HUISWERKGIDS SCHOOLJAAR 2011-2012
1
INHOUDSOPGAVE
Hoofdstuk
bladzijde
1.
Inleiding ‘De huiswerkgids’
3
2.
Hoe maak en leer je huiswerk?
4
3.
Het leren van woorden (spelling/engels)
5
4.
Het leren van topografie
5
5.
Het leren van teksten (aardrijkskunde/geschiedenis/ verkeer)
6
6.
Informatie zoeken op internet
6
7.
Het maken van een werkstuk
7
8.
a.
Groep 6
8
b.
Groep 7
8
c.
Groep 8
9
Stappenplan spreekbeurt
10
a.
Groep 6
10
b.
Groep 7
13
c.
Groep 8
15
2
1. INLEIDING DE HUISWERKGIDS Deze huiswerkgids is voor alle kinderen van groep 6 tot en met 8 en hun ouders. Hierin staat beschreven wat er gedaan moet worden aan het huiswerk. Deze huiswerkgids wordt aan het begin van het jaar besproken in de groep. Hierna wordt de gids mee naar huis gegeven, tevens komt hij op de site te staan. Bewaar hem dus goed en op een handige plaats. Je hebt hem vaak nodig!
Uit de schoolgids Wij kennen twee soorten huiswerk: 1. Individueel huiswerk: a. om leerlingen achterstand in te laten lopen (na ziekte bv), b. als extra oefening voor zwakke leerlingen c.
voor speciale opdrachten zoals spreekbeurt of werkstuk
2. klassikaal huiswerk a. voor iedere leerling gelijk Wij geven huiswerk op om studievaardigheid en werkhouding te bevorderen en om de leerlingen voor te bereiden op het voortgezet onderwijs. Het volgende schema is in grote lijnen van toepassing: Gr. 6 Taal
Gr. 7
Gr. 8
X
X
Aardrijkskunde
X
X
X
Topografie
X
X
X
Geschiedenis
X
X
X
Engels
X
X
X
We geven maximaal 2 leertaken en 2 maaktaken per week mee. Presentaties staan op zichzelf. Voor niet vermelde vakken en groepen wordt geen structureel huiswerk opgegeven. Met de leerlingen worden verdere duidelijke afspraken gemaakt zoals gebruik van elastomap en agenda. Veel succes ermee! Team de Hoeksteen
3
2. HOE MAAK EN LEER JE HUISWERK? -
-
Schrijf goed op wat en wanneer je iets moet doen. o Groep 6 en 7 schrijven het bovenaan hun huiswerk. o Groep 8 schrijft het in hun agenda en bovenaan hun huiswerk. De leerkracht zet het huiswerk op het white bord dat voor de klas op de gang hangt. Het huiswerk nemen de kinderen mee in hun elastomap. Vertel je ouders/ verzorgers op tijd over je huiswerk, laat eventueel je agenda zien. Begin op tijd Bedenk per keer wat je allemaal wilt doen en hoe lang je van plan bent te werken. Leer liever een aantal keer kort, dan één keer lang achter elkaar. Zoek een goede, rustige plaats om je huiswerk te doen. (bijvoorbeeld je eigen kamer) Werk rustig, niet te snel. Zorg ervoor dat je zo min mogelijk gestoord wordt.
4
3. HET LEREN VAN WOORDEN Bij het leren van woorden gaat het om de spelling. (hoe het woord geschreven moet worden) en/ of de betekenis van de woorden (woordenschat). Je moet ook Engelse woorden leren. Dan gaat het ook om de spelling en de betekenis ervan. Je moet de woorden van Nederlands Engels leren en van Engels Nederlands. Spelling: - Kijk goed hoe je het woord moet schrijven. - Bedenk welke spellingregels er bij horen. - Als je spelling moeilijk vindt, lees je het woord hardop. e - Schrijf het woord op. De 1 keer mag je kijken naar je huiswerkblad. De tweede keer lees je het woord en schrijf je het daarna uit je hoofd op. - Controleer of je het goed geschreven hebt. - Als het fout is, schijf je het woord nog een paar keer. - Vraag of iemand je wil overhoren. (een soort oefendictee) Woordenschat: - Lees de woorden en de betekenissen goed door. Bedenk of je ook begrijpt wat je leest. - Leer niet alles in één keer, maar verdeel de woorden in groepjes van bijv. vijf woorden. - Bedenk een zin met het woord erin. - Vraag of iemand je wil overhoren of doe dat zelf. Het leren van Engelse woorden doe je op dezelfde manier.
4. HET LEREN VAN TOPOGRAFIE Topografie is het leren van de namen en de plaats van steden, rivieren, gebergten enz. -
Leer niet alles tegelijk, maar verdeel de namen in handige rijtjes. Maak gebruik van het blanco kaartje. Leer actief; wijs met je vinger de plaats op het kaartje aan. Zeg de plaatsen hardop en schrijf ze ook. Maak gebruik van ezelsbruggetjes. Als je vindt dat je alles weet, overhoor je jezelf of laat je je overhoren.
5
5. HET LEREN VAN TEKSTEN Bij vakken als aardrijkskunde, natuur, geschiedenis, verkeer etc. krijg je wel eens huiswerk. Op school krijg je dan een toets over een hoofdstuk. Hoe kun je dat zo goed mogelijk doen? - Let goed op tijdens de les. Dat klinkt misschien heel logisch, maar het helpt echt. De juf of meester vertelt dan al wat belangrijk is om te weten voor de toets. - Als je iets (bijv. een woord) niet goed begrijpt moet je het altijd vragen. - Je kunt namelijk niet iets uit je hoofd leren wat je niet snapt. - Begin ruim van tevoren met leren, wacht dus niet tot de laatste dag voor de toets en leer niet alles op één dag. Het is beter om een paar keer kort te leren, dan één keer lang achter elkaar. - Lees de samenvatting goed en bedenk of je alles begrijpt en kan vertellen wat de belangrijke woorden betekenen. - Bedenk welke vragen de juf of meester zou kunnen stellen en kijk of je daar zelf het antwoord op kan geven. Schrijf dat ook op en controleer daarna of het goed is. - Je kunt ook vragen of iemand anders vragen wil stellen over de tekst. Dit heet: overhoren. Uiteraard vraag je dit pas als je zelf al goed geleerd hebt.
6. INFORMATIE ZOEKEN OP INTERNET Als je een werkstuk of spreekbeurt moet maken dan ga je eerst op zoek naar geschikte informatie. Je kunt bijvoorbeeld naar de bibliotheek gaan om daar een mooi boek uit te zoeken. Op internet is ook van alles te vinden voor je werkstuk of spreekbeurt. Let op dat je opschrijft waar je wat gevonden hebt. Je moet een bronnenlijst maken voor je werkstuk. Op internet kun je heel veel vinden, ook een hoop dingen waar je niets aan hebt of die je helemaal niet wilt vinden. Om echt zeker te weten dat je informatie die voor kinderen is en die echt over je onderwerp gaan raden wij je aan om naar de volgende site te gaan.
-
http://kids.kennisnet.nl
6
7. HET MAKEN VAN EEN WERKSTUK Algemene afspraken en tips voor alle groepen Hoe maak je een werkstuk? Een werkstuk is eigenlijk een boekje over een onderwerp. Ga in de bieb en op internet kijken of je goede boeken/ sites over jouw onderwerp kunt vinden. Lees de boeken eens door. Lees je iets dat je in je werkstuk wilt gebruiken, schrijf het boek en de bladzijde op. Ook titels van hoofdstukken die je wilt gebruiken schrijf je op. Op internet kun je ook kijken. Kies daar stukken die je makkelijk snapt, veel teksten zijn voor volwassenen. Als je de boeken hebt doorgelezen , maak je een hoofdstukindeling/ inhoudsopgave. Ga nu eens denken welke hoofdstukken je gaat schrijven. Hier maak je een inhoudsopgave mee. Denk ook aan plaatjes. Die kun je bijvoorbeeld vinden op internet, in tijdschriften, boeken, reclames en kranten. Knip de plaatjes mooi uit. Je kunt ook zelf wat tekenen. Ondertussen weet je vast al iets te vertellen als inleiding. Schrijf in het kort waar je werkstuk over gaat. Als je aan de hoofdstukken begint, schrijf geen stukken over uit boeken of internet. Lees eerst het stuk tekst en schrijf het daarna uit je hoofd op in je eigen woorden. Je mag zelf kiezen of je het werkstuk schrijft of typt. Lever je werkstuk op de afgesproken dag in. Eerder mag natuurlijk ook. Afspraken 1. Reserveer voor ieder hoofdstuk minstens één bladzijde. 2. De blaadjes worden aan één kant beschreven of getypt. 3. Begin ieder hoofdstuk op een nieuw blad. 4. Zorg voor bijpassende tekeningen, plaatjes en foto’s. 5. Verdeel het op een leuke manier over de bladzijde. 6. Heel belangrijk is ook, dat het geschreven is in jouw taal. Gebruik dus geen moeilijke woorden, die je anders niet gebruikt. 7. Werk netjes en duidelijk. 8. Begin op tijd aan het werkstuk. 9. Je kunt de leerkracht altijd om hulp vragen. Beoordeling Er wordt gelet op de inhoud en verzorging van het werkstuk.
7
Groep 6 De leerlingen maken in groep 6 een werkstuk over zichzelf. Daaraan gekoppeld is een presentatie. Waar bestaat het werkstuk uit: a) De kaft, titelblad Op de kaft komt de titel, jouw naam en een tekening of plaatje van het dier. b) Inhoudsopgave De inhoudsopgave bestaat uit de titels van alle hoofdstukken die je hebt gemaakt, met daarachter het bladzijde nummer. c) Inleiding Hierin vertel je kort waarom je dit onderwerp gekozen hebt en waar je werkstuk over gaat. d) Hoofdstukken Het werkstuk moet uit minimaal 5 hoofdstukken bestaan. Voorbeelden waar de hoofdstukken over kunnen gaan: mijn familie, mijn hobby’s, mijn huisdieren, mijn muziek, mijn lievelingsvakantie, mijn eten, mijn sport, mijn school, mijn kamer. e) Nawoord/ Wat heb ik ervan geleerd. Vertel in dit hoofdstuk hoe je het vond om een werkstuk te maken en of je er veel hulp bij nodig had. f) Boekenlijst Schrijf hier alle boeken en internetsites op die je gebruikt hebt. Schrijf daar ook de namen van de schrijvers bij.
Groep 7 In groep 7 maken de leerlingen een werkstuk over een wild dier, dus geen huisdier of boerderijdier. Daaraan gekoppeld is een presentatie. Waar bestaat het werkstuk uit: a) De kaft, titelblad Op de kaft komt de titel, jouw naam en een tekening of plaatje van het dier. b) Inhoudsopgave De inhoudsopgave bestaat uit de titels van alle hoofdstukken die je hebt gemaakt, met daarachter het bladzijdenummer. c) Inleiding Hierin vertel je kort waarom je dit onderwerp gekozen hebt en waar je werkstuk over gaat. d) Hoofdstukken Hoofdstuk 1: Uiterlijk Hoe ziet het dier er uit? Hoe groot is het? Hoe zwaar is het? Welke kleuren heeft het? Hoofdstuk 2: Familie Bij welke diergroep hoort je dier? Welke dieren horen daar nog meer bij? Hoofdstuk 3: Woongebied Waar woont het dier? Hoe ziet het er daar uit? Waarom woont het dier juist daar? Hoofdstuk 4: Voedsel Wat eet het dier? Hoe komt het daaraan? Hoofdstuk 5: Vijanden Wat zijn de vijanden van jouw onderwerp? Hoofdstuk 6: Voedselketens Maak nu drie voedselketens met jouw dier erin. Teken ze ook of gebruik er plaatjes bij.
8
Hoofdstuk 7: Voortplanting Vertel iets over de draagtijd/ broedtijd, het aantal jongen/ eieren en de verzorging van de jongen. Hoofdstuk 8: Ratjetoe In dit hoofdstuk kun je alles kwijt over je dier, wat je nog weet en het vertellen waard vindt. Vertel hier ook of je het dier zelf wel eens gezien hebt, waar dat was en wat je er van vond. e) Nawoord/ Wat heb ik ervan geleerd. Vertel in dit hoofdstuk hoe je het vond om een werkstuk te maken en of je er veel hulp bij nodig had. f) Boekenlijst Schrijf hier alle boeken en internetsites op die je gebruikt hebt. Schrijf daar ook de namen van de schrijvers bij. Groep 8 De leerlingen maken in groep 8 een werkstuk over een zelfgekozen onderwerp. Daaraan gekoppeld is een presentatie. Waar bestaat het werkstuk uit: a) De kaft, titelblad Op de kaft komt de titel, jouw naam en een tekening of plaatje van het dier. b) Inhoudsopgave De inhoudsopgave bestaat uit de titels van alle hoofdstukken die je hebt gemaakt, met daarachter het bladzijdenummer. c) Inleiding Hierin vertel je kort waarom je dit onderwerp gekozen hebt en waar je werkstuk over gaat. d) Hoofdstukken Voorbeelden waar de hoofdstukken over kunnen gaan: uiterlijk, familie, woongebied, voedsel, vijanden, voedselketens, voortplanting, ratjetoe. e) Nawoord/ Wat heb ik ervan geleerd. Vertel in dit hoofdstuk hoe je het vond om een werkstuk te maken en of je er veel hulp bij nodig had. f) Boekenlijst Schrijf hier alle boeken en internetsites op die je gebruikt hebt. Schrijf daar ook de namen van de schrijvers bij.
9
8. STAPPENPLAN PRESENTATIE Groep 6 1. De boekenbeurt Ieder kind kiest een favoriet leesboek. Thuis wordt een voorbereidingsformulier ingevuld, waarbij het kind ook informatie over tekenaar en andere boeken moet zoeken. In de klas wordt dit gepresenteerd, a.d.h.v. het formulier wordt er verteld. Als afsluiting wordt een stukje voorgelezen. (n.b. het is geen voorleeswedstrijd) De klas kan vragen stellen. Doel: Kinderen durven iets te vertellen voor de klas a.d.h.v. door henzelf verzamelde informatie over een zelfgekozen leesboek. Frequentie: 1x per jaar. De eerste helft van groep 6. Beoordeling: Er wordt gelet op: Hoe was de voorbereiding? Wordt er verteld a.d.h.v. steekwoorden, of van het blad opgelezen? Vertelt het kind vrij en duidelijk? Is het kind duidelijk te zien, worden meegebrachte voorwerpen duidelijk getoond? Hoe worden vragen beantwoord? Was er nog iets extra’s? (meer boeken, bordtekening,..)
2. Presentatie over het werkstuk over zichzelf Ieder kind kiest een manier om een zelfgemaakt werkstuk aan de klas te presenteren. Er is een voorbereidingsblad waarop tips staan voor de kinderen. Nadruk ligt op de manier van presenteren, niet alleen vertellen, maar ook visualiseren en de klas erbij betrekken. De klas krijgt de gelegenheid vragen te stellen. Doel: kinderen durven voor de klas te vertellen over een onderwerp waar zij veel informatie over hebben verzameld en waar ze veel vanaf weten. Frequentie: 1x per jaar. De tweede helft van groep 6. Beoordeling: Er wordt gelet op: Hoe was de voorbereiding? Wordt er verteld a.d.h.v. steekwoorden, of van het blad opgelezen? Vertelt het kind vrij en duidelijk? Is het kind duidelijk te zien, worden meegebrachte voorwerpen duidelijk getoond? Hoe worden vragen beantwoord? Hoe was de manier van presenteren, alleen vertellen, dia’s, video etc?
10
Tips bij de boekenbeurt -
Thuis wordt een voorbereidingsformulier ingevuld waarbij je ook informatie over de tekenaar (illustrator) en andere boeken moet zoeken. Dit formulier krijg je van je juf of meester. Kies een leuk, spannend, bijzonder of romantisch boek en lees het heel goed. Vul het voorbereidingsformulier beknopt in. Tip: Op internet vind je vaak veel informatie. Neem je boek en je blad mee naar school op de dag van je boekenbeurt. Heb je nog meer boeken van deze schrijver? Dan mag je die ook meenemen. Schrijf de titel en de naam van de schrijver op het bord. Misschien wil je er ook een leuke tekening bij maken. Spreek met de juf of meester af wanneer dat mag. Vertel iets over jouw boek, over de schrijven en de tekenaar met behulp van dit blad. Let op: Vertellen is niet oplezen. Kies een leuk stukje uit je boek om voor te lezen. Laat de klas vragen stellen. Aan het eind van jouw boekenbeurt lever je het voorbereidingsblad in bij je juf of meester. In de klas presenteer je het en vertel je met behulp van het formulier.
Voor je cijfer let de juf of meester op: - Hoe is je voorbereiding. - Heb je verteld aan de hand van steekwoorden of heb je van het formulier afgelezen. - Vertel je rustig en duidelijk. - Laat je het boek duidelijk zien. - Heb je vragen uit de klas goed beantwoord. - Was er nog iets extra’s. (plaatjes/ bordtekening) Voorbeeld van een voorbereidingsblad Boekenbeurt Naam: Groep: Datum: De titel van het boek: De schrijver van het boek: Vertel kort iets over de schrijver: Noem andere boeken die de schrijver geschreven heeft: De illustrator is: Vertel iets over de illustrator of de tekeningen: Hoeveel hoofdstukken heeft het boek? Hoeveel bladzijden? Hoe kom je aan het boek? Waarom heb je dit boek gekozen? Je eigen mening over het boek: Schrijf de bladzijden op die je gaat voorlezen: Is er iets wat je nog meer wilt vertellen?
11
Tips bij het houden van een presentatie:
Schrijf de onderwerpen op waar je over wilt vertellen en schrijf bij ieder onderwerp in steekwoorden op wat je wilt vertellen. Ga op zoek naar plaatjes, afbeeldingen, kaartjes etc. om te laten zien. Let op dat de plaatjes niet te klein zijn. Een klein plaatje is achterin de klas niet te zien. Probeer te bedenken hoe je jouw presentatie afwisselend kunt maken, dus niet alleen vertellen maar ook wat laten zien of voordoen. o Je kunt boeken uit de bibliotheek meenemen naar de klas. o Misschien heb je een kort stukje video om te laten zien, misschien heb je wat voorwerpen die je mee kunt nemen? o Misschien kun je er een PowerPoint presentatie van maken of op de computers (grote) afbeeldingen laten zien? Als je alles hebt ga je thuis oefenen. Doe je presentatie voor, voor je ouders, broer, zus, buurvrouw of iemand anders. Zorg op de dag van je presentatie dat alles klaar staat. Als je jouw presentatie houdt, sta je voor de klas achter een tafeltje. Je mag van te voren platen of posters ophangen of op het bord tekenen. Heb je iets nodig (computer, video, regel dit van te voren) Praat duidelijk en vooral niet te snel. Jij kent jouw presentatie goed, maar voor de rest van de klas is alles nieuw! Zorg dat je de klas betrekt bij wat je vertelt. Stel vragen of zo. Als je jouw presentatie houdt, mag je de steekwoorden erbij houden. Je mag best op je papier kijken, maar niet aan een stuk door. Ga niet alles oplezen maar probeer te vertellen en kijk regelmatig in de klas. Als je iets laat zien, draai het dan rustig naar alle kanten, zodat iedereen alles kan zien. Denk aan een goede afsluiting.
12
Groep 7 1. De actualiteitenkring Ieder kind kiest een artikel uit een krant of tijdschrift. Thuis wordt een voorbereidingsformulier ingevuld. In de klas wordt dit gepresenteerd, a.d.h.v. steekwoorden wordt verteld. De klas wordt d.m.v gerichte vragen uitgedaagd ook mee te praten. Bij de tweede keer, a.d.h.v. twee artikelen over hetzelfde thema of onderwerp. Dit kan uit verschillende kranten zijn, of een onderwerp meerdere dagen gevolgd. Doel: Kinderen durven te vertellen voor de klas a.d.h.v. door henzelf verzamelde informatie uit de actualiteit. Frequentie: 1x per jaar. De eerste helft van groep 7. Beoordeling: Er wordt gelet op: Hoe was de voorbereiding? Wordt er verteld a.d.h.v. steekwoorden, of van het formulier opgelezen? Vertelt het kind vrij en duidelijk? Is het kind duidelijk te zien, wordt het artikel duidelijk getoond? Hoe zijn de vragen aan de klas, hoe wordt de discussie geleid? Was er nog iets extra’s (meer artikelen, achtergronden, bordtekening….) ?
2. Presentatie over het werkstuk over een wild dier Ieder kind kiest een manier om een zelfgemaakt werkstuk aan de klas te presenteren. Er is een voorbereidingsblad waarop tips staan voor de kinderen. Nadruk ligt op de manier van presenteren, niet alleen vertellen, maar ook visualiseren en de klas erbij betrekken. De klas krijgt de gelegenheid vragen te stellen. Doel: kinderen durven voor de klas te vertellen over een onderwerp waar zij veel informatie over hebben verzameld en waar ze veel vanaf weten. Frequentie: 1x per jaar. De tweede helft van groep 7. Beoordeling: Er wordt gelet op: Hoe was de voorbereiding? Wordt er verteld a.d.h.v. steekwoorden, of van het blad opgelezen? Vertelt het kind vrij en duidelijk? Is het kind duidelijk te zien, worden meegebrachte voorwerpen duidelijk getoond? Hoe worden vragen beantwoord? Hoe was de manier van presenteren, alleen vertellen, dia’s, video etc?
Tips ter voorbereiding op de actualiteitenkring 1. Kies een artikel uit een krant of tijdschrift. Het moet gaan over iets dat jij bijzonder, leuk of opvallend vindt. 2. Vul op dit blad in steekwoorden in waar het over gaat en wat je er over aan de klas wilt vertellen. 3. Neem het artikel mee en hang het op voor de klas. 4. Vertel ook kort wat jij er van vindt ( je eigen mening) 5. Vraag ook aan de klas wat zij er van vinden, bedenk hiervoor een paar goede vragen. 6. Sluit zelf jouw onderwerp af. Het mag ongeveer 15 minuten duren. 7. Aan het eind van jouw actualiteitenkring lever je het blad in bij de juf of meester. Hij of zij noteert dan jouw tops en tips. 8. Neem het voorbereidingsblad mee en geeft het aan de meester of juf.
13
Op het voorbereidingsblad moet je het volgende invullen:
Actualiteitenkring van:
Titel van mijn artikel:
Het komt uit:
De moeilijke woorden zijn:
Het gaat over (korte inhoud in steekwoorden opschrijven):
Dit vind ik er zelf van:
Deze vragen kan ik aan de klas stellen om er achter te komen wat zij er van vinden:
Dit wil ik vertellen als afsluiting:
Tips bij het houden van een presentatie:
Schrijf de onderwerpen op waar je over wilt vertellen en schrijf bij ieder onderwerp in steekwoorden op wat je wilt vertellen. Ga op zoek naar plaatjes, afbeeldingen, kaartjes etc. om te laten zien. Let op dat de plaatjes niet te klein zijn. Een klein plaatje is achterin de klas niet te zien. Probeer te bedenken hoe je jouw presentatie afwisselend kunt maken, dus niet alleen vertellen maar ook wat laten zien of voordoen. o Je kunt boeken uit de bibliotheek meenemen naar de klas. o Misschien heb je een kort stukje video om te laten zien, misschien heb je wat voorwerpen die je mee kunt nemen? o Misschien kun je er een PowerPoint presentatie van maken of op de computers (grote) afbeeldingen laten zien? Als je alles hebt ga je thuis oefenen. Doe je presentatie voor, voor je ouders, broer, zus, buurvrouw of iemand anders. Zorg op de dag van je presentatie dat alles klaar staat. Als je jouw presentatie houdt, sta je voor de klas achter een tafeltje. Je mag van te voren platen of posters ophangen of op het bord tekenen. Heb je iets nodig (computer, video, regel dit van te voren) Praat duidelijk en vooral niet te snel. Jij kent jouw presentatie goed, maar voor de rest van de klas is alles nieuw! Zorg dat je de klas betrekt bij wat je vertelt. Stel vragen of zo. Als je jouw presentatie houdt, mag je de steekwoorden erbij houden. Je mag best op je papier kijken, maar niet aan een stuk door. Ga niet alles oplezen maar probeer te vertellen en kijk regelmatig in de klas. Als je iets laat zien, draai het dan rustig naar alle kanten, zodat iedereen alles kan zien. Denk aan een goede afsluiting.
14
Groep 8 1.
De presentatie over een door leerlingen gekozen onderwerp. Ieder kind kiest een manier om het aan de klas te presenteren. Er is een voorbereidingsblad waarop tips staan voor de kinderen. Nadruk ligt op de manier van presenteren, niet alleen vertellen, maar ook visualiseren en de klas erbij betrekken. De klas krijgt de gelegenheid vragen te stellen. Doel: kinderen durven voor de klas te vertellen over een onderwerp waar zij veel informatie over hebben verzameld en waar ze veel vanaf weten. Frequentie: 1x per jaar. De eerste helft van groep 8. Beoordeling: Er wordt gelet op: Hoe was de voorbereiding? Wordt er verteld a.d.h.v. steekwoorden, of van het blad opgelezen? Vertelt het kind vrij en duidelijk? Is het kind duidelijk te zien, worden meegebrachte voorwerpen duidelijk getoond? Hoe worden vragen beantwoord? Hoe was de manier van presenteren, alleen vertellen, dia’s, video etc.?
2.
De presentatie van het werkstuk Ieder kind kiest een manier om een zelfgemaakt werkstuk aan de klas te presenteren. Er is een voorbereidingsblad waarop tips staan voor de kinderen. Nadruk ligt op de manier van presenteren, niet alleen vertellen, maar ook visualiseren en de klas erbij betrekken. De klas krijgt de gelegenheid vragen te stellen. Doel: kinderen durven voor de klas te vertellen over een onderwerp waar zij veel informatie over hebben verzameld en waar ze veel vanaf weten. Frequentie: 1x per jaar. De tweede helft van groep 8. Beoordeling: Er wordt gelet op: hoe was de voorbereiding? wordt er verteld a.d.h.v. steekwoorden, of van het blad opgelezen? vertelt het kind vrij en duidelijk? Is het kind duidelijk te zien, worden meegebrachte voorwerpen duidelijk getoond? Hoe worden vragen beantwoordt Hoe was de manier van presenteren, alleen vertellen, dia’s, video etc.?
15
Tips bij het houden van een presentatie:
Schrijf de onderwerpen op waar je over wilt vertellen en schrijf bij ieder onderwerp in steekwoorden op wat je wilt vertellen. Ga op zoek naar plaatjes, afbeeldingen, kaartjes etc. om te laten zien. Let op dat de plaatjes niet te klein zijn. Een klein plaatje is achterin de klas niet te zien. Probeer te bedenken hoe je jouw presentatie afwisselend kunt maken, dus niet alleen vertellen maar ook wat laten zien of voordoen. o Je kunt boeken uit de bibliotheek meenemen naar de klas. o Misschien heb je een kort stukje video om te laten zien, misschien heb je wat voorwerpen die je mee kunt nemen? o Misschien kun je er een PowerPoint presentatie van maken of op de computers (grote) afbeeldingen laten zien? Als je alles hebt ga je thuis oefenen. Doe je presentatie voor, voor je ouders, broer, zus, buurvrouw of iemand anders. Zorg op de dag van je presentatie dat alles klaar staat. Als je jouw presentatie houdt, sta je voor de klas achter een tafeltje. Je mag van te voren platen of posters ophangen of op het bord tekenen. Heb je iets nodig (computer, video, regel dit van te voren) Praat duidelijk en vooral niet te snel. Jij kent jouw presentatie goed, maar voor de rest van de klas is alles nieuw! Zorg dat je de klas betrekt bij wat je vertelt. Stel vragen of zo. Als je jouw presentatie houdt, mag je de steekwoorden erbij houden. Je mag best op je papier kijken, maar niet aan een stuk door. Ga niet alles oplezen maar probeer te vertellen en kijk regelmatig in de klas. Als je iets laat zien, draai het dan rustig naar alle kanten, zodat iedereen alles kan zien. Denk aan een goede afsluiting.
Veel succes !
16