij art. 128 Programmawet 23 december 2009, B.S., 30 december 2009, err., B.S., 25 juni 2010, vanaf aj. 2010 voor de betalingen die vanaf 1 januari 2010 worden gedaan (art. 133, lid 2) }18. – § 1, 11°, toegevoegd bij art. 24 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 49, lid 2) }19. – § 1, 11°, vervangen bij art. 147, 2°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 1 K.B. 27 juni 2012, B.S., 29 juni 2012)) }20. – § 1, 11°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 89, 2°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 93) }21. – § 1, 11°, eerste streepje, gewijzigd bij art. 89, 2°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 93)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 333 }22. – § 1, 11°, tweede streepje, gewijzigd bij art. 89, 2°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 93) }23. – § 1, 12°, ingevoegd bij art. 26, b), wet 22 mei 2001, B.S., 9 juni 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 2 K.B. 19 december 2001, B.S., 29 december 2001) }24. – § 1, 13°, ingevoegd bij art. 43, 1°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 4) }25. – § 1, 14°, ingevoegd bij art. 118 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op premies en subsidies die worden betekend vanaf 1 januari 2006 en voor zover de datum van betekening ten vroegste behoort tot het belastbaar tijdperk dat aan het aj. 2007 verbonden is (art. 119, lid 1). Elke wijziging die vanaf 18 november 2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 119, lid 2) }26. – § 1, 14°, gewijzigd bij art. 141 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepasing op premies en subsidies die worden betekend vanaf 1 januari 2007 en voorzover de datum van betekening ten vroegste behoort tot het belastbaar tijdperk dat aan het aanslagjaar 2008 verbonden is (art. 142, lid 1); Elke wijziging die vanaf 21 december 2006 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, heeft geen enkel gevolg (art. 142, lid 2) }27. – § 1, 15°, ingevoegd bij art. 14 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5) }28. – § 2, lid 1, ingevoegd bij art. 23, 2°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, van toepassing op de minderwaarden op aandelen die vanaf 1 januari 1997 zijn geleden naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van de emitterende vennootschap voor zover de desbetreffende vermindering van gestort kapitaal ten vroegste vanaf 24 juli 1991 is gedaan (art. 80, § 18) }29. – § 2 genummerd bij art. 89, 3°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 93) }30. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 89, 4°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 93) }31. – § 2, lid 2, na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 147, 3°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing vanaf aj 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28 november 2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het B.S. (6 april 2012) en is verbonden aan het aj. 2012 (art. 153, lid 5). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de art. 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van art. 198 WIB92 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 (art. 153, lid 6) }32. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 89, 5°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 93) }33. – § 2, lid 3, na wijzigingen, opnieuw ingevoegd bij art. 147, 3°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing vanaf aj 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28 november 2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het B.S. (6 april 2012) en is verbonden aan het aj. 2012 (art. 153, lid 5). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de art. 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van art. 198 WIB92 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 (art. 153, lid 6) }34. – § 2, lid 3, gewijzigd bij art. 89, 6°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 93) }35. – § 3, lid 1, toegevoegd bij art. 147, 3°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 1 K.B. 27 juni 2012, B.S., 29 juni 2012)
}36. – § 3 genummerd bij art. 89, 7°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 93) }37. – § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 89, 8°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 93) }38. – § 3, lid 2, toegevoegd bij art. 147, 3°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 1 K.B. 27 juni 2012, B.S., 29 juni 2012) }39. – § 3, lid 3, toegevoegd bij art. 147, 3°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 1 K.B. 27 juni 2012, B.S., 29 juni 2012) }40. – § 3, lid 3, inleidende zin, gewijzigd bij art. 89, 9°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 93) }41. – § 3, lid 4, toegevoegd bij art. 147, 3°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 1 K.B. 27 juni 2012, B.S., 29 juni 2012) }42. – § 3, lid 4, gewijzigd bij art. 89, 10°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 93) }43. – § 3, lid 5, toegevoegd bij art. 147, 3°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 1 K.B. 27 juni 2012, B.S., 29 juni 2012) }44. – § 3, lid 5, gewijzigd bij art. 89, 11°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 93) }45. – § 4 toegevoegd bij art. 89, 12°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 93)
p. 333 K.B. 10 april 1992 Art. 199 – 200 volledig vervangen
Art. 199. }1[Met uitzondering van de }1[in artikel 21, 5°, 6° en 10°, vermelde] 1 inkomsten en van de }2 [in artikel 145/33, § 1, eerste lid, 4°, b,]2 vermelde giften in de vorm van kunstwerken worden, bij het bepalen van het belastbare inkomen, krachtens dit Wetboek of krachtens bijzondere wettelijke bepalingen vrijgestelde inkomsten }3[en uitgaven die krachtens dit Wetboek of krachtens bijzondere wettelijke bepalingen voor een belastingvermindering voor giften in aanmerking komen,]3 die begrepen zijn in de winst van het belastbare tijdperk, van die winst afgetrokken.]1 }1. – Vervangen bij art. 24 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: met ingang van aj. 1992 (art. 80, § 1); gewijzigd bij art. 63 wet 26 maart 1999, B.S., 1 april 1999, err., B.S., 10 november 1999, van toepassing op de vanaf 1 januari 1999 betaalde of toegekende inkomsten (art. 66) }2. – Gewijzigd bij art. 15 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5) }3. – Gewijzigd bij art. 46 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2012 (art. 59, lid 3)
Art. 200. Het percentage van 10 pct. en het maximumbedrag van }1[250.000 EUR]1 }2[die inzake vermindering voor giften zijn vermeld in artikel 14533, § 1, vierde lid,]2 worden respectievelijk op 5 pct. en op }1[500.000 EUR]1 gebracht. }1. – Gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }2. – Gewijzigd bij art. 47 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2012 (art. 59, lid 3)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 337 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
p. 337 K.B. 10 april 1992 Art. 2052 volledig vervangen }1
[Art. 2052. § 1. Voor de toepassing van artikel 2051
wordt verstaan onder «octrooien»: – de octrooien of aanvullende beschermingscertificaten waarvan de vennootschap octrooihouder of certificaathouder is en die geheel of gedeeltelijk door de vennootschap werden ontwikkeld in onderzoekscentra die een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2° vormen; – de door de vennootschap verworven octrooien, aanvullende beschermingscertificaten of licentierechten met betrekking tot octrooien of aanvullende beschermingscertificaten, op voorwaarde dat die geoctrooieerde producten of procédés geheel of gedeeltelijk door de vennootschap verder werden verbeterd in onderzoekscentra die een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, vormen ongeacht of deze verdere verbetering aanleiding heeft gegeven tot bijkomende octrooien. }2[Ten name van de vennootschappen die op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin ze de in artikel 2051 bedoelde aftrek voor octrooiinkomsten kunnen verkrijgen, wordt onder «octrooien» ook verstaan, de octrooien, aanvullende beschermingscertificaten of licentierechten bedoeld in het eerste lid, zelfs als ze niet door de vennootschap werden ontwikkeld of verbeterd in onderzoekcentra die een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, vormen.]2 § 2. Voor de toepassing van artikel 2051 wordt verstaan onder «octrooi-inkomsten»: – de vergoedingen, van welke aard ook, voor licenties die door de vennootschap zijn verleend op octrooien, in zover deze vergoedingen in het in België belastbare resultaat van het belastbaar tijdperk voorkomen en indien er bijzondere verhoudingen zijn tussen de schuldenaar van de vergoedingen en de ontvangende vennootschap, enkel in zover deze vergoedingen niet hoger zijn dan de vergoedingen die tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen; – de vergoedingen die aan de vennootschap voor het belastbaar tijdperk zouden verschuldigd zijn indien de goederen die door of voor rekening van de vennootschap worden geproduceerd of de diensten die door of voor rekening van de vennootschap worden geleverd, zouden worden geproduceerd of geleverd door een derde op grond van een licentie verleend door de vennootschap op octrooien en indien tussen de vennootschap en de derde zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als tussen onafhankelijke ondernemingen en in zover deze vergoedingen in het in België belastbare resultaat van het belastbaar tijdperk zouden voorkomen. Ingeval de in het eerste lid bedoelde vergoedingen niet uitsluitend betrekking hebben op octrooien, komt alleen het gedeelte dat betrekking heeft op octrooien in aanmerking voor de aftrek voor octrooi-inkomsten.
75
De in het eerste lid bepaalde octrooi-inkomsten omvatten niet de bijdragen in de werkelijke kosten van onderzoek en ontwikkeling die door de vennootschap worden gedragen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 88 Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 op de octrooi-inkomsten bedoeld in artikel 2052 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 2052, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor de verkoop van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 1 januari 2007 (art. 93) }2. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 2 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 7, lid 1)
p. 338–340 K.B. 10 april 1992 Art. 205ter – 205quinquies volledig vervangen }1 [Art. 205ter. § 1. Om de aftrek voor risicokapitaal voor een belastbaar tijdperk te bepalen, stemt het in aanmerking te nemen risicokapitaal, onder voorbehoud van de bepalingen van de §§ 2 tot 7, overeen met het bedrag van het eigen vermogen van de vennootschap, aan het eind van het voorgaande belastbare tijdperk, en dat overeenkomstig de wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekening van vennootschappen werd bepaald en voor het bedrag waarvoor die bestanddelen op de balans voorkomen. Het overeenkomstig het eerste lid bepaald risicokapitaal wordt verminderd met: a) de fiscale netto waarde aan het einde van het voorgaande belastbare tijdperk van de eigen aandelen en de financiële vaste activa die uit deelnemingen en andere aandelen bestaan; en b) de fiscale netto waarde aan het einde van het voorgaande belastbare tijdperk van de aandelen }2[...]2 waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202 en 203 van de winst te worden afgetrokken. § 2. Wanneer de vennootschap over één of meer inrichtingen in het buitenland beschikt waarvan de inkomsten vrijgesteld zijn krachtens overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting, wordt het overeenkomstig § 1 bepaalde risicokapitaal verminderd met het positieve verschil tussen enerzijds de netto boekwaarde van de activabestanddelen van de buitenlandse inrichtingen, met uitzondering van de aandelen bedoeld in artikel 205ter, § 1, tweede lid, en anderzijds het totaal van de passivabestanddelen die niet behoren tot het eigen vermogen van de vennootschap en die op deze inrichtingen aanrekenbaar zijn. § 3. Wanneer in het buitenland gelegen onroerende goederen of rechten met betrekking tot dergelijke onroerende goederen tot de bestanddelen van de activa van de vennootschap behoren en niet behoren tot een buitenlandse inrichting, en wanneer de inkomsten uit deze activa vrijgesteld zijn krachtens overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting, wordt het overeenkomstig de §§ 1 en 2, bepaalde risicokapitaal verminderd met het positieve verschil tussen de netto boekwaarde van deze activabestanddelen en het totaal van de passivabestanddelen die niet behoren tot het eigen vermogen van de vennoot-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 338–340
schap en die op deze onroerende goederen of rechten aanrekenbaar zijn. § 4. Het overeenkomstig de §§ 1 tot 3, bepaalde risicokapitaal wordt verminderd met de volgende waarden aan het eind van het voorgaande belastbare tijdperk: 1° de netto boekwaarde van de materiële vaste activa of gedeelten ervan in zover de erop betrekking hebbende kosten op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen; 2° }3[de netto boekwaarde]3 van de bestanddelen die als belegging worden gehouden en die door de aard ervan niet bestemd zijn om een belastbaar periodiek inkomen voort te brengen; 3° }4[de netto boekwaarde]4 van onroerende goederen of andere zakelijke rechten met betrekking tot dergelijke goederen waarvan natuurlijke personen die in de vennootschap een opdracht of functies als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, uitoefenen, hun echtgenoot of hun kinderen wanneer die personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben, het gebruik hebben. § 5. Het overeenkomstig de §§ 1 tot 4 bepaalde risicokapitaal wordt bovendien verminderd met de in artikel 44, § 1, 1°, bedoelde uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden, die geen betrekking hebben op activabestanddelen als bedoeld in de §§ 2 tot 4, }5[de belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling]5 en kapitaalsubsidies. § 6. Wanneer de in de §§ 1 en 3 tot 5 bedoelde bestanddelen tijdens het belastbaar tijdperk wijzigen, wordt het in aanmerking te nemen risicokapitaal naar gelang van het geval vermeerderd of verminderd met het bedrag van deze wijzigingen, berekend als gewogen gemiddelde en waarbij de wijzigingen geacht worden te hebben plaatsgevonden de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin ze zich hebben voorgedaan. De wijzigingen in de in § 2 bedoelde bestanddelen die tijdens het belastbaar tijdperk voorkomen, worden onder de voorwaarden en volgens de regels bepaald door de Koning bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit in aanmerking genomen. § 7. }6[Voor de toepassing van paragraaf 1, moet, ten name van de hiernavolgende kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beursvennootschappen, onder financiële vaste activa die uit deelnemingen en andere aandelen bestaan, worden verstaan de aandelen die de aard van financiële vaste activa hebben, dat wil zeggen: 1° ten name van de in artikel 56, § 1, bedoelde kredietinstellingen, de in post VII «Financiële vaste activa» te boeken aandelen, zoals die balanspost wordt omschreven in het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen; 2° ten name van de in artikel 56, § 2, 2°, h, bedoelde verzekeringsondernemingen: a) de in post C.II. «Beleggingen in verbonden ondernemingen en deelnemingen» van de balans te boeken aandelen en deelbewijzen; b) de in de post C.III. «Overige financiële beleggingen» van de balans te boeken aandelen en deelbewijzen, voor zover die aandelen de aard hebben van «andere financiële vaste activa» volgens rubriek IV.C.I. van artikel 95, van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen;
zoals die balansposten C.II. en C.III. omschreven worden in het koninklijk besluit van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen; 3° ten name van de in artikel 47 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen bedoelde beursvennootschappen, de aandelen te boeken in post IV «Financiële vaste activa», zoals die balanspost wordt omschreven in het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen.]6 § 8. Voor de belastingplichtigen die aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, op wie de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen van toepassing is, wordt onder eigen vermogen, als bedoeld in § 1, het eigen vermogen verstaan zoals blijkt uit de balans die door deze belastingplichtigen is opgemaakt.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 6 wet 22 juni 2005, B.S., 30 juni 2005, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 21, lid 1) }2. – § 1, lid 2, b), gewijzigd bij art. 4 Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 7, lid 1). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b, 4, 5, b, en 6 (art. 7, lid 5) }3. – § 4, 2°, gewijzigd bij art. 59 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }4. – § 4, 3°, gewijzigd bij art. 59 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }5. – § 5 gewijzigd bij art. 121 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 132) }6. – § 7 vervangen bij art. 46 wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 52)
}1
[Art. 205quater. § 1. De aftrek voor risico-kapitaal is gelijk aan het overeenkomstig artikel 205ter bepaalde risicokapitaal vermenigvuldigd met een tarief dat in de volgende paragrafen wordt bepaald. § 2. }2[Het toe te passen tarief is gelijk aan het gemiddelde van de referte-indexen J met betrekking tot de lineaire obligatie 10 jaar van de maanden juli, augustus en september van het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. Deze indexen worden door het Rentenfonds bekendgemaakt, zoals bedoeld in artikel 9, § 1, van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet.]2 § 3. }3[...]3 Het toe te passen tarief om het bedrag van de in artikel 205bis bedoelde aftrek voor risicokapitaal te bepalen, mag voor elk }4[in § 2 bedoeld]4 aanslagjaar, niet meer dan één percentpunt afwijken van het tarief dat voor het vorige aanslagjaar werd toegepast. § 4. De Koning kan, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, beslissen de in § 3, }5 [...]5 bedoelde begrenzing niet toe te passen en buiten die begrenzing een ander tarief vastleggen om het bedrag van de aftrek voor risicokapitaal te bepalen, maar beperkt tot het tarief dat overeenstemt met de in § 2 vermelde referteindex J voor het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. § 5. Het overeenkomstig de §§ 2 tot 4 bepaalde tarief mag niet meer dan 6,5 pct. bedragen. De Koning kan, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, van het in het eerste lid vermelde tarief afwijken.
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 341–342 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
§ 6. Ten name van de vennootschappen die op grond van }6[artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen]6 als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de aftrek voor risicokapitaal wordt genoten, wordt het overeenkomstig de §§ 2 tot 5 bepaalde tarief verhoogd met een half procentpunt. § 7. De Koning bepaalt, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, de regels voor de berekening van de aftrek voor risicokapitaal voor het eerste belastbare tijdperk van een vennootschap en wanneer het belastbare tijdperk langer of korter is dan twaalf maanden.]1 {7 }1. – Ingevoegd bij art. 7 wet 22 juni 2005, B.S., 30 juni 2005, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 21, lid 1) }2. – § 2 vervangen bij art. 16, 1°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5) }3. – § 3, lid 1, opgeheven bij art. 16, 2°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5) }4. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 16, 3°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5) }5. – § 4 gewijzigd bij art. 16, 4°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5) }6. – § 6 gewijzigd bij art. 48 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 50, lid 1). Elke wijziging die vanaf 1 januari 2009 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 50, lid 2)
F 7. – Vanaf aj. 2013 luidt dit art. als volgt: }8[Art. 205quater. § 1. De aftrek voor risico-kapitaal is gelijk
aan het overeenkomstig artikel 205ter bepaalde risicokapitaal vermenigvuldigd met een tarief dat in de volgende paragrafen wordt bepaald. § 2. }9[Het toe te passen tarief is gelijk aan het gemiddelde van de referte-indexen J met betrekking tot de lineaire obligatie 10 jaar van de maanden juli, augustus en september van het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. Deze indexen worden door het Rentenfonds bekendgemaakt, zoals bedoeld in artikel 9, § 1, van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet.]9 § 3. }10[...]10 Het toe te passen tarief om het bedrag van de in artikel 205bis bedoelde aftrek voor risicokapitaal te bepalen, mag voor elk }11[in § 2 bedoeld]11 aanslagjaar, niet meer dan één percentpunt afwijken van het tarief dat voor het vorige aanslagjaar werd toegepast. § 4. De Koning kan, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, beslissen de in § 3, }12[...]12 bedoelde begrenzing niet toe te passen en buiten die begrenzing een ander tarief vastleggen om het bedrag van de aftrek voor risicokapitaal te bepalen, maar beperkt tot het tarief dat overeenstemt met de in § 2 vermelde referte-index J voor het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. § 5. }13[Het overeenkomstig de §§ 2 tot 4 bepaalde tarief mag niet meer dan 3 pct. bedragen.]13 § 6. Ten name van de vennootschappen die op grond van }14[artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen] 14 als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de aftrek voor risicokapitaal wordt genoten, wordt het overeenkomstig de §§ 2 tot 5 bepaalde tarief verhoogd met een half procentpunt. § 7. De Koning bepaalt, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, de regels voor de berekening van de aftrek voor risicokapitaal voor het eerste belastbare tijdperk van een vennootschap en wanneer het belastbare tijdperk langer of korter is dan twaalf maanden.]8 }8. – Ingevoegd bij art. 7 wet 22 juni 2005, B.S., 30 juni 2005, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 21, lid 1)
77
}9. – § 2 vervangen bij art. 16, 1°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5) }10. – § 3, lid 1, opgeheven bij art. 16, 2°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5) }11. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 16, 3°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5) }12. – § 4 gewijzigd bij art. 16, 4°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5) }13. – § 5 vervangen bij art. 45 wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing vanaf aanslagjaar 2013 (art. 52, lid 4) }14. – § 6 gewijzigd bij art. 48 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 50, lid 1). Elke wijziging die vanaf 1 januari 2009 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 50, lid 2) }1 }2 2 1
[Art. 205quinquies. [...] ]
}1. – Ingevoegd bij art. 8 wet 22 juni 2005, B.S., 30 juni 2005, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 21, lid 1) }2. – Na wijziging, opgeheven bij art. 48 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 59, lid 6). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van deze artikelen 48, 49, 1°, en 56 (art. 59, lid 7)
p. 341–342 K.B. 10 april 1992 Art. 207 volledig vervangen
Art. 207. De Koning regelt de wijze waarop de in de artikelen 199 tot 206 bepaalde aftrekken worden verricht. }1[Geen van deze aftrekken noch compensatie met het verlies van het belastbare tijdperk mag worden verricht op het gedeelte van het resultaat dat voortkomt van abnormale of goedgunstige voordelen vermeld in artikel 79, }2[noch op verkregen financiële voordelen of voordelen van alle aard vermeld in artikel 53, 24°,]2 noch op de grondslag van de bijzondere afzonderlijke aanslag op }3[niet verantwoorde kosten of voordelen van alle aard]3 ingevolge artikel 219, noch op het gedeelte van de winst dat bestemd is voor de uitgaven bedoeld }4[in artikel 198, § 1, 9° en 12°,]4 noch op het gedeelte van de winst uit de niet-naleving van artikel 194quater, § 2, vierde lid en de toepassing van artikel 194quater, § 4.]1 }5 [In geval van verwerving of van wijziging tijdens het belastbaar tijdperk van de controle van een vennootschap die niet beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften, zijn, noch aftrekbaar van de winst van dat tijdperk, noch van deze van enig later belastbaar tijdperk: – in afwijking van artikel 72, de niet-verleende investeringsaftrek wegens geen of onvoldoende winst van de belastbare tijdperken welke voorafgaan aan eerstgenoemd tijdperk; }6 [– in afwijking van artikel 205quinquies, de niet-verleende aftrek voor risicokapitaal wegens geen of onvoldoende winst van de belastbare tijdperken welke voorafgaan aan eerstgenoemd tijdperk;]6 – in afwijking van artikel 206, de vorige beroepsverliezen.]5 {7 }1. – Lid 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 11 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2004 (art. 32, § 1, lid 2) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 11 wet 11 mei 2007, B.S., 8 juni 2007, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 20)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 346 }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 19 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 27)
p. 346
}4. – Lid 2 laatst gewijzigd bij art. 91 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 93)
K.B. 10 april 1992 Art. 217 volledig vervangen
}5. – Lid 3 toegevoegd bij art. 29 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 tot stand gekomen verwerving of wijziging van de controle van een vennootschap (art. 49, lid 5) }6. – Lid 3, tweede streepje, ingevoegd bij art. 13 wet 22 juni 2005, B.S., 30 juni 2005, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 21, lid 1)
F 7. – Vanaf aj. 2014 luidt dit art. als volgt:
Art. 207. D e Koning r egelt d e wijze waa ro p de in de artikelen 199 tot 206 bepaalde aftrekken worden verricht. }8[Geen van deze aftrekken noch compensatie met het verlies van het belastbare tijdperk mag worden verricht op het gedeelte van het resultaat dat voortkomt van abnormale of goedgunstige voordelen vermeld in artikel 79, }9[noch op verkregen financiële voordelen of voordelen van alle aard vermeld in artikel 53, 24°,]9 noch op de grondslag van de bijzondere afzonderlijke aanslag op }10[niet verantwoorde kosten of voordelen van alle aard]10 ingevolge artikel 219, noch op het gedeelte van de winst dat bestemd is voor de uitgaven bedoeld }11[in artikel 198, § 1, 9° en 12°,]11 noch op het gedeelte van de winst uit de niet-naleving van artikel 194quater, § 2, vierde lid en de toepassing van artikel 194quater, § 4]8}12[, noch op de meerwaarden bedoeld in artikel 217, 3°.]12 }13[In geval van verwerving of van wijziging tijdens het belastbaar tijdperk van de controle van een vennootschap die niet beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften, zijn, noch aftrekbaar van de winst van dat tijdperk, noch van deze van enig later belastbaar tijdperk:
– in afwijking van artikel 72, de niet-verleende investeringsaftrek wegens geen of onvoldoende winst van de belastbare tijdperken welke voorafgaan aan eerstgenoemd tijdperk; }14[– in afwijking van artikel 205quinquies, de niet-verleende aftrek voor risicokapitaal wegens geen of onvoldoende winst van de belastbare tijdperken welke voorafgaan aan eerstgenoemd tijdperk;]14
– in afwijking van artikel 206, de vorige beroepsverliezen.]13 }8. – Lid 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 11 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2004 (art. 32, § 1, lid 2) }9. – Lid 2 gewijzigd bij art. 11 wet 11 mei 2007, B.S., 8 juni 2007, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 20) }10. – Lid 2 gewijzigd bij art. 19 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 27) }11. – Lid 2 laatst gewijzigd bij art. 91 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 93) }12. – Lid 2 aangevuld bij art. 99 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 103, lid 2). Elke wijziging die vanaf 21 november 2012 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de artikelen 98, 99 en 100 (art. 103, lid 3) }13. – Lid 3 toegevoegd bij art. 29 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 tot stand gekomen verwerving of wijziging van de controle van een vennootschap (art. 49, lid 5) }14. – Lid 3, tweede streepje, ingevoegd bij art. 13 wet 22 juni 2005, B.S., 30 juni 2005, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 21, lid 1)
}1[Art.
217. Het tarief van de vennootschapsbelasting bedraagt evenwel: 1° 16,5 pct. wat de belastbare bedragen betreft bij een in de artikelen 210, § 1, 5°, en 211, § 1, zesde lid, vermelde verrichting; 2° 25 pct. wat betreft de niet in artikel 45, § 1, eerste lid, 1°, bedoelde meerwaarden, verwezenlijkt of vastgesteld bij de verdeling van het vermogen van een ontbonden vennootschap, op aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202, § 1, en 203 van de winst te worden afgetrokken en die belastbaar zijn in toepassing van artikel 192 omdat ze niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom werden behouden.]1 {2
}1. – Na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 149 Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing vanaf aj 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28 november 2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het B.S. (6 april 2012) en is verbonden aan het aj. 2012 (art. 153, lid 5). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de art. 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van art. 198 WIB92 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 (art. 153, lid 6)
F 2. – Vanaf aj. 2014 luidt dit art. als volgt: }3[Art. 217. Het tarief van de vennootschapsbelasting bedraagt evenwel: 1° 16,5 pct. wat de belastbare bedragen betreft bij een in de artikelen 210, § 1, 5°, en 211, § 1, zesde lid, vermelde verrichting; 2° 25 pct. wat betreft de niet in artikel 45, § 1, eerste lid, 1°, bedoelde meerwaarden, verwezenlijkt of vastgesteld bij de verdeling van het vermogen van een ontbonden vennootschap, op aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202, § 1, en 203 van de winst te worden afgetrokken en die belastbaar zijn in toepassing van artikel 192 omdat ze niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom werden behouden;]3 }4[3° 0,40 pct. wat de meerwaarden betreft als bedoeld in artikel 192, § 1, eerste lid, als zij worden verwezenlijkt of vastgesteld door een vennootschap die, voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbaar tijdperk waarin de meerwaarde werd verwezenlijkt of vastgesteld, op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen niet als kleine vennootschap wordt aangemerkt.]4 }3. – Na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 149 Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing vanaf aj 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28 november 2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28 november 2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het B.S. (6 april 2012) en is verbonden aan het aj. 2012 (art. 153, lid 5). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de art. 144, 146, 147, 1° en 3°, wat
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 346–347 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 de aanvulling van art. 198 WIB92 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 (art. 153, lid 6) }4. – 3° toegevoegd bij art. 100 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 103, lid 2). Elke wijziging die vanaf 21 november 2012 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de artikelen 98, 99 en 100 (art. 103, lid 3)
p. 346–347 K.B. 10 april 1992 Art. 219 – 219bis volledig vervangen
Art. 219. }1[Een afzonderlijke aanslag wordt gevestigd
}2[op kosten als bedoeld in artikel 57 en op voordelen van
alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, die niet worden verantwoord]2 door individuele fiches en een samenvattende opgave alsmede op de verdoken meerwinsten die niet onder de bestanddelen van het vermogen van de vennootschap worden teruggevonden]1}3 [, en op de in artikel 53, 24°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard.]3 Die aanslag is gelijk aan }4[300 pct.]4 van die kosten}5[, voordelen van alle aard}6[, financiële voordelen]6 en verdoken meerwinsten]5. }7[Als verdoken meerwinsten worden niet aangemerkt, de reserves als bedoeld in artikel 24, eerste lid, 2° tot 4°.]7 }8 [Deze aanslag is niet van toepassing indien de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van de kosten, vermeld in artikel 57 }9[of van de voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°,]9 begrepen is in een door de genieter overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte.]8 }10 [Wanneer het bedrag van de kosten bedoeld in artikel 57 of van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, niet is opgenomen in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte, wordt deze aanslag niet toegepast indien het bedrag begrepen is in een aanslag die met akkoord van de verkrijger te zijnen name wordt gevestigd binnen de termijn als bedoeld in artikel 354, eerste lid.]10 }1. – Lid 1 vervangen bij art. 21, A), wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 1999 (art. 48, § 2, lid 1); inwerkingtreding vernietigd bij arrest Arbitragehof nr. 45/2001, 18 april 2001, B.S., 4 mei 2001, dat voor recht zegt: "vernietigt art. "21", in art. 48, § 2, van de wet van 4 mei 1999 houdende diverse fiscale bepalingen". }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 20, 1°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 27) }3. – Lid 1 aangevuld bij art. 12 wet 11 mei 2007, B.S., 8 juni 2007, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 20) }4. – Lid 2 gewijzigd bij art. 15 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995; elke wijziging die vanaf 17 november 1993 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van art. 15 (art. 29, § 2, wet 30 maart 1994) }5. – Lid 2 aangevuld bij art. 20, 2°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing van aj. 2007 (art. 27) }6. – Lid 2 gewijzigd bij art. 17, 1°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5) }7. – Lid 3 toegevoegd bij art. 21, B), wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 1999 (art. 48, § 2, lid 1); inwerkingtreding vernie-
79
tigd bij arrest Arbitragehof nr. 45/2001, 18 april 2001, B.S., 4 mei 2001, dat voor recht zegt: "vernietigt art. "21", in art. 48, § 2, van de wet van 4 mei 1999 houdende diverse fiscale bepalingen". }8. – Lid 4 toegevoegd bij art. 2 wet 27 november 2002, B.S., 10 december 2002, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2003 (art. 3) }9. – Lid 4 gewijzigd bij art. 20, 3°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 27) }10. – Lid 5 toegevoegd bij art. 17, 2°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5)
}4 [Art. 219bis. § 1. Ten name van de kredietverenigingen en van de maatschappijen voor onderlinge borgstelling die lid zijn van het net van het beroepskrediet en van de kredietkassen erkend door de NV Landbouwkrediet, wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd bij het uitgesloten worden of de ontslagname uit dat net, of bij de intrekking of de afstand van die erkenning. Die aanslag wordt gevestigd voor het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk deze vereniging, maatschappij of kas wordt uitgesloten of ontslag neemt uit het net van het beroepskrediet, of tijdens hetwelk de erkenning wordt ingetrokken of afstand wordt gedaan van de erkenning. Die aanslag is gelijk aan 34 % van het totaal bedrag van de belaste reserves zoals die bestonden op het einde van de belastbare periode verbonden aan het aanslagjaar 1993. § 2. Ten name van de vennootschappen als vermeld in artikel 216, 2°, a, en van de vennootschappen als bedoeld in artikel 216, 2°, b, erkend hetzij door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, de Société régionale Wallonne du logement, de Brusselse gewestelijke Huisvestingsmaatschappij of de Vlaamse Landmaatschappij, hetzij door het Vlaams Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of het Waals Gewest, wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd bij het uitgesloten worden of de ontslagname uit het net van het beroepskrediet, of bij de intrekking of de afstand van die erkenning. Die aanslag wordt gevestigd voor het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de vennootschap of vereniging wordt uitgesloten of ontslag neemt uit het net van het beroepskrediet of tijdens hetwelk de erkenning van de vennootschap wordt ingetrokken of afstand wordt gedaan van de erkenning. }5[Deze aanslag is gelijk aan 34 pct. van het totale bedrag van de belaste reserves bij het begin van het belastbaar tijdperk, die werden aangelegd gedurende een belastbaar tijdperk verbonden aan de aanslagjaren 2003 en vorige, en aan 28 pct. van het totale bedrag van de belaste reserves bij het begin van het belastbaar tijdperk, die werden aangelegd gedurende een belastbaar tijdperk verbonden aan de aanslagjaren 2004 en volgende.]5 § 3. Ten name van de vennootschappen als bedoeld in artikel 216, 2°, wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd op de dividenduitkering. Die aanslag is gelijk aan }6[28 pct.]6 van die dividenduitkering.]4 {1É3 F 1. – § 1: van toepassing vanaf aj. 1999 (art. 48, § 2, lid 1) F 2. – § 2: van toepassing vanaf aj. 2002 (art. 48, § 2, lid 2) F 3. – § 3: van toepassing op de vanaf 18 december 1998 uitgekeerde dividenden (art. 48, § 2, lid 2, wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999) }4. – Ingevoegd bij art. 22 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999 }5. – § 2, lid 3, vervangen bij art. 49, 1°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 59, lid 6). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van deze artikelen 48, 49, 1°, en 56 (art. 59, lid 7)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 348–349 }6. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 49, 2°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 59, lid 12)
p. 348 K.B. 10 april 1992 Art. 223 volledig vervangen
Art. 223. De rechtspersonen vermeld in artikel 220, 2° en 3°, zijn eveneens belastbaar ter zake van: 1° }1[kosten als bedoeld in de artikelen 57 en 195, § 1, eerste lid, en voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, die niet worden verantwoord]1 door individuele fiches en een samenvattende opgave; 2° }2[de bijdragen en premies bedoeld in artikel 52, 3°, b, en 195, § 2, in zover zij niet voldoen, ofwel aan de grens bedoeld in artikel 53, 22°, ofwel aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en, wat de in artikel 195, § 2, bedoelde premies betreft, aan de voorwaarden van regelmatigheid bedoeld in artikel 195, § 1, tweede lid, de pensioenen, renten en andere als zodanig geldende toelagen bedoeld in artikel 52, 5°, in zover zij niet voldoen aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en de in artikel 53, 23°, bedoelde kapitalen;]2 }3 [3° }4[de in artikel 53, 24°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard;]4]3 }5 [4° een bedrag gelijk aan 17 pct. van het in artikel 36, § 2, bedoelde voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een }6[...]6 ter beschikking gesteld voertuig;]5 }7 [5° in de omstandigheden bedoeld in het vierde lid, het bedrag van de kosten ten belope van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, en van de kosten bedoeld in artikel 57.]7 }8 [De in artikel 32 bedoelde bedrijfsleiders worden voor de toepassing van het eerste lid met werknemers gelijkgesteld.]8 }9 [De aanslag bedoeld in het eerste lid, 1°, is niet van toepassing als de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, of van de kosten bedoeld in artikel 57 opgenomen is in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte.]9 }10 [Wanneer het bedrag van de voordelen van alle aard bedoeld in artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, of van de kosten bedoeld in artikel 57 niet is opgenomen in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte, is de aanslag bedoeld in het eerste lid, 1°, niet toepasbaar indien dat bedrag begrepen is in een aanslag gevestigd ten name van de verkrijger binnen een termijn bedoeld in artikel 354, eerste lid.]10 }1. – Lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 21 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 27) }2. – Lid 1, 2°, laatst vervangen bij art. 178, 1°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing zijn op de premies en bijdragen die vanaf 1 januari 2006 worden betaald (art. 190, lid 2, 2°) }3. – Toegevoegd bij art. 47, 1°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 14 april 1999 (art. 74, lid 1)
}4. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 47, 2°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 2); opnieuw ingevoegd bij art. 13 wet 11 mei 2007, B.S., 8 juni 2007, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 20) }5. – Lid 1, 4°, ingevoegd bij art. 47 wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1 januari 2012 (art. 52, lid 3) }6. – Lid 1, 4°, gewijzigd bij art. 50 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1 januari 2012 (art. 59, lid 4) }7. – Lid 1, 5°, ingevoegd bij art. 18, 1°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5) }8. – Lid 2 toegevoegd bij art. 178, 2°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing zijn op de premies en bijdragen die vanaf 1 januari 2006 worden betaald (art. 190, lid 2, 2°) }9. – Lid 3 toegevoegd bij art. 18, 2°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5) }10. – Lid 4 toegevoegd bij art. 18, 2°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5)
p. 348–349 K.B. 10 april 1992 Art. 225 volledig vervangen
Art. 225. De belasting met betrekking tot in artikel 221 vermelde inkomsten is gelijk aan de onroerende en roerende voorheffing. De belasting wordt berekend: 1° tegen het tarief van 20 pct. op inkomsten vermeld in artikel 222, 1° tot 3°; 2° tegen het tarief van 33 pct. of van 16,5 pct. op in artikel 222, 4°, vermelde meerwaarden, volgens het onderscheid in artikel 171, 1°, b en 4°, d; 3° tegen het tarief van 16,5 pct. }1[op in artikel 222, 5° en 6°]1, vermelde meerwaarden; 4° }2[tegen het tarief van 300 % op in artikel 223, eerste lid, 1°, vermelde niet verantwoorde kosten en voordelen van alle aard en op in artikel 223, eerste lid, 3°, vermelde financiële voordelen of voordelen van alle aard;]2 5° }3[tegen het tarief bedoeld in artikel 215, eerste lid, op de in artikel 223, eerste lid, 2°, bedoelde bijdragen, premies, pensioenen, renten en toelagen, op de in artikel 223, eerste lid, 3°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard }4[en op de in artikel 223, eerste lid, 4° en 5°, bedoelde bedragen]4;]3 6° tegen het tarief van 15 pct. op in artikel 224 vermelde dividenden. {5 }1. – Lid 2, 3°, gewijzigd bij art. 24 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 1998 (art. 48, § 1) }2. – Lid 2, 4°, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 137 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 142, inleidende zin), uitgezonderd: wat de verwijzingen naar de art. 223, eerste lid, en 234, eerste lid, W.I.B. 1992 betreft: van toepassing vanaf 1 januari 2006 (art. 142, 1°); wat de invoeging van de niet verantwoorde voordelen van alle aard betreft: van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 142, 2°) }3. – Lid 2, 5°, laatst vervangen bij art. 48 wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1 januari 2012 (art. 52, lid 3) }4. – Lid 2, 5°, gewijzigd bij art. 19 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5) }5. – Art. zoals van toepassing alvorens het werd vervangen bij art. 33 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, ingevolge de vernietiging van voormelde art. bij arrest arbitragehof nr. 136/98 van 16 december 1998, B.S.,
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 349–352 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 6 januari 1999; art. 33 K.B. 20 december 1996 en art. 2, 1°, wet 13 juni 1997 werden vervolgens ingetrokken bij art. 45, § 3, wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999
p. 349–352 K.B. 10 april 1992 Art. 228 – 229 volledig vervangen
Art. 228. § 1. De belasting wordt }1[...]1 geheven van in
België }2[behaalde of]2 verkregen inkomsten die aan de belasting zijn onderworpen. § 2. }3[In de in § 1 bedoelde inkomsten zijn begrepen:]3 1° de inkomsten van in België gelegen onroerende goederen; 2° }4[wanneer ze zijn behaald of verkregen in België, de inkomsten uit kapitalen en roerende goederen waarvan de schuldenaar onderworpen is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners;]4 3° winst opgebracht door bemiddeling van Belgische inrichtingen als vermeld in artikel 229 }5[met inbegrip van de vastgestelde of verwezenlijkte meerwaarden op zulke inrichtingen of op hun activabestanddelen]5 , alsmede winst die zelfs zonder bemiddeling van zulke inrichtingen voortkomt: a) uit de vervreemding of de verhuring van in België gelegen onroerende goederen of uit de vestiging }6 [of de overdracht]6 van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten; b) uit in België gedane verrichtingen van buitenlandse verzekeraars die er gewoonlijk andere contracten dan herverzekeringscontracten inzamelen; c) }7[...]7 d) }8 [uit werkzaamheden uitgeoefend door een in artikel 227, 2°, vermelde niet-inwoner }9[in een Belgische inrichting waarover een andere in artikel 227, 2°, vermelde niet-inwoner beschikt,]9 of uit de uitoefening door die nietinwoner van een opdracht of van functies in de zin van artikel 32, eerste lid, 1°, in een binnenlandse vennootschap]8; e) }10 [uit de hoedanigheid van vennoot in vennootschappen, samenwerkingsverbanden of verenigingen die krachtens artikel 29, § 2, worden geacht verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid te zijn;]10 }11 [3°bis de volgende winst opgebracht door bemiddeling van een Belgische inrichting als bedoeld in artikel 229: – de afnamen of verminderingen om welke reden ook van het bedrag van de binnen de Belgische inrichting aanwezige vrijgestelde reserves, evenals het bedrag van de vrijgestelde reserves voor zover deze naar aanleiding van de zetelverplaatsing van een buitenlandse vennootschap naar België niet worden overgenomen door de ten gevolge van de zetelverplaatsing binnenlands geworden vennootschap; – ten titel van gerealiseerde meerwaarde of minderwaarde, elke meerwaarde of minderwaarde vastgesteld naar aanleiding van de onttrekking door de maatschappelijke zetel uit het vermogen van de inrichting van bestanddelen die niet binnen de inrichting behouden blijven;]11
81
4° de baten als vermeld in artikel 23, § 1, 2° die voortkomen uit een in België uitgeoefende werkzaamheid; 5° winst en baten die betrekking hebben op een vorige zelfstandige beroepswerkzaamheid die in België werd uitgeoefend door de verkrijger of door de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is; 6° }12[de in artikel 23, § 1, 4°, vermelde bezoldigingen, rechtstreeks of onrechtstreeks ten laste:]12 a) van een rijksinwoner; b) van een binnenlandse vennootschap of van een vereniging, instelling of lichaam met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België; c) van de Belgische Staat, Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten; d) }13 [van een Belgische inrichting waarover een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner beschikt;]13 7° bezoldigingen als vermeld in artikel 23, § 1, 4°, ten laste van een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner uit hoofde van een in België uitgeoefende werkzaamheid door een verkrijger }14[die er voor die werkzaamheid tijdens enig tijdperk van 12 maanden gedurende meer dan 183 dagen verblijft;]14 }15 [7°bis de in artikel 23, § 1, 5°, bedoelde pensioenen, renten en toelagen die worden betaald of toegekend door: a) een rijksinwoner; b) een binnenlandse vennootschap of een vereniging, instelling of lichaam met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België; c) de Belgische Staat, gemeenschappen, gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten; d) }16 [een Belgische inrichting waarover een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner beschikt;]16 e) een andere dan de voorvermelde schuldenaars, wanneer: – de bijdragen of premies voor het pensioen, de rente of de toelage aanleiding hebben gegeven tot enigfiscaal voordeel in de inkomstenbelasting in hoofde van de schuldenaar van die bijdragen of premies of; – de beroepsactiviteit uit hoofde waarvan het pensioen, de rente of de toelage wordt betaald of toegekend, geheel of gedeeltelijk in België werd uitgeoefend;]15 }17 [8° inkomsten van welke aard ook, uit een in België door een podiumkunstenaar of een sportbeoefenaar persoonlijk en als zodanig verrichte werkzaamheid, zelfs indien de inkomsten niet worden toegekend aan de podiumkunstenaar of aan de sportbeoefenaar zelf, maar aan een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon;]17 }18 [9°] 18}19 [diverse inkomsten als vermeld in }20[artikel 90, 1° tot 12°]20, ingeval het betreft]19: a) in België behaalde of verkregen winst of baten; b) prijzen, subsidies, renten of pensioenen ten laste van Belgische openbare machten of openbare instellingen; c) onderhoudsuitkeringen ten laste van rijksinwoners; d) inkomsten uit in België gelegen onroerende goederen of plaatsen; e) loten betreffende in België uitgegeven effecten van leningen; f) opbrengsten uit de verhuring in België van het jacht, vis- of vogelvangstrecht;
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 349–352
g) meerwaarde verwezenlijkt op in België gelegen ongebouwde onroerende goederen of op zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen; h) meerwaarden verwezenlijkt op aandelen in binnenlandse vennootschappen, behalve in zover de meerwaarden niet belastbaar zijn ingevolge art. 95; }21[i) meerwaarden verwezenlijkt op in België gelegen gebouwde onroerende goederen of op zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen;]21 }22 }23 [j) [vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten, wanneer ze zijn behaald of verkregen in België, en waarvan de schuldenaar een leningnemer, een cessionaris of een pandnemer is die is onderworpen aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners;]23]22 }24 [k) persoonlijke vergoedingen uit de exploitatie van een uitvinding die door een Belgische universiteit of hogeschool, het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, het Fonds voor Wetenschappelijk OnderzoekVlaanderen het «Fonds de la Recherche Scientifique – FNRS» of een overeenkomstig artikel 2753, § 1, tweede lid, erkende onderzoeksinstelling op grond van een door die universiteit, hogeschool of onderzoeksinstelling uitgevaardigd valorisatiereglement, worden betaald of toegekend aan onderzoekers. Onder «onderzoeker» wordt verstaan ie dere onderzoe ke r die wordt bedo eld in artikel 2753, § 1, eerste en tweede lid, en die – alleen of binnen een ploeg – onderzoek verricht in een universiteit, hogeschool of erkende onderzoeksinstelling, alsmede de docenten. Onder «uitvindingen» wordt verstaan potentieel octrooieerbare uitvindingen, kweekproducten, tekeningen en modellen, topografieën van halfgeleiderproducten, computerprogramma's en databanken, die voor commerciële doeleinden kunnen worden aangewend.]24 }25 [§ 3. De belasting wordt eveneens geheven van de inkomsten die niet door § 1 en § 2 worden beoogd maar die overeenkomstig de voorgaande titels van dit wetboek als belastbare inkomsten beschouwd worden en ten laste vallen: a) van een rijksinwoner; b) van een binnenlandse vennootschap of van een vereniging, instelling of lichaam met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België; c) van de Belgische Staat, Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten; d) van een Belgische inrichting waarover een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner beschikt, voor zover die inkomsten ingevolge een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting belastbaar zijn in België, of, wanneer dergelijke overeenkomst niet van toepassing is, voor zover de belastingplichtige niet bewijst dat de inkomsten daadwerkelijk belast werden in de Staat waarvan hij inwoner is.]25 }1. – § 1 gewijzigd bij art. 60, 1°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }2. – § 1 gewijzigd bij art. 3, 1°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 1)
}3. – § 2, inleidende zin, vervangen bij art. 60, 2°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }4. – § 2, 2°, vervangen bij art. 3, 2°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 1) }5. – § 2, 3° inleidende zin, gewijzigd bij art. 23 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }6. – § 2, 3°, a), gewijzigd bij art. 23 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }7. – § 2, 3°, c), opgeheven bij art. 23 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }8. – § 2, 3°, d), na wijziging, vervangen bij art. 36, 1°, K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 49, lid 2) }9. – § 2, 3°, d), gewijzigd bij art. 60, 3°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }10. – § 2, 3°, e), na wijziging, laatst vervangen bij art. 34 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, met uitwerking op de verenigingen van medeëigenaars die vanaf 1 augustus 1995 rechtspersoonlijkheid bezitten (art. 80, § 4) }11. – § 2, 3°bis, ingevoegd bij art. 25 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }12. – § 2, 6°, inleidende zin, na wijziging, vervangen bij art. 60, 4°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012 }13. – § 2, 6°, d), vervangen bij art. 60, 5°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }14. – § 2, 7°, gewijzigd bij art. 161 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden behaald of verkregen (art. 175, lid 5) }15. – § 2, 7°bis, ingevoegd bij art. 31, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }16. – § 2, 7°bis, d), vervangen bij art. 60, 6°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }17. – § 2, 8°, ingevoegd bij art. 23 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }18. – § 2, 9°, hernummerd bij art. 23 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }19. – § 2, 9°, inleidende zin, vervangen bij art. 36, 2°, K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }20. – § 2, 9°, inleidende zin, laatst gewijzigd bij art. 136, 1°, wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 139, lid 1) }21. – § 2, 9°, i), toegevoegd bij art. 36, 3°, K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }22. – § 2, 9°, j), toegevoegd bij art. 49, 2°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 4) }23. – § 2, 9°, j), vervangen bij art. 3, 3°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 1) }24. – § 2, 9°, k), toegevoegd bij art. 136, 2°, wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 139, lid 1) }25. – § 3 toegevoegd bij art. 60, 7°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) Art. 229. § 1. }1[Onder de uitdrukking «Belgische inrich-
ting» wordt verstaan elke vaste bedrijfsinrichting met behulp waarvan de beroepswerkzaamheden van een buitenlandse onderneming geheel of gedeeltelijk in België worden uitgeoefend.]1 }2 [Een vaste bedrijfsinrichting]2 vormt in het bijzonder: 1° een plaats waar leiding wordt gegeven; 2° een filiaal;
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 349–352 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
3° een kantoor; 4° een fabriek; 5° een werkplaats; 6° een agentuur; 7° een mijn, een steengroeve of enige andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen; 8° een bouw- of constructiewerk waarvan de duur een ononderbroken periode van 30 dagen overschrijdt; 9° een opslagplaats; 10° een goederenvoorraad. § 2. Een Belgische inrichting is eveneens de vertegenwoordiger, niet zijnde een onafhankelijke tussenhandelaar optredend in het normale kader van zijn activiteit, die in België werkzaam is voor een niet-inwoner als bedoeld in artikel 227, zelfs wanneer de vertegenwoordiger geen machtiging bezit om namens die niet-inwoner overeenkomsten te sluiten. }3[§ 2/1. Wanneer een buitenlandse onderneming in België voor eenzelfde of voor met elkaar verband houdende projecten diensten levert door middel van één of meer natuurlijke personen die in België aanwezig zijn en er die diensten leveren gedurende een tijdvak of tijdvakken waarvan de duur in het totaal 30 dagen te boven gaat of gaan tijdens enig tijdperk van twaalf maanden, vormen de werkzaamheden die in België in het kader van die levering van diensten worden uitgeoefend een Belgische inrichting.]3 }4 [§ 2/2. Wanneer een buitenlandse onderneming verbonden of geassocieerd is met één of meerdere andere ondernemingen in de zin van respectievelijk de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen, wordt de gecumuleerde duur van de gelijkaardige werkzaamheden die door deze ondernemingen in België worden uitgeoefend, in aanmerking genomen om vast te stellen of de duur van de door de bedoelde buitenlandse onderneming in België uitgeoefende werkzaamheden meer bedraagt dan de minimale duur die in § 1, tweede lid, 8°, en in § 2/1 is vastgelegd om een Belgische inrichting te vormen, of dan de minimale duur die door een overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting is vastgelegd om een vaste inrichting te vormen. Deze bepaling is niet van toepassing wanneer de buitenlandse onderneming bewijst dat het uitoefenen van gelijkaardige werkzaamheden door haarzelf of door één of meer ondernemingen waarmee ze verbonden of geassocieerd is, gerechtvaardigd is op grond van andere motieven dan te vermijden dat die werkzaamheden, naargelang het geval, een Belgische inrichting of een vaste inrichting vormen met behulp waarvan die werkzaamheden worden uitgeoefend.]4 § 3. }5[Iedere vennoot of ieder lid van een burgerlijke vennootschap of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid die haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer in België heeft of die in de zin van }6[artikel 228, § 2, 3°, 3°bis of 4°,]6 in België inkomsten behaalt of verkrijgt, wordt geacht, volgens het geval, }6[...]6 over een Belgische inrichting te beschikken of, }6[...]6 persoonlijk in België werkzaamheden uit te oefenen.]5 }7 [§ 4. Wat de in artikel 227, 2°, bedoelde belastingplichtigen betreft bestaat het eigen vermogen van een Belgische inrichting uit: – de vrijgestelde reserves;
83
– de belaste reserves; – de door de buitenlandse vennootschap aan de inrichting ter beschikking gestelde kapitaalsdotatie. Het eigen vermogen van een Belgische inrichting wordt verminderd met het bedrag aan ten name van de maatschappelijke zetel ontleende middelen met betrekking tot dewelke de interesten ten laste van het belastbaar resultaat van de Belgische inrichting worden gelegd. Wanneer een bedrijfsafdeling, een tak van werkzaamheid of een algemeenheid van goederen wordt ingebracht in een intra-Europese vennootschap onder de voorwaarden voor de toepassing van de in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde vrijstelling, of, in geval van een inbreng verricht door een intra-Europese vennootschap, onder de voorwaarden van artikel 231, § 2, of van een gelijkaardige vrijstelling van toepassing in de Lid-Staat waar de intra-Europese vennootschap is gevestigd, is het door deze inbreng ontstane bedrag aan kapitaalsdotatie gelijk aan de fiscale nettowaarde die de in België aangehouden bestanddelen van deze inbreng hadden bij de inbrenger. In geval van fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting wordt ten name van de verkrijgende Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap: – de kapitaalsdotatie geacht overeen te stemmen met het positieve verschil tussen de werkelijke waarde van de activa en van de passiva binnen deze inrichting in België aangewend, weerhouden voor de vaststelling van de belasting verschuldigd ten gevolge van de verrichting en dit in de mate deze inbrengen worden vergoed door hiertoe nieuw uitgegeven aandelen; – de aanschaffingswaarde van de ingebrachte bestanddelen geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde die zij hadden bij de overgenomen of gesplitste vennootschap op de datum waarop de verrichting heeft plaatsgevonden. In afwijking van het vierde lid, worden in geval van fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting, bedoeld in artikel 211 waarbij een intra-Europese vennootschap als overnemende of verkrijgende vennootschap is betrokken, de vóór de verrichting binnen de overgenomen of gesplitste binnenlandse vennootschap aanwezige vrijgestelde en belaste reserves, binnen de }8[Belgische inrichting]8 na de verrichting, en in de mate de verrichting leidt tot de vorming of de toename van de totale fiscale nettowaarde van de }8[Belgische inrichting]8, in aanmerking genomen als respectievelijk vrijgestelde en belaste reserves van de }8[Belgische inrichting]8, en worden tevens de afschrijvingen, investeringsaftrekken, }9[belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling, aftrekken voor risicokapitaal,]9 kapitaalsubsidies, minderwaarden of meerwaarden die bij de overnemende of verkrijgende vennootschappen met betrekking tot de binnen een }8[Belgische inrichting]8 verkregen bestanddelen in aanmerking worden genomen, bepaald alsof de fusie, splitsing of de ermee gelijkgestelde verrichting niet had plaatsgevonden. In het in het vijfde lid bedoelde geval wordt het bedrag van de gereserveerde winst van de overgenomen vennootschap dat ten name van de Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende vennootschap in aanmerking wordt genomen, verminderd: – in de mate de inbrengen anders worden vergoed dan met nieuwe aandelen van de overnemende of verkrijgende
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 352–355
vennootschap die naar aanleiding van de verrichting worden uitgegeven. Deze vermindering wordt eerst aangerekend op de belaste reserves, en vervolgens op de vrijgestelde reserves die binnen de Belgische inrichting worden overgenomen; – indien de inbrengen niet worden vergoed omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in het bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap. In dit geval wordt de vermindering proportioneel aangerekend op de reserves van de Belgische inrichting die worden overgenomen, waarbij de aanrekening in de eerste plaats geschiedt op de belaste reserves, en op het bedrag aan kapitaalsdotatie dat wordt vastgesteld als het saldo tussen de nettowaarde van de ontvangen bestanddelen en het bedrag van de overgenomen reserves. Geen vermindering wordt aangerekend op de meerwaarden en kapitaalsubsidies bedoeld in artikel 211, § 1, eerste lid, 1°, noch op de vrijgestelde reserves bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde artikel, noch op de waardeverminderingen en vrijgestelde provisies die als dusdanig voorkomen in de boekhouding van de overnemende of verkrijgende vennootschappen of van de Belgische inrichting bedoeld in § 1, vijfde lid, van hetzelfde artikel. Het bepaalde in het vijfde en zesde lid is eveneens van toepassing ingeval een intra-Europese vennootschap binnen een Belgische inrichting bestanddelen verwerft vanwege een andere intra-Europese vennootschap naar aanleiding van een verrichting voor zover de in artikel 231, § 2, eerste lid, bedoelde vrijstelling wordt toegepast in hoofde van de overdragende vennootschap. Hierbij leidt het bedrag dat aan vrijgestelde en belaste reserves, en aan kapitaalsdotatie aanwezig was binnen een overgedragen Belgische inrichting, tot respectievelijk vrijgestelde en belaste reserves, en kapitaalsdotatie binnen de Belgische inrichting van de overnemende vennootschap, die onderworpen worden aan het bepaalde in het zesde lid. In dezelfde gevallen bedoeld in het vijfde en zevende lid blijven de bepalingen van dit Wetboek op de wijze en onder de voorwaarden als daarin zijn gesteld, van toepassing op de waardeverminderingen, voorzieningen, onderen overwaarderingen, kapitaalsubsidies, vorderingen, meerwaarden en reserves die bij de Belgische inrichtingen van de overgenomen of gesplitste vennootschappen bestonden, in zover die bestanddelen worden teruggevonden in de activa van de Belgische inrichtingen van de overnemende of verkrijgende vennootschappen; de fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting mag niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke termijn voor herbelegging van de aan die voorwaarden onderworpen meerwaarden wordt verlengd. In geval van de toepassing van de artikelen 211 en 231, §§ 2 en 3, worden de meerwaarden die naar aanleiding van die verrichting worden verwezenlijkt of vastgesteld, beschouwd als niet gerealiseerde meerwaarden. In de mate deze meerwaarden worden uitgedrukt, worden zij gelijkgesteld met de in artikel 44, § 1, 1°, bedoelde uitgedrukte, niet verwezenlijkte meerwaarden. Het bepaalde in het vijfde lid is eveneens van toepassing voor wat betreft de bestanddelen en het eigen vermogen die in geval van de overbrenging van de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer door }10[een binnenlandse vennootschap]10 naar een andere Lid-Staat van de Europese Unie met toepassing van het bepaalde in artikel 214bis blijvend aangewend
worden binnen een Belgische inrichting waarover deze vennootschap na de overbrenging beschikt.]7 }1. – § 1, lid 1, vervangen bij art. 61, 1°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }2. – § 1, lid 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 61, 2°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }3. – § 2/1 ingevoegd bij art. 61, 3°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }4. – § 2/2 ingevoegd bij art. 61, 3°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }5. – Vervangen bij art. 24 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 (art. 47, § 2) }6. – § 3 gewijzigd bij art. 61, 4°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }7. – § 4 toegevoegd bij art. 26 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }8. – § 4, lid 5, gewijzigd bij art. 61, 5°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }9. – § 4, lid 5, gewijzigd bij art. 51 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, inwerkingtreding: 12 januari 2009 (art. 53, lid 1) }10. – § 4, lid 10, gewijzigd bij art. 48 wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 52)
p. 352–355 K.B. 10 april 1992 Art. 230 – 231 volledig vervangen
Art. 230. Vrijgesteld zijn:
1° }1 [inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, andere dan dividenden, zomede de in artikel 228, § 2, 9°, j, bedoelde diverse inkomsten waarvan de schuldenaar onderworpen is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting, wanneer die inkomsten worden toegerekend op de resultaten van een inrichting waarover de schuldenaar in het buitenland beschikt en door de verkrijger niet in België verkregen zijn;]1 2° }2[de volgende inkomsten onder de voorwaarden als bedoeld in het tweede lid: a) inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, andere dan dividenden, zomede de in artikel 228, § 2, 9°, j, bedoelde diverse inkomsten waarvan de schuldenaar onderworpen is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting, wanneer die inkomsten worden toegerekend op de resultaten van een inrichting waarover de schuldenaar in het buitenland beschikt; b) de inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, andere dan de inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen, alsmede de in artikel 228, § 2, 9°, j, bedoelde diverse inkomsten, waarvan de schuldenaar onderworpen is aan de belasting der nietinwoners, die de genoemde inkomsten niet heeft toegerekend op de resultaten van }3[de Belgische inrichting waarover hij beschikt]3; c) de inkomsten verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot buitenlandse financiële instrumenten waarvan de schuldenaar is onderworpen aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting der niet-inwoners, op voorwaarde dat in dat laat-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 352–355 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
ste geval de inkomsten zijn toegerekend op de resultaten van }4[de Belgische inrichting waarover hij beschikt]4;]2 }5[2°bis }6[...]6]5 3° }7[bezoldigingen vermeld in artikel 23, § 1, 4°, in zover zij een door de verkrijger in het buitenland uitgeoefende werkzaamheid bezoldigen en zij worden betaald of toegekend: a) hetzij door een schuldenaar die aan de personenbelasting of de vennootschapsbelasting is onderworpen en zij op de resultaten van een in het buitenland gelegen inrichting worden toegerekend; b) hetzij, wanneer de verkrijger rechtstreeks is aangeworven in de Staat waar de beoogde activiteiten worden uitgeoefend, hij geen inwoner is van een Staat waarmee België een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten en dat niet was op het ogenblik van zijn aanwerving en hij op datzelfde ogenblik evenmin een rijksinwoner was, door een van de volgende werkgevers: – het Rode Kruis van België, in het kader van de hulpverlening in het buitenland; – de Belgische Technische Coöperatie, in het kader van de hulpverlening aan ontwikkelingslanden; – een werkgever bedoeld in }8[artikel 14533, § 1, eerste lid, 1°, a of b,]8, in het kader van onderzoeksprojecten in het buitenland; – een werkgever bedoeld in }9[artikel 14533, § 1, eerste lid, 2°,]9 in het kader van de hulpverlening aan ontwikkelingslanden; – een werkgever bedoeld in }10[artikel 14533, § 1, eerste lid, 3°,]10 in het kader van de hulpverlening aan slachtoffers van zeer grote industriële ongevallen in het buitenland. De in b) bedoelde vrijstelling is niet van toepassing wanneer de betreffende bezoldigingen in de Staat waarin de activiteiten worden uitgevoerd, van belasting zijn vrijgesteld krachtens een overeenkomst inzake ontwikkelingssamenwerking;]7 4° bezoldigingen die in artikel 4, 1°, bedoelde personen verkrijgen in hun hoedanigheid; 5° diverse inkomsten als vermeld in }11[artikel 228, § 2, 9°]11, }12[a tot i,]12verkregen door vreemde Staten of door staatkundige onderdelen daarvan, zomede door inrichtingen, instellingen of andere rechtspersonen zonder winstoogmerk naar buitenlands publiek recht. }13[De voorwaarden waaronder de inkomsten bedoeld in het eerste lid, 2°, worden vrijgesteld, zijn de volgende: a) }14[de verkrijger van de inkomsten moet aan de in b) of c) bedoelde tussenpersoon of aan de schuldenaar van de inkomsten een attest overleggen waarmee hij bevestigt: – dat hij een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner is, – dat hij de kapitalen of financiële instrumenten die de inkomsten voortbrengen, niet heeft aangewend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit in België; – dat hij volle eigenaar of vruchtgebruiker is van de kapitalen of financiële instrumenten die de inkomsten voortbrengen; – en dat hij, voor de gevallen bedoeld in c, tweede streepje, behoort tot dezelfde groep van verbonden of geassocieerde vennootschappen in de zin van respectievelijk de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen als de schuldenaar van de inkomsten en de tussenkomende financiële onderneming;]14
85
b) de in het eerste lid, 2°, a), bedoelde inkomsten, moeten aan de verkrijger ervan worden betaald door bemiddeling van een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekenings- of vereffeningsinstelling of door de schuldenaar van de inkomsten; c) }15[de in het eerste lid, 2°, b), bedoelde inkomsten moeten aan de verkrijger ervan worden betaald: – hetzij door bemiddeling van een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekenings- of vereffeningsinstelling; – hetzij, wat de interest begrepen in die inkomsten betreft, door bemiddeling van een in België gevestigde financiële onderneming zoals bepaald in het derde lid, wanneer de verkrijger, de schuldenaar en de in België gevestigde financiële onderneming behoren tot een groep van verbonden of geassocieerde vennootschappen in de zin van respectievelijk de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen.]15]13 }16[Voor de toepassing van het tweede lid, c), tweede streepje, verstaat men onder financiële onderneming, een binnenlandse vennootschap of een Belgische inrichting van een buitenlandse vennootschap: – die behoort tot een groep van verbonden of geassocieerde vennootschappen in de zin van respectievelijk de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen; – die haar activiteiten uitsluitend uitoefent in het voordeel van de vennootschappen van de groep; – die zich uitsluitend of hoofdzakelijk bezighoudt met dienstverrichtingen van financiële aard; – die zich uitsluitend financiert bij binnenlandse vennootschappen of rechtspersonen als bedoeld in de artikelen 220 en 227 van dit Wetboek, met als enig doel eigen verrichtingen of verrichtingen van verbonden of geassocieerde vennootschappen te financieren; – en die geen aandelen bezit waarvan de aanschaffingswaarde meer bedraagt dan 10 pct. van de fiscale netto waarde van de financiële onderneming.]16 }1. – Lid 1, 1°, vervangen bij art. 4, 1°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 14, lid 3) }2. – Lid 1, 2°, vervangen bij art. 4, 2°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing: – wat de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreft, op vergoedingen betaald of toegekend in uitvoering van zakelijkezekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 4, eerste streepje); – wat de andere inkomsten dan vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten betreft, op de inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 4, tweede streepje) }3. – Lid 1, 2°, b), gewijzigd bij art. 62, 1°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }4. – Lid 1, 2°, c), gewijzigd bij art. 62, 1°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }5. – Lid 1, 2°bis, ingevoegd bij art. 50, 3°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 4) }6. – Lid 1, 2°bis, opgeheven bij art. 4, 3°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing: – wat de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreft, op vergoedingen betaald of toegekend in uitvoering van zakelijkezekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële in-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 352–355 strumenten, afgesloten vanaf 28 pril 2006 (art. 14, lid 4, eerste streepje); – wat de andere inkomsten dan vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten betreft, op de inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 4, tweede streepje) }7. – Lid 1, 3°, vervangen bij art. 2 wet 7 december 2006, B.S., 22 december 2006, van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 3) }8. – Lid 1, 3°, b), derde streepje, gewijzigd bij art. 62, 2°, a), wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 73, lid 1) }9. – Lid 1, 3°, b), vierde streepje, gewijzigd bij art. 62, 2°, b), wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 73, lid 1) }10. – Lid 1, 3°, b), vijfde streepje, gewijzigd bij art. 62, 2°, c), wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 73, lid 1) }11. – Lid 1, 5°, gewijzigd bij art. 25 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 (art. 47, § 2) }12. – Lid 1, 5°, gewijzigd bij art. 50, 4°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 4) }13. – Lid 2 toegevoegd bij art. 4, 4°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing: – wat de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreft, op vergoedingen betaald of toegekend in uitvoering van zakelijkezekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 4, eerste streepje); – wat de andere inkomsten dan vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten betreft, op de inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 4, tweede streepje) }14. – Lid 2, a), vervangen bij art. 359, 1°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing op de vanaf 1 januari 2007 betaalde of toegekende inkomsten (art. 260) }15. – Lid 2, c), vervangen bij art. 359, 2°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing op de vanaf 1 januari 2007 betaalde of toegekende inkomsten (art. 260) }16. – Lid 3 toegevoegd bij art. 359, 3°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing op de vanaf 1 januari 2007 betaalde of toegekende inkomsten art. 260) Art. 231. }1[§ 1]1. Op voorwaarde van wederkerigheid
zijn vrijgesteld: 1° inkomsten van onroerende goederen die een vreemde Staat heeft bestemd voor de huisvesting van zijn diplomatieke of consulaire zendingen of van culturele instellingen die zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden; 2° bezoldigingen die ten laste van in België geaccrediteerde buitenlandse diplomatieke en consulaire zendingen of van de hoofden van die zendingen worden verkregen door hun personeelsleden die de Belgische nationaliteit niet bezitten, en bezoldigingen die ten laste van een vreemde staat of van een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan of van een buitenlands publiekrechtelijk lichaam worden verkregen door personen als bedoeld in artikel 4, 3°; 3° winst die een niet in artikel 228, § 2, 3°, b, vermelde buitenlandse onderneming in België verkrijgt uit verrichtingen door bemiddeling van een vertegenwoordiger die er enkel de bestellingen van de cliënteel inzamelt en ze aan
de onderneming doet toekomen zonder deze te verbinden, of uit de exploitatie van schepen of vliegtuigen waarvan zij eigenares of bevrachtster is en die België aandoen. }2 [§ 2. }3[Wanneer een Belgische inrichting of in België gelegen bestanddelen behoren tot de goederen die door een binnenlandse vennootschap of door een intra-Europese vennootschap vanwege een intra-Europese vennootschap worden verworven, naar aanleiding van een fusie, een splitsing of een ermee gelijkgestelde verrichting, of een inbreng van één of meer bedrijfstakken of takken van werkzaamheid of van de algemeenheid van goederen die plaatsvindt met toepassing in de Staat van vestiging van de overgenomen, gesplitste of inbrengende intra-Europese vennootschap van de belastingvrijstelling bepaald door de Richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 als bedoeld in artikel 2, § 1, 5°, b)bis, dan: 1° komen de meerwaarden bedoeld in de artikelen 44, § 1, 1°, en 47, die op het ogenblik van de verrichting zijn vrijgesteld, de kapitaalsubsidies bedoeld in artikel 362, die op het ogenblik van de verrichting nog niet als winst worden aangemerkt, alsmede de meerwaarden die naar aanleiding van de verrichting zijn verwezenlijkt of vastgesteld, niet in aanmerking voor belastingheffing; 2° }4[blijft belastingheffing voor het overige achterwege voor zover de inbrengen worden vergoed met nieuwe aandelen, of voor zover, ingeval van fusie, splitsing of gelijkgestelde verrichting, de vóór de verrichting binnen de Belgische inrichting van de overgenomen of gesplitste vennootschap aanwezige vrijgestelde reserves worden overgenomen door de overnemende of verkrijgende binnenlandse vennootschap of binnen een Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap.]4]3 }5[Het eerste lid is slechts van toepassing voor wat betreft de ten gevolge van de verrichting overgenomen of verkregen bestanddelen die aangewend worden binnen }6[een binnenlandse vennootschap of]6 een Belgische inrichting en die bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de belastinggrondslag, of voor wat betreft de in België gelegen bestanddelen die in België behouden blijven en onder de toepassing van artikel 233 vallen.]5 }7 [Het eerste lid is daarenboven slechts van toepassing op voorwaarde dat: 1° de verrichting wordt verwezenlijkt overeenkomstig de van toepassing zijnde bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en conform de van toepassing zijnde vennootschapsrechtelijke bepalingen van gelijke aard van een andere Lid-Staat van de Europese Unie die van toepassing zijn op de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap; 2° de verrichting beantwoordt aan het bepaalde in artikel 183bis.]7 }8[Het eerste lid is niet van toepassing wanneer een door de }8[Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen]8 erkende vennootschap met vast kapitaal voor belegging in onroerende goederen of in niet genoteerde aandelen heeft deelgenomen aan voormelde verrichting.]8 }9[In het in het eerste lid bedoelde geval, worden bij de verkrijgende of overnemende binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting van de verkrijgende of overne-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 355 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
mende intra-Europese vennootschap de afschrijvingen, investeringsaftrekken, belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling, aftrekken voor risicokapitaal, minderwaarden of meerwaarden bepaald alsof die verrichting niet had plaatsgevonden.]9 Volgens de wijze en onder de voorwaarden die daarin zijn gesteld, blijven de bepalingen van dit Wetboek van toepassing op de bij de ingebrachte }10[Belgische inrichting]10 bestaande waardeverminderingen, voorzieningen, onderwaarderingen, overwaarderingen, subsidies, vorderingen, meerwaarden en reserves, alsof die inbreng niet had plaatsgevonden. }11 [In de gevallen bedoeld in de artikelen 44bis, 44ter en 47, kan de verrichting niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke herbeleggingstermijn wordt verlengd.]11]2 }12 [§ 3. Vrijgesteld zijn de meerwaarden die worden verwezenlijkt of vastgesteld ter gelegenheid van de inbreng van een Belgische inrichting in een binnenlandse vennootschap, tegen verkrijging van aandelen die het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen. }13[...]13 Het bedrag van de voorheen bij de Belgische inrichting gereserveerde winst, wordt ten name van de binnenlandse vennootschap bepaald alsof de inbrengverrichting niet had plaatsgevonden. }14[Ten name van de binnenlandse vennootschap worden de afschrijvingen, investeringsaftrekken, belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling, aftrekken voor risicokapitaal, minderwaarden of meerwaarden bepaald alsof de inbrengverrichting niet had plaatsgevonden.]14 Het bepaalde }15[in de artikelen 44, 44bis, 44ter, 45, 47, 48 en 361 tot 363]15 blijft van toepassing op de bij de Belgische inrichting bestaande meerwaarden, waardeverminderingen, voorzieningen, onderwaarderingen, overwaarderingen, subsidies en vorderingen in zover die bestanddelen als dusdanig worden teruggevonden in de boekhouding van de binnenlandse vennootschap. In de gevallen }16[vermeld in de artikelen 44bis, 44ter en 47]16, kan de inbrengverrichting niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke herbeleggingstermijn wordt verlengd.]12 }1. – § 1 genummerd bij art. 26 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }2. – § 2 toegevoegd bij art. 26 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }3. – § 2, lid 1, vervangen bij art. 27, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }4. – § 2, lid 1, 2°, vervangen bij art. 52, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, inwerkingtreding: 12 januari 2009 wat de voltooide verrichtingen betreft (art. 53, lid 2) }5. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 27, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }6. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 52, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, inwerkingtreding: 12 januari 2009 wat de voltooide verrichtingen betreft (art. 53, lid 2) }7. – § 2, lid 3, ingevoegd bij art. 27, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }8. – § 2, lid 4, ingevoegd bij art. 104 wet 21 december 1994, B.S., 23 december 1994, err., B.S., 30 juni 1995, err., B.S., 26 september 1995; vervangen bij art. 6 wet 16 april 1997, B.S., 23 mei 1997; gewijzigd bij
87
art. 375 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005 }9. – § 2, lid 5, na wijziging, vervangen bij art. 52, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, inwerkingtreding: 12 januari 2009 wat de voltooide verrichtingen betreft (art. 53, lid 2) }10. – § 2, lid 6, gewijzigd bij art. 63 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }11. – § 2, lid 7, na wijziging, vervangen bij art. 27, c), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }12. – § 3 toegevoegd bij art. 3 wet 30 januari 1996, B.S., 30 maart 1996, van toepassing op de inbrengverrichtingen vanaf 30 maart 1996 (art. 11, lid 3) }13. – § 3, lid 2, opgeheven bij art. 35 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999 }14. – § 3, lid 4, vervangen bij art. 52, 4°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing vanaf aj. 2007 wat de belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling en de aftrekken voor risicokapitaal betreft (art. 53, lid 3) }15. – § 3, lid 5, laatst gewijzigd bij art. 112, 2°, wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 1 januari 2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is (art. 2 K.B. 11 mei 2007, B.S., 24 mei 2007) }16. – § 3, lid 6, laatst gewijzigd bij art. 112, 3°, wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 1 januari 2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is (art. 2 K.B. 11 mei 2007, B.S., 24 mei 2007)
p. 355 K.B. 10 april 1992 Art. 232 volledig vervangen
Art. 232. V o o r b e l a s t i n g p l i c h t i g e n v e r m e l d i n artikel 227, 1°, wordt de belasting gevestigd: 1° op het totale bedrag van hun inkomsten uit in België gelegen onroerende goederen, wanneer die belastingplichtigen inkomsten verkrijgen uit verhuurde onroerende goederen of uit de vestiging of de overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten; 2° op het totale bedrag van hun }1[inkomsten uit in België gelegen onroerende goederen, wat }2 [hun in artikel 228, § 1, bedoelde beroepsinkomsten]2 }3 [en van de in artikel 228, § 2, 9°, h, vermelde meerwaarden,]3]1 wanneer zij: a) }4[beschikken of geacht worden te beschikken over één of meer Belgische inrichtingen;]4 b) }5[in België inkomsten behalen of verkrijgen]5 als vermeld in artikel 228, § 2, 3°, a en e, 4°, 5°, 6°, }6[7°, 7°bis }7[en 9°, h]6;]7 }8 }9 [c) [in België persoonlijk een activiteit als sportbeoefenaar uitoefenen gedurende meer dan 30 dagen, te berekenen per tijdperk van 12 opeenvolgende maanden en per schuldenaar van de in artikel 228, § 2, 8°, bedoelde inkomsten. ]9]8 }10 [In de gevallen als vermeld in het eerste lid, 1°, wordt de belasting evenwel niet gevestigd wanneer het totale bedrag van de inkomsten van onroerende goederen lager is dan }10[2.500 EUR]10.]10
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 356 }11 [In geval van een gemeenschappelijke aanslag is het tweede lid slechts van toepassing op voorwaarde dat:
– geen van beide echtgenoten inkomsten heeft behaald of verworven als bedoeld in het eerste lid, 2°, of de in artikel 248, § 2, vermelde keuze heeft gemaakt; en – het totale bedrag van de inkomsten van onroerende goederen van elke echtgenoot lager is dan 2.500 euro.]11 }1. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 27, 1°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 (art. 47, § 2) }2. – Lid 1, 2°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 64, 1°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }3. – Lid 1, 2°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 163, 1°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 175, lid 4) }4. – Lid 1, 2°, a), vervangen bij art. 64, 2°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }5. – Lid 1, 2°, b), gewijzigd bij art. 162, 2°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2008 worden behaald of verkregen (art. 175, lid 1) }6. – Lid 1, 2°, b), gewijzigd bij art. 32 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }7. – Lid 1, 2°, b), gewijzigd bij art. 163, 2°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 175, lid 4) }8. – Lid 1, 2°, c), ingevoegd bij art. 3 wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }9. – Lid 1, 2°, c), vervangen bij art. 162, 3°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2008 worden betaald of toegekend (art. 175, lid 2) }10. – Lid 2 toegevoegd bij art. 27, 3°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 (art. 47, § 2); gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }11. – Lid 3 toegevoegd bij art. 162, 4°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3)
p. 356 K.B. 10 april 1992 Art. 234 volledig vervangen
Art. 234. V o o r b e l a s t i n g p l i c h t i g e n v e r m e l d i n artikel 227, 3°, wordt de belasting gevestigd: 1° op het deel van het nettobedrag van de huurprijs en de huurvoordelen van in België gelegen onroerende goederen dat meer bedraagt dan in het kadastraal inkomen van die goederen, behoudens indien het betreft: – goederen verhuurd aan een natuurlijke persoon die die goederen noch geheel noch gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid;
– goederen verhuurd overeenkomstig de pachtwetgeving en die door de huurder voor land- of tuinbouw worden gebruikt; – andere goederen mits de huurder geen winstoogmerken nastreeft en die goederen worden gebruikt voor een van de bestemmingen vermeld in artikel 12, § 1; 2° op de bedragen verkregen bij vestiging of overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten met betrekking tot een in België gelegen onroerend goed, behoudens de uitzonderingen vermeld in het 1°; 3° }1[op de bijdragen en premies bedoeld in artikel 52, 3°, b, en 195, § 2, in zover zij niet voldoen ofwel aan de grens bedoeld in artikel 53, 22°, ofwel aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en, wat de in artikel 195, § 2, bedoelde premies betreft, aan de voorwaarden van regelmatigheid bedoeld in artikel 195, § 1, tweede lid, op de pensioenen, renten en andere als zodanig geldende toelagen bedoeld in artikel 52, 5°, in zover zij niet voldoen aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en op de in artikel 53, 23°, bedoelde kapitalen;]1 4° op }2[de kosten als bedoeld in artikel 57 en de voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, die niet worden verantwoord]2 door individuele fiches en een samenvattende opgave }3[}3[...]3]3; }4[5° }5[}6[op de in artikel 53, 24°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard;]6]5]4 }7 [6° op een bedrag gelijk aan 17 pct. van het in artikel 36, § 2, bedoelde voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een }8[...]8 ter beschikking gesteld voertuig.]7 }9 [De in artikel 32 bedoelde bedrijfsleiders worden voor de toepassing van het eerste lid met werknemers gelijkgesteld.]9 }1. – Lid 1, 3°, laatst vervangen bij art. 179, 1°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing op de premies en bijdragen die vanaf 1 januari 2006 worden betaald (art. 190, lid 2, 2°) }2. – Lid 1, 4°, gewijzigd bij art. 24 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 27) }3. – Lid 1, 4°, aangevuld bij art. 16 wet 11 mei 2007, B.S., 8 juni 2007, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 20); wijziging bij art. 16 opgeheven bij art. 136 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009 }4. – Lid 1, 5° toegevoegd bij art. 55 wet 10 maart 1999, B.S., 14 april 1999 }5. – Lid 1, 5°, opgeheven bij art. 51 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 2) }6. – Lid 1, 5°, opnieuw ingevoegd bij art. 138 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 142, inleidende zin) }7. – Lid 1, 6°, ingevoegd bij art. 49 wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1 januari 2012 (art. 52, lid 3) }8. – Lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 51 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1 januari 2012 (art. 59, lid 4) }9. – Lid 2 toegevoegd bij art. 179, 2°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing op de premies en bijdragen die vanaf 1 januari 2006 worden betaald (art. 190, lid 2, 2°)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 357 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
p. 357 K.B. 10 april 1992 Art. 240 volledig vervangen
Art. 240. Ten name van vennootschappen, verenigingen, instellingen of lichamen vermeld in artikel 227, 2°, omvat de belastbare winst het totale bedrag van de in België verkregen inkomsten met als enige aftrek uit hoofde van in artikel 195 vermelde beroepskosten, de bezoldigingen en de erop betrekking hebbende sociale lasten, die worden toegerekend op de resultaten van }1[een Belgische inrichting waarover die belastingplichtigen beschikken,]1 wegens de in die inrichting uitgeoefende werkzaamheden. }2[Ten name van de in het eerste lid vermelde vennootschappen zijn de bepalingen inzake investeringsaftrek }3[en belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling]3 de bepalingen die van toepassing zijn voor de vennootschapsbelasting.]2 }4 [Ten name van de in het eerste lid vermelde vennootschappen is het percentage van de investeringsaftrek }4[in de gevallen als vermeld in artikel 69, § 1, eerste lid, 1°,]4 gelijk aan dat vermeld in artikel 201, eerste lid, 2°.]4 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 65 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }2. – Na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 122 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 132) }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 151 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 155, lid 1). Elke wijziging die vanaf 7 november 2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 155, lid 2) }4. – Lid 3 toegevoegd bij art. 29 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de vaste activa die vanaf 27 maart 1992 zijn verkregen of tot stand gebracht; art. 47, § 10 van deze wet bepaalt dat elke wijziging die vanaf 27 maart 1992 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, zonder uitwerking is voor de toepassing van die wetsbepaling; gewijzigd bij art. 26 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 1999 (art. 48, § 2, lid 1), ook van toepassing op de vaste activa die verkregen of tot stand gebracht zijn vanaf 1 januari 1993, doch in een aj. vóór het aj. 1999. De daarmee verband houdende investeringsaftrek, wordt in aanmerking genomen voor de aanslagjaren 1999 tot 2002 telkens ten belope van 25 % van het totaal (art. 48, § 2, lid 6)
p. 357 K.B. 10 april 1992 Art. 242 volledig vervangen
Art. 242. § 1. }1[Wanneer de belastingplichtige in België belastbare beroepsinkomsten heeft behaald of verkregen die tenmiste 75 pct. bedragen van het geheel van zijn in het belastbaar tijdperk behaalde of verkregen binnenlandse en buitenlandse beroepsinkomsten, zijn de in artikel 104 vermelde bestedingen aftrekbaar van het totale bedrag van de in artikel 232 vermelde netto-inkomsten. Wanneer de belastingplichtige die niet voldoet aan de inkomstenvoorwaarde als vermeld in het eerste lid, gedurende het gehele belastbare tijdperk in België een tehuis heeft behouden, zijn de in artikel 104 vermelde bestedingen, met uitzondering van de in artikel 104, 1° en 2°, vermelde uitkeringen tot onderhoud wanneer de verkrijger
89
van de uitkering geen rijksinwoner is, aftrekbaar van het totale bedrag van de in artikel 232 vermelde netto-inkomsten.]1 }2 [§ 2. De }3[...]3 in § 1 vermelde uitgaven zijn slechts aftrekbaar onder de }2[in artikelen 104 tot 116]2 bepaalde voorwaarden en grenzen.]2 }1. – § 1, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 66 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 73, lid 1) }2. – § 2 toegevoegd bij art. 30 wet 28 juli 1991, B.S., 31 juli 1991, van toepassing vanaf aj. 1993; gewijzigd bij art. 35, 2°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1993 (art. 91, lid 4) }3. – § 2 gewijzigd bij art. 37, 2°, wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, van toepassing vanaf aj. 2011 (art. 43, lid 3)
p. 358 K.B. 10 april 1992 Art. 243 – 244 volledig vervangen
Art. 243. In gevallen vermeld in artikel 232 vinden de bepalingen van de artikelen 86 tot 89 geen toepassing en wordt de belasting berekend volgens de belastingschaal vermeld in artikel 130 }1[...]1. }2[Op de overeenkomstig het vorige lid berekende belasting worden de verminderingen genoemd in de artikelen 146 tot 154 verleend binnen de perken en onder de voorwaarden bepaald in die artikelen en met inachtneming van het geheel van de binnenlandse en de buitenlandse inkomsten, onder voorbehoud van de volgende afwijkingen: 1° }3[de in artikel 147, eerste lid, 1° en 7°, bedoelde bedragen] 3 worden vervangen door het bedrag van 2.392,67 EUR; 2° }4[...]4 3° het }5[in artikel 147, eerste lid, 9°, bedoelde]5 bedrag wordt vervangen door het bedrag van 2.774,10 EUR.]2 }6 6 [...] }7 [De artikelen 126 tot 129, 1451, 1°, 2° en 5°, 1452 tot 1454, 1456, wat de toepassing van artikel 1451, 2°, betreft, 1458 tot 14516, }8[14521 tot 14532,]8 154bis, }9[156bis tot 169]9 en 171 tot 178 zijn eveneens van toepassing.]7 }10 [Wat de individuele levensverzekering betreft die dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening, is artikel 1451, 2°, slechts van toepassing wanneer de hypothecaire lening is aangegaan voor: – een in België gelegen woning; – een in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is gesloten, zelf betrekt }11[...]11. Om te beoordelen of de belastingplichtige de woning zelf betrekt, gelden dezelfde regels als in artikel 12, § 3.]10 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 31 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }2. – Lid 2, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 45, 1°, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }3. – Lid 2, 1°, laatst gewijzigd bij art. 33, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 35, lid 9) }4. – Lid 2, 2°, opgeheven bij art. 99, B, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 359 2008, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 100, lid 2; zoals vervangen bij art. 50 wet 20 juli 2006, B.S., 28 juli 2006) }5. – Lid 2, 3°, gewijzigd bij art. 14, 2°, Herstelwet 27 maart 2009, B.S., 7 april 2009, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 19, lid 3) }6. – Lid 3 ingevoegd bij art. 45, 2°, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5); na wijziging, opgeheven bij art. 33, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 35, lid 9) }7. – Lid 4, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 4, 1, wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 7) }8. – Lid 4 gewijzigd bij art. 165 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3) }9. – Lid 4 gewijzigd bij art. 71 Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 72) }10. – Lid 5 toegevoegd bij art. 4, 2, wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 7) }11. – Lid 5, tweede streepje, gewijzigd bij art. 67 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 73, lid 1)
Art. 244. }1[In afwijking van artikel 243 wordt de belasting berekend volgens de regels bepaald in titel II, hoofdstuk III en met inachtneming van de artikelen 86 tot 89 en 126 tot 129, met dien verstande dat voor de toepassing van de artikelen 86 tot 89 en 146 tot 154, het geheel van de binnenlandse en buitenlandse inkomsten in aanmerking wordt genomen: 1° wanneer de belastingplichtige gedurende het volledige belastbare tijdperk in België een tehuis heeft behouden; 2° wanneer de belastingplichtige in België belastbare beroepsinkomsten }2[...]2 heeft behaald of verkregen, die ten minste 75 pct. bedragen van het geheel van zijn }3[in het belastbaar tijdperk behaalde of verkregen]3 binnenlandse en buitenlandse beroepsinkomen.]1 }4[In afwijking van het eerste lid zijn de artikelen 1451, 2°, wat de individuele levensverzekeringen betreft die dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening voor een andere dan de in artikel 104, 9°, bedoelde woning, en 1451, 3°, slechts van toepassing wanneer de hypothecaire lening is aangegaan voor:
– een in België gelegen woning; – een in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is gesloten, zelf betrekt }5[...]5. Om te beoordelen of de belastingplichtige de woning zelf betrekt, gelden dezelfde regels als in artikel 12, § 3.]4 }1. – Laatst vervangen bij art. 7 wet 30 januari 1996, B.S., 30 maart 1996, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 11, lid 2) }2. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 166 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3) }3. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 68, 1°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 73, lid 1) }4. – Lid 2 toegevoegd bij art. 5 wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 7) }5. – Lid 2, tweede streepje, gewijzigd bij art. 68, 2°, wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 73, lid 1)
p. 359 K.B. 10 april 1992 Art. 248 volledig vervangen
Art. 248. }1[}2[§ 1.]2 De belasting betreffende }3[...]3 de niet in de artikelen 232 tot 234 vermelde inkomsten, is gelijk aan de verschillende voorheffingen en aan de in artikel 301 vermelde bijzondere aanslag, die op die inkomsten betrekking hebben. }4 [Met betrekking tot de belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 1°, is het eerste lid eveneens van toepassing: 1° }5[in afwijking van artikel 232: a) op de winst of de baten behaald of verkregen door vennoten of leden van een burgerlijke vennootschap of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 229, § 3; b) }6[op de bezoldigingen verkregen uit hoofde van een werkzaamheid uitgeoefend aan boord van een koopvaardijschip door een zeeman die geen inwoner is van een LidStaat van de Europese Economische Ruimte en niet is ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 1bis, eerste lid, 1°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij;]6]5 2° op de inkomsten van onroerende goederen waarop artikel 232, tweede lid, van toepassing is.]4]1 }7 [§ 2. Evenwel kunnen de in artikel 227, 1°, vermelde belastingplichtigen die inkomsten verkrijgen }8 [als bedoeld in ofwel artikel 228, § 2, 8° en 9°, k, met uitsluiting van de in artikel 232, eerste lid, 2°, c, vermelde inkomsten, ofwel in artikel 229, § 3,]8 ervoor opteren om § 1, eerste lid, niet toe te passen voor die inkomsten. Deze keuze is definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige. In dat geval worden de voormelde inkomsten toegevoegd aan de artikel 232, eerste lid, 2°, vermelde inkomsten om het netto- bedrag te bepalen en de belasting te berekenen.]7 }9 [§ 3. De in artikel 227 beoogde belastingplichtigen die inkomsten verkrijgen zoals bedoeld in artikel 228, § 3, kunnen er ook voor opteren om § 1 niet op die inkomsten toe te passen. Die keuze is definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige. In dat geval worden voormelde inkomsten toegevoegd aan de, naargelang het geval, in artikel 232, 233 of 234 bedoelde inkomsten om het netto bedrag te bepalen en de belasting te berekenen.]9 }1. – Vervangen bij art. 32 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 (art. 47, § 2) }2. – § 1 genummerd bij art. 168, b), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3) }3. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 4 wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }4. – § 1, lid 2, na wijziging, vervangen bij art. 168, a), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3) }5. – § 1, lid 2, 1°, vervangen bij art. 34, A, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }6. – § 1, lid 2, 1°, b), na wijziging, vervangen bij art. 38, 1°, wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2010 worden betaald of toegekend (art. 43, lid 2)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 362–364 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 }7. – § 2 toegevoegd bij art. 168, b), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3) }8. – § 2 gewijzigd bij art. 38, 2°, wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, van toepassing vanaf aj. 2011 (art. 43, lid 3) }9. – § 3 toegevoegd bij art. 69 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 73, lid 3)
p. 362–364 K.B. 10 april 1992 Art. 257 – 258 volledig vervangen
Art. 257. Op aanvraag van de belanghebbende wordt verleend: 1° een vermindering van een vierde van de onroerende voorheffing in verband met de door de belastingplichtige volledig betrokken woning, wanneer het kadastraal inkomen van zijn gezamenlijke in België gelegen onroerende goederen niet meer bedraagt dan }1[745 EUR]1. Die vermindering wordt op 50 pct. gebracht voor een tijdperk van 5 jaar dat aanvangt met het eerste jaar waarvoor de onroerende voorheffing is verschuldigd, voor zover het een woning betreft die de belastingplichtige heeft doen bouwen of nieuwgebouwd heeft aangekocht, zonder het voordeel van een in de desbetreffende wetgeving bepaalde bouw- of aankooppremie; 2° een vermindering van de onroerende voorheffing in verband met de woning die wordt betrokken door een groot-oorlogsverminkte die het voordeel geniet van de wet van 13 mei 1929 of van artikel 13 van de wetten op de vergoedingspensioenen, gecoördineerd op 5 oktober 1948, }2[of door een in de zin van artikel 135, eerste lid, 1°, gehandicapte persoon]2. Die vermindering bedraagt 20 pct. voor een groot-oorlogsverminkte en 10 pct. voor een gehandicapte persoon; 3° een vermindering van onroerende voorheffing in verband met het onroerend goed dat wordt betrokken door het hoofd van een gezin met ten minste twee kinderen in leven }3[of met een in de zin van artikel 135, eerste lid, gehandicapte persoon]3. Die vermindering bedraagt 10 pct. voor ieder niet gehandicapt kind ten laste en 20 pct. voor iedere gehandicapte persoon ten laste, met inbegrip van de echtgenoot. Een kind dat gedurende de veldtochten 1914-1918 of 1940-1945 als militair, weerstander, politiek gevangene of burgerlijk oorlogsslachtoffer overleden of vermist is, wordt meegerekend alsof het in leven was; 4° een kwijtschelding of proportionele vermindering van de onroerende voorheffing voor zover het belastbare kadastraal inkomen ingevolge artikel 15 kan worden verminderd. {4 }1. – 1°, al. 1, gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }2. – 2°, al. 1, gewijzigd bij art. 40, 1°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }3. – 3°, al. 1, gewijzigd bij art. 40, 2°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2)
C 4. – Wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt vanaf aj. 2009:
91
Art. 257. }5[§ 1. Aan de belanghebbende wordt verleend: 1° }6[een vermindering van een vierde van de onroerende voorheffing voor de woning, waar de belastingplichtige volgens het bevolkingsregister zijn hoofdverblijfplaats heeft, wanneer het kadastraal inkomen van zijn in het Vlaamse Gewest gelegen gezamenlijke onroerende goederen niet meer bedraagt dan }6[745 euro]6;]6 2° een vermindering van de onroerende voorheffing berekend overeenkomstig onderstaande tabel voor de kinderen die in aanmerking komen voor een kinderbijslag, voor de woning die op 1 januari van het aanslagjaar wordt betrokken door een gezin met ten minste twee kinderen die daar hun woonplaats hebben blijkens een inschrijving in het bevolkingsregister en die in aanmerking komen voor kinderbijslag. Hierbij worden de als gehandicapte aangemerkte kinderen voor twee gerekend; }7
[aantal in aanmerking komende kinderen 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Totaalbedrag van de vermindering in euro 6,90 10,93 15,30 20,06 25,16 30,65 36,51 42,73 49,35.]7
Eenheden boven het tiende geven recht op een verhoging van de vermindering met }8[6,90 EUR]8. De in bovenstaande tabel opgenomen totale bedragen en het bedrag vernoemd in het vorig lid, worden jaarlijks aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk. De aanpassing gebeurt met behulp van een coëfficiënt die verkregen wordt door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het jaar van de inkomsten voorafgaat te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1996. Na toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen afgerond door weglating van de }9[centgedeelten na de tweede decimaal]9; }10[...]10 3° een vermindering van de onroerende voorheffing per gehandicapt persoon, andere dan bedoeld onder 2°, in verband met de woning waar ze hun woonplaats hebben op 1 januari van het aanslagjaar blijkens een inschrijving in het bevolkingsregister. Deze vermindering wordt berekend alsof het een gehandicapt kind betrof; }11[4° }12[een vermindering van 20 procent van de onroerende voorheffing gedurende tien jaar voor een woning waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend vóór 1 januari 2013 en die op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil heeft van ten hoogste E60;]12]11 }13[5° }14[een vermindering van 20 procent van de onroerende voorheffing gedurende tien jaar voor andere gebouwde onroerende goederen dan woningen, waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend vóór 1 januari 2013 en die op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil hebben van ten hoogste E70;]14]13 }15[6° }16[een vermindering van 40 procent van de onroerende voorheffing gedurende tien jaar voor gebouwde onroerende goederen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend vóór 1 januari 2013 en die op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil hebben van ten hoogste E40;]16]15
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 362–364 }17[7° een vermindering van 50 % van de onroerende voorheffing gedurende vijf jaar voor gebouwde onroerende goederen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend na 31 december 2012 en die op 1 januari van het aanslagjaar ten hoogste een E-peil hebben overeenkomstig de volgende tabel:
datum aanvraag stedenbouwkundige vergunning
E-peil
vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december E50 2013 vanaf 1 januari 2014 E40;]17 }18[8° een vermindering van 100 % van de onroerende voorheffing gedurende vijf jaar voor gebouwde onroerende goederen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend na 31 december 2012 en die op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil hebben van ten hoogste E30.]18 }19[}20[Het E-peil, vermeld in het eerste lid, 4°, 5°, 6°, 7° en 8°, is het peil van primair energieverbruik, zoals berekend ter uitvoering van titel XI van hetEnergiedecreet van 8 mei 2009.]20]19 }21 }22 [ [Voor de bepaling van de grens van het E-peil waaraan het gebouwde onroerend goed moet voldoen om in aanmerking te komen voor de vermindering, wordt alleen rekening gehouden met het ogenblik waarop de volledige aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend.]22]21 }23[}24[De termijn van tien jaar, vermeld in het eerste lid, 4°, 5° en 6°, neemt een aanvang in het jaar dat volgt op het jaar waarin het E-peil dat recht geeft op een vermindering, voor de eerste maal is bepaald voor het gebouwde onroerend goed in kwestie. Die termijn kan op zijn vroegst een aanvang nemen vanaf het aanslagjaar 2009.]24]23 }25[}26[De termijn van vijf jaar, vermeld in het eerste lid, 7° en 8°, neemt een aanvang in het jaar dat volgt op het jaar waarin het E-peil dat recht geeft op een vermindering, voor de eerste maal is bepaald voor het gebouwde onroerend goed in kwestie. Die termijn kan op zijn vroegst een aanvang nemen vanaf het aanslagjaar 2014.]26]25 }27[Voor de verminderingen, vermeld in het eerste lid, 4°, 5°, 6°, 7° en 8°, komen alleen de gebouwde onroerende goederen in aanmerking waarvoor het vereiste E-peil voor het gebouw als geheel is bepaald. De verminderingen worden enkel toegekend wanneer het gaat om de gebouwen die bedoeld worden in artikel 9.1.11, § 1, 9.1.15, eerste lid, en artikel 9.1.18 van het Energiebesluit van 19 november 2010.]27 }28[Bij de overdracht van een onroerend goed waarvoor een vermindering als vermeld in het eerste lid, 4°, 5°, 6°, 7° en 8°, is verleend, wordt de vermindering vanaf het aanslagjaar dat volgt op het jaar van de overdracht, verder toegekend aan de verkrijger van het goed voor de nog resterende aanslagjaren in de periode van tien jaar of vijf jaar.]28 § 2. Op aanvraag van de belanghebbende wordt: 1° de vermindering van de onroerende voorheffing als bedoeld in § 1, 1° op 50 procent gebracht voor een tijdperk van 5 jaar dat aanvangt met het eerste jaar waarvoor de onroerende voorheffing is verschuldigd, voor zover het een woning betreft die de belastingplichtige heeft doen bouwen of nieuwgebouwd heeft aangekocht, zonder het voordeel van een in de desbetreffende wetgeving bepaalde bouw- of aankooppremie; 2° een vermindering van 20 procent verleend in verband met de woning die wordt betrokken door een groot-oorlogsverminkte die het voordeel geniet van de wet van 13 mei 1929 of van artikel 13 van de wetten op de vergoedingspensioenen, gecoördineerd op 5 oktober 1948;
3° }29[kwijtschelding of proportionele verhindering van de onroerende voorheffing verleend voorzover het belastbaar inkomen ingevolge artikel 15 kan worden verminderd;]29 }30 [4° de vermindering van de onroerende voorheffing als bedoeld in § 1, 2°, verleend voor de kinderen van grensarbeiders, die ingevolge de regelgeving in het land waar deze grensarbeiders zijn tewerkgesteld van ieder stelsel van kinderbijslag zijn uitgesloten, voorzover deze kinderen volgens de Belgische regelgeving inzake kinderbijslag in aanmerking zouden komen voor kinderbijslag.]30 }31[§ 2bis. Er kan geen kwijtschelding of proportionele vermindering worden verleend als het onroerend goed langer dan twaalf maanden niet in gebruik is genomen, rekening houdende met het vorige aanslagjaar. Deze bepaling is echter niet van toepassing op: 1° een niet-gemeubileerd gebouwd onroerend goed, opgenomen in een onteigeningsplan; 2° een niet-gemeubileerd gebouwd onroerend goed in renovatie of verbouwing met sociaal of cultureel doel, uitgevoerd door een }32[sociale woonorganisatie]32 of in opdracht van een overheid. De kwijtschelding of proportionele vermindering kan slechts worden verleend voor een maximale periode van vijf jaar; 3° een onroerend goed waarvan door toedoen van een ramp, overmacht, een lopende gerechtelijke of administratieve procedure of onderzoek of een niet-afgehandelde procedure van erfenis de belastingplichtige zijn zakelijke rechten niet kan uitoefenen. De onroerende voorheffing is opnieuw verschuldigd vanaf 1 januari van het aanslagjaar volgend op het jaar waarin de omstandigheden die het vrij genot van het onroerend goed belemmerden, wegvallen.]31 § 3. Onder gehandicapt persoon in de zin van § 1 wordt bedoeld de in artikel 135, 1° van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen als gehandicapt aangemerkte personen. Onder gehandicapt kind in de zin van § 1 wordt bedoeld, hetzij het kind dat voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 47, 56septies of 63 van het koninklijk besluit van 19 december 1939 tot samenvatting van de wet van 4 augustus 1930 betreffende de kinderbijslagen voor loonarbeiders en de koninklijke besluiten krachtens een latere wetgevende delegatie genomen, hetzij het kind dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 26, § 1, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.]5 }33[Onder grensarbeider in de zin van § 2, 4°, wordt bedoeld de persoon die in de grensstreek van een buurland werkzaam is en zijn woonplaats heeft op 1 januari van het aanslagjaar, blijkens een inschrijving in het bevolkingsregister, in de grensstreek van België, alwaar hij gewoonlijk dagelijks of tenminste eenmaal per week terugkeert.]33 }5. – Vervangen bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 9 juni 1998, B.S., 18 juli 1998, inwerkingtreding: aj. 1999 (art. 28, lid 1) }6. – § 1, 1°, vervangen bij art. 19 Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 31, 1°); gewijzigd bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2001, B.S., 10 oktober 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 51, zevende streepje) }7. – § 1, lid 1, 2°, al. 1, tabel, laatst vervangen bij art. 1 M.B. (Vl.) 2 april 2010, B.S., 9 april 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 3) }8. – § 1, lid 1, 2°, al. 2, laatst gewijzigd bij art. 2 M.B. (Vl.) 2 april 2010, B.S., 9 april 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 3) }9. – § 1, lid 1, 2°, al. 5, gewijzigd bij art. 36 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin) }10. – § 1, 2°, al. 6, opgeheven bij art. 36 Decr. Vl. Parl. 23 december 2011, B.S., 30 december 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2012 (art. 87, inleidende zin); zoals gewijzigd bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 9 november 2012, B.S., 26 november 2012 }11. – § 1, lid 1, 4°, ingevoegd bij art. 4, 1°, Decr. Vl. Parl. 23 mei 2008, B.S., 13 juni 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 17, eerste streepje) }12. – § 1, lid 1, 4°, vervangen bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 21 december 2012, B.S., 7 januari 2013, inwerkingtreding: vanaf aj. 2013 (art. 7)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 364 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 }13. – § 1, lid 1, 5°, ingevoegd bij art. 4, 1°, Decr. Vl. Parl. 23 mei 2008, B.S., 13 juni 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 17, eerste streepje) }14. – § 1, lid 1, 5°, vervangen bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 21 december 2012, B.S., 7 januari 2013, inwerkingtreding: vanaf aj. 2013 (art. 7) }15. – § 1, lid 1, 6°, ingevoegd bij art. 4, 1°, Decr. Vl. Parl. 23 mei 2008, B.S., 13 juni 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 17, eerste streepje) }16. – § 1, lid 1, 6°, vervangen bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 21 december 2012, B.S., 7 januari 2013, inwerkingtreding: vanaf aj. 2013 (art. 7) }17. – § 1, lid 1, 7°, ingevoegd bij art. 2, 2°, Decr. Vl. Parl. 21 december 2012, B.S., 7 januari 2013, inwerkingtreding: vanaf aj. 2013 (art. 7) }18. – § 1, lid 1, 8°, ingevoegd bij art. 2, 2°, Decr. Vl. Parl. 21 december 2012, B.S., 7 januari 2013, inwerkingtreding: vanaf aj. 2013 (art. 7) }19. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 4, 2°, Decr. Vl. Parl. 23 mei 2008, B.S., 13 juni 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 17, eerste streepje) }20. – § 1, lid 2, vervangen bij art. 2, 3°, Decr. Vl. Parl. 21 december 2012, B.S., 7 januari 2013, inwerkingtreding: vanaf aj. 2013 (art. 7) }21. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 4, 2°, Decr. Vl. Parl. 23 mei 2008, B.S., 13 juni 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 17, eerste streepje) }22. – § 1, lid 3, vervangen bij art. 2, 3°, Decr. Vl. Parl. 21 december 2012, B.S., 7 januari 2013, inwerkingtreding: vanaf aj. 2013 (art. 7) }23. – § 1, lid 4, ingevoegd bij art. 4, 2°, Decr. Vl. Parl. 23 mei 2008, B.S., 13 juni 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 17, eerste streepje) }24. – § 1, lid 4, vervangen bij art. 2, 3°, Decr. Vl. Parl. 21 december 2012, B.S., 7 januari 2013, inwerkingtreding: vanaf aj. 2013 (art. 7) }25. – § 1, lid 5, ingevoegd bij art. 4, 2°, Decr. Vl. Parl. 23 mei 2008, B.S., 13 juni 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 17, eerste streepje) }26. – § 1, lid 5, vervangen bij art. 2, 3°, Decr. Vl. Parl. 21 december 2012, B.S., 7 januari 2013, inwerkingtreding: vanaf aj. 2013 (art. 7) }27. – § 1, lid 6, ingevoegd bij art. 2, 3°, Decr. Vl. Parl. 21 december 2012, B.S., 7 januari 2013, inwerkingtreding: vanaf aj. 2013 (art. 7) }28. – § 1, lid 7, ingevoegd bij art. 2, 3°, Decr. Vl. Parl. 21 december 2012, B.S., 7 januari 2013, inwerkingtreding: vanaf aj. 2013 (art. 7) }29. – § 2, 3°, vervangen bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 13 juli 2001, B.S., 7 augustus 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 5) }30. – § 2, 4°, ingevoegd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 18 mei 1999, B.S., 16 juli 1999, inwerkingtreding: vanaf aj. 1999 (art. 4) }31. – § 2bis ingevoegd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 13 juli 2001, B.S., 7 augustus 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 5) }32. – § 2bis, 2°, gewijzigd bij art. 29 Decr. Vl. Parl. 20 mei 2005, B.S., 9 juni 2005, inwerkingtreding: 9 juni 2005 (art. 32) }33. – § 3, lid 3, toegevoegd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 18 mei 1999, B.S., 16 juli 1999, inwerkingtreding: vanaf aj. 1999 (art. 4)
p. 364 K.B. 10 april 1992 Art. 260bis volledig vervangen }1 [Art. 260bis Voor wat betreft de onbebouwde onroerende goederen gelegen in het Vlaams Ecologisch Netwerk, zoals dit wordt omschreven in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, }2[...]2, wordt aan de belastingplichtige een belastingkrediet toegekend gelijk aan 2,5 % van het kadastraal inkomen, geïndexeerd overeenkomstig artikel 518. Dit belastingkrediet komt volledig ten laste van het Vlaamse Gewest en kan nooit meer bedragen dan het bedrag van de onroerende voorheffing, zoals bepaald in artikel 255 en in artikel 6 0 van he t decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede de bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991. Dit belastingkrediet geldt vanaf de inwerkingtreding van het definitief vastgesteld plan, zoals bedoeld in artikel 21, § 9, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, of van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, zoals bedoeld in }3[artikel 2.2.8 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening]3.]1 }1. – Wat het Vlaamse Gewest betreft, ingevoegd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 9 mei 2003, B.S., 2 juni 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 6) }2. – Gewijzigd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 15 juli 2005, B.S., 31 augustus 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 4) }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 9 november 2012, B.S., 26 november 2012, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 21, derde streepje)
p. 369
Art. 258. De verminderingen ingevolge artikel 257, 1° tot 3° worden beoordeeld naar de toestand op 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar van de onroerende voorheffing wordt genoemd, en mogen worden samengevoegd. Deze verminderingen mogen slechts slaan op één enkel, eventueel door de betrokkene aan te wijzen onroerend goed; zij worden niet verleend voor het gedeelte van de woning dat voor de uitoefening van een beroepswerkzaamheid wordt gebruikt, wanneer het gedeelte van het inkomen dat erop betrekking heeft meer bedraagt dan een vierde van het kadastraal inkomen van de volledige woning. {1 C 1. – Wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt vanaf aj. 2013:
Art. 258. }2[De verminderingen ingevolge artikel 257, § 1, eerste lid, 1° tot en met 8°, en § 2, 1° en 2°, worden beoordeeld naar de toestand op 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar van de onroerende voorheffing wordt genoemd. Die verminderingen kunnen worden samengevoegd, met uitzondering van de vermindering, vermeld in artikel 257, § 1, eerste lid, 6°, die niet samengevoegd kan worden met de verminderingen, vermeld in artikel 257, § 1, eerste lid, 4° en 5°.]2 }2. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 21 december 2012, B.S., 7 januari 2013, inwerkingtreding: vanaf aj. 2013 (art. 7)
93
K.B. 10 april 1992 Art. 266 volledig vervangen
Art. 266. De Koning kan, onder de voorwaarden en binnen de grenzen die Hij bepaalt, geheel of ten dele afzien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten van roerende goederen en kapitalen en van diverse inkomsten, indien het verkrijgers betreft van wie de identiteit kan worden vastgesteld, }1[of door collectieve beleggingsinstellingen naar buitenlands recht die een onverdeeld vermogen zijn dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van deelnemers, wanneer hun aandelen in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld]1 of effecten aan toonder }2[en gedematerialiseerde effecten]2 waarvan de inkomsten begrepen zijn in één van de volgende categorieën: 1° inkomsten van vóór 1 december 1962 uitgegeven effecten die wettelijk van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen zijn vrijgesteld of aan belastingen zijn onderwor pe n te ge n een aan sl a g voet v an min d er d a n }3[21 pct.]3; 2° inkomsten uit certificaten van Belgische instellingen voor collectieve belegging;
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 370
3° uitgiftepremies met betrekking tot obligaties, kasbons of andere effecten van leningen uitgegeven vanaf 1 december 1962. }4[In geen geval kan hij afzien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten: 1° van door effecten vertegenwoordigde leningen waarvan de interest wordt gekapitaliseerd, behalve indien de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn die hij definieert; 2° van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interest en die worden uitgegeven voor een looptijd van ten minste één jaar met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest, behalve indien de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn die hij definieert; 3° uit vastgoedcertificaten, voor wat de toekenningen of betaalbaarstellingen van inkomsten betreft die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de verwezenlijking van het onderliggend onroerend goed.]4 }5 [Het tweede lid is niet van toepassing op effecten voortgekomen uit de splitsing van lineaire obligaties uitgegeven door de Belgische Staat.]5 }1. – Lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 8 wet 4 april 1995, B.S., 23 mei 1995, err., B.S., 1 juli 1995 }2. – Lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 1 K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }3. – Lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 52 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012 }4. – Lid 2 vervangen bij art. 3 wet 4 juli 2004, B.S., 7 september 2004. Lid 2, 1° en 2° zijn van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004, voorzover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31 december 2003 (art. 5, lid 1). Echter, in de mate dat artikel 266, tweede lid, 2°, van dit Wetboek, zoals vervangen door artikel 3 van deze wet, aan de Koning de bevoegdheid geeft af te zien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interest en die worden uitgegeven voor een looptijd van minder dan één jaar met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest, zelfs indien de schuldenaar en de gerechtigde geen verbonden vennootschappen zijn, is deze bepaling slechts van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf de datum van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad (art. 5, lid 2). Lid 2, 3° is van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 7 september 2004 (art. 5, lid 3) }5. – Lid 3 toegevoegd bij art. 42 wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 juli 1994 (art. 91, lid 8)
p. 370 K.B. 10 april 1992 Art. 269 volledig vervangen
Art. 269. }1[§ 1.]1 }2[De aanslagvoet van de roerende voorheffing is vastgesteld: 1° op 25 pct. voor inkomsten van roerende goederen en kapitalen, andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder 2° tot 5°, alsmede voor in artikel 90, 5° tot 7°, vermelde diverse inkomsten; 2° op 15 pct. voor de inkomsten uit in artikel 21, 5°, bedoelde spaardeposito's, en in zoverre zij, wat de inkomsten betaald of toegekend aan natuurlijke personen betreft, meer bedragen dan de in artikel 21, 5°, bepaalde grenzen;
3° op 15 pct. voor de dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 122, § 1, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, die als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie «vastgoed» of door een in boek 3 van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap van gelijke aard, of deze haar effecten openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover door de betrokken Lid-Staat een uitwisseling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80 pct. van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20°, van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap belegd is in onroerende goederen die in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van deze voorwaarde verstaat men onder «woning» zowel een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis; 4° op 15 pct., voor de eerste schijf die overeenkomt met het in artikel 37, tweede lid, bepaalde bedrag van in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties; 5° }3[...]3 6° op 15 of 25 pct., voor de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben.]2 }4[§ 2. In afwijking van § 1, 1°, wordt het tarief van de roerende voorheffing op de dividenden, met uitzondering van de in artikel 18, eerste lid, 2°ter, bedoelde dividenden, verlaagd in zoverre dat: 1° de vennootschap die deze dividenden uitkeert, een vennootschap is die op grond van de voorwaarden vermeld in artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen, als kleine vennootschap wordt aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng is gedaan; 2° die dividenden voortkomen uit nieuwe aandelen op naam; 3° die aandelen verworven zijn met nieuwe inbrengen in geld; 4° deze inbrengen in geld niet voortkomen uit de verdeling van belaste reserves die overeenkomstig artikel 537, eerste lid, worden onderworpen aan een verlaagde roerende voorheffing zoals bedoeld in datzelfde lid; 5° deze inbrengen zijn gedaan vanaf 1 juli 2013; 6° de belastingplichtige deze aandelen op naam ononderbroken in volle eigendom heeft behouden vanaf de kapitaalinbreng; 7° deze dividenden zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het tweede boekjaar of volgende na dat van de inbreng. De roerende voorheffing bedraagt:
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 372–373 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
1° 20 pct. voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng; 2° 15 pct. voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het derde boekjaar en volgende na dat van de inbreng. De vennootschappen zonder minimaal maatschappelijk kapitaal worden uitgesloten van het voordeel van de maatregel, tenzij na de inbreng van het nieuw kapitaal het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap minstens gelijk is aan het minimaal maatschappelijk kapitaal van een BVBA, als bedoeld in artikel 214, § 1, van het Wetboek van vennootschappen. De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van de aandelen ingevolge een erfopvolging of schenking wordt geacht niet te hebben plaatsgehad voor de toepassing van de in het eerste lid, 6°, vermelde voorwaarde inzake het ononderbroken behoud. De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van de aandelen wordt evenmin geacht te hebben plaatsgehad voor de toepassing van de voorwaarde van volle eigendom wanneer die overdracht het gevolg is van: 1) een wettelijke erfopvolging of een erfopvolging op een wijze die gelijkaardig is aan de wettelijke erfvolging; 2) een ascendentenverdeling die geen afbreuk doet aan het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot. De erfgenamen of begiftigden nemen de plaats in van de belastingplichtige inzake de voordelen en verplichtingen van de maatregel. De omruiling van aandelen ingevolge verrichtingen als vermeld in artikel 45 of de vervreemding of verkrijging van aandelen ingevolge belastingneutrale verrichtingen als vermeld in de artikelen 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1, en 231, §§ 2 en 3, worden geacht niet te hebben plaatsgevonden voor de toepassing van het eerste lid, 6°. De verhogingen van het maatschappelijk kapitaal die tot stand komen na een vermindering van het kapitaal georganiseerd vanaf 1 mei 2013 komen niet in aanmerking voor het toekennen van het verlaagd tarief, behalve in de mate waarin de verhoging van het maatschappelijk kapitaal de vermindering overstijgt, onverminderd de toepassing van het derde lid. De sommen die voortkomen uit een vanaf 1 mei 2013 georganiseerde vermindering van het kapitaal van een vennootschap verbonden of geassocieerd met een persoon in de zin van de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen, en die door deze persoon worden geïnvesteerd in een verhoging van het kapitaal van een andere vennootschap kunnen niet genieten van het voormeld verlaagd tarief. Voor de toepassing van het vorig lid wordt onder «persoon» ook begrepen zijn echtgenoot, zijn ouders en zijn kinderen wanneer deze persoon of zijn echtgenoot het wettelijk genot van hun inkomsten hebben. Als de vennootschap, die haar maatschappelijk kapitaal verhoogd heeft in het kader van deze maatregel, later overgaat tot verminderingen van dat maatschappelijk kapitaal, zullen deze verminderingen prioritair worden afgehouden van de nieuwe kapitalen. De onderschreven sommen betreffende de verhoging van het maatschappelijk kapitaal moeten volledig volstort zijn en er mogen bij die gelegenheid geen preferente aandelen worden gecreëerd.]4
95
}1. – § 1 genummerd bij art. 5, b), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013 ,van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b, 4, 5, b, en 6 (art. 7, lid 5) }2. – § 1, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 84 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }3. – § 1, lid 1, 5°, opgeheven bij art. 5, a), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, inwerkingtreding: 1 oktober 2014 (art. 7, lid 4) }4. – § 2 toegevoegd bij art. 5, b), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b, 4, 5, b, en 6 (art. 7, lid 5)
p. 372–373 K.B. 10 april 1992 Art. 270 volledig vervangen
Art. 270. De bedrijfsvoorheffing is verschuldigd door:
1° }1[de in de artikelen 3, 179 of 220 vermelde belastingplichtigen die als schuldenaar, bewaarder, mandataris of tussenpersoon in België of in het buitenland }1 [in artikel 30, 1° en 2°, bedoelde bezoldigingen]1, pensioenen, renten en toelagen betalen of toekennen, evenals de in artikel 227 vermelde niet-inwoners voor wie de }1 [in artikel 30, 1° en 2°, bedoelde bezoldigingen]1, pensioenen, renten en toelagen die ze in België of in het buitenland betalen of toekennen, beroepskosten zijn in de zin van artikel 237;]1 2° degenen die in België diensten bezigen van personen verbonden door een arbeidsovereenkomst, van wie de bezoldiging geheel of hoofdzakelijk bestaat uit door de cliënteel betaalde fooien of dienstpercenten; 3° }2[degenen die als schuldenaar, bewaarder, mandataris of tussenpersoon in artikel 228, § 2, 8°, vermelde inkomsten van podiumkunstenaars of sportbeoefenaars betalen of toekennen of bij ontstentenis daarvan de organisator van de vertoningen of van de sportwedstrijden;]2 }3[4° degene die door de leden van een in artikel 229, § 3, vermelde vennootschap of vereniging wordt aangesteld om hen in belastingzaken te vertegenwoordigen, of bij ontstentenis daarvan, elk van de hoofdelijk aansprakelijke vennoten of leden;]3 }4[5° degenen die krachtens artikel 35 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten verplicht zijn de akten of de verklaringen ter registratie aan te bieden wanneer het akten of verklaringen betreft waarbij de overdracht onder bezwarende titel is vastgesteld van in België gelegen onroerende goederen of zakelijke rechten met betrekking tot die goederen door een in artikel 227, 1° of 2°, vermelde belastingplichtige;]4 }5 [6° diegenen die als curatoren in faillissementen, vereffenaars van gerechtelijke akkoorden, vereffenaars van vennootschappen of als personen die gelijkaardige functies uitoefenen, schuldvorderingen hebben te honoreren met de hoedanigheid van bezoldigingen als bedoeld in artikel 30;]5 }6[7° degenen die als schuldenaar, bewaarder, mandataris of tussenpersoon in artikel 228, § 3, vermelde inkomsten betalen of toekennen.]6
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 374–375 }1. – 1°, na wijziging, vervangen bij art. 43 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, van toepassing op de vanaf 1 februari 1999 betaalde of toegekende inkomsten (art. 80, § 26); gewijzigd bij art. 31 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 37, § 1) }2. – 3° vervangen bij art. 33, 1°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, inwerkingtreding: 31 juli 1992 (art. 47, § 15) }3. – 4° toegevoegd bij art. 33, 2°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, inwerkingtreding: 31 juli 1992 (art. 47, § 15) }4. – 5° toegevoegd bij art. 14 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing op de vanaf 1 januari 1993 verwezenlijkte meerwaarden }5. – 6° toegevoegd bij art. 8 wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993, van toepassing voor de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 juli 1993 (art. 23, § 3) }6. – 7° toegevoegd bij art. 70 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2)
p. 373 K.B. 10 april 1992 Art. 272 volledig vervangen
Art. 272. Behoudens strijdig beding: 1° hebben }1[de in artikel 270, 1°, 3°, 6° en 7°, vermelde belastingschuldigen]1 het recht op de belastbare inkomsten de desbetreffende voorheffing in te houden; 2° hebben de in artikel 270, 2° vermelde belastingschuldigen het recht zich het bedrag van de voorheffing, verschuldigd wegens fooien of dienstpercenten, bij voorbaat toe doen overhandigen. }2 [Ondanks elk strijdig beding moeten de in artikel 270, 5°, vermelde belastingschuldigen de desbetreffende voorheffing inhouden op de meerwaarden die begrepen zijn in de in artikel 228, § 2, 3° a en 4° vermelde winst of baten.]2 }1. – Lid 1, 1°, laatst gewijzigd bij art. 71 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 15 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing op de vanaf 1 januari 1993 verwezenlijkte meerwaarden
p. 374–375 K.B. 10 april 1992 Art. 2753 volledig vervangen }1[Art. 2753. }2[§ 1.]2 De universiteiten en hogescholen die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan assistentonderzoekers en }3[het Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Fonds fédéral de la Recherche scientifique – FFWO/FFRS]3 die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan postdoctorale onderzoekers en die krachtens artikel 270, 1°, bedrijfsvoorheffing op die bezoldigingen verschuldigd zijn, worden vrijgesteld van het storten aan de Schatkist, }4[van }5[80 pct.]5 van die bedrijfsvoorheffing,]4 op voorwaarde dat ze op die bezoldigingen 100 pct. van die bedrijfsvoorheffing inhouden. }6[De in dit lid bedoelde instellingen wenden de sommen die zij krachtens dit artikel niet moeten doorstorten, niet aan ter financiering van het onderzoek dat de vrijstelling van de doorstortingsverplichting heeft doen ontstaan.]6
}7 [Eenzelfde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing }8[ten belope van }9[80 pct.]9]8 van die bedrijfsvoorheffing]7 wordt ook toegekend aan de wetenschappelijke instellingen die daartoe worden erkend bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en die bezoldigingen uitbetalen of toekennen ofwel aan assistent-onderzoekers ofwel aan postdoctorale onderzoekers. }10 [De in dit lid bedoelde instellingen wenden de sommen die zij krachtens dit artikel niet moeten doorstorten, niet aan ter financiering van het onderzoek dat de vrijstelling van de doorstortingsverplichting heeft doen ontstaan.]10 }11 [Dezelfde vrijstelling van storting }12[als in het tweede lid]12 wordt ook toegekend: 1° aan ondernemingen die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan onderzoekers die }13[aan onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten of -programma's ]13 werken ter uitvoering van samenwerkingsovereenkomsten afgesloten met in het eerste en tweede lid bedoelde universiteiten of hogescholen, gevestigd in de Europese Economische Ruimte, of erkende wetenschappelijke instellingen. Die vrijstelling geldt enkel voor de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen die in het kader van }13[het onderzoeks- of ontwikkelingsproject of -programma]13 uitbetaald zijn tijdens de duurtijd van dat project voorzover die betrekking hebben op een effectieve tewerkstelling in }13[het onderzoeks- of ontwikkelingsproject of -programma]13; 2° aan vennootschappen die onder de definitie van «Young Innovative Company» vallen en die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan wetenschappelijk personeel dat als werknemer door deze vennootschap wordt tewerkgesteld. Onder Young Innovative Company wordt verstaan een vennootschap die onderzoeksprojecten uitvoert en, aan het einde van het belastbare tijdperk, aan de volgende voorwaarden voldoet: a) het gaat om een kleine vennootschap, }14[zoals bedoeld in artikel 15 van het Wetboek van de vennootschappen;]14 b) ze bestaat sinds minder dan 10 jaar vóór 1 januari van het jaar waarin de vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing wordt toegekend; c) ze is niet opgericht in het kader van een concentratie, een herstructurering, een uitbreiding van een vroegere activiteit of een overname van dergelijke activiteiten; d) ze heeft uitgaven gedaan op het vlak van onderzoek en ontwikkeling die minstens 15 pct. van de totale kosten van het voorgaande belastbaar tijdperk vertegenwoordigen;]11 }15[3° }16[}17[...]17 aan ondernemingen die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan onderzoekers die zijn tewerkgesteld in }18[onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten of -programma's]18 en die een in § 2 bedoeld diploma hebben.]16]15 }11[Wanneer de vennootschap aan het einde van een belastbaar tijdperk niet meer voldoet aan alle voorwaarden om een Young Innovative Company te zijn, mag de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing niet meer worden toegepast op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf de eerstvolgende maand.]11 }19[Het wetenschappelijk personeel als bedoeld in het derde lid, 2°, bestaat uit de onderzoekers, de onderzoekstechnici en de projectbeheerders inzake onderzoek en ontwikkeling, met uitsluiting van het administratief en commercieel personeel.]19
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 374–375 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 }19 [Om de in de voorgaande leden bedoelde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever tot staving van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing op de door de Koning bepaalde wijze het bewijs leveren dat de werknemers in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd, gedurende de periode waarop die aangifte in de bedrijfsvoorheffing betrekking heeft, effectief werden tewerkgesteld: – ofwel als assistent-onderzoekers of postdoctorale onderzoekers als bedoeld in het eerste en tweede lid; – ofwel als onderzoekers voor de verwezenlijking van de in het derde lid, 1°, beoogde onderzoeksprojecten; – ofwel als wetenschappelijk personeel in een vennootschap die een Young Innovative Company is;]19 }20 [– ofwel als onderzoekers voor de verwezenlijking van de in het derde lid, 3°, beoogde onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's.]20 }21 21 1 [...] ] }22 }23 23 22 [ [...] ] }24 [Eenzelfde bezoldiging of eenzelfde deel ervan kan slechts in aanmerking komen voor één van de in deze paragraaf bedoelde vrijstellingen van doorstorting van bedrijfsvoorheffing.]24 }25 [§ 2. De in § 1, derde lid, 3°, bedoelde diploma's zijn: 1° ofwel, een diploma van doctor in de toegepaste wetenschappen, in de exacte wetenschappen, in de geneeskunde, in de diergeneeskunde of in de farmaceutische wetenschappen, of van burgerlijk ingenieur; 2° ofwel, een diploma van master of een gelijkwaardig diploma in de studiegebieden of combinaties van studiegebieden van: a) voor de Vlaamse gemeenschap: – wetenschappen; – toegepaste wetenschappen; – toegepaste biologische wetenschappen; – geneeskunde; – diergeneeskunde; – farmaceutische wetenschappen; – biomedische wetenschappen; – industriële wetenschappen, technologie en nautische wetenschappen; – biotechniek; – architectuur; – productontwikkeling; b) voor de Franstalige Gemeenschap: – wetenschappen; – ingenieur; – landbouwkunde en biologisch ingenieur; – geneeskunde; – dierengeneeskunde; – biomedische en farmaceutische wetenschappen; – architectuur en urbanisme; – industriële wetenschappen; – industriële landbouwwetenschappen.]25 }26 [ § 3. Onder onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten of -programma's als bedoeld in § 1 worden verstaan de projecten of programma's die tot doel hebben: a) fundamenteel onderzoek: experimentele of theoretische activiteiten die voornamelijk worden verricht om nieuwe kennis te verwerven over de fundamentele aspecten van verschijnselen en waarneembare feiten, zonder
97
dat hiermee een rechtstreekse praktische toepassing of gebruik wordt beoogd; b) industrieel onderzoek: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de vervaardiging van onderdelen van complexe systemen, die noodzakelijk is voor industrieel onderzoek, met name voor de validering van generale technologieën, met uitzondering van prototypes; c) experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technische, zakelijke en andere kennis en vaardigheden voor plannen, schema's of ontwerpen van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, procedés of diensten. Hieronder kan tevens de conceptuele formulering en het ontwerp van alternatieve producten, procedés of diensten worden verstaan en het vastleggen van informatie daarover. Deze activiteiten kunnen tevens het maken van ontwerpen, tekeningen, plannen en andere documentatie omvatten, mits zij niet voor commercieel gebruik zijn bestemd. De ontwikkeling van commercieel bruikbare prototypes en proefprojecten valt eveneens onder experimentele ontwikkeling indien het prototype noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en de productie ervan te duur is om alleen voor demonstratie en validatiedoeleinden te worden gebruikt. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante werkzaamheden, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden. De projecten of programma's als bedoeld in het eerste lid komen enkel in aanmerking wanneer ze zijn aangemeld bij de Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid met opgave van: 1° de identificatie van de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing; 2° de beschrijving van het project of programma waarbij wordt aangetoond dat het fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling tot doel heeft; 3° de verwachte aanvangsdatum en de vooropgestelde einddatum van het project of programma. De schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing kan aan de Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid vragen of de voorgelegde onderzoeks- en/of ontwikkelingsprojecten of -programma's vallen binnen het toepassingsgebied van de §§ 2 en 3 van dit artikel. De Overheidsdienst geeft een bindend advies op deze vraag. De Koning bepaalt de procedure en de modaliteiten van de aanvraag en de verstrekking van dit advies. De Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid geeft op vraag van de Federale Overheidsdienst Financiën een bindend advies over de aanvragen betreffende de toepassing van de voorwaarden in §§ 2 of 3 en zendt een kopie van dit advies naar de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing. De Koning bepaalt de procedure en de modaliteiten van dit advies.]26 }1. – Ingevoegd bij art. 106 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepas-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 380 sing op de bezoldigingen en ploegen- en nachtpremies betaald of toegekend vanaf 1 januari 2006 (art. 113, lid 1) }2. – § 1 genummerd bij art. 30, 1°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 34) }3. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 8, 1°, wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008 }4. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 16, 1°, Herstelwet 27 maart 2009, B.S., 7 april 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 19, lid 1) }5. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 3, 1°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 juli 2013 (en is van toepassing op de bedrijfsvoorheffing die opeisbaar wordt vanaf die dag (art. 7, lid 2)) }6. – § 1, lid 1, aangevuld bij art. 13 wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009 }7. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 68, 1°, Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2008 (art. 69) }8. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 16, 2°, Herstelwet 27 maart 2009, B.S., 7 april 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 19, lid 1) }9. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 3, 1°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 juli 2013 (en is van toepassing op de bedrijfsvoorheffing die opeisbaar wordt vanaf die dag (art. 7, lid 2)) }10. – § 1, lid 2, aangevuld bij art. 14 wet 21 december 2009, B.S., 31 december 2009 }11. – Vervangen bij art. 109 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 1 juli 2006 (art. 113, lid 2) }12. – § 1, lid 3, inleidende zin, gewijzigd bij art. 68, 2°, Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2008 (art. 69) }13. – § 1, lid 3, 1°, gewijzigd bij art. 3, 2°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013 }14. – § 1, lid 3, 2°, a), gewijzigd bij art. 3, 3°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013 }15. – § 1, lid 3, 3°, ingevoegd bij art. 110, 1°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 1 januari 2006 (art. 113, lid 3) }16. – § 1, lid 3, 3°, vervangen bij art. 30, 1°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 34) }17. – § 1, lid 3, 3°, gewijzigd bij art. 68, 3°, Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2008 (art. 69) }18. – § 1, lid 3, 3°, gewijzigd bij art. 3, 4°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013 }19. – Ingevoegd bij art. 109 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 1 juli 2006 (art. 113, lid 2) }20. – § 1, lid 6, vierde streepje, ingevoegd bij art. 110, 2°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 1 januari 2006 (art. 113, lid 3) }21. – § 1, lid 7, opgeheven bij art. 16, 3°, Herstelwet 27 maart 2009, B.S., 7 april 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 19, lid 1) }22. – § 1, lid 8, toegevoegd bij art. 110, 3°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 1 januari 2006 (art 113, lid 3) }23. – § 1, lid 8, opgeheven bij art. 68, 4°, Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2008 (art. 69) }24. – § 1, lid 9, toegevoegd bij art. 30, 2°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 34) }25. – § 2 toegevoegd bij art. 30, 3°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 34)
}26. – § 3 toegevoegd bij art. 3, 5°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7, lid 3)
p. 378 K.B. 10 april 1992 Art. 276 volledig vervangen
Art. 276. De in artikel 1 vermelde belastingen worden naar de mate als hierna is bepaald gekweten door verrekening van de onroerende, de roerende en de bedrijfsvoorheffing, }1[het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting en het belastingkrediet.]1. }1. – Laatst gewijzigd bij art. 85 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
p. 379 K.B. 10 april 1992 Afd. IIIbis (art. 284/1) volledig vervangen
}1[Afdeling IIIbis }2[...]2]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 31 wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }2. Opschrift opgeheven bij art. 86 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }1 }2 2 1
[Art. 284/1. [...] ]
}1. – Ingevoegd bij art. 31 wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }2. – Opgeheven bij art. 86 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
p. 380 K.B. 10 april 1992 Art. 286 volledig vervangen
Art. 286. Het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting bedraagt vijftien vijfentachtigsten van het netto-inkomen vóór aftrek van de roerende voorheffing }1[en, in voorkomend geval, van de woonstaatheffing]1 }2[...]2. }3[In afwijking van het eerste lid, wordt met betrekking tot octrooi-inkomsten waarvoor overeenkomstig de artikelen 2051 tot 2054 of artikel 236bis een aftrek voor octrooiinkomsten wordt verleend, het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting bepaald volgens het product van een breuk waarvan de teller gelijk is aan de werkelijk ingehouden buitenlandse belasting uitgedrukt in een percentage van het inkomen waarop die belasting betrekking heeft, zonder 15 pct. van dit inkomen te mogen overschrijden en
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 381–382 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
waarvan de noemer gelijk is aan 100 verminderd met het cijfer van de teller.]3 }4 [Het forfaitaire gedeelte van de buitenlandse belasting als bedoeld in het vorige lid is slechts verrekenbaar ten belope van de belasting verschuldigd op diezelfde octrooiinkomsten waarvoor overeenkomstig de artikelen 2051 tot 2054 of artikel 236bis een aftrek voor octrooi-inkomsten wordt verleend.]4 }5 [Wanneer de schuldenaar van het inkomen de buitenlandse belasting heeft gedragen tot ontlasting van de verkrijger, bedraagt de in het tweede lid vermelde noemer 100.]5 }1. – Lid 1 aangevuld bij art. 11 wet 17 mei 2004, B.S., 27 mei 2004, van toepassing op de betaalde of toegekende interesten verlopen vanaf 1 juli 2005 (art. 1 K.B. 27 juni 2005, B.S., 29 juni 2005) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 87 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }3. – Lid 2 toegevoegd bij art. 92 Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 op de octrooi-inkomsten bedoeld in artikel 2052 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 2052, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor de verkoop van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 1 januari 2007 (art. 93) }4. – Lid 3 toegevoegd bij art. 92 Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 op de octrooi-inkomsten bedoeld in artikel 2052 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 2052, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor de verkoop van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 1 januari 2007 (art. 93) }5. – Lid 4 toegevoegd bij art. 92 Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 op de octrooi-inkomsten bedoeld in artikel 2052 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 2052, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor de verkoop van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 1 januari 2007 (art. 93)
p. 381–382 K.B. 10 april 1992 Art. 289bis – 289ter/1 volledig vervangen }1[Art. 289bis. }1 [ § 1. }2 [Met betrekking tot de in artikel 23, § 1, 1° en 2°, vermelde winst en baten en de in artikel 228, § 2, 3° en 4°, vermelde winst en baten behaald of verkregen door een natuurlijke persoon, wordt met de personenbelasting of de belasting niet-inwoners een belastingkrediet verrekend van 10 pct., met een maximum van 3.750 EUR, van het meerdere van:]2 – het op het einde van het belastbare tijdperk bestaande positieve verschil tussen de fiscale waarde van de in artikel 41 vermelde vaste activa en het totale bedrag van de schulden met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één jaar die betrekking hebben op uitgeoefende beroepswerkzaamheden die winst of baten opbrengen; – ten opzichte van het op het einde van één van de drie voorafgaande belastbare tijdperken bereikte hoogste bedrag van dit verschil. Het verlenen van het belastingkrediet is onderworpen aan de voorwaarde dat de belastingplichtige bij zijn aan-
99
gifte in de inkomstenbelastingen een attest voegt waarvan het model door de Minister die bevoegd is voor het sociaal statuut van de zelfstandigen wordt vastgesteld en waarbij wordt bevestigd dat hij in orde is met de betaling van zijn sociale zekerheidsbijdragen als zelfstandige. In de gevallen vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 1° en 3°, wordt het belastingkrediet bepaald alsof er geen verandering van belastingplichtige is geweest. }3[Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd,]3 worden het percentage, het bedrag en de grens bepaald in het eerste lid per echtgenoot beoordeeld. }4[Voor de in artikel 227, 1°, vermelde niet-inwoners, wordt: – het belastingkrediet enkel verrekend wanneer de belasting is berekend overeenkomstig artikel 244; – voor de berekening van het belastingkrediet rekening gehouden met de vaste activa en de schulden die verband houden met de werkzaamheden die in de belasting nietinwoners belastbare inkomsten opleveren.]4 § 2. }5[...]5 § 3. Om recht te kunnen hebben op het belastingkrediet, moet de belastingplichtige bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen voor het aanslagjaar waarvoor hij de verrekening vraagt, een ingevulde, gedagtekende en ondertekende opgave voegen, waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld.]1]1 }1. – Ingevoegd bij art. 15 wet 20 december 1995, B.S., 23 december 1995, inwerkingtreding: aj. 1997; vervangen bij art. 28 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 48, § 4) }2. – § 1, lid 1, inleidende zin, na wijziging, vervangen bij art. 20, 1°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 23, lid 1) }3. – § 1, lid 4, gewijzigd bij art. 48 wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 2) }4. – § 1, lid 5, ingevoegd bij art. 20, 2°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 23, lid 1) }5. – § 2, na wijzigingen, opgeheven bij art. 15 wet 22 juni 2005, B.S., 30 juni 2005, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 21, lid 1)
}1 [Art. 289ter. § 1. Wanneer het totale netto-inkomen van het belastbare tijdperk niet meer bedraagt dan 14.140 EUR, heeft de rijksinwoner recht op een belastingkrediet waarvan het bedrag wordt bepaald op basis van het bedrag van de activiteitsinkomsten. }2[Het bedrag van de activiteitsinkomsten is gelijk aan het nettobedrag van de beroepsinkomsten verminderd met: 1° de in artikel 23, § 1, 5°, vermelde inkomsten; 2° de bezoldigingen die zijn bedoeld in: – }3[artikel 30, 1°, verworven door belastingplichtigen andere dan personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector;]3 – artikel 30, 2°, wat de bedrijfsleiders betreft die zijn bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, en die tewerkgesteld zijn in dienstverband; 3° de vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van inkomsten; 4° de beroepsinkomsten die overeenkomstig artikel 171 afzonderlijk worden belast; 5° de winst of baten die voor de toepassing van de wetgeving betreffende het sociaal statuut van de zelfstandigen als inkomsten van een bijberoep worden beschouwd.]2
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 381–382
Geen belastingkrediet wordt verleend aan de belastingplichtige die winst of baten heeft verkregen die zijn vastgesteld volgens forfaitaire grondslagen van aanslag. }4[Bij een gemeenschappelijke aanslag]4 worden het belastingkrediet, de inkomsten en de grenzen berekend per belastingplichtige vóór toepassing van de artikelen 86 tot 89. }5 [Geen belastingkrediet wordt verleend aan de in artikel 33, eerste lid, bedoelde meewerkende echtgenoten wanneer hun bezoldigingen voortkomen uit een activiteitsinkomen dat niet in aanmerking komt voor het belastingkrediet of dat wordt toegekend door een belastingplichtige als bedoeld in het derde lid.]5
§ 2. Om recht te geven op een belastingkrediet moet het bedrag van de activiteitsinkomsten hoger zijn dan 3.260 EUR. Het bedrag van het belastingkrediet wordt als volgt bepaald: 1° wanneer het bedrag van de activiteitsinkomsten meer dan 3.260 EUR bedraagt doch niet meer dan 4.350 EUR: }6[440 EUR]6 vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het verschil tussen het bedrag van de activiteitsinkomsten en 3.260 EUR en de noemer gelijk aan het verschil tussen 4.350 EUR en 3.260 EUR; 2° wanneer het bedrag van de activiteitsinkomsten meer dan 4.350 EUR bedraagt doch niet meer dan 10.880 EUR: }7[440 EUR]7; 3° wanneer het bedrag van de activiteitsinkomsten meer dan 10.880 EUR bedraagt doch niet meer dan 14.140 EUR: }8[440 EUR]8 vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het verschil tussen 14.140 EUR en het bedrag van de activiteitsinkomsten en de noemer gelijk aan het verschil tussen 14.140 EUR en 10.880 EUR. Wanneer de beroepsinkomsten slechts gedeeltelijk uit activiteitsinkomsten bestaan, wordt het belastingkrediet bepaald overeenkomstig het tweede lid verminderd in verhouding tot het gedeelte dat de activiteitsinkomsten vertegenwoordigen ten opzichte van het nettobedrag van de beroepsinkomsten. Wanneer het totale netto-inkomen meer bedraagt dan 10.880 EUR doch niet meer dan 14.140 EUR, kan het belastingkrediet niet meer bedragen dan de uitkomst van de vermenigvuldiging van }9[440 EUR]9 met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het verschil tussen 14.140 EUR en het bedrag van het totale netto-inkomen en de noemer gelijk aan het verschil tussen 14.140 EUR en 10.880 EUR. }10[}11[In afwijking van de vorige leden wordt het bedrag van 440 euro telkens vervangen door:
1° het bedrag van 200 euro voor de in artikel 33, eerste lid, bedoelde meewerkende echtgenoten; 2° het bedrag van 485 euro voor de werknemers die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verrichten in de overheidssector.]11]10 § 3. De bepalingen van artikel 178 zijn van toepassing op de in dit artikel vermelde bedragen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 49, A, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, van toepassing vanaf aj. 2003 (art. 65, lid 3)
}2. – § 1, lid 2, vervangen bij art. 140 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 141) }3. – § 1, lid 2, 2°, eerste streepje, vervangen bij art. 99 Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 100) }4. – § 1, lid 4, gewijzigd bij art. 49, D, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }5. – § 1, lid 5, ingevoegd bij art. 33 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 37, § 1) }6. – § 2, lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 49, C, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, van toepassing vanaf aj. 2004 (art. 65, lid 4); gewijzigd bij art. 49, D, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }7. – § 2, lid 2, 2°, gewijzigd bij art. 49, C, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, van toepassing vanaf aj. 2004 (art. 65, lid 4); gewijzigd bij art. 49, D, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }8. – § 2, lid 2, 3°, gewijzigd bij art. 49, C, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, van toepassing vanaf aj. 2004 (art. 65, lid 4); gewijzigd bij art. 49, D, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }9. – § 2, lid 4, gewijzigd bij art. 49, C, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, van toepassing vanaf aj. 2004 (art. 65, lid 4); gewijzigd bij art. 49, D, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }10. – § 2, lid 5, ingevoegd bij art. 49, B, 2°, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, van toepassing vanaf aj. 2004 (art. 65, lid 4); zoals vervangen bij art. 35 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 37, § 1) }11. – § 2, lid 5, vervangen bij art. 5 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 7, lid 1)
}1
[Art. 289ter/1. Er wordt een belastingkrediet verleend aan belastingplichtigen met lage lonen die onderworpen zijn: – ofwel aan de regelingen bedoeld in artikel 21, § 1, 1° tot 3° en 5°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers; – ofwel aan de regelingen bedoeld in artikel 1, 1° tot 3°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij. Het belastingkrediet is gelijk aan }2[8,95 pct.]2 van de vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid op de tijdens het belastbaar tijdperk verkregen bezoldigingen die daadwerkelijk is verleend met toepassing van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdrage van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering. Het belastingkrediet mag per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan }3[130 EUR.]3 De bepalingen van artikel 178 zijn van toepassing op dit bedrag.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 4 wet 19 juni 2011, B.S., 28 juni 2011, err., B.S., 6 juli 2011, van toepassing vanaf aj. 2012 (art. 7, lid 4) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 6, 1°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 7, lid 1) }3. – Lid 3 gewijzigd bij art. 6, 2°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 7, lid 1)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 384 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
p. 384 K.B. 10 april 1992 Art. 294 volledig vervangen
Art. 294. De bepalingen van de artikelen 290 tot 292 zijn, volgens het }1[in de artikelen 243 tot 245 en 246, eerste lid, 1°, en tweede lid,]1 bepaalde onderscheid, eveneens van toepassing op niet-inwoners als vermeld in artikel 227. Voor niet-inwoners als vermeld in de artikelen 232 en 233 die in België andere inkomsten verkrijgen dan inkomsten uit onroerende goederen}2[, in artikel 228, § 1, bedoelde beroepsinkomsten of diverse inkomsten die overeenkomstig artikel 248, § 2, aan de in artikel 232, eerste lid, 2°, vermelde inkomsten zijn toegevoegd,]2 wordt met de volgens }3[de artikelen 243 tot 245 en 246, eerste lid, 1°, en tweede lid]3 berekende belasting geen verrekening verricht uit hoofde van voorheffingen op die andere inkomsten. Geen voorheffingen worden verrekend met de bijzondere afzonderlijke aanslag op niet verantwoorde kosten, gevestigd ingevolge }4[artikel 246, eerste lid, 2°]4. Voor niet-inwoners als vermeld in artikel 234, die in België andere inkomsten verkrijgen dan die vermeld in voornoemd artikel, wordt met de volgens artikel 247 berekende belasting geen verrekening verricht uit hoofde van voorheffingen op die andere inkomsten.
}4. – Gewijzigd bij art. 2, 6°, Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 5 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 1, § 1, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 30 juni 2006)
p. 385 K.B. 10 april 1992 Art. 302 volledig vervangen
Art. 302. Al de mededelingen betreffende de aangifte en de controle, alsmede de aanslagbiljetten betreffende de inkomstenbelastingen moeten in gesloten omslag aan de belastingschuldigen gezonden worden. }1[In afwijking van het vorige lid kan de belastingplichtige, mits hij een uitdrukkelijke verklaring in die zin aflegt, er evenwel voor opteren om de aanslagbiljetten uitsluitend door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, te ontvangen. In dit geval geldt de aanbieding via dergelijke procedure als rechtsgeldige kennisgeving van het aanslagbiljet. Wanneer het aanslagbiljet betrekking heeft op een gemeenschappelijke aanslag als bedoeld in artikel 126, § 1, moeten beide belastingplichtigen zich uitdrukkelijk akkoord hebben verklaard.]1 }2 [De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in het eerste lid bedoelde procedure.]2
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 44, 1°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 2 januari 1995 (art. 80, § 20) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 72 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 73, lid 1) }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 44, 2°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 2 januari 1995 (art. 80, § 20) }4. – Lid 3 gewijzigd bij art. 44, 3°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 2 januari 1995 (art. 80, § 20)
}1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 25 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: van toepassing op de aanslagbiljetten die betrekking hebben op aj. 2013 en volgende (art. 36, lid 1) De Koning kan voor iedere categorie van belastingplichtigen een vroegere inwerkingtreding bepalen (art. 36, lid 4) }2. – Lid 3 toegevoegd bij art. 25 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: van toepassing op de aanslagbiljetten die betrekking hebben op aj. 2013 en volgende (art. 36, lid 1) De Koning kan voor iedere categorie van belastingplichtigen een vroegere inwerkingtreding bepalen (art. 36, lid 4)
p. 385
p. 386
K.B. 10 april 1992 Art. 299 volledig vervangen
K.B. 10 april 1992 Art. 305 volledig vervangen
Art. 299. }1[De gegevens van de kohieren die door de administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen, of onder haar toezicht, op een gepaste informatiedrager worden geregistreerd en bewaard, evenals hun leesbare weergave, hebben dezelfde bewijskracht als de originele gegevens.]1 {2
Art. 305. Belastingplichtigen die aan de personenbelasting, aan de vennootschapsbelasting of aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen, }1 [zomede de in artikel 227 beoogde belastingplichtigen waarvoor overeenkomstig de artikelen 232 tot 234 en 248, §§ 2 en 3 de belasting wordt gevestigd,]1 zijn gehouden ieder jaar aan de administratie der directe belastingen een aangifte over te leggen in de vormen en binnen de termijnen omschreven in de artikelen 307 tot 311. Indien de belastingplichtige overleden of wettelijk onbekwaam is, rust de verplichting tot aangifte in het eerste geval op de erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden, in het tweede geval op de wettelijke vertegenwoordiger. }2[Bij de zonder vereffening ontbonden vennootschappen in het kader van een fusie, een aan een fusie gelijkgestelde verrichting of een splitsing als bedoeld in de artikelen 671 tot en met 677 van het Wetboek van vennootschappen, of een gelijkaardige vennootschapsrechte-
}1. – Vervangen bij art. 24 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013
C 2. – Voor wat de onroerende voorheffing in het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt
Art. 299. De microfiches en microfilms van de kohieren hebben dezelfde bewijskracht als de originelen indien deze microfiches en -films door }3[}4[de Vlaamse Belastingdienst]4]3 }3[...]3 of onder haar controle zijn aangemaakt. }3. – Gewijzigd bij art. 18 Decr. Vl. Parl. 9 juni 1998, B.S., 18 juli 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 1 B. Vl. Reg. 4 mei 1999, B.S., 8 juni 1999); wijziging opgeheven bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°); gewijzigd bij art. 20, 6°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°)
101
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 387–390
lijke verrichting onder buitenlands recht, rust de verplichting tot aangifte naargelang het geval op de overnemende vennootschap of op de verkrijgende vennootschappen. Bij de andere ontbonden vennootschappen rust deze verplichting op de vereffenaars.]2 }3 [Belastingplichtigen die niet kunnen lezen, noch ondertekenen, mogen hun aangifte laten invullen door de personeelsleden van de aanslagdienst waaronder zij ressorteren, mits zij de vereiste inlichtingen verstrekken. In dat geval wordt van deze omstandigheid melding gemaakt in de aangifte en wordt deze ondertekend door het personeelslid die ze ingevuld heeft.]3 De aangiften mogen ook worden overgelegd door een lasthebber, die alsdan van de algemene lastgeving krachtens welke hij optreedt moet doen blijken. {4 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 26 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 36, lid 2) De Koning kan voor iedere categorie van belastingplichtigen een vroegere inwerkingtreding bepalen (art. 36, lid 4) }2. – Lid 3 vervangen bij art. 156 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 158) }3. – Lid 4 vervangen bij art. 2 wet 8 juni 2009, B.S., 18 juni 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 7)
C 4. – Voor wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 305. Belastingplichtigen die aan de personenbelasting, aan de vennootschapsbelasting of aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen, zomede belastingplichtigen die ingevolge de artikelen 232 tot 234, aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen, zijn gehouden ieder jaar aan }5 [de Vlaamse Belastingdienst]5 een aangifte over te leggen in de vormen en binnen de termijnen omschreven in de artikelen 307 tot 311. }5. – Laatst gewijzigd bij art. 2, 6°, Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 5 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 1, § 1, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 30 juni 2006)
p. 387–390 K.B. 10 april 1992 Art. 307 – 309 volledig vervangen
Art. 307. § 1. De aangifte wordt gedaan op een formulier waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld en dat wordt uitgereikt door de dienst die daartoe door de directeur-generaal van de directe belastingen werd aangewezen. }1[De jaarlijkse aangifte in de personenbelasting moet het bestaan vermelden van rekeningen van elke aard waarvan de belastingplichtige, zijn echtgenoot, alsmede de kinderen waarvan, overeenkomstig }1[artikel 126, § 4,]1 de inkomsten bij die van de ouders worden gevoegd, op enigerlei ogenblik tijdens het belastbaar tijdperk, titularis zijn geweest bij een in het buitenland gelegen bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling en het land of de landen waar die rekeningen geopend zijn geweest. }2[Ten laatste gelijktijdig met de indiening van de aangifte waarin het bestaan van in dit lid bedoelde buitenlandse rekeningen wordt vermeld, moeten de nummers van die rekeningen worden gemeld bij het in artikel 322, § 3, bedoelde centraal aanspreekpunt volgens de door de Koning te bepalen modaliteiten, tenzij die melding reeds is gebeurd in een
vorig aanslagjaar. Het formulier van aangifte in de personenbelasting bevat de nodige rubrieken om het bestaan van buitenlandse rekeningen te melden en om te bevestigen dat de nummers van die rekeningen zijn aangemeld bij het genoemde aanspreekpunt.]2]1 }3 [De jaarlijkse aangifte in de personenbelasting moet het bestaan vermelden van de door de belastingplichtige of zijn echtgenoot alsmede door de kinderen waarover hij overeenkomstig artikel 376 van het Burgerlijk Wetboek het ouderlijk gezag uitoefent, individueel gesloten levensverzekeringsovereenkomsten bij een in het buitenland gevestigde verzekeringsonderneming en van het land of de landen waar deze overeenkomsten afgesloten werden.]3 }4 [De belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelasting of, overeenkomstig artikel 227, 2°, aan de belasting van niet-inwoners, zijn gehouden aangifte te doen van alle betalingen die zij rechtstreeks of onrechtstreeks hebben gedaan aan personen gevestigd in een Staat die: a) ofwel gedurende het volledige belastbaar tijdperk waarin de betaling heeft plaatsgevonden, door het Mondiaal Forum van de OESO inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen, na een grondige beoordeling van de mate waarin de OESO-standaard op het gebied van uitwisseling van inlichtingen in deze Staat is toegepast, werd aangemerkt als een Staat die niet effectief of substantieel deze standaard toepast; b) ofwel voorkomt op de lijst van Staten zonder of met een lage belasting.]4 }5 [Voor de toepassing van het derde lid wordt onder Staat zonder of met een lage belasting verstaan een Staat waarvan het nominaal tarief van de vennootschapsbelasting lager is dan 10 pct.]5 }6 [De lijst van Staten zonder of met een lage belasting wordt bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Deze lijst wordt herzien bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]6 }7 [De in het derde lid bedoelde aangifte moet slechts worden gedaan voor zover het totaal van de betalingen die tijdens het belastbaar tijdperk werden gedaan, een minimum bedrag van 100.000 euro bereikt. De aangifte wordt gedaan op een formulier waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld en gevoegd bij de in artikel 305, eerste lid, bedoelde aangifte.]7 § 2. Het formulier wordt ingevuld overeenkomstig de daarin voorkomende aanduidingen, gewaarmerkt, gedagtekend en ondertekend. }8[Wanneer de belastingplichtige zijn aangifte, tijdens een bezoek ten kantore of op een tot dat doeleinde door de bevoegde administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën vastgestelde plaats, met behulp van een ambtenaar van die administratie indient, moet hij de in het eerste lid bedoelde waarmerking, dagtekening en ondertekening aanbrengen op een van de twee exemplaren die de ambtenaar heeft gemaakt nadat hij de door de belastingplichtige aangegeven inkomsten en andere gegevens heeft ingebracht in de computerbestanden van de administratie via tax-on-web. Het aldus gewaarmerkte, gedagtekende en ondertekende exemplaar wordt ofwel overhandigd aan de voornoemde ambtenaar, ofwel toegestuurd aan de dienst die voorkomt op het genoemde aangifteformulier. Het tweede exemplaar van de afdruk van de gegevens is een kopie ten behoeve van de belastingplichtige.]8
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 387–390 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
§ 3. De bescheiden, opgaven en inlichtingen waarvan de overlegging in het formulier wordt gevraagd, vormen een integrerend deel van de aangifte en moeten worden bijgevoegd. Afschriften moeten eensluidend met het oorspronkelijk stuk worden verklaard; andere bij de aangifte gevoegde stukken moeten worden gewaarmerkt, gedagtekend en ondertekend, behoudens indien zij uitgaan van derden. }9 [De nomenclatuur en het model van de in het eerste lid bedoelde bescheiden, opgaven en inlichtingen worden vastgesteld in overleg met de meest representatieve organisaties uit de nijverheid, de landbouw, de handel en het ambachtswezen en de meest representatieve werknemersorganisaties.]9 § 4. }10[De aangifte moet worden teruggezonden of afgegeven aan de dienst die op het formulier is vermeld. De aangifte in de personenbelasting moet worden teruggezonden aan de dienst die op het formulier is vermeld.]10 }11 [§ 5. De belastingplichtige kan onder de door de Koning bepaalde voorwaarden de in het aangifteformulier gevraagde gegevens eveneens verstrekken bij middel van computerafdrukken of van elektronische informatiedragers.]11 {12 }1. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 39 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf aj. 1997; de voor dit aanslagjaar in de aangifte in de personenbelasting te vermelden rekeningen van elke aard zijn die waarvan de aangever, met ingang van 27 september 1996, op enigerlei ogenblik titularis is geweest (art. 49, lid 6); gewijzigd bij art. 53 wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 65, § 2) }2. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 151, 1°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, inwerkingtreding: van toepassing vanaf aj. 2012 (art. 153, lid 1). In afwijking van het eerste lid treedt artikel 307, § 1, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het is gewijzigd door artikel 151 van deze wet, slechts in werking vanaf aj. 2014, wat de bevestiging in het aangifteformulier betreft dat de nummers van de buitenlandse rekeningen waarvan het bestaan is aangegeven in de aangifte voor de aanslagjaren 2012 en 2013, zijn aangemeld bij het centraal aanspreekpunt (art. 153, lid 2; zoals gewijzigd bij art. 37, 1°-2°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013) }3. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 101 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 103, lid 1) }4. – § 1, lid 4, ingevoegd bij art. 134 Programmawet 23 december 2009, B.S., 30 december 2009, err., B.S., 25 juni 2010, van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 voor de betalingen die vanaf 1 januari 2010 worden gedaan (art. 136) }5. – § 1, lid 5, ingevoegd bij art. 134 Programmawet 23 december 2009, B.S., 30 december 2009, err., B.S., 25 juni 2010, van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 voor de betalingen die vanaf 1 januari 2010 worden gedaan (art. 136) }6. – § 1, lid 6, ingevoegd bij art. 134 Programmawet 23 december 2009, B.S., 30 december 2009, err., B.S., 25 juni 2010, van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 voor de betalingen die vanaf 1 januari 2010 worden gedaan (art. 136) }7. – § 1, lid 7, ingevoegd bij art. 134 Programmawet 23 december 2009, B.S., 30 december 2009, err., B.S., 25 juni 2010, van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 voor de betalingen die vanaf 1 januari 2010 worden gedaan (art. 136) }8. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 151, 2°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing vanaf aj. 2012 (art. 153, lid 1). }9. – § 3, lid 3, vervangen bij art. 15 wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993, van toepassing vanaf aj. 1994 (art. 23, § 1) }10. – § 4 vervangen bij art. 3 wet 8 juni 2009, B.S., 18 juni 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 7) }11. – § 5 toegevoegd bij art. 8 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999
C 12. – Wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
103
Art. 307. § 1. De aangifte wordt gedaan op een formulier waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld en dat wordt uitgereikt door de dienst die daartoe door de }13[ambtenaar daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd]13 werd aangewezen. }14[De jaarlijkse aangifte in de personenbelasting moet het bestaan vermelden van rekeningen van elke aard waarvan de belastingplichtige, zijn echtgenoot, alsmede de kinderen waarvan, overeenkomstig }14[artikel 126, § 4,]14 de inkomsten bij die van de ouders worden gevoegd, op enigerlei ogenblik tijdens het belastbaar tijdperk, titularis zijn geweest bij een in het buitenland gelegen bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling en het land of de landen waar die rekeningen geopend zijn geweest. }15[Ten laatste gelijktijdig met de indiening van de aangifte waarin het bestaan van in dit lid bedoelde buitenlandse rekeningen wordt vermeld, moeten de nummers van die rekeningen worden gemeld bij het in artikel 322, § 3, bedoelde centraal aanspreekpunt volgens de door de Koning te bepalen modaliteiten, tenzij die melding reeds is gebeurd in een vorig aanslagjaar. Het formulier van aangifte in de personenbelasting bevat de nodige rubrieken om het bestaan van buitenlandse rekeningen te melden en om te bevestigen dat de nummers van die rekeningen zijn aangemeld bij het genoemde aanspreekpunt.]15]14 }16[De jaarlijkse aangifte in de personenbelasting moet het bestaan vermelden van de door de belastingplichtige of zijn echtgenoot alsmede door de kinderen waarover hij overeenkomstig artikel 376 van het Burgerlijk Wetboek het ouderlijk gezag uitoefent, individueel gesloten levensverzekeringsovereenkomsten bij een in het buitenland gevestigde verzekeringsonderneming en van het land of de landen waar deze overeenkomsten afgesloten werden.]16 }17[De belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelasting of, overeenkomstig artikel 227, 2°, aan de belasting van niet-inwoners, zijn gehouden aangifte te doen van alle betalingen die zij rechtstreeks of onrechtstreeks hebben gedaan aan personen gevestigd in een Staat die: a) ofwel gedurende het volledige belastbaar tijdperk waarin de betaling heeft plaatsgevonden, door het Mondiaal Forum van de OESO inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen, na een grondige beoordeling van de mate waarin de OESOstandaard op het gebied van uitwisseling van inlichtingen in deze Staat is toegepast, werd aangemerkt als een Staat die niet effectief of substantieel deze standaard toepast; b) ofwel voorkomt op de lijst van Staten zonder of met een lage belasting.]17 }18[Voor de toepassing van het derde lid wordt onder Staat zonder of met een lage belasting verstaan een Staat waarvan het nominaal tarief van de vennootschapsbelasting lager is dan 10 pct.]18 }19[De lijst van Staten zonder of met een lage belasting wordt bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Deze lijst wordt herzien bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]19 }20[De in het derde lid bedoelde aangifte moet slechts worden gedaan voor zover het totaal van de betalingen die tijdens het belastbaar tijdperk werden gedaan, een minimum bedrag van 100.000 euro bereikt. De aangifte wordt gedaan op een formulier waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld en gevoegd bij de in artikel 305, eerste lid, bedoelde aangifte.]20 § 2. Het formulier wordt ingevuld overeenkomstig de daarin voorkomende aanduidingen, gewaarmerkt, gedagtekend en ondertekend. }21[Wanneer de belastingplichtige zijn aangifte, tijdens een bezoek ten kantore of op een tot dat doeleinde door de bevoegde administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën vastgestelde plaats, met behulp van een ambtenaar van die administratie indient, moet hij de in het eerste lid bedoelde waarmerking, dagtekening en ondertekening aanbrengen op
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 387–390 een van de twee exemplaren die de ambtenaar heeft gemaakt nadat hij de door de belastingplichtige aangegeven inkomsten en andere gegevens heeft ingebracht in de computerbestanden van de administratie via tax-on-web. Het aldus gewaarmerkte, gedagtekende en ondertekende exemplaar wordt ofwel overhandigd aan de voornoemde ambtenaar, ofwel toegestuurd aan de dienst die voorkomt op het genoemde aangifteformulier. Het tweede exemplaar van de afdruk van de gegevens is een kopie ten behoeve van de belastingplichtige.]21 § 3. De bescheiden, opgaven en inlichtingen waarvan de overlegging in het formulier wordt gevraagd, vormen een integrerend deel van de aangifte en moeten worden bijgevoegd. Afschriften moeten eensluidend met het oorspronkelijk stuk worden verklaard; andere bij de aangifte gevoegde stukken moeten worden gewaarmerkt, gedagtekend en ondertekend, behoudens indien zij uitgaan van derden. }22[De nomenclatuur en het model van de in het eerste lid bedoelde bescheiden, opgaven en inlichtingen worden vastgesteld in overleg met de meest representatieve organisaties uit de nijverheid, de landbouw, de handel en het ambachtswezen en de meest representatieve werknemersorganisaties.]22 § 4. De aangifte moet worden teruggezonden of afgegeven aan de dienst die op het formulier is vermeld. }23[§ 5. De belastingplichtige kan onder de door de Koning bepaalde voorwaarden de in het aangifteformulier gevraagde gegevens eveneens verstrekken bij middel van computerafdrukken of van elektronische informatiedragers.]23 }13. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 20, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, van toepassing met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°) }14. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 39 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf aj. 1997; de voor dit aanslagjaar in de aangifte in de personenbelasting te vermelden rekeningen van elke aard zijn die waarvan de aangever, met ingang van 27 september 1996, op enigerlei ogenblik titularis is geweest (art. 49, lid 6); gewijzigd bij art. 53 wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 65, § 2) }15. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 151, 1°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, inwerkingtreding: van toepassing vanaf aj. 2012 (art. 153, lid 1). In afwijking van het eerste lid treedt artikel 307, § 1, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het is gewijzigd door artikel 151 van deze wet, slechts in werking vanaf aj. 2014, wat de bevestiging in het aangifteformulier betreft dat de nummers van de buitenlandse rekeningen waarvan het bestaan is aangegeven in de aangifte voor de aanslagjaren 2012 en 2013, zijn aangemeld bij het centraal aanspreekpunt (art. 153, lid 2; zoals gewijzigd bij art. 37, 1°-2°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013) }16. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 101 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, inwerkingtreding: van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 103, lid 1) }17. – § 1, lid 4, ingevoegd bij art. 134 Programmawet 23 december 2009, B.S., 30 december 2009, err., B.S., 25 juni 2010, van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 voor de betalingen die vanaf 1 januari 2010 worden gedaan (art. 136) }18. – § 1, lid 5, ingevoegd bij art. 134 Programmawet 23 december 2009, B.S., 30 december 2009, err., B.S., 25 juni 2010, van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 voor de betalingen die vanaf 1 januari 2010 worden gedaan (art. 136) }19. § 1, lid 6, ingevoegd bij art. 134 Programmawet 23 december 2009, B.S., 30 december 2009, err., B.S., 25 juni 2010, van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 voor de betalingen die vanaf 1 januari 2010 worden gedaan (art. 136) }20. – § 1, lid 7, ingevoegd bij art. 134 Programmawet 23 december 2009, B.S., 30 december 2009, err., B.S., 25 juni 2010, van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 voor de betalingen die vanaf 1 januari 2010 worden gedaan (art. 136)) }21. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 151, 2°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing vanaf aj. 2012 (art. 153, lid 1). In afwijking van het eerste lid treedt artikel 307, § 1, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het is gewijzigd door artikel 151 van deze wet, slechts in werking vanaf aj. 2013, wat de bevestiging in het aangifteformulier betreft dat de nummers van de buitenlandse
rekeningen waarvan het bestaan is aangegeven in de aangifte voor aj. 2012, zijn aangemeld bij het centraal aanspreekpunt (art. 153, lid 2) }22. – § 3, lid 3, vervangen bij art. 15 wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993, van toepassing vanaf aj. 1994 (art. 23, § 1) }23. – § 5 toegevoegd bij art. 8 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999
}1 [Art. 307bis. § 1. De elektronische aangifte, door de Federale Overheidsdienst Financiën ter beschikking gesteld, die werd ingevuld en overgezonden overeenkomstig de daarin voorkomende aanduidingen, wordt gelijkgesteld met een gewaarmerkte, gedagtekende en ondertekende aangifte bedoeld in artikel 307, § 2. § 2. De bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 betreffende de aangifte zijn van toepassing op de elektronische aangifte voorzover deze bepalingen omwille van hun aard of hun modaliteiten er niet strijdig zouden mee zijn.]1 }2[§ 3. De belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting, en de belastingplichtigen die, overeenkomstig artikel 227, 2° en 3°, aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen, moeten hun aangifte langs elektronische weg indienen. De belastingplichtigen bedoeld in het eerste lid zijn vrijgesteld van de verplichting tot indiening langs elektronische weg zolang zij of in voorkomend geval de persoon die gemachtigd is de bedoelde aangifte namens hen in te dienen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. In dit geval moet de indiening van de aangifte geschieden op papier. De Koning bepaalt de modaliteiten met betrekking tot haar indiening.]2 }1. – Ingevoegd bij art. 1 K.B. 27 maart 2003, B.S., 4 april 2003, inwerkingtreding: 22 mei 2003 (art. 2), bekrachtigd met uitwerking op de datum van hun inwerkingtreding bij art. 298, 1°, Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004 }2. – § 3 toegevoegd bij art. 27 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2015 (art. 36, lid 3). De Koning kan voor iedere categorie van belastingplichtigen een vroegere inwerkingtreding bepalen (art. 36, lid 4) }1 1
Art. 308. § 1. De
[in artikel 305 beoogde] belastingplichtigen voor wie op 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, }2[de gronden voor belastbaarheid zoals bedoeld in artikel 360, inzake personenbelasting of als niet-rijksinwoners inzake belasting van nietinwoners, aanwezig zijn,]2 moeten hun aangifte aan }3[de dienst die op het formulier is vermeld]3 doen toekomen binnen de op het formulier aangegeven termijn, die niet korter mag zijn dan één maand te rekenen vanaf de verzending ervan. § 2. Indien de in § 1 gestelde termijn niet is verlopen op de datum van overlijden van de belastingplichtige die gehouden is aangifte te doen, bedraagt hij voor de erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden vijf maanden vanaf die datum. § 3. }4[De in § 1 bedoelde belastingplichtigen die geen aangifteformulier hebben ontvangen, moeten bij de aanslagdienst waaronder zij ressorteren uiterlijk op 1 juni van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd een aangifteformulier aanvragen en, zo zulks nodig is, de termijn vermelden waarop zij in voorkomend geval ingevolge § 2 aanspraak kunnen maken. Deze verplichting geldt niet voor: – belastingplichtigen die overeenkomstig artikel 306 van aangifteplicht zijn vrijgesteld; – }5[de belastingplichtigen die er, voor het voorgaand aanslagjaar, in de elektronische aangifte als bedoeld in
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 390 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
artikel 307bis niet voor hebben gekozen om voor het daaropvolgend aanslagjaar hun aangifte in te dienen op het formulier bedoeld in artikel 307;]5]4 }6 [– de belastingplichtigen die, voor het voorgaande aanslagjaar, een elektronische aangifte als bedoeld in artikel 307bis hebben ingediend door tussenkomst van een mandataris en die voor het lopende aanslagjaar dat mandaat niet hebben beëindigd.]6 § 4. }7[...]7 }1. – § 1 gewijzigd bij art. 28, 1°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 36, lid 2). De Koning kan voor iedere categorie van belastingplichtigen een vroegere inwerkingtreding bepalen (art. 36, lid 4) }2. – § 1 gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 36, lid 2). De Koning kan voor iedere categorie van belastingplichtigen een vroegere inwerkingtreding bepalen (art. 36, lid 4) }3. – § 1 gewijzigd bij art. 4 wet 8 juni 2009, B.S., 18 juni 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 7) }4. – § 3 laatst vervangen bij art. 94 Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 95) }5. – § 3, lid 2, tweede streepje, vervangen bij art. 53 wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, van toepassing vanaf aj. 2012 (art. 54) }6. – § 3, derde streepje, ingevoegd bij art. 2 wet 4 mei 2010, B.S., 11 mei 2010, err., B.S., 28 mei 2010, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 3) }7. – § 4 opgeheven bij art. 2, 2°, wet 5 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1994 (art. 7) Art. 309. }1[De in artikel 305 beoogde belastingplichti-
gen waarvoor de gronden voor belastbaarheid zoals bedoeld in artikel 360, inzake personenbelasting of als nietrijksinwoners inzake belasting van niet-inwoners, vóór 31 december zijn weggevallen,]1 zijn eveneens gehouden aan de aanslagdienst waaronder zij ressorteren een aangifteformulier te vragen voor het gedeelte van het jaar waarvan die gronden aanwezig waren. Dezelfde verplichting rust op de erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden van overleden belastingplichtigen. In het geval van het eerste lid moeten de aangifte bij de daarop vermelde dienst toekomen binnen drie maanden na de dag waarop de gronden van belastbaarheid zijn weggevallen; in het geval van het tweede lid is de termijn vijf maanden, te rekenen van de dag van het overlijden. }1. – Lid 1 laatst gewijzigd bij art. 29 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 36, lid 2). De Koning kan voor iedere categorie van belastingplichtigen een vroegere inwerkingtreding bepalen (art. 36, lid 4)
p. 390 K.B. 10 april 1992 Art. 313 volledig vervangen
Art. 313. }1[De aan de personenbelasting onderworpen belastingplichtigen zijn er niet toe gehouden in hun jaarlijkse aangifte in de voormelde belasting de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, noch de in artikel 90, 6° en 11°, vermelde inkomsten te vermelden waarvoor daadwerkelijk roerende voorheffing werd ingehouden of waarvoor een fictieve roerende voorheffing verrekenbaar is krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen, noch die welke krachtens wettelijke of reglementaire bepalin-
105
gen van de roerende voorheffing zijn vrijgesteld, behalve indien het gaat om: 1° inkomsten uit hypothecaire schuldvorderingen op in België gelegen onroerende goederen of op ten kantore der hypotheekbewaring te Antwerpen ingeschreven schepen en boten, met uitsluiting van inkomsten uit hypothecaire obligaties; 2° in artikel 17, § 1, 3°, vermelde inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen; 3° in artikel 17, § 1, 4°, vermelde inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten; 4° in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties; 5° in artikel 19, § 1, eerste lid, 2°, vermelde termijnen voortkomend van overeenkomsten waarbij een recht van gebruik van gebouwde onroerende goederen wordt verleend; 6° in artikel 21, 5°, 6° en 10°, vermelde inkomsten in zoverre zij meer bedragen dan respectievelijk de in het 5°, 6° en 10°, van dat artikel bepaalde grenzen en voor zover de roerende voorheffing niet geheven is op dit meerdere. De roerende voorheffing op de aldus niet aangegeven inkomsten wordt noch met de personenbelasting verrekend, noch terugbetaald.]1 }2 [De ingehouden roerende voorheffing wordt niet met de personenbelasting verrekend, noch terugbetaald, wanneer de belastingplichtige beroepsinkomsten verwerft die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten.]2 }1. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 89 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }2. – Lid 3 toegevoegd bij art. 22 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 23, lid 3)
p. 396–397 K.B. 10 april 1992 Art. 322 volledig vervangen
Art. 322. }1[§ 1.]1 De administratie mag, wat een bepaalde belastingplichtige betreft, geschreven attesten inzamelen, derden horen, een onderzoek instellen, en binnen de door haar bepaalde termijn, welke wegens wettige redenen kan worden verlengd, van natuurlijke of rechtspersonen, alsook van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid alle inlichtingen vorderen die zij nodig acht om de juiste heffing van de belasting te verzekeren. Nochtans mag het recht om derden te horen en om een onderzoek in te stellen slechts worden uitgeoefend door een ambtenaar met een hogere graad dan die van controleur. }2[§ 2. Wanneer de administratie bij het onderzoek over één of meer aanwijzingen van belastingontduiking beschikt of wanneer de administratie zich voorneemt om de belastbare grondslag te bepalen overeenkomstig artikel 341, wordt een bank-, wissel-, krediet- of spaarin-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 396–397
stelling als een derde beschouwd waarop de bepalingen van paragraaf 1 onverminderd van toepassing zijn. In voorkomend geval kan een ambtenaar met minstens de graad van directeur, die hiertoe werd aangesteld door de Minister van Financiën, een ambtenaar met de graad van ten minste inspecteur ermee belasten om bij een bank, wissel-, krediet- en spaarinstelling elke inlichting op te vragen die nuttig kan zijn om het bedrag van de belastbare inkomsten van de belastingplichtige te bepalen. De door de minister aangestelde ambtenaar mag de machtiging slechts verlenen: 1° nadat de ambtenaar die het onderzoek voert, de inlichtingen en gegevens met betrekking tot de rekeningen tijdens het onderzoek middels een vraag om inlichtingen als bedoeld in artikel 316 heeft gevraagd en bij die vraag duidelijk heeft aangegeven dat hij de toepassing van artikel 322, § 2, kan vragen indien de belastingplichtige de gevraagde gegevens verborgen houdt of ze weigert te verschaffen. De opdracht bedoeld in het tweede lid kan pas aanvangen wanneer de termijn bepaald in artikel 316 is verlopen; 2° nadat hij heeft vastgesteld dat het gevoerde onderzoek een eventuele toepassing van artikel 341 uitwijst of één of meer aanwijzingen van belastingontduiking heeft opgeleverd en dat er vermoedens zijn dat de belastingplichtige gegevens daarover bij een in het tweede lid bedoelde instelling verborgen houdt of dat de belastingplichtige weigert om die gegevens zelf te verschaffen.]2 }3 [§ 3. Iedere bank- wissel-, krediet- en spaarinstelling is er toe gehouden om volgende gegevens kenbaar te maken bij een centraal aanspreekpunt dat door de Nationale Bank van België wordt gehouden: de identiteit van de cliënten en de nummers van hun rekeningen en contracten. }4[Deze verplichting geldt slechts voor zover het gaat om soorten rekeningen en contracten die relevant zijn voor de belastingheffing. De Koning bepaalt om welke soorten rekeningen en contracten het gaat.]4 Wanneer de door de minister aangestelde ambtenaar bedoeld in paragraaf 2, derde lid, heeft vastgesteld dat het gevoerde onderzoek bedoeld in paragraaf 2, één of meer aanwijzingen van belastingontduiking heeft opgeleverd, kan hij de beschikbare gegevens over die belastingplichtige opvragen bij dat centraal aanspreekpunt. }5 [De Koning bepaalt: 1° de werking van het centraal aanspreekpunt en in het bijzonder de bewaringstermijn van de in het eerste lid bedoelde gegevens; 2° de modaliteiten en de periodiciteit van de mededeling door de bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen van de in het eerste lid bedoelde gegevens; 3° de modaliteiten van de raadpleging door de door de minister aangestelde ambtenaar bedoeld in § 2, derde lid, van de in het eerste lid bedoelde gegevens.]5]3 }6 [Met als enig doel de verplichtingen van deze paragraaf na te komen, hebben de bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen en de Nationale Bank van België de toelating om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken om de cliënten te identificeren.]6 }7 [§ 4. De paragrafen 2 en 3 zijn eveneens van toepassing wanneer een inlichting wordt gevraagd door een buitenlandse Staat: 1° hetzij in het geval bedoeld in artikel 338, § 5;
2° hetzij overeenkomstig de bepalingen met betrekking tot de uitwisseling van inlichtingen in een van toepassing zijnde overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting of een andere internationale overeenkomst in het kader waarvan de wederkerigheid is gewaarborgd. De vraag van de buitenlandse Staat wordt gelijkgesteld met een aanwijzing als bedoeld in paragraaf 2. In dat geval verleent de door de minister aangestelde ambtenaar, in afwijking van paragraaf 2, de machtiging op basis van de vraag gesteld door de buitenlandse Staat.]7 }8[De Nationale Bank van België houdt voormeld centraal aanspreekpunt uitsluitend in het algemeen belang. De Bank, de leden van haar organen en haar personeelsleden zijn niet burgerlijk aansprakelijk voor fouten of nalatigheden begaan in het kader van de uitoefening van deze wettelijke opdracht van de Bank, behalve in geval van bedrog of opzettelijke of zware fout.]8 {9 }1. – § 1 genummerd bij art. 55 wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, inwerkingtreding: 1 juli 2011 (art. 57) }2. – § 2 toegevoegd bij art. 55 wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, inwerkingtreding: 1 juli 2011 (art. 57) }3. – § 3 toegevoegd bij art. 55 wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, inwerkingtreding: 1 juli 2011 (art. 57) }4. – § 3, lid 1, aangevuld bij art. 30, 1°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013 }5. – § 3, lid 3, vervangen bij art. 166 Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012 }6. – § 3, lid 4, ingevoegd bij art. 17 wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011 }7. – § 4 toegevoegd bij art. 55 wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, inwerkingtreding: 1 juli 2011 (art. 57) }8. – § 3, lid 5, ingevoegd bij art. 30, 2°, wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013
C 9. – Voor wat de onroerende voorheffing in het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 322. }10[§ 1.]10 De administratie mag, wat een bepaalde belastingplichtige betreft, geschreven attesten inzamelen, derden horen, een onderzoek instellen, en binnen de door haar bepaalde termijn, welke wegens wettige redenen kan worden verlengd, van natuurlijke of rechtspersonen, alsook van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid alle inlichtingen vorderen die zij nodig acht om de juiste heffing van de belasting te verzekeren. Nochtans mag het recht om derden te horen en om een onderzoek in te stellen slechts worden uitgeoefend door een ambtenaar met een hogere graad dan die van controleur. § 2. }11[Wanneer de administratie bij het onderzoek over een of meer aanwijzingen van belastingontduiking beschikt of wanneer de administratie zich voorneemt om de belastbare grondslag te bepalen met toepassing van artikel 341, wordt een bank, wissel-, krediet- of spaarinstelling als een derde beschouwd waarop de bepalingen van paragraaf 1 onverminderd van toepassing zijn. In voorkomend geval kan een personeelslid met minstens de graad van afdelingshoofd, een personeelslid met minstens de graad van directeur ermee belasten om bij een bank-, wissel-, krediet-, en spaarinstelling elke inlichting op te vragen die nuttig kan zijn om het bedrag van de belastbare inkomsten van de belastingplichtige te bepalen. Het personeelslid met minstens de graad van afdelingshoofd mag de machtiging slechts verlenen: 1° nadat het personeelslid dat het onderzoek voert, de inlichtingen en gegevens met betrekkingtot de rekeningen tijdens het onderzoek middels een vraag om inlichtingen als bedoeld in artikel 316 heeft gevraagd en bij die vraag duidelijk heeft aangegeven dat hij de toepassing van paragraaf 2 van dit artikel kan vragen indien de belastingplichtige de gevraagde gegevens verborgen houdt of weigert te verschaffen. De opdracht, vermeld in
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 397 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 het tweede lid, kan pas aanvangen wanneer de termijn, vermeld in artikel 316 is verlopen; 2° nadat hij heeft vastgesteld dat het gevoerde onderzoek een eventuele toepassing van artikel 341 uitwijst of een of meer aanwijzingen van belastingontduiking heeft opgeleverd en dat er vermoedens zijn dat de belastingplichtige gegevens daarover bij een instelling als vermeld in het tweede lid, verborgen houdt of dat de belastingplichtige weigert om die gegevens zelf te verschaffen.]11 § 3. }12[Wanneer het personeelslid met minstens de graad van afdelingshoofd heeft vastgesteld dat het gevoerde onderzoek, vermeld in paragraaf 2, een of meer aanwijzingen van belastingontduiking heeft opgeleverd, kan hij de beschikbare gegevens over die belastingplichtige opvragen bij het centraal aanspreekpunt, zoals ingevoerd door artikel 55 van de wet van 14 april 2011 houdende diverse bepalingen.]12 § 4. }13[Paragrafen 2 en 3 zijn eveneens van toepassing wanneer een inlichting wordt gevraagd door een buitenlandse Staat in een van de volgende gevallen: 1° in het geval, vermeld in artikel 9 van het decreet van 21 juni 2013 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen; 2° overeenkomstig de bepalingen met betrekking tot de uitwisseling van inlichtingen in een van toepassing zijnde overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting of een andere internationale overeenkomst in het kader waarvan de wederkerigheid is gewaarborgd. De vraag van de buitenlandse Staat wordt gelijkgesteld met een aanwijzing van belastingontduiking als vermeld in paragraaf 2. In dat geval verleent het personeelslid met minstens de graad van afdelingshoofd, in afwijking van paragraaf 2, de machtiging op basis van de vraag gesteld door de buitenlandse Staat.]13 § 5. }14[De inlichtingen waaroverde administratie uit hoofde van dit artikel beschikt, vallen onder de geheimhoudingsplicht en genieten de bescherming waarin artikel 337 voorziet met betrekking tot soortgelijke inlichtingen.]14 }10. – § 1 genummerd bij art. 32 Decr. Vl. Parl. 21 juni 2013, B.S., 26 juni 2013, inwerkingtreding: 27 juni 2013 (art. 37, lid 1) }11. – § 2 toegevoegd bij art. 32 Decr. Vl. Parl. 21 juni 2013, B.S., 26 juni 2013, inwerkingtreding: 27 juni 2013 (art. 37, lid 1) }12. – § 3 toegevoegd bij art. 32 Decr. Vl. Parl. 21 juni 2013, B.S., 26 juni 2013, inwerkingtreding: 27 juni 2013 (art. 37, lid 1) }13. – § 4 toegevoegd bij art. 32 Decr. Vl. Parl. 21 juni 2013, B.S., 26 juni 2013, inwerkingtreding: 27 juni 2013 (art. 37, lid 1) }14. – § 5 toegevoegd bij art. 32 Decr. Vl. Parl. 21 juni 2013, B.S., 26 juni 2013, inwerkingtreding: 27 juni 2013 (art. 37, lid 1)
p. 397 K.B. 10 april 1992 Art. 327 volledig vervangen
Art. 327. § 1. De bestuursdiensten van de Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies der Hoven en van alle rechtscolleges, de besturen van de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten zomede de openbare instellingen en inrichtingen, zijn gehouden, wanneer zij daartoe worden aangezocht door een ambtenaar belast met de vestiging of de invordering van de belastingen, hem alle in hun bezit zijne inlichtingen te verstrekken, hem, zonder verplaatsing, van alle in hun bezit zijnde akten, stukken, registers en om het even welke bescheiden inzage te verlenen, en hem alle inlichtingen, afschriften of
107
uittreksels te laten nemen, welke de bedoelde ambtenaar voor de vestiging of de invordering van de door de Staat geheven belastingen nodig acht. }1[Van de akten, stukken, registers, bescheiden of inlichtingen in verband met gerechtelijke procedures mag evenwel geen inzage of afschrift worden verleend zonder uitdrukkelijke toelating van het openbaar ministerie.]1 De originelen echter van de ontvangstbewijzen-getuigschriften voor verstrekte hulp, uitgereikt door de geneesheren, de tandheelkundigen en de paramedische medewerkers mogen niet worden medegedeeld zonder dat de nationale raad van de Orde der geneesheren of de provinciale geneeskundige commissies de gelegenheid hebben gehad zich ervan te vergewissen dat de Administratie der directe belastingen hierdoor geen inlichtingen krijgt betreffende de identiteit van de zieken en van de verzekerden. § 2. Het bepaalde in § 1 is niet van toepassing op het Nationaal Instituut voor de Statistiek en het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand wat de individueel verkregen inlichtingen betreft. § 3. }2[Paragraaf 1 is niet van toepassing op de naamloze vennootschap van publiek recht bpost. Paragraaf 1 blijft evenwel van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden als bedoeld in de artikelen 318, tweede lid, en 322, §§ 2 tot 4.]2 § 4. }3[...]3 § 5. }4[...]4 }5[§ 6. De kansspelcommissie als bedoeld in artikel 9 van }6[de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers]6, moet de Minister van Financiën er onverwijld van in kennis stellen dat zij bij een orgaan dat zij controleert, concrete elementen heeft vastgesteld die vermoedelijk wijzen op het bestaan of op de voorbereiding van een mechanisme, gericht op fiscale fraude.]5 {7 }1. – § 1, lid 2, na wijziging, vervangen bij art. 6 wet 14 januari 2013, B.S., 31 januari 2013 }2. – § 3 vervangen bij art. 8 wet 7 november 2011, B.S., 10 november 2011, inwerkingtreding: 1 juli 2011 (art. 11, lid 1) }3. – § 4 opgeheven bij art. 3 wet 28 april 1999, B.S., 25 juni 1999 }4. – § 5, na wijzigingen, opgeheven bij art. 9 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999 }5. – § 6 toegevoegd bij art. 18 wet 7 mei 1999, B.S., 30 december 1999, inwerkingtreding: 30 december 1999 (art. 78, lid 1) }6. – § 6 gewijzigd bij art. 51 wet 10 januari 2010, B.S., 1 februari 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 61)
C 7. – Voor wat de onroerende voorheffing in het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 327. § 1. De bestuursdiensten van }8[het Vlaamse Gewest]8, met inbegrip van de parketten en de griffies der Hoven en van alle rechtscolleges, de besturen van de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten zomede de openbare instellingen en inrichtingen, zijn gehouden, wanneer zij daartoe worden aangezocht door een ambtenaar belast met de vestiging of de invordering van de belastingen, hem alle in hun bezit zijne inlichtingen te verstrekken, hem, zonder verplaatsing, van alle in hun bezit zijnde akten, stukken, registers en om het even welke bescheiden inzage te verlenen, en hem alle inlichtingen, afschriften of uittreksels te laten nemen, welke de bedoelde ambtenaar voor de vestiging of de invordering van de door }8[het Vlaamse Gewest]8 }8[...]8 geheven belastingen nodig acht. }9[Van de akten, stukken, registers, bescheiden of inlichtingen in verband met gerechtelijke procedures mag evenwel geen
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 415 inzage of afschrift worden verleend zonder uitdrukkelijke toelating van het openbaar ministerie.]9 De originelen echter van de ontvangstbewijzen-getuigschriften voor verstrekte hulp, uitgereikt door de geneesheren, de tandheelkundigen en de paramedische medewerkers mogen niet worden medegedeeld zonder dat de nationale raad van de Orde der geneesheren of de provinciale geneeskundige commissies de gelegenheid hebben gehad zich ervan te vergewissen dat }10[}11[de Vlaamse Belastingdienst]11]10 hierdoor geen inlichtingen krijgt betreffende de identiteit van de zieken en van de verzekerden. § 2. Het bepaalde in § 1 is niet van toepassing op het Nationaal Instituut voor de Statistiek en het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand wat de individueel verkregen inlichtingen betreft. § 3. }12[Paragraaf 1 is niet van toepassing op de naamloze vennootschap van publiek recht bpost. Paragraaf 1 blijft evenwel van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden als bedoeld in de artikelen 318, tweede lid}13[, en 322, §§ 2 tot 5 ]13.]12 § 4. De ambtenaren van het openbaar ministerie bij de Hoven en rechtbanken, waarbij een strafzaak aanhangig is, waarvan het onderzoek ernstige indiciën van ontduiking inzake inkomstenbelastingen aan het licht brengt, zullen }14 [de Vlaamse Regering]14 hierover inlichten, nadat ze van de procureur-generaal of van de auditeur-generaal uitdrukkelijk verlof daartoe hebben gekregen. § 5. }15[De }15[Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen] 15 }15 [...] 15 }15[licht] 15 onmiddellijk }15 [de Vlaamse Regering]15 in wanneer zij }15[vaststelt]15 dat een instelling waarover zij de controle }15[uitoefent]15 heeft bijgedragen tot het opzetten van een mechanisme dat tot doel of tot gevolg heeft inbreuken te organiseren op de fiscale wetgeving en dat een medeplichtigheid insluit tussen de instelling en de cliënt met het oog op belastingontduiking.]15 }16[§ 6. De kansspelcommissie als bedoeld in artikel 9 van }17[de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers]17, moet de Minister van Financiën er onverwijld van in kennis stellen dat zij bij een orgaan dat zij controleert, concrete elementen heeft vastgesteld die vermoedelijk wijzen op het bestaan of op de voorbereiding van een mechanisme, gericht op fiscale fraude.]16 }8. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 16 Decr. Vl. Parl. 9 juni 1998, B.S., 18 juli 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 1 B. Vl. Reg. 4 mei 1999, B.S., 8 juni 1999); wijziging opgeheven bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°); gewijzigd bij art. 20, 7°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°) }9. – § 1, lid 2, na wijziging, vervangen bij art. 6 wet 14 januari 2013, B.S., 31 januari 2013 }10. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 20, 6°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°) }11. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 2, 6°, Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 5 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 1, § 1, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 30 juni 2006) }12. – § 3 vervangen bij art. 8 wet 7 november 2011, B.S., 10 november 2011, inwerkingtreding: 1 juli 2011 (art. 11, lid 1) }13. – § 3, lid 2, aangevuld bij art. 33 Decr. Vl. Parl. 21 juni 2013, B.S., 26 juni 2013, inwerkingtreding: 27 juni 2013 (art. 37, lid 1) }14. – § 4 gewijzigd bij art. 20, 8°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°) }15. – § 5 vervangen bij art. 36 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing op een door de Koning te bepalen datum; gewijzigd bij art. 4 K.B. 22 december 1995, B.S., 6 januari 1996, inwerkingtreding: 1 februari 1996 (art. 9); gewijzigd bij art. 20, 8°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj.
1999 (art. 31, 2°); gewijzigd bij art. 375 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005 }16. – § 6 toegevoegd bij art. 18 wet 7 mei 1999, B.S., 30 december 1999, inwerkingtreding: 30 december 1999 (art. 78, lid 1) }17. – § 6 gewijzigd bij art. 51 wet 10 januari 2010, B.S., 1 februari 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 61)
p. 400 K.B. 10 april 1992 Art. 333bis en historiek invoegen }1
[Art. 333bis. § 1. In de gevallen bedoeld in de artikelen 322, § 2, en 327, § 3, tweede lid, stelt de administratie de belastingplichtige in kennis van de aanwijzing of de aanwijzingen van belastingontduiking of van de gegevens op grond waarvan zij meent dat het gevoerde onderzoek tot een eventuele toepassing van artikel 341 leidt en die een vraag om inlichtingen bij een financiële instelling rechtvaardigen. Deze kennisgeving gebeurt bij aangetekende brief, gelijktijdig met het verzenden van de voormelde vraag om inlichtingen. Het eerste lid is niet van toepassing als de rechten van de Schatkist in gevaar zijn. De kennisgeving gebeurt desgevallend post factum bij aangetekende brief, uiterlijk dertig dagen na het verzenden van de in het eerste lid vermelde vraag om inlichtingen. § 2. De belastingadministratie bezorgt de Vlaamse minister van Financiën eenmaal per jaar een verslag dat onder meer volgende informatie bevat: 1° het aantal keer dat in overeenstemming met artikel 318, tweede lid, een onderzoek is gevoerd bij financiële instellingen en gegevens zijn gebruikt met het oog op het belasten van hun cliënten; 2° het aantal keren dat in overeenstemming met artikelen 322, § 2, en 327, § 3, tweede lid, een onderzoek is gevoerd en gegevens zijn opgevraagd bij financiële instellingen. Dit verslag wordt openbaar gemaakt door de Vlaamse minister van Financiën en overgezonden aan het Vlaams Parlement.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 34, wat de onroerende voorheffing in het Vlaamse Gewest betreft, Decr. Vl. Parl. 21 juni 2013, B.S., 26 juni 2013, inwerkingtreding: 27 juni 2013 (art. 37, lid 1)
p. 415 K.B. 10 april 1992 Art. 371 volledig vervangen
Art. 371. }1[De bezwaarschriften moeten worden gemotiveerd en op straffe van verval worden ingediend }2[binnen een termijn van zes maanden]2 }3[te rekenen van de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet waarop de bezwaartermijn vermeld staat, en die voorkomt op voormeld aanslagbiljet, dan wel de datum van de kennisgeving van de aanslag of van de inning van de belastingen op een andere wijze dan per kohier]3.]1
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 415 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 }4 [In het in artikel 302, tweede lid, bedoelde geval vangt de termijn aan vanaf de datum waarop het aanslagbiljet door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt aan de belastingplichtige is aangeboden.]4 {5
}2. – Gewijzigd bij art. 10 wet 19 mei 2010, B.S., 28 mei 2010, rect., B.S., 1 juli 2010 }3. – Lid 2 toegevoegd bij art. 32 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing op de aanslagbiljetten die betrekking hebben op aj. 2013 en volgende (art. 36, lid 1). De Koning kan voor iedere categorie van belastingplichtigen een vroegere inwerkingtreding bepalen (art. 36, lid 4)
}1. – Vervangen bij art. 28 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje) }2. – Gewijzigd bij art. 7 Programmawet 20 juli 2006, B.S., 28 juli 2006, inwerkingtreding: 1 augustus 2006 (art. 8) }3. – Gewijzigd bij art. 9 wet 19 mei 2010, B.S., 28 mei 2010, rect., B.S., 1 juli 2010 }4. – Lid 2 toegevoegd bij art. 31 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing op de aanslagbiljetten die betrekking hebben op aj. 2013 en volgende (art. 36, lid 1). De Koning kan voor iedere categorie van belastingplichtigen een vroegere inwerkingtreding bepalen (art. 36, lid 4)
C 4. – Wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
C 5. – Wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 373. }5[Wanneer een aanvullende aanslag voor een bepaald aanslagjaar gevestigd wordt krachtens artikel 353 of 354 en de nieuwe aanslag ten name van dezelfde belastingschuldige voor één of meer aanslagjaren een correlatieve overbelasting doet ontstaan, kan de belastingschuldige, alsmede zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, binnen een termijn van drie maanden }6[te rekenen van de derde werkdag volgend op de verzending van het aanslagbiljet dat de aanvullende aanslag omvat]6, een bezwaarschrift tegen bedoelde overbelasting indienen.]5
Art. 371. }6[De bezwaarschriften moeten worden gemotiveerd en op straffe van verval worden ingediend }7[binnen een termijn van zes maanden]7 }8[te rekenen van de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet waarop de bezwaartermijn vermeld staat, en die voorkomt op voormeld aanslagbiljet, dan wel de datum van de kennisgeving van de aanslag of van de inning van de belastingen op een andere wijze dat per kohier]8.]6 }9[Vanaf het aanslagjaar 2008 kan de in het eerste lid bepaalde termijn niet verstrijken voor 31 maart van het jaar volgend op het aanslagjaar wanneer met het bezwaarschrift de vermindering op grond van artikel 257, § 2, 3°, wordt ingeroepen.]9
}5. – Vervangen bij art. 30 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje) }6. – Gewijzigd bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 8 juli 2011, B.S., 20 juli 2011
}6. – Vervangen bij art. 28 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje) }7. – Gewijzigd bij art. 7 Programmawet 20 juli 2006, B.S., 28 juli 2006, inwerkingtreding: 1 augustus 2006 (art. 8) }8. – Lid 1 gewijzigd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 8 juli 2011, B.S., 20 juli 2011 }9. – Lid 2 toegevoegd bij art. 16 Decr. Vl. Parl. 21 december 2007, B.S., 31 december 2007, err., B.S., 9 oktober 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 63, inleidende zin)
Art. 376. }1[§ 1. De directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar verleent ambtshalve ontheffing van de overbelastingen die voortvloeien uit materiële vergissingen, uit dubbele belasting, alsmede van die welke zouden blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingschuldige wordt verantwoord door gewettigde redenen en op voorwaarde dat: 1° die overbelastingen door de administratie werden vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werden bekendgemaakt binnen }2[vijf jaar]2 vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd; 2° de aanslag niet reeds het voorwerp is geweest van een bezwaarschrift, dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve beslissing nopens de grond. § 2. Als nieuw gegeven wordt niet beschouwd een nieuw rechtsmiddel of een wijziging van jurisprudentie. § 3. De directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar verleent ook ambtshalve ontheffing: 1° }3[van het overschot van de belastingkredieten, de voorheffingen en de voorafbetalingen bedoeld in artikel 304, § 2, voor zover dit overschot door de administratie werd vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werd bekendgemaakt binnen vijf jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de belasting behoort waarmee die belastingkredieten, die voorheffingen en die voorafbetalingen zijn te verrekenen;]3 2° van de verminderingen voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 88, 131 tot 135, 138, 139, 146 tot 156 en 257 voor zover het tot die verminderingen aanleiding gevend feit door de administratie werd vastgesteld of door
p. 415 K.B. 10 april 1992 Art. 373 volledig vervangen
Art. 373. }1[Wanneer een aanvullende aanslag voor een bepaald aanslagjaar gevestigd wordt krachtens artikel 353 of 354 en de nieuwe aanslag ten name van dezelfde belastingschuldige voor één of meer aanslagjaren een correlatieve overbelasting doet ontstaan, kan de belastingschuldige, alsmede zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, binnen een termijn van drie maanden }2[te rekenen van de derde werkdag volgend op de verzending van het aanslagbiljet dat de aanvullende aanslag omvat]2, een bezwaarschrift tegen bedoelde overbelasting indienen.]1 }3[In het in artikel 302, tweede lid, bedoelde geval vangt de termijn aan vanaf de datum waarop het aanslagbiljet dat de aanvullende aanslag omvat, door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, aan de belastingplichtige werd aangeboden.]3 {4 }1. – Vervangen bij art. 30 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje)
109
p. 416 K.B. 10 april 1992 Art. 376 volledig vervangen
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 417–418
de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werd bekendgemaakt binnen }4[vijf]4 jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de belasting behoort waarop die verminderingen moeten worden verleend. § 4. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder en de wijze waarop ambtshalve teruggave wordt verleend van de in de artikelen 157 tot 168 en 175 tot 177 genoemde voorafbetalingen die nog niet met de werkelijk verschuldigde belasting werden verrekend.]1 {5 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 33 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje) – In de mate dat deze wet met de artikelen 24 en 33 een recht van bezwaar of van het ter kennis brengen van overbelastingen, bedoeld in artikel 376 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, toekent aan de feitelijk gescheiden echtgenoot op wiens goederen de aanslag, gevestigd op naam van de andere echtgenoot, wordt ingevorderd, treden deze bepalingen in werking met ingang van de publicatie van de wet (art. 97, lid 2, wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999) }2. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 190 Programmawet 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 14 januari 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 193) }3. – § 3, 1°, na wijziging, laatst vervangen bij art. 67 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }4. – § 3, 2°, gewijzigd bij art. 48 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009
C 5. – Voor wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt vanaf aj. 2009:
Art. 376. § 1. De }6[ambtenaar daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd]6 }6[...]6 of de door hem gedelegeerde ambtenaar, verleent ambtshalve ontheffing van de overbelastingen die voortvloeien uit materiële vergissingen, uit dubbele belasting, alsmede van die welke zouden blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingschuldige wordt verantwoord door wettige redenen en op voorwaarde dat: 1° die overbelastingen door de administratie werden vastgesteld of door de belastingschuldige aan de administratie werden bekendgemaakt binnen }7[vijf jaar]7 vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd; 2° de aanslag niet reeds het voorwerp is geweest van een bezwaarschrift, dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve beslissing nopens de grond. § 2. Als nieuw gegeven wordt niet beschouwd een nieuw rechtsmiddel of een wijziging van de administratieve of rechterlijke jurisprudentie. § 3. De }8[ambtenaar daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd]8 }8[...]8 of de door hem gedelegeerde ambtenaar verleent ook ambtshalve ontheffing: 1° van het overschot van de voorheffingen en voorafbetalingen als bedoeld in artikel 304, § 2, voor zover dit overschot door de administratie werd vastgesteld of door de belastingschuldige aan de administratie werd bekendgemaakt binnen }9[vijf]9 jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de belasting behoort waarmede deze voorheffingen en voorafbetalingen zijn te verrekenen; 2° }10[van de verminderingen en vrijstellingen voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 88, 131 tot 135, 138, 139, 146 tot 156, 253, 7° en 8°, }10[en }11[artikel 257, § 1, eerste lid, 1° tot en met 8°]11, en § 2, 1°, 2° en 4°]10, voorzover het tot die verminderingen of vrijstellingen aanleiding gevend feit door de administratie werd vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werd bekendgemaakt binnen }12[vijf]12 jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de
belasting behoort waarop die verminderingen of vrijstellingen moeten worden verleend;]10 § 4. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder en de wijze waarop ambtshalve teruggave wordt verleend van de in de artikelen 157 tot 168 en 175 tot 177 genoemde voorafbetalingen die nog niet met de werkelijk verschuldigde belasting werden verrekend. }6. – § 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 20 Decr. Vl. Parl. 9 juni 1998, B.S., 18 juli 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 1 B. Vl. Reg. 4 mei 1999, B.S., 8 juni 1999); wijziging opgeheven bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°); gewijzigd bij art. 20, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°) }7. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 190 Programmawet 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 14 januari 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 193) }8. – § 3, inleidende zin, gewijzigd bij art. 20 Decr. Vl. Parl. 9 juni 1998, B.S., 18 juli 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 1 B. Vl. Reg. 4 mei 1999, B.S., 8 juni 1999); wijziging opgeheven bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°); gewijzigd bij art. 20, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°) }9. – § 3, 1°, gewijzigd bij art. 48 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009 }10. – § 3, 2°, na wijziging, vervangen bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin); gewijzigd bij art. 30 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin) }11. – § 3, 2°, gewijzigd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 21 december 2012, B.S., 7 januari 2013, inwerkingtreding: vanaf aj. 2013 (art. 7) }12. – § 3, 2°, gewijzigd bij art. 48 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009
p. 417–418 K.B. 10 april 1992 Art. 376quinquies volledig vervangen }1[Art. 376quinquies. § 1. Ingeval een bezwaarschrift werd ingediend bij de directeur der belastingen }2[of wanneer om de toepassing van artikel 376 werd verzocht]2, kan de belastingschuldige, evenals zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, een aanvraag tot bemiddeling indienen bij de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld bij artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV). § 2. De aanvraag tot bemiddeling is onontvankelijk wanneer de belastingschuldige vooraf een vordering bij de rechtbank van eerste aanleg heeft ingesteld of wanneer reeds uitspraak werd gedaan over het bezwaar }3[of over de toepassing van artikel 376]3. Wanneer de belastingschuldige een vordering bij de rechtbank van eerste aanleg heeft ingesteld of wanneer reeds uitspraak werd gedaan over het bezwaar }4[of over de toepassing van artikel 376]4, vóór de kennisgeving van het bemiddelingsverslag, is de fiscale bemiddelingsdienst ontheven van zijn bevoegdheid.]1 }1. – Toegevoegd bij art. 119 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 mei 2007 (art. 14, lid 1, K.B. 9 mei 2007, B.S., 24 mei 2007); Overeenkomstig art. 14, lid 2, K.B. 9 mei 2007, kan de aanvraag tot bemiddeling slechts worden ingediend, met ingang van 1 november 2007 (de eerste dag van de zesde maand die volgt op de bekendmaking van dit besluit in het B.S.) }2. – § 1 gewijzigd bij art. 2, 1°, wet 29 april 2013, B.S., 10 mei 2013 }3. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 29 april 2013, B.S., 10 mei 2013 }4. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 29 april 2013, B.S., 10 mei 2013
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 421–422 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
p. 421–422 K.B. 10 april 1992 Art. 400 – 402 volledig vervangen
Art. 400. }1[Voor de toepassing van de artikelen 401 tot 408 wordt verstaan onder: 1° }2[werken: a) de werkzaamheden die zijn vermeld in artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde; b) de door de Koning bepaalde activiteiten of werkzaamheden;]2 2° Opdrachtgever: eenieder die de opdracht geeft om tegen een prijs werken uit te voeren of te laten uitvoeren; 3° Aannemer: – eenieder die er zich toe verbindt om tegen een prijs voor een opdrachtgever werken uit te voeren of te laten uitvoeren; – iedere onderaannemer ten overstaan van de na hem komende onderaannemers; 4° Onderaannemer: eenieder die er zich toe verbindt, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, in welk stadium ook, tegen een prijs het aan de aannemer toevertrouwde werk of een onderdeel ervan uit te voeren of te laten uitvoeren of daartoe werknemers ter beschikking te stellen; 5° }3[...]3]1 }1. – Vervangen bij art. 4 K.B. 26 december 1998, B.S., 31 december 1998, bekrachtigd bij wet 23 maart 1999, B.S., 15 juni 1999, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 13, lid 1) }2. – 1° vervangen bij art. 63 Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012 }3. – 5°, na wijziging, opgeheven bij art. 17, b), wet 7 november 2011, B.S., 10 november 2011, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 2, 1°, K.B. 3 augustus 2012, B.S., 10 augustus 2012) Art. 401. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 18 wet 7 november 2011, B.S., 10 november 2011, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 2, 1°, K.B. 3 augustus 2012, B.S., 10 augustus 2012) Art. 402. }1 [§ 1. De opdrachtgever die voor de in
artikel 400, 1°, vermelde werken een beroep doet op }2[een aannemer die fiscale schulden heeft]2 op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling }2[van de fiscale schulden]2 van zijn medecontractant. § 2. De aannemer die, voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken een beroep doet op }3[een onderaannemer die fiscale schulden heeft]3 op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling }3[van de schulden]3 van zijn medecontractant. }4 4 [...] }5 [§ 3. De artikelen 1200 tot en met 1216 van het Burgerlijk Wetboek zijn toepasselijk op de in de §§ 1 en 2 bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid.]5 § 4. }6[De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt beperkt tot 35 % van de totale prijs van de werken toevertrouwd aan de aannemer of onderaannemer, exclusief belasting over de toegevoegde waarde. Zij kan worden aangewend voor de betaling in hoofdsom, verhogingen, kosten en interesten, ongeacht hun datum van vestiging, van de volgende schulden die be-
111
staan op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst: 1° alle schulden inzake directe en met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen op de inkomsten; 2° alle schulden inzake voorheffingen; 3° de buitenlandse belastingschuldvorderingen waarvoor in het kader van een internationale overeenkomst de invorderingsbijstand is gevraagd; 4° de niet betaalde bedragen in het kader van de in dit artikel bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid. De schulden waarvoor een correct nageleefd afbetalingsplan bestaat, worden niet beschouwd als schulden in de zin van deze paragraaf.]6 § 5. }7[De in dit artikel vermelde hoofdelijke aansprakelijkheid geldt ook voor de belastingschulden van de vennoten van een tijdelijke handelsvennootschap, een stille handelsvennootschap of een maatschap die optreedt als aannemer of onderaannemer.]7 § 6. }8[De hoofdelijke aansprakelijkheid bedoeld in dit artikel is eveneens van toepassing op de fiscale schulden van de aannemer of de onderaannemer die ontstaan in de loop van de uitvoering van de overeenkomst.]8]1 }9 [§ 7. De in dit artikel bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid in hoofde van de opdrachtgever of aannemer vervalt wanneer de in artikel 30bis, § 3, }10[of in artikel 30ter, § 2,]10 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid reeds is toegepast in hoofde van dezelfde opdrachtgever of aannemer.]9 }11 [§ 8. Wanneer de betaling van de sommen die van een onderaannemer worden gevorderd bij toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheid bedoeld in de §§ 1 en 2, niet of niet volledig werd verricht, zullen de aannemer bedoeld in artikel 400, 3°, eerste streepje, alsook iedere tussenkomende onderaannemer hiervoor hoofdelijk aansprakelijk zijn. De in het vorige lid vermelde aansprakelijkheid wordt in de eerste plaats toegepast in hoofde van de aannemer die een beroep heeft gedaan op de onderaannemer die de sommen die van hem in toepassing van de §§ 1 en 2 worden gevorderd, niet of niet volledig heeft betaald. Ze wordt in chronologische volgorde toegepast ten opzichte van de in een voorafgaand stadium tussenkomende aannemers, wanneer de in het vorige lid vermelde aannemer nagelaten heeft de bij hem gevorderde sommen binnen dertig dagen na de betekening van een dwangbevel te vereffenen.]11 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 6 K.B. 26 december 1998, B.S., 31 december 1998, bekrachtigd bij wet 23 maart 1999, B.S., 15 juni 1999, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 13, lid 1) }2. – § 1 gewijzigd bij art. 141, 1°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }3. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 141, 2°, a), Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }4. – § 2, lid 2, opgeheven bij art. 141, 2°, b), Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }5. – § 3 vervangen bij art. 141, 3°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }6. – § 4 vervangen bij art. 141, 3°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 425 }7. – § 5 vervangen bij art. 141, 3°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }8. – § 6 vervangen bij art. 141, 3°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }9. – § 7 toegevoegd bij art. 141, 4°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }10. – § 7 laatst gewijzigd bij art. 33 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013 }11. – § 8 toegevoegd bij art. 64, 2° Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012
}4. – Lid 6 toegevoegd bij art. 40 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999 }5. – Lid 7 toegevoegd bij art. 37 Programmawet 9 juli 2004, B.S., 15 juli 2004, van toepassing op de dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004 (art. 38) }6. – Lid 7, na wijzigingen, opgeheven bij art. 90 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
p. 425
p. 424
K.B. 10 april 1992 Art. 413 volledig vervangen
K.B. 10 april 1992 Art. 412 volledig vervangen
Art. 413. }1[De krachtens artikel 304 ten kohiere ge-
Art. 412. De roerende voorheffing is betaalbaar binnen de vijftien dagen na de toekenning of de betaalbaarstelling van de belastbare inkomsten. De bedrijfsvoorheffing is betaalbaar binnen de vijftien dagen na het verstrijken van de maand waarin de inkomsten werden betaald of toegekend. }1[In afwijking van het tweede lid is de bedrijfsvoorheffing betaalbaar binnen 15 dagen na het verstrijken van iedere trimester waarin de inkomsten zijn betaald of toegekend, wanneer de bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar minder dan }1[25.000 EUR]1 bedroeg; dat bedrag wordt jaarlijks aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast, overeenkomstig artikel 178.]1 In afwijking van het tweede lid is de bedrijfsvoorheffing betreffende de inkomsten die zijn betaald of toegekend gedurende de eerste 15 dagen van december, uiterlijk op 24 december betaalbaar wanneer de schuldenaar van de inkomsten voor het vorige jaar meer dan }2 [2.500.000 EUR]2 bedrijfsvoorheffing verschuldigd was. }3[In het in het derde lid vermelde geval is uiterlijk op 15 december een voorschot op de bedrijfsvoorheffing van het vierde trimester betaalbaar; }3[dat voorschot is gelijk aan de werkelijk verschuldigde bedrijfsvoorheffing voor de maanden oktober en november van het lopende jaar.]3]3 }4[Gedwongen tenuitvoerlegging met betrekking tot de voorheffingen vermeld in het eerste tot vijfde lid moet evenwel worden voorafgegaan door opneming ervan in kohieren overeenkomstig artikel 304.]4 }5 }6 6 5 [ [...] ] }1. – Lid 3 ingevoegd bij art. 38, 1°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de vanaf 1 juli 1992 betaalde of toegekende inkomsten (art. 47, § 14); gewijzigd bij art. 2, 25, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }2. – Lid 4 gewijzigd bij art. 2, 25, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }3. – Lid 5 toegevoegd bij art. 38, 2°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de vanaf 1 juli 1992 betaalde of toegekende inkomsten (art. 47, § 14); gewijzigd bij art. 296 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004
brachte directe belastingen en onroerende voorheffing zijn opeisbaar op de datum van uitvoerbaarverklaring van het kohier. Zij moeten betaald worden binnen twee maanden na de toezending van het aanslagbiljet. }2[In het in artikel 302, tweede lid, bedoelde geval moet de belasting worden betaald binnen twee maanden na de datum waarop het aanslagbiljet door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt aan de belastingplichtige werd aangeboden.]2 De belastingen en de voorheffingen moeten over hun geheel onverwijld worden vereffend wanneer de rechten van de Schatkist in het gedrang komen. Wanneer de belastingschuldige betwist dat de rechten van de Schatkist in gevaar verkeren, wordt er over de betwisting uitspraak gedaan zoals in kort geding door de beslagrechter van de plaats van het kantoor waar de belasting moet worden geïnd.]1 {3 }1. – Vervangen bij art. 41 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999 }2. – Lid 2 ingevoegd bij art. 34 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, van toepassing op de aanslagbiljetten die betrekking hebben op aj. 2013 en volgende (art. 36, lid 1). De Koning kan voor iedere categorie van belastingplichtigen een vroegere inwerkingtreding bepalen (art. 36, lid 4)
C 3. – Voor wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 413. De niet aan de bron verschuldigde directe belastingen zijn te betalen binnen de twee maanden na de toezending van het aanslagbiljet. Over hun geheel zijn onmiddellijk eisbaar: 1° de aan de bron verschuldigde belastingen die ten kohiere werden gebracht bij gebreke van betaling binnen de in artikel 412 vastgestelde termijnen; 2° de andere belastingen wanneer de rechten van }4[het Vlaamse Gewest]4 }4[...]4 in gevaar verkeren. Wanneer de belastingschuldige betwist dat de rechten van }5[het Vlaamse Gewest]5 }5[...]5 in gevaar verkeren, wordt er over de betwisting uitspraak gedaan zoals in kort geding, door de beslagrechter van de plaats van het kantoor waar de belasting moet worden geïnd. }4. – Lid 2, 2°, gewijzigd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 9 juni 1998, B.S., 18 juli 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 1 B. Vl. Reg. 4 mei 1999, B.S., 8 juni 1999); wijziging opgeheven bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°); gewijzigd bij art. 20, 7°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°) }5. – Lid 3 gewijzigd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 9 juni 1998, B.S., 18 juli 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 1 B. Vl. Reg. 4 mei 1999, B.S., 8 juni 1999); wijziging opgeheven bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°); gewijzigd bij art. 20, 7°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S.,
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 437 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°)
p. 437 K.B. 10 april 1992 Art. 444 volledig vervangen
Art. 444. Bij niet-aangifte of in geval van onvolledige of onjuiste aangifte, worden de op het niet aangegeven inkomstengedeelte verschuldigde belastingen}1[, bepaald voor enige verrekening van de voorheffingen, de belastingkredieten, het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting en de voorafbetalingen,]1 vermeerderd met een belastingverhoging die wordt bepaald naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding, volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld en gaande van 10 pct. tot 200 pct. van de op het niet aangegeven inkomstengedeelte verschuldigde belastingen. Bij ontstentenis van kwade trouw kan worden afgezien van het minimum van 10 pct. belastingverhoging. Het totaal van de op het niet aangegeven inkomstengedeelte verschuldigde belastingen en de belastingverhogingen mag niet hoger zijn dan het bedrag van de niet aangegeven inkomsten. De verhoging wordt slechts toegepast wanneer de niet aangegeven inkomsten }2[2.500 EUR]2 bereiken. }3 [Zonder afbreuk te doen aan de geldigheid van de bestuurs- of gerechtelijke handelingen verricht met het oog op de vestiging of de invordering van de belastingsschuld, worden de opeisbaarheid van de belastingverhoging en het verloop van de verjaring van de vordering tot voldoening geschorst wanneer het openbaar ministerie de strafvordering overeenkomstig artikel 460 uitoefent. De aanhangigmaking bij de correctionele rechtbank maakt de belastingverhoging definitief niet opeisbaar. Daarentegen maakt de beschikking van buitenvervolgingstelling een einde aan de schorsing van de opeisbaarheid en de schorsing van de verjaring.]3 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 102, 1°, Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 103, lid 1) }2. – Lid 4 laatst gewijzigd bij art. 102, 2°, Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, inwerkingtreding: van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 103, lid 1) }3. – Lid 5 toegevoegd bij art. 3 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
p. 437 K.B. 10 april 1992 Art. 445 volledig vervangen
Art. 445. De door de gewestelijke directeur gemachtigde ambtenaar kan een geldboete }1 [van 50 EUR tot 1.250 EUR]1 opleggen voor iedere overtreding van de bepalingen van dit Wetboek, evenals van de ter uitvoering ervan genomen besluiten. }2 [De Koning legt de schaal van de administratieve geldboetes vast en regelt hun toepassingsmodaliteiten.]2
113
Deze geldboete wordt }3[gevestigd en]3 ingevorderd volgens de regelen die van toepassing zijn inzake personenbelasting. }4 [In afwijking van het tweede lid, wordt de geldboete, die samen met de voorheffing waarop zij betrekking heeft wordt ingekohierd, gevestigd en ingevorderd volgens de regels die van toepassing zijn inzake roerende voorheffing en bedrijfsvoorheffing.]4 }5 [Zonder afbreuk te doen aan de geldigheid van de bestuurs- of gerechtelijke handelingen verricht met het oog op de vestiging of de invordering van de belastingsschuld, worden de opeisbaarheid van de fiscale geldboeten en het verloop van de verjaring van de vordering tot voldoening geschorst wanneer het openbaar ministerie de strafvordering overeenkomstig artikel 460 uitoefent. De aanhangigmaking bij de correctionele rechtbank maakt de fiscale geldboeten definitief niet opeisbaar. Daarentegen maakt de beschikking van buitenvervolgingstelling een einde aan de schorsing van de opeisbaarheid en de schorsing van de verjaring.]5 {6 {6 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 21 wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993 van toepassing op de administratieve boeten die verband houden met overtredingen begaan vanaf 1 augustus 1993 (art. 23, § 5); gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }2. – Lid 2 ingevoegd bij art. 35 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013 }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 46, 1°, wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999 }4. – Lid 3 opgeheven bij art. 46, 2°, wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999; opnieuw ingevoegd bij art. 22 wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011 }5. – Lid 4 toegevoegd bij art. 4 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
C 6. – Voor wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 445. }7[De ambtenaar daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd of de door hem gedelegeerde ambtenaar]7 }7[...]7 kan een geldboete }7[van 50 EUR tot 1.250 EUR]7 opleggen voor iedere overtreding van de bepalingen van dit Wetboek, evenals van de ter uitvoering ervan genomen besluiten. Deze geldboete wordt ingevorderd volgens de regelen die van toepassing zijn inzake personenbelasting. }8[In afwijking van het tweede lid, wordt de geldboete, die samen met de voorheffing waarop zij betrekking heeft wordt ingekohierd, gevestigd en ingevorderd volgens de regels die van toepassing zijn inzake roerende voorheffing en bedrijfsvoorheffing.]8 }9[De Vlaamse Regering]9 }9[...]9 of zijn gemachtigde doet uitspraak over de verzoekschriften welke de kwijtschelding van de fiscale boeten tot voorwerp hebben. }10[Zonder afbreuk te doen aan de geldigheid van de bestuurs- of gerechtelijke handelingen verricht met het oog op de vestiging of de invordering van de belastingsschuld, worden de opeisbaarheid van de fiscale geldboeten en het verloop van de verjaring van de vordering tot voldoening geschorst wanneer het openbaar ministerie de strafvordering overeenkomstig artikel 460 uitoefent. De aanhangigmaking bij de correctionele rechtbank maakt de fiscale geldboeten definitief niet opeisbaar. Daarentegen maakt de beschikking van buitenvervolgingstelling een einde aan de schorsing van de opeisbaarheid en de schorsing van de verjaring.]10 }7. – Lid 1 gewijzigd bij art. 21 wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993 van toepassing op de administratieve boeten die verband houden met overtredingen begaan vanaf 1 augustus 1993 (art. 23, § 5); gewijzigd bij art. 25 Decr. Vl. Parl. 9 juni 1998, B.S., 18 juli 1998, inwerkingtreding: 1 januari
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 439 1999 (art. 1 B. Vl. Reg. 4 mei 1999, B.S., 8 juni 1999); wijziging opgeheven bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°); gewijzigd bij art. 20, 5°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°); gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }8. – Lid 3 ingevoegd bij art. 22 wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011 }9. – Lid 4 gewijzigd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 9 juni 1998, B.S., 18 juli 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 1 B. Vl. Reg. 4 mei 1999, B.S., 8 juni 1999); wijziging opgeheven bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°); gewijzigd bij art. 20, 7°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°) }10. – Lid 4 toegevoegd bij art. 4 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
p. 438–439 K.B. 10 april 1992 Art. 449 – 450 volledig vervangen
Art. 449. }1[Hij die met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van 250 euro tot 500.000 euro of met een van die straffen alleen.]1 }2 [Indien de in het eerste lid vermelde inbreuken gepleegd werden in het raam van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, wordt de schuldige gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot 5 jaar en met een geldboete van 250 euro tot 500.000 euro of met een van die straffen alleen.]2 }1. – Lid 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 5 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 98 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013
Art. 450. Met gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met geldboete van }1[250 EUR]1 tot }2[500.000 euro]2 of met één van die straffen alleen wordt gestraft hij die, met het oogmerk om een van de in artikel 449 bedoelde misdrijven te plegen, in openbare geschriften, in handelsgeschriften of in private geschriften valsheid pleegt, of die van een zodanig vals geschrift gebruik maakt. Hij die wetens en willens een vals getuigschrift opstelt dat de belangen van de Schatkist kan schaden of die van een dergelijk getuigschrift gebruik maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van }3[250 EUR]3 tot }4[500.000 euro]4 of met één van de straffen alleen. {5 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 2, 25, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2); gewijzigd bij art. 5 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }2. – Lid 1 laatst gewijzigd bij art. 10, 1°, wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
}3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 2, 25, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2); gewijzigd bij art. 5 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }4. – Lid 2 laatst gewijzigd bij art. 10, 2°, wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
C 5. – Wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 450. Met gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met geldboete van }6[250 EUR]6 tot }7[500.000 euro]7 of met één van die straffen alleen wordt gestraft hij die, met het oogmerk om een van de in artikel 449 bedoelde misdrijven te plegen, in openbare geschriften, in handelsgeschriften of in private geschriften valsheid pleegt, of die van een zodanig vals geschrift gebruik maakt. Hij die wetens en willens een vals getuigschrift opstelt dat de belangen van }8[het Vlaamse Gewest]8 kan schaden of die van een dergelijk getuigschrift gebruik maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van }8[250 EUR]8 tot }9[500.000 euro]9 of met één van de straffen alleen. }6. – Lid 1 gewijzigd bij art. 2, 25, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2); gewijzigd bij art. 5 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }7. – Lid 1 laatst gewijzigd bij art. 10, 1°, wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }8. – Lid 2 gewijzigd bij art. 2, 25, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2); gewijzigd bij art. 20, 7°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°); gewijzigd bij art. 5 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 36, 2°, Programmawet (I) 27 december 2006 (I), B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007 }9. – Lid 2 laatst gewijzigd bij art. 10, 2°, wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
p. 439 K.B. 10 april 1992 Art. 452 volledig vervangen
Art. 452. De niet-verschijning of de weigering om te getuigen in de door de artikelen 322, 325 en 374 toegelaten onderzoeken wordt gestraft met gevangenisstraf van acht d ag e n t o t z e s m a a n d e n e n m e t g e l d b o e t e v a n }1[125 EUR]1 tot }2 [500.000 euro]2 of met één van die straffen alleen. }1. – Gewijzigd bij art. 2, 25, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2); gewijzigd bij art. 5 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }2. – Laatst gewijzigd bij art. 11 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 439 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
p. 439 K.B. 10 april 1992 Art. 456 – 457 volledig vervangen
Art. 456. Hij, die rechtstreeks of onrechtstreeks het verbod of de sluiting uitgesproken krachtens de artikelen 454 en 455 overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot t we e jaar en me t ge ldboet e v an }1 [250 EUR]1 tot }2[500.000 euro]2 of met één van die straffen alleen. }1. – Gewijzigd bij art. 2, 25, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2); gewijzigd bij art. 5 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }2. – Laatst gewijzigd bij art. 12 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
Art. 457. § 1. Alle bepalingen van Boek I, van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85 zijn van toepassing op de in de artikelen 449 tot 453 en 456 bedoelde misdrijven. § 2. De wet van 5 maart 1952, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989 en 20 juli 1991, betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten, }1[is van toepassing op]1 de misdrijven bedoeld in de artikelen 449, 450, 452 en 456. }1. – § 2 gewijzigd bij art. 13 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
p. 440 K.B. 10 april 1992 Art. 460 – 461 volledig vervangen
Art. 460. § 1. De strafvordering wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie. § 2. Het openbaar ministerie kan echter geen vervolgingen instellen, indien het kennis heeft gekregen van de feiten ten gevolge van een klacht of een aangifte van een ambtenaar die niet de machtiging had waarvan sprake is in artikel 29, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. }1 [Het openbaar ministerie kan de strafrechtelijk strafbare feiten vervolgen waarvan het tijdens het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg kennis heeft genomen.]1 }1. – § 2, lid 2, toegevoegd bij art. 6 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
Art. 461. }1[}2[Onverminderd het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg kan de procureur des Konings, indien hij een vervolging instelt wegens feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur. De procureur des Konings voegt het
115
feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies. De gewestelijke directeur antwoordt op dit verzoek binnen vier maanden na de ontvangst ervan.]2 In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering.]1 {3 }1. – Vervangen bij art. 24 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 maart 1993 }2. – Lid 1 vervangen bij art. 7 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
C 3. – Voor wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 461. }4[}5[Onverminderd het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg kan de procureur des Konings, indien hij een vervolging instelt wegens feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies. De gewestelijke directeur antwoordt op dit verzoek binnen vier maanden na de ontvangst ervan.]5 In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering.]4 }4. – Vervangen bij art. 24 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 maart 1993 }5. – Lid 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 7 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
p. 440 K.B. 10 april 1992 Art. 462 en historiek invoegen
Art. 462. }1[}2[In het kader van de kennisgeving en het overleg bedoeld in artikel 29, tweede en derde lid, van het Wetboek van strafvordering, deelt de bevoegde gewestelijke directeur of de ambtenaar die hij aanwijst, de gegevens van het fiscaal dossier met betrekking tot de feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten mede aan het openbaar ministerie.]2]1 }1. – Opgeheven bij art. 47 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999. Art. 462, zoals het bestond alvorens te zijn opgeheven bij art. 47 wet 15 maart 1999, blijft van toepassing, ingeval een rechter bij wie de strafvordering aanhangig is, met toepassing van een van die bepalingen besloten heeft de uitspraak over een of meerdere tenlasteleggingen uit te stellen (art. 97, lid 9, wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999). Bedoelde tekst van art. 462 luidt als volgt:
Art. 462. Indien, vóór het sluiten van de debatten voor een strafrechter, bij een andere gerechtelijke of administratieve overheid een geschil aanhangig wordt gemaakt over de toepassing van een bepaling van dit Wetboek of van een ter uitvoering ervan genomen besluit, moet de rechter bij wie de strafvordering aanhangig is, indien de oplossing van het geschil hem van die aard schijnt te zijn dat ze een invloed kan hebben op de strafvordering, de uitspraak over de tenlastelegging of over één ervan uitstellen totdat aan het geschil een einde is gemaakt door een in kracht van gewijsde gegane beslissing. Tijdens dat uitstel is de verjaring van de strafvordering geschorst. }2. – Opnieuw ingevoegd bij art. 8 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 452
p. 440
p. 441
K.B. 10 april 1992
K.B. 10 april 1992 Art. 465 – 466 volledig vervangen
Art. 463 volledig vervangen
Art. 463. De ambtenaren van de Administratie der directe belastingen en van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie mogen, op straffe van nietigheid van de akte van rechtspleging, slechts als getuige worden gehoord. }1[Het
eerste lid is niet van toepassing op de krachtens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties.]1 }2 [Het eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld }2[van de federale politie]2.]2 }3[Het eerste lid is niet van toepassing op de ambtenaren die deelnemen aan het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg.]3 {4 }1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 25 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992 }2. – Lid 3 toegevoegd bij art. 24 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994; gewijzigd bij art. 3 wet 13 maart 2002, B.S., 29 maart 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 9) }3. – Lid 4 toegevoegd bij art. 9 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
C 4. – Voor wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 463. De }5[ambtenaren daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd]5 }5[...]5 en van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie mogen, op straffe van nietigheid van de akte van rechtspleging, slechts als getuige worden gehoord. }6 [Het eerste lid is niet van toepassing op de krachtens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties.]6 }7[Het eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld van de Centrale Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële delinquentie.]7 }8[Het eerste lid is niet van toepassing op de ambtenaren die deelnemen aan het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg.]8
}5. – Lid 1 gewijzigd bij art. 18 Decr. Vl. Parl. 9 juni 1998, B.S., 18 juli 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 1 B. Vl. Reg. 4 mei 1999, B.S., 8 juni 1999); wijziging opgeheven bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°); gewijzigd bij art. 20, 4°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°) }6. – Lid 2 toegevoegd bij art. 25 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992 }7. – Lid 3 toegevoegd bij art. 24 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994 }8. – Lid 4 toegevoegd bij art. 9 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
Art. 465. In afwijking van artikel 464, mogen de agglomeraties en de gemeenten een aanvullende belasting vestigen op de personenbelasting }1[...]1. }1. – Gewijzigd bij art. 91 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
Art. 466. De aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting en de aanvullende agglomeratiebelasting op de personenbelasting worden berekend }1[op de rijksbelasting, dit wil zeggen]1 op de personenbelasting vastgesteld: – }2[vóór verrekening van de in de artikelen 134, § 3, en 156bis, bedoelde belastingkredieten, van de in de artikelen 157 tot 168 en 175 tot 177 bedoelde voorafbetalingen en van de voorheffingen, het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting en de belastingkredieten bedoeld in de artikelen 277 tot 296;]2 – vóór de toepassing van de in de artikelen 157 tot 168 vermelde vermeerderingen, van de in de artikelen 175 tot 177 vermelde bonificatie en van de belastingverhogingen vermeld in artikel 444. }3 }4 [ [Het overeenkomstig het eerste lid vastgestelde bedrag wordt evenwel verminderd met het gedeelte van de belasting dat betrekking heeft op de roerende inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 1° en 2°, die geen beroepskarakter hebben.]4]3 }1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 39, 1° wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, van toepassing vanaf aj. 2011 (art. 43, lid 3) }2. – Lid 1, eerste streepje, na wijziging, vervangen bij art. 69 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }3. – Lid 2 toegevoegd bij art. 39, 2°, wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, van toepassing vanaf aj. 2011 (art. 43, lid 3) }4. – Lid 2 vervangen bij art. 34 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8), van toepassing voor het aj. 2012 indien de gronden van belastbaarheid zijn weggevallen vóór 31 december 2012 (art. 39, lid 9)
p. 452 K.B. 10 april 1992 Art. 515septies volledig vervangen }1[Art. 515septies. }2[Dit artikel is van toepassing op de aanvullende pensioenkapitalen die door middel van voorzieningen zijn gevormd door belastingplichtigen die krachtens de artikelen 179, 220 of 227, 2° en 3°, aan de inkomstenbelasting zijn onderworpen en bestaan op het einde van het laatste boekjaar met afsluitdatum voor 1 januari 2012.]2 }3[Als dergelijke kapitalen ten bate van de begunstigde of zijn rechtverkrijgenden, worden overdragen naar een verzekeringsonderneming, een voorzorgsinstelling of een instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen, dan wordt die verrichting niet als de betaling of de toekenning van een pensioen aangemerkt, zelfs als die overdracht geschiedt op verzoek van de begunstigde, onverminderd het
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 452 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992
recht van belastingheffing bij de latere betaling of toekenning door de instellingen of ondernemingen aan de begunstigde }4[of zijn rechtverkrijgenden]4.]3 }5[Het tweede lid is niet van toepassing bij overdracht van een kapitaal: 1° dat is gevormd ter uitvoering van een individuele pensioentoezegging die vanaf 1 januari 2004 is gedaan aan een andere begunstigde dan een in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die is tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst; 2° naar een buiten de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.]5 Op de sommen die bij die gelegenheid worden overgedragen, worden bovendien de bepalingen van artikel 38, § 1, eerste lid, 18° en 19°, toegepast voor zover de voorwaarden van en de begrenzing gesteld in de artikelen 59 en 195 zijn nageleefd tot op het ogenblik van de overdracht.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 96 wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 2°, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }2. – Lid 1, na wijziging, vervangen bij art. 82 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen die worden overgedragen vanaf 1 januari 2012 (art. 84, lid 1) }3. – Lid 2, na wijziging, vervangen bij art. 82 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen die worden overgedragen vanaf 1 januari 2012 (art. 84, lid 1) }4. – Lid 2 aangevuld bij art. 35 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de kapitalen die worden overgedragen vanaf 1 januari 2012 (art. 39, lid 5) }5. – Lid 3 ingevoegd bij art. 82 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen die worden overgedragen vanaf 1 januari 2012 (art. 84, lid 1)
p. 452 K.B. 10 april 1992 Art. 515novies volledig vervangen }1
– vóór 1 juli 2012 indien het een aanvullende pensioentoezegging betreft die is gedaan aan een in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die is tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst; – vóór 1 januari 2004 indien het een aanvullende pensioentoezegging betreft die is gedaan aan een andere dan de in het eerste streepje vermelde persoon; 3° de voorwaarden en de begrenzing gesteld in de artikelen 59 en 195 werden nageleefd tot op het moment van de overdracht; 4° en de aanvullende pensioentoezegging, onderschreven door de werkgever of de rechtspersoon in het voordeel van de betrokken werknemer of bedrijfsleider, wordt ten laatste op het ogenblik van de overdracht van de kapitalen of afkoopwaarden aangepast. Voor de toepassing van het vorige lid, wordt met een overdracht van kapitalen of afkoopwaarden gelijkgesteld, de toewijzing van de hoedanigheid van begunstigde van het levensverzekeringscontract, uitsluitend in het voordeel van de verzekerde werknemer of bedrijfsleider. Bovendien wordt die verrichting niet als een betaling of toekenning van een pensioen aangemerkt, zelfs als die overdracht op verzoek van de werknemer of bedrijfsleider geschiedt, onverminderd het recht van belastingheffing bij latere betaling of toekenning door de instellingen of ondernemingen aan de werknemer of bedrijfsleider of zijn }2[rechtverkrijgenden.]2 Het vorige lid is niet van toepassing bij overdracht van het kapitaal of de afkoopwaarde naar een buiten de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 83 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden overgedragen vanaf 1 juli 2012 (art. 84, lid 2) }2. – Lid 4 gewijzigd bij art. 36 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden overgedragen vanaf 1 juli 2012 (art. 39, lid 6)
p. 454
[Art. 515novies. Dit artikel is van toepassing op de
kapitalen en afkoopwaarden die zijn gevormd door middel van premies van levensverzekeringsovereenkomsten die in het voordeel van een werkgever of rechtspersoon zijn gesloten met het oog op de financiering van individuele aanvullende pensioentoezeggingen inzake rust- en/of overlevingspensioen die zijn gedaan aan een werknemer of bedrijfsleider op wiens hoofd de levensverzekeringsovereenkomst werd gesloten. Als dergelijke kapitalen en afkoopwaarden door de verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorziening bij dewelke ze zijn gevormd, worden overgedragen teneinde ze te bestemmen voor de uitvoering van de voormelde aanvullende pensioentoezegging, uitsluitend in het voordeel van de werknemer of bedrijfsleider op wiens hoofd het contract werd gesloten, is artikel 38, § 1, eerste lid, 18 of 19°, van toepassing op de sommen die naar aanleiding van zulk een verrichting zijn overgedragen, in zover is voldaan aan de volgende voorwaarden: 1° de overdracht vindt plaats binnen een termijn van drie jaar vanaf 1 juli 2012; 2° de levensverzekering werd gesloten:
117
K.B. 10 april 1992 Art. 519 volledig vervangen
Art. 519. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 92 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
p. 455 K.B. 10 april 1992 Art. 521 volledig vervangen
Art. 521. In afwijking }1[van artikel 192, § 1, eerste lid,]1 en in afwijking van artikel 9, § 1, van de wet van 23 oktober 1991, zijn de meerwaarden verwezenlijkt vóór 24 juli 1991 tijdens een belastbare tijdperk dat aan het aanslagjaar 1992 of aan een later aanslagjaar is verbonden, volledig vrijgesteld.
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 — p. 455–456 }1. – Gewijzigd bij art. 55 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012
p. 455–456 K.B. 10 april 1992 Art. 526 volledig vervangen }1[Art. 526. }2 [§ 1. Deze paragraaf is van toepassing wanneer leningen die zijn gesloten om de eigen woning te verwerven of te behouden, zijn aangegaan: a) voor 1 januari 2005; b) vanaf 1 januari 2005, maar: – ofwel, een herfinanciering betreffen van een in a) bedoelde lening; – ofwel, een lening betreffen die is afgesloten terwijl voor dezelfde woning nog een lening die is bedoeld in a) of in het vorige streepje in aanmerking komt voor de aftrek van interesten. In die gevallen blijven de artikelen 7, 12, 14, 16, 93bis, 178, 235, 256, 277 en 290, zoals die bestonden alvorens te zijn gewijzigd of opgeheven door de artikelen 386 tot 389, 393, § 2, 403, 404 en 406 tot 408 van de programmawet van 27 december 2004, van toepassing op het kadastraal inkomen van de in het eerste lid bedoelde woning. }3 [Voor de toepassing van het in het vorige lid bedoeld artikel 16 worden de huurwaarde, de huurprijs en de huurvoordelen van een in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning, gelijkgesteld met het kadastraal inkomen.]3 § 2. Deze paragraaf is van toepassing wanneer: 1° hypothecaire leningen zijn gesloten om de enige woning te verwerven of te behouden, die zijn aangegaan: a) voor 1 januari 2005; b) vanaf 1 januari 2005, maar: – ofwel, een herfinanciering betreffen van een in a) bedoelde lening; – ofwel, een hypothecaire lening betreffen die is afgesloten terwijl voor dezelfde woning nog een hypothecaire lening die is bedoeld in a) of in het vorige streepje in aanmerking komt voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen; 2° het levensverzekeringscontracten betreffen die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een in 1° vermelde hypothecaire lening. In die gevallen blijven de artikelen 104, 105, 115, 116, 1451, 1456, 14517 tot 14520, en 243, zoals die bestonden alvorens te zijn gewijzigd of opgeheven door de artikelen 394 tot 397, 399, 400 en 405 van de programmawet van 27 december 2004, van toepassing op de interesten en betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een in het eerste lid, 1°, bedoelde hypothecaire lening of bijdragen betaald ter uitvoering van een in het eerste lid, 2°, bedoeld verzekeringscontract. Wanneer de belastingplichtige naast de in deze paragraaf vermelde interesten, betalingen en bijdragen, andere bijdragen of betalingen heeft betaald of gedaan die in aanmerking komen voor de in artikel 1451, 2° en 3°, bedoelde vermindering, gelden de regels van het in het vorige lid bedoelde artikel 1456 eveneens voor die andere bijdragen en betalingen.
}4 [Voor de toepassing van de in de vorige leden bedoelde bepalingen wordt de notie «in België» telkens vervangen door de notie «in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte».]4 }5 [In afwijking van het tweede lid moet in artikel 243, zoals het bestond alvorens te zijn gewijzigd door artikel 405 van de programmawet van 27 december 2004, de verwijzing naar artikel 1451, 1° tot 4°, worden beperkt tot een verwijzing naar de artikelen 1451, 1°, 2° en 5° met dien verstande dat artikel 1451, 2°, wat de individuele levensverzekeringen betreft die dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening voor een woning, slechts van toepassing is wanneer de hypothecaire lening is aangegaan voor: – een in België gelegen woning; – een in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is gesloten, zelf betrekt }6[...]6. Om te beoordelen of de belastingplichtige de woning zelf betrekt, gelden dezelfde regels als in artikel 12, § 3.]5 § 3. De in de vorige paragrafen vermelde regels worden niet toegepast op de aldaar bedoelde leningen en contracten wanneer de belastingplichtige in zijn aangifte betreffende het belastbare tijdperk waarin een in § 1, eerste lid, b), tweede streepje, en § 2, eerste lid, 1°, b), tweede streepje, bedoelde lening of een levensverzekeringscontract dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een in § 2, eerste lid, 1°, b), tweede streepje, bedoelde hypothecaire lening, is gesloten, vermeldt dat hij voor die na 1 januari 2005 gesloten leningen of contracten opteert voor de toepassing van de in artikel 104, 9°, bedoelde aftrek. Die keuze is definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, moeten beide belastingplichtigen dezelfde keuze maken. § 4. De in euro uitgedrukte bedragen bedoeld in de artikelen die in de §§ 1 en 2 zijn opgenomen, worden, naargelang het geval, jaarlijks en gelijktijdig aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast overeenkomstig de artikelen 178 of 518.]2]1 }7 [§ 5. Voor de toepassing van § 2, eerste lid, 2°, worden de bijdragen en premies die zijn betaald in het kader van levensverzekeringscontracten die vóór 1 januari 2009 werden afgesloten en die niet voldoen aan de begunstigingsclausule bedoeld in artikel 1454, zoals het is gewijzigd bij artikel 173 van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen en artikel 114 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (1), in afwijking van die bepaling, toch in aanmerking genomen voor de aldaar bedoelde belastingvermindering voor zover die contracten beantwoorden aan de begunstigingsclausule zoals die in het genoemde artikel bestond alvorens het werd gewijzigd door de hiervoor vermelde wetten.]7 }1. – Toegevoegd bij art. 411 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 413) }2. – Vervangen bij art. 181 wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 190, lid 2, inleidende zin) }3. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 6, 1, wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 7)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 456 — K.B. 10 april 1992 - WIB 1992 }4. – § 2, lid 4, ingevoegd bij art. 6, 2, wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 7) }5. – § 2, lid 5, ingevoegd bij art. 6, 2, wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 7) }6. – § 2, lid 5, tweede streepje, gewijzigd bij art. 37 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }7. – § 5 toegevoegd bij art. 116 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 134, lid 11)
p. 456 K.B. 10 april 1992 Art. 527 volledig vervangen }1 [Art. 527. Artikel 19, § 1, 3°, a, zoals dat bestond alvorens te zijn gewijzigd door artikel 390 van de programmawet van 27 december 2004, blijft van toepassing op de inkomsten begrepen in kapitalen en afkoopwaarden vereffend bij leven betreffende niet in artikel 104, 9°, bedoelde levensverzekeringscontracten die de belastingplichtige individueel heeft gesloten, wanneer het gaat om contracten die een gewaarborgd rendement bepalen en waarvan geen enkele premie aanleiding heeft gegeven tot een belastingvermindering voor het lange termijnsparen, overeenkomstig de artikelen 1451, 1456, en 14517 tot 14520, zoals die bestonden voordat ze door de artikelen 397, 399 en 400 van de programmawet werden gewijzigd of opgeheven, of zoals die krachtens }2 [artikel 526, § 2, tweede lid,]2 van toepassing zijn gebleven. Artikel 34, § 1, 2°, d, zoals dat bestond alvorens te zijn gewijzigd door artikel 391 van de programmawet van 27 december 2004, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen, aanvullende pensioenen en renten geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van bijdragen als vermeld in artikel 14517, 1°, zoals dat bestond voordat het door artikel 400 van de programmawet werd opgeheven of zoals dat krachtens }3[artikel 526, § 2, tweede lid,]3 van toepassing is gebleven. Art. 39, § 2, 2°, a, zoals dat bestond alvorens te zijn gewijzigd door artikel 392 van de programmawet van 27 december 2004, blijft van toepassing op pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden indien ze voortkomen uit een niet in artikel 104, 9°, bedoeld individueel levensverzekeringscontract dat is afgesloten ten gunste van de belastingplichtige of de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, en waarvoor geen vermindering is verleend die was vermeld in artikel 14517 , 1°, zoals dat bestond voordat het door artikel 400 van de programmawet werd opgeheven, of zoals dat krachtens }4 [artikel 526, § 2, tweede lid,]4 van toepassing is gebleven. Artikel 169, § 1, eerste lid, zoals het bestond voordat het door artikel 401 van de programmawet van 27 december 2004 werd gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde kapitalen en afkoopwaarden worden uitgekeerd uit hoofde van levensverzekeringscontracten als vermeld in artikel 145 17, 1°, zoals dat bestond voordat het door artikel 400 van de programmawet werd opgeheven, of zoals dat krachtens }5[artikel 526, § 2, tweede lid,]5 van toepassing is gebleven.
119
Artikel 171, 2°, d, zoals het bestond voordat het door artikel 402 van de programmawet van 27 december 2004 werd gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre het gaat om kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten als bedoeld in artikel 145 1, 2°, zoals dat bestond voordat het door artikel 397 van de programmawet werd gewijzigd, of zoals dat krachtens }6[artikel 526, § 2, tweede lid,]6 van toepassing is gebleven.]1 }1. – Toegevoegd bij art. 412 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 413) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 38 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 38 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }4. – Lid 3 gewijzigd bij art. 38 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }5. – Lid 4 gewijzigd bij art. 38 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8) }6. – Lid 5 gewijzigd bij art. 38 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 39, lid 8)
p. 457 K.B. 10 april 1992 Art. 534 volledig vervangen }1 [Art. 534. }2[In afwijking van de artikelen 171, 3°, en 269, 1°,]2 wordt het tarief van de personenbelasting, respectievelijk de roerende voorheffing vastgesteld op 15 pct. }3 [voor de inkomsten uit Staatsbons waarop tijdens de periode van 24 november 2011 tot 2 december 2011 is ingeschreven en die op 4 december 2011 zijn uitgegeven.]3 }4 [De in het eerste lid vermelde inkomsten die de inhouding van de roerende voorheffing van 15 pct. hebben ondergaan, moeten niet worden aangegeven in de personenbelasting.]4 }5 5 1 [...] ] }1. – Toegevoegd bij art. 37 wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 94, 1°, Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }3. – Lid 1 gewijzigd bij art. 93, 1°, Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 96, lid 1) }4. – Lid 2, na wijziging, vervangen bij art. 94, 2°, Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }5. – Lid 3 opgeheven bij art. 94, 3°, Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
p. 457 K.B. 10 april 1992 Art. 536 – 537 en historiek toevoegen }1[Art.
536. De overeenkomstig artikel 205quinquies, zoals dit bestond voor de opheffing ervan door artikel 48 van de wet van 13 december 2012 houdende fiscale en fi-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 462–465
nanciële bepalingen, overgedragen vrijstellingen voor de aftrek voor risicokapitaal, die nog niet konden worden in mindering gebracht van de winst van een belastbaar tijdperk afgesloten op ten laatste 30 december 2012, alsmede de niet verleende vrijstelling bij geen of onvoldoende winst voor dit belastbaar tijdperk, worden achtereenvolgens in mindering gebracht van de winst van de zeven belastbare tijdperken volgend op dat waarin de aftrek voor risicokapitaal in eerste instantie niet in mindering gebracht kon worden, binnen de beperkingen en op de wijze voorzien in dit artikel. De in het eerste lid vermelde aftrek van de overdracht voor risicokapitaal wordt uitgevoerd tot het bedrag van de winst die nog bestaat na de toepassing van alle in de artikelen 199 tot 206 bepaalde aftrekken in uitvoering van artikel 207, eerste lid. Als het resultaat verkregen na de andere in de artikelen 199 tot 206 bepaalde aftrekken, hoger is dan één miljoen euro, wordt het krachtens dit artikel vrijgesteld bedrag dat deze beperking overtreft, zelf beperkt tot 60 pct. In afwijking van het eerste lid, worden de bedragen die nog niet konden worden in mindering gebracht omwille van deze beperking tot 60 pct. achtereenvolgens in mindering gebracht, binnen de beperkingen en op de wijze bedoeld in het tweede en het derde lid, van de winst van de volgende belastbare tijdperken, zelfs na de vervaldag van de periode van aftrek bedoeld in het eerste lid, zodat de beperking niet tot gevolg heeft dat het bedrag dat men had kunnen aftrekken indien de beperking niet had bestaan, wordt verminderd.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 56 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 59, lid 6). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van deze artikelen 48, 49, 1°, en 56 (art. 59, lid 7)
}1
[Art. 537. In afwijking van de artikelen 171, 3°, en 269, § 1, 1°, wordt het tarief van de personenbelasting, respectievelijk de roerende voorheffing vastgesteld op 10 pct. voor de dividenden die overeenkomen met de vermindering van de belaste reserves zoals deze ten laatste op 31 maart 2013 zijn goedgekeurd door de Algemene Vergadering op voorwaarde dat en in de mate dat minstens het verkregen bedrag onmiddellijk wordt opgenomen in het kapitaal en dat deze opneming plaatsvindt tijdens het laatste belastbaar tijdperk dat afsluit voor 1 oktober 2014. De uitgekeerde dividenden die aan deze voorwaarden voldoen, komen niet in aanmerking voor de berekening van de grens als bedoeld in artikel 215, derde lid, 3°. Wanneer de vennootschap een positief boekhoudkundig resultaat heeft behaald tijdens het belastbare tijdperk waarin een in het eerste lid bedoelde verrichting heeft plaats gehad, naar gelang het geval in 2013 of in 2014, en wanneer er door de algemene vergadering gedecreteerde dividenden zijn verleend of toegekend in de loop van minstens één van de vijf belastbare tijdperken voorafgaand aan deze verrichting, wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd op het positieve verschil tussen: 1° het product: – van het boekhoudkundig resultaat van het belastbare tijdperk waarin de verrichting heeft plaatsgevonden; en – van de verhouding tussen de som van de dividenden verleend of toegekend in de loop van de vijf voorafgaande belastbare tijdperken en de som van de resultaten van deze belastbare tijdperken; en
2° de dividenden die effectief zijn verleend of toegekend aan de aandeelhouders als winst van het belastbare tijdperk waarin de hierboven vermelde verrichting heeft plaatsgevonden. Deze aanslag is gelijk aan 15 pct. van het verschil berekend op basis van de hierboven beschreven formule en wordt niet beschouwd als een beroepskost. Bij een latere kapitaalvermindering wordt die geacht eerst uit de volgens dit regime ingebrachte kapitalen voort te komen. Wanneer deze kapitaalvermindering volgens dit regime tot stand komt binnen acht jaar na de laatste inbreng in kapitaal, wordt zij in afwijking van artikel 18, eerste lid, 2°, beschouwd als een dividend. Het tarief van de personenbelasting en van de roerende voorheffing bedraagt, voor de verleende of toegekende dividenden: 1° tijdens de eerste vier jaar volgend op de inbreng, 15 pct.; 2° tijdens het vijfde en zesde jaar volgend op de inbreng, 10 pct.; 3° tijdens het zevende en achtste jaar volgend op de inbreng, 5 pct. In afwijking van het vorige lid wordt de voormelde termijn, voor de vennootschappen die op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng is gedaan, op vier jaar gebracht en het tarief van de personenbelasting, respectievelijk de roerende voorheffing, bedraagt voor de verleende of toegekende dividenden: 1° tijdens de eerste twee jaar volgend op de inbreng, 15 pct.; 2° tijdens het derde jaar volgend op de inbreng, 10 pct.; 3° tijdens het vierde jaar volgend op de inbreng, 5 pct.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 6 Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, inwerkingtreding: 1 juli 2013, kan slechts toegepast worden op de inbrengen die tot stand zijn gekomen in het boekjaar dat afgesloten wordt vóór 1 oktober 2014 (art. 7, lid 3). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b, 4, 5, b, en 6 (art. 7, lid 5)
p. 462–465 K.B. 27 augustus 1993 Art. 18 volledig vervangen
Art. 18. § 1. De anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard en vermeld in de §§ 2 en 3, worden forfaitair geraamd volgens de in die paragrafen bepaalde regels. § 2. Voor de voordelen waarvan de waarde wordt vastgesteld door een sociale of economische reglementering, is de in aanmerking te nemen waarde gelijk aan de door die reglementering vastgestelde waarde. § 3. Bij gebrek aan een dergelijke sociale of economische reglementering, wordt met betrekking tot de hierna vermelde voordelen de in aanmerking te nemen waarde als volgt forfaitair vastgesteld: 1. Renteloze lening of lening tegen verminderde rentevoet:
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 462–465 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992
a) Het voordeel wordt berekend op basis van het verschil tussen: – eensdeels, de referentierentevoet die hierna per type van lening }1[...]1 is aangegeven; – anderdeels, de rentevoet aan de ontlener aangerekend, de renteverlaging wegens kinderlast buiten beschouwing gelaten. b) Voor hypothecaire leningen geldt de hierna aangegeven referentierentevoet van het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten }2[...]2: In aanmerking te nemen referentierentevoet
Jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten
Leningen waarvan de terugbetaling door een gemengde levensverzekering is gewaarborgd
Andere leningen
1954 tot 1956
5,50
1957
5,75
1958 1959 en 1960
5,50
1961 en 1962
5,75
1963
5,25
1964
5,50
1965 en 1966
6,25
1967
6,50
1968
9,50
9,25
1991
10,25
10,25
}3
[1992]3
}3
3
}3
}3
6,00
7,25
Andere leningen
1990
}3
5,75
Leningen waarvan de terugbetaling door een gemengde levensverzekering is gewaarborgd pct.
}3
5,50
1952 en 1953
Jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten
}3
pct. 1950 en 1951
In aanmerking te nemen referentierentevoet
}3
}3
[1993]
3
[1994]
}3
3 3
}3
3
}3
3
}3
3
[1997] [1998]
}3
[8,25]3
3
}3
[7,65]3
3
}3
[7,10]3
3
}3
[6,75]3
3
}3
[6,50]3
3
}3
[6,00]3
3
}3
[5,75]3
3
}3
[5,50]3
[8]
[7,25] }3
[1995] [1996]
[9,25]3
[7]
[6,50] [6,00] [5,75]
}3
[1999]
}3
}3
[2000]3
}3[5,75]3
}3[6,50]3
}3
[2001]3
}3[5,60]3
}3[6,10]3
}3
[2002]3
}3[5,75]3
}3[5,60]3
}3
[2003]3
}3[4,85]3
}3[4,80]3
}4
[2004]4
}4[4,95]4
}4[4,60]4
}5
[2005]5
}5[4,89]5
}5[3,90]5
}6
[2006]6
}6[4,94]6
}6[4,30]6
}7
[2007]7
}7[5,46]7
}7[4,90]7
}8
[2008]8
}8[5,58]8
}8[5,40]8
}9
[2009]9
}9[5,19]9
}9[4,30]9
[2010]10
}10[4,69]10
}10[3,92]10
}10
[5,75]
1969
7,50
1970
8,00
}11[2011]11
}11[5,14]11
}11[3,67]11
1971
8,75
}12[2012]12
}12[4,63]12
}12[3,32.]1
1972
7,00
1973
6,75
1974
7,50
1975
9,00
1976 en 1977
8,75
1978 en 1979
8,50
1980
9,50
1981
12,00
1982
13,50
1983
11,50
1984 (tot 31.5.1984)
11,50
1984 (vanaf 1.6.1984)
2
10,75
11,75
1985
9,50
}3[9,75]3
1986
7,50
7,50
1987
7,25
7,25
1988
7,25
7,00
1989
7,25
7,00
121
In afwijking van het vorige lid wordt de in aanmerking te nemen referentierentevoet vastgesteld: 1° wat de in 1980, 1981, 1982 en 1983 en in 1984 tot 31 mei 1984 toegestane hypothecaire leningen betreft: op 9 pct., behalve voor de eerste schijf van }13[37.184,03 EUR]13, vrijgesteld krachtens artikel 41, § 3, van de wet van 31 juli 1984; 2° wat de vanaf 1 juni 1984 tot 31 december 1985 toegestane hypothecaire leningen betreft: – op 8 pct., wanneer de terugbetaling ervan gewaarborgd is door een gemengde levensverzekering; – op 9 pct. in de andere gevallen; }14[3° wat de vanaf 1 januari 1995 toegestane hypothecaire leningen betreft waarin overeenkomstig artikel 9 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet een veranderlijke rentevoet is bedongen: op de referteindex die slaat op de oorspronkelijke rentevoet en die in de vestigingsakte van de lening is vermeld; bij elke latere aanpassing van de rentevoet van de lening is de referentierentevoet gelijk aan de referte-index die volgens de bepalingen van voormelde vestigingsakte voor die aanpassing in aanmerking moet worden genomen.]14
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 462–465 }15 [De lijst van de in het vorige lid vermelde referte-indexen, welke maandelijks door toedoen van de Controledienst der Verzekeringen in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt, is opgenomen onder afdeling I van bijlage I.]15 c) Voor niet-hypothecaire leningen met vaste looptijd geldt de referentierentevoet van het jaar waarin de leningsovereenkomst gesloten is en wordt die referentierentevoet vastgesteld: 1° wanneer de leningsovereenkomst gesloten is tijdens de jaren 1981 tot 1984 en een looptijd heeft van meer dan 60 maanden: – ofwel op 60 pct. van het maandelijkse lastenpercentage zoals dit percentage, rekening houdend met het bedrag van de lening, voor het betreffende jaar blijkt uit de tabel van bijlage I van dit besluit; – ofwel op 60 pct. van het reële jaarlijkse lastenpercentage voor het betreffende jaar berekend met de in 2°, tweede gedachtestreep, vermelde formule; 2° wanneer de leningsovereenkomst gesloten is na 31 december 1984: – ofwel op basis van het hierna voor het betreffende jaar aangegeven maandelijks lastenpercentage, waarbij door de vanaf 1 januari 1986 gesloten leningen onderscheid wordt gemaakt tussen de leningen gesloten om de aankoop van een wagen te financieren en de andere:
Maandelijks lastenpercentage Jaar waarin de leLeningen om de aanningsovereenkomst koop van een wagen te is gesloten financieren
Maandelijks lastenpercentage Jaar waarin de leLeningen om de aanningsovereenkomst koop van een wagen te is gesloten financieren
Andere leningen
}22
[2009]22
}22
[0,22]22
}22
[0,32]22
}23
23
}23
23
}23
[0,30]23
24
}24
24
}24
[0,21]24
25
}25
25
}25
}24 }25
[2010] [2011] [2012]
[0,20] [0,17] [0,14]
[0,17.]25
– ofwel op basis van het reële jaarlijks lastenpercentage voor het betreffende jaar berekend met de formule:
i=
p × 24 × n n+1
waarin: i = reëel jaarlijks lastenpercentage p = maandelijks lastenpercentage n = terugbetalingstermijn in maanden. d) Voor niet-hypothecaire leningen zonder welbepaalde looptijd geldt de hierna aangegeven referentierentevoet van het jaar waarin de ontlener over de geleende bedragen heeft beschikt: Jaar waarin de ontlener over de geleende bedragen heeft beschikt
Andere leningen
In aanmerking te nemen referentierentevoet pct.
1981
11
1985
0,62
0,62
1982
13
1986
0,44
0,49
1983
13
1987
0,40
0,49
1984
13
1988
0,38
0,46
1985
12
1989
0,38
0,46
1986
9,75
1990
0,45
0,54
1987
8,75
1991
0,55
0,60
1988
8,25
}16[1992]16
}16[0,46]16
}16[0,46]16
1989
9,50
}16
[1993]16
}16[0,42]16
}16[0,48]16
1990
12,75
}16
[1994]16
}16[0,40]16
}16[0,47]16
1991
12,75
}16
[1995]16
}16[0,35]16
}16[0,40]16
}26[1992]26
}26[12]26
}16
[1996]16
}16[0,30]16
}16[0,35]16
}26
[1993]26
}26[10,50]26
}16
[1997]16
}16[0,25]16
}16[0,30]16
}26
[1994]26
}26[9,25]26
}16
[1998]16
}16[0,25]16
}16[0,35]16
}26
[1995]26
}26[8,25]26
}16
[1999]16
}16[0,23]16
}16[0,30]16
}26
[1996]26
}26[7,25]26
}16
[2000]16
}16[0,28]16
}16[0,33]16
}26
[1997]26
}26[7,00]26
}16
[2001]16
}16[0,26]16
}16[0,32]16
}26
[1998]26
}26[7,25]26
}16
[2002]16
}16[0,26]16
}16[0,33]16
}26
[1999]26
}26[6,75]26
}16
[2003]16
}16[0,26]16
}16[0,33]16
}26
[2000]26
}26[7,9]26
}17
[2004]17
}17[0,23]17
}17[0,30]17
}26
[2001]26
}26[8,60]26
}18
[2005]18
}18[0,22]18
}18[0,29]18
}26
[2002]26
}26[8,00]26
}19
[2006]19
}19[0,21]19
}19[0,31]19
}26
[2003]26
}26[7,40]26
}20
[2007]20
}20[0,24]20
}20[0,36]20
}27
[2004]27
}27[7,60]27
}21
[2008]21
}21[0,25]21
}21[0,36]21
}28
[2005]28
}28[8,00]28
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 462–465 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 Jaar waarin de ontlener over de geleende bedragen heeft beschikt
In aanmerking te nemen referentierentevoet pct.
}29
[2006]29
}29
[8,20]29
}30
[2007]
30
}30
[10,40]30
[2008]
31
}31
[11,20]31
[2009]
32
}32
[10,30]32
[2010]
33
}33
[9,00]33
[2011]
34
}34
[8,50]34
[2012]
35
}35
[9,50.]35
}31 }32 }33 }34 }35
e) De ontlener wordt geacht het voordeel te verkrijgen: 1° wat de hypothecaire leningen en de niet-hypothecaire leningen met vaste looptijd betreft die periodiek worden afgelost: bij elke aflossing; het voordeel wordt dan telkens berekend op het vóór de aflossing nog terug te betalen kapitaal; 2° wat de in 1° vermelde leningen betreft waarvan het kapitaal ineens wordt terugbetaald op het einde van de looptijd van de lening: bij elke rentevervaldag indien de lening tegen verminderde rentevoet is toegestaan en bij het einde van elke kalendermaand indien de lening renteloos is toegestaan; het voordeel wordt in deze gevallen telkens berekend op het aanvangsbedrag van de lening; 3° wat de niet-hypothecaire leningen zonder vaste looptijd betreft: bij het einde van elke kalendermaand waarin de ontlener over de geleende bedragen heeft beschikt; het voordeel wordt dan per maand berekend volgens de gemiddelde stand van de lening. 2. }36[Kosteloze beschikking over onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen Het voordeel wordt forfaitair vastgesteld op 100/60 of 100/90 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed naargelang het een gebouwd of een ongebouwd onroerend goed betreft. In afwijking van het vorige lid wordt, voor gebouwde onroerende goederen of gedeelten daarvan die ter beschikking worden gesteld door rechtspersonen, het voordeel als volgt vastgesteld: a) indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed kleiner is dan of gelijk is aan }37[745 EUR]37: 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, vermenigvuldigd met 1,25; b) indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed groter is dan }38 [745 EUR]38: 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, }39[vermenigvuldigd met 3,8]39, }38[...]38. {40 Nochtans, wanneer het betrekken van een goed wordt opgelegd en de belangrijkheid van dat goed duidelijk de persoonlijke behoeften van de betrekker, rekening houdend met zijn maatschappelijke stand en de samenstelling van zijn gezin, te boven gaat, moet bij de vaststelling van het belastbare voordeel slechts rekening worden gehouden met het kadastrale inkomen van een onroerend goed dat aan de werkelijke behoeften van de betrekker beantwoordt. {41
123
Wanneer het een gemeubileerde woning betreft, wordt het overeenkomstig de voorgaande leden vastgestelde voordeel met 2/3 verhoogd. Voor de toepassing van de voorgaande leden wordt, behalve voor de beoordeling van de in het tweede lid vermelde grens van }42[745 EUR]42, het kadastrale inkomen in aanmerking genomen nadat het is geïndexeerd overeenkomstig artikel 518 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.]36 3. Kosteloze beschikking over één enkele kamer Het voordeel (huisvesting, verwarming, verlichting) wordt vastgesteld op }43 [0,74 EUR] 43 per dag of }43 [266,40 EUR]43 per jaar. 4. }44[Kosteloze verstrekking van verwarming en van elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming: Het voordeel wordt geraamd op: a) wanneer het wordt verleend aan leidinggevend personeel en bedrijfsleiders: – verwarming: 1.245 EUR per jaar; – elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming: 620 EUR per jaar; b) wanneer het wordt verleend aan andere verkrijgers: – verwarming: 560 EUR per jaar; – elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming: 280 EUR per jaar. De in het eerste lid vermelde bedragen worden jaarlijks overeenkomstig artikel 178, § 3, 2° en § 7, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast;]44 5. Kosteloze beschikking over dienstboden, huispersoneel, hoveniers, chauffeurs, enz. Het jaarlijkse voordeel wordt geraamd op }45 [5.950 EUR]45 per werkman, dienstmeisje, werkster, enz., die voltijds tewerkgesteld zijn. 6. Voordelen verkregen door huispersoneel De waarde van de voordelen wordt als volgt vastgesteld: }46
[Aard van de voordelen
Eerste maaltijd (ontbijt) Tweede maaltijd (hoofdmaaltijd) Derde maaltijd (avondmaal) Huisvesting, verwarming, verlichting Totaal
Per dag
Per jaar
0,55 EUR
198,00 EUR
1,09 EUR
392,40 EUR
0,84 EUR
302,40 EUR
0,74 EUR
266,40 EUR
3,22 EUR
1.159,20 EUR]46
De forfaitaire raming van de huisvesting, verwarming, verlichting geldt evenwel slechts voor het huispersoneel dat over één enkele kamer beschikt. Wanneer de belanghebbenden het genot hebben van verscheidene woonvertrekken, wordt het voordeel vastgesteld zoals bepaald sub 2 en 4. 7. Kosteloze verstrekking van voeding aan zeelieden en aan bouwvakarbeiders wegens de verwijdering van de werf Het voordeel wordt forfaitair op }47[2,48 EUR]47 per dag effectieve vaart of per effectieve werkdag geraamd. 8. Kosteloze verstrekking van sociale maaltijden
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 462–465
Voor de maaltijden die kosteloos worden verstrekt, dienen de sub 6 vermelde bedragen als grondslag voor de raming van de voordelen. 9. }48[}49[}50[Persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig bedoeld in artikel 65 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992: De referentie-CO2 -uitstoot wordt jaarlijks vastgesteld zoals in de volgende tabel is aangegeven:
Kalenderjaar
2012 2013
Referentie-CO2-uitstoot Voertuigen met een Voertuigen met diebenzine-, LPG- of selmotor aardgasmotor 115 g/km 116 g/km
95 g/km 95 g/km.]50]49]48
}51 [10. Persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gestelde PC of internetaansluiting Het voordeel wordt forfaitair vastgesteld op: – 180 EUR per jaar voor een kosteloos ter beschikking gestelde PC; – 60 EUR per jaar voor de internetaansluiting en het internetabonnement.]51 § 4. In de gevallen als vermeld in § 3, punten 2 tot }52[10]52, en wanneer het voordeel niet kosteloos wordt toegestaan, is het in aanmerking te nemen voordeel datgene dat overeenkomstig § 3, punten 2 tot }52[10]52 , is vastgesteld verminderd met de bijdrage van de verkrijger van dat voordeel. }1. – § 3, punt 1, a, streepje 1, gewijzigd bij art. 2, 1°, K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, § 2) }2. – § 3, punt 1, b, inleidende zin, gewijzigd bij art. 2, 2°, K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, § 2) }3. – § 3, punt 1, b), lid 1, tabel, aangevuld bij art. 2, 1°, K.B. 22 oktober 1993, B.S., 29 oktober 1993, van toepassing op de vanaf 1 januari 1992 toegekende voordelen; aangevuld bij art. 2, 1°-2°, K.B. 18 februari 1994, B.S., 26 februari 1994, van toepassing op de vanaf 1 januari 1993 toegekende voordelen van alle aard; aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 7 maart 1995, B.S., 16 maart 1995, van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 toegekende voordelen van alle aard; aangevuld bij art. 2, 3°, K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, § 2); aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 17 maart 1997, B.S., 27 maart 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1996 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 2 juni 1998, B.S., 20 juni 1998, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 21 april 1999, B.S., 7 mei 1999, van toepassing op de vanaf 1 januari 1998 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 25 april 2000, B.S., 9 mei 2000, van toepassing op de vanaf 1 januari 1999 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 16 maart 2001, B.S., 10 april 2001, van toepassing op de vanaf 1 januari 2000 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 8 maart 2002, B.S., 19 maart 2002, van toepassing op de vanaf 1 januari 2001 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 21 februari 2003, B.S., 6 maart 2003, van toepassing op de vanaf 1 januari 2002 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 19 februari 2004, B.S., 27 februari 2004, van toepassing op de vanaf 1 januari 2003 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }4. – § 3, punt 1, b), lid 1, tabel, aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 16 februari 2005, B.S., 24 februari 2005, van toepassing op de vanaf 1 januari 2004 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }5. – § 3, punt 1, b), lid 1, tabel, aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 17 maart 2006, B.S., 24 maart 2006, van toepassing op de vanaf 1 januari 2005 toegekende voordelen van alle aard (art. 3)
}6. – § 3, punt 1, b), lid 1, tabel, aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 13 februari 2007, B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de vanaf 1 januari 2006 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }7. – § 3, punt 1, b), lid 1, tabel, aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 25 februari 2008, B.S., 29 februari 2008, van toepassing op de vanaf 1 januari 2007 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }8. – § 3, punt 1, b), lid 1, tabel, aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 3 februari 2009, B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de vanaf 1 januari 2008 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }9. – § 3, punt 1, b), lid 1, tabel, aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 10 februari 2010, B.S., 22 februari 2010, van toepassing op de vanaf 1 januari 2009 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }10. – § 3, punt 1, b), lid 1, tabel, aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 7 februari 2011, B.S., 11 februari 2011, van toepassing op de vanaf 1 januari 2010 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }11. – § 3, punt 1, b), lid 1, tabel, aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 4 maart 2012, B.S., 8 maart 2012, van toepassing op de vanaf 1 januari 2011 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }12. – § 3, punt 1, b), lid 1, tabel, aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 1 maart 2013, B.S., 7 maart 2013, van toepassing op de vanaf 1 januari 2012 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }13. – § 3, punt 1, b, lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }14. – § 3, punt 1, b, lid 2, 3°, ingevoegd bij art. 2, 4°, K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, § 2) }15. – § 3, punt 1, b, lid 3, ingevoegd bij art. 2, 5°, K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, § 2) }16. – § 3, punt 1, c), 2°, eerste streepje, tabel, aangevuld bij art. 2, 2°, K.B. 22 oktober 1993, B.S., 29 oktober 1993, van toepassing op de vanaf 1 januari 1992 toegekende voordelen; aangevuld bij art. 2, 3°, K.B. 18 februari 1994, B.S., 26 februari 1994, van toepassing op de vanaf 1 januari 1993 toegekende voordelen van alle aard; aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 7 maart 1995, B.S., 16 maart 1995, van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 toegekende voordelen van alle aard; aangevuld bij art. 2, 6°, K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, § 2); aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 17 maart 1997, B.S., 27 maart 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1996 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 2 juni 1998, B.S., 20 juni 1998, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 21 april 1999, B.S., 7 mei 1999, van toepassing op de vanaf 1 januari 1998 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 25 april 2000, B.S., 9 mei 2000, van toepassing op de vanaf 1 januari 1999 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 16 maart 2001, B.S., 10 april 2001, van toepassing op de vanaf 1 januari 2000 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 8 maart 2002, B.S., 19 maart 2002, van toepassing op de vanaf 1 januari 2001 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 21 februari 2003, B.S., 6 maart 2003, van toepassing op de vanaf 1 januari 2002 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 19 februari 2004, B.S., 27 februari 2004, van toepassing op de vanaf 1 januari 2003 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }17. – § 3, punt 1, c), 2°, eerste streepje, tabel, aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 16 februari 2005, B.S., 24 februari 2005, van toepassing op de vanaf 1 januari 2004 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }18. – § 3, punt 1, c), 2°, eerste streepje, tabel, aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 17 maart 2006, B.S., 24 maart 2006, van toepassing op de vanaf 1 januari 2005 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }19. – § 3, punt 1, c), 2°, eerste streepje, tabel, aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 13 februari 2007, B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de vanaf 1 januari 2006 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }20. – § 3, punt 1, c), 2°, eerste streepje, tabel, aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 25 februari 2008, B.S., 29 februari 2008, van toepassing op de vanaf 1 januari 2007 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }21. – § 3, punt 1, c), 2°, eerste streepje, tabel, aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 3 februari 2009, B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de vanaf 1 januari 2008 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }22. – § 3, punt 1, c), 2°, eerste streepje, tabel, aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 10 februari 2010, B.S., 22 februari 2010, van toepassing op de vanaf 1 januari 2009 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }23. – § 3, punt 1, c), 2°, eerste streepje, tabel, aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 7 februari 2011, B.S., 11 februari 2011, van toepassing op de vanaf 1 januari 2010 toegekende voordelen van alle aard (art. 3)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 475–477 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 }24. – § 3, punt 1, c), 2°, eerste streepje, tabel, aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 4 maart 2012, B.S., 8 maart 2012, van toepassing op de vanaf 1 januari 2011 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }25. – § 3, punt 1, c), 2°, eerste streepje, tabel, aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 1 maart 2013, B.S., 7 maart 2013, van toepassing op de vanaf 1 januari 2012 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }26. – § 3, punt 1, d), tabel, aangevuld bij art. 2, 3°, K.B. 22 oktober 1993, B.S., 29 oktober 1993, van toepassing op de vanaf 1 januari 1992 toegekende voordelen; aangevuld bij art. 2, 4°, K.B. 18 februari 1994, B.S., 26 februari 1994, van toepassing op de vanaf 1 januari 1993 toegekende voordelen van alle aard; aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 7 maart 1995, B.S., 16 maart 1995, van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 toegekende voordelen van alle aard; aangevuld bij art. 2, 7°, K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, § 2); aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 17 maart 1997, B.S., 27 maart 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1996 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 2 juni 1998, B.S., 20 juni 1998, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 21 april 1999, B.S., 7 mei 1999, van toepassing op de vanaf 1 januari 1998 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 25 april 2000, B.S., 9 mei 2000, van toepassing op de vanaf 1 januari 1999 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 16 maart 2001, B.S., 10 april 2001, van toepassing op de vanaf 1 januari 2000 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 8 maart 2002, B.S., 19 maart 2002, van toepassing op de vanaf 1 januari 2001 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 21 februari 2003, B.S., 6 maart 2003, van toepassing op de vanaf 1 januari 2002 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 19 februari 2004, B.S., 27 februari 2004, van toepassing op de vanaf 1 januari 2003 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }27. – § 3, punt 1, d), tabel, aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 16 februari 2005, B.S., 24 februari 2005, van toepassing op de vanaf 1 januari 2004 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }28. – § 3, punt 1, d), tabel, aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 17 maart 2006, B.S., 24 maart 2006, van toepassing op de vanaf 1 januari 2005 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }29. – § 3, punt 1, d), tabel, aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 13 februari 2007, B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de vanaf 1 januari 2006 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }30. – § 3, punt 1, d), tabel, aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 25 februari 2008, B.S., 29 februari 2008, van toepassing op de vanaf 1 januari 2007 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }31. – § 3, punt 1, d), tabel, aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 3 februari 2009, B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de vanaf 1 januari 2008 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }32. – § 3, punt 1, d), tabel, aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 10 februari 2010, B.S., 22 februari 2010, van toepassing op de vanaf 1 januari 2009 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }33. – § 3, punt 1, d), tabel, aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 7 februari 2011, B.S., 11 februari 2011, van toepassing op de vanaf 1 januari 2010 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }34. – § 3, punt 1, d), tabel, aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 4 maart 2012, B.S., 8 maart 2012, van toepassing op de vanaf 1 januari 2011 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }35. – § 3, punt 1, d), tabel, aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 1 maart 2013, B.S., 7 maart 2013, van toepassing op de vanaf 1 januari 2012 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }36. – § 3, punt 2, vervangen bij art. 2, 5°, K.B. 18 februari 1994, B.S., 26 februari 1994, van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 toegekende voordelen van alle aard }37. – § 3, punt 2, lid 2, a), gewijzigd bij art. 1 K.B. 5 april 1995, B.S., 13 mei 1995, van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 toegekende voordelen van alle aard; wijziging vernietigd bij arrest R.v.St. nr. 77.164, 24 november 1998, B.S., 11 maart 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }38. – § 3, punt 2, lid 2, b), vervangen bij art. 1 K.B. 5 april 1995, B.S., 13 mei 1995, van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 toegekende voordelen van alle aard; vervanging vernietigd bij arrest R.v.St. nr. 77.164, 24 november 1998, B.S., 11 maart 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }39. – § 3, punt 2, b), gewijzigd bij art. 2, 1°, K.B. 23 februari 2012, B.S., 28 februari 2012, van toepassing op de vanaf 1 januari 2012 toegekende voordelen van alle aard (art. 3)
125
}40. – § 3, punt 2, lid 2, b), woorden «waarbij dat voordeel niet lager mag zijn dan de huurwaarde van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed» vernietigd bij arrest R.v.St. nr. 58.169, 16 februari 1996, B.S., 7 mei 1996 }41. – § 3, punt 2, lid 3, gewijzigd bij art. 1 K.B. 5 april 1995, B.S., 13 mei 1995, van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 toegekende voordelen van alle aard; wijziging vernietigd bij arrest R.v.St. nr. 77.164, 24 november 1998, B.S., 11 maart 1999 }42. – § 3, punt 2, lid 5, gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }43. – § 3, punt 3, gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }44. – § 3, punt 4, na wijzigingen, vervangen bij art. 2, 2°, K.B. 23 februari 2012, B.S., 28 februari 2012, van toepassing op de vanaf 1 januari 2012 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }45. – § 3, punt 5, gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }46. – § 3, punt 6, lid 1, tabel, gewijzigd bij art. 4 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }47. – § 3, punt 7, gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }48. – § 3, punt 9 , na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 2 K.B. 10 januari 2010, B.S., 15 januari 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 4) }49. – § 3, punt 9, opgeheven bij art. 2, 3°, K.B. 23 februari 2012, B.S., 28 februari 2012, van toepassing op de vanaf 1 januari 2012 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }50. – § 3, punt 9, opnieuw ingevoegd bij art. 1 K.B. 3 april 2013, B.S., 8 april 2013, van toepassing op de vanaf 1 januari 2013 toegekende voordelen van alle aard (art. 2, lid 1). In afwijking van het eerste lid is dit besluit met betrekking tot de toepassing van de bedrijfsvoorheffing van toepassing op de vanaf 1 april 2013 toegekende voordelen (art. 2, lid 2) }51. – § 3, punt 10, ingevoegd bij art. 1 K.B. 25 maart 2003, B.S., 4 april 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 3) }52. – § 4 gewijzigd bij art. 1 K.B. 11 december 2006, B.S., 18 december 2006
p. 475–477 K.B. 27 augustus 1993 Art. 491 volledig vervangen
[Art. 491. }2[§ 1. De in artikel 69, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bedoelde materiële vaste activa betreffen: 1° materieel dat de toegang tot beroepslokalen door misdadigers verhindert of vertraagt of hun vlucht na het plegen van een strafbaar feit vertraagt, namelijk: a) materieel dat inbraken, inzonderheid met een ramvoertuig, of pogingen daartoe, verhindert of vertraagt; b) materieel en systemen die een toegangscontrole tot het beroepslokaal toelaten; c) materieel dat de toegang of de vlucht van voertuigen uit een parking vertraagt; d) specifiek inbraakwerend glas; e) specifiek inbraakwerende rolluiken; f) beveiligingssystemen voor deuren, ramen, luiken, garagepoorten, lichtkoepels, dakvensters, keldergaten en hekken zoals veiligheidssloten, slotbeveiligingssystemen, grendelbeveilingssystemen en kierstandhouders; g) gepantserde }3[deuren en poorten]3. Indien het een bouwwerf betreft, moet tevens rekening worden gehouden met hekkens voor werfafsluiting;
}1
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 475–477
2° materieel dat de diefstal van goederen uit de beroepslokalen voorkomt of detecteert, namelijk: a) materieel voor het uitrusten van roerende goederen tegen diefstal; b) materieel voor detectie van diefstal van goederen; c) kluizen met inbraakvertragend slot. Indien het een bouwwerf betreft, moet tevens rekening worden gehouden met het volgende materieel: sloten en andere beveiligingssystemen van het materieel of materiaal aanwezig op de bouwwerf; 3° materieel dat de diefstal van giraal of chartaal geld of waardepapieren waarvoor geen wettelijk verzet mogelijk is in de beroepslokalen vertraagt of voorkomt, namelijk: a) kluizen uitgerust met een inbraakvertragend slot; b) kassa's met beschermkap of anti-diefstal kassa's; c) neutralisatiesystemen van waarden zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 22 mei en 6 december 2005; 4° materieel dat de inbraak of geweldsuitoefening in de beroepslokalen detecteert, verifieert of registreert, namelijk: a) alarmsystemen ter beveiliging van goederen of ter bescherming van personen en aan het alarmsysteem verbonden componenten, zoals bedoeld in artikel 1, § 4, van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid in zoverre de alarmopvolging geschiedt door een krachtens dezelfde wet vergunde alarmcentrale; b) camerasystemen uitgerust met registratiesysteem en camerasystemen die zijn uitgerust om beelden door te sturen naar een krachtens de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, vergunde alarmcentrale; c) volgsystemen, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 17 mei 2002 tot regeling van de methodes van bewakingscentrales die volgsystemen gebruiken, in zoverre de opvolging na vermissing geschiedt door een daarvoor krachtens de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, vergunde alarmcentrale; }4 [5° materieel dat de toegang tot bedrijfsvoertuigen, bedoeld in artikel 44bis, § 1, derde lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, door misdadigers detecteert, verhindert of vertraagt of hun vlucht na het plegen van een strafbaar feit vertraagt, namelijk: a) immobilisatiesystemen die het starten van het bedrijfsvoertuig beletten; b) alarmsystemen die de inbraak of geweldsuitoefening in het bedrijfsvoertuig detecteren; c) alarmsystemen die door de chauffeur van het bedrijfsvoertuig kunnen worden ingeschakeld bij het opmerken van een poging tot inbraak of geweldpleging; d) nadiefstalsystemen die erop gericht zijn te verhinderen dat een gestolen voertuig verdwijnt of die een gestolen bedrijfsvoertuig kunnen positioneren en volgen; e) sloten en andere beveiligingssystemen die de toegang tot het bedrijfsvoertuig verhinderen of vertragen.]4 § 2. }5[De dienstverrichtingen betreffende de in § 1 vermelde materiële vaste activa moeten worden verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige.]5
Bovendien moeten, wat alarmsystemen en aan het alarmsysteem verbonden componenten betreft, de dienstverrichtingen betreffende de materiële vaste activa vermeld in § 1, 4°, a, worden uitgevoerd door een overeenkomstig de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid erkende beveiligingsonderneming. § 3. De aannemer of onderneming bedoeld in § 2 garandeert de conformiteit van het materieel op basis van de elementen die voorkomen in bijlage IIquater. Ten dien einde moet de door de }6[...]6 aannemer of erkende onderneming uitgereikte factuur, of de bijlage ervan: a) het adres vermelden van het beroepslokaal of de werf waar de werken worden uitgevoerd; b) de volgende formule bevatten: «Verklaring met toepassing van art. 491 van het K.B./ W.I.B. 92 betreffende de investeringsaftrek bedoeld in artikel 69, § 1, 1ste lid, 3°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992: Ik, ondergetekende ........, bevestig dat: – (per maatregel de vermeldingen overnemen die worden opgelegd door bijlage IIquater van het K.B./W.I.B. 92) – ... ... (datum) ... (naam) ... (handtekening).» § 4. De belastingplichtige die de investeringsaftrek bedoeld in artikel 69, § 1, eerste lid, 3°, van het voornoemd Wetboek vraagt, moet ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden: – de facturen over de investeringen in de materiële vaste activa bedoeld in § 1; – het betalingsbewijs van de bedragen die voorkomen op die facturen. Wat de alarmsystemen en aan het alarmsysteem verbonden componenten bedoeld in § 1, 4°, a, en wat de nadiefstalsystemen bedoeld in § 1, 4°, c, betreft, moet de belastingplichtige, naast de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, het bewijs van schriftelijke overeenkomst met een vergunde alarmcentrale bedoeld in en krachtens de wet van 10 april 1990 op de private en de bijzondere veiligheid ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden. Wat de camerasystemen bedoeld in § 1, 4°, b, betreft, moet de belastingplichtige naast de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, het origineel of een kopie van het attest dat bewijst dat het systeem werd aangegeven bij de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals bedoeld door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden.]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 4 K.B. 12 mei 2003, B.S., 20 mei 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 6) }2. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 1 K.B. 17 augustus 2007, B.S., 30 augustus 2007, err., B.S., 26 oktober 2007, err., B.S., 12 november 2007, van toepassing op de vaste activa die zijn verworven of tot stand gebracht gedurende een belastbaar tijdperk dat verbonden is aan aj. 2008 of een later aj. (art. 2) }3. – § 1, lid 1, 1°, g), gewijzigd bij art. 3 K.B. 6 april 2010, B.S., 13 april 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 7); bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 58, 4°, wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 477–478 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 }4. – § 1, 5°, ingevoegd bij art. 1 K.B. 14 december 2010, B.S., 24 december 2010, van toepassing op de vaste activa die zijn verworven of tot stand gebracht gedurende een belastbaar tijdperk dat verbonden is aan aj. 2010 of een later aj. (art. 3) }5. – § 2, lid 1, vervangen bij art. 1, 1°, K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }6. – § 3, lid 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 1, 2°, K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11)
p. 477–478 K.B. 27 augustus 1993 Art. 53 volledig vervangen
Art. 53. § 1. Zijn vrijgesteld bij toepassing van artikel 90, 2°, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de prijzen en subsidies die aan alle hierna vermelde voorwaarden voldoen: 1° uitzonderlijke verdiensten belonen of uitzonderlijke inspanningen mogelijk maken op het stuk van het wetenschappelijk onderzoek, de kunsten of de letteren; 2° toegekend zijn in omstandigheden die aan de geleerden, aan de schrijvers en aan de kunstenaars ruime mogelijkheden bieden tot persoonlijk initiatief op het gebied van de voortzetting of de uitvoering van hun studies, opzoekingen, werken of kunstuitingen; 3° belangeloos worden toegekend, derwijze dat iedere staat van afhankelijkheid van de verkrijger tegenover de schenker en elke compensatie ten voordele van deze laatste uitgesloten is; 4° noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks gefinancierd worden door Belgische of buitenlandse nijverheids-, handels- of landbouwondernemingen, die op één of andere wijze voordeel kunnen halen uit de beloonde of gesubsidieerde werken, opzoekingen, studies of kunstuitingen. § 2. Zijn erkend bij toepassing van hetzelfde artikel: – de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, }1[de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie,]1 de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten; – de koninklijke academiën; – de universiteiten; – het Nationaal fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek; – het Instituut voor Aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw; – de Geneeskundige Stichting Koningin Elisabeth; – het Francqui-Fonds; – de Universitaire Stichting; – de Studerende Jeugd; – de Internationale Muziekwedstrijd Koningin Elisabeth; – de Nobelstichting te Stockholm; – }2[...]2 – de Fondation Alexandre et Gaston Tytgat; – het Institut européen de Recherches et d'Études supérieures en Management; – de Fondation rurale de Wallonie; – de Stichting Balzan-Prijs te Milaan; – het Belgische Werk tegen Kanker;
127
– de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie; – de Wolf-Stichting te Herzlia (Israël); – de Vereniging voor Economie; – de Fondation économique et sociale du Brabant wallon; – de Vereniging voor Kankerbestrijding; – de Stichting van Gysel; – de Stichting Nany Philippart; }3[– la Fondation Rik & Nel Wouters Stichting;]3 }4[– de Fondation René De Cooman;]4 }5[– de European Organisation for Research and Treatment of Cancer Foundation;]5 }6 [– de Robert Koch Stiftung;]6 }7[– de Heineken Stichting;]7 }8[– de Stichting Alfred Heineken Fondsen;]8 }9 [– het Vlaams Instituut voor de bevordering van het wetenschappelijk-technologisch onderzoek in de indus9 trie;] }10[– Fondation Prix Willy et Marcy De Vooght;]10 }11 [– het Centrum voor Studie en Behandeling van Gezwelziekten te Gent;]11 }12 [– de Fondation Philippe Wiener – Maurice Anspach;]12 }13[– de wetenschappelijke Stichting van het Universitair Kinderziekenhuis Koningin Fabiola;]13 }14 [– de Belgische Federatie tegen Kanker;]14 }15[– de Belgische Stichting Roeping;]15 }16[– de VZW Interbrew - Baillet Latour;]16 }17 [– Vlaams Fonds voor de Letteren;]17 }18[– de Stichting Bernheim, wat de beurzen «Esprit Européen» betreft;]18 }19 [– het Vlaams Audiovisueel Fonds, wat de subsidies voor scenario-ontwikkeling betreft;]19 }20[– het Fonds voor Wetenschappelijk onderzoek – Vlaanderen;]20 }21[– het Fonds de la Recherche scientifique;]21 }22 [– de Stichting tegen Kanker;]22 }23[– de Académie française;]23 }24[– de Fondation ULB;]24 }25 [– de Stichting voor Toekomstige Generaties, wat de subsidies voor HERA betreft.]25 }1. – § 2, eerste streepje, gewijzigd bij art. 1 K.B. 7 oktober 1994, B.S., 25 oktober 1994, van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 1 januari 1992 zijn betaald of toegekend }2. – § 2, twaalfde streepje, opgeheven bij art. 1, 2°, K.B. 18 februari 2004, B.S., 1 maart 2004, err., B.S., 4 maart 2003, heeft uitwerking met ingang van 19 december 2001 (art. 2, lid 3) }3. – § 2, vijfentwintigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 13 december 1993, B.S., 24 december 1993 }4. – § 2, zesentwintigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 13 december 1993, B.S., 24 december 1993 }5. – § 2, zevenentwintigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 13 december 1993, B.S., 24 december 1993 }6. – § 2, achtentwintigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 13 december 1993, B.S., 24 december 1993 }7. – § 2, negenentwintigste, streepje toegevoegd bij art. 1 K.B. 13 december 1993, B.S., 24 december 1993 }8. – § 2, dertigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 13 december 1993, B.S., 24 december 1993 }9. – § 2, eenendertigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 28 maart 1994, B.S., 19 april 1994, van toepassing: — met ingang van 1 januari 1991 voor de prijzen en subsidies betaald of toegekend door de Fondation René De Cooman en de Robert Koch Stiftung — met ingang van 1 januari 1992 voor de prijzen en subsidies betaald of toegekend door de Fondation Rik & Nel Wouters Stichting, de European
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 487–489 Organisation for Research and Treatment of Cancer Foundation, de Heineken Stichting, de Stichting Alfred Heineken Fondsen en het Vlaams Instituut voor de bevordering van het wetenschappelijk technologisch onderzoek in de industrie }10. – § 2, tweeëndertigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 17 oktober 1996, B.S., 21 november 1996, van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 1 januari 1994 zijn betaald of toegekend (art. 2) }11. – § 2, drieëndertigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 9 juni 1999, B.S., 7 juli 1999, van toepassing op de prijzen en subsidies die vanaf 1 januari 1997 zijn behaald of toegekend (art. 2) }12. – § 2, vierendertigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 5 september 2001, B.S., 28 september 2001, van toepassing op de prijzen en subsidies betaald of toegekend vanaf 1 september 1999 (art. 2) }13. – § 2, vijfendertigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 26 juni 2002, B.S., 5 juli 2002, van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 1 januari 1998 zijn betaald of toegekend (art. 2) }14. – § 2, zesendertigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 10 maart 2003, B.S., 25 maart 2003, van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 1 januari 1999 zijn betaald of toegekend (art. 2) }15. – § 2, zevenendertigste streepje, toegevoegd bij art. 1, 1°, K.B. 18 februari 2004, B.S., 1 maart 2004, err., B.S., 4 maart 2003, van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 1 januari 2001 zijn betaald of toegekend (art. 2, lid 1) }16. – § 2, achtendertigste streepje, toegevoegd bij art. 1, 1°, K.B. 18 februari 2004, B.S., 1 maart 2004, err., B.S., 4 maart 2003, van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 1 januari 2002 zijn betaald of toegekend (art. 2, lid 2) }17. – § 2, negenendertigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 28 februari 2005, B.S., 8 maart 2005, van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 1 januari 2004 zijn betaald of toegekend (art. 2) }18. – § 2, veertigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 15 september 2006, B.S., 21 september 2006, van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 1 september 2003 zijn betaald of toegekend (art. 2) }19. – § 2, éénenveertigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 9 april 2007, B.S., 18 april 2007, van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 1 januari 2007 zijn betaald of toegekend (art. 2) }20. – § 2, tweeënveertigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 7 juni 2007, B.S., 13 juni 2007, van toepassing op de prijzen en subsidies die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2005 (art. 2, 1°) }21. – § 2, drieënveertigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 7 juni 2007, B.S., 13 juni 2007, van toepassing op de prijzen en subsidies die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2005 (art. 2, 1°) }22. – § 2, vierenveertigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 7 juni 2007, B.S., 13 juni 2007, van toepassing op de prijzen en subsidies die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2005 (art. 2, 1°) }23. – § 2, vijfenveertigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 7 juni 2007, B.S., 13 juni 2007, van toepassing op de prijzen en subsidies die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2006 (art. 2, 2°) }24. – § 2, zesenveertigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 17 juli 2012, B.S., 30 juli 2012, van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 1 januari 2010 zijn betaald of toegekend (art. 2) }25. – § 2, zevenenveertigste streepje, toegevoegd bij art. 1 K.B. 11 februari 2013, B.S., 21 februari 2013, van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 1 januari 2011 zijn betaald of toegekend (art. 2)
p. 487–489 K.B. 27 augustus 1993 Art. 6311 volledig vervangen
[Art. 6311. § 1. }2 [De in artikel 14524 , § 1, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde uitgaven worden slechts in aanmerking genomen voor de in dat artikel vermelde belastingvermindering indien de daarmee verband houdende werken voldoen aan de volgende voorwaarden: A. Uitgaven bedoeld in artikel 14524, § 1, eerste lid, 1° tot 6°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 }1
1° }3[de dienstverrichtingen die aan de basis liggen van de uitgaven worden verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige;]3 2° wat de vervanging van oude stookketels betreft, komen enkel de volgende types van installatie in aanmerking: – condenserende ketel; – stookketel op hout; – installatie met warmtepomp; – installatie met een systeem van microwarmtekrachtkoppeling; 3° de }4[...]4 aannemer waarborgt de gelijkvormigheid van de werken op grond van de elementen die zijn opgenomen in bijlage IIbis; 4° de door de }5[...]5 aannemer uitgereikte factuur of de bijlage ervan moet: a) de woning aangeven waar de werken worden uitgevoerd; b) voor werken als bedoeld in artikel 14524, § 1, eerste lid, 2° tot 3°bis, van het genoemde Wetboek, de datum van de aanvang van die werken vermelden; c) desnoods, de verdeling van de kosten van de werken opgeven tussen: – de werken die zijn vermeld in artikel 14524, § 1, eerste lid, 1° tot 6°, van het genoemde Wetboek; en – de andere werken; d) de volgende formule bevatten: «Verklaring met toepassing van artikel 63 11 van het K.B./W.I.B. 92 betreffende de uitgevoerde werken die zijn bedoeld in artikel 14524, § 1, eerste lid, 1° tot 6°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 Ik, ondergetekende ....., bevestig dat: – ..... (per maatregel de vermeldingen overnemen die worden opgelegd door bijlage IIbis van het K.B./W.I.B. 92); – de werken zijn uitgevoerd in een woning die, volgens de informatie verstrekt door (naam van de personen vermeld op de factuur), sedert ten minste vijf jaar in gebruik is genomen als woning op (datum van de aanvang van de werken). (verplicht op te nemen vermelding indien werken als vermeld in artikel 14524, § 1, eerste lid, 1° en 4° tot 6°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 zijn uitgevoerd) (datum) (naam) (handtekening)»; B. Uitgaven voor een energie-audit 1° de energie-audit van de woning als bedoeld in artikel 14524, § 1, eerste lid, 7°, van het genoemde Wetboek, wordt uitgevoerd overeenkomstig de geldende gewestelijke wetgeving; 2° de factuur voor de energie-audit of de bijlage ervan moet: a) de woning aangeven waarvoor de energie-audit wordt uitgevoerd; b) de volgende formule bevatten: «Verklaring met toepassing van artikel 63 11 van het K.B./W.I.B. 92 betreffende de energie-audit Ik, ondergetekende ....., bevestig dat: – de energie-audit is uitgevoerd overeenkomstig de geldende gewestelijke wetgeving; – de energie-audit is uitgevoerd voor een woning die, volgens de informatie verstrekt door (naam van de ver-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 490 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992
meld op de factuur), sedert ten minste vijf jaar in gebruik is genomen als woning op (datum van de audit). (datum) (naam) (handtekening).»]2 § 2. }6[De belastingplichtige die het voordeel vermeld in artikel 14524, § 1, van het genoemde Wetboek aanvraagt, moet de volgende documenten ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden: – de facturen betreffende de werken die aan de basis liggen van de uitgaven die zijn vermeld in artikel 14524, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek; – het betalingsbewijs van de bedragen die voorkomen op die facturen; – desgevallend, de documenten die aantonen dat de woning bij het begin van de werken waarmee de uitgaven verband houden, ten minste vijf jaar in gebruik is genomen als woning. Wanneer op een factuur werken van verschillende aard zijn opgenomen, moet de belastingplichtige eveneens een door de aannemer uitgereikt document ter beschikking houden van de administratie dat toelaat de kosten van die werken als volgt te verdelen: – de werken die zijn vermeld in artikel 14524, § 1, eerste lid, 1° en 4° tot 6°, van het genoemde Wetboek; – de werken die zijn vermeld in }7[artikel 14524, § 1, eerste lid, 2° en 3°bis,]7 van het genoemde Wetboek; – de werken die zijn vermeld in artikel 14524, § 1, eerste lid, 3°, van het genoemde Wetboek; }8[...]8]6]1 }9[§ 3. De in artikel 14524, § 1, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bedoelde verminderingen worden per belastbaar tijdperk en per woning aangerekend in de hierna vermelde volgorde: 1° de in artikel 14524, § 1, vierde lid, van hetzelfde Wetboek bedoelde verhoging van de verminderingen; 2° het in artikel 14524, § 1, vierde lid, van hetzelfde Wetboek bedoelde basisbedrag van de verminderingen. De in het eerste lid, 1° bedoelde verhoging wordt op de voor die verhoging in aanmerking komende verminderingen aangerekend in de hierna vermelde volgorde: 1° de verminderingen die niet naar een volgend belastbaar tijdperk kunnen worden overgedragen; 2° de verminderingen die van vorige belastbare tijdperken zijn overgedragen, te beginnen met de oudste; 3° de verminderingen voor de uitgaven gedaan tijdens het belastbaar tijdperk die naar volgende belastbare tijdperken kunnen worden overgedragen. }10[...]10 Het in het eerste lid, 2°, bedoelde basisbedrag wordt aangerekend in de hierna vermelde volgorde: 1° de verminderingen die niet naar een volgend belastbaar tijdperk kunnen worden overgedragen; 2° de verminderingen die van vorige belastbare tijdperken zijn overgedragen, te beginnen met de oudste; 3° de verminderingen voor de uitgaven gedaan tijdens het belastbaar tijdperk die naar volgende belastbare tijdperken kunnen worden overgedragen. Binnen elk van de }11[in het derde lid bedoelde groepen]11 worden de verminderingen aangerekend in de hierna vermelde volgorde:
129
1° de verminderingen die voor de belastingplichtige in aanmerking kunnen komen voor de omzetting in een belastingkrediet als bedoeld in }12[artikel 156bis, eerste lid, 2° en 3°]12, van hetzelfde Wetboek; 2° de verminderingen die niet in aanmerking komen voor de in artikel 14524, § 1, vierde lid, van hetzelfde Wetboek bedoelde verhoging, noch voor de belastingplichtige in aanmerking kunnen komen voor de omzetting in een belastingkrediet als bedoeld in }13[artikel 156bis, eerste lid, 2° en 3°]13, van hetzelfde Wetboek; 3° de verminderingen die in aanmerking komen voor de in artikel 14524, § 1, vierde lid, van hetzelfde Wetboek bedoelde verhoging. }14[...]14]9 }1. – Ingevoegd bij art. 1 K.B. 20 december 2002, B.S., 28 december 2002, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 2, lid 1) }2. – § 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 2, 1° K.B. 10 september 2010, B.S., 22 september 2010, err., B.S., 4 oktober 2010, van toepassing vanaf aj. 2011 (art. 5, lid 1) }3. – § 1, A, 1°, vervangen bij art. 2, 1°, K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }4. – § 1, A, 3°, gewijzigd bij art. 2, 2°, K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }5. – § 1, A, 4°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 2, 2°, K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }6. – § 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 2, 1°, K.B. 10 september 2010, B.S., 22 september 2010, err., B.S., 4 oktober 2010, van toepassing vanaf aj. 2011 (art. 5, lid 1) }7. – § 2, lid 2, tweede streepje, gewijzigd bij art. 3, 1°, K.B. 10 september 2010, B.S., 22 september 2010, err., B.S., 4 oktober 2010, van toepassing vanaf aj. 2012 (art. 5, lid 3) }8. – § 2, lid 2, vierde streepje, opgeheven bij art. 3, 2°, K.B. 10 september 2010, B.S., 22 september 2010, err., B.S., 4 oktober 2010, van toepassing vanaf aj. 2012 (art. 5, lid 3) }9. – § 3 toegevoegd bij art. 1 K.B. 8 februari 2010, B.S., 12 februari 2010, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 2) }10. – § 3, lid 3, opgeheven bij art. 3, 3°, K.B. 10 september 2010, B.S., 22 september 2010, err., B.S., 4 oktober 2010, van toepassing vanaf aj. 2012 (art. 5, lid 3) }11. – § 3, lid 5, inleidende zin, gewijzigd bij art. 3, 4°, K.B. 10 september 2010, B.S., 22 september 2010, err., B.S., 4 oktober 2010, van toepassing vanaf aj. 2012 (art. 5, lid 3) }12. – § 3, lid 5, 1°, gewijzigd bij art. 2, 2°, K.B. 10 september 2010, B.S., 22 september 2010, err., B.S., 4 oktober 2010, van toepassing vanaf aj. 2011 (art. 5, lid 1) }13. – § 3, lid 5, 2°, gewijzigd bij art. 2, 2°, K.B. 10 september 2010, B.S., 22 september 2010, err., B.S., 4 oktober 2010, van toepassing vanaf aj. 2011 (art. 5, lid 1) }14. – § 3, lid 6, opgeheven bij art. 3, 3°, K.B. 10 september 2010, B.S., 22 september 2010, err., B.S., 4 oktober 2010, van toepassing vanaf aj. 2012 (art. 5, lid 3)
p. 490 K.B. 27 augustus 1993 Art. 6312 volledig vervangen
6312. § 1. De dienstverrichtingen die aan de basis liggen van de in artikel 14525 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bedoelde uitgaven zijn deze vermeld in rubriek XXXI van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven. }1[Art.
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 491–492
De }2[...]2 aannemer die de werken uitvoert, moet een factuur uitreiken die: a) melding maakt van de woning waar de werken worden uitgevoerd; b) op basis van een duidelijk en nauwkeurig attest van de afnemer, bevestigt dat de woning op het ogenblik van de aanvang van de werken sedert ten minste 15 jaar in gebruik is genomen; c) bevestigt dat de uitgevoerde werken binnen de toepassingssfeer van § 1, eerste lid vallen door de vermelding van de formule «Uitvoering van werken die zijn bedoeld in artikel 6312, K.B./W.I.B. 1992» en die, desnoods, de verdeling van de kosten van de werken volgens hun aard opgeeft tussen deze bedoeld in § 1, eerste lid en de andere werken. § 2. De belastingplichtige die het voordeel vermeld in artikel 145 25 van het genoemde Wetboek aanvraagt, }3[moet de volgende documenten ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden]3: – de facturen betreffende de dienstverrichtingen die aan de basis liggen van de uitgaven die zijn vermeld in artikel 14525, van hetzelfde Wetboek; – het betalingsbewijs van de bedragen die voorkomen op die facturen.]1
de volgende documenten ter beschikking van de Federale overheidsdienst Financiën houden: – de facturen betreffende de dienstverrichtingen die aan de basis liggen van de uitgaven die zijn vermeld in artikel 14530, van hetzelfde Wetboek; – het betalingsbewijs van de bedragen die voorkomen op die facturen; – }6[een afschrift van het huurcontract van negen jaar of een afschrift van het beheersmandaat van negen jaar tussen de belastingplichtige en het sociaal verhuurkantoor.]6]5
}1. – Ingevoegd bij art. 1 K.B. 12 mei 2003, B.S., 20 juni 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 2) }2. – § 1, lid 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 3 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }3. – § 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 8, 1°, K.B. 27 januari 2009, B.S., 3 februari 2009
p. 491–492
}1. – Ingevoegd bij art. 1 K.B. 25 februari 2007, B.S., 12 maart 2007, inwerkingtreding: vanaf aj. 2008 (art. 2), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet (I) 24 juli 2008 , B.S., 7 augustus 2008 }2. – § 1 genummerd bij art. 1 K.B. 28 februari 2007, B.S., 12 maart 2007, inwerkingtreding: vanaf aj. 2008 (art. 2) }3. – § 2 toegevoegd bij art. 1 K.B. 28 februari 2007, B.S., 12 maart 2007, inwerkingtreding: vanaf aj. 2008 (art. 2) }4. – § 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 4 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }5. – § 3 toegevoegd bij art. 1 K.B. 28 februari 2007, B.S., 12 maart 2007, inwerkingtreding: vanaf aj. 2008 (art. 2) }6. – § 3, derde streepje, vervangen bij art. 1 K.B. 12 juni 2009, B.S., 18 juni 2009, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 2)
K.B. 27 augustus 1993 Art. 6315 – 6317 volledig vervangen
[Art. 6315. De uitgaven voor de beveiliging van [woningen]2 tegen inbraak worden in aanmerking genomen voor zover ze zijn opgenomen in één van de volgende categorieën: a) de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van de volgende inbraakvertragende gevelelementen: 1° specifiek inbraakwerend glas; 2° beveiligingssystemen voor deuren, ramen, luiken, garagepoorten, lichtkoepels, dakvensters, keldergaten en hekken zoals veiligheidssloten, slotbeveiligingssystemen, grendelbeveilingssystemen en kierstandhouders; 3° gepantserde }3[deuren en poorten]3; b) de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van alarmsystemen en de componenten ervan, bedoeld in het artikel 1, § 4, van de Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, en betreffende de kosten die gepaard gaan met het beheer van alarmen door een in het kader van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, vergunde alarmcentrale; c) de uitgaven betreffende de levering en plaatsing van een camerasysteem uitgerust met een registratiesysteem. }4[De dienstverrichtingen betreffende de uitgaven vermeld in het eerste lid moeten worden verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige.]4 Naast de voorwaarde bedoeld in het tweede lid, moeten de dienstverrichtingen betreffende de uitgaven vermeld in het eerste lid, b, worden uitgevoerd, wat de plaatsing van een alarmsysteem betreft, door een overeenkomstig de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid erkende beveiligingsonderneming, en moeten, wat het alarmbeheer betreft, deze dienstverrich-
}1 }2
p. 490–491 K.B. 27 augustus 1993 Art. 6314 volledig vervangen
[Art. 6314. }2[§ 1.]2 De dienstverrichtingen die aan de basis liggen van de in artikel 14530 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde uitgaven zijn deze vermeld in rubriek XXXI van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven.]1 }3 [§ 2. De }4[...]4 aannemer die de werken uitvoert, moet een factuur afgeven waarop het volgende staat vermeld: a) het adres van de woning waar de werken worden uitgevoerd; b) de verklaring, met een attest van de afnemer, dat de woning op het ogenblik van de aanvang van de werken sedert ten minste 15 jaar in gebruik is genomen; c) het attest dat de uitgevoerde werken binnen de toepassingssfeer van § 1 vallen door de vermelding van de formule «Uitvoering van werken die zijn bedoeld in artikel 6314, K.B./W.I.B. 92» en desnoods de verdeling van de kosten van de werken volgens hun aard tussen deze bedoeld in § 1 en de andere werken.]3 }5[§ 3. De belastingplichtige die het voordeel vermeld in artikel 14530 van het genoemde Wetboek aanvraagt, moet }1
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 501–502 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992
tingen worden verzekerd door een in het kader van dezelfde wet vergunde alarmcentrale.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 1 K.B. 25 februari 2007, B.S., 2 maart 2007, inwerkingtreding: vanaf aj. 2008 (art. 2), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet (I) 24 juli 2008 , B.S., 7 augustus 2008 }2. – Lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 11 K.B. 27 januari 2009, B.S., 3 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 18, lid 2) }3. – Lid 1, a), 3°, gewijzigd bij art. 6, 1°, K.B. 6 april 2010, B.S., 13 april 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 7); bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 58, 4°, wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011 }4. – Lid 2, na wijziging, vervangen bij art. 5 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }1[Art. 6316. De uitgaven voor de beveiliging van }2[woningen]2 tegen brand worden in aanmerking genomen
voor zover ze zijn opgenomen in één van de volgende categorieën: a) de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van waterblussers met additief van 6 kg of polyvalente poederblussers van 6 kg, conform de reeks normen NBN EN 3 «Draagbare blustoestellen», met inbegrip van het blustoestel dat wordt geplaatst voor het automatisch blussen in verwarmingslokalen op stookolie; b) de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van deuren met een brandweerstand van «een half uur» geplaatst: 1° tussen de garage en de woning; 2° aan de binnenkant van de keuken; 3° tussen het slaap en woongedeelte van de woning; 4° aan de binnenkant van het verwarmingslokaal. }3[De dienstverrichtingen betreffende de uitgaven vermeld in het eerste lid moeten worden verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige.]3 Naast de voorwaarde bedoeld in het tweede lid, moeten de dienstverrichtingen betreffende de uitgaven vermeld in het eerste lid, b, worden uitgevoerd conform de geldende reglementering inzake de preventie van brand en ontploffing.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 1 K.B. 25 februari 2007, B.S., 2 maart 2007, inwerkingtreding: vanaf aj. 2008 (art. 2), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet (I) 24 juli 2008 , B.S., 7 augustus 2008 }2. – Lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 11 K.B. 27 januari 2009, B.S., 3 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 18, lid 2) }3. – Lid 2 vervangen bij art. 6 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11)
}1
[Art. 6317. De aannemer of onderneming bedoeld in
artikelen 6315 en 6316 garandeert de conformiteit van de werken op basis van de elementen die voorkomen in bijlage IIter. Ten dien einde moet de door de }2[...]2 aannemer of erkende onderneming uitgereikte factuur, of de bijlage ervan: a) de woning aangeven waar de werken worden uitgevoerd; b) de volgende formule bevatten: «Verklaring met toepassing van artikel 63 15 en/of artikel 6316 van het K.B./W.I.B. 92 betreffende de uitgevoerde werken die zijn bedoeld in artikel 14531 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 Ik, ondergetekende....., bevestig dat: – ... (per maatregel de vermeldingen overnemen dien worden opgelegd door bijlage IIter van het K.B./W.I.B. 92) – ... ... (datum)
131
... (naam) ... (handtekening).»]1 }1. – Ingevoegd bij art. 1 K.B. 25 februari 2007, B.S., 2 maart 2007, inwerkingtreding: vanaf aj. 2008 (art. 2), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet (I) 24 juli 2008 , B.S., 7 augustus 2008 }2. – Lid 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 7 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11)
p. 501–502 K.B. 27 augustus 1993 Art. 87 volledig vervangen
Art. 87. Behoudens de door de wet en door internationale overeenkomsten bepaalde vrijstellingen, is de bedrijfsvoorheffing aan de bron verschuldigd op: 1° }1[a) beroepsinkomsten als vermeld in artikel 23, § 1, 4° en 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 die de in de artikelen 3, 179 of 220 van hetzelfde Wetboek vermelde personen als schuldenaar, bewaarder, mandataris of tussenpersoon in België of in het buitenland betalen of toekennen; b) beroepsinkomsten als vermeld in artikel 23, § 1, 4° en 5°, van voormeld Wetboek die de in artikel 227 van hetzelfde Wetboek vermelde niet-inwoners in België of in het buitenland betalen of toekennen, voor wie die inkomsten beroepskosten zijn in de zin van artikel 237 van hetzelfde wetboek;]1 2° bezoldigingen die volledig of hoofdzakelijk bestaan uit fooien of dienstpercenten, door de cliënteel betaald aan personen die in België krachtens een arbeidsovereenkomst tewerkgesteld zijn door belastingschuldigen als vermeld in artikel 86; 3° prijzen, subsidies, renten of pensioenen als vermeld in artikel 90, 2°, van hetzelfde Wetboek; 4° uitkeringen of kapitalen als vermeld in artikel 90, 3° en 4°, van hetzelfde Wetboek, die rijksinwoners betalen of toekennen aan niet-rijksinwoners; }2 [4°bis persoonlijke vergoedingen uit de exploitatie van een uitvinding, als vermeld in artikelen 90, 12°, en 228, § 2, 9°, k, van hetzelfde Wetboek, betaald of toegekend aan onderzoekers;]2 5° hierna vermelde inkomsten wanneer zij aan niet-inwoners als vermeld in artikel 227 van hetzelfde Wetboek, worden betaald of toegekend: a) winst en baten als vermeld in artikel 90, 1°, van hetzelfde Wetboek; b) commissielonen, provisies, vakantiegelden, toelagen, erelonen en alle andere vergoedingen wegens prestaties of diensten van welke aard ook, zomede auteurs-, reproductie- en andere gelijkaardige rechten, die in artikel 86 vermelde personen toevallig of niet in België, in het kader van hun beroepswerkzaamheid of van hun maatschappelijk, statutair of conventioneel doel, betalen of toekennen aan welke personen ook voor wie die retributies in artikel 23, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek vermelde baten zijn; c) winst als vermeld in artikel 228, § 2, 3°, b, van hetzelfde Wetboek; d) }3[inkomsten vermeld in artikel 228, § 2, 8°, van hetzelfde Wetboek;]3
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 510–512
e) winst als vermeld in artikel 228, § 2, 3°, d, van hetzelfde Wetboek; }4 [f) inkomsten vermeld in artikel 228, § 3, van hetzelfde Wetboek;]4 6° presentiegelden door in artikel 86 vermelde personen betaald of toegekend aan welke personen ook voor wie die presentiegelden baten zijn als vermeld in artikel 23, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek; }5[6°bis }5[...]5]5 }6 [7° het geheel van de winst en de baten die overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 29, § 1, en 364 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden geacht te zijn toegekend aan niet-inwonende vennoten of leden van burgerlijke vennootschappen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, vermeld in artikel 229, § 3, van hetzelfde Wetboek;]6 }7 [8° meerwaarden die door niet-inwoners als vermeld in artikel 227, 1°, of 2°, van hetzelfde Wetboek worden verwezenlijkt bij de overdracht onder bezwarende titel van in België gelegen onroerende goederen of van zakelijke rechten met betrekking tot zulke goederen, voor zover die meerwaarden begrepen zijn in de in artikel 228, § 2, 3°, a, en 4°, van hetzelfde Wetboek vermelde winst of baten;]7 }8 [9° vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winst of van baten, zelfs indien ze op een vorige beroepswerkzaamheid betrekking hebben.]8 }1. – 1°, na wijziging, vervangen bij art. 1 K.B. 24 juni 1999, B.S., 14 augustus 1999, bekrachtigd bij art. 2, 3, wet 19 juli 2000, B.S., 7 september 2000, van toepassing op de vanaf 1 februari 1999 betaalde of toegekende inkomsten (art. 3, § 1) }2. – 4°bis ingevoegd bij art. 1 K.B. 14 april 2009, B.S., 20 april 2009, van toepassing op de inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 1 januari 2009 (art. 8) }3. – 5°, d), vervangen bij art. 4 K.B. 27 augustus 1993, B.S., 13 september 1993 van toepassing op de vanaf 8 oktober 1992 betaalde of toegekende inkomsten }4. – 5°, f), ingevoegd bij art. 1 K.B. 4 maart 2013, B.S., 8 maart 2013, van toepassing op de vanaf 1 maart 2013 betaalde of toegekende inkomsten (art. 3) }5. – 6°bis ingevoegd bij art. 1 K.B. 15 december 2003, B.S., 23 december 2003, van toepassing op de vanaf 1 januari 2004 betaalde of toegekende inkomsten (art. 3), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 2, 1-2, wet 8 juni 2004, B.S., 21 juni 2004; wijziging bij K.B. 15 december 2003, zelf opgeheven bij art. 1 K.B. 23 januari 2004, B.S., 4 februari 2004, inwerkingtreding: 4 februari 2004 (art. 3), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 2, 1-2, wet 8 juni 2004, B.S., 21 juni 2004 }6. – 7° toegevoegd bij art. 5 K.B. 22 oktober 1993, B.S., 29 oktober 1993, van toepassing op de winst en op de baten die vanaf 1 januari 1992 overeenkomstig de artikelen 29, § 1, en 364 Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden geacht te zijn toegekend (art. 17, § 4) }7. – 8° toegevoegd bij art. 1 K.B. 10 januari 1997, B.S., 11 februari 1997, bekrachtigd bij art. 2, 3°, wet 9 juli 1998, B.S., 21 augustus 1998, van toepassing op de meerwaarden verwezenlijkt vanaf 1 januari 1997 (art. 7, 1°) }8. – 9° toegevoegd bij art. 7 K.B. 20 mei 1997, B.S., 10 juni 1997, bekrachtigd bij art. 2, 1, wet 23 maart 1999, B.S., 6 mei 1999, van toepassing op de inkomsten betaald of toegediend vanaf 1 juni 1997 (art. 15, lid 4)
p. 510–512 K.B. 27 augustus 1993 Art. 106 volledig vervangen
Art. 106. § 1. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot }1[de }2[...]2 di-
videnden]1 waarvan de schuldenaar een buitenlandse vennootschap is, wanneer de verkrijger wordt geïdentificeerd als een binnenlandse vennootschap }3[of een Belgische inrichting van een vennootschap die is gevestigd in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte]3. }4[}5[...]5]4 Die verzaking blijft zonder uitwerking met betrekking tot dividenden vermeld in het eerste lid, die worden geïncasseerd ten voordele van een Belgisch beleggingsfonds of die begrepen zijn in inkomsten van certificaten van buitenlandse beleggingsfondsen. § 2. Er wordt eveneens volledig afgezien van de inning van de roerende voorheffing op dividenden }6[en op inkomsten bedoeld in artikel 90, 11°, van hetzelfde Wetboek met betrekking tot Belgische aandelen]6 waarvan de schuldenaar, hetzij een vennootschap, vereniging, inrichting of instelling is die haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer in België heeft, hetzij een rechtspersoon naar Belgisch publiek recht is, wanneer de verkrijger wordt geïdentificeerd als }7[een spaarder niet-inwoner bedoeld in artikel 227, 3°, van hetzelfde Wetboek waarvan het maatschappelijk doel uitsluitend bestaat uit het beheer en het beleggen van fondsen ingezameld met het doel wettelijke of aanvullende pensioenen uit te betalen, die zich uitsluitend zonder winstoogmerk toeleggen op verrichtingen bedoeld in artikel 182, 2°, van hetzelfde Wetboek,]7 en die in het land waarvan hij inwoner is, vrijgesteld is van inkomstenbelastingen. § 3. }8[...]8 § 4. }9[De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing wanneer de spaarder niet-inwoner er toe gehouden is, hetzij krachtens een contractuele verplichting de opbrengst van Belgische aandelen die hij in eigen naam beheert door te storten aan de uiteindelijke verkrijger, hetzij een inkomen bedoeld in artikel 90, 11° van hetzelfde Wetboek met betrekking tot Belgische aandelen die hij krachtens een ontlening bezit door te storten }10[behalve wanneer de uiteindelijke verkrijger eveneens een spaarder niet-inwoner is bedoeld in § 2 of, wat uitsluitend het tweede geval betreft, een in § 5 of 6 bedoelde moedervennootschap van de dividenduitkerende vennootschap.]10 }11[...]11]9 § 5. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot dividenden waarvan de schuldenaar een Belgische dochteronderneming is en waarvan de verkrijger }12[een moedermaatschappij is, die is gevestigd in een andere Lid-Staat van de Europese Unie dan België of in een Staat waarmee België een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, op voorwaarde dat deze overeenkomst of enig ander verdrag in de uitwisseling van inlichtingen voorziet die nodig zijn om uitvoering te geven aan de bepalingen van de nationale wetten van de overeenkomstsluitende Staten]12. }13[De verzaking is evenwel niet van toepassing indien het aandelenbezit van de moedermaatschappij uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald niet het in § 6bis vermelde minimumpercentage van het kapitaal van de dochteronderneming vertegenwoordigt en die minimumdeelneming niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar wordt of werd behouden.]13
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 510–512 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 }14 [Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid verstaat men onder dochteronderneming of moedermaatschappij een vennootschap: a) die een van de rechtsvormen heeft die in de bijlage van de richtlijn van 23 juli 1990 (90/435/EEG) betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende Lid-Staten, gewijzigd door de richtlijn van de Raad van 22 december 2003 (2003/123/EG) worden genoemd of een gelijksoortige rechtsvorm als deze in een Staat waarmee België een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten; b) die, volgens de fiscale wetgeving van de Staat waar ze is gevestigd en de overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting die deze Staat heeft gesloten met derde Staten, wordt beschouwd in deze Staat haar fiscale woonplaats te hebben; c) die er is onderworpen aan de vennootschapsbelasting of aan een gelijksoortige belasting als de vennootschapsbelasting zonder te genieten van een belastingstelsel dat afwijkt van het gemeen recht.]14 }15 }16 16 15 [ [...] ] }17 }18 [ [Voor de toepassing van deze paragraaf wordt voor de vaststelling van de minimumdeelneming in het kapitaal van de dochteronderneming ten name van de overdrager, van de pandgever of van de leninggever geen rekening gehouden met de aandelen die, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, het voorwerp zijn van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot deze aandelen.]18]17 § 6. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot dividenden waarvan de schuldenaar en de verkrijger binnenlandse vennootschappen zijn. }19[De verzaking is evenwel niet van toepassing indien het aandelenbezit van de moedermaatschappij uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald niet het in § 6bis vermelde minimumpercentage van het kapitaal van de dochteronderneming vertegenwoordigt en die minimumdeelneming niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar wordt of werd behouden.]19 }20 }21 21 20 [ [...] ] }22 }23 [ [Voor de toepassing van deze paragraaf wordt voor de vaststelling van de minimumdeelneming in het kapitaal van de dochteronderneming ten name van de overdrager, van de pandgever of van de leninggever geen rekening gehouden met de aandelen die, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, het voorwerp zijn van een zakelijke zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot deze aandelen.]23]22 }24 [§ 6bis. De minimumdeelneming vermeld in § 5, tweede lid, en in § 6, tweede lid, bedraagt: – 25 % voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vóór 1 januari 2005; – 20 % voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2005; – 15 % voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2007; – 10 % voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2009.]24
133
§ 7. }25[Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot dividenden waarvan de schuldenaar een beleggingsvennootschap is als vermeld }26[in de artikelen 15, 20, 26, 119, 122 en 126 van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles]26 }27 27 [...] , en waarvan de verkrijger wordt geïdentificeerd als een spaarder niet-inwoner.]25 Die verzaking is niet van toepassing op het gedeelte van het uitgekeerde inkomen dat afkomstig is van dividenden die de beleggingsvennootschap zelf ontvangen heeft van een binnenlandse vennootschap. }28[§ 8. }29[...]29]28 }30[§ 9. }30[In de hierna aangegeven mate wordt afgezien van de inning van de roerende voorheffing op dividenden die worden uitgekeerd door een Belgische beleggingsvennootschap met vast kapitaal als bedoeld in artikel 2, 5°, van het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in nietgenoteerde vennootschappen en in groeibedrijven of door een private privak als bedoeld in artikel 119, eerste lid, van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles: a) de roerende voorheffing is niet verschuldigd op het gedeelte van het uitgekeerde inkomen dat afkomstig is van meerwaarden op aandelen verwezenlijkt door de beleggingsvennootschap; b) wanneer de verkrijger een buitenlandse vennootschap is, is de roerende voorheffing daarnaast evenmin verschuldigd op het gedeelte van het uitgekeerde inkomen dat afkomstig is van dividenden uit aandelen die door buitenlandse vennootschappen zijn uitgegeven.]30]30 }31[§ 10. }32[...]32]31 }33[§ 11. }32[...]32]33 }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 1, 1°, K.B. 4 december 2000, B.S., 23 december 2000, van toepassing op inkomsten verleend of toegekend vanaf 28 november 2000 (art. 5) }2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 13, 1°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de leningen van aandelen afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 4) }3. – § 1, lid 1, aangevuld bij art. 1 K.B. 31 juli 2009, B.S., 21 augustus 2009 }4. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 1, 2°, K.B. 4 december 2000, B.S., 23 december 2000, van toepassing op inkomsten verleend of toegekend vanaf 28 november 2000 (art. 5) }5. – § 1, lid 2, opgeheven bij art. 13, 2°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de leningen van aandelen afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 4) }6. – § 2 gewijzigd bij art. 13, 3°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de zakelijke-zekerheidsoverneenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 6) }7. – § 2 gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 december 2012, B.S., 28 december 2012, van toepassing op de dividenden en de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 7 januari 2013 (art. 4) }8. – § 3, na wijziging, opgeheven bij art. 2, a), K.B. 22 februari 2010, B.S., 1 maart 2010, van toepassing op de dividenden en de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 maart 2010 (art. 5, lid 2) }9. – § 4 vervangen bij art. 13, 4°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 6)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 518–520 }10. – § 4, lid 1, laatst gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 december 2012, B.S., 28 december 2012, van toepassing op de dividenden en de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 7 januari 2013 (art. 4) }11. – § 4, lid 2, opgeheven bij art. 2, b), K.B. 22 februari 2010, B.S., 1 maart 2010, inwerkingtreding: van toepassing op de dividenden en de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 maart 2010 (art. 5, lid 2) }12. – § 5, lid 1, laatst gewijzigd bij art. 3, 1°, K.B. 21 december 2006, B.S., 29 december 2006, van toepassing op dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2007 (art. 6, lid 2) }13. – § 5, lid 2, laatst vervangen bij art. 2, 2°, K.B. 18 april 2005, B.S., 3 mei 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 4) }14. – § 5, lid 3, na wijziging, vervangen bij art. 3, 2°, K.B. 21 december 2006, B.S., 29 december 2006, van toepassing op dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2007 (art. 6, lid 2) }15. – § 5, lid 4, ingevoegd bij art. 1, 3°, K.B. 4 december 2000, B.S., 23 december 2000, van toepassing op inkomsten verleend of toegekend vanaf 28 november 2000 (art. 5) }16. – § 5, lid 4, opgeheven bij art. 13, 5°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 5) }17. – § 5, lid 5, ingevoegd bij art. 1, 3°, K.B. 4 december 2000, B.S., 23 december 2000, van toepassing op inkomsten verleend of toegekend vanaf 28 november 2000 (art. 5) }18. – § 5, lid 5, vervangen bij art. 13, 6°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en op leningen betreffende financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 3) }19. – § 6, lid 2, laatst vervangen bij art. 2, 4°, K.B. 18 april 2005, B.S., 3 mei 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 4) }20. – § 6, lid 3, ingevoegd bij art. 1, 4°, K.B. 4 december 2000, B.S., 23 december 2000, van toepassing op inkomsten verleend of toegekend vanaf 28 november 2000 (art. 5) }21. – § 6, lid 3, opgeheven bij art. 13, 7°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 5) }22. – § 6, lid 4, ingevoegd bij art. 1, 4°, K.B. 4 december 2000, B.S., 23 december 2000, van toepassing op inkomsten verleend of toegekend vanaf 28 november 2000 (art. 5) }23. – § 6, lid 4, vervangen bij art. 13, 8°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en op leningen betreffende financiële instrumenten, afgesloten vanaf de datum van bekendmaking van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten : 1 februari 2005 (art. 21, lid 3) }24. – § 6bis ingevoegd bij art. 2, 5°, K.B. 18 april 2005, B.S., 3 mei 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 4) }25. – § 7, lid 1, vervangen bij art. 1 K.B. 10 april 1995, B.S., 13 mei 1995 }26. – § 7, lid 1, gewijzigd bij art. 1 K.B. 30 april 2013, B.S., 8 mei 2013, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 2) }27. – § 7, lid 1, gewijzigd bij art. 1 K.B. 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, err., B.S., 11 januari 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 4) }28. – § 8 toegevoegd bij art. 1 K.B. 10 april 1995, B.S., 13 mei 1995 }29. – § 8 opgeheven bij art. 2 K.B. 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, err., B.S., 11 januari 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 4) }30. – § 9 toegevoegd bij art. 1 K.B. 9 januari 1998, B.S., 6 februari 1998, inwerkingtreding: 6 februari 1998 (art. 2); vervangen bij art. 17 K.B. 23 mei 2007, B.S., 12 juni 2007 }31. – § 10 toegevoegd bij art. 1, 5°, K.B. 4 december 2000, B.S., 23 december 2000, van toepassing op inkomsten verleend of toegekend vanaf 28 november 2000 (art. 5) }32. – § 10 opgeheven bij art. 13, 9°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de leningen van aandelen afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 4) }33. – § 11 toegevoegd bij art. 1, 6°, K.B. 4 december 2000, B.S., 23 december 2000, van toepassing op inkomsten verleend of toegekend vanaf 28 november 2000 (art. 5)
p. 518–520 K.B. 27 augustus 1993 Art. 117 volledig vervangen
Art. 117. § 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op: 1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in: a) artikel 107, § 2, 1° tot 5°, a }1[en 11°]1; b) de artikelen 107, § 2, 7° en 113, § 2, 2°, a, en 3°; c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4; 2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld }2[in artikel 109, eerste lid]2; 3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1° en 4°, a, en 114, § 2, b, en § 3; 4° inkomsten vermeld in }3[artikel 111, a tot c]3. § 2. }4[De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers: a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen; b) }5 [spaarders niet-inwoners zijn bedoeld in artikel 227, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met een maatschappelijk doel dat uitsluitend bestaat uit het beheer en het beleggen van fondsen ingezameld met het doel wettelijke of aanvullende pensioenen uit te betalen, die zich uitsluitend zonder winstoogmerk toeleggen op verrichtingen bedoeld in artikel 182, 2°, van hetzelfde Wetboek, en die in het land waarvan ze inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen.]5 c) niet gehouden zijn de opbrengst van aandelen of winstbewijzen aan de uiteindelijke verkrijger krachtens een contractuele verplichting door te storten of een inkomen bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot Belgische aandelen die ze krachtens een overeenkomst bezitten door te storten }6[behalve wanneer de uiteindelijke verkrijger eveneens een niet-inwoner is bedoeld in artikel 106, § 2, of, wat uitsluitend het tweede geval betreft, een moedervennootschap bedoeld in artikel 106, § 5 of § 6, van de dividenduitkerende vennootschap]6.]4 § 3. }7[...]7 § 4. }8[De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger: a) een moedermaatschappij is in de zin van artikel 106, § 5; b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming behouden heeft gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar.]8 }9[Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 518–520 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992
door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten: a) de datum vanaf wanneer ononderbroken }10[een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis]10 wordt aangehouden; b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht; c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden }11[het in § 5bis vermelde minimum]11 is gedaald.]9 }12 }13 13 12 [ [...] ] § 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger: a) een binnenlandse vennootschap is; b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar }14 [een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis]14 heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is. }15[Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten: a) de datum vanaf wanneer ononderbroken }16[een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis]16 wordt aangehouden; b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht; c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden }17[het in § 5bis vermelde minimum]17 is gedaald.]15 }18 }19 19 18 [ [...] ] }20 [§ 5bis. De minimumdeelneming vermeld in § 4, eerste lid, b en tweede lid, a en c, en in § 5, eerste lid, b en tweede lid, a en c, bedraagt: – 25 % voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vóór 1 januari 2005; – 20 % voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2005; – 15 % voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2007; – 10 % voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2009.]20 § 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, }21[107, § 2, 5°, b tot f, en 6°]21, 110, 4°, b en d, 113, § 2, 2°, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers: a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;
135
b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken. }22 [§ 6bis. De in de artikelen 107, § 6, 111, d, en 113, § 7, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd: a) dat de gerechtigde een binnenlandse vennootschap of een in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschap van een Lid-Staat is; b) dat desgevallend de in artikel 105, 6°, b, vermelde derde vennootschap een vennootschap van een Lid-Staat van de Europese Unie is; c) dat, naargelang het geval, de schuldenaar, de gerechtigde of de derde vennootschap, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, gedurende een ononderbroken periode van ten minste een jaar een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct. in volle eigendom behouden heeft respectievelijk in het kapitaal van de gerechtigde of van de schuldenaar of in het kapitaal van de ene en de andere van deze vennootschappen; d) dat de gerechtigde tot de inkomsten eigenaar of vruchtgebruiker is van de effecten, rechten of goederen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald en dat deze effecten, rechten of goederen gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, voorkomen onder de activa van een inrichting waarover hij buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt. Indien op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, de in littera c van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger of de derde vennootschap aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten: a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 % wordt aangehouden; b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat de naleving ervan onmiddellijk ter kennis van de schuldenaar van de inkomsten zal worden gebracht; c) de verbintenis dat onverwijld aan de schuldenaar van de inkomsten zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 % is gedaald.]22 }23 [§ 6ter. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 107, § 2, 10°, wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijger: a) eigenaar of vruchtgebruiker is van de rentegevende roerende kapitalen; b) niet-inwoner is die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruikt; c) – ofwel een in artikel 227, 1° of 3° van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is; – ofwel een in artikel 227, 2° van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is die, in het land waarvan hij inwoner is, onderworpen is aan een
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 518–520
inkomstenbelasting waarvan de bepalingen niet aanzienlijk gunstiger zijn dan in België, ofwel waarvan de aandelen niet voor ten minste de helft in het bezit zijn van rijksinwoners; – ofwel een beleggingsvennootschap is die een openbaar beroep doet op het spaarwezen.]23 § 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing, wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het }24 [pensioenspaarfonds]24 aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in }24 [artikel 14516, 1°]24, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in }25[artikel 14516, 2°]25, van hetzelfde Wetboek. § 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is. § 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen. § 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven. § 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van nietinwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt. }26[§ 13. }27[...]27]26 }28[§ 14. De in artikel 109, tweede lid, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat:
1° de verkrijger van de inkomsten een collectieve beleggingsinstelling naar buitenlands recht is, die een onverdeeld vermogen is dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van de deelnemers, en dat de rechten van deelneming van die instelling in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld; 2° de rentegevende waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt.]28 }29[§ 15. }29[In de gevallen bedoeld in het tweede lid van de §§ 4, 5 en 6bis, dient de schuldenaar van de inkomsten zich ertoe te verbinden op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, op die inkomsten ten voorlopigen titel een bedrag in te houden dat overeenstemt met de roerende voorheffing die daarop in de regel verschuldigd zou zijn, en dit bedrag ten definitieven titel als roerende voorheffing te zullen betalen, verhoogd met de eventuele verschuldigde nalatigheidsinteresten, indien niet is voldaan aan de voorwaarde dat }30[de minimumdeelneming als vermeld in § 5bis of in § 6bis]30 gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar moet zijn behouden.]29]29 }31[§ 16. }32 [De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116bis, wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem een attest wordt overhandigd door de deelnemer aan het systeem die hem de geleende financiële instrumenten overdraagt, waarin wordt bevestigd dat de inkomsten zijn verkregen door personen behorende tot de in dit artikel bedoelde categorieën.]32]31 }33[§ 17. }34 [De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 1, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger: a) een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige is onderworpen aan de belasting der niet-inwoners overeenkomstig artikel 233 van hetzelfde Wetboek, die de financiële instrumenten, die het voorwerp uitmaken van de zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van de lening, voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt; b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.]34]33 }35[§ 18. }36 [De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 2, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten, of de in België gevestigde tussenpersoon een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger: a) een spaarder niet-inwoner is die om de toepassing kan verzoeken van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting gesloten tussen België en de Staat waarvan hij inwoner is; b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.]36]35 }1. – § 1, 1°, a), gewijzigd bij art. 2 K.B. 11 december 1996, B.S., 14 december 1996, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 14 december 1996 }2. – § 1, 2°, gewijzigd bij art. 2, 1°, K.B. 17 december 1996, B.S., 31 december 1996, inwerkingtreding: 31 december 1996 (art. 3) }3. – § 1, 4°, gewijzigd bij art. 5, 1°, K.B. 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of be-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 533 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 taalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31 december 2003 (art. 7) }4. – § 2 vervangen bij art. 19, 1°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 6) }5. – § 2, b), vervangen bij art. 3, 1), K.B. 20 december 2012, B.S., 28 december 2012, van toepassing op de dividenden en de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 7 januari 2013 (art. 4) }6. – § 2, c), laatst gewijzigd bij art. 3, 2), K.B. 20 december 2012, B.S., 28 december 2012, van toepassing op de dividenden en de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 7 januari 2013 (art. 4) }7. – § 3, na wijziging, opgeheven bij art. 4 K.B. 22 februari 2010, B.S., 1 maart 2010, van toepassing op de dividenden en de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 maart 2010 (art. 5, lid 2) }8. – § 4, lid 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 4 K.B. 21 december 2006, B.S., 29 december 2006, van toepassing op dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2007 (art. 6, lid 2) }9. – § 4, lid 2, ingevoegd bij art. 2, 1°, K.B. 6 juli 1997, B.S., 30 juli 1997 }10. – § 4, lid 2, a), gewijzigd bij art. 3, 3°, K.B. 18 april 2005, B.S., 3 mei 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 4) }11. – § 4, lid 2, c), gewijzigd bij art. 3, 4°, K.B. 18 april 2005, B.S., 3 mei 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 4) }12. – § 4, lid 3, ingevoegd bij art. 4, 1°, K.B. 4 december 2000, B.S., 23 december 2000, van toepassing op inkomsten verleend of toegekend vanaf 28 november 2000 (art. 5) }13. – § 4, lid 3, opgeheven bij art. 19, 3°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 5) }14. – § 5, lid 1, b), gewijzigd bij art. 3, 5°, K.B. 18 april 2005, B.S., 3 mei 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 4) }15. – § 5, lid 2, ingevoegd bij art. 2, 2°, K.B. 6 juli 1997, B.S., 30 juli 1997 }16. – § 5, lid 2, a), gewijzigd bij art. 3, 6°, K.B. 18 april 2005, B.S., 3 mei 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 4) }17. – § 5, lid 2, c), gewijzigd bij art. 3, 7°, K.B. 18 april 2005, B.S., 3 mei 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 4) }18. – § 5, lid 3, ingevoegd bij art. 4, 2°, K.B. 4 december 2000, B.S., 23 december 2000, van toepassing op inkomsten verleend of toegekend vanaf 28 november 2000 (art. 5) }19. – § 5, lid 3, opgeheven bij art. 19, 4°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 5) }20. – § 5bis ingevoegd bij art. 3, 8°, K.B. 18 april 2005, B.S., 3 mei 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 4) }21. – § 6, inleidende zin, gewijzigd bij art. 19, 5°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op inkomsten van Belgische obligaties die het voorwerp uitmaken van een inschrijving op naam bij de emittent uitgegeven vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 7) }22. – § 6bis ingevoegd bij art. 5, 2°, K.B. 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31 december 2003 (art. 7) }23. – § 6ter ingevoegd bij art. 19, 6°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op inkomsten van Belgische obligaties die het voorwerp uitmaken van een inschrijving op naam bij de emittent uitgegeven vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 7) }24. – § 7 gewijzigd bij art. 15, 1°, K.B. 1 september 1995, B.S., 5 oktober 1995, err., B.S., 20 oktober 1995, inwerkingtreding: aj. 1993 }25. – § 8 gewijzigd bij art. 15, 2°, K.B. 1 september 1995, B.S., 5 oktober 1995, err., B.S., 20 oktober 1995, inwerkingtreding: aj. 1993 }26. – § 13 toegevoegd bij art. 2 K.B. 30 mei 1995, B.S., 21 juli 1995 }27. – § 13 opgeheven bij art. 3 K.B. 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, err., B.S., 11 januari 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 4) }28. – § 14 toegevoegd bij art. 2, 2°, K.B. 17 december 1996, B.S., 31 december 1996, inwerkingtreding: 31 december 1996 (art. 3) }29. – § 15 toegevoegd bij art. 2, 3°, K.B. 6 juli 1997, B.S., 30 juli 1997; vervangen bij art. 5, 3°, K.B. 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31 december 2003 (art. 7) }30. – § 15 gewijzigd bij art. 3, 9°, K.B. 18 april 2005, B.S., 3 mei 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 4)
137
}31. – § 16 toegevoegd bij art. 4, 3°, K.B. 4 december 2000, B.S., 23 december 2000, van toepassing op inkomsten verleend of toegekend vanaf 28 november 2000 (art. 5) }32. – § 16 vervangen bij art. 19, 7°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 6) }33. – § 17 toegevoegd bij art. 4, 4°, K.B. 4 december 2000, B.S., 23 december 2000, van toepassing op inkomsten verleend of toegekend vanaf 28 november 2000 (art. 5) }34. – § 17 vervangen bij art. 19, 8°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 6) }35. – § 18 toegevoegd bij art. 4, 5°, K.B. 4 december 2000, B.S., 23 december 2000, van toepassing op inkomsten verleend of toegekend vanaf 28 november 2000 (art. 5) }36. – § 18 vervangen bij art. 19, 9°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 6)
p. 533 K.B. 27 augustus 1993 Art. 178 – 178/1 volledig vervangen
Art. 178. }1[§ 1. De belastingplichtigen zijn, krachtens artikel 306, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vrijgesteld van aangifteplicht in de personenbelasting en ze ontvangen, krachtens artikel 306, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, een voorstel van vereenvoudigde aangifte voor het aanslagjaar waarvan het belastbaar tijdperk volgt op een kalenderjaar waarin ze geen andere belastbare inkomsten en elementen hebben aangegeven dan die als bedoeld in § 2, en voor zover ze niet worden uitgesloten van de vrijstelling krachtens § 3. § 2. Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld en ontvangen een door de administratie opgesteld voorstel van vereenvoudigde aangifte, wanneer ze geen andere belastbare inkomsten en elementen moeten aangeven dan: 1° wettelijke pensioenen verkregen vanaf de wettelijke pensioenleeftijd en de achterstallen daarvan; 2° overlevingspensioenen en de achterstallen daarvan; 3° }2[andere pensioenen, renten, omzettingsrenten, als renten of pensioenen geldende kapitalen, afkoopwaarden en als zodanig geldende toelagen en de achterstallen daarvan;]2 }3[3°/1 uitkeringen, toelagen, renten en omzettingsrenten van kapitalen voortvloeiend uit de wetgeving op de arbeidsongevallen of beroepsziekten wegens blijvende ongeschiktheid en de achterstallen daarvan;]3 }4 [3°/2 sommen die afkomstig zijn van een in het kader van het pensioensparen geopende spaarrekening of spaarverzekering;]4 4° werkloosheidsuitkeringen en de achterstallen daarvan; 5° wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en de achterstallen daarvan; 6° uitgaven betaald voor prestaties in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen;
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 545–549
7° uitgaven betaald voor prestaties betaald met dienstencheques; 8° bedrijfsvoorheffing en voorafbetalingen; 9° persoonlijke gegevens en gezinslasten; 10° niet ingehouden persoonlijke sociale bijdragen; }5 [11° inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten, die na 1 januari 1962 onder bezwarende titel zijn aangelegd ten laste van een in België of in het buitenland gevestigde onderneming of rechtspersoon;]5 }6[12° giften.]6 § 3. In afwijking van § 2 geldt de vrijstelling van aangifteplicht niet voor de belastingplichtigen die: 1° inkomsten van buitenlandse oorsprong moeten aangeven; 2° een of meer rekeningen in het buitenland bezitten; 3° in de loop van het belastbare tijdperk overleden zijn. De vrijstelling geldt dan evenmin voor hun erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden die de aangifte van de overledene moeten indienen; 4° van ambtswege uit de bevolkingsregisters geschrapt zijn; 5° hun woonplaats in het buitenland hebben; 6° geen gekend adres hebben; 7° beroepsinkomsten hebben die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op hun andere inkomsten; 8° echtgenoot van }7[een in 3° of 7° bedoelde]7 belastingplichtige zijn; 9° een deel 2 van de aangifte hebben ingevuld of moeten invullen.]1 }8 [§ 4. Voor zover ze niet worden uitgesloten van de vrijstelling krachtens § 3 blijven de belastingplichtigen die bij toepassing van de §§ 1 en 2 of van deze paragraaf voor het voorgaand aanslagjaar van aangifteplicht in de personenbelasting waren vrijgesteld en een voorstel van vereenvoudigde aangifte hadden ontvangen, en die op grond van de aangebrachte wijzigingen aan dat voorstel van vereenvoudigde aangifte in beginsel niet meer aan de voorwaarden van § 2 voldoen om voor het daaropvolgende aanslagjaar van aangifteplicht te worden vrijgesteld, voor dat aanslagjaar toch vrijgesteld van aangifteplicht in de personenbelasting en blijven zij een voorstel van vereenvoudigde aangifte ontvangen op voorwaarde dat zij geen andere aan te geven belastbare inkomsten hebben dan de inkomsten }9 [als bedoeld in § 2, 1° tot 5° en 11°]9.]8 }1. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 1 K.B. 23 maart 2011, B.S., 30 maart 2011, err., B.S., 8 april 2011, van toepassing met ingang van aj. 2011 (art. 3) }2. – § 2, 3°, vervangen bij art. 1, 1°, K.B. 22 april 2012, B.S., 25 april 2012, inwerkingtreding: van toepassing vanaf aj. 2012 (art. 2) }3. – § 2, 3°/1, ingevoegd bij art. 1, 2°, K.B. 22 april 2012, B.S., 25 april 2012, inwerkingtreding: van toepassing vanaf aj. 2012 (art. 2) }4. – § 2, 3°/2, ingevoegd bij art. 1, 2°, K.B. 22 april 2012, B.S., 25 april 2012, inwerkingtreding: van toepassing vanaf aj. 2012 (art. 2) }5. – § 2, 11°, ingevoegd bij art. 1, 1°, K.B. 19 april 2013, B.S., 26 april 2013, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2013 (art. 3) }6. – § 2, 12°, ingevoegd bij art. 1, 1°, K.B. 19 april 2013, B.S., 26 april 2013, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2013 (art. 3) }7. – § 3, 8°, gewijzigd bij art. 1, 2°, K.B. 19 april 2013, B.S., 26 april 2013, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2013 (art. 3) }8. – § 4 toegevoegd bij art. 1, 3°, K.B. 22 april 2012, B.S., 25 april 2012, inwerkingtreding: van toepassing vanaf aj. 2012 (art. 2) }9. – § 4 gewijzigd bij art. 1, 3°, K.B. 19 april 2013, B.S., 26 april 2013, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2013 (art. 3) }1[Art. 178/1. }2 [§ 1.] 2 Krachtens artikel 306, § 2,
tweede lid, van hetzelfde Wetboek, is de administratie er
niet toe gehouden een voorstel van vereenvoudigde aangifte te sturen aan de door artikel 178 van aangifteplicht vrijgestelde belastingplichtigen van wie de belastbare inkomsten minder bedragen dan: 1° de belastingvrije som indien het gaat om belastingplichtigen die alleen worden belast; 2° de samengetelde belastingvrije sommen van de beide belastingplichtigen wanneer een gemeenschappelijke aanslag moet worden gevestigd.]1 }3 [§ 2. Krachtens artikel 306, § 2, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, zendt de administratie geen voorstel van vereenvoudigde aangifte aan de door artikel 178 van aangifteplicht vrijgestelde belastingplichtigen die dit niet langer wensen te ontvangen indien zij ofwel in de elektronische aangifte bedoeld in artikel 307bis voor het voorgaande aanslagjaar, ofwel via Myminfin, aanduiden dat zij geen voorstel van vereenvoudigde aangifte meer wensen te ontvangen.]3 }1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 23 maart 2011, B.S., 30 maart 2011, err., B.S., 8 april 2011, van toepassing met ingang van aj. 2011 (art. 3) }2. – § 1 genummerd bij art. 2 K.B. 19 april 2013, B.S., 26 april 2013, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2013 (art. 3) }3. – § 2 toegevoegd bij art. 2 K.B. 19 april 2013, B.S., 26 april 2013, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2013 (art. 3)
p. 545–549 K.B. 27 augustus 1993 Bijlage I volledig vervangen
Bijlage I van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 }1. – Laatst vervangen bij art. 1 K.B. 27 januari 2000, B.S., 9 februari 2000, van toepassing op de vanaf 1 januari 2000 toegekende voordelen van alle aard (art. 2)
}1[Afdeling I Maandelijkse referte-indexen voor hypothecaire leningen, toegestaan vanaf 1 januari 1995, waarin een veranderlijke rentevoet is bedongen (Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 18, § 3, 1, b, 3e lid)]1
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 4 K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, § 2)
}1[Periode
Juli 1994 Augustus 1994 September 1994 Oktober 1994 November 1994 December 1994
Belgisch Staatsblad
Index A
Index B
Index C
Index D
Index E
30.07.1994 31.08.1994 30.09.1994 29.10.1994 30.11.1994 31.12.1994
5,979 5,958 6,293 6,391 6,068 5,989
6,295 6,564 6,897 7,207 7,177 7,055
6,600 6,849 7,225 7,599 7,577 7,369
6,937 7,165 7,125 7,299 7,476 7,612 7,849 7,960 7,850 7,941 7,675 7,773]1
}1. – Ingevoegd bij art. 4 K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, § 2)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 545–549 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992
}1
[Periode
Januari 1995 Februari 1995 Maart 1995 April 1995 Mei 1995 Juni 1995 Juli 1995 Augustus 1995 September 1995 Oktober 1995 November 1995 December 1995
Belgisch Staatsblad
Index A
Index B
Index C
Index D
Index E
31.01.1995 28.02.1995 31.03.1995 29.04.1995 31.05.1995 30.06.1995 29.07.1995 31.08.1995 30.09.1995 31.10.1995 31.11.1995 30.12.1995
6,153 6,234 6,454 6,210 6,047 5,533 5,057 4,826 4,629 4,460 4,345 4,076
7,102 7,141 7,143 6,976 6,620 6,073 5,650 5,442 5,159 4,881 4,674 4,452
7,360 7,409 7,417 7,242 6,891 6,350 5,931 5,762 5,523 5,259 5,110 5,008
7,681 7,808 7,725 7,868 7,660 7,793 7,413 7,565 7,067 7,257 6,580 6,811 6,220 6,543 6,062 6,467 5,827 6,273 5,599 6,109 5,440 5,958 5,316 5,744]1
}1. – Ingevoegd bij art. 4 K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, § 2)
}1[Periode
Belgisch Staatsblad
Index A
Index B
Index C
Index D
Index E
Januari 1996 Februari 1996 Maart 1996 April 1996 Mei 1996 Juni 1996
31.01.1996 29.02.1996 30.03.1996 30.04.1996 31.05.1996 29.06.1996
3,782 3,486 3,334 3,356 3,306 3,266
4,186 3,921 4,003 4,159 3,990 3,849
4,790 4,534 4,643 4,821 4,662 4,517
5,152 4,977 5,148 5,383 5,257 5,130
5,544 5,347 5,445 5,644 5,540 5,412
Juli 1996 Augustus 1996 September 1996 Oktober 1996 November 1996 December 1996
31.07.1996 31.08.1996 28.09.1996 31.10.1996 30.11.1996 31.12.1996
4,439 3,578 3,480 3,262 3,157 3,153
4,057 4,203 4,020 3,695 3,557 3,597
4,657 4,703 4,489 4,164 3,944 3,940
5,295 5,544 5,370 5,612 5,185 5,442 4,899 5,151 4,669 4,905 4,549 4,770]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 17 maart 1997, B.S., 27 maart 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1996 toegekende voordelen van alle aard (art. 3)
}1
[Periode
Belgisch Staatsblad
Januari 1999
20 januari 1999 + err. 3 februari 1999 Februari 1999 27 februari 1999 Maart 1999 31 maart 1999 Ed. 2 April 1999 30 april 1999 Mei 1999 29 mei 1999 Juni 1999 30 juni 1999 Ed. 2 Juli 1999 20 juli 1999 Augustus 1999 26 augustus 1999 September 1999 21 september 1999 Oktober 1999 20 oktober 1999 November 1999 20 november 1999 December 1999 21 december 1999
}1
[Periode
Januari 1997 Februari 1997 Maart 1997 April 1997 Mei 1997 Juni 1997 Juli 1997 Augustus 1997 September 1997 Oktober 1997
November 1997 December 1997
Belgisch Staatsblad
Index A
Index B
Index C
Index D
Index E
31.01.1997 28.02.1997 29.03.1997 30.04.1997 31.05.1997 28.06.1997 31.07.1997 30.08.1997 30.09.1997 31.10.1997 err., B.S., 05.11.1997 29.11.1997 31.12.1997
3,151 3,115 3,200 3,394 3,420 3,378 3,376 3,478 3,697 3,866
3,552 3,454 3,530 3,745 3,770 3,682 3,619 3,689 3,908 4,083
3,969 3,937 3,984 4,194 4,252 4,155 4,108 4,180 4,370 4,523
4,465 4,347 4,308 4,497 4,563 4,464 4,382 4,384 4,538 4,667
4,790 4,795 4,719 4,871 4,952 4,862 4,752 4,705 4,824 4,930
4,074 4,326 4,734 4,846 5,094 4,169 4,478 4,808 4,912 5,158]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 2 juni 1998, B.S., 20 juni 1998, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende voordelen van alle aard (art. 3)
}1[Periode
Belgisch Staatsblad
Index A
Index B
Index C
Index D
Index E
Januari 1998 Februari 1998 Maart 1998 April 1998 Mei 1998 Juni 1998
31.01.1998 28.02.1998 31.03.1998 30.04.1998 30.05.1998 30.06.1998
4,019 3,821 3,733 3,777 3,889 3,932
4,348 4,150 4,069 4,095 4,182 4,197
4,602 4,371 4,263 4,264 4,352 4,371
4,758 4,602 4,498 4,469 4,540 4,557
4,957 4,733 4,606 4,559 4,616 4,636
Juli 1998 Augustus 1998 September 1998 Oktober 1998 November 1998 December 1998
31.07.1998 29.08.1998 30.09.1998 31.10.1998 28.11.1998 31.12.1998
3,891 3,849 3,729 3,569 3,478 3,391
4,129 4,069 3,858 3,610 3,512 3,416
4,279 4,183 3,943 3,674 3,568 3,465
4,448 4,535 4,334 4,424 4,073 4,159 3,802 3,884 3,732 3,840 3,645 3,800]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 21 april 1999, B.S., 7 mei 1999, van toepassing op de vanaf 1 januari 1998 toegekende voordelen van alle aard (art. 3)
Index A
Index B
Index C
Index D
Index E
Index F
Index G
Index H
Index I
Index J
3,209
3,258
3,343
3,481
3,636
–
–
–
–
–
2,965 2,907 2,878 2,703 2,601 2,725 2,938 3,083 3,180 3,513 3,555
3,081 3,068 3,038 2,859 2,809 3,166 3,453 3,594 3,765 4,071 4,003
3,232 3,253 3,241 3,079 3,093 3,535 3,873 4,013 4,226 4,500 4,388
3,324 3,354 3,368 3,227 3,266 3,785 4,146 4,298 4,517 4,770 4,649
3,465 3,503 3,541 3,428 3,489 3,977 4,340 4,510 4,738 4,968 4,825
– – – – – 4,173 4,521 4,705 4,941 5,145 4,978
– – – – – 4,365 4,689 4,873 5,114 5,287 5,120
– – – – – 4,538 4,891 5,018 5,246 5,396 5,224
– – – – – 4,686 4,980 5,136 5,356 5,483 5,301
– – – – – 4,811 5,095 5,241 5,450 5,560 5,370]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 25 april 2000, B.S., 9 mei 2000, van toepassing op de vanaf 1 januari 1999 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }1[Periode
Januari 2000 Februari 2000 Maart 2000 April 2000
139
Belgisch Staatsblad 20 januari 2000 22 februari 2000 21 maart 2000 Ed. 2 20 april 2000 Ed. 2
Index A
Index B
Index C
Index D
Index E
Index F
Index G
Index H
Index I
Index J
3,721 3,861 4,042 4,156
4,183 4,384 4,513 4,519
4,574 4,821 4,900 4,815
4,834 5,103 5,141 4,996
4,997 5,277 5,287 5,118
5,148 5,425 5,418 5,240
5,296 5,562 5,536 5,351
5,413 5,667 5,626 5,431
5,503 5,746 5,692 5,481
5,578 5,809 5,740 5,516
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 545–549 }1[Periode
Belgisch Staatsblad
Mei 2000 Juni 2000 Juli 2000 Augustus 2000 September 2000 Oktober 2000
20 mei 2000 20 juni 2000 20 juli 2000 22 augustus 2000 20 september 2000 20 oktober 2000 + Err. 25 oktober 2000 Ed. 2 November 2000 18 november 2000 December 2000 20 december 2000
Index A
Index B
Index C
Index D
Index E
Index F
Index G
Index H
Index I
Index J
4,375 4,784 4,865 5,003 5,164
4,690 5,021 5,037 5,169 5,284
4,949 5,211 5,182 5,297 5,382
5,118 5,327 5,281 5,371 5,449
5,238 5,405 5,355 5,414 5,490
5,348 5,475 5,420 5,444 5,513
5,442 5,533 5,472 5,472 5,530
5,508 5,573 5,506 5,498 5,546
5,551 5,599 5,533 5,529 5,564
5,580 5,619 5,556 5,556 5,583
5,076 5,120 4,988
5,170 5,167 5,028
5,264 5,217 5,076
5,349 5,280 5,135
5,418 5,347 5,202
5,472 5,414 5,266
5,515 5,469 5,322
5,554 5,512 5,365
5,590 5,546 5,406
5,621 5,578 5,444]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 16 maart 2001, B.S., 10 april 2001, van toepassing op de vanaf 1 januari 2000 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }1[Periode
Belgisch staatsblad
Januari 2001 Februari 2001 Maart 2001 April 2001 Mei 2001 Juni 2001 Juli 2001
20 januari 2001 20 februari 2001 Ed. 2 20 maart 2001 20 april 2001 22 mei 2001 20 juni 2001 Ed. 2 20 juli 2001 + err. 4 augustus 2001 Augustus 2001 21 augustus 2001 September 2001 20 september 2001 Oktober 2001 20 oktober 2001 November 2001 20 november 2001 December 2001 5 januari 2002
Index A
Index B
Index C
Index D
Index E
Index F
Index G
Index H
Index I
Index J
4,637 4,436 4,463 4,282 4,511 4,328 4,223
4,660 4,534 4,540 4,352 4,576 4,459 4,368
4,696 4,628 4,614 4,435 4,658 4,603 4,519
4,814 4,714 4,704 4,531 4,767 4,759 4,674
4,852 4,802 4,788 4,636 4,876 4,903 4,823
4,941 4,890 4,862 4,736 4,971 5,027 4,956
5,024 4,969 4,931 4,824 5,053 5,133 5,070
5,095 5,036 4,989 4,897 5,125 5,219 5,167
5,160 5,094 5,049 4,965 5,191 5,300 5,253
5,220 5,150 5,110 5,034 5,255 5,372 5,328
4,171 3,962 3,436 3,173 3,139
4,285 4,138 3,634 3,370 3,520
4,420 4,237 3,865 3,611 3,827
4,579 4,411 4,118 3,868 4,061
4,735 4,573 4,342 4,075 4,261
4,871 4,714 4,533 4,251 4,432
4,989 4,837 4,697 4,410 4,573
5,088 4,942 4,840 4,551 4,689
5,175 5,037 4,962 4,674 4,781
5,250 5,121 5,065 4,774 4,854]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 8 maart 2002, B.S., 19 maart 2002, van toepassing op de vanaf 1 januari 2001 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }1
[Periode
Januari 2002 Februari 2002 Maart 2002 April 2002 Mei 2002 Juni 2002 Juli 2002 Augustus 2002 September 2002 Oktober 2002 November 2002 December 2002
Belgisch Staatsblad
Index A
Index B
Index C
Index D
Index E
Index F
Index G
Index H
Index I
Index J
23.01.2002 20.02.2002 20.03.2002 20.04.2002 18.05.2002 20.06.2002 20.07.2002 20.08.2002 – ed. 2 20.09.2002 22.10.2002 – ed. 2 20.11.2002 20.12.2002 + err. 25.12.2002
3,220 3,426 3,506 3,753 3,704 3,868 3,678 3,407 3,287 3,017 2,993 2,850
3,678 3,870 3,980 4,248 4,179 4,286 4,034 3,729 3,544 3,247 3,277 3,127
4,050 4,218 4,355 4,630 4,546 4,609 4,335 4,012 3,784 3,473 3,555 3,406
4,312 4,434 4,569 4,831 4,749 4,791 4,540 4,235 4,000 3,695 3,824 3,679
4,491 4,591 4,719 4,965 4,896 4,925 4,691 4,416 4,190 3,901 4,055 3,910
4,640 4,745 4,876 5,100 5,039 5,063 4,840 4,581 4,352 4,082 4,242 4,096
4,773 4,878 5,015 5,219 5,159 5,180 4,970 4,718 4,484 4,236 4,398 4,253
4,887 4,974 5,109 5,299 5,243 5,263 5,065 4,819 4,587 4,363 4,528 4,389
4,984 5,036 5,160 5,351 5,300 5,321 5,134 4,894 4,670 4,466 4,638 4,507
5,056 5,079 5,195 5,389 5,344 5,365 5,185 4,953 4,738 4,556 4,734 4,608]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 21 februari 2003, B.S., 6 maart 2003, van toepassing op de vanaf 1 januari 2002 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }1[Periode
BELGISCH STAATSBLAD
INDEX A
INDEX B
INDEX C
INDEX D
INDEX E
INDEX F
INDEX G
INDEX H
INDEX I
INDEX J
Januari 2003
20.01.2003
2,649
2,855
3,109
3,404
3,651
3,842
4,010
4,164
4,303
4,419
Februari 2003 Maart 2003 April 2003 Mei 2003 Juni 2003 Juli 2003 Augustus 2003 September 2003 Oktober 2003 November 2003 December 2003
20.02.2003 – ed. 3 20.03.2003 – ed. 3 22.04.2003 20.05.2003 20.06.2003 – ed. 3 22.07.2003 20.08.2003 19.09.2003 20.10.2003 – ed. 3 20.11.2003 – ed. 2 19.12.2003 – ed. 2
2,498 2,295 2,313 2,311 2,058 1,891 2,043 2,142 2,063 2,251 2,283
2,696 2,477 2,586 2,562 2,242 2,118 2,404 2,604 2,475 2,701 2,745
2,925 2,677 2,857 2,821 2,448 2,362 2,746 3,010 2,852 3,107 3,158
3,185 2,909 3,129 3,093 2,688 2,628 3,051 3,320 3,166 3,431 3,484
3,425 3,155 3,384 3,353 2,937 2,892 3,311 3,550 3,420 3,682 3,734
3,629 3,383 3,605 3,574 3,162 3,125 3,525 3,737 3,624 3,872 3,924
3,807 3,581 3,791 3,753 3,354 3,330 3,703 3,895 3,796 4,027 4,078
3,961 3,749 3,948 3,911 3,525 3,505 3,860 4,035 3,946 4,165 4,220
4,095 3,885 4,085 4,052 3,675 3,663 3,996 4,155 4,085 4,288 4,345
4,210 4,000 4,202 4,174 3,807 3,798 4,119 4,263 4,203 4,394 4,450]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 19 februari 2004, B.S., 27 februari 2004, van toepassing op de vanaf 1 januari 2003 toegekende voordelen van alle aard (art. 3)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 545–549 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992
}1[Periode
BELGISCH STAATSBLAD
Januari 2004 20.01.2004 – ed. 3 Februari 2004 20.02.2004 – ed. 2 Maart 2004 22.03.2004 April 2004 20.04.2004 – ed. 3 Mei 2004 21.05.2004 Juni 2004 21.06.2004 – ed. 3 juli 2004 20.07.2004 – ed. 3 Augustus 2004 20.08.2004 – ed. 2 September 2004 20.09.2004 – ed. 2 Oktober 2004 20.10.2004 – ed. 2 November 2004 19.11.2004 – ed. 3 December 2004 20.12.2004 – ed. 2
Index A
Index B
Index C
Index D
Index E
Index F
Index G
Index H
Index I
Index J
2,184 2,078 2,017 1,935 2,102 2,207 2,272 2,238 2,211 2,264 2,202 2,190
2,613 2,478 2,369 2,251 2,491 2,644 2,712 2,629 2,556 2,586 2,476 2,412
3,003 2,850 2,706 2,566 2,855 3,041 3,104 2,988 2,880 2,890 2,740 2,632
3,329 3,171 3,021 2,878 3,180 3,369 3,413 3,294 3,171 3,150 2,984 2,846
3,587 3,434 3,296 3,159 3,453 3,633 3,658 3,542 3,414 3,364 3,201 3,048
3,788 3,645 3,515 3,387 3,674 3,842 3,853 3,738 3,610 3,550 3,398 3,237
3,956 3,824 3,701 3,579 3,854 4,015 4,018 3,900 3,773 3,712 3,569 3,405
4,106 3,981 3,868 3,750 4,012 4,164 4,159 4,045 3,919 3,885 3,722 3,558
4,236 4,120 4,014 3,901 4,149 4,295 4,283 4,173 4,049 3,981 3,857 3,689
4,343 4,235 4,138 4,030 4,267 4,404 4,384 4,279 4,155 4,085 3,963 3,796]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 16 februari 2005, B.S., 24 februari 2005, van toepassing op de vanaf 1 januari 2004 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }1[PERIODE
BELGISCH STAATSBLAD
INDEX A
INDEX B
INDEX C
INDEX D
INDEX E
INDEX F
INDEX G
INDEX H
INDEX I
INDEX J
Januari 2005 Februari 2005 Maart 2005 April 2005 Mei 2005 Juni 2005 Juli 2005 Augustus 2005 September 2005 Oktober 2005 November 2005 December 2005
20.01.2005 – Ed. 2 21.02.2005 21.03.2005 20.04.2005 – Ed. 2 20.05.2005 – Ed. 2 20.06.2005 – Ed. 2 20.07.2005 – Ed. 2 22.08.2005 20.09.2005 20.10.2005 – Ed. 2 21.11.2005 20.12.2005 – Ed. 2
2,210 2,187 2,201 2,219 2,117 2,054 2,002 2,099 2,094 2,162 2,380 2,608
2,428 2,407 2,454 2,470 2,319 2,203 2,119 2,242 2,212 2,294 2,545 2,735
2,635 2,616 2,688 2,707 2,514 2,359 2,253 2,393 2,340 2,426 2,699 2,862
2,826 2,801 2,893 2,916 2,699 2,523 2,415 2,553 2,483 2,552 2,837 2,988
3,000 2,963 3,070 3,094 2,869 2,686 2,589 2,713 2,629 2,670 2,952 3,096
3,159 3,110 3,224 3,251 3,025 2,836 2,745 2,856 2,758 2,778 3,045 3,175
3,307 3,241 3,363 3,390 3,171 2,976 2,884 2,986 2,880 2,880 3,134 3,250
3,439 3,363 3,490 3,519 3,304 3,109 3,016 3,116 3,003 2,990 3,229 3,335
3,555 3,475 3,603 3,634 3,427 3,228 3,138 3,237 3,118 3,093 3,322 3,416
3,649 3,564 3,690 3,726 3,526 3,328 3,236 3,335 3,210 3,173 3,390 3,472.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 17 maart 2006, B.S., 24 maart 2006, van toepassing op de vanaf 1 januari 2005 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }1[PERIODE
BELGISCH STAATSBLAD
januari 2006 februari 2006 maart 2006 april 2006 mei 2006 juni 2006 juli 2006 augustus 2006 september 2006 oktober 2006 november 2006 december 2006
25.01.2006 20.02.2006 – ed. 2 20.03.2006 – ed. 2 20.04.2006 – ed. 2 22.05.2006 20.06.2006 – ed. 2 20.07.2006 – ed. 2 21.08.2006 20.09.2006 20.10.2006 – ed. 3 20.11.2006 – ed. 3 20.12.2006 – ed. 2
INDEX A
INDEX B
INDEX C
INDEX D
INDEX E
INDEX F
INDEX G
INDEX H
INDEX I
INDEX J
2,679 2,720 2,805 2,989 3,091 3,160 3,280 3,391 3,490 3,572 3,664 3,708
2,799 2,869 2,986 3,199 3,333 3,356 3,485 3,545 3,572 3,606 3,691 3,663
2,908 2,998 3,134 3,370 3,532 3,516 3,644 3,658 3,629 3,625 3,709 3,640
3,000 3,092 3,234 3,472 3,656 3,624 3,736 3,720 3,657 3,632 3,719 3,643
3,072 3,159 3,298 3,534 3,736 3,703 3,798 3,765 3,680 3,641 3,730 3,659
3,128 3,217 3,354 3,587 3,806 3,776 3,855 3,815 3,719 3,664 3,752 3,675
3,186 3,277 3,416 3,649 3,873 3,850 3,914 3,873 3,764 3,693 3,777 3,692
3,255 3,339 3,472 3,701 3,928 3,912 3,966 3,920 3,802 3,722 3,800 3,710
3,320 3,393 3,518 3,743 3,969 3,960 4,005 3,958 3,836 3,748 3,820 3,726
3,365 3,435 3,557 3,775 4,003 3,998 4,036 3,988 3,865 3,772 3,840 3,742]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 13 februari 2007, B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de vanaf 1 januari 2006 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }1[Periode
Belgisch Staatsblad
INDEX A
INDEX B
INDEX C
INDEX D
INDEX E
INDEX F
INDEX G
INDEX H
INDEX I
INDEX J
Januari 2007 Februari 2007 Maart 2007 April 2007 Mei 2007 Juni 2007 Juli 2007 Augustus 2007 September 2007 Oktober 2007
22.01.2007 20.02.2007 – ed. 3 20.03.2007 – ed. 2 20.04.2007 – ed. 2 21.05.2007 20.06.2007 – ed. 3 25.07.2007 20.08.2007 – ed. 2 20.09.2007 – ed. 2 19.10.2007 – ed. 2
3,805 3,886 3,914 3,990 4,134 4,259 4,350 4,369 4,100 4,028
3,818 3,938 3,930 3,969 4,147 4,359 4,510 4,449 4,073 4,115
3,830 3,968 3,936 3,956 4,153 4,382 4,565 4,468 4,107 4,162
3,841 3,980 3,940 3,953 4,158 4,369 4,567 4,463 4,163 4,189
3,852 3,992 3,953 3,961 4,170 4,367 4,576 4,464 4,204 4,217
3,867 4,014 3,977 3,977 4,187 4,384 4,599 4,478 4,234 4,255
3,879 4,037 4,004 3,997 4,203 4,402 4,624 4,498 4,274 4,298
3,891 4,063 4,027 4,015 4,222 4,417 4,646 4,517 4,320 4,350
3,906 4,085 4,047 4,034 4,238 4,428 4,663 4,537 4,369 4,405
3,920 4,106 4,065 4,050 4,255 4,441 4,680 4,555 4,414 4,454
141
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 545–549 }1[Periode
Belgisch Staatsblad
November 2007 21.11.2007 December 2007 20.12.2007 – ed. 4
INDEX A
INDEX B
INDEX C
INDEX D
INDEX E
INDEX F
INDEX G
INDEX H
INDEX I
INDEX J
4,073 4,006
4,104 3,938
4,132 3,914
4,155 3,951
4,178 4,003
4,205 4,040
4,241 4,091
4,294 4,167
4,353 4,259
4,405 4,343.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 25 februari 2008, B.S., 29 februari 2008, van toepassing op de vanaf 1 januari 2007 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }1[PERIODE
BELGISCH STAATSBLAD
januari 2008 februari 2008 maart 2008 april 2008 mei 2008 juni 2008 juli 2008 augustus 2008 september 2008 oktober 2008 november 2008 december 2008
21.01.2008 20.02.2008 - ed. 2 14.03.2008 - ed. 2 18.04.2008 - ed. 2 20.05.2008 - ed. 2 20.06.2008 - ed. 2 22.07.2008 20.08.2008 - ed. 2 19.09.2008 - ed. 2 20.10.2008 20.11.2008 - ed. 2 19.12.2008 - ed. 2
INDEX A
INDEX B
INDEX C
INDEX D
INDEX E
INDEX F
INDEX G
INDEX H
INDEX I
INDEX J
4,065 3,718 3,605 3,783 3,998 4,224 4,557 4,440 4,309 3,783 2,888 2,289
4,047 3,621 3,460 3,688 3,945 4,330 4,711 4,533 4,250 3,866 3,242 2,860
4,059 3,603 3,430 3,687 3,972 4,387 4,790 4,601 4,219 3,967 3,530 3,256
4,107 3,676 3,529 3,774 4,061 4,395 4,795 4,631 4,231 4,091 3,719 3,405
4,158 3,760 3,640 3,836 4,120 4,393 4,778 4,636 4,267 4,209 3,862 3,476
4,191 3,820 3,720 3,852 4,138 4,401 4,764 4,633 4,291 4,287 4,008 3,606
4,238 3,894 3,815 3,898 4,175 4,433 4,775 4,646 4,327 4,347 4,155 3,760
4,312 4,000 4,949 4,000 4,242 4,488 4,805 4,687 4,386 4,417 4,289 3,900
4,397 4,119 4,098 4,128 4,326 4,555 4,848 4,747 4,471 4,495 4,408 4,017
4,472 4,228 4,239 4,259 4,411 4,621 4,892 4,808 4,551 4,568 4,511 4,111.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 3 februari 2009, B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de vanaf 1 januari 2008 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }1[PERIODE
BELGISCH STAATSBLAD
Januari 2009 20.01.2009 – ed. 2 Februari 2009 25.02.2009 – ed. 2 Maart 2009 20.03.2009 – ed. 2 April 2009 20.04.2009 – ed. 4 Mei 2009 20.05.2009 – ed. 2 Juni 2009 19.06.2009 – ed. 3 Juli 2009 20.07.2009 – ed. 2 Augustus 2009 20.08.2009 – ed. 3 September 200921 .09.2009 – ed. 2 Oktober 2009 20.10.2009 – ed. 2 November 2009 20.11.2009 – ed. 2 December 2009 21.12.2009 – ed. 1
INDEX A INDEX B INDEX C INDEX D INDEX E INDEX F INDEX G INDEX H INDEX I INDEX J 2,005 1,423 1,114 1,039 1,050 0,919 0,830 0,744 0,716 0,681 0,800 0,760
2,554 2,103 1,852 1,810 1,678 1,603 1,531 1,489 1,489 1,365 1,460 1,399
2,981 2,676 2,468 2,449 2,229 2,204 2,145 2,089 2,080 1,927 2,000 1,930
3,232 3,097 2,919 2,913 2,668 2,697 2,647 2,543 2,497 2,364 2,415 2,342
3,401 3,411 3,250 3,249 3,013 3,093 3,044 2,896 2,807 2,694 2,727 2,649
3,552 3,662 3,512 3,502 3,276 3,408 3,346 3,187 3,056 2,951 2,968 2,884
3,079 3,865 3,721 3,690 3,476 3,658 3,581 3,424 3,272 3,172 3,181 3,098
3,775 4.028 3,889 3,824 3,642 3,857 3,767 3,622 3,472 3,390 3,400 3,325
3,848 4,158 4,027 3,917 3,783 4,015 3,920 3,788 3,656 3,592 3,610 3,545
3,908 4,265 4,138 3,994 3,906 4,142 4,048 3,923 3,809 3,766 3,790 3,734.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 10 februari 2010, B.S., 22 februari 2010, van toepassing op de vanaf 1 januari 2009 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }1[PERIODE
BELGISCH STAATSBLAD
januari 2010 februari 2010 maart 2010 april 2010 mei 2010 juni 2010 juli 2010 augustus 2010 september 2010 oktober 2010 november 2010 december 2010
25.01.2010 – ed. 2 19.02.2010 – ed. 3 22.03.2010 19.04.2010 20.05.2010 – ed. 3 21.06.2010 20.07.2010 – ed. 2 20.08.2010 – ed. 3 20.09.2010 – ed. 2 20.10.2010 – ed. 2 22.11.2010 20.12.2010 – ed. 2
INDEX A INDEX B INDEX C INDEX D INDEX E INDEX F INDEX G INDEX H INDEX I INDEX J 0,774 0,695 0,601 0,638 0,618 0,567 0,678 0,718 0,654 0,842 1,015 1,200
1,359 1,306 1,140 1,078 1,049 0,943 1,038 1,019 0,856 1,172 1,318 1,657
1,887 1,851 1,649 1,531 1,500 1,361 1,456 1,400 1,167 1,528 1,652 2,105
2,302 2,278 2,099 1,992 1,970 1,817 1,935 1,855 1,583 1,914 2,023 2,518
2,625 2,606 2,482 2,407 2,391 2,234 2,370 2,264 1,969 2,259 2,357 2,855
2,911 2,880 2,795 2,727 2,707 2,547 2,691 2,558 2,253 2,514 2,600 3,095
3,173 3,123 3,052 2,974 2,946 2,784 2,930 2,780 2,477 2,710 2,789 3,282
3,402 3,340 3,272 3,187 3,150 2,976 3,117 2,962 2,661 2,886 2,970 3,459
3,600 3,535 3,460 3,370 3,319 3,133 3,263 3,115 2,813 3,045 3,136 3,617
3,764 3,698 3,616 3,526 3,463 3,263 3,382 3,241 2,937 3,180 3,279 3,751.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 7 februari 2011, B.S., 11 februari 2011, van toepassing op de vanaf 1 januari 2010 toegekende voordelen van alle aard (art. 3)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 545–549 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992
}1[PERIODE
BELGISCH STAATSBLAD
INDEX INDEX B INDEX C INDEX D INDEX E INDEX F INDEX G INDEX H INDEX I INDEX J A
Januari 2011 Februari 2011 Maart 2011 April 2011 Mei 2011 Juni 2011 Juli 2011 Augustus 2011 September 2011 Oktober 2011 November 2011 December 2011
14.01.2011 – ed. 2 16.02.2011 21.03.2011 – ed. 3 20.04.2011 – ed. 2 20.05.2011 – ed. 3 20.06.2011 – ed. 2 20.07.2011 – ed. 2 22.08.2011 23.09.2011 – ed. 2 20.10.2011 – ed. 2 21.11.2011 20.12.2011 – ed. 2
1.613 1.396 1.564 1.544 1.651 1.617 1.643 1.558 1.108 1.056 1.467 2.859
2.081 2.074 2.258 2.121 2.276 2.208 2.222 2.275 1.913 1.912 2.380 3.626
2.533 2.656 2.830 2.648 2.845 2.748 2.744 2.903 2.602 2.623 3.126 4.204
2.945 3.094 3.236 3.086 3.301 3.190 3.166 3.370 3.081 3.089 3.593 4.488
3.269 3.412 3.524 3.416 3.626 3.513 3.469 3.678 3.370 3.339 3.840 4.583
3.489 3.637 3.735 3.649 3.834 3.723 3.668 3.859 3.529 3.456 3.952 4.617
3.652 3.802 3.894 3.800 3.942 3.838 3.779 3.957 3.615 3.510 4.015 4.668
3.790 3.934 4.018 3.912 4.014 3.920 3.869 4.045 3.709 3.587 4.100 4.751
3.913 4.040 4.199 4.021 4.109 4.023 3.978 4.163 3.839 3.703 4.224 4.850
4.014 4.131 4.204 4.128 4.219 4.136 4.091 4.285 3.971 3.825 4.346 4.943. ]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 4 maart 2012, B.S., 8 maart 2012, van toepassing op de vanaf 1 januari 2011 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }1
BELGISCH STAATS- INDEX A INDEX B INDEX C INDEX D INDEX E INDEX F INDEX G INDEX H INDEX I INDEX J BLAD
[PERIODE
Januari 2012 Februari 2012 Maart 2012 April 2012 Mei 2012 Juni 2012 Juli 2012 Augustus 2012 September 2012 Oktober 2012 November 2012 December 2012
20.01.2012 – ed. 2 20.02.2012 – ed. 3 20.03.2012 – ed. 2 20.04.2012 – ed. 2 16.05.2012 – ed. 1 14.06.2012 – ed. 1 20.07.2012 – ed. 3 20.08.2012 – ed. 2 20.09.2012 – ed. 2 24.10.2012 – ed. 2 22.11.2012 – ed. 2 14.12.2012 – ed. 2
1,016 0,931 0,695 0,577 0,578 0,492 0,426 0,067 0,090 0,097 0,090 0,061
2,246 1,607 1,262 1,147 1,085 0,839 0,779 0,331 0,354 0,311 0,240 0,153
3,147 2,187 1,761 1,651 1,555 1,253 1,200 0,636 0,653 0,580 0,473 0,357
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 1 maart 2013, B.S., 7 maart 2013, van toepassing op de vanaf 1 januari 2012 toegekende voordelen van alle aard (art. 3)
Afdeling }1[II]1
Maandelijkse lastenpercentage voor niet-hypothecaire leningen gesloten tijdens de jaren 1981 tot 1984 met een vaste looptijd van meer dan 60 maanden (Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, art. 18, § 3, 1, c, 1°)
3,569 2,619 2,165 2,058 1,964 1,701 1,650 0,997 1,010 0,933 0,830 0,707
3,708 2,928 2,482 2,379 2,310 2,093 2,043 1,364 1,378 1,313 1,210 1,068
3,786 3,149 2,732 2,630 2,586 2,364 2,319 1,695 1,709 1,660 1,539 1,360
3,905 3,325 2,949 2,841 2,818 2,569 2,529 1,977 1,989 1,955 1,815 1,611
}1[Bedrag van de lening
4,053 3,512 3,173 3,050 3,031 2,766 2,730 2,211 2,222 2,198 2,048 1,845
4,198 3,699 3,393 3,251 3,224 2,957 2,922 2,401 2,411 2,396 2,246 2,061
4,319 3,861 3,583 3,430 3,394 3,127 3,095 2,561 2,571 2,559 2,414 2,253.]1
Jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten 1981 1982 1983 en 1984
van 3.718,41 EUR tot 5.577,60 EUR van 5.577,61 EUR tot 7.436,81 EUR van 7.436,82 EUR tot 9.915,74 EUR van 9.915,75 EUR tot 14.873,61 EUR meer dan 14.873,61 EUR
0,84 0,83 0,82 0,81 0,81
0,98 0,97 0,96 0,95 0,95
0,97 0,96 0,95 0,94 0,93]1
}1. – Tabel vervangen bij art. 6 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 39, lid 2)
}1. Opschrift hernummerd bij art. 4 K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996
}1[Afdeling III }1[Bedrag van de lening
Tot 123,95 EUR van 123,96 EUR tot 371,84 EUR van 371,85 EUR tot 619,73 EUR van 619,74 EUR tot 1.239,47 EUR van 1.239,48 EUR tot 2.478,94 EUR van 2.478,95 EUR tot 3.718,40 EUR
143
Jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten 1981 1982 1983 en 1984 1,05 1,03 0,96 0,92 0,88 0,86
1,19 1,17 1,10 1,06 1,02 1,00
1,16 1,16 1,08 1,05 1,01 0,99
}2
[...]2]1
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 2 K.B. 7 december 1998, B.S., 23 december 1998, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, lid 1) }2. Opschrift opgeheven bij art. 3 K.B. 10 januari 2010, B.S., 15 januari 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 4) }1[...]1
}1. – Afdeling III (tabel), na wijziging, opgeheven bij art. 3 K.B. 10 januari 2010, B.S., 15 januari 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 4)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 553–556
p. 553–556 K.B. 27 augustus 1993 Bijlage IIbis – III volledig vervangen
}1[Bijlage IIbis van het K.B./W.I.B. 1992 van 20 december 2002 Verplichte vermeldingen die moeten voorkomen op de factuur betreffende de uitgaven die in }2[artikel 14524, § 1]2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 opgesomd zijn met het oog op een rationeler energiegebruik in een woning (K.B./ W.I.B. 92, artikel 6311): Maatregel 1: }3[Vervanging van oude stookketels of onderhoud van stookketels]3 A. Met betrekking tot de oude stookketels: de }4[...]4 aannemer bevestigt dat hij de oude stookketel vervangt en vermeldt de beschikbare kenmerken van de oude stookketel (merk, type en serienummer van het toestel); B. Met betrekking tot de nieuwe verwarmingsinstallaties: de }5 5 [...] aannemer bevestigt dat op de nieuwe installaties bedoeld in }6[artikel 6311, § 1, A, 2°, K.B./W.I.B. 92]6 het EG-kenmerk is aangebracht en dat zij in overeenstemming zijn met het koninklijk besluit van 18 maart 1997 betreffende de rendementseisen voor nieuwe olie- en gasgestookte centrale verwarmingsketels. Bovendien bevestigt hij dat de schoorsteen in overeenstemming is met het nieuwe systeem van de verwarming. Voor de stookketels op hout bevestigt de }7[...]7 aannemer dat: – deze stookketels beantwoorden aan de Europese norm EN 12809; – zij automatisch worden geladen en uitsluitend }8[hout of niet behandeld samengedrukt hout]8 als brandstof gebruiken; – het rendement van de ketel bij nominaal nuttig vermogen ten minste 60 % bedraagt in overeenstemming met de rendementseisen die zijn opgenomen in de norm EN 303-5. Voor de warmtepompen bevestigt de }9[...]9 aannemer dat de globale prestatiecoëfficiënt hoger is dan of gelijk is aan 3. }10[C. Onderhoud van een stookketel De }11[...]11 aannemer moet op de factuur de karakteristieken vermelden van de stookketel (merk, type en serienummer van het toestel) en op die factuur de datum vermelden van dat onderhoud.]10 Maatregel 2: Installatie van een systeem van waterverwarming door middel van zonne-energie De }12[...]12 aannemer bevestigt dat: – de oriëntatie van de panelen tussen het oosten en het westen ligt via het zuiden; – de hellingshoek van de vaste panelen }13[tussen 0 en 70°]13 ten opzichte van de horizon ligt; – de aangewende techniek toelaat om een eventueel probleem van legionellose te vermijden. Maatregel 3: Plaatsing van zonnecelpanelen voor het omzetten van zonne-energie in elektrische energie De }14[...]14 aannemer bevestigt dat: a) de kenmerken van de modules beantwoorden aan de volgende vereisten: – voor «kristallijne modellen», wordt de norm IEC 61215 vereist, alsook een minimum rendement van 12 %; voor de «dunne-filmmodules» wordt de norm IEC 61646 vereist, alsook een minimum rendement van 7 %; b) het minimum rendement voor de omvormers hoger ligt dan 88 % voor de autonome systemen en 91 % voor de netgekoppelde systemen; c) de oriëntatie van de panelen tussen het oosten en het westen ligt via het zuiden en dat de hellingshoek van de vaste panelen }15[tussen 0 en 70°]15 ten opzichte van de horizon ligt. }16[Maatregel 3bis: Installatie van een geothermische warmtepomp De }17[...]17 aannemer bevestigt dat: – op de geothermische warmtepompen }18[...]18 het EG-kenmerk is aangebracht;
– de globale prestatiecoëfficiënt hoger is dan of gelijk is aan 3.]16 Maatregel 4: Plaatsing van dubbele beglazing De }20 [...] 20 aannemer bevestigt dat de globale }19[geleidingscoëfficiënt U]19 van het venster (raamwerk + beglazing), berekend volgens de vereenvoudigde formules van de geldende norm (NBN B 62), lager ligt dan of gelijk is aan 2,0 watt per vierkante meter Kelvin. Maatregel 5: Isolatie van daken}21[, muren en vloeren]21 De }23[...]23 aannemer bevestigt dat het }22[voor de isolatie van een dak]22 gebruikte isolatiemateriaal een thermische weerstand R heeft die gelijk is aan of groter dan 2,5 vierkante meter Kelvin per watt. }24[De }25[...]25 aannemer bevestigt dat het voor de isolatie van muren gebruikte isolatiemateriaal een thermische weerstand R heeft die gelijk is aan of groter dan: – 2 vierkante meter Kelvin per watt voor de isolatie aan de buitenzijde van een muur die in contact staat met de buitenlucht, of met een niet-verwarmde of niet tegen de vorst beschermde ruimte; – 0,75 vierkante meter Kelvin per watt voor de isolatie in de spouw van een spouwmuur die in contact staat met de buitenlucht, of met een niet-verwarmde of niet tegen de vorst beschermde ruimte.]24 }26[De }27[...]27 aannemer bevestigt dat het voor de isolatie van vloeren gebruikte isolatiemateriaal een thermische weerstand R heeft die gelijk is aan of groter dan: – 1 vierkante meter Kelvin per watt in geval van isolatie aan de binnenzijde van een vloeroppervlak dat in contact staat met de grond of met een niet-verwarmde of niet tegen de vorst beschermde ruimte; – 2 vierkante meter Kelvin per watt in geval van isolatie aan de buitenzijde van een vloeroppervlak dat in contact staat met de grond of met een niet-verwarmde of niet tegen de vorst beschermde ruimte.]26 Maatregel 6: Plaatsing van een warmteregeling van een installatie van centrale verwarming door middel van thermostatische kranen of door een kamerthermostaat met tijdsinschakeling De }28[...]28 aannemer bevestigt dat hij thermostatische kranen of een klokthermostaat, eventueel met inbegrip van een externe sonde, heeft geplaatst met het oog op de warmteregeling van een installatie van centrale verwarming. Wanneer in de woning noch thermostatische kranen noch een warmteregeling aanwezig zijn, bevestigt de }29[...]29 aannemer, bij de plaatsing ervan, dat de twee soorten werken zijn uitgevoerd.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 1 K.B. 20 december 2002, B.S., 28 december 2002, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 2, lid 1) }2. – Opschrift gewijzigd bij art. 16 K.B. 27 januari 2009, B.S., 3 februari 2009 }3. – Maatregel 1, opschrift, gewijzigd bij art. 2, 1°, K.B. 1 september 2006, B.S., 8 september 2006, van toepassing vanaf aj. 2007 (art.3, lid 2) }4. – Maatregel 1, A, gewijzigd bij art. 8 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }5. – Maatregel 1, B, lid 1, gewijzigd bij art. 8 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }6. – Maatregel 1, B, lid 1, gewijzigd bij art. 20 K.B. 5 december 2011, B.S., 12 december 2011 }7. – Maatregel 1, B, lid 3, inleidende zin, gewijzigd bij art. 8 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }8. – Maatregel 1, B, lid 3, tweede streepje, gewijzigd bij art. 2, 1°, K.B. 23 juni 2004, B.S., 7 juli 2004, van toepassing vanaf aj. 2004 (art. 3, lid 2) }9. – Maatregel 1, B, lid 4, gewijzigd bij art. 8 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }10. – Maatregel 1, C, ingevoegd bij art. 2, 2°, K.B. 1 september 2006, B.S., 8 september 2006, van toepassing vanaf aj. 2007 (art.3, lid 2) }11. – Maatregel 1, C, gewijzigd bij art. 8 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }12. – Maatregel 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 8 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }13. – Maatregel 2, tweede streepje, gewijzigd bij art. 2, 3°, K.B. 23 juni 2004, B.S., 7 juli 2004, van toepassing vanaf aj. 2004 (art. 3, lid 2) }14. – Maatregel 3, inleidende zin, gewijzigd bij art. 8 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }15. – Maatregel 3, c), gewijzigd bij art. 2, 3°, K.B. 23 juni 2004, B.S., 7 juli 2004, van toepassing vanaf aj. 2004 (art. 3, lid 2)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 553–556 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 }16. – Maatregel 3bis ingevoegd bij art. 2, 4°, K.B. 23 juni 2004, B.S., 7 juli 2004, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 3, lid 1) }17. – Maatregel 3bis, inleidende zin, gewijzigd bij art. 8 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }18. – Maatregel 3bis, eerste streepje, gewijzigd bij art. 22 K.B. 11 december 2006, B.S., 18 december 2006 }19. – Maatregel 4 gewijzigd bij art. 2, 5°, K.B. 23 juni 2004, B.S., 7 juli 2004, van toepassing vanaf aj. 2004 (art. 3, lid 2) }20. – Maatregel 4 gewijzigd bij art. 8 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }21. – Maatregel 5, opschrift, aangevuld bij art. 2, 1°, K.B. 12 juli 2009, B.S., 17 juli 2009, van toepassing voor de jaren 2009 en 2010 (art. 3, lid 2) }22. – Maatregel 5, lid 1, gewijzigd bij art. 2, 2°, K.B. 12 juli 2009, B.S., 17 juli 2009, van toepassing vanaf 1 januari 2009 (art. 3, lid 1) }23. – Maatregel 5, lid 1, gewijzigd bij art. 8 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }24. – Maatregel 5, lid 2, ingevoegd bij art. 2, 3°, K.B. 12 juli 2009, B.S., 17 juli 2009, van toepassing voor de jaren 2009 en 2010 (art. 3, lid 2) }25. – Maatregel 5, lid 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 8 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }26. – Maatregel 5, lid 3, ingevoegd bij art. 2, 3°, K.B. 12 juli 2009, B.S., 17 juli 2009, van toepassing voor de jaren 2009 en 2010 (art. 3, lid 2) }27. – Maatregel 5, lid 3, inleidende zin, gewijzigd bij art. 8 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }28. – Maatregel 6, lid 1, gewijzigd bij art. 8 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }29. – Maatregel 6, lid 2, gewijzigd bij art. 8 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11)
}1[Bijlage IIter van het K.B./W.I.B. 92 Vermeldingen die verplicht moeten voorkomen op de factuur betreffende de uitgaven opgesomd in artikel 14531 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 met het oog op het beveiligen van een woning tegen diefstal of brand (K.B./W.I.B. 92, artikelen 6315 tot 6318).
MAATREGEL 1: BEVEILIGING TEGEN DIEFSTAL A. Aangaande de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van inbraakvertragende gevelelementen: 1° betreffende de beveiligingssystemen voor deuren, ramen, luiken, garagepoorten, licht-koepels, dakvensters, keldergaten en hekken: de }2[...]2 aannemer bevestigt dat de beveiligingssystemen en de plaatsing ervan daadwerkelijk de weerstand verzekeren of versterken van de gevelelementen van de woning zodat een minimale weerstand wordt gewaarborgd van drie minuten aan de inbraakpogingen die worden uitgevoerd met behulp van volgende instrumenten: een schroevendraaier, een tang en een wig. Om de weerstand van de geïnstalleerde gevelelementen te waarborgen, kan de }3[...]3 aannemer refereren aan de klasse 2 van de Europese voornormen ENV 1627 tot 1630 of elk ander voorgeschreven document dat hetzelfde prestatieniveau waarborgt in termen van inbraakwerendheid in afwachting van de publicatie van de toekomstige Europese normen EN 1627 tot 1630. De }3[...]3 aannemer zal naar deze laatste normen kunnen refereren om de weerstand van de geïnstalleerde gevelelementen te waarborgen; 2° in het bijzonder, betreffende het specifiek inbraakwerend glas: de }4[...]4 aannemer bevestigt dat het glas minstens een gelaagde kant heeft (geplaatst aan de binnenkant) conform met de klasse P4A van de Europese norm EN 356. Het glas moet worden geplaatst volgens de richtlijnen van de norm NBN S 23-002 (STS 38) of volgens de instructies van de glasfabrikanten. B. Aangaande de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van alarmsystemen en de componenten ervan: de erkende beveiligingsonderneming bevestigt dat het geïnstalleerde materieel wordt gecertifieerd volgens het kwaliteitslabel INCERT of volgens een gelijkaardige kwaliteitsnorm voorgesteld door de sector van de veiligheidsondernemingen. C. Betreffende de kosten die gepaard gaan met het alarmbeheer: de vergunde alarmcentrale bevestigt de aansluiting van het
145
alarmsysteem door het ondertekenen van een schriftelijke overeenkomst.
MAATREGEL 2: BEVEILIGING TEGEN BRAND Aangaande de uitgaven betreffende de deuren met een brandweerstand van «een half uur»: de }5[...]5 aannemer bevestigt dat deze geplaatst zijn op basis van een proefprocesverbaal, waarvan alle details worden gerespecteerd. De proef is uitgevoerd volgens NBN 713-020 «Brandweerstand van bouwelementen» of EI1 30 volgens NBN EN 13501-2 «Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen – Deel 2 : classificatie gebruik makend van gegevens van brandweerstandsproeven met uitsluiting van producten voor gebruik in ventilatiesystemen».]1 }1. – Ingevoegd bij K.B. 25 februari 2007, B.S., 2 maart 2007, inwerkingtreding: vanaf aj. 2008 (art. 2) }2. – Maatregel 1, A, 1°, al. 1, gewijzigd bij art. 9 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }3. – Maatregel 1, A, 1°, al. 2, gewijzigd bij art. 9 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }4. – Maatregel 1, A, 2°, gewijzigd bij art. 9 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }5. – Maatregel 2 gewijzigd bij art. 9 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11)
}1[Bijlage IIquater Vermeldingen die verplicht moeten voorkomen op de factuur betreffende de materiële vaste activa opgesomd in artikel 69, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 inzake investeringsaftrek (K.B./W.I.B. 92, artikel 491) }1. – Ingevoegd bij K.B. 17 augustus 2007, B.S., 30 augustus 2007, err., B.S., 26 oktober 2007, err., B.S., 12 november 2007, van toepassing op de vaste activa die zijn verworven of tot stand gebracht gedurende een belastbaar tijdperk dat verbonden is aan aj. 2008 of een later aj. (art. 2) }2. – I, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 10 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }3. – I, lid 1, f), lid 2, gewijzigd bij art. 10 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }4. – I, lid 1, g), gewijzigd bij art. 8 K.B. 6 april 2010, B.S., 13 april 2010; bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 58, 4°, wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011 }5. – I, lid 2, gewijzigd bij art. 10 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }6. – II, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 10 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }7. – II, lid 2, gewijzigd bij art. 10 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }8. – III, inleidende zin, gewijzigd bij art. 10 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }9. – IV gewijzigd bij art. 17, 2°, K.B. 27 januari 2009, B.S., 3 februari 2009 }10. – V, inleidende zin, gewijzigd bij art. 10 K.B. 15 juni 2012, B.S., 2 juli 2012, van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 1 januari 2011 (art. 11) }11. – VI ingevoegd bij art. 2 K.B. 14 december 2010, B.S., 24 december 2010, inwerkingtreding: van toepassing op de vaste activa die zijn verworven of tot stand gebracht gedurende een belastbaar tijdperk dat verbonden is aan aj. 2010 of een later aj. (art. 3) }12. – VII ingevoegd bij art. 2 K.B. 14 december 2010, B.S., 24 december 2010, inwerkingtreding: van toepassing op de vaste activa die zijn verworven of tot stand gebracht gedurende een belastbaar tijdperk dat verbonden is aan aj. 2010 of een later aj. (art. 3)
I. Wat het materieel betreft dat de toegang tot beroepslokalen door misdadigers verhindert of vertraagt of hun vlucht na het plegen van een strafbaar feit vertraagt bedoeld in artikel 491, § 1, 1°, K.B./W.I.B. 92, verklaart de }2[...]2 aannemer dat:
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 553–556 a) het geplaatste materieel inbraken, inzonderheid met een ramvoertuig, of pogingen daartoe beoogt te verhinderen of te vertragen; b) het materieel en de systemen die zijn geplaatst een toegangscontrole tot de beroepslokalen beogen; c) het geplaatste materieel de toegang of de vlucht van voertuigen uit een parking beoogt te vertragen; d) het geplaatste glas minstens een gelaagde kant heeft (geplaatst aan de binnenkant) conform met de klasse P4A van de Europese norm EN 356. Het glas moet worden geplaatst volgens de richtlijnen van de norm NBN S 23-002 (STS 38) of volgens de instructies van de glasfabrikanten; e) het geplaatste materieel een specifiek inbraakwerend rolluik is; f) de geplaatste beveiligingssystemen daadwerkelijk de weerstand verzekeren of versterken van de gevelelementen van het beroepslokaal zodat een minimale weerstand wordt gewaarborgd van drie minuten aan de inbraakpogingen die worden uitgevoerd met behulp van volgende instrumenten: een schroevendraaier, een tang en een wig. Om de weerstand van de geïnstalleerde gevelelementen te waarborgen, kan de }3[...]3 aannemer refereren naar de klasse 2 van de Europese voornormen ENV 1627 tot 1630 of elk ander voorgeschreven document dat hetzelfde prestatieniveau waarborgt in termen van inbraakwerendheid in afwachting van de publicatie van de toekomstige Europese normen EN 1627 tot 1630. De }3[...]3 aannemer zal naar deze laatste normen kunnen refereren om de weerstand van de geïnstalleerde gevelelementen te waarborgen; g) het geplaatste materieel }4 [een gepantserde deur en/of poort]4 is. Wat de beveiliging van een bouwwerf betreft: de }5[...]5 aannemer verklaart dat het geplaatste materieel een hekken voor werfafsluiting is. II. Wat het materieel dat de diefstal van goederen uit de beroepslokalen voorkomt of detecteert betreft, bedoeld in artikel 491, § 1, 2°, K.B./W.I.B. 92, verklaart de }6[...]6 aannemer dat: a) het geplaatste materieel het uitrusten van roerende goederen tegen diefstal beoogt; b) het geplaatste materieel de detectie van diefstal van goederen beoogt; c) het geplaatste materieel een kluis is uitgerust met een inbraakvertragend slot. Wat de beveiliging van een bouwwerf betreft: de }7[...]7 aannemer verklaart dat het geplaatste materieel een slot of een ander beveiligingssysteem van het op de bouwwerf aanwezige materieel of materiaal is. III. Wat het materieel dat de diefstal van giraal of chartaal geld of waardepapieren waarvoor geen wettelijk verzet mogelijk is in de beroepslokalen vertraagt of voorkomt betreft, bedoeld in artikel 491, § 1, 3°, K.B./W.I.B. 92, verklaart de }8[...]8 aannemer dat: a) het geplaatste materieel een kluis is uitgerust met een inbraakvertragend slot; b) het geplaatste materieel een kassa is met beschermkap of een anti-diefstal kassa; c) het geplaatste materieel een neutralisatiesysteem is van waarden zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kennerken van de voertuigen voor waardevervoer, zoals gewijzigd door de koninklijke besluiten van 22 mei en 6 december 2005. IV. Wat het materieel dat de inbraak of geweldsuitoefening in de beroepslokalen detecteert, verifieert of registreert betreft, bedoeld in artikel 491, § 1, 4°, K.B./W.I.B. 92, verklaart de erkende beveiligingsonderneming }9[...]9 dat in zoverre het geïnstalleerd materiaal een alarmsysteem of eraan verbonden componenten betreft ter beveiliging van goederen of ter bescherming van personen, het materieel is gecertificeerd volgens het kwaliteitslabel INCERT of volgens een gelijkaardige kwaliteitsnorm voorgesteld door de sector van de beveiligheidsondernemingen, en het alarmsysteem verbonden is met een alarmcentrale. V. Wat het materieel dat de inbraak of geweldsuitoefening in de beroepslokalen detecteert, verifieert of registreert betreft, bedoeld in artikel 491, § 1, 4°, K.B./W.I.B. 92, verklaart de }10[...]10 aannemer dat:
a) het geplaatste materieel een camerasysteem is uitgerust met een registratiesysteem of is uitgerust met een systeem om beelden door te sturen naar een vergunde alarmcentrale; b) het geplaatste materieel een volgsysteem is, zoals bedoeld krachtens de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid.]1 }11[VI. Wat het in artikel 491, § 1, 5°, a tot d, K.B./W.I.B. 92, bedoelde materieel betreft dat de toegang tot bedrijfsvoertuigen door misdadigers detecteert, verhindert of vertraagt, of hun vlucht na het plegen van een strafbaar feit vertraagt, verklaart de installateur dat het geïnstalleerd materieel is gecertificeerd volgens het kwaliteitslabel INCERT of volgens een gelijkaardige kwaliteitsnorm.]11 }12 [VII. Wat het in artikel 491, § 1, 5°, e, K.B./W.I.B. 92, bedoelde materieel betreft dat de toegang tot bedrijfsvoertuigen door misdadigers detecteert, verhindert of vertraagt of hun vlucht na het plegen van een strafbaar feit vertraagt, verklaart de installateur dat: a) het geplaatst materieel het stelen van het bedrijfsvoertuig beoogt te verhinderen of te vertragen; b) het geplaatst materieel een slot of een ander beveiligingssysteem is die op het bedrijfsvoertuig wordt geplaatst.]12
Bijlage III van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 }1. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 1 K.B. 11 december 2012, B.S., 14 december 2012, van toepassing op de vanaf 1 januari 2013 betaalde of toegekende inkomsten (art. 2) }2. – 2.12. B. 9, b), 1, gewijzigd bij art. 1 K.B. 23 mei 2013, B.S., 30 mei 2013, van toepassing op de vanaf 1 juli 2013 betaalde of toegekende inkomsten (art. 5) }3. – 2.22 gewijzigd bij art. 2 K.B. 23 mei 2013, B.S., 30 mei 2013, van toepassing op de vanaf 1 juli 2013 betaalde of toegekende inkomsten (art. 5) }4. – 4.10.C.1. ingevoegd bij art. 3 K.B. 23 mei 2013, B.S., 30 mei 2013, van toepassing op de vanaf 1 juli 2013 betaalde of toegekende inkomsten (art. 5) }5. – 4.10.C.2. ingevoegd bij art. 3 K.B. 23 mei 2013, B.S., 30 mei 2013, van toepassing op de vanaf 1 juli 2013 betaalde of toegekende inkomsten (art. 5) }6. Opschrift hoofdst. V, afd. 5, gewijzigd bij art. 2, a), K.B. 4 maart 2013, B.S., 8 maart 2013, van toepassing op de vanaf 1 maart 2013 betaalde of toegekende inkomsten (art. 3) }7. – 5.24, inleidende zin, gewijzigd bij art. 2, b), K.B. 4 maart 2013, B.S., 8 maart 2013, van toepassing op de vanaf 1 maart 2013 betaalde of toegekende inkomsten (art. 3) }8. – 5.24., e), ingevoegd bij art. 2, c), K.B. 4 maart 2013, B.S., 8 maart 2013, van toepassing op de vanaf 1 maart 2013 betaalde of toegekende inkomsten (art. 3) }9. – 5.24., e), gewijzigd bij art. 4 K.B. 23 mei 2013, B.S., 30 mei 2013, van toepassing op de vanaf 1 juli 2013 betaalde of toegekende inkomsten (art. 5)
}1
[SCHALEN EN REGELS DIE VAN TOEPASSING ZIJN OM DE BEDRIJFSVOORHEFFING VAST TE STELLEN BIJ DE BRON VERSCHULDIGD OP INKOMSTEN BETAALD OF TOEGEKEND VANAF 1 JANUARI 2013 (Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, artikel 88)
TOEPASSINGSREGELS HOOFDSTUK I
ALGEMEEN Afdeling 1 Grondslag
1.1. Aftrekken A. De bedrijfsvoorheffing op beroepsinkomsten (hoofdstukken II tot V, afdelingen 1 tot 3) wordt vastgesteld op grondslag van de werkelijk betaalde of toegekende bruto inkomsten, verminderd met de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetge-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 553–556 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 ving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut. B. De bruto bezoldigingen van werknemers en ermede gelijkgestelde inkomsten (hoofdstukken II en V, afdeling 1) worden bovendien verminderd met de buitengewone beroepskosten als vermeld in artikel 89 van dit besluit. C. De bedrijfsvoorheffing op maandelijkse bezoldigingen van bedrijfsleiders (nrs. 3.3 tot 3.6, 5.15 tot 5.19) die onderworpen zijn aan het sociaal statuut van de zelfstandigen wordt vastgesteld op grondslag van de werkelijk betaalde of toegekende bruto inkomsten, verminderd zoals aangegeven in de onderstaande tabel: Bruto bedrag van de maandelijkse bezoldigingen Tot 1.085,00 EUR Van 1.085,01 EUR tot 4.675,00 EUR Van 4.675,01 EUR tot 6.880,00 EUR Boven 6.880,00 EUR
Vermindering
320,00 EUR 320,00 EUR + 23 pct. op de schijf boven 1.085,00 EUR 1.145,70 EUR + 14,50 pct. op de schijf boven 4.675,00 EUR 1.465,43 EUR.
1.2. Gehuwden en echtgenoten – wettelijk samenwonenden De wettelijk samenwonenden worden gelijkgesteld met gehuwden, en een wettelijk samenwonende wordt gelijkgesteld met een echtgenoot. 1.3. Voordelen van alle aard A. De waarde van de voordelen van alle aard wordt aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: 1° de voordelen worden door de werkgever of door diens tussenkomst aan de verkrijger toegekend of geacht toegekend te zijn: de waarde van de voordelen wordt: – toegevoegd aan het bedrag van de bezoldigingen wanneer zij gelijktijdig met de betaling of toekenning van bezoldigingen worden toegekend of geacht worden toegekend te zijn; – behandeld als in nr. 2.9, A, vermelde exceptionele vergoedingen in het andere geval; 2° de voordelen worden, zonder tussenkomst van de werkgever, door een derde persoon aan de verkrijger toegekend of geacht toegekend te zijn: de waarde van de voordelen wordt aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen volgens de regels en het tarief van nr. 2.17. B. Voordelen wegens leningen tegen gunstvoorwaarden worden voor het jaar waarin de lening begint te lopen, voor het vaststellen van de bedrijfsvoorheffing en zolang de Koning de voor dat jaar in aanmerking te nemen referentierentevoeten niet heeft bepaald, berekend op basis van het verschil tussen de referentierentevoet die geldt voor het laatste vorige jaar en de werkelijk aangerekende rentevoet. C. Woon-werkverkeer Op voorwaarde dat de werknemer aan zijn werkgever schriftelijk bevestigt dat hij bij de aangifte van zijn inkomsten voor het betrokken jaar geen aanspraak zal maken op zijn werkelijke beroepskosten, mag de werkgever bij de berekening van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing rekening houden met de volgende vrijstellingen voorzien in artikel 38, § 1, W.I.B. 92 om de verschuldigde bedrijfsvoorheffing te bepalen. a) De werknemer gebruikt het openbaar gemeenschappelijk vervoer Voor zover de werkgever kan vaststellen dat de vergoedingen betrekking hebben op de betaling of terugbetaling van kosten voor woon-werkverplaatsingen met één of meerdere openbare gemeenschappelijke vervoermiddelen, mag het bedrag van de vergoeding worden vrijgesteld. b) De werknemer gebruikt het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer Voor zover de werkgever kan vaststellen dat de vergoeding betrekking heeft op woon-werkverplaatsingen met het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, mag het bedrag van de vergoeding worden vrijgesteld in de mate dat die vergoeding de prijs van een treinabonnement eerste klasse voor die afstand niet overschrijdt. c) In de andere gevallen (behalve de fietsvergoeding bedoeld in artikel 38, § 1, 1ste lid, 14°, W.I.B. 92) mag een bedrag van maximum 31,70 EUR per maand worden vrijgesteld.
147
Indien niet aan de vermelde voorwaarden is voldaan, moet het totale bedrag van de vergoeding aan de bedrijfsvoorheffing worden onderworpen. 1.4. Fooien Voor werknemers wier bezoldiging geheel of gedeeltelijk uit fooien bestaat, moet, voor de toepassing van nr. 1.1, onder bruto inkomsten worden verstaan: a) wanneer de fooien worden berekend op de ontvangsten, ongeacht of die fooien al dan niet begrepen zijn in de door de klanten betaalde prijs: het bedrag van de vaste bezoldiging verhoogd met het aandeel van de werknemer in de fooien (waarbij het totaal van die fooien ten minste gelijk moet zijn aan het product verkregen door vermenigvuldiging van de ontvangsten die aanleiding gaven tot de inning van fooien met het percent dat in de onderneming gewoonlijk wordt toegepast) of, indien dit hoger is, het bedrag van de forfaitaire bezoldigingen die tot grondslag hebben gediend voor de berekening van de bijdragen welke door die werknemers en hun werkgever ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid verschuldigd zijn; b) in de andere gevallen: het bedrag van de forfaitaire bezoldigingen die tot grondslag hebben gediend voor de berekening van de bijdragen welke die werknemers en hun werkgever ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid verschuldigd zijn. 1.5. Cumulatie van bepaalde pensioenen of renten (nrs. 4.1 tot 4.5 en 4.8) A. In geval van cumulatie van pensioenen of renten verleend ter uitvoering van een wettelijk of reglementair statuut ten laste van eenzelfde schuldenaar van bedrijfsvoorheffing, wordt de bedrijfsvoorheffing per verkrijger overeenkomstig de regels van de nrs. 4.1 tot 4.5 vastgesteld op het totaalbedrag van de gecumuleerde pensioenen of renten. B. In geval van cumulatie van pensioenen of renten als vermeld in punt A, betaald: – ofwel door de Rijksdienst voor Pensioenen (hierna de Rijksdienst) en de Pensioendienst voor de overheidssector (hierna de Dienst); – ofwel door de Rijksdienst en/of de Dienst en door een andere instelling vermeld in artikel 68, § 1, l, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, wordt het percentage van de per verkrijger op elk pensioen of rente in te houden bedrijfsvoorheffing vastgesteld en medegedeeld door de Rijksdienst of door de Dienst, naar analogie van de artikelen 68 tot 68quinquies van voormelde wet. In geval van cumulatie van een of meerdere pensioenen of renten verleend ter uitvoering van een wettelijk of reglementair statuut, waarvan tenminste een wordt betaald door de Rijksdienst of door de Dienst, met één of meerdere pensioenen of renten die niet worden verleend ter uitvoering van dergelijk statuut, is het eerste lid eveneens van toepassing voor de vaststelling van het percentage van de per verkrijger op elk pensioen of rente verleend ter uitvoering van een wettelijk of reglementair statuut in te houden bedrijfsvoorheffing. Het percentage wordt berekend op grond van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing verkregen door toepassing van de nrs. 4.1 tot 4.5 op het verschil tussen: – eensdeels, het totale bruto bedrag van de wettelijke pensioenen en aanvullende voordelen als vermeld in artikel 68, § 1, a en c, van voormelde wet van 30 maart 1994, met uitzondering van de in de vorm van kapitaal uitbetaalde voordelen, zoals dat bedrag voor de toepassing van de artikelen 68 tot 68quinquies van dezelfde wet werd medegedeeld; – anderdeels, de verplichte sociale inhoudingen vermeld in nr. 1.1, A, of een forfait van 5 pct. Dit percentage wordt afgerond tot het hogere of lagere tiende van een punt naargelang het cijfer van de honderdsten van een punt al dan niet 5 bereikt. Bij wijziging van het percentage moet de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing de nieuwe toestand in aanmerking nemen zodra hij daarover is ingelicht. 1.6. Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen die aan beide echtgenoten samen worden betaald of toegekend (gezinspensioenen). Voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing worden pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen die aan beide echtgenoten samen worden betaald of toegekend, aangemerkt als inkomsten van de echtgenoot in wiens beroepswerkzaamheid zij voor het geheel of voor het grootste gedeelte hun oorsprong vinden.
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 553–556 Afdeling 2 Verminderingen wegens gezinslasten
1.7. Gezinstoestand Voor de toepassing van de bedrijfsvoorheffing wordt verstaan: 1° onder echtgenoten: de gehuwden die zich niet in een van de in sub 2°, b vermelde gevallen bevinden; 2° onder alleenstaanden: a) de ongehuwde personen; b) de gehuwde personen: – voor het jaar van het huwelijk of van de verklaring van wettelijke samenwoning; – voor het jaar waarin de wettelijk samenwonenden met elkaar in het huwelijk treden, worden zij als gehuwden aangemerkt, tenzij de verklaring van wettelijke samenwoning tijdens hetzelfde jaar is afgelegd; – vanaf het jaar na dat waarin de feitelijke scheiding heeft plaatsgevonden, voor zover die scheiding in het belastbare tijdperk niet ongedaan is gemaakt; – voor het jaar van de ontbinding van het huwelijk of van de scheiding van tafel en bed of van de beëindiging van de wettelijke samenwoning; – die rijksinwoners zijn, indien de echtgenoot beroepsinkomsten heeft van meer dan 10.090 EUR per jaar die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op de andere inkomsten van het gezin; – die niet-inwoners zijn, indien slechts één van de echtgenoten in België aan de belasting onderworpen inkomsten verkrijgt en de andere echtgenoot binnenlandse beroepsinkomsten die bij overeenkomst zijn vrijgesteld of buitenlandse beroepsinkomsten heeft van meer dan 10.090 EUR per jaar. Om de vermindering van de bedrijfsvoorheffing wegens gezinslasten vast te stellen, moet de gezinstoestand van de verkrijger van de inkomsten in aanmerking worden genomen zoals die zich voordoet op 1 januari van het jaar waarin de inkomsten worden betaald of toegekend. De schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing: – mag echter, bij wijziging van de gezinstoestand in de loop van het jaar, de nieuwe toestand in aanmerking nemen zodra hij daarover is ingelicht; – moet evenwel rekening houden met de gezinstoestand die hem door de Algemene Administratie van de fiscaliteit zou zijn medegedeeld en zulks vanaf de eerste betaling of toekenning van inkomsten tijdens de tweede maand die op de mededeling volgt. 1.8. Gezinslasten A. Wanneer beide echtgenoten beroepsinkomsten verkrijgen, worden de verminderingen wegens gezinslasten, behalve die voor de gehandicapte echtgenoot aan de door hen gekozen echtgenoot toegekend. Die keuze moet worden uitgedrukt door middel van een attest waarvan het model is vastgesteld door de bevoegde administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën. De vermindering voor de gehandicapte echtgenoot, wordt aan de betrokkene zelf toegekend. B. Wanneer een kind ten laste of een in artikel 136, 2° tot 4°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde persoon ten laste overlijdt, wordt de vermindering voor dat kind of die persoon verder toegestaan tot het einde van het jaar van overlijden. C. Met betrekking tot de vermindering bepaald in nr. 2.2, A, b, 6 en 7, en met betrekking tot de afwijking bepaald in nrs. 2.2,B, 2.4,B, 3.3,B, 3.5,B, 4.1,B en 4.3,B, dienen de grenzen inzake beroepsinkomsten van respectievelijk 212 EUR, 423 EUR en 127 EUR NETTO per maand als volgt te worden vastgesteld: – de bruto beroepsinkomsten verminderen met de verplichte inhoudingen of bijdragen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut; – vervolgens het verschil verminderen met 20 pct. 1.9. Gehandicapten A. Gehandicapt kind Onder «gehandicapt kind» wordt verstaan: – het kind dat tot ten minste 66 pct. is getroffen door ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen; – het kind van wie, ongeacht de leeftijd, is vastgesteld dat ingevolge feiten overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar: a) ofwel zijn lichamelijke of geestelijke toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot één derde of minder van wat een va-
lide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen; b) ofwel zijn gezondheidstoestand een volledig gebrek aan, of een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste 9 punten tot gevolg heeft, gemeten volgens de handleiding en de medischsociale schaal van toepassing in het kader van de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan gehandicapten; c) ofwel, na de periode van primaire ongeschiktheid bepaald in artikel 87 van de gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, zijn verdienvermogen is verminderd tot een derde of minder, zoals bepaald in artikel 100 van dezelfde gecoördineerde wet; d) ofwel hij, ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing, tot ten minste 66 pct. blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt is verklaard. B. Gehandicapte andere persoon Onder «gehandicapte andere persoon» wordt verstaan: – diegene van wie vóór 1 januari 1989 is vastgesteld dat hij tot ten minste 66 pct. is getroffen door ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen; – diegene van wie, ongeacht de leeftijd, is vastgesteld dat ingevolge feiten overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar: a) ofwel zijn lichamelijke of geestelijke toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot één derde of minder van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen; b) ofwel zijn gezondheidstoestand een volledig gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste 9 punten tot gevolg heeft, gemeten volgens de handleiding en de medischsociale schaal van toepassing in het kader van de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan gehandicapten; c) ofwel, na de periode van primaire ongeschiktheid bepaald in artikel 87 van de gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, zijn verdienvermogen is verminderd tot een derde of minder, zoals bepaald in artikel 100 van dezelfde gecoördineerde wet; d) ofwel hij, ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing, tot ten minste 66 pct. blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt is verklaard. Afdeling 3 Afronding
1.10. Het bedrag van de bedrijfsvoorheffing wordt steeds op de lagere cent afgerond. HOOFDSTUK II
BEZOLDIGINGEN VAN WERKNEMERS EN ERMEDE GELIJKGESTELDE INKOMSTEN 2.1. Dit hoofdstuk is van toepassing op: A. Rijksinwoners B. Niet-inwoners die gedurende het volledige belastbare tijdperk in België een tehuis hebben behouden C. Niet-inwoners die niet gedurende het volledige belastbare tijdperk in België een tehuis hebben behouden maar die bezoldigingen verkrijgen: – voor in België geleverde arbeidsprestaties; – ingevolge één of meerdere arbeidsovereenkomsten die het volledige kalenderjaar bestrijken; – en voor zover die arbeidsprestaties ten minste 75 pct. van de wettelijk voorziene arbeidsduur per overeenkomst bedragen. Afdeling 1 Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR
2.2. De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten (schaal I) A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal I. Van de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens die schaal mogen vervolgens nog de volgende verminderingen worden afgetrokken: a) Vermindering voor kinderen ten laste
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 553–556 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 Aantal kinderen ten laste (1) Aantal kinderen ten laste (1)
Vermindering
1 2 3 4 5 6 7
34,00 EUR 91,00 EUR 243,00 EUR 445,00 EUR 657,00 EUR 870,00 EUR 1.082,00 EUR
Vermindering
8 meer dan 8
1.310,00 EUR 1.310,00 EUR verhoogd met 236,00 EUR per kind ten laste boven het achtste; (1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend.
b) Verminderingen voor andere gezinslasten
Grond van de vermindering
Vermindering (1)
1. De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande (behalve wanneer zijn inkomsten uit PENSIOENEN of WERKLOOSHEIDSUITKERINGEN MET BEDRIJFSTOESLAG bestaan: 2. De verkrijger van de inkomsten is een niet hertrouwde weduwnaar (weduwe) of een ongehuwde vader(moeder), met één of meer kinderen ten laste: 3. De verkrijger van de inkomsten is zelf gehandicapt: 4. De verkrijger van de inkomsten heeft in artikel 136, 2° en 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde personen ten laste die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, per persoon (2): 5. De verkrijger van de inkomsten heeft in artikel 136, 2° tot 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde personen, andere dan diegenen vermeld onder punt 4 hiervoor, ten laste, per persoon (2): 6. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft persoonlijke beroepsinkomsten, andere dan pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten, die niet meer bedragen dan 212,00 EUR NETTO per maand (3): 7. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft persoonlijke beroepsinkomsten die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten en die niet meer bedragen dan 423,00 EUR NETTO per maand (3): (1) alle verminderingen mogen worden samengevoegd (2) de gehandicapte persoon ten laste wordt voor twee gerekend
24,00 EUR 34,00 EUR 34,00 EUR 68,00 EUR 34,00 EUR
106,00 EUR
211,50 EUR;
(3) de netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, C
c) Vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood Na toekenning van de onder sub a en b vermelde verminderingen wordt de bedrijfsvoorheffing nog verminderd met 30 pct. van: – de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een groepsverzekeringscontract; – de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een extrawettelijke voorzorgsregeling van verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood; – de inhoudingen die betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging overeenkomstig artikel 1453, derde lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. d) Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag Er wordt een vermindering verleend aan de werknemers die gedurende het belastbare tijdperk overwerk hebben gepresteerd dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een overwerktoeslag en die: 1° hetzij onderworpen zijn aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en tewerkgesteld door een werkgever onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités; 2° hetzij als contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door één van de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS-Holding, de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel. Deze vermindering is slechts van toepassing op de berekeningsgrondslag voor de overwerktoeslag betreffende de eerste 130 uren per jaar die de werknemer als overwerk heeft gepresteerd. De vermindering wordt toegepast na de onder sub a, b en c vermelde verminderingen en bedraagt:
149
– voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is: 57,75 pct.; – voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is: 66,81 pct., van het «sociale bruto bedrag» van de bezoldigingen (dit is vóór aftrek van de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut), dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag. e) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van werknemers met een laag of gemiddeld inkomen die recht hebben op de verhoogde belastingvrije som Deze vermindering is van toepassing wanneer de belastbare bezoldiging in hoofde van de betrokken werknemer maximum 2.232,20 EUR bedraagt. De vermindering wordt toegepast na de onder a tot d vermelde verminderingen en bedraagt 6,24 EUR. f) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van natuurlijke personen met een laag inkomen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector Er wordt een vermindering verleend aan personen die als statutair, stagiair of tijdelijke in dienst zijn bij de overheid, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, inrichtingen die aan de provincies ondergeschikt zijn, de gemeenten en inrichtingen die aan de gemeenten ondergeschikt zijn, en die niet in het kader van een arbeidsovereenkomst zijn aangeworven, en een belastbare bezoldiging verkrijgen van minstens 513,16 EUR en maximum 1857,59 EUR. De vermindering wordt toegepast na de onder a tot e vermelde verminderingen en bedraagt 5,83 EUR. g) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van werknemers met een laag inkomen die recht hebben op de werkbonus Er wordt een vermindering verleend aan de werknemers die recht hebben op een werkbonus overeenkomstig artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bedra-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 553–556 gen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering. De vermindering wordt toegepast na de onder sub a tot f vermelde verminderingen en bedraagt 8,95 pct. van het bedrag van de daadwerkelijk verleende werkbonus. B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 2.3 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 127 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, C. 2.3. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten (schaal II) Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal II. Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens de volgende verminderingen worden afgetrokken: a) Vermindering voor kinderen ten laste Aantal kinderen ten laste (1)
Vermindering
1 2 3 4 5 6 7 8 meer dan 8
34,00 EUR 91,00 EUR 243,00 EUR 445,00 EUR 657,00 EUR 870,00 EUR 1.082,00 EUR 1.310,00 EUR 1.310,00 EUR verhoogd met 236,00 EUR per kind ten laste boven het achtste; (1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend
b) Verminderingen voor andere gezinslasten Grond van de vermindering
Vermindering (1)
1. De verkrijger van de inkomsten is zelf 34,00 EUR gehandicapt : 2. De echtgenoot van de verkrijger van 34,00 EUR de inkomsten is gehandicapt : 3. De verkrijger van de inkomsten heeft 68,00 EUR in artikel 136, 2° en 3°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde personen die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, ten laste, per persoon (2): 4. De verkrijger van de inkomsten heeft 34,00 EUR; in artikel 136, 2° tot 4°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde personen, andere dan diegenen vermeld onder punt 3 hiervoor, ten laste, per persoon(2): (1) Alle verminderingen mogen worden samengevoegd (2) De gehandicapte persoon ten laste wordt voor twee gerekend
c) Vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood Na toekenning van de onder sub a en b vermelde verminderingen wordt de bedrijfsvoorheffing nog verminderd met 30 pct. van: – de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een groepsverzekeringscontract; – de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een extrawettelijke voorzorgsregeling van verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood; – de inhoudingen die betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging overeenkomstig
artikel 1453, 3de lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. d) Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag. Er wordt een vermindering verleend aan de werknemers die gedurende het belastbare tijdperk overwerk hebben gepresteerd dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een overwerktoeslag en die: 1° hetzij onderworpen zijn aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en tewerkgesteld door een werkgever onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités; 2° hetzij als contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door één van de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS-Holding, de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel. Deze vermindering is slechts van toepassing op de berekeningsgrondslag voor de overwerktoeslag betreffende de eerste 130 uren per jaar die de werknemer als overwerk heeft gepresteerd. De vermindering wordt toegepast na de onder sub a, b en c vermelde verminderingen en bedraagt: – voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is: 57,75 pct.; – voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is: 66,81 pct.; van het «sociale bruto bedrag» van de bezoldigingen (dit is vóór aftrek van de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut), dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag. e) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van werknemers met een laag of gemiddeld inkomen die recht hebben op de verhoogde belastingvrije som Deze vermindering is van toepassing wanneer de belastbare bezoldiging in hoofde van de betrokken werknemer maximum 2.232,20 EUR bedraagt. De vermindering wordt toegepast na de onder a tot d vermelde verminderingen en bedraagt 6,24 EUR. f) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van natuurlijke personen met een laag inkomen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector Er wordt een vermindering verleend aan personen die als statutair, stagiair of tijdelijke in dienst zijn bij de overheid, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, inrichtingen die aan de provincies ondergeschikt zijn, de gemeenten en inrichtingen die aan de gemeenten ondergeschikt zijn, en die niet in het kader van een arbeidsovereenkomst zijn aangeworven, en een belastbare bezoldiging verkrijgen van minstens 513,16 EUR en maximum 1.857,59 EUR. De vermindering wordt toegepast na de onder a tot e vermelde verminderingen en bedraagt 5,83 EUR. g) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van werknemers met een laag inkomen die recht hebben op de werkbonus Er wordt een vermindering verleend aan de werknemers die recht hebben op een werkbonus overeenkomstig artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bedragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering. De vermindering wordt toegepast na de onder sub a tot f vermelde verminderingen en bedraagt 8,95 pct. van het bedrag van de daadwerkelijk verleende werkbonus. Afdeling 2 Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR
2.4. De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 553–556 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse bruto bezoldigingen afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.321,77 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR; c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig b mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.2, A, a tot d. B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 2.5 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 127 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, C. 2.5. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 2.970,90 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR; c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig punt b mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.3, a tot d.
Jaarbedrag van de normale bruto Percent als bedrijfsvoorheffing verbezoldigingen schuldigd Vakantiegeld Andere vergoedingen en toelagen 1 2 3 tot 7.245,00 EUR van 7.245,01 EUR tot 8.945,00 EUR van 8.945,01 EUR tot 11.065,00 EUR van 11.065,01 EUR tot 13.075,00 EUR van 13.075,01 EUR tot 15.190,00 EUR van 15.190,01 EUR tot 17.305,00 EUR van 17.305,01 EUR tot 21.480,00 EUR van 21.480,01 EUR tot 23.590,00 EUR van 23.590,01 EUR tot 32.055,00 EUR van 32.055,01 EUR tot 42.645,00 EUR boven 42.645,00 EUR
0 19,17
0 23,22
21,20
25,23
26,25
30,28
31,30
35,33
34,33
38,36
36,34
40,38
39,37
43,41
42,39
46,44
47,44
51,48 53,50;
Afdeling 3
Bijzondere regels 2.6. Betalingen per veertien dagen Voor de per veertien dagen betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing de helft van de voorheffing die volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.5 per maand verschuldigd is op tweemaal de bezoldiging per veertien dagen. 2.7. Betalingen per week Voor de per week betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing het vierde van de voorheffing die volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.5 per maand verschuldigd is op viermaal de bezoldiging per week. 2.8. Betalingen per werkdag Voor de per werkdag betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing het twintigste van de voorheffing die volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.5 per maand verschuldigd is op twintigmaal de bezoldiging per werkdag. 2.9. Exceptionele vergoedingen A. Voor andere exceptionele vergoedingen en toelagen dan opzeggingsvergoedingen die een werkgever, buiten de normale bezoldigingen aan leden van zijn personeel betaalt (toevallige commissielonen op een geheel van verrichtingen, bijzondere en exceptionele vergoedingen, vakantiegeld, enz.), wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens het in punt a vermelde tarief, gelet op het jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen van de verkrijger van de inkomsten. Wanneer echter het jaarbedrag van de normale bruto bezoldiging niet meer bedraagt dan het grensbedrag dat volgens het aantal kinderen ten laste vermeld is in tabel b, wordt de exceptionele vergoeding vrijgesteld ten belope van het verschil tussen het voornoemde grensbedrag en het jaarbedrag van de normale bruto bezoldiging. Wanneer de verkrijger van een exceptionele vergoeding niet meer dan vijf kinderen ten laste heeft en het jaarbedrag van zijn normale bruto bezoldiging niet hoger is dan het bedrag dat -volgens het aantal kinderen ten laste- in kolom 3 van tabel c vermeld is, wordt een vermindering toegekend op de bedrijfsvoorheffing die volgens de twee vorige leden op de exceptionele vergoeding is verschuldigd; die vermindering wordt volgens het aantal kinderen ten laste berekend met het percent vermeld in kolom 2 van tabel c. a) Tarief
151
b) Vrijstelling wegens kinderlast Aantal kinderen ten laste (1) 1
Grensbedrag 2
1 9.441,00 EUR 2 11.987,00 EUR 3 16.987,00 EUR 4 22.476,00 EUR 5 27.929,00 EUR 6 33.383,00 EUR 7 38.837,00 EUR 8 44.290,00 EUR 9 49.744,00 EUR 10 55.197,00 EUR 11 60.651,00 EUR 12 66.030,00 EUR; (1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend
c) Vermindering wegens kinderlast Aantal kinderen ten Percent van de vermin-Jaarbedrag van de norlaste (1) dering male bruto bezoldigingen waarboven geen vermindering wordt verleend 1 2 3 1 2 3 4
7,5 20 35 55
21.165,00 EUR 21.165,00 EUR 23.285,00 EUR 27.520,00 EUR
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 553–556 Aantal kinderen ten Percent van de vermin- Jaarbedrag van de norlaste (1) dering male bruto bezoldigingen waarboven geen vermindering wordt verleend 1 2 3 5 75 29.635,00 EUR. (1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend
B. In afwijking van punt A: a) wordt de bedrijfsvoorheffing eenvormig op 16,15 pct. (zonder vrijstelling) vastgesteld voor de eindejaarspremies die in één keer worden uitbetaald en afhankelijk zijn van prestaties die per stuk of taak worden bezoldigd; b) is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd wanneer het twaalfde van het totaal van het jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen en de exceptionele vergoedingen en toelagen volgens de regels van nr. 2.2 (schaal I) of nr. 2.3 (schaal II) inzake per maand betaalde bezoldigingen geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing. 2.10. Achterstallen A. Voor achterstallige bezoldigingen (onder meer bezoldigingen waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben) wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens het in punt a vermelde tarief, gelet op de referentiebezoldiging, d.w.z. het jaarbedrag van de normale bruto bezoldiging die onmiddellijk vóór het jaar waarop de achterstallen betrekking hebben aan de verkrijger van de inkomsten is betaald. In afwijking van hetgeen voorafgaat, is de referentiebezoldiging gelijk aan de normale bruto bezoldigingen van het laatste jaar van normale activiteit dat het jaar van de betaling van de achterstallen voorafgaat, mits de verkrijger hiervan het bewijs levert. Wanneer echter de referentiebezoldiging niet meer bedraagt dan het grensbedrag dat volgens het aantal kinderen ten laste vermeld is in tabel b, worden de achterstallige bezoldigingen vrijgesteld ten belope van het verschil tussen het voornoemde grensbedrag en de referentiebezoldiging. a) Tarief Referentiebezoldiging 1 tot 8.675,00 EUR van 8.675,01 EUR tot 10.415,00 EUR van 10.415,01 EUR tot 11.565,00 EUR van 11.565,01 EUR tot 13.885,00 EUR van 13.885,01 EUR tot 15.040,00 EUR van 15.040,01 EUR tot 16.775,00 EUR van 16.775,01 EUR tot 19.665,00 EUR van 19.665,01 EUR tot 25.445,00 EUR van 25.445,01 EUR tot 31.225,00 EUR van 31.225,01 EUR tot 40.485,00 EUR van 40.485,01 EUR tot 45.685,00 EUR van 45.685,01 EUR tot 52.050,00 EUR
Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op achterstallen 2 0,00 2,68 6,57 10,77 13,55 16,55 19,17 24,92 29,93 31,30 36,90 38,96
Referentiebezoldiging 1 van 52.050,01 EUR tot 60.720,00 EUR van 60.720,01 EUR tot 72.870,00 EUR van 72.870,01 EUR tot 91.370,00 EUR van 91.370,01 EUR tot 105.250,00 EUR van 105.250,01 EUR tot 123.755,00 EUR boven 123.755,00 EUR
Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op achterstallen 2 40,93 42,92 44,99 46,47 47,48 48,00.
Vrijstelling wegens kinderlast Aantal kinderen ten laste (1)
Grensbedrag
1 9.441,00 EUR 2 11.987,00 EUR 3 16.987,00 EUR 4 22.476,00 EUR 5 27.929,00 EUR 6 33.383,00 EUR 7 38.837,00 EUR 8 44.290,00 EUR 9 49.744,00 EUR 10 55.197,00 EUR 11 60.651,00 EUR 12 66.030,00 EUR. (1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend
B. In afwijking van punt A is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd wanneer het twaalfde van de referentiebezoldiging volgens de regels van nr. 2.2 (schaal I) of nr. 2.3 (schaal II) inzake per maand betaalde bezoldigingen geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing. 2.11. A) Opzeggingsvergoedingen De bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld volgens de regels van nr. 2.10, A, met dien verstande dat voor het bepalen van het tarief van de bedrijfsvoorheffing de in aanmerking te nemen referentiebezoldiging die is welke tot grondslag diende voor het vaststellen van de vergoeding of, bij gebreke daaraan, de bezoldiging die de verkrijger heeft ontvangen tijdens de laatste periode van normale activiteit in dienst van de werkgever die de vergoeding uitbetaalt. In afwijking van hetgeen voorafgaat, is de referentiebezoldiging gelijk aan de normale bruto bezoldigingen van het laatste jaar van normale activiteit dat het jaar van de betaling van de opzeggingsvergoedingen voorafgaat, mits de verkrijger hiervan het bewijs levert. B) Inschakelingsvergoedingen De bedrijfsvoorheffing op inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, wordt vastgesteld volgens de regels van nr. 2.10, A, met dien verstande dat voor het bepalen van het tarief van de bedrijfsvoorheffing de in aanmerking te nemen referentiebezoldiging die is welke tot grondslag diende voor het vaststellen van de vergoeding of, bij gebreke daaraan, de bezoldiging die de verkrijger heeft ontvangen tijdens de laatste periode van normale activiteit in dienst van de werkgever die de vergoeding uitbetaalt. In afwijking van hetgeen voorafgaat, is de referentiebezoldiging gelijk aan de normale bruto bezoldigingen van het laatste jaar van normale activiteit dat het jaar van de betaling van de inschakelingsvergoedingen voorafgaat, mits de verkrijger hiervan het bewijs levert.
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 553–556 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 2.12. Schadeloosstelling van tijdelijke derving van bezoldigingen, winst of baten A. Wettelijke of extrawettelijke vergoedingen betaald of toegekend als schadeloosstelling van een tijdelijke derving van bezoldiging bijvoorbeeld ingevolge ongeval, ziekte, invaliditeit of andere soortgelijke gebeurtenissen, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: 1° wanneer de vergoedingen door de werkgever of door diens tussenkomst: a) samen met de normale bezoldigingen van éénzelfde periode aan de verkrijger worden betaald of toegekend: volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.8 op het totaalbedrag van de normale bezoldigingen en de vergoedingen in kwestie; b) niet samen met de normale bezoldigingen van éénzelfde periode aan de verkrijger worden betaald of toegekend: – volgens de regels van nr. 2.9, A, gelet op de referentiebezoldiging, d.w.z. de normale jaarbezoldiging die tot grondslag voor het berekenen van de schadeloosstelling heeft gediend; – bij gebreke aan voormelde referentiebezoldiging bedraagt de bedrijfsvoorheffing 26,75 pct. (zonder vermindering); 2° wanneer die vergoedingen, zonder tussenkomst van de werkgever, door een verzekeringsinstelling of door een andere instelling of een andere tussenpersoon aan de verkrijger worden betaald: tegen het tarief van 11,11 pct. of 22,20 pct. (zonder vermindering) naargelang het gaat om wettelijke of om extrawettelijke vergoedingen. B. In afwijking van punt A wordt, in de hiernavolgende gevallen, de bedrijfsvoorheffing respectievelijk overeenkomstig de volgende regels vastgesteld: 1. Primaire ongeschiktheid a) Wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen betaald of toegekend gedurende de periode van primaire arbeidsongeschiktheid bepaald in artikel 87 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover die periode van primaire ongeschiktheid aanvangt na 31 december 2003. b) De overeenkomstig sub a berekende bedrijfsvoorheffing mag er evenwel niet toe leiden dat het bedrag van de uiteindelijk verschuldigde uitkering minder bedraagt dan het bedrag van de minimuminvaliditeitsuitkering vermeld in artikel 93bis van voormelde gecoördineerde wet, behalve wanneer die uitkering wordt gecumuleerd met inkomsten als vermeld in artikel 104 van dezelfde wet of wanneer prestaties worden geweigerd of verminderd krachtens artikel 136, § 2, van dezelfde wet. Voor de toepassing van het eerste lid wordt tijdens de eerste zes maanden van de primaire arbeidsongeschiktheid evenwel enkel rekening gehouden met het bedrag van de minimuminvaliditeitsuitkering voor een gerechtigde met gezinslast, vermeld in artikel 93bis van voormelde gecoördineerde wet. c) -- Wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen betaald of toegekend gedurende de eerste 6 maanden van de periode van primaire arbeidsongeschiktheid bepaald in artikel 87, derde lid, van dezelfde wet en die aansluit op een periode van volledige of gedeeltelijke werkloosheid als vermeld in nr. 2.13, A, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 10,09 pct. (zonder vermindering). – Er moet evenwel geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden op wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen betaald of toegekend gedurende de eerste 6 maanden van de hiervoor bedoelde periode van primaire arbeidsongeschiktheid, aan volledig werkloze werknemers als vermeld in nr. 2.13, B. – Vanaf de 1ste dag van de 7de maand van diezelfde periode van primaire arbeidsongeschiktheid, zijn de onder het eerste en tweede streepje vermelde uitkeringen aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering). 2. Wachtgeld ingevolge disponibiliteit wegens ziekte Wachtgelden die krachtens artikel 57 van hoofdstuk IX van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, worden betaald of toegekend aan ambtenaren in disponibiliteit wegens ziekte, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de periode van disponibiliteit aanvangt na 31 december 2003. 3. Zeelieden
153
Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 88 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 houdende wijziging en samenordening van de statuten der Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de werkongeschiktheidsperiode aanvangt na 31 december 2003. 4. Overzeese sociale zekerheid Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 35, § 1, van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de periode van primaire arbeidsongeschiktheid aanvangt na 31 december 2003. 5. Moederschapsbescherming Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 113 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de periode van moederschapsbescherming aanvangt na 31 december 2003. 6. Borstvoedingspauze Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 116bis van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de borstvoedingspauze aanvangt na 31 december 2003. 7. Vaderschapsverlof Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 30, § 2, de 3 lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de periode van vaderschapsverlof aanvangt na 31 december 2003. 8. Adoptieverlof Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 30, § 3, 3de lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), zover de periode van adoptieverlof aanvangt na 31 december 2003. 9. Wettelijke onderbrekingsuitkeringen a) Wettelijke onderbrekingsuitkeringen betaald of toegekend aan werknemers die voltijds hun beroepsloopbaan onderbreken, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 10,13 pct. (zonder vermindering). b) Wettelijke onderbrekingsuitkeringen betaald of toegekend aan werknemers die deeltijds hun beroepsloopbaan onderbreken, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 17,15 pct. (zonder vermindering). Dit tarief van 17,15 pct. wordt verhoogd tot 35 pct. in geval van: 1. een 1/5de loopbaanvermindering, in toepassing }2[van de artikelen 4 en 6 van het koninklijk besluit van 12 december 2001]2 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, die aanvangt vanaf 1 juni 2007, of eenzelfde loopbaanvermindering in toepassing van de artikelen 5 en 6 van het koninklijk besluit van 10 juni 2002 betreffende de toekenning van onderbr e k i n g s u i t k e r i n g e n a a n d e p e r s o n e e l s l e d e n v a n d e overheidsbedrijven die in toepassing van de wet van 21 maart 1991 houdende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven bestuursautonomie verkregen hebben. Deze maatregel geldt niet voor de werknemers in 1/5de loopbaanvermindering die uitsluitend samenwonen met één of meerdere kinderen die zij ten laste hebben; 2. halftijds tijdskrediet of halftijdse loopbaanonderbreking dat ingaat vanaf 1 januari 2009 voor de belastingplichtigen die 50 jaar of ouder dan 50 jaar zijn. Deze maatregel geldt niet voor de werknemers die alleen wonen of die uitsluitend samenwonen met één of meer kinderen die zij ten laste hebben en voor de belastingplichtigen die genieten van een thematisch verlof (ouderschapsverlof, medische bijstand, palliatief verlof). Het tarief van 17,15 pct. wordt echter verhoogd tot 30 pct. in geval van halftijds tijdskrediet of halftijdse loopbaanonderbreking dat ingaat vanaf 1 januari 2009 voor de belastingplichtigen van minder dan 50 jaar. Deze maatregel geldt niet voor de werknemers die alleen wonen of die uitsluitend samenwonen met één of meer kinderen die zij ten laste hebben en voor de belastingplichtigen die genieten van een thematisch verlof (ouderschapsverlof, medische bijstand, palliatief verlof).
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 553–556 10. Het stelsel van halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar of vierdagenweek Wettelijke premies toegekend aan de personeelsleden van overheidsdiensten ter gelegenheid van het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar of de vierdagenweek, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 17,15 pct. (zonder vermindering). C. Zelfstandigen en meewerkende echtgenoten 1. Primaire ongeschiktheid a) Wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen betaald of toegekend gedurende het tijdvak van primaire ongeschiktheid bepaald in artikel 7 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover die periode van primaire ongeschiktheid aanvangt na 31 december 2003. b) De overeenkomstig sub a berekende bedrijfsvoorheffing mag er evenwel niet toe leiden dat het bedrag van de uiteindelijk verschuldigde primaire ongeschiktheidsuitkering minder bedraagt dan het bedrag van de minimuminvaliditeitsuitkering vermeld in artikel 93bis van de gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, behalve wanneer die uitkering wordt geweigerd of verminderd krachtens artikel 28 of artikel 29, § 1, 1° tot 4°, van voormeld koninklijk besluit. 2. Moederschapsverzekering Moederschapsuitkeringen betaald of toegekend overeenkomstig artikel 94 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover het tijdvak van moederschapsrust aanvangt na 31 december 2003. D. Wettelijke of extrawettelijke vergoedingen betaald of toegekend als schadeloosstelling van een tijdelijke derving van winst of baten, zelfs indien ze op een vorige beroepswerkzaamheid betrekking hebben, en die door een verzekeringsinstelling of door een andere instelling of een andere tussenpersoon aan de verkrijger worden betaald, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. of 22,20 pct. (zonder vermindering) naargelang het gaat om wettelijke of om extrawettelijke vergoedingen. E. Evenwel moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden wanneer de vergoeding is verkregen door een werknemer die bewijst dat het twaalfde van het jaarbedrag van de bezoldiging die tot grondslag diende voor het berekenen van de vergoeding volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.5, inzake per maand betaalde bezoldigingen, geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing. F. Ook is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op andere wettelijke vergoedingen dan die vermeld onder punt B, toegekend krachtens de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte en invaliditeit. 2.13. Werkloosheidsuitkeringen A. Wettelijke en extrawettelijke uitkeringen van alle aard, wachtuitkeringen inbegrepen, verkregen als volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen ten gevolge van volledige of gedeeltelijke werkloosheid en niet vermeld in de nrs. 2.15 en 2.16, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 10,09 pct. (zonder vermindering). B. In afwijking van punt A moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden op de wettelijke werkloosheids- of inschakelingsuitkeringen van volledig werkloze werknemers die generlei inkomen uit beroepswerkzaamheid verkrijgen en die in de zin van de reglementering inzake werkloosheid de hoedanigheid hebben: – ofwel van samenwonende met recht op een toeslag voor het verlies van een enig inkomen; – ofwel van samenwonende die noch recht heeft op een toeslag voor het verlies van een enig inkomen noch op een aanpassingstoeslag, en, indien de werknemer samenwoont met een echtgenoot, op voorwaarde dat de beroepsinkomsten van die echtgenoot uitsluitend uit vervangingsinkomsten bestaan; – ofwel van samenwonende die slechts over werkloosheidsuitkeringen beschikt, bestaande uit het al of niet verhoogde wettelijk forfait; – ofwel van alleenwonende; – ofwel van werknemer die recht heeft op een inschakelingsuitkering;
– ofwel van werknemer die een vrijstelling geniet wegens sociale en familiale redenen. C. In afwijking van de punten A en B zijn de wettelijke en extrawettelijke uitkeringen die worden betaald of toegekend aan tijdelijk werklozen zoals bedoeld in artikel 27, 2°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 26,75 pct. (zonder vermindering). 2.14. Werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag Vergoedingen, in het kader of naar aanleiding van een stelsel van werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag aan ontslagen of op rust gestelde werknemers betaald of toegekend, zijn van de bedrijfsvoorheffing vrijgesteld in zover hun totaalbedrag het maximumbedrag inzake werkloosheidsuitkering niet te boven gaat. Voor het gedeelte van het totaalbedrag van die vergoedingen dat het hierboven vermelde maximumbedrag inzake werkloosheidsuitkeringen te boven gaat, moeten de schuldenaars van dat gedeelte bedrijfsvoorheffing inhouden en storten. Die bedrijfsvoorheffing wordt volgens de regels van de nrs. 4.1 tot 4.5 berekend op het totaalbedrag van de vergoedingen. Van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig het vorige lid mag vervolgens de vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood vermeld in nr. 2.2, A, c, worden afgetrokken. Werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag bestaan uit de volgende componenten: 1° een werkloosheidsuitkering; 2° een bedrijfstoeslag als bedoeld in artikel 4, § 3, tweede streepje, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, alsmede de bedrijfstoeslag bedoeld in een collectieve arbeidsovereenkomst die is gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomst en de paritaire comités en die voorziet in voordelen die op zijn minst gelijkwaardig zijn aan de voordelen die in de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 zijn vastgesteld. 2.15. Aanvullende vergoedingen bovenop werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag buiten het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag A. De gewezen werknemer heeft de leeftijd van 50 jaar bereikt: De aanvullende vergoedingen bovenop werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag die de voormelde werknemer heeft verkregen tijdens een periode van inactiviteit, van werkhervatting bij een andere werkgever of van werkhervatting als zelfstandige zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: – de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding: Bedrijfsvoorheffing: 10,09 pct. (zonder vermindering); – de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting is niet opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding: Bedrijfsvoorheffing: 26,75 pct. (zonder vermindering). B. De gewezen werknemer heeft de leeftijd van 50 jaar niet bereikt: De aanvullende vergoedingen bovenop werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag die de voormelde werknemer heeft verkregen tijdens een periode van inactiviteit, van werkhervatting bij een andere werkgever of van werkhervatting als zelfstandige zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen volgens de toepassingsregel nr. 2.12, A, 1°, b, 2de streepje (schadeloosstelling van tijdelijke derving van bezoldigingen). 2.16. Pseudo-werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag bovenop werkloosheidsuitkeringen A. De gewezen werknemer heeft de leeftijd van 50 jaar bereikt en de desbetreffende overeenkomst is geen sectorale collectieve arbeidsovereenkomst die is afgesloten vóór 30 september 2005 of geen sectorale overeenkomst die een dergelijke overeenkomst zonder onderbreking verlengt. De aanvullende vergoedingen die een in het opschrift vermelde werknemer die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en die werkloosheidsuitkeringen als volledige werkloze verkrijgt of zou kunnen verkrijgen indien hij het werk niet had hervat, rechtstreeks of on-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 553–556 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 rechtstreeks heeft verkregen zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: – de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding: Bedrijfsvoorheffing: 10,09 pct. (zonder vermindering); – de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting is niet opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding: Bedrijfsvoorheffing: 26,75 pct. (zonder vermindering). B. De gewezen werknemer heeft, hetzij de leeftijd van 50 jaar niet bereikt, hetzij de leeftijd van 50 jaar bereikt EN de desbetreffende overeenkomst is een sectorale overeenkomst die is afgesloten vóór 30 september 2005 of een sectorale overeenkomst die een dergelijke overeenkomst zonder onderbreking verlengt. De aanvullende vergoedingen bovenop werkloosheidsuitkering na ontslag die de gewezen werknemer in één van deze gevallen heeft verkregen tijdens een periode van inactiviteit, van werkhervatting bij een andere werkgever of van werkhervatting als zelfstandige zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen volgens de toepassingsregel nr. 2.13 (werkloosheidsuitkeringen). 2.17. Toevallig of periodiek en bijkomstig betaalde vergoedingen en toelagen A. Niet in de nrs. 2.9 tot 2.16 vermelde vergoedingen en toelagen die een schuldenaar van bedrijfsvoorheffing uitbetaalt aan personen die slechts toevallig of periodiek en bijkomstig door hem of door zijn tussenkomst worden bezoldigd (toevallige commissielonen, vergoedingen, presentiegelden, enz.) zijn volgens onderstaand tarief (zonder verminderingen) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen: Bedrag van de vergoedingen Percent als bedrijfsvoorheffing verschulen toelagen digd op het totaalbedrag van de vergoedingen en toelagen 1 2 tot 500,00 EUR van 500,01 EUR tot 650,00 EUR boven 650,00 EUR
27,25 32,30 37,35.
B. In afwijking van punt A is op de gewestelijke weerwerkpremie, die krachtens artikel 171, 7°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, afzonderlijk in de personenbelasting wordt belast, een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 11,11 pct. (zonder vermindering). 2.18. Schuldvorderingen die de hoedanigheid van bezoldigingen hebben en vermeld zijn in artikel 270, 6°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 Voor de schuldvorderingen met de hoedanigheid van bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1° en 2°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 die worden gehonoreerd door curatoren in faillissementen, vereffenaars van gerechtelijke akkoorden, vereffenaars van vennootschappen of personen die gelijkaardige functies uitoefenen, wordt de bedrijfsvoorheffing eenvormig (zonder vermindering) vastgesteld op 26,75 pct. 2.19. Bezoldigingen voor stukwerk De bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen toegekend aan werklieden die stukwerk verrichten en van wie de onregelmatige en door de werkgever niet gecontroleerde prestaties niet worden uitgedrukt in dagen, weken, veertien dagen of maanden arbeid, wordt berekend volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.8, met inachtneming van de duur van het tijdperk waarop de bezoldigingen betrekking hebben. De bedrijfsvoorheffing mag in deze gevallen echter nooit minder bedragen dan 11,11 pct. van de bezoldigingen. 2.20. a) Artiesten en musici De bedrijfsvoorheffing wordt eenvormig (zonder vermindering) bepaald op 11,11 pct. voor de bezoldigingen die door ondernemingen voor vertoningen en vermakelijkheden worden betaald aan artiesten en musici die niet tot het vast personeel van de onderneming behoren en niet kunnen worden beschouwd als zijnde door de onderneming bijkomstig bezoldigd;
155
b) personen behorend tot bijzondere categorieën bepaald door de ambtenaar belast met de algemene leiding van de Algemene administratie van de fiscaliteit. De bedrijfsvoorheffing wordt eenvormig (zonder vermindering) bepaald op 11,11 pct. voor de bezoldigingen betaald aan personen die behoren tot de categorieën bepaald door de ambtenaar belast met de algemene leiding van de Algemene administratie van de fiscaliteit en die, gelet op de omstandigheden waarin zij hun beroepswerkzaamheid uitoefenen, volgens bijzondere regels worden bezoldigd. 2.21. Vakantiegeld betaald door verlofkassen De vakantiegelden die zonder tussenkomst van de werkgever door de kassen voor jaarlijks verlof worden betaald of toegekend, zijn volgens het onderstaande tarief (zonder vermindering) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen: Bedrag van het vakantiegeld
Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op het totale bedrag van het vakantiegeld
Tot 1.270,00 EUR Boven 1.270,00 EUR
17,16 23,22.
2.22. Studenten In afwijking van de vorige regels is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de bezoldigingen betaald of toegekend aan studenten wier tewerkstelling, }3[in het kader van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor tewerkstelling van studenten]3, per kalenderjaar geen 50 arbeidsdagen overschrijdt, op voorwaarde dat voor die bezoldigingen geen bijdragen ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid, met uitzondering van de solidariteitsbijdrage, verschuldigd zijn. 2.23. Jonge werknemers In afwijking van de vorige regels is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de bezoldigingen betaald of toegekend tijdens de maanden oktober, november of december aan jonge werknemers die voldoen aan de in artikel 36, § 1, eerste lid, 1° tot 3°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering gestelde voorwaarden en wier tewerkstelling in het kader van een arbeidsovereenkomst aanvangt tijdens voornoemde maanden oktober, november of december, op voorwaarde dat het bedrag van die bezoldigingen 2.650 EUR bruto per maand niet overschrijdt. HOOFDSTUK III
BEZOLDIGINGEN VAN BEDRIJFSLEIDERS 3.1. Dit hoofdstuk is van toepassing op: A. Rijksinwoners B. Niet-inwoners die gedurende het volledige belastbare tijdperk in België een tehuis hebben behouden C. Niet-inwoners die niet gedurende het volledige belastbare tijdperk in België een tehuis hebben behouden maar die bezoldigingen genieten: – voor in België geleverde arbeidsprestaties; – ingevolge één of meerdere arbeidsovereenkomsten die het volledige kalenderjaar bestrijken; – en voor zover die arbeidsprestaties ten minste 75 pct. van de wettelijk voorziene arbeidsduur per overeenkomst bedragen. 3.2. Herkwalificatie van huurinkomsten Bezoldigingen voortvloeiend uit de in artikel 32, tweede lid, 3°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde herkwalificatie van onroerende inkomsten, worden voor het vaststellen van de bedrijfsvoorheffing en zolang de Koning de voor dat jaar in aanmerking te nemen revalorisatiecoëfficiënt niet heeft bepaald, berekend op basis van de revalorisatiecoëfficiënt die geldt voor het laatste vorige jaar. Afdeling 1 Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR
3.3. De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten (schaal I)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 553–556 A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal I. Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.2, A, a tot c. Na deze verminderingen mogen nog de volgende verminderingen worden toegepast: a) de vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van bedrijfsleiders met een laag of gemiddeld inkomen die recht hebben op de verhoogde belastingvrije som. Deze vermindering bedraagt 6,24 EUR en is van toepassing wanneer de belastbare bezoldiging in hoofde van de betrokken bedrijfsleider maximum 2.073,53 EUR bedraagt. b) de vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van bedrijfsleiders die recht hebben op een werkbonus overeenkomstig artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering. De vermindering bedraagt 8,95 pct. van het bedrag van de daadwerkelijk verleende werkbonus. B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 3.4 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 127 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, C. 3.4. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten (schaal II) Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal II. Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.3, a tot c. Na deze verminderingen mogen nog de volgende verminderingen worden toegepast: a) de vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van bedrijfsleiders met een laag of gemiddeld inkomen die recht hebben op de verhoogde belastingvrije som. Deze vermindering bedraagt 6,24 EUR en is van toepassing wanneer de belastbare bezoldiging in hoofde van de betrokken bedrijfsleider maximum 2.073,53 EUR bedraagt. b) de vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van bedrijfsleiders die recht hebben op een werkbonus overeenkomstig artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering. De vermindering bedraagt 8,95 pct. van het bedrag van de daadwerkelijk verleende werkbonus. Afdeling 2 Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR
3.5. De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.391,32 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR; c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig b mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.2, A, a tot c. B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 3.6 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkge-
stelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 127 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, C. 3.6. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.040,45 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR; c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig b mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.3, a tot c. Afdeling 3 Bijzondere regels
3.7. Periodieke betalingen anders dan per maand Voor periodieke bezoldigingen die anders dan per maand worden betaald, bedraagt de bedrijfsvoorheffing het twintigste van het product, verkregen door vermenigvuldiging van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing die volgens de regels van de nrs. 3.3 tot 3.6 verschuldigd is op de overeenstemmende maandbezoldiging, met het aantal werkdagen van het tijdperk waarop de bezoldiging betrekking heeft. 3.8. Niet-periodieke bezoldigingen De bedrijfsvoorheffing op niet-periodieke bezoldigingen is gelijk aan twaalf maal het verschil tussen: – eensdeels, de voorheffing die volgens de regels van de nrs. 3.3 tot 3.6 verschuldigd is op een inkomen gelijk aan de periodieke bezoldigingen van de maand waarin de niet-periodieke bezoldiging wordt betaald of toegekend, verhoogd met een twaalfde van de niet-periodieke bezoldiging; – anderdeels, de voorheffing die volgens dezelfde regels verschuldigd is op de periodieke bezoldigingen van de maand waarin de niet-periodieke bezoldiging wordt betaald of toegekend. HOOFDSTUK IV
PENSIOENEN, RENTEN, KAPITALEN, AFKOOPWAARDEN EN ERMEDE GELIJKGESTELDE INKOMSTEN Afdeling 1 Maandelijkse pensioenen of renten tot 7.500 EUR
4.1. De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten (schaal I) A. Wanneer de maandelijkse pensioenen of renten niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal I. Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens worden afgetrokken: a) de vermindering voor kinderen ten laste vermeld in nr. 2.2, A, tabel a; b) de verminderingen voor andere gezinslasten vermeld in nr. 2.2, A, tabel b, behalve de vermindering voor alleenstaanden (vermeld in nr. 2.2, A, tabel b, punt 1). B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 4.2 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 127 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, C. 4.2. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten (schaal II) Wanneer de maandelijkse pensioenen of renten niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal II. Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens de verminderingen voor kinderen ten laste en voor andere ge-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 553–556 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 zinslasten worden afgetrokken; die verminderingen zijn vermeld in de tabellen a en b van nr. 2.3. Afdeling 2 Maandelijkse pensioenen of renten boven 7.500 EUR
4.3. De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten A. Wanneer de maandelijkse pensioenen of renten hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse pensioenen of renten afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.429,14 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse pensioenen of renten boven 7.500 EUR; c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig punt b, mogen vervolgens de volgende verminderingen worden afgetrokken: 1° de vermindering voor kinderen ten laste vermeld in nr. 2.2, A, tabel a; 2° de verminderingen voor andere gezinslasten vermeld in nr. 2.2, A, tabel b, behalve de vermindering voor alleenstaanden (vermeld in nr. 2.2, A, tabel b, punt 1). B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 4.4 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 127 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, c. 4.4. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten Wanneer de maandelijkse pensioenen of renten hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse pensioenen of renten afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.078,27 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse pensioenen of renten boven 7.500 EUR; c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig punt b, mogen vervolgens de verminderingen voor kinderen ten laste en voor andere gezinslasten worden afgetrokken; die verminderingen zijn vermeld in de tabellen a en b van nr. 2.3. Afdeling 3 Bijzondere regels
4.5. Betalingen anders dan per maand Voor anders dan per maand betaalde pensioenen of renten, bedraagt de bedrijfsvoorheffing het dertigste van het product verkregen door vermenigvuldiging van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing dat zou verschuldigd zijn op het overeenstemmende maandelijks pensioen of rente, met het aantal dagen van het tijdperk waarop het pensioen of de rente betrekking heeft. 4.6. Achterstallen Pensioen- of renteachterstallen (d.w.z. pensioenen of renten waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben) zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen volgens de regels van nr. 2.10, A, met dien verstande dat het toe te passen tarief mutatis mutandis bepaald wordt volgens het jaarbedrag van de normale bruto pensioenen of -renten die onmiddellijk vóór het jaar waarop de achterstallen betrekking hebben aan de verkrijger zijn betaald of, bij gebreke daarvan, volgens het jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen, verhoogd met de eventuele pensioen- of rentevoorschotten, die de verkrijger tijdens zijn laatste jaar van normale activiteit heeft ontvangen. 4.7. Vakantiegeld De bedrijfsvoorheffing op vakantiegeld toegekend aan personen die een rust- of overlevingspensioen verkrijgen ten laste van het pensioenstelsel voor loontrekkers, wordt vastgesteld volgens het in de tabellen hierna vermelde tarief, gelet op het totaal van het belastbare maandbedrag van de pensioenen van de verkrijger van de inkomsten.
157
a) De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten Belastbare maandbedrag van het pensioen
Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op het bedrag van het vakantiegeld
tot 1.149,99 EUR
0
van 1.150,00 EUR tot 1.249,99 EUR
2
van 1.250,00 EUR tot 1.449,99 EUR
5
van 1.450,00 EUR tot 1.699,99 EUR
10
van 1.700,00 EUR tot 1.999,99 EUR
15
van 2.000,00 EUR tot 2.299,99 EUR
20
van 2.300,00 EUR tot 2.799,99 EUR
25
van 2.800,00 EUR tot 3.449,99 EUR
30
van 3.450,00 EUR tot 3.749,99 EUR
35
van 3.750,00 EUR tot 3.999,99 EUR
37
vanaf 4.000,00 EUR
38;
b) de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten Belastbare maandbedrag van het pensioen
Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op het bedrag van het vakantiegeld
tot 1.649,99 EUR
0
van 1.650,00 EUR tot 1.699,99 EUR
1
van 1.700,00 EUR tot 1.899,99 EUR
2
van 1.900,00 EUR tot 2.349,99 EUR
5
van 2.350,00 EUR tot 2.849,99 EUR
10
van 2.850,00 EUR tot 3.299,99 EUR
15
van 3.300,00 EUR tot 3.849,99 EUR
20
van 3.850,00 EUR tot 4.549,99 EUR
25
van 4.550,00 EUR tot 5.699,99 EUR
30
van 5.700,00 EUR tot 6.399,99 EUR
35
van 6.400,00 EUR tot 6.799,99 EUR
37
vanaf 6.800,00 EUR
38.
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 553–556 4.8. Pensioenen en renten niet verleend in het kader van het pensioensparen, noch ter uitvoering van een wettelijk of reglementair statuut A. Rust- en overlevingspensioenen of -renten die niet worden verleend in het kader van het pensioensparen, noch ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een wettelijk of reglementair statuut dat de betrokkenen uit het toepassingsgebied van de sociale wetgeving sluit, eensdeels, en ouderdoms- en weduwrenten die verzekeringsinstellingen verlenen als tegenwaarde van stortingen die vrij zijn verricht in het kader van de wetgeving betreffende het bediendepensioen, anderdeels, zijn volgens het onderstaande tarief (zonder vermindering) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen: Jaarbedrag van het pensioen of Percent als bedrijfsvoorheffing de rente verschuldigd op het totaalbedrag van het pensioen of de rente tot 1.790,00 EUR
0
van 1.790,01 EUR tot 2.990,00 EUR
11,11
van 2.990,01 EUR tot 8.900,00 EUR
16,15
van 8.900,01 EUR tot 14.820,00 EUR
21,20
van 14.820,01 EUR tot 29.640,00 EUR
27,25
van 29.640,01 EUR tot 44.460,00 EUR
32,30
boven 44.460,00 EUR
37,35.
B. In afwijking van punt A moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden: a) op de pensioenen en renten indien en in zoverre die pensioenen of renten zijn verleend ter uitvoering van contracten die het voorwerp zijn geweest van een taks op het lange termijnsparen als bepaald in Boek II, titel VIII van het Wetboek diverse rechten en taksen; b) wanneer de verkrijger van de pensioenen of renten aantoont dat het twaalfde van het totale jaarbedrag van zijn wettelijk en zijn aanvullend pensioen volgens de nrs. 4.1 tot 4.4 geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing. 4.9. Toelagen of renten verleend naar aanleiding van een ongeval, een ziekte of een invaliditeit Toelagen of renten die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een in artikel 23, § 1, 1°, 2° en 4°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde beroepswerkzaamheid of die het herstel van een bestendige derving van bezoldigingen, winst of baten uitmaken en die worden verleend naar aanleiding van een ongeval, een ziekte, een invaliditeit of andere soortgelijke gebeurtenissen, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: 1° wanneer die toelagen of renten door de werkgever of door diens tussenkomst aan de verkrijger worden betaald: volgens de regels van nr. 2.9, A, met dien verstande dat het toe te passen tarief bepaald wordt volgens het jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen die tot grondslag dienden voor het berekenen van die toelagen of renten; 2° wanneer die toelagen of renten zonder tussenkomst van de werkgever, door een verzekeringsinstelling of door een andere instelling of een tussenpersoon aan de verkrijger worden betaald: tegen het tarief van 11,11 pct. of van 22,20 pct. (zonder vermindering) naargelang het gaat om wettelijke of extrawettelijke toelagen of renten. In dit geval moet echter geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden wanneer de verkrijger van de renten of toelagen aantoont dat het twaalfde van de jaarbezoldiging die tot grondslag diende voor de berekening van de schadeloosstelling volgens de regels van de nrs. 4.1 tot 4.4 geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing. 4.10. Kapitalen en afkoopwaarden niet verleend in het kader van het pensioensparen
A. Kapitalen en afkoopwaarden, of de schijven daarvan, die krachtens artikel 169, § 1, of 515bis, vierde en zevende lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 volgens het omzettingsstelsel in de personenbelasting worden belast, worden voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing slechts in aanmerking genomen tot het bedrag van de lijfrente die voortvloeit uit hun omzetting volgens de in artikel 73 van dit besluit bepaalde coëfficiënten. De rente wordt tegen 11,11 pct. (zonder vermindering) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen. B. Op kapitalen en afkoopwaarden die krachtens artikel 171, 2°, b en d, of 515quater, § 1, b, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, is een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 10,09 pct. (zonder vermindering). C. Op kapitalen en afkoopwaarden, op kapitalen geldend als renten of pensioenen en op de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen die krachtens artikel 171, 4°, f tot h; 515bis, 5e lid, of 515octies, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 of krachtens artikel 104, 2e lid, van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, is een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 16,66 pct. (zonder vermindering). }4[4.10.C.1. Een bedrijfsvoorheffing van 18,17 pct. (zonder vermindering) is verschuldigd op kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 61 jaar.]4 }5 [4.10.C.2. Een bedrijfsvoorheffing van 20,19 pct. (zonder vermindering) is verschuldigd op de kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd: – aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar; – aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar.]5 D. Een bedrijfsvoorheffing van 33,31 pct. (zonder vermindering) is verschuldigd op: 1° kapitalen en afkoopwaarden die krachtens artikel 171, 1°, d, f, of h of 515quater, § 1, a, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 afzonderlijk in de personenbelasting worden belast; 2° kapitalen, afkoopwaarden en op kapitalen geldend als renten of pensioenen, of op de schijven daarvan, die niet worden bedoeld onder de punten A tot D, 1°, hiervoor. E. In afwijking van de punten B tot D hiervoor moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden indien en in zoverre de kapitalen, afkoopwaarden en de kapitalen geldend als renten of pensioenen zijn verleend ter uitvoering van contracten die het voorwerp zijn geweest van een taks op het lange termijnsparen als bepaald in Boek II, titel VIII van het Wetboek diverse rechten en taksen of in artikel 119, 1°, van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen. 4.11. Pensioensparen A. Pensioenen en renten van een spaarverzekering worden volgens het onderstaande tarief (zonder vermindering) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen: Jaarbedrag van het pensioen of Percent als bedrijfsvoorheffing de rente verschuldigd op het totaalbedrag van het pensioen of de rente tot 1.500,00 EUR
11,11
van 1.500,01 EUR tot 2.500,00 EUR
16,15
boven 2.500,00 EUR
21,20.
B. Spaartegoeden van spaarrekeningen en kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen die krachtens de artikelen 171,
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 553–556 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 2°, e, 174 en 515ter van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 en krachtens artikel 105 van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, worden aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 10,09 pct. (zonder vermindering), met dien verstande dat voor spaartegoeden het belastbare bedrag moet worden bepaald overeenkomstig de artikelen 34, § 3, en 515bis, derde lid, van hetzelfde Wetboek. C. Spaartegoeden van spaarrekeningen en kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen die krachtens de artikelen 515bis, vijfde lid, en 515ter van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 en krachtens artikel 104, tweede lid, van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, worden aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 16,66 pct. (zonder vermindering), met dien verstande dat voor spaartegoeden het belastbare bedrag moet worden bepaald overeenkomstig de artikelen 34, § 3, en 515bis, derde lid, van hetzelfde Wetboek. Het vorige lid is eveneens van toepassing op spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in artikel 9, § 4, van het koninklijk besluit van 22 december 1986 tot invoering van een stelsel van derdeleeftijds- of pensioensparen. D. Een bedrijfsvoorheffing van 33,31 pct. (zonder vermindering) is verschuldigd op: 1° spaartegoeden van spaarrekeningen en op kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen die krachtens artikel 171, 1°, g, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, met dien verstande dat voor spaartegoeden het belastbare bedrag moet worden bepaald overeenkomstig de artikelen 34, § 3, en 515bis, derde lid, van hetzelfde Wetboek; 2° spaartegoeden van spaarrekeningen en op kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen die niet bedoeld zijn onder de punten B tot D, 1°, hiervoor. Bovendien moet voor spaartegoeden het belastbare bedrag worden bepaald overeenkomstig artikel 515bis, derde lid, van hetzelfde Wetboek. Het vorige lid is eveneens van toepassing op de overdrachten als vermeld in artikel 34, § 2, 3°, van hetzelfde Wetboek. E. In afwijking van de punten B tot D hiervoor moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden indien en in zoverre de spaartegoeden van spaarrekeningen en de kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen zijn verleend ter uitvoering van contracten die het voorwerp zijn geweest van een taks op het lange termijnsparen als bepaald in Boek II, titel VIII van het Wetboek diverse rechten en taksen of in artikel 119 van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen. HOOFDSTUK V
INKOMSTEN VAN ANDERE NIET-INWONERS DAN DIEGENEN VERMELD IN DE NRS. 2.1, B EN C EN 3.1, B EN C Afdeling 1 Bezoldigingen van werknemers en ermede gelijkgestelde inkomsten
5.1. In afwijking van de nrs. 2.2 tot 2.11 en 2.19 wordt de bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen van werknemers betaald of toegekend aan andere niet-inwoners dan diegenen vermeld in de nrs. 2.1, B en C, vastgesteld overeenkomstig de hierna volgende regels. Onderafdeling 1 Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR
5.2. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal III. 5.3. Van de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens die schaal mogen vervolgens de volgende verminderingen worden afgetrokken: a) Vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood De bedrijfsvoorheffing wordt verminderd met 30 pct. van:
159
– de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een groepsverzekeringscontract; – de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een extrawettelijke voorzorgsregeling van verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood; – de inhoudingen die betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging overeenkomstig artikel 1453, 3de lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. b) Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag Er wordt een vermindering verleend aan de werknemers die gedurende het belastbare tijdperk overwerk hebben gepresteerd dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een overwerktoeslag en die: 1° hetzij onderworpen zijn aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en tewerkgesteld door een werkgever onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités; 2° hetzij als contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door één van de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS-Holding, de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel. Deze vermindering is slechts van toepassing op de berekeningsgrondslag voor de overwerktoeslag betreffende de eerste 130 uren per jaar die de werknemer als overwerk heeft gepresteerd. De vermindering wordt toegepast na de onder sub a vermelde vermindering en bedraagt: – voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is: 57,75 pct.; – voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is: 66,81 pct.; van het «sociale bruto bedrag» van de bezoldigingen (dit is vóór aftrek van de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut), dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag. Onderafdeling 2 Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR
5.4. A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.454,40 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR. B. Van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig punt A mogen vervolgens de vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood en de vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag worden afgetrokken; die verminderingen zijn vermeld in nr. 5.3. Onderafdeling 3 Bijzondere regels
5.5. Betalingen per veertien dagen Voor de per veertien dagen betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing de helft van de voorheffing die volgens de regel van nr. 5.2 of 5.4 per maand verschuldigd is op tweemaal de bezoldiging per veertien dagen. 5.6. Betalingen per week Voor de per week betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing het vierde van de voorheffing die volgens de regel van nr. 5.2 of 5.4 per maand verschuldigd is op viermaal de bezoldiging per week. 5.7. Betalingen per werkdag Voor de per werkdag betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing het twintigste van de voorheffing die volgens de
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 553–556 regel van nr. 5.2 of 5.4 per maand verschuldigd is op twintigmaal de bezoldiging per werkdag. 5.8. Exceptionele vergoedingen Voor de exceptionele vergoedingen (commissielonen, vakantiegeld, eindejaarspremies, enz.) die een werkgever, buiten de normale bezoldigingen aan leden van zijn personeel betaalt, wordt de bedrijfsvoorheffing (zonder vermindering) vastgesteld volgens het onderstaande tarief, gelet op het jaarbedrag van de normale in België betaalde of toegekende bruto bezoldigingen van de verkrijger van de inkomsten. Jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen
Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd
1
2
van 0,01 EUR tot 11.960,00 EUR
26,75
van 11.960,01 EUR tot 15.630,00 EUR
32,10
van 15.630,01 EUR tot 21.830,00 EUR
42,80
van 21.830,01 EUR tot 45.715,00 EUR
48,15
boven 45.715,00 EUR
53,50.
5.9. Achterstallen en opzeggingsvergoedingen Voor achterstallige bezoldigingen (onder meer bezoldigingen waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben) en voor de opzeggingsvergoedingen, wordt de bedrijfsvoorheffing (zonder vermindering) vastgesteld volgens het onderstaande tarief, gelet op de referentiebezoldiging, d.w.z.: – ofwel het jaarbedrag van de normale in België betaalde of toegekende bruto bezoldiging die onmiddellijk vóór de herziening die tot de uitbetaling van de achterstallen aanleiding gaf aan de verkrijger van de inkomsten werd betaald; – ofwel de bezoldiging die tot grondslag diende voor het vaststellen van de opzeggingsvergoeding of, bij gebreke daaraan, de bezoldiging die de verkrijger heeft ontvangen tijdens de laatste periode van normale activiteit in dienst van de werkgever die de vergoeding uitbetaalt. Referentiebezoldiging
Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd
1
2
van 0,01 EUR tot 10.720,00 EUR
26,75
van 10.720,01 EUR tot 13.990,00 EUR
32,10
van 13.990,01 EUR tot 19.490,00 EUR
42,80
van 19.490,01 EUR tot 40.550,00 EUR
48,15
boven 40.550,00 EUR
53,50.
5.10. Bezoldigingen voor stukwerk De bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen toegekend aan werklieden die stukwerk verrichten en van wie de onregelmatige en door de werkgever niet gecontroleerde prestaties niet worden uitgedrukt in dagen, weken, veertien dagen of maanden arbeid, wordt berekend volgens de regels van de nrs. 5.2 tot 5.7, met inachtneming van de duur van het tijdperk waarop de bezoldigingen betrekking hebben.
Afdeling 2 Werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag
5.11. In afwijking van nr. 2.14 wordt de bedrijfsvoorheffing op werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag van werknemers betaald of toegekend aan andere niet-inwoners dan diegenen vermeld in de nrs. 2.1, B en C, vastgesteld overeenkomstig de hierna volgende regels. 5.12. Werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag Vergoedingen, in het kader of naar aanleiding van een stelsel van werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag aan ontslagen of op rust gestelde werknemers betaald of toegekend, zijn van de bedrijfsvoorheffing vrijgesteld in zover hun totaalbedrag het maximumbedrag inzake werkloosheidsuitkering niet te boven gaat. Voor het gedeelte van het totaalbedrag van die vergoedingen dat het hierboven vermelde maximumbedrag inzake werkloosheidsuitkering te boven gaat, moeten de schuldenaars van dat gedeelte bedrijfsvoorheffing inhouden en storten. Die bedrijfsvoorheffing wordt volgens de regels van de nrs. 5.13 en 5.14 berekend op het totaalbedrag van de vergoedingen. 5.13. Maandelijkse brugpensioenen A. Wanneer het totaalbedrag van deze maandelijkse vergoedingen niet hoger is dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal III. B. Wanneer het totaalbedrag van deze maandelijkse vergoedingen hoger is dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) het maandelijkse totaalbedrag afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.520,44 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van het maandelijkse totaalbedrag boven 7.500 EUR. 5.14. Anders dan per maand betaalde werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag Voor de anders dan per maand betaalde werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag bedraagt de bedrijfsvoorheffing het dertigste van het product verkregen door vermenigvuldiging van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing dat zou verschuldigd zijn op het overeenstemmende maandelijkse totaalbedrag van de werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag, met het aantal dagen van het tijdperk waarop de werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag betrekking heeft. Afdeling 3 Bezoldigingen van bedrijfsleiders
5.15. In afwijking van de nrs. 3.3 tot 3.8 wordt de bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen van bedrijfsleiders, betaald of toegekend aan andere niet-inwoners dan diegenen vermeld in de nrs. 3.1, B en C, vastgesteld overeenkomstig de hierna volgende regels. Onderafdeling 1 Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR
5.16. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal III. 5.17. De bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens die schaal wordt verminderd met 30 pct. van: – de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een groepsverzekeringscontract; – de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een extrawettelijke voorzorgsregeling van verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood; – de inhoudingen die betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging overeenkomstig artikel 1453, 3de lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. Onderafdeling 2 Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR
5.18. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR;
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 553–556 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.523,95 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR. 5.19. Van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig nr. 5.18 mag nog de vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood worden afgetrokken; die vermindering is vermeld onder nr. 5.17.
}8 }9 [e) [33 pct. van de inkomsten (na aftrek van een forfaitair bedrag voor kosten dat gelijk is aan 50 pct. van het brutobedrag van de inkomsten) bedoeld in artikel 87,5°, f.]9 Het bedrag van die voorheffing wordt evenwel beperkt tot het maximumbedrag aan bronheffing waarin het van toepassing zijnde dubbelbelastingverdrag voorziet.]8
Afdeling 6 Onderafdeling 3
Bijzondere regels 5.20. Periodieke betalingen anders dan per maand Voor periodieke bezoldigingen die anders dan per maand worden betaald, bedraagt de bedrijfsvoorheffing het twintigste van het product, verkregen door vermenigvuldiging van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing, dat volgens de regel van nr. 5.16 of 5.18 verschuldigd is op de overeenstemmende maandbezoldiging, met het aantal werkdagen van het tijdperk waarop de bezoldiging betrekking heeft. 5.21. Niet-periodieke bezoldigingen De bedrijfsvoorheffing op niet-periodieke bezoldigingen is gelijk aan twaalf maal het verschil tussen: – eensdeels, de voorheffing die volgens de regels van de nrs. 5.16 tot 5.20 verschuldigd is op een inkomen gelijk aan de periodieke bezoldigingen van de maand waarin de niet-periodieke bezoldiging wordt betaald of toegekend, verhoogd met een twaalfde van de niet-periodieke bezoldiging; – anderdeels, de voorheffing die volgens dezelfde regels verschuldigd is op de periodieke bezoldigingen van de maand waarin de niet-periodieke bezoldiging wordt betaald of toegekend. Afdeling 4 Onderhoudsuitkeringen en kapitalen vermeld in artikel 90, 3° en 4°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, die aan niet-inwoners worden betaald
5.22. Uitkeringen Op het bedrag van de in artikel 90, 3° en 4°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde uitkeringen die rijksinwoners aan niet-inwoners betalen, is een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 26,75 pct. op 80 pct. van het bedrag van die uitkeringen. 5.23. Kapitalen A. Wanneer in nr. 5.22 vermelde uitkeringen worden vervangen door een kapitaal dat wordt betaald aan een niet-inwoner die gedurende het volledige belastbare tijdperk in België een tehuis heeft behouden, bedraagt de bedrijfsvoorheffing 26,75 pct. van 80 pct. van het jaarbedrag van die uitkeringen. Het jaarbedrag van de uitkeringen wordt vastgesteld door op het kapitaal artikel 73 van dit besluit toe te passen. B. Wanneer nochtans in nr. 5.22 vermelde uitkeringen worden vervangen door een kapitaal dat wordt betaald aan een niet-inwoner die niet gedurende het volledige belastbare tijdperk een tehuis in België heeft behouden, bedraagt de bedrijfsvoorheffing 26,75 pct. van 80 pct. van dat kapitaal. Afdeling 5
In artikel 87, 5°, }6[a tot c, e en f]6, van dit besluit vermelde inkomsten, betaald of toegekend aan niet-inwoners vermeld in die bepaling 5.24. Grondslag en tarief Voor de inkomsten vermeld in artikel 87, 5°, }7[a tot c, e en f]7, van dit besluit, betaald of toegekend aan aldaar vermelde niet-inwoners, moet de bedrijfsvoorheffing onderscheidenlijk als volgt worden berekend: a) 30,28 pct. van het bruto bedrag voor de winst en baten vermeld in artikel 87, 5°, a; b) volgens de regels en het tarief van nr. 2.17 voor de inkomsten vermeld in artikel 87, 5°, b; c) 3,40 pct. van het bruto bedrag van de premies betreffende de in België gedane verrichtingen voor de winst vermeld in artikel 87, 5°, c; d) 32,29 pct. van het bruto bedrag voor de winst vermeld in artikel 87, 5°, e;
161
Inkomsten van podiumkunstenaars die niet-inwoners zijn 5.25. Grondslag en tarief In afwijking van de bepalingen van de hoofdstukken II en V en van nr. 5.24, a en b, wordt de bedrijfsvoorheffing eenvormig vastgesteld op 18 pct. van het bruto bedrag van de inkomsten vermeld in artikel 228, § 2, 8°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, verminderd met een forfaitair bedrag voor kosten opgenomen in onderstaande tabel: Aard van de kosten
Bedrag
1. verplaatsingskosten: 2. voeding en andere kleine uitgaven: 3. logementskosten: Totaal:
300,00 EUR 37,50 EUR 62,50 EUR 400,00 EUR.
Het forfait wordt per schuldenaar van bedrijfsvoorheffing vastgesteld naargelang van de in België door de podiumkunstenaar gepresteerde dagen waarvoor hij wordt vergoed. Het aantal gepresteerde dagen dient evenwel per schuldenaar van bedrijfsvoorheffing voor elke podiumkunstenaar te worden beperkt tot 10 dagen per kalenderjaar. Volgende bedragen mogen in aanmerking genomen worden: – 400 EUR voor de eerste dag; – 100 EUR voor elke volgende gepresteerde dag. Afdeling 7
Winst en baten van niet-inwonende vennoten of leden van burgerlijke vennootschappen of van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, vermeld in artikel 229, § 3, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 5.26. Grondslag en tarief De in artikel 87, 7°, van dit besluit vermelde inkomsten van iedere vennoot of ieder lid zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: A. Inkomsten die worden geacht te zijn toegekend aan niet-rijksinwoners vermeld in artikel 227, 1°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992: de bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld volgens het onderstaande tarief (zonder vermindering): Totaalbedrag van de winst of de baten van elke vennoot of elk lid
Verschuldigde bedrijfsvoorheffing
van 0,01 EUR tot 8.590,00 EUR
26,75 pct.
van 8.590,01 EUR tot 11.670,00 EUR
2.297,83 EUR + 32,10 pct. op de schijf boven 8.590,00 EUR
van 11.670,01 EUR tot 16.910,00 EUR
3.286,51 EUR + 42,80 pct. op de schijf boven 11.670,00 EUR
van 16.910,01 EUR tot 37.340,00 EUR
5.529,23 EUR + 48,15 pct. op de schijf boven 16.910,00 EUR
boven 37.340,00 EUR
15.366,28 EUR + 53,50 pct. op de schijf boven 37.340,00 EUR.
B. Inkomsten die worden geacht te zijn toegekend aan niet-inwoners vermeld in artikel 227, 2°, van voormeld Wetboek: de bedrijfsvoorheffing wordt éénvormig vastgesteld op 33,99 pct.
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 553–556 Afdeling 8 In artikel 87, 8°, van dit besluit vermelde meerwaarden, verwezenlijkt door niet-inwoners in het kader van hun beroepswerkzaamheid
5.27. De in artikel 87, 8°, van dit besluit vermelde meerwaarden, vastgesteld krachtens artikel 235, 1° of 2°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: A. Meerwaarden verwezenlijkt door niet-inwoners vermeld in artikel 227, 1°, van voormeld Wetboek, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het in nr. 5.26, A, vermelde tarief (zonder vermindering). In afwijking van vorig lid worden meerwaarden verwezenlijkt op onroerende goederen die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt, aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 17,66 pct. (zonder vermindering). B. Meerwaarden verwezenlijkt door niet-inwoners vermeld in artikel 227, 2°, van voormeld Wetboek: de bedrijfsvoorheffing wordt éénvormig vastgesteld op 33,99 pct. HOOFDSTUK VI
INKOMSTEN VAN SPORTBEOEFENAARS, SCHEIDSRECHTERS, OPLEIDERS, TRAINERS EN BEGELEIDERS 6.1. De inkomsten die sportbeoefenaars, scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders voor hun sportieve activiteiten, hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden of hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars tijdens het belastbaar tijdperk verkrijgen, worden overeenkomstig de volgende regels aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen: A. rijksinwoners 1. bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 van sportbeoefenaars die op 1 januari 2014 de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar: zie nr. 6.2; 2. bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1°, van voormeld Wetboek van sportbeoefenaars die op 1 januari 2014 de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt, en van scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders, op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal bruto belastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal bruto belastbaar bedrag van de bezoldigingen die zij behalen uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sector van de sport zoals bepaald in artikel 171, 1°, i, van voormeld Wetboek: zie nr. 6.3; 3. bezoldigingen van rijksinwoners die niet zijn bedoeld in 1 of 2: deze bezoldigingen zijn onderworpen aan de bepalingen van hoofdstuk II; B. niet-inwoners sportbeoefenaars 1. inkomsten die persoonlijk zijn verkregen door niet-inwoners die in België persoonlijk een activiteit als sportbeoefenaar uitoefenen gedurende niet meer dan 30 dagen, te berekenen per tijdperk van 12 opeenvolgende maanden en per schuldenaar van de inkomsten: zie nr. 5.25; 2. niet-inwoners die in België persoonlijk een activiteit als sportbeoefenaar uitoefenen gedurende meer dan 30 dagen, te berekenen per tijdperk van 12 opeenvolgende maanden en per schuldenaar van de inkomsten: a) bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1°, van voormeld Wetboek die persoonlijk zijn verkregen door sportbeoefenaars die op 1 januari 2014 de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar: zie nr. 6.2; b) beroepsinkomsten die persoonlijk zijn verkregen door sportbeoefenaars die op 1 januari 2014 de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt, op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal bruto belastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal bruto belastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen uit hun activiteit als sportbeoefenaar zoals bepaald in artikel 171, 1°, i, van voormeld Wetboek: zie nr. 6.3; 3. inkomsten uit een in België persoonlijk verrichte activiteit als sportbeoefenaar, ongeacht de duur en toegekend aan een andere natuurlijke persoon of een rechtspersoon: zie nr. 5.25;
4. inkomsten van sportbeoefenaars die niet zijn bedoeld in 1, 2 of 3: zie, wat de bezoldigingen betreft en rekening houdend met de gelijkstelling (nr. 2.1, B, en C) of niet als rijksinwoner, hoofdstuk II of hoofdstuk V en, wat de andere inkomsten betreft, nr. 2.17; C. niet-inwoners scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders 1. beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, van scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders, op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal bruto belastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal bruto belastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sector van de sport zoals bepaald in artikel 171, 1°, i, van voormeld Wetboek: zie nr. 6.3; 2. beroepsinkomsten van niet in 1 bedoelde scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders: zie, wat de bezoldigingen betreft, en rekening houdend met de gelijkstelling (nr. 2.1, B, en C) of niet als rijksinwoner, hoofdstuk II of hoofdstuk V en, wat de andere inkomsten betreft, nr. 2.17. 6.2. Bezoldigingen van sportbeoefenaars bedoeld in nr. 6.1, A, 1 en B, 2, a De bedrijfsvoorheffing wordt als volgt vastgesteld: A. Het maandelijks inkomen bedraagt maximum 1.543 EUR: De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 16,66 pct. van dat bedrag (zonder vermindering); B. Het maandelijks inkomen bedraagt meer dan 1.543 EUR: a. De bedrijfsvoorheffing op de eerste schijf van 1.543 EUR is gelijk aan 257,06 EUR; b. Op het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.543 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing toegepast die verschillend is naargelang de aard van de inkomsten en de hoedanigheid van de verkrijger: 1. Bezoldigingen van rijksinwoners, niet-inwoners met tehuis en niet-inwoners gelijkgestelden (nr. 2.1 B en C): Het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.543 EUR afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR en hierop de bedrijfsvoorheffing berekenen volgens de schalen I en II. Op de aldus berekende bedrijfsvoorheffing mogen nog de volgende verminderingen worden toegepast: – voor kinderen ten laste (zie nr. 2.2, A, a); – voor andere gezinslasten (zie nr. 2.2, A, b); – voor groepsverzekering en voor extra-wettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood (zie nr. 2.2, A, c); – voor bezoldigingen van werknemers met een laag of gemiddeld inkomen die recht hebben op de verhoogde belastingvrije som (zie nr. 2.2, A, e); – voor bezoldigingen van natuurlijke personen met een laag inkomen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector (zie nr. 2.2, A, f); – voor bezoldigingen van werknemers met een laag inkomen die recht hebben op de werkbonus (zie nr. 2.2, A, g). 2. Bezoldigingen van de andere niet-inwoners: Het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.543 EUR wordt afgerond op het lagere veelvoud van 15 EUR en hierop wordt de bedrijfsvoorheffing berekend volgens schaal III. c. De verschuldigde bedrijfsvoorheffing is gelijk aan a + b. 6.3. Bezoldigingen als bedoeld in nr. 6.1.A.2. en beroepsinkomsten als bedoeld in 6.1.B.2.b en C.1. De bedrijfsvoorheffing wordt als volgt vastgesteld: A. Het maandelijks inkomen bedraagt maximum 1.543 EUR: de bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 33,31 pct. van dat bedrag (zonder vermindering); B. Het maandelijks inkomen bedraagt meer dan 1.543 EUR: a) de bedrijfsvoorheffing op de eerste schijf van 1.543 EUR is gelijk aan 513,97 EUR; b) op het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.543 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing toegepast die verschillend is naargelang de aard van de inkomsten en de hoedanigheid van de verkrijger. 1. Bezoldigingen van rijksinwoners, niet-inwoners met tehuis en niet-inwoners gelijkgestelden (nr. 2.1 B en C): Het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.543 EUR afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR en hierop de bedrijfsvoorheffing berekenen volgens de schalen I en II. Op de aldus berekende bedrijfsvoorheffing mogen nog de volgende verminderingen worden toegepast: – voor kinderen ten laste (zie nr. 2.2, A, a); – voor andere gezinslasten (zie nr. 2.2, A, b);
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 553–556 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 – voor groepsverzekering en voor extra-wettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood (zie nr. 2.2, A, c); – voor bezoldigingen van werknemers met een laag of gemiddeld inkomen die recht hebben op de verhoogde belastingvrije som (zie nr. 2.2, A, e); – voor bezoldigingen van natuurlijke personen met een laag inkomen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector (zie nr. 2.2, A, f); – voor bezoldigingen van werknemers met een laag inkomen die recht hebben op de werkbonus (zie nr. 2.2, A, g). 2. Bezoldigingen van de andere niet-inwoners: Het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.543 EUR wordt afgerond op het lagere veelvoud van 15 EUR en hierop wordt de bedrijfsvoorheffing berekend volgens schaal III. c. De verschuldigde bedrijfsvoorheffing is gelijk aan a + b. HOOFDSTUK VII
DIVERSE Afdeling 1
Presentiegelden 7.1. Presentiegelden die baten zijn als vermeld in artikel 23, § 1, 2°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 Presentiegelden betaald of toegekend aan personen voor wie die presentiegelden baten zijn als vermeld in artikel 23, § 1, 2°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (leden van provincie- en gemeenteraden, van agglomeratieraden, van raden voor maatschappelijk welzijn, van beheerscomités van openbare instellingen of lichamen, enz.) zijn voor hun bruto bedrag aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het in nr. 2.17 vermelde tarief. Afdeling 2
HOOFDSTUK VIII
AANVULLENDE INHOUDINGEN 8.1. Algemeen A. Ten laatste vanaf de eerste betaling tijdens de tweede maand na de datum van de schriftelijke aanvraag die de verkrijger van de inkomsten daartoe tot de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing richt, MOET deze laatste, boven de inhoudingen volgens de nrs. 1.1 tot 7.4, aanvullende inhoudingen van bedrijfsvoorheffing doen. Deze aanvullende inhoudingen moeten bij elke betaling of toekenning van inkomsten gebeuren volgens een vast bedrag dat door de verkrijger zelf in zijn aanvraag wordt voorgesteld. De verkrijger van de inkomsten is door zijn aanvraag gebonden tot hij ze herroept. De herroeping heeft slechts uitwerking vanaf de eerste betaling tijdens de derde maand die op de herroeping volgt. B. Buiten de regeling van punt A MOGEN de schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing op de inkomsten die zij betalen of toekennen en op aanvraag van de verkrijgers daarvan, hogere bedragen inhouden dan die welke volgen uit de toepassing van de nrs. 1.1 tot 7.4. 8.2. Bedrijfsvoorheffing vermeld in artikel 158 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 Om als bedrijfsvoorheffing voor de toepassing van artikel 158 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 in aanmerking te kunnen komen, moeten de in nr. 8.1 vermelde aanvullende inhoudingen op bezoldigingen vermeld in de nrs. 3.1 tot 3.8: a) gedaan worden op alle vaste en veranderlijke bezoldigingen die de werkgever in de loop van het jaar aan de verkrijgers betaalt of toekent; b) binnen de gestelde termijn bij de ontvanger van de belastingen worden gestort; c) bovendien, wanneer het aanvullende inhoudingen betreft als vermeld in nr. 8.1, B: – ofwel een eenvormig gedeelte vertegenwoordigen van de bedrijfsvoorheffing berekend volgens de nrs. 3.1 tot 3.8; – ofwel het verschil vertegenwoordigen tussen het bedrag dat voor het hele jaar wordt berekend tegen een forfaitair percent en de bedrijfsvoorheffing berekend volgens de nrs. 3.1 tot 3.8.
Prijzen, subsidies, renten of pensioenen vermeld in artikel 90, 2°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992
SCHAAL I
7.2. Grondslag en tarief De bedrijfsvoorheffing bedraagt 18,17 pct. van het bruto bedrag voor de prijzen, subsidies, renten of pensioenen die Belgische of buitenlandse openbare machten of openbare instellingen zonder winstoogmerken in België betalen of toekennen aan geleerden, schrijvers of kunstenaars, met uitzondering van de sommen die zijn betaald of toegekend als bezoldiging van bewezen diensten en beroepsinkomsten zijn. Evenwel bedraagt de bedrijfsvoorheffing 26,75 pct. van het bruto bedrag voor de prijzen, subsidies, renten of pensioenen die Belgische openbare machten of openbare instellingen betalen of toekennen aan geleerden, schrijvers of kunstenaars die niet-inwoner zijn, met uitzondering van de sommen die betaald of toegekend zijn als bezoldiging van bewezen diensten en beroepsinkomsten zijn. 7.3. Vrijstelling Met betrekking tot de prijzen en de gedurende twee jaar betaalde of toegekende subsidies is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de eerste schijf van 3.760 EUR. Bovendien zijn de prijzen en subsidies niet aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen, indien zij overeenkomstig artikel 53 van dit besluit zijn vrijgesteld.
Deze schaal is van toepassing – ofwel wanneer de verkrijger van de inkomsten een alleenstaande is; – ofwel wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten eveneens persoonlijke beroepsinkomsten heeft. *** Bedrijfsvoorheffing voor: – bezoldigingen van werknemers: kolom (2) – bezoldigingen van bedrijfsleiders kolom (3) – pensioenen en renten: kolom (4) Die vanaf 1 januari 2013 per maand worden betaald of toegekend. *** De bedragen vermeld in kolom (1) vertegenwoordigen brutoinkomsten, d.w.z. na aftrek van de inhoudingen en lasten waarvan sprake is in nr. 1 van de toepassingsregels. Over een inkomen begrepen tussen twee inkomstenbedragen van kolom (1) is de bedrijfsvoorheffing verschuldigd die tegenover het laagste van die twee bedragen voorkomt. *** Van de bedrijfsvoorheffing afgelezen in de schaal mogen nog de verminderingen voor kinderen ten laste en voor andere gezinslasten worden afgetrokken (zie nrs. 2.2.a, 3.3.a en 4.1.a van de toepassingsregels).
Afdeling 3
Persoonlijke vergoedingen als vermeld in artikelen 90, 12°, en 228, § 2, 9°, k, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 7.4. Grondslag en tarief De bedrijfsvoorheffing bedraagt 33,31 pct. van het nettobedrag (dit is het brutobelastbaar bedrag verminderd met een forfaitaire kost van 10 pct.) van de persoonlijke vergoedingen uit de exploitatie van een uitvinding als vermeld in artikelen 90, 12°, en 228, § 2, 9°, k, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992.
163
(1) 525,00 540,00 555,00 570,00 585,00 600,00
(2)
(3)
(4)
3,58 7,48 11,37 15,26 19,15 23,04
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 553–556 (1) 615,00 630,00 645,00 660,00 675,00 690,00 705,00 720,00 735,00 750,00 765,00 780,00 795,00 810,00 825,00 840,00 855,00 870,00 885,00 900,00 915,00 930,00 945,00 960,00 975,00 990,00 1005,00 1020,00 1035,00 1050,00 1065,00 1080,00 1095,00 1110,00 1125,00 1140,00 1155,00 1170,00 1185,00 1200,00 1215,00 1230,00 1245,00 1260,00 1275,00 1290,00 1305,00 1320,00 1335,00 1350,00 136500 1380,00 1395,00 1410,00 1425,00 1440,00
(2)
(3)
2,70 6,31 9,92 13,54 17,15 20,76 24,37 27,98 31,59 35,20 38,81 42,43 46,04 49,65 53,26 56,87 60,81 65,14 69,48 73,97 78,55 83,12 87,69 92,27 96,84 101,42 105,99 110,57 115,14 119,71 124,29 128,86 133,44 138,01 143,03 149,13 155,23 161,33 167,43 173,53 179,63 185,73 191,83 197,93 204,02 210,12 216,22 222,32 228,42 234,52 240,62 246,72 252,82
26,94 30,83 34,72 38,61 42,51 46,40 50,29 54,18 58,07 62,59 67,26 71,93 76,60 81,27 85,94 90,61 95,28 99,95 104,63 109,30 113,97 118,64 123,31 127,98 132,65 137,32 142,24 148,47 154,70 160,92 167,15 173,38 179,61 185,83 192,06 198,29 204,52 210,74 216,97 223,20 229,42 235,65 241,88 248,11 254,33 260,56 266,79 273,02 279,24 285,47 291,70 297,93 304,15 310,38 316,61 322,84
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
0,59 7,01 13,43 19,85 26,27 32,69 39,11 45,53 51,95 58,37 64,79 71,21 77,63 84,05 90,47 96,89 103,31 109,73 116,15 122,57 129,03 136,25 143,48
1455,00 1470,00 1485,00 1500,00 1515,00 1530,00 1545,00 1560,00 1575,00 1590,00 1605,00 1620,00 1635,00 1650,00 1665,00 1680,00 1695,00 1710,00 1725,00 1740,00 1755,00 1770,00 1785,00 1800,00 1815,00 1830,00 1845,00 1860,00 1875,00 1890,00 1905,00 1920,00 1935,00 1950,00 1965,00 1980,00 1995,00 2010,00 2025,00 2040,00 2055,00 2070,00 2085,00 2100,00 2115,00 2130,00 2145,00 2160,00 2175,00 2190,00 2205,00 2220,00 2235,00 2250,00 2265,00 2280,00
258,92 265,01 271,11 277,21 283,31 289,41 295,51 301,64 307,87 314,10 320,33 326,55 333,36 340,37 347,37 354,38 361,39 368,39 375,40 382,40 389,41 396,42 403,42 410,43 417,43 424,44 431,44 438,45 445,46 452,46 459,47 466,47 473,48 480,49 487,49 494,50 501,50 508,51 515,51 522,52 529,53 536,53 543,54 550,54 557,55 564,56 571,56 578,57 585,57 592,58 599,58 606,59 613,60 620,60 627,61 634,61
329,18 336,19 343,19 350,20 357,20 364,21 371,21 378,22 385,23 392,23 399,24 406,24 413,25 420,26 427,26 434,27 441,27 448,28 455,28 462,29 469,30 476,30 483,31 490,31 497,32 504,33 511,33 518,34 525,34 532,35 539,35 546,36 553,37 560,37 567,38 574,38 581,39 588,40 595,40 602,41 609,41 616,42 623,42 630,43 637,44 644,44 651,45 658,45 665,46 672,47 679,47 686,48 693,48 700,49 707,49 714,50
150,70 157,92 165,14 172,37 179,59 186,81 194,03 201,26 208,48 215,70 222,92 230,15 237,37 244,59 251,81 259,04 266,26 273,48 280,70 287,93 295,15 302,37 309,59 316,82 324,04 331,26 338,48 345,71 353,34 361,63 369,92 378,21 386,50 394,79 403,08 411,37 419,66 427,95 436,24 444,53 452,82 461,11 469,40 477,69 485,98 494,27 502,56 510,85 519,14 527,43 535,72 544,01 552,30 560,59 568,88 577,17
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 553–556 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
229500 2310,00 2325,00 2340,00 2355,00 2370,00 2385,00 2400,00 2415,00 2430,00 2445,00 2460,00 2475,00 2490,00 2505,00 2520,00 2535,00 2550,00 2565,00 2580,00 2595,00 2610,00 2625,00 2640,00 2655,00 2670,00 2685,00 2700,00 2715,00 2730,00 2745,00 2760,00 2775,00 2790,00 2805,00 2820,00 2835,00 2850,00 2865,00 2880,00 2895,00 2910,00 2925,00 2940,00 2955,00 2970,00 2985,00 3000,00 3015,00 3030,00 3045,00 3060,00 3075,00 3090,00 3105,00 3120,00
641,62 648,63 655,63 662,64 669,64 676,65 683,65 690,66 697,67 704,67 711,68 718,68 725,69 732,70 739,70 746,71 753,71 760,72 767,72 774,73 781,74 788,74 795,75 802,75 809,76 816,76 823,77 830,78 737,78 844,79 851,79 858,80 865,81 872,81 879,82 886,82 893,83 900,83 907,84 914,85 921,85 928,86 935,86 942,87 949,88 956,88 963,89 970,89 977,90 984,90 991,91 998,92 1005,92 1012,93 1019,93 1026,94
721,51 728,51 735,52 742,52 749,53 756,54 763,54 770,55 777,55 784,56 791,56 798,57 805,58 812,58 819,59 826,59 833,60 840,61 847,61 854,62 861,62 868,63 875,63 882,64 889,65 896,65 903,66 910,66 917,67 924,68 931,68 938,69 945,69 952,70 959,70 966,71 973,72 980,72 987,73 994,73 1001,74 1008,75 1015,75 1022,76 1029,76 1036,77 1043,77 1050,78 1057,79 1064,79 1071,80 1078,80 1085,81 1092,81 1099,82 1106,83
585,46 593,75 602,04 610,33 618,62 626,91 635,20 643,49 651,78 660,07 668,36 676,65 684,94 693,23 701,52 709,81 718,10 726,39 734,68 742,96 751,25 759,54 767,83 776,12 784,41 792,70 800,99 809,28 817,57 825,86 834,15 842,44 850,73 859,02 867,31 875,60 883,89 892,18 900,47 908,76 917,05 825,34 933,63 941,92 950,21 958,50 966,79 975,08 983,37 991,66 999,95 1008,24 1016,53 1024,82 1033,11 1041,84
3135,00 3150,00 3165,00 3180,00 3195,00 3210,00 3225,00 3240,00 3255,00 3270,00 3285,00 3300,00 3315,00 3330,00 3345,00 3360,00 3375,00 3390,00 3405,00 3420,00 3435,00 3450,00 3465,00 3480,00 3495,00 3510,00 3525,00 3540,00 3555,00 3570,00 3585,00 3600,00 3615,00 3630,00 3645,00 3660,00 3675,00 3690,00 3705,00 3720,00 3735,00 3750,00 3765,00 3780,00 3795,00 3810,00 3825,00 3840,00 3855,00 3870,00 3885,00 3900,00 3915,00 3930,00 3945,00 3960,00
1033,95 1040,95 1047,96 1054,96 1061,97 1068,97 1075,98 1082,99 1089,99 1097,00 1104,00 1111,01 1118,02 1125,02 1132,03 1139,03 1146,04 1153,62 1161,40 1169,19 1176,97 1184,76 1192,54 1200,32 1208,11 1215,89 1223,68 1231,46 1239,25 1247,03 1254,81 1262,60 1270,38 1278,17 1285,95 1293,74 1301,52 1309,30 1317,09 1324,87 1332,66 1340,44 1348,22 1356,01 1363,79 1371,58 1379,36 1387,15 1394,93 1402,71 1410,50 1418,28 1426,07 1433,85 1441,64 1449,42
1113,83 1120,84 1127,84 1134,85 1141,86 1148,97 1156,76 1164,54 1172,32 1180,11 1187,89 1195,68 1203,46 1211,24 1219,03 1226,81 1234,60 1242,38 1250,17 1257,95 1265,73 1273,52 1281,30 1289,09 1296,87 1304,66 1312,44 1320,22 1328,01 1335,79 1343,58 1351,36 1359,15 1366,93 1374,71 1382,50 1390,28 1398,07 1405,85 1413,64 1421,42 1429,20 1436,99 1444,77 1452,56 1460,34 1468,13 1475,91 1483,69 1491,48 1499,26 1507,05 1514,83 1522,61 1530,40 1538,18
1050,94 1060,03 1069,12 1078,21 1087,31 1096,40 1105,49 1114,58 1123,68 1132,77 1141,86 1150,95 1160,04 1169,14 1178,23 1187,32 1196,41 1205,51 1214,60 1223,69 1232,78 1241,88 1250,97 1260,06 1269,15 1278,24 1287,34 1296,43 1305,52 1314,61 1323,71 1332,80 1341,89 1350,98 1360,08 1369,17 1378,26 1387,35 1396,44 1405,54 1414,63 1422,89 1430,92 1438,94 1446,97 1454,99 1463,02 1471,04 1479,07 1487,09 1495,12 1503,14 1511,17 1519,19 1527,22 1535,24
165
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 553–556 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
3975,00 3990,00 4005,00 4020,00 4035,00 4050,00 4065,00 4080,00 4095,00 4110,00 4128,00 4140,00 4155,00 4170,00 4185,00 4200,00 4215,00 2230,00 4245,00 4260,00 4275,00 4290,00 4305,00 4320,00 4335,00 4350,00 4365,00 4380,00 4395,00 4410,00 4425,00 4440,00 4455,00 4470,00 4485,00 4500,00 4515,00 4530,00 4545,00 4560,00 4575,00 4590,00 4605,00 4620,00 4635,00 4650,00 4665,00 4680,00 4695,00 4710,00 4725,00 4740,00 4755,00 4770,00 4785,00 4800,00
1457,20 1464,99 1472,77 1480,56 1488,34 1496,13 1503,91 1511,69 1519,48 1527,26 1535,05 1542,83 1550,62 1558,40 1566,18 1573,97 1581,75 1589,54 1597,32 1605,11 1612,89 1620,67 1628,46 1636,24 1644,03 1651,81 1659,59 1667,38 1675,16 1682,95 1690,73 1698,52 1706,30 1714,08 1721,87 1729,65 1737,44 1745,22 1753,01 1760,79 1768,57 1776,36 1784,14 1791,93 1799,71 1807,50 1815,28 1823,06 1830,85 1838,63 1846,42 1854,20 1861,99 1869,77 1877,55 1885,34
1545,97 1553,75 1561,54 1569,32 1577,10 1584,89 1592,67 1600,46 1608,24 1616,03 1623,81 1631,59 1639,38 1647,16 1654,95 1662,73 1670,52 1678,30 1686,08 1693,87 1701,65 1709,44 1717,22 1725,01 1732,79 1740,57 1748,36 1756,14 1763,93 1771,71 1779,50 1787,28 1795,06 1802,85 1810,63 1818,42 1826,20 1833,98 1841,77 1849,55 1857,34 1865,12 1872,91 1880,69 1888,47 1896,26 1904,04 1911,83 1919,61 1927,40 1935,18 1942,96 1950,75 1958,53 1966,32 1974,10
1543,27 1551,29 1559,32 1567,34 1575,37 1583,39 1591,42 1599,44 1607,47 1615,49 1523,52 1631,54 1639,57 1647,59 1655,62 1663,64 1671,67 1679,69 1687,72 1695,74 1703,77 1711,79 1719,82 1727,84 1735,87 1743,89 1751,92 1759,94 1767,97 1775,99 1784,02 1792,04 1800,07 1808,09 1816,12 1824,14 1832,17 1840,19 1848,22 1856,24 1864,27 1872,29 1880,32 1888,34 1896,37 1904,39 1912,42 1920,44 1928,47 1936,49 1944,52 1952,54 1960,57 1968,59 1976,62 1984,64
4815,00 4830,00 4845,00 4860,00 4875,00 4890,00 4905,00 4920,00 4935,00 4950,00 4965,00 4980,00 4995,00 5010,00 5025,00 5040,00 5055,00 5070,00 5085,00 5100,00 5115,00 5130,00 5145,00 5160,00 5175,00 5190,00 5205,00 5220,00 5235,00 5250,00 5265,00 5280,00 5295,00 5310,00 5325,00 5340,00 5355,00 5370,00 5385,00 5400,00 5415,00 5430,00 5445,00 5460,00 5475,00 5490,00 5505,00 5520,00 5535,00 5550,00 5565,00 5580,00 5595,00 5610,00 5625,00 5640,00
1893,12 1900,91 1908,69 1916,48 1924,26 1932,04 1939,83 1947,61 1955,40 1963,18 1970,96 1978,75 1986,53 1994,32 2002,10 2009,89 2017,67 2025,45 2033,24 2041,02 2048,81 2056,59 2064,38 2072,16 2079,94 2087,73 2095,51 2103,30 2111,08 2118,87 2126,65 2134,43 2142,22 2150,12 2158,14 2166,17 2174,19 2182,22 2190,24 2198,27 2206,29 2214,32 2222,34 2230,37 2238,39 2246,42 2254,44 2262,47 2270,49 2278,52 2286,54 2294,57 2302,59 2310,62 2318,64 2326,67
1981,89 1989,67 1997,45 2005,24 2013,02 2020,81 2028,59 2036,38 2044,16 2051,94 2059,73 2067,51 2075,30 2083,08 2090,87 2098,65 2106,43 2114,22 2122,00 2129,79 2137,57 2145,35 2153,14 2160,92 2168,71 2176,49 2184,28 2192,06 2199,84 2207,63 2215,41 2223,20 2230,98 2238,77 2246,55 2254,33 2262,12 2269,90 2277,69 2285,47 2293,26 2301,04 2308,82 2316,61 2324,39 2332,18 2339,96 2347,75 2355,53 2363,31 2371,10 2378,88 2386,67 2394,45 2402,24 2410,02
1992,67 2000,69 2008,72 2016,74 2024,77 2032,79 2040,82 2048,84 2056,87 2064,89 2072,92 2080,94 2088,97 2096,99 2105,02 2113,04 2121,07 2129,09 2137,12 2145,14 2153,17 2161,19 2169,22 2177,24 2185,27 2193,29 2201,32 2209,34 2217,37 2225,39 2233,42 2241,44 2249,47 2257,49 2265,52 2273,54 2281,57 2289,59 2297,62 2305,64 2313,67 2321,69 2329,72 2337,74 2345,77 2353,79 2361,82 2369,84 2377,87 2385,89 2393,92 2401,94 2409,97 2417,99 2426,02 2434,04
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 553–556 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
5655,00 5670,00 5685,00 5700,00 5715,00 5730,00 5745,00 5760,00 5775,00 5790,00 5805,00 5820,00 5835,00 5850,00 5865,00 5880,00 5895,00 5910,00 5925,00 5940,00 5955,00 5970,00 5985,00 6000,00 6015,00 6030,00 6045,00 6060,00 6075,00 6090,00 6105,00 6120,00 6135,00 6150,00 6165,00 6180,00 6195,00 6210,00 6225,00 6240,00 6255,00 6270,00 6285,00 6300,00 6315,00 6330,00 6345,00 6360,00 6375,00 6390,00 6405,00 6420,00 6435,00 6450,00 6465,00 6480,00
2334,69 2342,72 2350,74 2358,77 2366,79 2374,82 2382,84 2390,87 2398,89 2406,92 2414,94 2422,97 2430,99 2439,02 2447,04 2455,07 2463,09 2471,12 2479,14 2487,17 2495,19 2503,22 2511,24 2519,27 2527,29 2535,32 2543,34 2551,37 2559,39 2567,42 2575,44 2583,47 2591,49 2599,52 2607,54 2615,57 2623,59 2631,62 2639,64 2647,67 2655,69 2663,72 2671,74 2679,77 2687,79 2695,82 2703,84 2711,87 2719,89 2727,92 2735,94 2743,97 2751,99 2760,02 2768,04 2776,07
2417,80 2425,59 2433,37 2441,16 2448,94 2456,72 2464,51 2472,29 2480,08 2487,86 2495,65 2503,43 2511,21 2519,00 2526,78 2534,57 2542,35 2550,14 2557,92 2565,70 2573,49 2581,27 2589,06 2596,84 2604,63 2612,41 2620,19 2627,98 2635,76 2643,55 2651,33 2659,12 2666,90 2674,68 2682,47 2690,25 2698,04 2705,82 2713,61 2721,39 2729,17 2736,96 2744,74 2752,53 2760,31 2768,09 2775,88 2783,66 2791,45 2799,23 2807,02 2814,80 2822,58 2830,37 2838,15 2845,94
2442,07 2450,09 2458,12 2466,14 2474,17 2482,19 2490,22 2498,24 2506,27 2514,29 2522,32 2530,34 2538,37 2546,39 2554,42 2562,44 2570,47 2578,49 2586,52 2594,54 2602,57 2610,59 2618,62 2626,64 2634,67 2642,69 2650,72 2658,74 2666,77 2674,79 2682,82 2690,84 2698,87 2706,89 2714,92 2722,94 2730,97 2738,99 2747,02 2755,04 2763,07 2771,09 2779,12 2787,14 2795,17 2803,19 2811,22 2819,24 2827,27 2835,29 2843,32 2851,34 2859,37 2867,39 2875,42 2883,44
6495,00 6510,00 6525,00 6540,00 6555,00 6570,00 6585,00 6600,00 6615,00 6630,00 6645,00 6660,00 6675,00 6690,00 6705,00 6720,00 6735,00 6750,00 6765,00 6780,00 6795,00 6810,00 6825,00 6840,00 6855,00 6870,00 6885,00 6900,00 6915,00 6930,11 6945,00 6960,00 6975,00 6990,00 7005,00 7020,00 7035,00 7050,00 7065,00 7080,00 7095,00 7110,00 7125,00 7140,00 7155,00 7170,00 7185,00 7200,00 7215,00 7230,00 7245,00 7260,00 7275,00 7290,00 7305,00 7320,00
2784,09 2792,12 2800,14 2808,17 2816,19 2824,22 2832,24 2840,27 2848,09 2856,32 2864,34 2872,37 2880,39 2888,42 2896,44 2904,47 2912,49 2920,52 2928,54 2936,57 2944,59 2952,62 2960,64 2968,67 2976,69 2984,72 2992,74 3000,77 3008,79 3016,82 3024,84 3032,87 3040,89 3048,92 3056,94 3064,97 3072,99 3081,02 3089,04 3097,07 3105,09 3113,12 3121,14 3129,17 3137,19 3145,22 3153,24 3161,27 3169,29 3177,32 3185,34 3193,37 3201,39 3209,42 3217,44 3225,47
2853,72 2861,67 2869,69 2877,72 2885,74 2893,77 2901,79 2909,82 2917,84 2925,87 2933,89 2941,92 2949,94 2957,97 2965,99 2974,02 2982,04 2990,07 2998,09 3006,12 3014,14 3022,17 3030,19 3038,22 3046,24 3054,27 3062,29 3070,32 3078,34 3086,37 3094,39 3102,42 3110,44 3118,47 3126,49 3134,52 3142,54 3150,57 3158,59 3166,62 3174,64 3182,67 3190,69 3198,72 3206,74 3214,77 3222,79 3230,82 3238,84 3246,87 3254,89 3262,92 3270,94 3278,97 3286,99 3295,02
2891,47 2899,49 2907,52 2915,54 2923,57 2931,59 2939,62 2947,64 2955,67 2963,69 2971,72 2979,74 2987,77 2995,79 3003,82 3011,84 3019,87 3027,89 3035,92 3043,94 3051,97 3059,99 3068,02 3076,04 3084,07 3092,09 3100,12 3108,14 3116,17 3124,19 3132,22 3140,24 3148,27 3156,29 3164,32 3172,34 3180,37 3188,39 3196,42 3204,44 3212,47 3220,49 3228,52 3236,54 3244,57 3252,59 3260,62 3268,64 3276,67 3284,69 3292,72 3300,74 3308,77 3316,79 3324,82 3332,84
167
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 553–556 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
7335,00 7350,00 7365,00 7380,00 7395,00 7410,00 7425,00 7440,00 7455,00 7470,00 7485,00 7500,00
3233,49 3241,52 3249,54 3257,57 3265,59 3273,62 3281,64 3289,67 3297,69 3305,72 3313,74 3321,77
3303,04 3311,07 3319,09 3327,12 3335,14 3343,17 3351,19 3359,22 3367,24 3375,27 3383,29 3391,32
3340,87 3348,89 3356,92 3364,94 3372,97 3380,99 3389,02 3397,04 3405,07 3413,09 3421,12 3429,14.
136500 1380,00 1395,00 1410,00 1425,00 1440,00 1455,00 1470,00 1485,00 1500,00 151500 1530,00 1545,00 1560,00 1575,00 1590,00 1605,00 1620,00 1635,00 1650,00 1665,00 1680,00 1695,00 1710,00 1725,00 1740,00 1755,00 1770,00 1785,00 1800,00 1815,00 1830,00 1845,00 1860,00 1875,00 1890,00 1905,00 1920,00 1935,00 1950,00 1965,00 1980,00 1995,00 2010,00 2025,00 2040,00 2055,00 2070,00 2085,00 2100,00 115,00 2130,00 2145,00 2160,00 2175,00 2190,00
50,76 55,11 59,46 63,80 68,15 72,49 76,84 81,18 85,53 89,87 94,22 98,57 102,91 107,28 111,72 116,16 120,72 126,24 131,77 137,30 142,82 148,35 153,88 159,41 164,93 170,46 175,99 181,51 187,04 192,57 198,09 203,62 209,15 214,67 220,20 225,73 231,25 236,78 242,31 247,83 253,36 258,89 264,41 269,94 275,47 280,99 286,52 292,05 297,58 303,10 308,63 314,16 319,68 325,21 330,74 336,26
100,20 104,63 109,07 113,51 117,94 122,94 128,47 134,00 139,52 145,05 150,58 156,11 161,63 167,16 172,69 178,21 183,74 189,27 194,79 200,32 205,85 211,37 216,90 222,43 227,95 233,48 239,01 244,53 250,06 255,59 261,11 266,64 272,17 277,69 283,22 288,75 294,28 299,80 305,33 310,86 316,38 321,91 327,44 332,96 338,49 344,02 349,54 355,07 360,95 367,02 373,09 379,16 385,23 391,31 397,38 403,45
2,53 8,23 13,92 19,62 25,32 31,02 36,72 42,41 48,11 53,81 59,51 65,20 70,90 76,60 82,30 88,00 93,69 99,39 105,09 110,79 116,48 122,18 127,88 133,58 139,28 144,97 150,67 156,37 162,51 168,77 175,03 181,29 187,55 193,81 200,07 206,33 212,59 218,85 225,11 231,37
SCHAAL II Deze schaal is van toepassing wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten geen persoonlijke beroepsinkomsten heeft. *** Bedrijfsvoorheffing voor: – bezoldigingen van werknemers: kolom (2) – bezoldigingen van bedrijfsleiders: kolom (3) – pensioenen en renten: kolom (4) Die vanaf 1 januari 2013 per maand worden betaald of toegekend. *** De bedragen vermeld in kolom (1) vertegenwoordigen brutoinkomsten, d.w.z. na aftrek van de inhoudingen en lasten waarvan sprake is in nr. 1 van de toepassingsregels. Over een inkomen begrepen tussen twee inkomstenbedragen van kolom (1) is de bedrijfsvoorheffing verschuldigd die tegenover het laagste van die twee bedragen voorkomt. *** Van de bedrijfsvoorheffing afgelezen in de schaal mogen nog de verminderingen voor kinderen ten laste en voor andere gezinslasten worden afgetrokken (zie nrs. 2.3, 3.4 en 4.2 van de toepassingsregels). (1) 1035,00 1050,00 1065,00 1080,00 1095,00 1110,00 1125,00 1140,00 1155,00 1170,00 1185,00 1200,00 1215,00 1230,00 1245,00 1260,00 1275,00 1290,00 1305,00 1320,00 1335,00 1350,00
(2)
(3)
3,62 7,43 11,66 16,00 20,35 24,69 29,04 33,38 37,73 42,07 46,42
3,28 7,17 11,46 15,89 20,33 24,77 29,20 33,64 38,08 42,51 46,95 51,39 55,83 60,26 64,70 69,14 73,57 78,01 82,45 86,89 91,32 95,76
(4)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 553–556 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
2205,00 2220,00 2235,00 2250,00 2265,00 2280,00 229500 2310,00 2325,00 2340,00 2355,00 2370,00 2385,00 2400,00 2415,00 2430,00 2445,00 2460,00 2475,00 2490,00 2505,00 2520,00 2535,00 2550,00 2565,00 2580,00 2595,00 2610,00 2625,00 2640,00 2655,00 2670,00 2685,00 2700,00 2715,00 2730,00 2745,00 2760,00 2775,00 2790,00 2805,00 2820,00 2835,00 2850,00 2865,00 2880,00 2895,00 2910,00 2925,00 2940,00 2955,00 2970,00 2985,00 3000,00 3015,00 3030,00
341,79 347,32 352,84 358,50 364,57 370,64 376,72 382,79 388,86 394,93 401,00 407,07 413,15 419,22 425,29 431,36 437,43 443,51 449,58 455,65 461,72 467,79 473,86 479,94 486,01 492,08 498,15 504,22 510,29 516,51 522,81 529,12 535,42 541,73 548,03 554,34 560,64 566,95 573,25 579,56 585,86 592,17 598,48 604,78 611,09 617,39 623,70 630,00 636,31 642,61 648,92 655,22 661,53 667,83 674,14 680,44
409,52 415,59 421,67 427,74 433,81 439,88 445,95 452,02 458,10 464,17 470,24 476,31 482,38 488,45 494,53 500,60 506,67 512,74 519,05 525,35 531,66 537,96 544,27 550,57 556,88 563,18 569,49 575,79 582,10 588,41 594,71 601,02 607,32 613,63 619,93 626,24 632,54 638,85 645,15 651,46 657,76 664,07 670,37 676,68 682,98 689,29 695,85 702,86 709,86 716,87 723,88 730,88 737,89 744,89 751,90 758,91
237,63 243,89 250,15 256,40 262,66 268,92 275,18 281,44 287,70 293,96 300,22 306,48 312,74 319,22 325,72 332,22 338,72 345,22 351,72 358,22 364,72 371,22 377,73 384,23 390,72 397,23 403,73 410,23 416,73 423,23 429,73 436,23 443,46 450,71 457,96 465,20 472,45 479,70 486,95 494,19 501,60 509,89 518,18 526,47 534,76 543,05 551,34 559,63 567,91 576,20 584,49 592,78 601,07 609,36 617,65 625,94
3045,00 3060,00 3075,00 3090,00 3105,00 3120,00 3135,00 3150,00 3165,00 3180,00 3195,00 3210,00 3225,00 3240,00 3255,00 3270,00 3285,00 3300,00 3315,00 3330,00 3345,00 3360,00 3375,00 3390,00 3405,00 3420,00 3435,00 3450,00 3465,00 3480,00 3495,00 3510,00 3525,00 3540,00 3555,00 3570,00 3585,00 3600,00 3615,00 3630,00 3645,00 3660,00 3675,00 3690,00 3705,00 3720,00 3735,00 3750,00 3765,00 3780,00 3795,00 3810,00 3825,00 3840,00 3855,00 3870,00
686,75 693,05 700,04 707,04 714,05 721,05 728,06 735,07 742,07 749,08 756,08 763,09 770,09 777,10 784,11 791,11 798,12 805,12 812,13 819,14 826,14 833,15 840,15 847,16 854,16 861,17 868,18 875,18 882,19 889,19 896,20 903,20 910,21 917,22 924,22 931,23 938,23 945,24 952,25 959,25 966,26 973,26 980,27 987,27 994,28 1001,29 1008,29 1015,30 1022,30 1029,31 1036,32 1043,32 1050,33 1057,33 1064,34 1071,34
765,91 772,92 779,92 786,93 793,93 800,94 807,95 814,95 821,96 828,96 835,97 842,98 849,98 856,99 863,99 871,00 878,00 885,01 892,02 899,02 806,03 913,03 920,04 927,05 934,05 941,06 948,06 955,07 962,07 969,08 976,09 983,09 990,10 997,10 1004,11 1011,12 1018,12 1025,13 1032,13 1039,14 1046,14 1053,15 1060,16 1067,16 1074,17 1081,17 1088,18 1095,19 1102,19 1109,20 1116,20 1123,21 1130,21 1137,22 1144,23 1151,23
634,23 642,52 650,81 659,10 667,39 675,68 683,97 692,26 700,55 708,84 717,13 725,42 733,71 742,00 750,29 758,58 766,87 775,16 783,45 791,74 800,03 808,32 816,61 824,90 833,19 841,48 849,77 858,06 866,35 874,64 882,93 891,22 899,51 907,80 916,09 924,38 932,67 940,96 949,25 957,54 965,83 974,12 982,41 990,70 998,99 1007,28 1015,57 1023,86 1032,14 1040,43 1048,72 1057,01 1065,30 1073,59 1081,88 1090,17
169
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 553–556 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
3885,00 3900,00 3915,00 3930,00 3945,00 3960,00 3975,00 3990,00 4005,00 4020,00 4035,00 4050,00 4065,00 4080,00 4095,00 4110,00 4128,00 4140,00 4155,00 4170,00 4185,00 4200,00 4215,00 4230,00 4245,00 4260,00 4275,00 4290,00 4305,00 4320,00 4335,00 4350,00 4365,00 4380,00 4395,00 4410,00 4425,00 4440,00 4455,00 4470,00 4485,00 4500,00 4515,00 4530,00 4545,00 4560,00 4575,00 4590,00 4605,00 4620,00 4635,00 4650,00 4665,00 4680,00 4695,00 4710,00
1078,35 1085,36 1092,36 1099,37 1106,37 1113,38 1120,39 1127,39 1134,40 1141,40 1148,41 1155,41 1162,42 1169,43 1176,43 1183,44 1190,44 1197,45 1204,46 1211,46 1218,47 1225,47 1232,48 1239,48 1246,49 1254,23 1262,02 1269,80 1277,59 1285,37 1293,16 1300,94 1308,72 1316,51 1324,29 1332,08 1339,86 1347,65 1355,43 1363,21 1371,00 1378,78 1386,57 1394,35 1402,13 1409,92 1417,70 1425,49 1433,27 1441,06 1448,84 1456,62 1464,41 1472,19 1479,98 1487,76
1158,24 1165,24 1172,25 1179,25 1186,26 1193,27 1200,27 1207,28 1214,28 1221,29 1228,30 1235,30 1242,31 1249,59 1257,37 1265,15 1272,94 1280,72 1288,51 1296,29 1304,08 1311,86 1319,64 1327,43 1335,21 1343,00 1350,78 1358,57 1366,35 1374,13 1381,92 1389,70 1397,49 1405,27 1413,06 1420,84 1428,62 1436,41 1444,19 1451,98 1459,76 1467,55 1475,33 1483,11 1490,90 1498,68 1506,47 1514,25 1522,04 1529,82 1537,60 1545,39 1553,17 1560,96 1568,74 1576,52
1098,46 1106,75 1115,04 1123,33 1131,62 1140,31 1149,41 1158,50 1167,59 1176,68 1185,78 1194,87 1203,96 1213,05 1222,15 1231,24 1240,33 1249,42 1258,51 1267,61 1276,70 1285,79 1294,88 1303,98 1313,07 1322,16 1331,25 1340,35 1349,44 1358,53 1367,62 1376,71 1385,81 1394,90 1403,99 1413,08 1422,18 1431,27 1440,36 1449,45 1458,55 1467,64 1476,73 1485,82 1494,91 1504,01 1513,10 1521,42 1529,45 1537,47 1545,50 1553,52 1561,55 1569,57 1577,60 1585,62
4725,00 4740,00 4755,00 4770,00 4785,00 4800,00 4815,00 4830,00 4845,00 4860,00 4875,00 4890,00 4905,00 4920,00 4935,00 4950,00 4965,00 4980,00 4995,00 5010,00 5025,00 5040,00 5055,00 5070,00 5085,00 5100,00 5115,00 5130,00 5145,00 5160,00 5175,00 5190,00 5205,00 5220,00 5235,00 5250,00 5265,00 5280,00 5295,00 5310,00 5325,00 5340,00 5355,00 5370,00 5385,00 5400,00 5415,00 5430,00 5445,00 5460,00 5475,00 5490,00 5505,00 5520,00 5535,00 5550,00
1495,55 1503,33 1511,11 1518,90 1526,68 1534,47 1542,25 1550,04 1557,82 1565,60 1573,39 1581,17 1588,96 1596,74 1604,53 1612,31 1620,09 1627,88 1635,66 1643,45 1651,23 1659,02 1666,80 1674,58 1682,37 1690,15 1697,94 1705,72 1713,50 1721,29 1729,07 1736,86 1744,64 1752,43 1760,21 1767,99 1775,78 1783,56 1791,35 1799,25 1807,27 1815,30 1823,32 1831,35 1839,37 1847,40 1855,42 1863,45 1871,47 1879,50 1887,52 1895,55 1903,57 1911,60 1919,62 1927,65
1584,31 1592,09 1599,88 1607,66 1615,45 1623,23 1631,01 1638,80 1646,58 1654,37 1662,15 1669,94 1677,72 1685,50 1693,29 1701,07 1708,86 1716,64 1724,43 1732,21 1739,99 1747,78 1755,56 1763,35 1771,13 1778,92 1786,70 1794,48 1802,27 1810,05 1817,84 1825,62 1833,41 1841,19 1848,97 1856,76 1864,54 1872,33 1880,11 1887,89 1895,68 1903,46 1911,25 1919,03 1926,82 1934,60 1942,38 1950,17 1957,95 1965,74 1973,52 1981,31 1989,09 1996,87 2004,66 2012,44
1593,65 1601,67 1609,70 1617,72 1625,75 1633,77 1641,80 1649,82 1657,85 1665,87 1673,90 1681,92 1689,95 1697,97 1706,00 1714,02 1722,05 1730,07 1738,10 1746,12 1754,15 1762,17 1770,20 1778,22 1786,25 1794,27 1802,30 1810,32 1818,35 1826,37 1834,40 1842,42 1850,45 1858,47 1866,50 1874,52 1882,55 1890,57 1898,60 1906,62 1914,65 1922,67 1930,70 1938,72 1946,75 1954,77 1962,80 1970,82 1978,85 1986,87 1994,90 2002,92 2010,95 2018,97 2027,00 2035,02
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 553–556 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
5565,00 5580,00 5595,00 5610,00 5625,00 5640,00 5655,00 5670,00 5685,00 5700,00 5715,00 5730,00 5745,00 5760,00 5775,00 5790,00 5805,00 5820,00 5835,00 5850,00 5865,00 5880,00 5895,00 5910,00 5925,00 5940,00 5955,00 5970,00 5985,00 6000,00 6015,00 6030,00 6045,00 6060,00 6075,00 6090,00 6105,00 6120,00 6135,00 6150,00 6165,00 6180,00 6195,00 6210,00 6225,00 6240,00 6255,00 6270,00 6285,00 6300,00 6315,00 6330,00 6345,00 6360,00 6375,00 6390,00
1935,67 1943,70 1951,72 1959,75 1967,77 1975,80 1983,82 1991,85 1999,87 2007,90 2015,92 2023,95 2031,97 2040,00 2048,02 2056,05 2064,07 2072,10 2080,12 2088,15 2096,17 2104,20 2112,22 2120,25 2128,27 2136,30 2144,32 2152,35 2160,37 2168,40 2176,42 2184,45 2192,47 2200,50 2208,52 2216,55 2224,57 2232,60 2240,62 2248,65 2256,67 2264,70 2272,72 2280,75 2288,77 2296,80 2304,82 2312,85 2320,87 2328,90 2336,92 2344,95 2352,97 2361,00 2369,02 2377,05
2020,23 2028,01 2035,80 2043,58 2051,36 2059,15 2066,93 2074,72 2082,50 2090,29 2098,07 2105,85 2113,64 2121,42 2129,21 2136,99 2144,78 2152,56 2160,34 2168,13 2175,91 2183,70 2191,48 2199,26 2207,05 2214,83 2222,62 2230,40 2238,19 2245,97 2253,75 2261,54 2269,32 2277,11 2284,89 2292,68 2300,46 2308,24 2316,03 2323,81 2331,60 2339,38 2347,17 2354,95 2362,73 2370,52 2378,30 2386,09 2393,87 2401,66 2409,44 2417,22 2425,01 2432,79 2440,58 2448,36
2043,05 2051,07 2059,10 2067,12 2075,15 2083,17 2091,20 2099,22 2107,25 2115,27 2123,30 2131,32 2139,35 2147,37 2155,40 2163,42 2171,45 2179,47 2187,50 2195,52 2203,55 2211,57 2219,60 2227,62 2235,65 2243,67 2251,70 2259,72 2267,75 2275,77 2283,80 2291,82 2299,85 2307,87 2315,90 2323,92 2331,95 2239,97 2348,00 2356,02 2364,05 2372,07 2380,10 2388,12 2396,15 2404,17 2412,20 2420,22 2428,25 2436,27 2444,30 2452,32 2460,35 2468,37 2476,40 2484,42
6405,00 6420,00 6435,00 6450,00 6465,00 6480,00 6495,00 6510,00 6525,00 6540,00 6555,00 6570,00 6585,00 6600,00 6615,00 6630,00 6645,00 6660,00 6675,00 6690,00 6705,00 6720,00 6735,00 6750,00 6765,00 6780,00 6795,00 6810,00 6825,00 6840,00 6855,00 6870,00 6885,00 6900,00 6915,00 6930,11 3945,00 6960,00 6975,00 6990,00 7005,00 7020,00 7035,00 7050,00 7065,00 7080,00 7095,00 7110,00 7125,00 7140,00 7155,00 7170,00 7185,00 7200,00 7215,00 7230,00
2385,07 2393,10 2401,12 2409,15 2417,17 2425,20 2433,22 2441,25 2449,27 2457,30 2465,32 2473,35 2481,37 2489,40 2497,42 2505,45 2513,47 2521,50 2529,52 2537,55 2545,57 2553,60 2561,62 2569,65 2577,67 2585,70 2593,72 2601,75 2609,77 2617,80 2625,82 2633,85 2641,87 2649,90 2657,92 2665,95 2673,97 2682,00 2690,02 2698,05 2706,07 2714,10 2722,12 2730,15 2738,17 2746,20 2754,22 2762,25 2770,27 2778,30 2786,32 2794,35 2802,37 2810,40 2818,42 2826,45
2456,15 2463,93 2471,71 2479,50 2487,28 2495,07 2502,85 2510,80 2518,82 2526,85 2534,87 2542,90 2550,92 2558,95 2566,97 2575,00 2583,02 2591,05 2599,07 2607,10 2615,12 2623,15 2631,17 2639,20 2647,22 2655,25 2663,27 2671,30 2679,32 2687,35 2695,37 2703,40 2711,42 2719,45 2727,47 2735,50 2743,52 2751,55 2759,57 2767,60 2775,62 2783,65 2791,67 2799,70 2807,72 2815,75 2823,77 2831,80 2839,82 2847,85 2855,87 2863,90 2871,92 2879,95 2887,97 2896,00
2492,45 2500,47 2508,50 2516,52 2524,55 2532,57 2540,60 2548,62 2556,65 2564,67 2572,70 2580,72 2588,75 2596,77 2604,80 2612,82 2620,85 2628,87 2636,90 2644,92 2652,95 2660,97 2669,00 2677,02 2685,05 2693,07 2701,10 2709,12 2717,15 2725,17 2733,20 2741,22 2749,25 2757,27 2765,30 2773,32 2781,35 2789,37 2797,40 2805,42 2813,45 2821,47 2829,50 2837,52 2845,55 2853,57 2861,60 2869,62 2877,65 2885,67 2893,70 2901,72 2909,75 2917,77 2925,80 2933,82
171
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 553–556 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
7245,00 7260,00 7275,00 7290,00 7305,00 7320,00 7335,00 7350,00 7365,00 7380,00 7395,00 7410,00 7425,00 7440,00 7455,00 7470,00 7485,00 7500,00
2834,47 2842,50 2850,52 2858,55 2866,57 2874,60 2882,62 2890,65 2898,67 2906,70 2914,72 2922,75 2930,77 2938,80 2946,82 2954,85 2962,87 2970,90
2904,02 2912,05 2920,07 2928,10 2936,12 2944,15 2952,17 2960,20 2968,22 2976,25 2984,27 2992,30 3000,32 3008,35 3016,37 3024,40 3032,42 3040,45
2941,85 2949,87 2957,90 2965,92 2973,95 2981,97 2990,00 2998,02 3006,05 3014,07 3022,10 3030,12 3038,15 3046,17 3054,20 3062,22 3070,25 3078,27.
270,00 285,00 300,00 315,00 330,00 345,00 360,00 375,00 390,00 405,00 420,00 435,00 450,00 465,00 480,00 495,00 510,00 525,00 540,00 555,00 570,00 585,00 600,00 615,00 630,00 645,00 660,00 675,00 690,00 705,00 720,00 735,00 750,00 765,00 780,00 795,00 810,00 825,00 840,00 855,00 870,00 885,00 900,00 915,00 930,00 945,00 960,00 975,00 990,00 1005,00 1020,00 1035,00 1050,00 1065,00 1080,00 1095,00
51,49 54,35 57,21 60,07 62,94 65,80 68,66 71,52 74,38 77,24 80,10 82,96 85,82 88,68 92,00 95,61 99,23 102,84 106,45 110,06 113,67 117,28 120,89 124,50 128,12 131,73 135,34 138,95 142,56 146,17 149,78 153,39 157,01 160,62 164,23 167,84 171,45 175,06 178,67 182,28 185,90 189,51 193,45 197,78 202,11 206,61 211,18 215,76 220,33 224,90 229,48 234,05 238,63 243,20 247,78 252,35
70,05 73,95 77,84 81,73 85,62 89,51 93,41 97,30 101,19 105,08 108,97 112,87 116,76 120,65 124,54 128,44 132,33 136,22 140,11 144,00 147,90 151,79 155,68 159,57 163,46 167,36 171,25 175,14 179,03 182,93 186,82 190,71 195,23 199,90 204,57 209,24 213,91 218,58 223,25 227,92 232,59 237,26 241,93 246,60 251,27 255,94 260,61 265,28 269,96 274,88 281,10 287,33 293,56 299,79 306,01 312,24
2,80
SCHAAL III Deze schaal is van toepassing wanneer de verkrijger van de inkomsten een niet-inwoner is die niet gedurende het volledige belastbare tijdperk een tehuis in belgie heeft behouden. *** Bedrijfsvoorheffing voor: – bezoldigingen van werknemers: kolom (2) – bezoldigingen van bedrijfsleiders: kolom (3) – brugpensioenen: kolom (4) Die vanaf 1 januari 2013 per maand worden betaald of toegekend. *** De bedragen vermeld in kolom (1) vertegenwoordigen brutoinkomsten, d.w.z. na aftrek van de inhoudingen en lasten waarvan sprake is in nr. 1 van de toepassingsregels. Over een inkomen begrepen tussen twee inkomstenbedragen van kolom (1) is de bedrijfsvoorheffing verschuldigd die tegenover het laagste van die twee bedragen voorkomt. *** Van de bedrijfsvoorheffing afgelezen in de schaal mogen nog de verminderingen bedoeld in nr. 5.2 van de toepassingsregels worden afgetrokken. (1)
(2)
(3)
15,00 30,00 45,00 60,00 75,00 90,00 105,00 120,00 135,00 150,00 165,00 180,00 195,00 210,00 225,00 240,00 255,00
2,86 5,72 8,58 11,44 14,30 17,16 20,02 22,88 25,74 28,60 31,47 34,33 37,19 40,05 42,91 45,77 48,63
3,89 7,78 11,67 15,56 19,46 23,35 27,24 31,13 35,02 38,92 42,81 46,70 50,59 54,49 58,38 62,27 66,16
(4)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 553–556 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
1110,00 1125,00 1140,00 1155,00 1170,00 1185,00 1200,00 1215,00 1230,00 1245,00 1260,00 1275,00 1290,00 1305,00 1320,00 1335,00 1350,00 1365,00 1380,00 1395,00 1410,00 1425,00 1440,00 1455,00 1470,00 1485,00 1500,00 1515,00 1530,00 1545,00 1560,00 1575,00 1590,00 1605,00 1620,00 1635,00 1650,00 1665,00 1680,00 1695,00 1710,00 1725,00 1740,00 1755,00 1770,00 1785,00 1800,00 1815,00 1830,00 1845,00 1860,00 1875,00 1890,00 1905,00 1920,00 1935,00
256,92 261,50 266,07 270,65 275,67 281,77 287,87 293,97 300,07 306,17 312,26 318,36 324,46 330,56 336,66 342,76 348,86 354,96 361,06 367,16 373,25 379,35 385,45 391,55 397,65 403,75 409,85 415,95 422,05 428,15 434,28 440,51 446,74 452,96 459,19 466,00 473,00 480,01 487,02 494,02 501,03 508,03 515,04 522,05 529,05 536,06 543,06 550,07 557,07 564,08 571,09 578,09 585,10 592,10 599,11 606,12
318,47 324,70 330,92 337,15 343,38 349,61 355,83 362,06 368,29 374,52 380,74 386,97 393,20 399,43 405,65 411,88 418,11 424,33 430,56 436,79 443,02 449,24 455,47 461,82 468,82 475,83 482,83 489,84 496,84 503,85 510,86 517,86 524,87 531,87 538,88 545,89 552,89 559,90 566,90 573,91 580,91 587,92 594,93 601,93 608,94 615,94 622,95 629,96 636,96 643,97 650,97 657,98 664,98 671,99 679,00 686,00
9,22 15,64 22,06 28,48 34,90 41,39 47,74 54,16 60,58 67,00 73,42 79,84 86,26 92,68 99,10 105,52 111,94 118,36 124,78 131,20 137,67 144,89 152,11 159,33 166,56 173,78 181,00 188,22 195,45 202,67 209,89 217,11 224,34 231,56 238,78 246,00 253,23 260,45 267,67 274,89 282,12 289,34 296,56 303,78 311,01 318,23 325,45 332,67 339,90 347,12 354,34 362,24 371,19 380,14 389,10 398,05
1950,00 1965,00 1980,00 1995,00 2010,00 2025,00 2040,00 2055,00 2070,00 2085,00 2100,00 2115,00 2130,00 2145,00 2160,00 2175,00 2190,00 2205,00 2220,00 2235,00 2250,00 2265,00 2280,00 2295,00 2310,00 2325,00 2340,00 2355,00 2370,00 2385,00 2400,00 2415,00 2430,00 2445,00 2460,00 2475,00 2490,00 2505,00 2520,00 2535,00 2550,00 2656,00 2580,00 2595,00 2610,00 2625,00 2640,00 2655,00 2670,00 2685,00 2700,00 2715,00 2730,00 2745,00 2760,00 2775,00
613,12 620,13 627,13 634,14 641,14 648,15 655,16 662,16 669,17 676,17 683,18 690,19 697,19 704,20 711,20 718,21 725,21 732,22 739,23 746,23 753,24 760,24 767,25 774,26 781,26 788,27 795,27 802,28 809,28 816,29 823,30 830,30 837,31 844,31 851,32 858,33 865,33 872,34 879,34 886,35 893,35 900,36 907,37 914,37 921,38 928,38 935,39 942,39 949,40 956,41 963,41 970,42 977,42 984,43 991,44 998,44
693,01 700,01 707,02 714,03 721,03 728,04 735,04 742,05 749,05 756,06 763,07 770,07 777,08 784,08 791,09 798,10 805,10 812,11 819,11 826,12 833,12 840,13 847,14 854,14 861,15 868,15 875,16 882,17 889,17 896,18 903,18 910,19 917,19 924,20 931,21 938,21 945,22 952,22 959,23 966,24 973,24 980,25 987,25 994,26 1001,26 1008,27 1015,28 1022,28 1029,29 1036,29 1043,30 1050,31 1057,31 1064,32 1071,32 1078,33
407,00 415,96 424,91 433,86 442,82 451,77 460,72 469,68 478,63 487,58 496,54 505,49 514,44 523,40 532,35 541,30 550,25 559,21 568,16 577,11 586,07 595,02 603,97 612,93 621,88 630,83 639,79 648,74 657,69 666,65 675,60 684,55 693,51 702,46 711,41 720,37 729,32 738,27 747,23 756,18 765,13 774,09 783,04 791,99 800,94 809,90 818,85 827,80 836,76 845,71 854,66 863,62 872,57 881,52 890,48 899,43
173
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 553–556 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
2790,00 2805,00 2820,00 2835,00 2850,00 2865,00 2880,00 2895,00 2910,00 2925,00 2940,00 2955,00 2970,00 2985,00 3000,00 3015,00 3030,00 3045,00 3060,00 3075,00 3090,00 3105,00 3120,00 3135,00 3150,00 3165,00 3180,00 3195,00 3210,00 3225,00 3240,00 3255,00 3270,00 3285,00 3300,00 3315,00 3330,00 3345,00 3360,00 3375,00 3390,00 3405,00 3420,00 3435,00 3450,00 3465,00 3480,00 3495,00 3510,00 3525,00 3540,00 3555,00 3570,00 3585,00 3600,00 3615,00
1005,45 1012,45 1019,46 1026,46 1033,47 1040,48 1047,48 1054,49 1061,49 1068,50 1075,51 1082,51 1089,52 1096,52 1103,53 1110,53 1117,54 1124,55 1131,55 1138,56 1145,56 1152,57 1159,58 1166,58 1173,59 1180,59 1187,60 1194,60 1201,61 1208,62 1215,62 1222,63 1229,63 1236,64 1243,65 1250,65 1257,66 1264,66 1271,67 1278,67 1286,25 1294,04 1301,82 1309,61 1317,39 1325,18 1332,96 1340,74 1348,53 1356,31 1364,10 1371,88 1379,67 1387,45 1395,23 1403,02
1085,33 1092,34 1099,35 1106,35 1113,36 1120,36 1127,37 1134,38 1141,38 1148,39 1155,39 1162,40 1169,40 1176,41 1183,42 1190,42 1197,43 1204,43 1211,44 1218,44 1225,45 1232,46 1239,46 1246,47 1253,47 1260,48 1267,49 1274,49 1281,61 1289,39 1297,18 1304,96 1312,74 1320,53 1328,31 1336,10 1343,88 1351,66 1359,45 1367,23 1375,02 1382,80 1390,59 1398,37 1406,15 1413,94 1421,72 1429,51 1437,29 1445,08 1452,86 1460,64 1468,43 1476,21 1484,00 1491,78
908,38 917,34 926,29 935,24 944,20 953,15 962,10 971,06 980,01 988,96 997,92 1006,87 1015,82 1024,78 1033,73 1042,68 1051,63 1060,59 1069,54 1078,49 1087,45 1096,40 1105,80 1115,56 1125,31 1135,07 1144,82 1154,58 1164,33 1174,09 1183,85 1193,60 1203,36 1213,11 1222,87 1232,62 1242,38 1252,14 1261,89 1271,65 1281,40 1291,16 1300,91 1310,67 1320,43 1330,18 1339,94 1349,69 1359,45 1369,20 1378,96 1388,72 1398,47 1408,23 1417,98 1427,74
3630,00 3645,00 3660,00 3675,00 3690,00 3705,00 3720,00 3735,00 3750,00 3765,00 3780,00 3795,00 3810,00 3825,00 3840,00 3855,00 3870,00 3885,00 3900,00 3915,00 3930,00 3945,00 3960,00 3975,00 3990,00 4005,00 4020,00 4035,00 4050,00 4065,00 4080,00 4095,00 4110,00 4125,00 4140,00 4155,00 4170,00 4185,00 4200,00 4215,00 4230,00 4245,00 4260,00 4275,00 4290,00 4305,00 4320,00 4335,00 4350,00 4365,00 4380,00 4395,00 4410,00 4425,00 4440,00 4455,00
1410,80 1418,59 1426,37 1434,16 1441,94 1449,72 1457,51 1465,29 1473,08 1480,86 1488,64 1496,43 1504,21 1512,00 1519,78 1527,57 1535,35 1543,13 1550,92 1558,70 1566,49 1574,27 1582,06 1589,84 1597,62 1605,41 1613,19 1620,98 1628,76 1636,55 1644,33 1652,11 1659,90 1667,68 1675,47 1683,25 1691,04 1698,82 1706,60 1714,39 1722,17 1729,96 1737,74 1745,53 1753,31 1761,09 1768,88 1776,66 1784,45 1792,23 1800,01 1807,80 1815,58 1823,37 1831,15 1838,94
1499,57 1507,35 1515,13 1522,92 1530,70 1538,49 1546,27 1554,06 1561,84 1569,62 1577,41 1585,19 1592,98 1600,76 1608,55 1616,33 1624,11 1631,90 1639,68 1647,47 1655,25 1663,03 1670,82 1678,60 1686,39 1694,17 1701,96 1709,74 1717,52 1725,31 1733,09 1740,88 1748,66 1756,45 1764,23 1772,01 1779,80 1787,58 1795,37 1803,15 1810,94 1818,72 1826,50 1834,29 1842,07 1849,86 1857,64 1865,43 1873,21 1880,99 1888,78 1896,56 1904,35 1912,13 1919,92 1927,70
1437,49 1447,25 1457,01 1466,76 1476,52 1486,27 1496,03 1505,78 1514,19 1522,22 1530,24 1538,27 1546,29 1554,32 1562,34 1570,37 1578,39 1586,42 1594,44 1602,47 1610,49 1618,52 1626,54 1634,57 1642,59 1650,62 1658,64 1666,67 1674,69 1682,72 1690,74 1698,77 1706,79 1714,82 1722,84 1730,87 1738,89 1746,92 1754,94 1762,97 1770,99 1779,02 1787,04 1795,07 1803,09 1811,12 1819,14 1827,17 1835,19 1843,22 1851,24 1859,27 1867,29 1875,32 1883,34 1891,37
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
III. Inkomstenbelasting p. 553–556 — K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
4470,00 4485,00 4500,00 4515,00 4530,00 4545,00 4560,00 4575,00 4590,00 4605,00 4620,00 4635,00 4650,00 4665,00 4680,00 4695,00 4710,00 4725,00 4740,00 4755,00 4770,00 4785,00 4800,00 4815,00 4830,00 4845,00 4860,00 4875,00 4890,00 4905,00 4920,00 4935,00 4950,00 4965,00 4980,00 4995,00 5010,00 5025,00 5040,00 5055,00 5070,00 5085,00 5100,00 5115,00 5130,00 5145,00 5160,00 5175,00 5190,00 5205,00 5220,00 5235,00 5250,00 5265,00 5280,00 5295,00
1846,72 1854,50 1862,29 1870,07 1877,86 1885,64 1893,43 1901,21 1908,99 1916,78 1924,56 1932,35 1940,13 1947,92 1955,70 1963,48 1971,27 1979,05 1986,84 1994,62 2002,41 2010,19 2017,97 2025,76 2033,54 2041,33 2049,11 2056,90 2064,68 2072,46 2080,25 2088,03 2095,82 2103,60 2111,38 2119,17 2126,95 2134,74 2142,52 2150,31 2158,09 2165,87 2173,66 2181,44 2189,23 2197,01 2204,80 2212,58 2220,36 2228,15 2235,93 2243,72 2251,50 2259,29 2267,07 2274,85
1935,48 1943,27 1951,05 1958,84 1966,62 1974,40 1982,19 1989,97 1997,76 2005,54 2013,33 2021,11 2028,89 2036,68 2044,46 2052,25 2060,03 2067,82 2075,60 2083,38 2091,17 2098,95 2106,74 2114,52 2122,31 2130,09 2137,87 2145,66 2153,44 2161,23 2169,01 2176,80 2184,58 2192,36 2200,15 2207,93 2215,72 2223,50 2231,29 2239,07 2246,85 2254,64 2262,42 2270,21 2277,99 2285,77 2293,56 2301,34 2309,13 2316,91 2324,70 2332,48 2340,26 2348,05 2355,83 2363,62
1899,39 1907,42 1915,44 1923,47 1931,49 1939,52 1947,54 1955,57 1963,59 1971,62 1979,64 1987,67 1995,69 2003,72 2011,74 2019,77 2027,79 2035,82 2043,84 2051,87 2059,89 2067,92 2075,94 2083,97 2091,99 2100,02 2108,04 2116,07 2124,09 2132,12 2140,14 2148,17 2156,19 2164,22 2172,24 2180,27 2188,29 2196,32 2204,34 2212,37 2220,39 2228,42 2236,44 2244,47 2252,49 2260,52 2268,54 2276,57 2284,59 2292,62 2300,64 2308,67 2316,69 2324,72 2332,74 2340,77
5310,00 5325,00 5340,00 5355,00 5370,00 5385,00 5400,00 5415,00 5430,00 5445,00 5460,00 5475,00 5490,00 5505,00 5520,00 5535,00 5550,00 5565,00 5580,00 5595,00 5610,00 5625,00 5640,00 5655,00 5670,00 5685,00 5700,00 5715,00 5730,00 5745,00 5760,00 5775,00 5790,00 5805,00 5820,00 5835,00 5850,00 5865,00 5880,00 5895,00 5910,00 5925,00 5940,00 5955,00 5970,00 5985,00 6000,00 6015,00 6030,00 6045,00 6060,00 6075,00 6090,00 6105,00 6120,00 6135,00
2282,75 2290,78 2298,80 2306,83 2314,85 2322,88 2330,90 2338,93 2346,95 2354,98 2363,00 2371,03 2379,05 2387,08 2395,10 2403,13 2411,15 2419,18 2427,20 2435,23 2443,25 2451,28 2459,30 2467,33 2475,35 2483,38 2491,40 2499,43 2507,45 2515,48 2523,50 2531,53 2539,55 2547,58 2555,60 2563,63 2571,65 2579,68 2587,70 2595,73 2603,75 2611,78 2619,80 2627,83 2635,85 2643,88 2651,90 2659,93 2667,95 2675,98 2684,00 2692,03 2700,05 2708,08 2716,10 2724,13
2371,40 2379,19 2386,97 2394,75 2402,54 2410,32 2418,11 2425,89 2433,68 2441,46 2449,24 2457,03 2464,81 2472,60 2480,38 2488,17 2495,95 2503,73 2511,52 2519,30 2527,09 2534,87 2542,66 2550,44 2558,22 2566,01 2573,79 2581,58 2589,36 2597,14 2604,93 2612,71 2620,50 2628,28 2636,07 2643,85 2651,63 2659,42 2667,20 2674,99 2682,77 2690,56 2698,34 2706,12 2713,91 2721,69 2729,48 2737,26 2745,05 2752,83 2760,61 2768,40 2776,18 2783,97 2791,75 2799,54
2348,79 2356,82 2364,84 2372,87 2380,89 2388,92 2396,94 2404,97 2412,99 2421,02 2429,04 2437,07 2445,09 2453,12 2461,14 2469,17 2477,19 2485,22 2493,24 2501,27 2509,29 2517,32 2525,34 2533,37 2541,39 2549,42 2557,44 2565,47 2573,49 2581,52 2589,54 2597,57 2605,59 2613,62 2621,64 2627,67 2637,69 2645,72 2653,74 2661,77 2669,79 2677,82 2685,84 2693,87 2701,89 2709,92 2717,94 2725,97 2733,99 2742,02 2750,04 2758,07 2766,09 2774,12 2782,14 2790,17
175
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
III. Inkomstenbelasting K.B. 27 augustus 1993 - K.B./WIB 1992 — p. 553–556 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
6150,00 6165,00 6180,00 6195,00 6210,00 6225,00 6240,00 6255,00 6270,00 6285,00 6300,00 6315,00 6330,00 6345,00 6360,00 6375,00 6390,00 6405,00 6420,00 6435,00 6450,00 6465,00 6480,00 6495,00 6510,00 6525,00 6540,00 6555,00 6570,00 6585,00 6600,00 6615,00 6630,00 6645,00 6660,00 6675,00 6690,00 6705,00 6720,00 6735,00 6750,00 6765,00 6780,00 6795,00 6810,00 6825,00 6840,00 6855,00 6870,00 6885,00 6900,00 6915,00 6930,00 6945,00 6960,00 6975,00
2732,15 2740,18 2748,20 2756,23 2764,25 2772,28 2780,30 2788,33 2796,35 2804,38 2812,40 2820,43 2828,45 2836,48 2844,50 2852,53 2860,55 2868,58 2876,60 2884,63 2892,65 2900,68 2908,70 2916,73 2924,75 2932,78 2940,80 2948,83 2956,85 2964,88 2972,90 2980,93 2988,95 2996,98 3005,00 3013,03 3021,05 3029,08 3037,10 3045,13 3053,15 3061,18 3069,20 3077,23 3085,25 3093,28 3101,30 3109,33 3117,35 3125,38 3133,40 3141,43 3149,45 3157,48 3165,50 3173,53
2807,32 2815,10 2822,89 2830,67 2838,46 2846,24 2854,03 2861,81 2869,59 2877,38 2885,16 2892,95 2900,73 2908,51 2916,30 2924,08 2931,87 2939,65 2947,44 2955,22 2963,00 2970,79 2978,57 2986,36 2994,30 3002,33 3010,35 3018,38 3026,40 3034,43 3042,45 3050,48 3058,50 3066,53 3074,55 3082,58 3090,60 3098,63 3106,65 3114,68 3122,70 3130,73 3138,75 3146,78 3154,80 3162,83 3170,85 3178,88 3186,90 3194,93 3202,95 3210,98 3219,00 3227,03 3235,05 3243,08
2798,19 2806,22 2814,24 2822,27 2830,29 2838,32 2846,34 2854,37 2862,39 2870,42 2878,44 2886,47 2894,49 2902,52 2910,54 2918,57 2926,59 2934,62 2942,64 2950,67 2958,69 2966,72 2974,74 2982,77 2990,79 2998,82 3006,84 3014,87 3022,89 3030,92 3038,94 3046,97 3054,99 3063,02 3071,04 3079,07 3087,09 3095,12 3103,14 3111,17 3119,19 3127,22 3135,24 3143,27 3151,29 3159,32 3167,34 3175,37 3183,39 3191,42 3199,44 3207,47 3215,49 3223,52 3231,54 3239,57
6990,00 7005,00 7020,00 7035,00 7050,00 7065,00 7080,00 7095,00 7110,00 7125,00 7140,00 7155,00 7170,00 7185,00 7200,00 7215,00 7230,00 7245,00 7260,00 7275,00 7290,00 7305,00 7320,00 7335,00 7350,00 7365,00 7380,00 7395,00 7410,00 7425,00 7440,00 7455,00 7470,00 7485,00 7500,00
3181,55 3189,58 3197,60 3205,63 3213,65 3221,68 3229,70 3237,73 3245,75 3253,78 3261,80 3269,83 3277,85 3285,88 3293,90 3301,93 3309,95 3317,98 3326,00 3334,03 3342,05 3350,08 3358,10 3366,13 3374,15 3382,18 3390,20 3398,23 3406,25 3414,28 3422,30 3430,33 3438,35 3446,38 3454,40
3251,10 3259,13 3267,15 3275,18 3283,20 3291,23 3299,25 3307,28 3315,30 3323,33 3331,35 3339,38 3347,40 3355,43 3363,45 3371,48 3379,50 3387,53 3395,55 3403,58 3411,60 3419,63 3427,65 3435,68 3443,70 3451,73 3459,75 3467,78 3475,80 3483,83 3491,85 3499,88 3507,90 3515,93 3523,95
3247,59 3255,62 3263,64 3271,67 3279,69 3287,72 3295,74 3303,77 3311,79 3319,82 3327,84 3335,87 3343,89 3351,92 3359,94 3367,97 3375,99 3384,02 3392,04 3400,07 3408,09 3416,12 3424,14 3432,17 3440,19 3448,22 3456,24 3464,27 3472,29 3480,32 3488,34 3496,37 3504,39 3512,42 3520,44.]1
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
V. Successierechten K.B. nr. 308, 31 maart 1936 - W. Succ. (Vlaamse versie) — p. 604–605
V. SUCCESSIERECHTEN p. 604–605 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 21 volledig vervangen
Art. 21. In afwijking van artikel 19 wordt de belastbare waarde der tot de nalatenschap behorende goederen als volgt vastgesteld: I. Voor de in het buitenland gelegen onroerende goederen, indien de verkoopwaarde niet blijkt uit akten en bescheiden, door twintig of dertig maal de jaarlijkse opbrengst der goederen of de prijs der lopende huurcelen, zonder aftrekking van de lasten aan de huurder of aan de pachter opgelegd, naar gelang het gaat om bebouwde eigendommen of onbebouwde eigendommen; in geen geval, mag de belastbare waarde lager zijn dan deze die tot grondslag gediend heeft voor de heffing van de belasting in het buitenland. II. Voor het kapitaal en de interesten vervallen of verkregen van de schuldvorderingen, door het nominaal bedrag van dit kapitaal en van deze interesten, onder voorbehoud voor de aangevers de schuldvordering op haar verkoopwaarde te schatten, in geval van onvermogen van de schuldenaar of van het bestaan van alle andere oorzaak van waardevermindering. III.}1[ 1° Voor financiële instrumenten toegelaten tot verhandeling op Belgische gereglementeerde markten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 5°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en Belgische multilaterale handelsfaciliteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 4°, van dezelfde wet, volgens de prijscourant die op last van de regering wordt uitgegeven, voor zoveel de noteringen van de prijscourant beantwoorden aan een gemiddelde (slot)koers genoteerd gedurende de maand waarvoor deze opgemaakt wordt. De te bezigen prijscourant is deze welke werd bekendgemaakt binnen de maand die volgt op de maand van het overlijden. }2[Evenwel, kunnen de belanghebbenden zich beroepen op een van de twee daaropvolgende prijscouranten, op voorwaarde hun keuze in hun aangifte aan te duiden.]2 Slechts één prijscourant mag gekozen worden. Deze is toepasselijk op al de nagelaten waarden. 2° voor financiële instrumenten toegelaten tot verhandeling op buitenlandse gereglementeerde markten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 6°, van dezelfde wet, buitenlandse multilaterale handelsfaciliteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 4°, van dezelfde wet, en voor financiële instrumenten toegelaten tot verhandeling op Belgische gereglementeerde markten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 5°, van dezelfde wet en Belgische multilaterale handelsfaciliteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 4°, van dezelfde wet welke niet zijn opgenomen in de prijscourant, volgens de gemiddelde (slot)koers gedurende de maand van het overlijden, zoals bepaald op basis van koersinformatie beschikbaar in de gespecialiseerde geschreven pers en/of middels gespecialiseerde elektronisch raadpleeg-
bare bronnen. De belastingplichtige kan worden gevraagd deze koersinformatie middels een tweede onafhankelijke bron te staven. }3 [Evenwel, kunnen de belanghebbenden zich beroepen op de gemiddelde (slot)koers van de betrokken effecten van een van de twee daaropvolgende maanden, op voorwaarde hun keuze in hun aangifte aan te duiden.]3 De belanghebbenden mogen slechts één van de voormelde maandperioden kiezen. Deze is toepasselijk op al de nagelaten waarde.]1 IV. Voor de altijddurende of voor een onbepaalde tijd gevestigde erfpachten, grondrenten en andere prestaties, evenals voor de al dan niet gehypothekeerde altijddurende renten, door twintig maal de rente of de jaarlijkse prestatie, onder voorbehoud voor de aangevers de rente of prestatie op haar verkoopwaarde te begroten, in geval van onvermogen van de schuldenaar of van het bestaan van alle andere oorzaak van waardevermindering. V. Voor de op het hoofd van een derde gevestigde lijfrenten en andere levenslange uitkeringen, door de vermenigvuldiging van het jaarlijks bedrag der uitkering met het getal; 18, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, 20 jaar oud is of minder; 17, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 20 tot 30 jaar oud is; 16, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 30 tot 40 jaar oud is; 14, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 40 tot 50 jaar oud is; 13, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 50 tot 55 jaar oud is; 11, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 55 tot 60 jaar oud is; 9,5 indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 60 tot 65 jaar oud is; 8, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 65 tot 70 jaar oud is; 6, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 70 tot 75 jaar oud is; 4, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 75 tot 80 jaar oud is; 2, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 80 jaar oud is. VI. Voor het op het hoofd van een derde gevestigde vruchtgebruik, door de jaarlijkse opbrengst van de goederen, berekend tegen 4 % van de waarde van de volle eigendom, vermenigvuldigd met het onder nummer V aangeduide cijfer. VII. Voor de voor een beperkte tijd gevestigde renten of prestaties, door de som die door de kapitalisatie van de renten of prestaties ad 4 % op de datum van het overlijden wordt vertegenwoordigd, onder dit voorbehoud dat het bedrag van de kapitalisatie, al naar het geval, de belastbare waarde, zoals die in nummers IV en V wordt bepaald, niet te boven gaat. Dezelfde regel is van toepassing wanneer het gaat over een voor beperkte tijd gevestigd vruchtgebruik, met dien verstande dat dan de opbrengst van de goederen zoals in
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
V. Successierechten p. 612 — K.B. nr. 308, 31 maart 1936 - W. Succ. (Vlaamse versie)
nummer VI wordt gezegd tot grondslag van de kapitalisatie wordt genomen. VIII. Voor de blote eigendom, door de waarde van de volle eigendom onder aftrek van de waarde van het vruchtgebruik berekend naar de voorschriften van dit artikel en van artikel 22. Geen aftrek heeft plaats wanneer het vruchtgebruik bij toepassing van artikel 67 vrij is van recht van successie en van overgang bij overlijden. }1. – III, na wijziging, vervangen bij art. 12 Decr. Vl. Parl. 8 juli 2011, B.S., 20 juli 2011 }2. – III, 1°, al. 2, gewijzigd bij art. 37 Decr. Vl. Parl. 21 december 2012, B.S., 31 december 2012, err., B.S., 28 januari 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 80, inleidende zin) }3. – III, 2°, al. 2, vervangen bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 21 december 2012, B.S., 31 december 2012, err., B.S., 28 januari 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 80, inleidende zin)
p. 612 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 55bis volledig vervangen }1
[Art. 55bis. § 1. }2[Van het recht van successie worden vrijgesteld de maatschappelijke rechten als bedoeld in § 2 van dit artikel verworven tenminste vijf jaar vóór het openvallen van de nalatenschap en uiterlijk in het jaar 2005, hetzij door de overledene of door zijn echtgenoot en die gedurende genoemde termijn het voorwerp waren van een inschrijving op naam van de overledene of op naam van zijn echtgenoot of hetgeen verkregen wordt als terugbetaling van diezelfde maatschappelijke rechten.]2 Wanneer de erflater ten tijde van de inschrijving niet opteerde voor de kapitalisatie van het aan het maatschappelijk recht periodiek toegekende inkomen, wordt het voor de vrijstelling in aanmerking komende bedrag toch berekend alsof voor kapitalisatie gekozen werd. De in het vorig lid bepaalde vrijstelling heeft enkel betrekking op maatschappelijke rechten die op datum van hun terugbetaling minstens drie jaar volstort zijn. De mogelijkheid tot vrijstelling vervalt in geval van terugbetaling aan, of vervreemding door de inschrijver van genoemde maatschappelijke rechten. § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder maatschappelijke rechten verstaan de maatschappelijke rechten in een vennootschap die door de Vlaamse Regering is erkend in het kader van de financiering en de realisatie van serviceflatgebouwen of woningcomplexen met dienstverlening, zoals bedoeld in artikel 2, 5°, van de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden gecoördineerd op 18 december 1991. § 3. }3 [Om erkend te zijn door de Vlaamse Regering moet de in paragraaf 2 bedoelde vennootschap minstens voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° haar maatschappelijke zetel gevestigd hebben in de Europese Economische Ruimte; 2° zijn opgericht na 1 januari 1995; 3° vanaf het ogenblik van uitgifte van de maatschappelijke rechten bedoeld onder paragraaf 2, en minstens tot de inwerkingtreding van het decreet van 9 november 2012 houdende diverse bepalingen betreffende financien en begroting, uitsluitend het financieren en realiseren van pro-
178
jecten inzake het tot stand brengen van serviceflatgebouwen tot doel hebben gehad; 4° vanaf de inwerkingtreding van het decreet van 9 november 2012 houdende diverse bepalingen betreffende financien en begroting: a) voor wat het Vlaamse Gewest betreft, uitsluitend het financieren en realiseren van projecten inzake het tot stand brengen van serviceflatgebouwen vermeld in artikel 88, § 5, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009 of het financieren en realiseren van projecten inzake onroerende goederen voor voorzieningen in het kader van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009 of het financieren en realiseren van projecten inzake onroerende goederen voor personen met een handicap tot doel hebben; b) voor wat de Europese Economische Ruimte, uitgezonderd het Vlaamse Gewest betreft, uitsluitend het financieren en realiseren van gelijkaardige projecten inzake onroerende goederen tot doel hebben; 5° de gelden, die werden ingezameld ingevolge de uitgifte van de maatschappelijke rechten bedoeld onder paragraaf 2, integraal besteden of besteed hebben aan projecten binnen de Europese Economische Ruimte. De Vlaamse Regering stelt de eventuele bijkomende modaliteiten en voorwaarden vast.]3 § 4. In geval een onder § 3 bedoelde erkenning ingetrokken wordt, brengt dit niet het vervallen van de vrijstellingsmogelijkheid mede ten aanzien van maatschappelijke rechten waarop ingeschreven werd, in de mate dat ze volstort werden voor de intrekking van de erkenning. Het vrijstelbaar bedrag wordt in dit geval beperkt tot de waarde zoals bepaald onder § 1 op datum van de intrekking van de vrijstelling.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 54 Decr. Vl. R. 21 december 1994, B.S., 31 december 1994, inwerkingtreding: 1 januari 1995 (art. 59) }2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 20 Decr. Vl. R. 22 december 1995, B.S., 30 december 1995, inwerkingtreding: 1 januari 1996; gewijzigd bij art. 20, § 1, Decr. Vl. Parl. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99) }3. – § 3 laatst vervangen bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 9 november 2012, B.S., 26 november 2012, inwerkingtreding: 27 november 2012 (art. 21, inleidende zin)
p. 629 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 133nonies – 133decies volledig vervangen }1[Art.
133nonies. }1[§ 1. De strafvordering wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie. § 2. }2[Het openbaar ministerie kan geen vervolging instellen indien het kennis heeft gekregen van de feiten ten gevolge van een klacht of een aangifte van een ambtenaar die niet de machtiging had waarvan sprake is in artikel 29, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering. Het openbaar ministerie kan echter de strafrechtelijk strafbare feiten vervolgen waarvan het tijdens het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg kennis heeft genomen.]2 § 3. }3[Onverminderd het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg, kan de procureur des Konings, indien hij een vervolging instelt wegens feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
V. Successierechten K.B. nr. 308, 31 maart 1936 - W. Succ. (Vlaamse versie) — p. 635–636
bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies. De gewestelijke directeur antwoordt op dit verzoek binnen vier maanden na de ontvangst ervan. In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering.]3 § 4. }4[...]4 § 5. }5[...]5]1]1 }1. – Ingevoegd bij art. 16 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981, inwerkingtreding: 14 februari 1981 (art. 22); vervangen bij art. 94 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 1 februari 1987 (art. 116, lid 3) }2. – § 2 vervangen bij art. 28 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }3. – § 3 laatst vervangen bij art. 28 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }4. – § 4 opgeheven bij art. 72 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, blijft evenwel van toepassing, ingeval een rechter bij wie de strafvordering aanhangig is, met toepassing van deze bepaling besloten heeft de uitspraak over een of meerdere tenlasteleggingen uit te stellen }5. – § 5 opgeheven bij art. 64, 2°, wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 maart 1993 (art. 69, lid 1)
}1
[Art. 133decies. De ambtenaren van de Administratie van belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen en van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie mogen, op straffe van nietigheid van de akte van rechtspleging, slechts als getuige worden gehoord.]1 }2 [Het eerste lid is niet van toepassing op de krachtens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties.]2 }3 [Het eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld }3[van de federale politie]3.]3 }4 [Het eerste lid is niet van toepassing op de ambtenaren die deelnemen aan het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg.]4
}1. – Ingevoegd bij art. 95 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 1 februari 1987 (art. 116, lid 3) }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 65 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 maart 1993 (art. 69, lid 1) }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 52 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994; gewijzigd bij art. 7 wet 13 maart 2002, B.S., 29 maart 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 9) }4. – Lid 4 toegevoegd bij art. 29 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
p. 635–636 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 161ter volledig vervangen }1[Art. 161ter. }1[Het tarief van de taks wordt vastge-
steld: 1° op }2[0,0965 pct.]2 voor de in artikel 161bis, §§ 1 en 2, bedoelde bedragen van de beleggingsinstellingen; 2° op }3[0,0965 pct.]3 voor de in artikel 161bis, § 4, bedoelde quotiteit van de spaardeposito's bij kredietinstellingen;
3° op }4[0,0965 pct.]4 voor het in artikel 161bis, § 5, bedoelde totaal bedrag van de wiskundige balansprovisies en de technische provisies die betrekking hebben op levensverzekeringscontracten en op verzekeringsverrichtingen die verbonden zijn aan beleggingsfondsen; 4° op }5[0,0965 pct.]5 voor de in artikel 161bis, § 6, bedoelde quotiteit van het maatschappelijk kapitaal van de in artikel 161, 4°, 5° of 6°, bedoelde instellingen die de vorm van een coöperatieve vennootschap hebben, erkend door de Nationale Raad van de Coöperatie; 5° op 0,01 pct. voor de in artikel 161bis, § 1, bedoelde bedragen, in de mate dat de financieringsmiddelen van de beleggingsinstelling, één of meerdere van haar compartimenten of klassen van aandelen, uitsluitend worden aangetrokken bij institutionele of professionele beleggers die voor eigen rekening handelen, en waarvan de effecten uitsluitend door deze beleggers kunnen worden verworven.]1]1 {6 }1. – Ingevoegd bij art. 73 wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993, inwerkingtreding: 1 juli 1993 (art. 85, zoals vervangen bij art. 14 wet 4 april 1995, B.S., 23 mei 1995); na wijziging, vervangen bij art. 309 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 312) }2. – 1° laatst gewijzigd bij art. 106 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 106) }3. – 2° laatst gewijzigd bij art. 106 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 106) }4. – 3° laatst gewijzigd bij art. 106 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 106) }5. – 4° laatst gewijzigd bij art. 106 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 106)
F 6. – Vanaf 1 januari 2014 luidt dit art. als volgt: }7[Art. 161ter. }7[Het tarief van de taks wordt vastgesteld:
1° op }8[0,0925 pct.]8 voor de in artikel 161bis, §§ 1 en 2, bedoelde bedragen van de beleggingsinstellingen; 2° op }9[0,0925 pct.]9 voor de in artikel 161bis, § 4, bedoelde quotiteit van de spaardeposito's bij kredietinstellingen; 3° op }10[0,0925 pct.]10 voor het in artikel 161bis, § 5, bedoelde totaal bedrag van de wiskundige balansprovisies en de technische provisies die betrekking hebben op levensverzekeringscontracten en op verzekeringsverrichtingen die verbonden zijn aan beleggingsfondsen; 4° op }11[0,0925 pct.] 11 voor de in artikel 161bis, § 6, bedoelde quotiteit van het maatschappelijk kapitaal van de in artikel 161, 4°, 5° of 6°, bedoelde instellingen die de vorm van een coöperatieve vennootschap hebben, erkend door de Nationale Raad van de Coöperatie; 5° op 0,01 pct. voor de in artikel 161bis, § 1, bedoelde bedragen, in de mate dat de financieringsmiddelen van de beleggingsinstelling, één of meerdere van haar compartimenten of klassen van aandelen, uitsluitend worden aangetrokken bij institutionele of professionele beleggers die voor eigen rekening handelen, en waarvan de effecten uitsluitend door deze beleggers kunnen worden verworven.]7]7 }7. – Ingevoegd bij art. 73 wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993, inwerkingtreding: 1 juli 1993 (art. 85, zoals vervangen bij art. 14 wet 4 april 1995, B.S., 23 mei 1995); na wijziging, vervangen bij art. 309 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 312) }8. – 1° laatst gewijzigd bij art. 106 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 106) }9. – 2° laatst gewijzigd bij art. 106 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 106) }10. – 3° laatst gewijzigd bij art. 106 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 106) }11. – 4° laatst gewijzigd bij art. 106 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 106)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
VI. Registratierechten K.B. nr. 64, 30 november 1939 - W. Reg., Vlaamse versie — p. 642
VI. REGISTRATIERECHTEN p. 641 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 11 volledig vervangen
Art. 11. }1[De evenredige en de specifieke vaste rechten worden geheven volgens in het wetboek vastgestelde tarief.]1 Het algemeen vast recht is van toepassing op al de in dat tarief niet voorziene akten en geschriften. Het algemeen vast recht bedraagt }2[50]2 EUR. }1. – Lid 1 vervangen bij art. 137, 1°, wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990 (art. 244) }2. – Lid 3 laatst gewijzigd bij art. 11 Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, van toepassing op alle akten en geschriften die vanaf 1 juli 2013 tot de formaliteit worden aangeboden (art. 13, lid 1)
p. 642 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 19 volledig vervangen
Art. 19. Moeten binnen de bij artikel 32 gestelde termijnen geregistreerd worden: 1° }1[de akten van notarissen; de exploten en processenverbaal van }1 [gerechtsdeurwaarders]1 ; de arresten en vonnissen der hoven en rechtbanken die bepalingen bevatten welke door deze titel aan een evenredig recht onderworpen worden;]1 2° de akten waarbij de eigendom of het vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen overgedragen of aangewezen wordt; 3° }2[a) de akten houdende verhuring, onderverhuring of overdracht van huur van in België gelegen onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen, die uitsluitend bestemd zijn tot huisvesting van een gezin of van één persoon; b) de andere dan onder a) bedoelde akten houdende verhuring, onderverhuring of overdracht van huur van in België gelegen onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen;]2 4° de processen-verbaal van openbare verkoping van lichamelijke roerende voorwerpen; 5° }3[de akten houdende inbreng van goederen in vennootschappen met rechtspersoonlijkheid waarvan hetzij de zetel der werkelijke leiding in België, hetzij de statutaire zetel in België en de zetel der werkelijke leiding buiten het grondgebied der Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap, is gevestigd;]3 6° }4[...]4 }5[7° }5[...]5]5 Behoudens wat }6[nrs. 2, 3 en 5]6 betreft, worden in dit artikel alleen de in België verleden akten bedoeld. {7 }1. – Lid 1, 1°, vervangen bij art. 1, A, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960; gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963 }2. – Lid 1, 3°, vervangen bij art. 62 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S.,
13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 70, lid 1) }3. – Lid 1, 5°, opgeheven bij art. 1, B, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960; opnieuw ingevoegd bij art. 1 wet 14 april 1965, B.S., 24 april 1965; vervangen bij art. 1, § 1, wet 3 juli 1972, B.S., 1 augustus 1972 }4. – Lid 1, 6°, vervangen bij art. 1 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947; opgeheven bij art. 2 wet 10 juni 1997, B.S., 19 juli 1997, inwerkingtreding: van toepassing op effecten die ter betaling worden aangeboden vanaf 23 september 1997 (art. 10 K.B. 15 september 1997, B.S., 23 september 1997) }5. – Lid 1, 7°, ingevoegd bij art. 8, 1°, K.B. 12 december 1996, B.S., 31 december 1996; opgeheven bij art. 56, 1°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 80, § 31) }6. – Lid 2 gewijzigd bij art. 1, § 2, wet 3 juli 1972, B.S., 1 augustus 1972; gewijzigd bij art. 8, 2°, K.B. 12 december 1996, B.S., 31 december 1996; gewijzigd bij art. 56, 2°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 80, § 31)
F 7. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 19. Moeten binnen de bij artikel 32 gestelde termijnen geregistreerd worden: 1° }8[de akten van notarissen; de exploten en processen-verbaal van }8[gerechtsdeurwaarders]8}9[, met uitzondering van de protesten zoals bedoeld in de protestwet van 3 juni 1997]9; de arresten en vonnissen der hoven en rechtbanken die bepalingen bevatten welke door deze titel aan een evenredig recht onderworpen worden;]8 2° de akten waarbij de eigendom of het vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen overgedragen of aangewezen wordt; 3° }10[a) de akten houdende verhuring, onderverhuring of overdracht van huur van in België gelegen onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen, die uitsluitend bestemd zijn tot huisvesting van een gezin of van één persoon; b) de andere dan onder a) bedoelde akten houdende verhuring, onderverhuring of overdracht van huur van in België gelegen onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen;]10 4° de processen-verbaal van openbare verkoping van lichamelijke roerende voorwerpen; 5° }11[de akten houdende inbreng van goederen in vennootschappen met rechtspersoonlijkheid waarvan hetzij de zetel der werkelijke leiding in België, hetzij de statutaire zetel in België en de zetel der werkelijke leiding buiten het grondgebied der LidStaten van de Europese Economische Gemeenschap, is gevestigd;]11 6° }12[...]12 }13 [7° }13[...]13]13 Behoudens wat }14[nrs. 2, 3 en 5]14 betreft, worden in dit artikel alleen de in België verleden akten bedoeld. }8. – Lid 1, 1°, vervangen bij art. 1, A, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960; gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963 }9. – Lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 68 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2) }10. – Lid 1, 3°, vervangen bij art. 62 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 70, lid 1) }11. – Lid 1, 5°, opgeheven bij art. 1, B, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960; opnieuw ingevoegd bij art. 1 wet 14 april 1965, B.S., 24 april 1965; vervangen bij art. 1, § 1, wet 3 juli 1972, B.S., 1 augustus 1972 }12. – Lid 1, 6°, vervangen bij art. 1 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947; opgeheven bij art. 2 wet 10 juni 1997, B.S., 19 juli 1997, inwerkingtreding: van toepassing op effecten die ter betaling worden aangeboden vanaf 23 september 1997 (art. 10 K.B. 15 september 1997, B.S., 23 september 1997)
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
VI. Registratierechten p. 643 — K.B. nr. 64, 30 november 1939 - W. Reg., Vlaamse versie }13. – Lid 1, 7°, ingevoegd bij art. 8, 1°, K.B. 12 december 1996, B.S., 31 december 1996; opgeheven bij art. 56, 1°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 80, § 31) }14. – Lid 2 gewijzigd bij art. 1, § 2, wet 3 juli 1972, B.S., 1 augustus 1972; gewijzigd bij art. 8, 2°, K.B. 12 december 1996, B.S., 31 december 1996; gewijzigd bij art. 56, 2°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 80, § 31)
p. 643 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 26 volledig vervangen
Art. 26. }1[Geen akte of geschrift mag aan een van de krachtens artikel 19, 1° verplichtend te registreren akten, andere dan een vonnis of arrest, worden gehecht, of onder de minuten van een notaris worden neergelegd zonder te voren geregistreerd te zijn. Evenwel staat het de notarissen en de }2[gerechtsdeurwaarders]2 vrij de aangehechte of neergelegde akte tegelijk met de desbetreffende akte ter registratie aan te bieden. Dit artikel is niet van toepassing op de bij de protesten gevoegde handelseffecten. Het is niet van toepassing in geval van aanhechting of van nederlegging, onder de vorm van minuut, uitgifte, afschrift of uittreksel, van in België verleden gerechtelijke akten of akten van de burgerlijke stand.]1 {3 }1. – Vervangen bij art. 3 wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960 }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963
F 3. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 26. }4[Geen akte of geschrift mag aan een van de krachtens artikel 19, 1° verplichtend te registreren akten, andere dan een vonnis of arrest, worden gehecht, of onder de minuten van een notaris worden neergelegd zonder te voren geregistreerd te zijn. Evenwel staat het de notarissen en de }5[gerechtsdeurwaarders]5 vrij de aangehechte of neergelegde akte tegelijk met de desbetreffende akte ter registratie aan te bieden. }6[...]6 Het is niet van toepassing in geval van aanhechting of van nederlegging, onder de vorm van minuut, uitgifte, afschrift of uittreksel, van in België verleden gerechtelijke akten of akten van de burgerlijke stand.]4 }4. – Vervangen bij art. 3 wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960 }5. – Lid 2 gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963 }6. – Lid 3 opgeheven bij art. 69 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2)
p. 644 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 32 volledig vervangen
Art. 32. De termijnen, binnen welke de aanbieding ter registratie moet plaats hebben van verplichtend aan de formaliteit der registratie onderworpen akten, zijn: 1° }1[voor akten van notarissen, vijftien dagen;]1 Evenwel is deze termijn gesteld op }2[vier maand]2 ingaande met de dag van het overlijden der erflaters of
181
schenkers, voor testamenten en voor daarmede bij artikel 141, 3°, al. 2, gelijkgestelde schenkingen, voor akten van derzelver herroeping, }2[voor verklaringen betreffende testamenten in internationale vorm]2 en voor akten van bewaargeving van een testament voor de erflater; 2° voor akten van }3[gerechtsdeurwaarders]3 }4[andere dan protesten]4, vier dagen; 3° }5[voor arresten en vonnissen der hoven en rechtbanken, }5[tien dagen]5;]5 4° voor akten waarbij de eigendom of het vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen overgedragen of aangewezen wordt, }6[vier maand]6; 5° }7[voor akten van verhuring, onderverhuring of overdracht van huur bedoeld in artikel 19, 3°, a), twee maanden en voor akten van verhuring, onderverhuring of overdracht van huur bedoeld in artikel 19, 3°, b), vier maanden;]7 6° voor processen-verbaal van openbare verkoping van lichamelijke roerende goederen opgemaakt door bestuursoverheden en agenten van Staat, provinciën, gemeenten en openbare instellingen, één maand; 7° }8 [voor akten houdende inbreng van goederen in vennootschappen met rechtspersoonlijkheid waarvan hetzij de zetel der werkelijke leiding in België, hetzij de statutaire zetel in België en de zetel der werkelijke leiding buiten het grondgebied der Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap, is gevestigd, }8[vier maand]8;]8 8° }9[voor protesten, acht dagen te rekenen vanaf de datum van inschrijving van het protest in het door de centrale depositaris overeenkomstig artikel 9 van de protestwet van 3 juni 1997 gehouden repertorium;]9 }10 [9° }10[...]10]10 {11 }1. – 1°, al. 1, na wijziging, vervangen bij art. 138, 1°, wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1989 (art. 244) }2. – 1°, al. 2, gewijzigd bij art. 24 wet 2 februari 1983, B.S., 11 oktober 1983; gewijzigd art. 138, 2°, wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1989 (art. 244) }3. – 2° gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963 }4. – 2° gewijzigd bij art. 4, 1°, wet 10 juni 1997, B.S., 19 juli 1997, inwerkingtreding: van toepassing op effecten die ter betaling worden aangeboden vanaf 23 september 1997 (art. 10 K.B. 15 september 1997, B.S., 23 september 1997) }5. – 3° vervangen bij art. 5, A, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960; gewijzigd bij art. 1 wet 19 juni 1986, B.S., 24 juli 1986, inwerkingtreding: 1 november 1986 (art. 15) }6. – 4° gewijzigd bij enig art. wet 25 juni 1973, B.S., 13 juli 1973 }7. – 5°, na wijziging, vervangen bij art. 63 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de akten die dagtekenen vanaf 1 januari 2007 (art. 70, lid 2) }8. – 7° opgeheven bij art. 5, B, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960; opnieuw ingevoegd bij art. 3 wet 14 april 1965, B.S., 24 april 1965; vervangen bij art. 3 wet 3 juli 1972, B.S., 1 augustus 1972; gewijzigd bij enig art. wet 25 juni 1973, B.S., 13 juli 1973 }9. – 8° vervangen bij art. 4, 2°, wet 10 juni 1997, B.S., 19 juli 1997, inwerkingtreding: van toepassing op effecten die ter betaling worden aangeboden vanaf 23 september 1997 (art. 10 K.B. 15 september 1997, B.S., 23 september 1997) }10. – 9° toegevoegd bij art. 11 K.B. 12 december 1996, B.S., 31 december 1996; opgeheven bij art. 59 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 80, § 31)
F 11. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 32. De termijnen, binnen welke de aanbieding ter registratie moet plaats hebben van verplichtend aan de formaliteit der registratie onderworpen akten, zijn: 1° }12[voor akten van notarissen, vijftien dagen;]12
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
VI. Registratierechten K.B. nr. 64, 30 november 1939 - W. Reg., Vlaamse versie — p. 644–645 Evenwel is deze termijn gesteld op }13[vier maand]13 ingaande met de dag van het overlijden der erflaters of schenkers, voor testamenten en voor daarmede bij artikel 141, 3°, al. 2, gelijkgestelde schenkingen, voor akten van derzelver herroeping, }13[voor verklaringen betreffende testamenten in internationale vorm]13 en voor akten van bewaargeving van een testament voor de erflater; 2° voor akten van }14[gerechtsdeurwaarders]14 }15[...]15, vier dagen; 3° }16[voor arresten en vonnissen der hoven en rechtbanken, }16[tien dagen]16;]16 4° voor akten waarbij de eigendom of het vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen overgedragen of aangewezen wordt, }17[vier maand]17; 5° }18[voor akten van verhuring, onderverhuring of overdracht van huur bedoeld in artikel 19, 3°, a), twee maanden en voor akten van verhuring, onderverhuring of overdracht van huur bedoeld in artikel 19, 3°, b), vier maanden;]18 6° voor processen-verbaal van openbare verkoping van lichamelijke roerende goederen opgemaakt door bestuursoverheden en agenten van Staat, provinciën, gemeenten en openbare instellingen, één maand; 7° }19[voor akten houdende inbreng van goederen in vennootschappen met rechtspersoonlijkheid waarvan hetzij de zetel der werkelijke leiding in België, hetzij de statutaire zetel in België en de zetel der werkelijke leiding buiten het grondgebied der Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap, is gevestigd, }19[vier maand]19;]19 8° }20[...]20 }21[9° }21[...]21]21
}12. – 1°, al. 1, na wijziging, vervangen bij art. 138, 1°, wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1989 (art. 244) }13. – 1°, al. 2, gewijzigd bij art. 24 wet 2 februari 1983, B.S., 11 oktober 1983; gewijzigd art. 138, 2°, wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1989 (art. 244) }14. – 2° gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963 }15. – 2° laatst gewijzigd bij art. 70, a), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2) }16. – 3° vervangen bij art. 5, A, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960; gewijzigd bij art. 1 wet 19 juni 1986, B.S., 24 juli 1986, inwerkingtreding: 1 november 1986 (art. 15) }17. – 4° gewijzigd bij enig art. wet 25 juni 1973, B.S., 13 juli 1973 }18. – 5°, na wijziging, vervangen bij art. 63 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de akten die dagtekenen vanaf 1 januari 2007 (art. 70, lid 2) }19. – 7° opgeheven bij art. 5, B, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960; opnieuw ingevoegd bij art. 3 wet 14 april 1965, B.S., 24 april 1965; vervangen bij art. 3 wet 3 juli 1972, B.S., 1 augustus 1972; gewijzigd bij enig art. wet 25 juni 1973, B.S., 13 juli 1973 }20. – 8°, na wijziging, opgeheven bij art. 70, b), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2) }21. – 9° toegevoegd bij art. 11 K.B. 12 december 1996, B.S., 31 december 1996; opgeheven bij art. 59 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 80, § 31)
p. 644–645 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 35 volledig vervangen
Art. 35. De verplichting tot aanbieding ter registratie van akten of verklaringen en tot betaling van de desbetreffende rechten en gebeurlijk de geldboeten, waarvan de vorderbaarheid uit bewuste akten of verklaringen blijkt, berust ondeelbaar: 1° op de notarissen en }1[gerechtsdeurwaarders]1, ten aanzien van de akten van hun ambt }2[...]2; 2° }3[...]3 3° }4[...]4 4° }5[de notarissen en gerechtsdeurwaarders, ten aanzien van de akten, overeenkomstig artikel 26 aan hun akten gehecht of in hun handen neergelegd, zonder voorafgaande registratie;]5 5° op de bestuursoverheden en agenten van Staat, provinciën, gemeenten en openbare instellingen, ten aanzien van de door hen opgemaakte akten; 6° op de contracterende partijen, ten aanzien van de onderhandse of buitenlands verleden akten, waarvan sprake }6[in artikel 19, 2°, 3°}7[, b),]7 en 5°]6, en ten aanzien van de in artikel 31 voorziene verklaringen; 7° }8[op de verhuurder ten aanzien van de onderhandse of buitenlands verleden akten waarvan sprake in artikel 19, 3°, a).]8 }9 [De verplichting tot aanbieding ter registratie van de arresten en vonnissen van hoven en rechtbanken berust op de griffiers. In afwijking van artikel 5 worden deze arresten en vonnissen in debet geregistreerd.]9 }10 [De verplichting tot betaling van de rechten waarvan de vorderbaarheid blijkt uit arresten en vonnissen van hoven en rechtbanken houdende veroordeling, vereffening of rangregeling rust: 1° op de verweerders, elkeen in de mate waarin de veroordeling, vereffening of rangregeling te zijnen laste wordt uitgesproken of vastgesteld, en op de verweerders hoofdelijk in geval van hoofdelijke veroordeling; 2° op de eisers naar de mate van de veroordeling, vereffening of rangregeling, die ieder van hen heeft verkregen, zonder evenwel de helft van de sommen of waarden die ieder van hen als betaling ontvangt te overschrijden.]10 }11 [Zo op een vonnis of arrest verschuldigde rechten en boeten slaan op een overeenkomst waarbij de eigendom of het vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen overgedragen of aangewezen wordt, zijn die rechten en boeten ondeelbaar verschuldigd door de personen die partijen bij de overeenkomst zijn geweest.]11 }12 [De rechten en, in voorkomend geval, de geldboeten worden betaald binnen de termijn van één maand, te rekenen vanaf de dag van de verzending van het betalingsbericht bij ter post aangetekende brief door de ontvanger der registratie.]12 }1. – Lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963; aangevuld bij art. 5, 1°, wet 10 juni 1997, B.S., 19 juli 1997, inwerkingtreding: van toepassing op effecten die ter betaling worden aangeboden vanaf 23 september 1997 (art. 10 K.B. 15 september 1997, B.S., 23 september 1997) }2. – Lid 1, 1°, laatst gewijzigd bij art. 71, a), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
VI. Registratierechten p. 645 — K.B. nr. 64, 30 november 1939 - W. Reg., Vlaamse versie bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2) }3. – Lid 1, 2°, na wijziging, opgeheven bij art. 71, b), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2) }4. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 6, B, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960 }5. – Lid 1, 4°, vervangen bij art. 20 wet 1 juli 1983, B.S., 8 juli 1983 }6. – Lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 5 wet 14 april 1965, B.S., 24 april 1965; gewijzigd bij art. 13 K.B. 12 december 1996, B.S., 31 december 1996; gewijzigd bij art. 61 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 80, § 31) }7. – Lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 64, 1°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de akten die dagtekenen vanaf 1 januari 2007 (art. 70, lid 2) }8. – Lid 1, 7°, opnieuw ingevoegd bij art. 64, 2°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de akten die dagtekenen vanaf 1 januari 2007 (art. 70, lid 2) }9. – Lid 2 toegevoegd bij art. 2, 2°, wet 19 juni 1986, B.S., 24 juli 1986, inwerkingtreding: 1 november 1986 (art. 15) }10. – Lid 3 toegevoegd bij art. 2, 2°, wet 19 juni 1986, B.S., 24 juli 1986, inwerkingtreding: 1 november 1986 (art. 15); vervangen bij art. 139 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989 }11. – Lid 4 toegevoegd bij art. 139 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989 }12. – Lid 5 toegevoegd bij art. 139 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989
p. 645 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 39 volledig vervangen
Art. 39. De akten en verklaringen worden geregistreerd:
1° de akten van notarissen en }1 [gerechtsdeurwaarders]1 }2[andere dan de protesten]2, ten registratiekantore van hun standplaats; }3 [1°bis de protesten, ten kantore in welks gebied de zetel van de centrale depositaris bedoeld in artikel 2 van de protestwet van 3 juni 1997 gelegen is;]3 2° }4[de arresten en vonnissen der hoven en rechtbanken, ten kantore in welks gebied de zetel van het hof of de rechtbank gelegen is;]4 3° }5 [de akten die overeenkomstig artikel 26 zonder voorafgaande registratie worden aangehecht of neergelegd, ten kantore waar de akte van de notaris of de gerechtsdeurwaarder moet worden geregistreerd;]5 4° de akten van bestuursoverheden en agenten van Staat, provinciën, gemeenten en openbare instellingen, ten kantore in welks gebied hun zetel of de zetel van hun functie gelegen is; 5° de onderhandse of buitenlands verleden akten en de verklaringen betreffende in België gelegen onroerende goederen in welke in artikel 19, 2° en 3°, en in artikel 31, 1° en 3°, zijn bedoeld, ten kantore in welks gebied de goederen gelegen zijn. Zijn die goederen gelegen in het gebied van verscheidene kantoren, dan mogen de akten en verklaringen onverschillig in een van deze kantoren worden geregistreerd; 6° de verklaringen van vervulling van een in artikel 31, 2°, voorziene schorsende voorwaarde, ten kantore waar de akte werd geregistreerd welke van de overeenkomst laat
183
blijken, of, bij gebreke aan geregistreerde akte, ten kantore in het 5° hiervoren aangeduid; 7° de andere akten dan voornoemde, onverschillig in alle kantoren. {6 }1. – 1° gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963 }2. – 1° gewijzigd bij art. 6, 1°, wet 10 juni 1997, B.S., 19 juli 1997, inwerkingtreding: van toepassing op effecten die ter betaling worden aangeboden vanaf 23 september 1997 (art. 10 K.B. 15 september 1997, B.S., 23 september 1997) }3. – 1°bis ingevoegd bij art. 6, 2°, wet 10 juni 1997, B.S., 19 juli 1997, inwerkingtreding: van toepassing op effecten die ter betaling worden aangeboden vanaf 23 september 1997 (art. 10 K.B. 15 september 1997, B.S., 23 september 1997) }4. – 2° vervangen bij art. 9 wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960 }5. – 3° vervangen bij art. 21 wet 1 juli 1983, B.S., 8 juli 1983
F 6. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 39. De akten en verklaringen worden geregistreerd:
1° de akten van notarissen en }7[gerechtsdeurwaarders]7 [...]8, ten registratiekantore van hun standplaats; }9[1°bis }10[...]10]9 2° }11[de arresten en vonnissen der hoven en rechtbanken, ten kantore in welks gebied de zetel van het hof of de rechtbank gelegen is;]11 3° }12[de akten die overeenkomstig artikel 26 zonder voorafgaande registratie worden aangehecht of neergelegd, ten kantore waar de akte van de notaris of de gerechtsdeurwaarder moet worden geregistreerd;]12 4° de akten van bestuursoverheden en agenten van Staat, provinciën, gemeenten en openbare instellingen, ten kantore in welks gebied hun zetel of de zetel van hun functie gelegen is; 5° de onderhandse of buitenlands verleden akten en de verklaringen betreffende in België gelegen onroerende goederen in welke in artikel 19, 2° en 3°, en in artikel 31, 1° en 3°, zijn bedoeld, ten kantore in welks gebied de goederen gelegen zijn. Zijn die goederen gelegen in het gebied van verscheidene kantoren, dan mogen de akten en verklaringen onverschillig in een van deze kantoren worden geregistreerd; 6° de verklaringen van vervulling van een in artikel 31, 2°, voorziene schorsende voorwaarde, ten kantore waar de akte werd geregistreerd welke van de overeenkomst laat blijken, of, bij gebreke aan geregistreerde akte, ten kantore in het 5° hiervoren aangeduid; 7° de andere akten dan voornoemde, onverschillig in alle kantoren. }8
}7. – 1° gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963 }8. – 1° laatst gewijzigd bij art. 72, a), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2) }9. – 1°bis ingevoegd bij art. 6, 2°, wet 10 juni 1997, B.S., 19 juli 1997, inwerkingtreding: van toepassing op effecten die ter betaling worden aangeboden vanaf 23 september 1997 (art. 10 K.B. 15 september 1997, B.S., 23 september 1997) }10. – 1°bis opgeheven bij art. 72, b), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2) }11. – 2° vervangen bij art. 9 wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960 }12. – 3° vervangen bij art. 21 wet 1 juli 1983, B.S., 8 juli 1983
p. 651 K.B. nr. 64, 30 november 1939 § 4ter. Neutralisering van een aankoop onder het BTW-stelsel in een keten van verrichtingen in het kader van het stelsel van meeneembare
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
VI. Registratierechten K.B. nr. 64, 30 november 1939 - W. Reg., Vlaamse versie — p. 654
registratierechten bij aankoop van een nieuwe hoofdverblijfplaats (art. 616) volledig vervangen
}1[§ 4ter. Neutralisering van een aankoop onder het BTW-stelsel in een keten van verrichtingen in het kader van het stelsel van meeneembare registratierechten bij aankoop van een nieuwe hoofdverblijfplaats]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 27 Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 24 juli 2012, err., B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 31, vijfde streepje) 6 }1
[Art. 61 . Voor de toepassing van de artikelen van § 4bis en voor de toepassing van artikel 212bis wordt met een verrichting als bedoeld in artikel 613, eerste lid, of in artikel 212bis, eerste lid, gelijkgesteld een combinatie van twee dergelijke verrichtingen waarbij de voorlaatste aankoop van het evenredig registratierecht werd vrijgesteld van de heffing van het evenredig recht bij toepassing van artikel 159, 8°. De verrekening of de teruggave, al naargelang het geval geschiedt alsdan rekening houdende met het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de registratierechten verschuldigd op de aankoop voorafgaand aan die welke werd gedaan met toepassing van de vrijstelling bepaald in artikel 159, 8°. Bij een gelijkgestelde verrichting als bedoeld in het eerste lid, moet in het document dat de vraag tot toepassing van artikel 613 bevat of in het document dat het verzoek tot teruggave bevat, het afschrift van het registratierelaas en de vermelding van het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de rechten als bedoeld in artikel 614, eerste lid, 2°, en artikel 212bis, zesde lid, 2°, betrekking hebben op de aankoop voorafgaand aan die welke werd gedaan met toepassing van de vrijstelling bepaald in artikel 159, 8°. Naast de vermeldingen vereist bij artikel 614, eerste lid, 3°, of bij artikel 212bis, zesde lid, 3°, die in het kader van een gelijkgestelde verrichting, zoals bedoeld in het eerste lid, de tweede verrichting in de combinatie betreffen, moet de natuurlijke persoon bovendien betreffende de eerste verrichting in de combinatie vermelden: 1° indien de eerste verrichting in de combinatie een verrichting is als bedoeld in artikel 613, eerste lid: a) dat hij op enig ogenblik in de periode van achttien maanden voorafgaand aan de verkoop of verdeling ervan zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad in de eerste woning in de gelijkgestelde verrichting; b) dat hij zijn hoofdverblijfplaats had gevestigd op de plaats van de woning aangekocht met toepassing van de vrijstelling van het evenredig recht binnen twee jaar na: – ofwel de datum van de registratie van het document dat tot de toepassing van de vrijstelling van de heffing van het evenredig recht op de aankoop van die woning aanleiding heeft gegeven, wanneer dat document binnen de ervoor bepaalde termijn ter registratie wordt aangeboden; – ofwel de uiterste datum voor tijdige aanbieding ter registratie, wanneer het document dat tot de toepassing van de vrijstelling van de heffing van het evenredig recht op de aankoop aanleiding heeft gegeven, werd aangeboden na het verstrijken van de daarvoor bepaalde termijn; of 2° indien de eerste verrichting in de combinatie een verrichting is als bedoeld in artikel 212bis, eerste lid:
a) dat hij op enig ogenblik in de periode van achttien maanden voorafgaand aan de aankoop van de woning met toepassing van de vrijstelling van het evenredig recht, zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad in de eerste woning in de gelijkgestelde verrichting; b) dat hij zijn hoofdverblijfplaats had gevestigd op de plaats van de woning aangekocht met toepassing van de vrijstelling van het evenredig recht binnen twee jaar na: – ofwel de datum van de registratie van het document dat tot de vrijstelling van de heffing van het evenredig recht op de aankoop ervan aanleiding heeft gegeven, wanneer dat document binnen de ervoor bepaalde termijn ter registratie werd aangeboden; – ofwel de uiterste datum voor tijdige aanbieding ter registratie, wanneer het document dat tot de vrijstelling van de heffing van het evenredig recht op de aankoop ervan aanleiding heeft gegeven, werd aangeboden na het verstrijken van de daarvoor bepaalde termijn.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 27 Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 24 juli 2012, err., B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 31, vijfde streepje)
p. 654 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 83 volledig vervangen
Art. 83. }1[Het recht wordt vastgesteld op: 1° 0,20 pct. voor contracten van verhuring, onderverhuring en overdracht van huur van onroerende goederen; 2° 1,50 pct. voor jacht- en vispacht; 3° 2 pct. voor contracten tot vestiging van een erfpachtof opstalrecht en tot overdracht daarvan, behalve wanneer daardoor een vereniging zonder winstoogmerk, een internationale vereniging zonder winstoogmerk of een gelijkaardige rechtspersoon die opgericht is volgens en onderworpen is aan de wetgeving van een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte en die bovendien zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur of zijn hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte heeft, titularis van het erfpacht- of opstalrecht wordt, in welk geval het recht wordt vastgesteld op 0,50 pct.]1 }2[Een rechtspersoon is gelijkaardig aan een VZW wanneer de volgende voorwaarden cumulatief zijn vervuld: 1° het doel van de rechtspersoon is belangeloos, zonder winstoogmerk; 2° de activiteit van de rechtspersoon mag niet leiden tot de materiële verrijking van: a) de stichters, de leden of de bestuurders ervan; b) de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, een bloedverwant in de rechte lijn, een bloedverwant in de zijlijn die tot een stichter in een erfgerechtigde graad staat, of een andere rechtsopvolger van een stichter ervan; c) de echtgenoot of een wettelijk samenwonende van een persoon bedoeld in a) en b); 3° in geval van ontbinding of vereffening van de rechtspersoon mogen de goederen ervan niet toekomen aan personen vermeld onder 2°, maar moeten ze worden overgedragen aan: a) hetzij een gelijkaardige rechtspersoon die zelf is opgericht volgens en onderworpen aan de wetgeving van
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
VI. Registratierechten p. 655 — K.B. nr. 64, 30 november 1939 - W. Reg., Vlaamse versie
een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte en bovendien zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur of zijn hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte heeft; b) hetzij een Lid-Staat is van de Europese Economische Ruimte of een territoriaal gedecentraliseerde overheid van een EER-Lid-Staat is of nog, een dienstgewijze gedecentraliseerde overheid is van een dergelijke publiekrechtelijke rechtspersoon.]2 }3[Contracten tot vestiging van erfpacht- of opstalrecht en overdrachten daarvan worden}4[, voor het overige,]4 met huurcontracten en -overdrachten gelijkgesteld, voor de toepassing van dit wetboek, behalve voor de toepassing van artikel 161, 12°.]3 }5[Dit recht is evenwel niet verschuldigd in geval van toepassing van artikel 140bis.]5 }1. – Lid 1, na wijziging, vervangen bij art. 12, a), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, van toepassing vanaf 1 juli 2013; eveneens van toepassing op de authentieke akten die vanaf 1 juli 2013 tot de formaliteit worden aangeboden indien ze een overeenkomst vaststellen die ook is vastgesteld in een onderhandse akte dagtekenend van voor die datum (art. 13, lid 2) }2. – Lid 2 ingevoegd bij art. 12, a), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, van toepassing vanaf 1 juli 2013; eveneens van toepassing op de authentieke akten die vanaf 1 juli 2013 tot de formaliteit worden aangeboden indien ze een overeenkomst vaststellen die ook is vastgesteld in een onderhandse akte dagtekenend van voor die datum (art. 13, lid 2) }3. – Lid 3, na wijziging, vervangen bij art. 80 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }4. – Lid 3 gewijzigd bij art. 12, b), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, van toepassing vanaf 1 juli 2013; eveneens van toepassing op de authentieke akten die vanaf 1 juli 2013 tot de formaliteit worden aangeboden indien ze een overeenkomst vaststellen die ook is vastgesteld in een onderhandse akte dagtekenend van voor die datum (art. 13, lid 2) }5. – Lid 4 toegevoegd bij art. 63 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999
p. 655 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 109 volledig vervangen
Art. 109. }1[Het recht wordt op }2[2,5 t.h.]2 vastgesteld voor: 1° de gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen; 2° de afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;]1 }3 [3° de omzetting bedoeld in de artikelen 745quater en 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs indien er geen onverdeeldheid is.]3 }1. – Vervangen bij art. 16 wet 23 december 1958, B.S., 7 januari 1959 }2. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 23 juli 2012, err., B.S., 5 oktober 2012, inwerkingtreding: 1 augustus 2012 (art. 5) }3. – 3° toegevoegd bij art. 33 wet 14 mei 1981, B.S., 27 mei 1981
185
p. 656 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 111bis en historiek invoegen }1 [Art. 111bis. Indien de verdeling of afstand bepaald in artikel 109 onderworpen is aan het recht van 2,5 t.h., wordt de totale heffingsgrondslag zoals bepaald in artikel 110, eerste lid, verminderd met 50.000 euro indien de verdeling of afstand zoals bedoeld in artikel 109, 1° of 2°, geschiedt bij de akte bedoeld in artikel 1287 van het Gerechtelijk Wetboek of bij de vereffening-verdeling na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting zoals bepaald in hoofdstuk VI van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek en zij nog geen verdeling onder elkaar zijn overeengekomen waarbij zij van deze vermindering van heffingsgrondslag of de hierna gemelde verhoging van de vermindering hebben genoten. De totale heffingsgrondslag zoals bepaald in artikel 110, eerste lid, wordt eveneens verminderd met 50.000 euro indien de verdeling of afstand geschiedt binnen een termijn van een jaar volgend op de beëindiging van de wettelijke samenwoning overeenkomstig artikel 1476, § 2, van het Burgerlijk Wetboek, op voorwaarde dat de personen op de dag van de beëindiging van de wettelijke samenwoning ten minste een jaar ononderbroken met elkaar wettelijk samenwoonden en zij nog geen verdeling onder elkaar zijn overeengekomen waarbij zij van deze vermindering van heffingsgrondslag of de hierna gemelde verhoging van de vermindering hebben genoten. Wanneer de echtgenoten, gewezen echtgenoten of gewezen wettelijk samenwonenden, op de datum van voormelde verdeling of afstand, een of meerdere, al dan niet gemeenschappelijke kinderen of door beiden of een van hen geadopteerde kinderen hebben die recht geven op kinderbijslag, wordt dit bedrag verhoogd met 20.000 euro per kind. In of onderaan het document dat tot heffing van het evenredig recht op de verdeling aanleiding geeft, moeten de verkrijgers: a) uitdrukkelijk melden dat zij de toepassing van artikel 111bis vragen; b) verklaren dat zij voldoen aan de voorwaarden van dit artikel; c) in voorkomend geval, melding maken van het aantal kinderen met vermelding van hun naam, geboortedatum en afstammingsband, die recht geven op een verhoging van het in dit artikel vermelde bedrag.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 23 juli 2012, err., B.S., 5 oktober 2012, inwerkingtreding: 1 augustus 2012 (art. 5)
p. 666 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 157 volledig vervangen
Art. 157. }1[Op de akten van protest wordt een recht van }1[5 EUR]1 geheven.]1 {2
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
VI. Registratierechten K.B. nr. 64, 30 november 1939 - W. Reg., Vlaamse versie — p. 679 }1. – Laatst vervangen bij art. 7 wet 10 juni 1997, B.S., 19 juli 1997, inwerkingtreding: van toepassing op effecten die ter betaling worden aangeboden vanaf 23 september 1997 (art. 10 K.B. 15 september 1997, B.S., 23 september 1997); gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002
F 2. – Vanaf 1 september 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 157. }3[...]3 }3. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 73 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 85, lid 1). De Koning kan voor iedere bepaling ervan, evenals voor ieder onderdeel van de bepalingen ervan, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de vermelde datum in het eerste lid (art. 85, lid 2)
p. 678 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 206 – 206bis volledig vervangen
Art. 206. }1[Onverminderd de fiscale geldboeten wordt hij die met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, de bepalingen van dit Wetboek of de ter uitvoering ervan genomen besluiten overtreedt, gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van }1[250 EUR tot 12.500 EUR]1]1 }1[of met één van die straffen alleen]1. }2[Wanneer de overtreding werd begaan in het kader van een registratierecht dat geen gewestelijke belasting is volgens het bepaalde in artikel 3, eerste lid, 6° tot 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, wordt het bedrag van het in het eerste lid bepaalde maximum van de boete gebracht op }3[500.000 euro]3.]2 }1. – Vervangen bij art. 13 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981, inwerkingtreding: 14 februari 1981 (art. 22); aangevuld bij art. 83 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 67 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007 }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 22 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
}1[Art. 206bis. Met gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met geldboeten van } 2 [250 EUR tot 12.500 EUR]2 }2[of met één van die straffen alleen]2 wordt gestraft hij die, met het oogmerk om een van de in artikel 206 bedoelde misdrijven te plegen, in openbare geschriften, in handelsgeschriften of in private geschriften valsheid pleegt, of die van een zodanig vals geschrift gebruik maakt. Hij die wetens en willens een vals getuigschrift opstelt dat de belangen van de Schatkist kan schaden of die van een dergelijk getuigschrift gebruik maakt, wordt gestraft
met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van }3[250 EUR tot 12.500 EUR]3]1 }3 [of met één van die straffen alleen]3. }4[Wanneer het misdrijf werd begaan in het kader van een registratierecht dat geen gewestelijke belasting is volgens het bepaalde in artikel 3, eerste lid, 6° tot 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, wordt het bedrag van het in het eerste en het tweede lid bepaalde maximum van de boete gebracht op }5[500.000 euro]5.]4 }1. – Ingevoegd bij art. 13 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981, inwerkingtreding: 14 februari 1981 (art. 22) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 84, 1°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }3. – Lid 2 aangevuld bij art. 84, 2°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }4. – Lid 3 toegevoegd bij art. 68 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007 }5. – Lid 3 gewijzigd bij art. 23 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
p. 679 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 207bis – 207ter volledig vervangen }1
[Art. 207bis. Hij die, rechtstreeks of onrechtstreeks, het verbod of de sluiting uitgesproken krachtens artikel 207 overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en geldboete van }1[250 EUR tot 12.500 EUR]1]1 }1[of met één van die straffen alleen.]1 }2[Wanneer het verbod werd opgelegd in het kader van een registratierecht dat geen gewestelijke belasting is volgens het bepaalde in artikel 3, eerste lid, 6° tot 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, wordt het bedrag van het in het eerste lid bepaalde maximum van de boete gebracht op }3[500.000 euro]3.]2 }1. – Ingevoegd bij art. 13 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981; aangevuld bij art. 85 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
VI. Registratierechten p. 679–680 — K.B. nr. 64, 30 november 1939 - W. Reg., Vlaamse versie }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 69 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007 }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 24 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }1[Art. 207ter. § 1. }2[...]2 Alle bepalingen van het Eerste boek van het Strafwetboek, }2 [met inbegrip van 2 artikel 85]2
}2[zijn] van toepassing op de misdrijven bedoeld in de artikelen 206, 206bis en 207bis. § 2. }3[...]3 § 3. De wet van 5 maart 1952, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1969 en 25 juni 1975, betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten, }4[is van toepassing op]4 de misdrijven bedoeld in de artikelen 206, 206bis en 207bis. § 4. }5[...]5]1
}1. – Ingevoegd bij art. 13 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981, inwerkingtreding: 14 februari 1981 (art. 22) }2. – § 1 gewijzigd bij art. 4 K.B. nr. 41, 2 april 1982, B.S., 7 april 1982; gewijzigd bij art. 86, 1°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2) }3. – § 2 opgeheven bij art. 86, 2°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2) }4. – § 3 gewijzigd bij art. 25 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }5. – § 4 opgeheven bij art. 86, 2°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2)
p. 679–680 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 207septies – 207octies volledig vervangen }1 [Art. 207septies. }1[§ 1. De strafvordering wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie. § 2. }2[Het openbaar ministerie kan geen vervolging instellen indien het kennis heeft gekregen van de feiten ten gevolge van een klacht of een aangifte van een ambtenaar die niet de machtiging had waarvan sprake is in artikel 29, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering. Het openbaar ministerie kan echter de strafrechtelijk strafbare feiten vervolgen waarvan het tijdens het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg kennis heeft genomen.]2 § 3. }3[Onverminderd het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg, kan de procureur des Konings, indien hij een vervolging instelt wegens feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies. De gewestelijke directeur antwoordt op dit verzoek binnen vier maanden na de ontvangst ervan. In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering.]3 § 4. }4[...]4 § 5. }5[...]5]1]1 }1. – Ingevoegd bij art. 13 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981; vervangen bij art. 87 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 1 februari 1987 (art. 116, lid 3) }2. – § 2 vervangen bij art. 26 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
187
}3. – § 3 laatst vervangen bij art. 26 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }4. – § 4 opgeheven bij art. 65 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, blijft evenwel van toepassing, ingeval een rechter bij wie de strafvordering aanhangig is, met toepassing van deze bepaling besloten heeft de uitspraak over een of meerdere tenlasteleggingen uit te stellen }5. – § 5 opgeheven bij art. 60, 2°, wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 maart 1993 (art. 69, lid 1)
}1
[Art. 207octies. De ambtenaren van de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen en van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie mogen, op straffe van nietigheid van de akte van rechtspleging, slechts als getuige worden gehoord.]1 }2[Het eerste lid is niet van toepassing op de krachtens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties.]2 }3 [Het eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld }3[van de federale politie]3.]3 }4[Het eerste lid is niet van toepassing op de ambtenaren die deelnemen aan het in artikel 29, derde lid van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg.]4
}1. – Ingevoegd bij art. 88 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 1 februari 1987 (art. 116, lid 3) }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 61 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992 }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 50 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994; gewijzigd bij art. 6 wet 13 maart 2002, B.S., 29 maart 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 9) }4. – Lid 4 toegevoegd bij art. 27 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
p. 681–682 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 212bis – 212ter volledig vervangen }1[Art.
212bis. }2[In geval van zuivere verkoop door een natuurlijke persoon van een woning}3 [, gelegen in het Vlaamse Gewest,]3 waarin hij op enig ogenblik zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad in de periode van achttien maanden voorafgaand aan de zuivere aankoop van het onroerend goed dat hij als zijn nieuwe hoofdverblijfplaats aanwendt of bestemt, en in geval van verdeling van een dergelijke woning waarbij de natuurlijke persoon al zijn rechten erin heeft afgestaan, wordt zijn wettelijk aandeel in de rechten die }4[geheven werden op de aankoop van het onroerend goed dat hij als zijn nieuwe hoofdverblijfplaats aanwendt of bestemt]4, teruggegeven mits de verkoop of de verdeling vaste datum heeft gekregen uiterlijk twee jaar, of vijf jaar in geval van aankoop van een bouwgrond, na de datum van de authentieke akte van de nieuwe aankoop.]2 Van de teruggave overeenkomstig de bepalingen van dit artikel zijn uitgesloten de rechten betaald voor de verkrijging van een onroerend goed dat niet in het Vlaamse Gewest is gelegen. }5[Aanvullende rechten die voor om het even welke reden op een aankoop werden geheven zijn eveneens van de teruggave uitgesloten.]5 De teruggave overeenkomstig de bepalingen van dit artikel kan in geen geval meer bedragen dan }6[het bedrag
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
VI. Registratierechten K.B. nr. 64, 30 november 1939 - W. Reg., Vlaamse versie — p. 681–682
van het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de rechten die overeenkomstig de artikelen 44, 53, 2°, of 57 verschuldigd waren op de aankoop van de verkochte of verdeelde woning of van de bouwgrond waarop die woning werd opgericht]6. In geval een verrichting als bedoeld in het eerste lid is voorafgegaan door een of meer zulke verrichtingen en/of door een of meer verrichtingen als bedoeld in het eerste lid van artikel 613, worden, in voorkomend geval, de bij die voorgaande verrichtingen ingevolge de toepassing van het derde of het vijfde lid van dit artikel nog niet teruggegeven rechten en/of de ingevolge de toepassing van het derde of het vijfde lid van artikel 613 nog niet verrekende rechten, gevoegd bij het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de overeenkomstig de artikelen 44, 53, 2°, of 57 verschuldigde rechten op de voorlaatste aankoop, om het teruggeefbaar bedrag bij de wederverkoop ervan te bepalen. Het terug te geven bedrag, bekomen met toepassing van het eerste of het vierde lid kan nooit meer bedragen dan 12.500 euro. Dit maximum terug te geven bedrag wordt bepaald in verhouding tot de fractie die de natuurlijke persoon bekomt in het nieuw aangekochte goed. }7[Aan de teruggave zijn de volgende voorwaarden verbonden: 1° het verzoek tot teruggave, ondertekend door de natuurlijke persoon, wordt gedaan in of onderaan op het document dat aanleiding geeft tot de heffing van het evenredig recht op de verkoop }8[of de verdeling]8; 2° het in 1° bedoelde document bevat: a) een afschrift van het registratierelaas dat is aangebracht op het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop van de verkochte }9[of verdeelde]9 woning of van de bouwgrond waarop die woning is opgericht en vermeldt het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de rechten geheven op die aankoop; b) een afschrift van het registratierelaas dat is aangebracht op het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop van de nieuwe hoofdverblijfplaats en vermeldt het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de rechten geheven op die aankoop. Indien de teruggave wordt gevraagd met toepassing van het vierde lid van dit artikel dan moet het in 1° bedoelde document bovendien de afschriften bevatten van de relazen aangebracht op de documenten die betreffende de in aanmerking te nemen voorafgaande verrichtingen aanleiding hebben gegeven tot het heffen van de evenredige rechten en bij ieder relaas het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de verrekende of teruggegeven rechten vermelden; 3° in het in 1° bedoelde document of in een ondertekende en waar en oprecht verklaarde vermelding onderaan op dat document, verklaart de natuurlijke persoon uitdrukkelijk: a) }10[dat hij op enig ogenblik in de periode van achttien maanden voorafgaand aan de aankoop van de woning die hij tot zijn nieuwe hoofdverblijfplaats aanwendt of bestemt, zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad in de wederverkochte of verdeelde woning;]10 b) dat hij zijn hoofdverblijfplaats op de plaats van het nieuw aangekochte goed heeft gevestigd of zal vestigen:
– indien het een woning betreft, binnen twee jaar na: — ofwel de datum van de registratie van het document dat tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop aanleiding geeft, wanneer dat document binnen de ervoor bepaalde termijn ter registratie wordt aangeboden; — ofwel de uiterste datum voor tijdige aanbieding ter registratie, wanneer het document dat tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop aanleiding geeft wordt aangeboden na het verstrijken van de daarvoor bepaalde termijn; – }11[indien het een bouwgrond betreft, binnen vijf jaar na dezelfde datum.]11]7 Aan de voorwaarden van het zesde lid wordt ook geacht voldaan te zijn als het verzoek en de vermeldingen het voorwerp uitmaken van een door de natuurlijke persoon ondertekend verzoek tot teruggave dat het ter registratie aangeboden en tot de heffing van het evenredig registratierecht aanleiding gevend document vergezelt. In geval van onjuistheid of niet-nakoming van de vermeldingen voorgeschreven bij het zesde lid, is de natuurlijke persoon gehouden tot betaling van de onrechtmatig teruggegeven rechten en van een boete gelijk aan die rechten. De boete is evenwel niet verschuldigd indien de nietnakoming van de verplichting opgelegd door het zesde lid, 3°, b, het gevolg is van overmacht. Het verzoek tot teruggave heeft dezelfde gevolgen als het met redenen omkleed verzoek ingevolge artikel 2172. Het verzoek vermeldt in voorkomend geval het rekeningnummer waarop het bedrag van de terug te geven rechten kan worden gestort.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 1 februari 2002, B.S., 28 februari 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 10) }2. – Lid 1, na wijziging, vervangen bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin) }3. – Lid 1 gewijzigd bij art. 28, 1°, Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 24 juli 2012, err., B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 31, vijfde streepje) }4. – Lid 1 gewijzigd bij art. 28, 2°, Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 24 juli 2012, err., B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 31, vijfde streepje) }5. – Lid 2 aangevuld bij art. 23 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin) }6. – Lid 3 gewijzigd bij art. 28, 3°, Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 24 juli 2012, err., B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 31, vijfde streepje) }7. – Lid 6, na wijziging, vervangen bij art. 67 Decr. Vl. Parl. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 75, inleidende zin) }8. – Lid 6, 1°, aangevuld bij art. 24 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin) }9. – Lid 6, 2°, a), gewijzigd bij art. 25 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin) }10. – Lid 6, 3°, a), vervangen bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin) }11. – Lid 6, 3°, b), vierde streepje, vervangen bij art. 27 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin) }1[Art. 212ter. }1[Ingeval de in artikel 46bis }2 [en/of artikel 46ter]2 bepaalde vermindering van de heffings-
grondslag niet werd gevraagd of niet werd bekomen naar aanleiding van de registratie van het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing van het evenredig recht op de overeenkomst tot koop, kunnen de teveel geheven
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
VI. Registratierechten p. 686 — K.B. nr. 64, 30 november 1939 - W. Reg., Vlaamse versie
rechten nog worden teruggegeven op een verzoek in te dienen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2172 binnen zes maanden te rekenen van de datum van de registratie van dat document. Ingeval het voordeel van de meeneembaarheid van voorheen betaalde registratierechten als bedoeld in de artikelen 61/3, }3[616]3 en 212bis niet werd gevraagd of niet werd bekomen naar aanleiding van de registratie van het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing }4 [van het evenredige recht op de aankoop, de verkoop, of de verdeling]4 kunnen de meeneembare rechten nog worden teruggegeven op een verzoek in te dienen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2172 binnen zes maanden te rekenen van de datum van de registratie van dat document. Het verzoek tot teruggave bedoeld in het eerste of tweede lid bevat, naar gelang van het geval, de vermeldingen en verklaringen }5[vereist bij het artikel 46bis, vierde lid, 2°, b), c) en d), bij het artikel 46ter, bij het artikel 616, eerste lid, 2° en 3°, bij het artikel 616, vierde en vijfde lid, of bij het artikel 212bis, zesde lid, 2° en 3°]5. Het verzoek vermeldt in voorkomend geval ook het rekeningnummer waarop het bedrag van de terug te geven rechten kan worden gestort.]1]1 }1. – Ingevoegd wat het Vlaamse Gewest betreft bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 1 februari 2002, B.S., 28 februari 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 10); vervangen bij art. 68 Decr. Vl. Parl. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 75, inleidende zin) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 7.2.3, 1°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Gronden pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 7.5.1, lid 1, inleidende zin) }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 29, 1°, Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 24 juli 2012, err., B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 31, vijfde streepje) }4. – Lid 2 gewijzigd bij art. 28 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin) }5. – Lid 3 laatst gewijzigd bij art. 29, 2°, Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 24 juli 2012, err., B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 31, vijfde streepje)
p. 686 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Hfdst. XVIII (opschrift) en art. 237 volledig vervangen
HOOFDSTUK XVIII }1
[SPECIAAL RECHT OP DE NATIONALITEIT, DE ADELBRIEVEN EN VERGUNNINGEN TOT VERANDERING VAN NAAM OF VAN VOORNAMEN]1
}1. Opschrift laatst vervangen bij art. 23 wet 4 december 2012, B.S., 14 december 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 32, § 1)
Art. 237. Een speciaal registratierecht wordt geheven op }1[de
nationaliteit, en]1 }2[...]2, adelbrieven, met inbegrip van die tot begeving van een hoger adeldomsrang of van opneming onder 's Rijks adel met of zonder titel, en }2[op vergunningen om van naam of voornamen te veranderen]2, naar de bij dit hoofdstuk vastgestelde bedragen en modaliteiten.
189
}1. – Gewijzigd bij art. 24 wet 4 december 2012, B.S., 14 december 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 32, § 1) }2. – Gewijzigd bij art. 3, § 2, wet 2 juli 1974, B.S., 13 augustus 1974; gewijzigd bij art. 6 wet 24 december 1999, B.S., 31 december 1999, inwerkingtreding: 1 februari 2000. De verzoeken om naturalisatie die vóór 1 februari 2000 zijn ingediend, blijven onderworpen aan de vroegere toepasselijke bepalingen (art. 12, lid 3)
p. 686 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Afd. I (art. 238) en historiek invoegen
Afdeling I [ [Nationaliteit]2]1
}1 }2
}1. Opschrift opgeheven bij art. 5, 2°, wet 24 december 1999, B.S., 31 december 1999, inwerkingtreding: 1 februari 2000; de verzoeken om naturalisatie die vóór 1 februari 2000 zijn ingediend, blijven onderworpen aan de vroegere toepasselijke bepalingen (art. 12, lid 3) }2. Opschrift opnieuw ingevoegd bij art. 25 wet 4 december 2012, B.S., 14 december 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 32, § 1) Art. 238. }1[}2[Er wordt een recht geheven op de proce-
dures tot verkrijging van de Belgische nationaliteit, die worden bepaald bij hoofdstuk III van het Wetboek van de Belgische nationaliteit. Het recht bedraagt 150 euro. Het recht moet gekweten worden vóór de indiening van het verzoek of vóór de aflegging van de verklaring.]2]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 7, 1°, wet 24 december 1999, B.S., 31 december 1999, inwerkingtreding: 1 februari 2000. De verzoeken om naturalisatie die vóór 1 februari 2000 zijn ingediend, blijven onderworpen aan de vroegere toepasselijke bepalingen (art. 12, lid 3) }2. – Opnieuw ingevoegd bij art. 25 wet 4 december 2012, B.S., 14 december 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 32, § 1)
p. 686–687 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 249 volledig vervangen
Art. 249. }1[§ 1. Voor vergunningen tot verandering of tot toevoeging van een of meer voornamen bedraagt het recht }2[490 EUR]2. }3[Het recht wordt bepaald op 49 euro voor de vergunningen tot verandering van voornaam verleend aan de personen bedoeld in artikel 2, derde lid, van de wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen.]3 }4[De Minister van Justitie kan dat recht verminderen tot }5 [49 EUR]5 indien de voornamen waarvan de wijziging wordt gevraagd: 1° op zichzelf of samengenomen met de naam, belachelijk of hatelijk zijn, of dit zijn omdat ze manifest ouderwets zijn; 2° vreemdklinkend zijn; }6[...]6 3° tot verwarring aanleiding kunnen geven;]4 }7[of]7 }8 [4° enkel aangepast worden door een diakritisch teken of leesteken toe te voegen of weg te nemen;]8 }9 [5° afgekort worden.]9 In het ministerieel besluit wordt de reden van de vermindering vermeld.
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-
VI. Registratierechten K.B. nr. 64, 30 november 1939 - W. Reg., Vlaamse versie — p. 693
§ 2. Voor vergunningen om van naam te veranderen bedraagt het recht }10[49 EUR]10. § 3. Voor vergunningen om aan een naam een andere naam of een partikel toe te voegen of een hoofdletter door een kleine letter te vervangen bedraagt het recht }11[740 EUR]11. }12[Het in de tweede paragraaf vastgestelde recht is evenwel toepasselijk op vergunningen om een naam aan een andere naam toe te voegen wanneer de gevraagde naam overeenstemt met de regels betreffende de vaststelling van de naam van toepassing in de Staat waarvan de begunstigde eveneens de nationaliteit bezit.]12 De Koning kan }13[het in het eerste lid vastgestelde recht]13 verminderen, met dien verstande dat het aldus verminderde recht niet minder dan }14[490 EUR]14 mag bedragen voor de gezamenlijke personen in het besluit bedoeld. Deze vermindering mag slechts worden toegestaan onder de voorwaarde bepaald bij artikel 248, derde lid. In het koninklijk besluit wordt de reden van de vermindering vermeld.]1 }15 [§ 4. Het recht is niet verschuldigd ingeval van een verandering van naam of voornaam als bedoeld in de artikelen 15 en 21 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.]15 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 14 wet 15 mei 1987, B.S., 10 juli 1987, van toepassing op de verzoeken die vanaf 20 juli 1987 worden ingediend (art. 21) }2. – § 1, lid 1, omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }3. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 8, 1), wet 10 mei 2007, B.S., 11 juli 2007, inwerkingtreding: 1 september 2007 (art. 15) }4. – § 1, lid 3, vervangen bij art. 2 wet 5 juli 1998, B.S., 21 augustus 1998 }5. – § 1, lid 3, inleidende zin, omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }6. – § 1, lid 3, 2°, gewijzigd bij art. 8, 2), wet 10 mei 2007, B.S., 11 juli 2007, inwerkingtreding: 1 september 2007 (art. 15) }7. – § 1, lid 3, 3°, aangevuld bij art. 8, 3), wet 10 mei 2007, B.S., 11 juli 2007, inwerkingtreding: 1 september 2007 (art. 15) }8. – § 1, lid 3, 4°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 7 december 2006, B.S., 20 december 2006, inwerkingtreding: 20 december 2006 (art. 3) }9. – § 1, lid 3, 5°, ingevoegd bij art. 2 wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007 }10. – § 2 omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }11. – § 3, lid 1, omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus
2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }12. – § 3, lid 2, ingevoegd bij art. 2, 2°, wet 7 december 2006, B.S., 20 december 2006, inwerkingtreding: 20 december 2006 (art. 3) }13. – § 3, lid 3, gewijzigd bij art. 2, 3°, wet 7 december 2006, B.S., 20 december 2006, inwerkingtreding: 20 december 2006 (art. 3) }14. – § 3, lid 3, omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }15. – § 4 toegevoegd bij art. 26 wet 4 december 2012, B.S., 14 december 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 32, § 1)
p. 693 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 289 volledig vervangen
Art. 289. § 1. De bestuursdiensten van de Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies der hoven en rechtbanken, de besturen van de provinciën en van de gemeenten, zomede de openbare organismen en instellingen, zijn gehouden, wanneer zij daartoe aangezocht zijn door een ambtenaar van een der Rijksbesturen belast met de aanslag in, of de invordering van de belastingen, hem alle in hun bezit zijnde inlichtingen te verstrekken, hem, zonder verplaatsing van alle in hun bezit zijnde akten, stukken registers en om 't even welke bescheiden, inzage te verlenen en hem alle inlichtingen, afschriften of uittreksels te laten nemen, welke bedoelde ambtenaar ter verzekering van de aanslag in, of de heffing van de door de Staat geheven belastingen nodig acht. Onder openbare organismen dienen verstaan, naar de geest van deze wet, de instellingen, maatschappijen, verenigingen, inrichtingen en diensten welke de Staat mede beheert, waaraan de Staat een waarborg verstrekt, op welker bedrijvigheid de Staat toezicht uitoefent of waarvan het bestuurspersoneel aangewezen wordt door de regering, op haar voordracht of mits haar goedkeuring. }1[Van de akten, stukken, registers, bescheiden of inlichtingen in verband met gerechtelijke procedures mag evenwel geen inzage of afschrift worden verleend zonder uitdrukkelijke toelating van het openbaar ministerie.]1 Alinea 1 is niet van toepassing op het Bestuur der postcheques, het Nationaal Instituut voor de statistiek noch op de kredietinstellingen. Andere afwijkingen van deze bepaling kunnen worden ingevoerd bij door de Minister van Financiën medeondertekende koninklijke besluiten. § 2. Elke inlichting, stuk, proces-verbaal of akte ontdekt of bekomen in het uitoefenen van zijn functie, door een ambtenaar }2 [van de Federale Overheidsdienst Financiën]2, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een der hierboven aangeduide diensten, kan door de Staat ingeroepen worden voor het opsporen van elke krachtens de belastingwetten verschuldigde som. Desondanks kan het aanbieden tot registratie van de processen-verbaal en van de verslagen over expertises be-
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-2013_16:59-
VI. Registratierechten p. 693 — K.B. nr. 64, 30 november 1939 - W. Reg., Vlaamse versie
treffende gerechtelijke procedures, het bestuur dan alleen toelaten die akten in te roepen mits het daartoe de in alinea 3 van § 1 bepaalde toelating heeft bekomen. § 3. }3[Alle administraties die ressorteren onder de Federale Overheidsdienst Financiën zijn gehouden alle in hun bezit zijnde toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen ter beschikking te stellen aan alle ambtenaren van deze Overheidsdienst, voorzover die ambtenaren regelmatig belast zijn met de vestiging of de invordering van de belastingen, en voorzover die gegevens bijdragen tot de vervulling van de opdracht van die ambtenaren tot de vestiging of de invordering van eender welke door de Staat geheven belasting.
191
Elke ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën, die wettelijk werd belast met een controle- of onderzoeksopdracht, is van rechtswege gemachtigd alle toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen te vragen, op te zoeken of in te zamelen die bijdragen tot de vestiging of de invordering van eender welke, andere, door de Staat geheven belasting.]3 }1. – § 1, lid 3, vervangen bij art. 3 wet 14 januari 2013, B.S., 31 januari 2013 }2. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 157, 1°, Programmawet 23 december 2009, B.S., 30 december 2009, err., B.S., 25 juni 2010 }3. – § 3 vervangen bij art. 157, 2°, Programmawet 23 december 2009, B.S., 30 december 2009, err., B.S., 25 juni 2010
Larcier Thema Wetboeken – Wetboek Accountancy en Fiscaliteit (Aanvulling 1 juli 2013) – © Larcier---Export:15-07-