Hudig-penning 2010
Hugo Priemus
Inhoud
3
Voorwoord
4
Considerans
6
Levensloop
Christine Oude Veldhuis, directeur Nirov
Bestuur van de Hudig-Stichting Bewerking autobiografische notities Hugo Priemus
Colofon Uitgave van het Nirov, Den Haag Copyright: Nirov, 2010 Redactie: Eduard Herkes, Jan Kadijk, Wil Zonneveld Interviews: Michiel Smit
10
Peter Boelhouwer
‘Een echte wetenschappelijk entrepreneur’
Eindredactie: Eduard Herkes, Nirov
14
Adri Duivesteijn
Vormgeving: SD Communicatie, Rotterdam
‘Hij gaf ‘bouwen voor de buurt’ een ideologische grondslag’
18
Roel Steenbeek
22
Klaas de Vries
‘Deskundig én geestig’ ‘De man is zo helder’
26
Pieter Winsemius
32
Duncan McLennan
36
Bonen geteld
37
Over mr. Dirk Hudig
38
Over de Hudig-penning
‘Ha, leuk, Hugo!’ ‘Een grensoverschrijdend denker’
Druk: Platform P Omslagfoto: Henriette Guest/ ANP Photo Deze uitgave is online te bestellen of te downloaden via www.nirov.nl/hugopriemus
Voorwoord
D
e Hudig-penning is een mooie traditie in de geschiedenis van het Nirov. Al in 1935 werd door de oprichters van de Mr. D. Hudigstichting een bedrag van 800 gulden in contanten afgezonderd, om daarmee een Hudig-medaille ‘telkens uit te reiken aan dengene, die zich in Nederland op het gebied van de volkshuisvesting en/of den stedebouw in de laatste vijf jaren op byzondere wijze heeft verdienstelijk gemaakt’. Het Nirov is ontstaan uit de zorg voor een goede volkshuisvesting, waaraan al snel het belang van een goede stedebouw werd toegevoegd. De belangen van eenieder die in de stad woont en werkt dienen zo goed mogelijk behartigd te worden, zo heette het in de begindagen van Het Instituut. Het was (en is) een vraagstuk van efficiëntie. De gedrevenheid van de oprichters om te ijveren voor een goede institutionele inbedding van deze maatschappelijke opgaven in beleid en praktijk is een constante factor in de geschiedenis van het Nirov. Het organiseren van wonen en ruimte vergt een goed gesprek tussen mensen van verschillend pluimage. Het Nirov heeft sinds de ‘ontdekking’ van de stedebouw in de jaren twintig van de vorige eeuw altijd de verbinding gelegd tussen verschillende werelden. Vanuit overzicht in de complexe werkelijkheid proberen nieuwe verbanden te ontdekken, nieuwe opgaven en kansen te identificeren. Het overstijgend inzicht komt niet iedereen zomaar aanvliegen. Het Nirov vervult daarin nog steeds een dankbare taak via opleiding, training, kennisuitwisseling en debat. In die taak wordt het Nirov enorm geholpen door mensen als Hugo Priemus die de afgelopen decennia met een grote regelmaat heeft meegedacht in de diverse Nirov-gremia over opleidingen en debatten. Hij heeft zelf ook talloze malen het Nirov-podium beklommen om daar zijn inzichten vanuit het empirisch onderzoek met de vakwereld te delen. Door zijn brede staat van dienst met zowel een volkshuisvestelijk, ruimtelijk, infrastructureel en wetenschappelijk accent, is hij het type generalist dat de discussie met gezag net dat stapje verder kan brengen. Het is dan ook zeer, zeer terecht dat die kwaliteit en inzet nu met een Hudig-medaille in het zonnetje worden gezet. Wie veel geschiedenis met zich meedraagt heeft veel te bieden voor de toekomst. Vanuit die wetenschap zullen we de band tussen het Nirov en Hugo Priemus graag blijven koesteren. Er is nog steeds veel te doen.
Christine Oude Veldhuis, directeur Nirov
Nirov
3
Considerans van het bestuur van de Mr. D. Hudig-stichting bij de uitreiking van de Hudig-medaille aan prof. dr. ir. H. Priemus op 18 november 2010 te Den Haag
D
e Hudig-penning wordt bij hoge uitzondering uitgereikt “aan een persoon die zich op het gebied van de volkshuisvesting of de stedebouw op bijzondere wijze verdienstelijk heeft gemaakt”. Het bestuur van de Hudig-stichting ziet in het werk van Hugo Priemus alle aanleiding voor deze bijzondere onderscheiding. Met zijn ongeëvenaarde kwaliteiten als het kennisvat van de volkshuisvesting, als documentatiemachine voor het parlement en als dienstbare cijferaar van de stedelijke vernieuwing heeft hij het vak grote diensten bewezen. Het curriculum vitae van Hugo Priemus is in de eerste plaats onderscheidend vanwege zijn grote omvang, gepaard gaand met een grote impact, zeker in het Nederlandse debat. Daar waar Harry Mulisch naar eigen zeggen ‘een aardige boekenkast’ heeft volgeschreven, constateert het bestuur van de Hudig-Stichting dat Hugo Priemus ‘een aardige bibliotheek’ heeft opgeleverd, gevuld met met onderzoeken, adviezen, artikelen en opiniestukken. En Priemus schrijft nog steeds. Jaar na jaar heeft hij in de Rooilijn Top 100 op de eerste plaats gestaan. Deze productiviteitsindex scoorde tussen 1991 en 2002 de output in het vakgebied naar omvang en gewicht via een ranking van tijdschriften, al naar gelang hun wetenschappelijk belang. Wellicht was de ongenaakbare positie van Hugo Priemus voor de organisatoren van de Rooilijn Top 100 aanleiding om er op zeker moment maar mee te stoppen. Hugo Priemus heeft zich vanaf het begin van zijn carrière met passie gestort op onderzoek en
4
Hudig Penning 2010
onderwijs. Dat onderwijs beperkte zich niet tot studenten in de collegebanken. Al in de jaren 70 van de vorige eeuw zette hij een Teleac-cursus Bouwen en Wonen op , waarmee de wondere wereld van de woningmarkt ook voor gewone televisiekijkers inzichtelijk werd gemaakt. Het in toegankelijke bewoordingen uitleggen en duiden van het beleid op het gebied van bouwen en wonen is een kunst die Hugo Priemus als geen ander verstaat. Zijn sterke analyses kan hij in een volstrekt eigen stijl glashelder voor het voetlicht brengen. Met zijn enorme expertise en onderzoekservaring kan hij als geen ander een empirische basis geven aan beleid. Deze kwaliteiten heeft hij ook meer dan eens mogen inzetten in de kringen rond het binnenhof. Zijn optredens in kamercommissies, adviescommissies en raden zijn talrijk en worden hoog gewaardeerd. Zijn liefde voor het vak heeft er toe geleid dat hij met passie en een enorme drive een bijdrage heeft geleverd aan de institutionalisering van het empirisch onderzoek in het domein van bouwen en wonen, zowel nationaal als internationaal. Zo was hij initiatiefnemer van het Onderzoeksinstituut OTB dat in 1985 van start ging en dat, onder zijn bijna twintigjarige leiding, tot over de landsgrenzen bekend is geworden. Daarnaast was hij één van de belangrijkste initiatiefnemers van het European Network for Housing Research, opgericht in 1988, waarbij inmiddels 100 instituten uit een groot aantal landen zijn aangesloten. Zijn perceptie van wetenschappelijk onderzoek heeft een grote impact gehad op het politieke en maatschappelijke debat: hij is altijd een voorstander geweest van
maatschappelijk relevant academisch onderzoek en heeft, onder meer via het OTB, een belangrijke bijdrage geleverd aan het dichter bij elkaar brengen van praktijkgericht en fundamenteel onderzoek. Door zijn korte lijnen met de politiek, vooral met de PvdA, vertoont Priemus in zijn werkwijze een opmerkelijke overlap met de naamgever van deze medaille. Ook Dirk Hudig had zo zijn connecties met de Haagse politiek. Het is bekend dat Hudig kamerleden van de SDAP van stukken en onderbouwde standpunten voorzag. Bakker Schut schreef ooit aan Hudig, in verband met de huursubsidies in 1921, dat van een behandeling in de Kamer niets terecht zou komen als kamerlid J.H. Schaper van de SDAP niet zou worden volgepompt: ‘het moet hem van a tot z worden voorgekauwd. Maak er eens werk van!’ Hudig heeft toen inderdaad Schaper aangeschreven.
Deskundigen (waarvan Hugo Priemus deel uitmaakt) is daarvan een recente getuige.
De tijden zijn sindsdien niet veel veranderd. Ook Hugo Priemus zag en ziet in het vergroten van het kennisniveau van de volksvertegenwoordigers een belangrijke uitdaging. Dat was niet altijd een even dankbare taak, omdat zowel de materiedeskundigheid als het absorptievermogen van volksvertegenwoordigers veelal beperkt is. De ondraaglijke traagheid op het Haagse woningmarkt-dossier zullen we derhalve niet aan Hugo Priemus maar aan de politiek toeschrijven. Zeker is dat Priemus tussen het Delftse en het Haagse de goede balans heeft gevonden tussen korte lijnen en veilige distantie, en daarin optimaal effect weet te sorteren. Het eerder dit jaar verschenen wijze woningmarktadvies van de SER-Commissie Sociaal-Economisch
Het bestuur van de Hudig-Stichting, Riek Bakker Guido Derks Christine Oude Veldhuis Joost Schrijnen Friso de Zeeuw
Nirov
Hugo Priemus heeft zelf jarenlang zitting gehad in het bestuur van de Hudig-stichting, en heeft in die hoedanigheid de penning ook wel eens mogen uitreiken. Hij heeft de Hudig-medaille bij zo’n eerdere gelegenheid gekenmerkt als een grotere eer dan het Olympisch Goud. En inderdaad, daar waar het Olympisch Goud een strikt trainingsschema van minimaal 4 jaar vergt, boogt de Hudig-medaille die vandaag wordt uitgereikt op een gedisciplineerde inzet van meer dan 40 jaar. De uitreiking van dit ere-metaal is een blijk van grote waardering vanuit de vakgemeenschap voor het werk dat Hugo Priemus heeft verricht voor de volkshuisvesting en stedebouw. En een aanmoediging om de structurele hervorming van de woningmarkt in goede banen te leiden.
5
Levensloop
Eerste schreden Geboren op 15 oktober 1942 in Rotterdam (Charlois) is Hugo Priemus het kind van migranten, die het jaar ervoor Schouwen en Duiveland verruild hebben voor Rotterdam. Hij is het spreekwoordelijke knapste jongetje van de klas. ‘Verlegen en met een iets te hoge, iets te snelle stem,’ zegt hij zelf. Slaat de eerste klas van de lagere school over om daarna voor het gymnasium te kiezen, dat hij probleemloos doorloopt. Het allerknapste jongetje van de klas is hij alleen niet meer, door al z’n nevenactiviteiten, zoals de schoolkrant, toneel, de evenementen die hij organiseert.
E
ind jaren vijftig komt hij in contact met iemand die een klein zelfstandig architectenbureau in Rotterdam heeft. ‘Dat leek me de ideale combinatie van creativiteit, techniek en gedragswetenschappen. Ik wilde naar de HTS om later via een Academie van Bouwkunst architect te worden.’ Een kennis van zijn moeder weet hem ervan te overtuigen dat een opleiding aan de TH Delft een betere basis vormt. Het wordt Bouwkunde, vanwege de creatieve kant die zwaar weegt. Hugo wil namelijk architect worden. Een onverdeeld succes is het niet; Hugo vindt het leeuwendeel van de ontwerpbeslissingen ‘grepen in de lucht’. ‘Voor de zekerheid’ begint hij een studie Nederlands aan de Nutsacademie in Rotterdam. De omslag komt als hij geconfronteerd wordt met volkshuisvesting, woningbouw en woningontwerp. ‘Het was de tijd van de naoorlogse woningnood. Er was dus een concrete maatschappelijke uitdaging. En er was over woningbouw en het wonen al veel onderzoek gedaan. Ik las er veel over en was verheugd over het houvast dat veel onderzoek bood. Ik besloot de studie Bouwkunde te continueren, haalde in mei 1961 mijn Propedeusediploma en liet de opleiding Nederlands na één jaar (met pijn in het hart) varen.’ Hij studeert cum laude af op het onderwerp ‘Industriële woningbouw op het Noordereiland, Rotterdam’. De studieduur van 4,5 jaar was aan de Afdeling Bouwkunde een record dat tot de invoering van het BSc-MSc-systeem nooit is geëvenaard, laat staan gebroken. Vlak vóór zijn afstuderen vraagt professor Brouwer of Hugo aan
6
Hudig Penning 2010
de TH Delft zou willen blijven. ‘Wat wordt dan mijn taak?’ vraagt Hugo hem. ‘Dat moet je zelf bepalen. Gewoon doorgaan met het woningbouwonderzoek, zoals je nu bezig bent’, was het antwoord. Hugo gaat graag op het aanbod van professor Brouwer in. Als hij op 1 juni 1965 als wetenschappelijk medewerker binnen de afdeling Bouwkunde aan de slag gaat, staat een proefschrift als eerste op de agenda. Dat is op dat moment bijzonder: er was op dat moment bepaald geen sprake van een promotietraditie. Het onderwerp moet in het verlengde liggen van zijn afstudeerproject: flexibiliteit en industrialisatie van de woningbouw. Bijna drie jaar later, op 14 februari 1968, ligt er een vuistdik proefschrift: ‘Wonen – kreativiteit en aanpassing’. De (fors ingekorte) handelseditie verschijnt in 1969 en geldt jarenlang als verplichte literatuur voor bouw- en woonsociologen. Het (succesvol) vertalen van wetenschappelijke kennis naar een breed publiek wekt enthousiasme bij Hugo op: hij dient bij Teleac een voorstel in voor een televisiecursus ‘Bouwen en Wonen’. Dat valt in goede aarde en leidt uiteindelijk tot het door hem geschreven cursusboek ‘Bouwen en Wonen. Inleiding in de woningbouw en volkshuisvesting’ (1971) en het presenteren van alle vijftien afleveringen. Hij zou later nog vele malen als deskundige terugkeren, zowel op televisie als op de radio. Eind 1966 gaat Hugo als research-ingenieur parttime aan de slag bij de Nationale Woningraad die in Amsterdam is gevestigd en probeert het te combineren met zijn werkzaamheden voor de TH
Delft – wat niet meevalt. ‘Ik legde in mijn VW-kever per jaar 60.000 km af, want er werd vergaderd van Groningen tot Maastricht, en kreeg het zowel in Amsterdam als in Delft steeds drukker.’ Na anderhalf jaar kiest Hugo voor de TH Delft en blijft als adviseur aan de Nationale Woningraad verbonden. Het verbinden van universitair onderzoek met de praktijk loopt als een rode draad door Hugo’s loopbaan. In 1969 richt hij het Research-Instituut voor de Woningbouw (RIW) op, een coproductie van NWR en THD, een combinatie van wat in universitairie termen wordt aangeduid als derde (externe opdrachtgevers) en eerste geldstroom, afkomstig van de universiteit. Dit combineren van verschillende financieringsbronnen en daarmee van verschillende typen onderzoek zou een specialisatie van Hugo worden. Het leidt her en der, binnen en buiten de wetenschappelijke wereld regelmatig tot onbegrip. Hoort contractonderzoek voor derden wel thuis binnen een wetenschappelijke instelling? Als wetenschapper maatschappelijk relevant bezig zijn staat voor Hugo echter bovenaan. Het RIW, waarvan Hugo op 26-jarige leeftijd directeur wordt, verwerft zich al snel een uitstekende reputatie op het gebied van het lokaal en regionaal woningmarktonderzoek en renovatie-onderzoek. Hugo staat te boek als woningmarktdeskundige en toch voelt hij zich in toenemende mate gehandicapt door een gebrek aan economische kennis. Na een gesprek met de door hem zeer bewonderde Jan Tinbergen, besluit hij de avondopleiding Algemene Economie te volgen. Drie en een half jaar later studeert hij cum laude af. In september 1972 komt binnen de afdeling Bouwkunde de afstudeerrichting Volkshuisvesting als officiële afstudeerrichting van de grond, voorbereid door enkele docenten en een groep kritische, dus linkse studenten. De nieuwe richting blijkt veel studenten te trekken. Door dit succes ligt het voor de hand dat er een full-time leerstoel ‘Volkshuisvesting’ wordt ingesteld. Hugo vindt het ‘vanzelfsprekend’ om te reageren en op 1 september 1977 aanvaardt hij (op 34-jarige leeftijd) het ambt als hoogleraar Volkshuisvesting. Hij is dan weliswaar gepromoveerd – in Delft worden veel Nirov
niet-gepromoveerden als hoogleraar benoemd – maar vindt het achteraf ietwat vreemd dat hij op dat moment nog geen enkel internationaal wetenschappelijk artikel had geproduceerd. Toen was dat echter nog geen usance. Het is dan dat Hugo steeds actiever wordt in het verzorgen van lezingen, het deelnemen aan panels en het voorzitten van studiedagen en conferenties. Van 1976 tot 1984 is hij vaste medewerker van NRC Handelsblad en verzorgt hij de rubriek ‘Wonen & Bouwen’. Najaar 1979 wordt Hugo (voor de eerste keer) decaan binnen de afdeling Bouwkunde. Na twee jaar decaanschap vol vergaderingen wil Hugo wetenschappelijke energie en kennis bijtanken en meldt zich bij het Netherlands Institute for Advanced Study (NIAS) te Wassenaar. Daar gaat hij per 1 september 1981 als research fellow aan de slag gaat. Aangezien het NIAS 11 km van zijn woonhuis ligt, geeft het een boost aan zijn in 1976 gestarte hardloopcarrière. ‘Ik rende bijna elke doordeweekse dag van huis naar het NIAS, douchte na afloop en had extra kleren op het NIAS en rende aan het eind van de middag weer naar huis terug. Mijn snelheid en conditie vlogen omhoog.’ Hij schrijft in deze periode onder meer het boek ‘Verhuistheorieën en de verdeling van de woningvoorraad’, naast artikelen in internationale tijdschriften, zoals zoals Urban Law & Policy, het International Journal of Urban and Regional Research, Urban Studies en Housing Studies. Bij het NIAS zal Hugo nog een tweede keer ‘bijtanken’.
ONDERZOEKSINSTITUUT OTB (1985-2003) In het kader van een betere nationale taakverdeling en concentratie van wetenschappelijk onderwijs geeft minister Deetman van Onderwijs en Wetenschappen in het voorjaar van 1983 aan dat het wenselijk is om te komen tot een vergroting van de nationale opleidingscapaciteit op het terrein van de bestuurskunde. Dit leidt ertoe dat binnen de TH – in de toenmalige terminologie – een werkgroep OTB van start gaat, toen nog met puntjes
>>
7
>>
tussen de letters te schrijven: Onderzoeksinstituut Technische Bestuurskunde. Per 1 september 1985 gaat de Onderzoekswerkgroep van start. Op 1 oktober 1985 wordt het OTB – dat huisvesting heeft gekregen in het helemaal aan de zuidzijde van de TH-campus gelegen gebouw van Geodesie - officieel geopend door onder meer VROM-minister dr. Pieter Winsemius, met Hugo als hoogleraar-directeur voor de periode tot 1 september 1987 (hij legt dan zijn directeurschap van het RIW neer). ‘Op dat moment wordt bezien hoe in de dagelijkse leiding van de werkgroep zal worden voorzien.’ Doelstelling van het OTB is het verrichten van zowel fundamenteel als toegepast onderzoek op het gebied van de Technische Bestuurskunde en voorts het verzorgen van de nadoctorale beroepsopleiding Technische Bestuurskunde/Ontwerp-, plannings- en beheertechnieken voor bouwen en gebouwde omgeving. Deze opleiding is tweejarig: een combinatie van een vakkenpakket en een of meer onderzoeksprojecten die extern werden gefinancierd. Ongeveer twee jaar na de start, op 21 april 1987, besluit het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen deze opleiding fors te subsidiëren.
‘Als wetenschapper maatschappelijk relevant bezig zijn staat voor Hugo bovenaan’ Het OTB richt het technisch-bestuurskundig onderzoek vooral op het volkshuisvestingsbeleid, het stadsvernieuwingsbeleid, de ruimtelijke ordening, de stadsontwikkeling, de landinrichting, het milieubeleid, het grondbeleid, het infrastructuurbeleid en het bouwbeleid. Hoewel veel buitenstaanders tot op de dag vandaag het OTB vooral als een instituut op het terrein van het wonen zien, is dat van meet af aan nooit zo geweest. De eerste jaren na de officiële opening kenmerken zich door interne spanningen. Er blijkt namelijk binnen het instituut een geleding te zijn die aan het begrip ‘technische bestuurskunde’ een andere invulling wil geven dan de dominante stroming binnen het OTB voorstaat: namelijk een
8
Hudig Penning 2010
bêta-interpretatie van bestuurskundige vraagstukken, uitgaande van de zogeheten ‘systemengineering’ en ‘policy analysis’ zoals destijds onder meer in zwang bij de Rand Corporation. Uiteindelijk leidt dit tot de instelling van nog een universitaire werkgroep, de Werkgroep Technische Bestuurskunde, en een soort van ‘boedelscheiding’ tussen het OTB en deze werkgroep, uiteindelijk leidend tot de inrichting van een Faculteit Technische Bestuurskunde (nu TBM: Techniek, Bestuur en Management). Het OTB kan zich nu gestaag verder ontwikkelen langs een aantal sporen: het volkshuisvestingsspoor, het bouwspoor, het ruimtelijk spoor en het infrastructuur- en transportspoor. Weliswaar met een eigen onderkomen is het OTB echter nog steeds ‘slechts’ een werkgroep. Met steun van het bestuur doet Hugo, als directeur, verwoede pogingen om het OTB – letterlijk – te institutionaliseren. Juni 1992 neemt de Universiteitsraad – een machtig orgaan destijds – een positief besluit. Wel is achter de schermen de nodige strijd om de naam. Zo vond het bestuur van Civiele Techniek de door het OTB en de Faculteit Geodesie voorgestaande aanduiding ‘Onderzoeksinsituut voor Omgeving enTechnische Beleidswetenschappen’ (de afkorting OTB zou nog ergens voor staan) veel te weids. ‘De gesuggereerde naam behelst de hele wereld – inclusief alles wat nog niet bedacht is’, zo luidt de kritiek. Uiteindelijk, drie jaar na het besluit van de Universiteitsraad, is het zover. Najaar 1995 wordt het Onderzoeksinstituut OTB (de afkorting heeft geen betekenis meer: de puntjes zijn definitief weg) een zelfstandige beheereenheid, met Hugo als wetenschappelijk directeur. Van nu af aan deelt het instituut net als de reguliere faculteiten, in de eerstegeldstroom, maar met een korting: de zogeheten negatieve pasmaat. Want het instituut sprokkelt met al zijn onderzoek het budget wel erg gemakkelijk bij elkaar, zo wordt gevonden. Hugo zou zich hier jarenlang – uiteindelijk met succes – tegen verzetten. Hoewel het OTB niet het enige interfacultaire instituut is, blijft de status bijzonder. In 1999 en de jaren daarna is het OTB, en dan met name de positie ervan binnen TU Delft, het gespreksonderwerp van een commissie, de Commissie-In ’t
>>
Hugo Priemus eind jaren tachtig. (Collectie Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam)
Nirov
9
bedrijvige man, iemand die snel kan schakelen, snel dingen oppakt, competitief, offensief en een echte ‘entrepreneur’. Ik maakte na mijn promotie de overstap van Utrecht naar Delft omdat je in die tijd daar moest zijn voor het ‘echte volkshuivestingswerk’. De eerste indrukken uit Gävle zijn in de jaren daarna keer op keer bevestigd. Zo schijnt het dat hij op een gegeven moment zijn vrouw moest beloven dat hij tenminste op zaterdagochtend niet zou werken. Toen ik met Hugo en enkele collega’s eens op terugreis in de trein zat, verwonderde hij zich erover dat we met elkaar praatten - je kunt toch beter aan het werk gaan? Genoemde eigenschappen hebben zonder twijfel grote invloed gehad op de ontwikkeling van het OTB waar hij achttien jaar directeur van is geweest. Het bestieren van een instituut paste goed bij hem; hij kon er doortastender te werk gaan dan binnen de faculteit Bouwkunde. Lange
Peter Boelhouwer
‘Een echte wetenschappelijk entrepreneur’ De eerste keer dat ik Hugo Priemus in het echt ontmoette, was in 1986 op een congres in Gävle in Zweden. Ik was toen promovendus aan de Universiteit Utrecht en was daar met Pieter Hooimeijer, Marianne Linde, Jan van Weesep en Frans Dieleman. Hugo was namens de TU Delft aanwezig. We konden vanuit Stockholm niet direct door naar Gävle, maar de congresorganisatie had voor ons een limousine geregeld waarmee we de hele dag door Stockholm konden rijden. Hugo was vooral geïnteresseerd in de buitenwijken uit de jaren ‘60 en ‘70. Hij kwam vanaf het eerste begin op mij over als een zeer
10
Hudig Penning 2010
onderhandelingen liggen hem niet. Hij is niet wars van praten en overleggen, maar de anderen moeten wel in zijn tempo meegaan. En dat tempo ligt bij hem nu eenmaal erg hoog. Ook in het profiel dat OTB gaandeweg heeft ontwikkeld, zie je Hugo’s betrokkenheid weerspiegeld. Er wordt relatief veel academisch onderzoek verricht in verhouding tot toegepast onderzoek, maar vrijwel altijd met directe maatschappelijke relevantie. We noemen dat ook wel strategisch onderzoek. Politiek en beleid werden nadrukkelijk bij het onderzoek betrokken. Daarbij werd kritiek
niet geschuwd, ook als dat op korte termijn ten koste van nieuwe opdrachten ging. Daarnaast is - zeker in de latere jaren - OTB internationaal op de kaart gezet. Dat viel niet toevallig samen met een sterke toename van internationale publicaties van Hugo. Hoewel Hugo bij het OTB betrekkelijk onafhankelijk kon opereren, had ook hij natuurlijk te maken met nationaal, universitair en facultair beleid. Hoe wordt de verhouding tussen OTB en andere faculteiten precies ingekleed? Welke regels moet een onderzoeksinstituut in acht nemen wanneer het zich op de commerciële onderzoeksmarkt begeeft? Hoe kun je zo goed mogelijk uit de bus komen bij visitatiecommissies? Het zijn discussies die geen eind kennen. Hugo heeft zich hier altijd pragmatisch in opgesteld: zonder contractonderzoek bijvoorbeeld zakt het OTB als een plumpudding in elkaar (bovendien: de maatschappij vraagt juist om valorisatie van onderzoek), maar er moet wel gezorgd worden voor een ‘level playing field’ met private bureaus. Er zijn dan ook altijd marktconforme tarieven berekend. De winst die dat oplevert, gebruiken we voor het bekostigen van nieuwe onderzoeks- en promotieplekken. Het conflict dat zich rond 2000 tussen Hugo Priemus en Johan Conijn (destijds directeur bij OTB, red.) ontspon, is een donkere periode in de geschiedenis van het OTB geweest. Sommige medewerkers hebben het beiden kwalijk genomen dat het OTB werd meegesleept in een conflict dat schijnbaar primair persoonlijk van aard was. Gelukkig hebben Hugo en Johan het geschil later bijgelegd. Johan heeft de jaren daarna nog een tijdje op part-time basis onderzoek voor OTB verricht en ook Hugo is na zijn emeritaat nog bijna dagelijks op het OTB te vinden - hij zit drie deuren bij mij vandaan. Ik raadpleeg hem regelmatig over van alles en nog wat. Hugo fungeert daarbij als klankbord maar laat mij wel alle ruimte om mijn functie als directeur uit te oefenen. Zo had hij graag gezien dat OTB bij de faculteit TBM was ondergebracht, maar hij accepteert het dat we verder gaan als facultair onderzoeksinstituut met eigen beheerzelfstandigheid bij de faculteit Bouwkunde. Nirov
‘Een zeer bedrijvige man, iemand die snel kan schakelen, snel dingen oppakt, competitief, offensief en een echte entrepeneur’ Het is natuurlijk niet makkelijk om in de voetsporen te treden van iemand die zo’n goede reputatie heeft opgebouwd als Hugo. Ik ben anders dan Hugo en heb ook nooit geprobeerd hem te imiteren. Ik heb mijn eigen stijl, mijn eigen kwaliteiten. Ik ben wat reflectiever, minder breed georiënteerd dan Hugo, probeer specifieke onderwerpen wat verder uit te diepen en zoek meer de consensus. Zoals met alle eigenschappen kun je niet zeggen of de ene beter is dan de andere; het is maar net hoe je ze aanwendt en in welke omgeving en situatie je opereert.
Peter Boelhouwer is wetenschappelijk directeur van Onderzoeksinstituut OTB van de TU Delft en hoogleraar Housing Systems is in beide opzichten de opvolger van Hugo Priemus.
11
>>
Veld, en een werkgroep, de Werkgroep Verruijt. De Adviescommissie onder voorzitterschap van Roel in ’t Veld meldt: ‘Uit de ontvangen commentaren komt zonder uitzondering veel waardering voor het OTB en zijn wetenschappelijk directeur naar voren en wordt de rol van het OTB in de onderlinge samenwerking als vitaal aangemerkt’. Over het functioneren van Hugo als wetenschappelijk directeur meldt de Adviescommissie: ‘Door zijn denkvermogen en daadkracht staat hij nationaal en internationaal in hoog aanzien en is daardoor voor het OTB van eminent belang’. De Adviescommissie beveelt onder meer aan dat het OTB de status van zelfstandige beheerseenheid behoudt en dat er een meerhoofdige directie komt, bestaande uit drie hoogleraren. Het OTB dient zich verder te ontwikkelen als integrerend instituut dat facultaire onderzoeksthema’s verbindt. Het College van Bestuur dient het OTB in financiële zin op de zelfde wijze te behandelen als de faculteiten. Dat betekent het einde van de ‘negatieve pasmaat’ in het OTB-budget en de lagere beloning per outputpunt (de TU verdeelt dan middelen uit de eerstegeldstroom op basis van het aantal publicaties, onderverdeeld in categorieën; het systeem is sinds 2010 afgeschaft). Een sterkere bijdrage van OTBmedewerkers in het facultaire onderwijs wordt nastrevenswaardig geacht, alsmede de benoeming van meer OTB-hoogleraren.
‘Door zijn denkvermogen en daadkracht staat hij nationaal en internationaal in hoog aanzien en is daardoor voor het OTB van eminent belang’ De Werkgroep Heroriëntatie OTB, geleid door professor dr. ir. A. Verruijt, komt tot het advies om de komende jaren voorrang te geven aan de inhoudelijke ontwikkeling van het OTB, de samenwerking tussen OTB en constituerende faculteiten te versterken, te streven naar de instelling van leerstoelen bij de constituerende faculteiten, de interfacultaire status voor de duur van vijf jaar te
12
Hudig Penning 2010
handhaven, een meerhoofdige directie na te streven en rekening te houden bij de ontwikkeling van een nieuw financieringsmodel en het vastgoedplan met de taken die het OTB opgelegd heeft gekregen. Inmiddels is sinds 2001 Peter Boelhouwer als Anthoni van Leeuwenhoekhoogleraar (een bijzondere categorie hoogleraren ingesteld voor excellente wetenschappers) ‘Housing Systems’ aangesteld, zowel bij de faculteit Bouwkunde als het OTB. Het zou nog een aantal jaren duren voordat het OTB meer hoogleraren krijgt. Uit een ambtelijke analyse in september 1999 blijkt dat het OTB, vergeleken met de Delftse faculteiten, veel internationaal wetenschappelijke boeken, veel vakpublicaties en veel artikelen in wetenschappelijke tijdschriften produceert. Enkele keren is het OTB onderwerp van een onderzoeksvisitatie, zoals in 1997: Oordeel (op een vijfpuntsschaal): Housing Policy: 4-5-4-4 (gemiddeld 4.25). Housing Stock: 3-5-4-4 (gemiddeld 4.00). Building Organization: 3-5-3-4 (gemiddeld 3.75). Infrastructure: 3-4-3-4 (gemiddeld 3.50). Hugo schrijft hierover: ‘Deze oordelen zijn steeds redelijk positief uitgevallen, maar hebben bij mij nimmer gevoelens van enthousiasme ontketend. Een onderzoeksinstituut moet altijd voor goud gaan: dat is in visitatietermen de score 5. Kwantitatief zat het OTB steeds op dat niveau. Kwalitatief maakte het OTB bij buitenlandse beoordelaars minder indruk. Nederlandse publicaties zijn voor buitenlandse beoordelaars ontoegankelijk. Derdegeldstroompublicaties slaan minder aan bij visitatoren die primair de academische oriëntatie van belang vinden. Al met al heb ik de externe beoordelingen steeds fair gevonden, al is het jammer dat de kwalitatieve groei van het instituut, met name bij een flink aantal talentvolle jongere medewerkers en (na 2003) de benoeming van een aantal zeer capabele hoogleraren, onvoldoende tot uiting komt in de beoordeling die sinds 1997 niet structureel is verbeterd.’ Begin 2003 wordt Hugo door Hans van Luijk, voorzitter van het College van Bestuur, gepolst voor de functie van decaan van de jongste faculteit van de TU Delft: Techniek, Bestuur en
Priemus in het OTB, dat in 1985 van start gaat. (Collectie Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam)
Management (TBM). ‘Voor mij was het aantrekkelijke van dit verrassende initiatief dat langs deze weg de lijnen van OTB en WTB (later TB, en weer later TBM) die destijds uit elkaar waren gaan lopen, weer bij elkaar zouden kunnen worden gebracht.’ Peter Boelhouwer, eerder als Antoni van Leeuwenhoekhoogleraar benoemd, volgt hem op als wetenschappelijk directeur van het OTB. Op 3 december 2003 houdt Hugo voor de tweede keer een oratie, nu over het thema ‘Systeeminnovatie Ruimtelijke Ontwikkeling’. Als decaan is hij in de positie om een aantal leerstoelen voor het OTB in te richten en het hooglerarencorps van het instituut te versterken. Op 29 juni 2007 houdt Hugo zijn afscheidscollege na ‘vier zeer prettig en succesvol verlopen jaren’. ‘Ik begon met rode cijfers en eindigde met diepzwarte cijfers (Hans van Luijk, voorzitter van het College van Bestuur: ‘Hugo, dit is geen bedrijf maar een universiteit’) die ruimte bood voor enkele ambitieuze investeringsprogramma’s op facultair niveau. De wetenschappelijke output nam drastisch toe, vooral die van artikelen in internationale wetenschappelijke tijdschriften, de studentenstroom groeide vier jaar lang gestaag en we overtroffen elk jaar onze concurrenten in de Elsevier enquête die de waardering van eerste jaars studenten meet.’
VOLKSHUISVESTINGSSPOOR Het volkshuisvestingsspoor is voor Hugo het oudste spoor. ‘Eigenlijk studeerde ik in 1965 af als woningbouwkundig ingenieur. Ik had me geheel toegelegd op het woningontwerp, op de techniek van woningbouwmethoden, de inrichting van woonwijken en de grondslagen van het woningbeheer.’ De oprichting van de afstudeerrichting Volkshuisvesting aan de Afdeling Bouwkunde van de TH Delft in 1972 sluit logisch aan op zijn opgebouwde expertise. Het volkshuisvestingsspoor begint met de woningplattegrond en de flexibiliteit van het woningontwerp. Dat is het thema van zijn proefschrift ‘Wonen – kreativiteit en aanpassing’. Hij Nirov
draagt bij aan de publicatie ‘Wonen in Japan’, als neerslag van de excursie van bouwexperts naar Japan in 1965. In het blad Wonen TA/BK publiceert hij artikelen die vooral betrekking hebben op evaluaties van actuele woningprojecten zoals de corridorwoningen in Buikslotermeer, de splitlevelwoningen in Hengelo (O), Drienerloo en de galerijflats in de Bijlmermeer. ‘Een aanzienlijke verruiming van mijn scope ontstaat na oprichting van het Research Instituut voor de Woningbouw (1969), door de samenwerking met de Nationale Woningraad en de voorbereiding van de Teleac-cursus ‘Bouwen en wonen’ in 1971. Het RIW stort zich vanaf het eerste begin op lokaal en regionaal woningmarktonderzoek, waarbij de voorkeuren van bewoners richtsnoer zijn. Ik propageer bewonersenquêtes (stated preferences) en verhuisketenonderzoek (revealed preferences), liefst in combinatie met elkaar.’ Zijn studie Algemene Economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam stelt Hugo in staat om het wonen vanuit een economische invalshoek te benaderen. Zijn activiteiten op nationaal en lokaal (= Leiden) niveau voor de Partij van de Arbeid en
>>
13
de bestaande stad, op enkele monumentale stukken na, moest worden afgebroken om plaats te maken voor hoogbouwflats met ruim baan voor het grootwinkelbedrijf en het autoverkeer. Sindsdien heb ik Hugo’s werk met belangstelling gevolgd en heb ik bij verschillende gelegenheden met hem samengewerkt. Voor het eerst was dat in 1982. Ik was toen net wethouder in Den Haag geworden en zat met een lastig dossier over de erfpachtregeling. Ik heb toen Hugo en vier andere hoogleraren (die elk min of meer vertegenwoordiger van een politieke stroming waren) uitgenodigd om het grondbeleid langs academisch-ideologische lijnen te bediscussiëren, twee dagen lang in hotel Duinoord te Wassenaar. Het waren boeiende sessies voor mij, want ik kreeg privéles van vijf hoogleraren, ik was toeschouwer van een intellectueel debat en ik kon zien hoe ideologische standpunten uiteindelijk met behulp van een ambachtelijk construct tot een synthese werden gebracht.
Adri Duivesteijn
‘Hij gaf ‘bouwen voor de buurt’ een ideologische grondslag’ Het moet rond 1975 geweest zijn dat Hugo Priemus voor het eerst mijn pad kruiste. Hij hield ergens in de kop van Noord-Holland een verhaal over ‘bouwen voor de buurt’. Ik droeg dit principe al enkele jaren uit met de Jongeren Actiegroep Schilderswijk en was net gemeenteraadslid voor de PvdA in Den Haag geworden. Ik was aangenaam getroffen door zijn verhaal want het voorzag onze acties van een ideologische grondslag. Dat was geen vanzelfsprekendheid in een tijd dat cityvorming weliswaar op zijn retour was, maar nog altijd het beleid in Den Haag domineerde. Ook binnen de PvdA leefde nog de gedachte dat
14
Hudig Penning 2010
Kenmerkend voor Hugo is zijn grote intellect in combinatie met een enorm acceleratievermogen en een sterke behoefte om intellectuele inzichten toe te passen in beleid en praktijk. In dat laatste, waardevolle punt zit tegelijkertijd een zekere zwakte, want botsingen met zuivere wetenschapsbeoefening zijn daardoor onvermijdelijk. De pragmatische instelling die Hugo tentoonspreidt om zijn sterke behoefte tot beleidstoepassing te kunnen realiseren, heeft hem in mijn ogen wel eens te veel onderdeel gemaakt van de institutionele wereld. Dat wijkt af van mijn ideologische koers, waar de nadruk
ligt op zelfbeschikkingsrecht en emancipatie van het individu. Ik erken de rol van de overheid en ik erken de noodzaak van intermediaire organisaties, die het maatschappelijk middenveld vormen, maar in mijn hart ben ik anti-institutioneel, waar voor Hugo het institutionele - een ‘heldere’ overheid met een sterk intermediair kader - juist het vertrekpunt is. Dit ideologische verschil manifesteerde zich bijvoorbeeld toen ik 1994 Tweede-Kamerlid werd. Er was bij de PvdA een zogeheten steungroep actief, die mij als Kamerlid adviseerde over vraagstukken rond ruimtelijke ordening en volkshuisvesting. Hugo maakte deel uit van de steungroep, samen met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, zoals de SEV en de Nationale Woningraad. Ik heb de steungroep direct afgeschaft, omdat ik het weinig charmant vond dat het maatschappelijk middenveld op zo’n directe manier Kamerleden beïnvloedt. De steungroep had weinig begrip voor mijn actie. In deze tijd werd ook de bruteringsoperatie voorbereid. Ik was tegenstander van de brutering als deze niet vergezeld zou gaan van een deugdelijke Stelselwet voor de corporatiesector. De brutering is zonder Stelselwet ingevoerd. De problemen die ik daarbij voorzag - ze zijn terug te lezen in de Handelingen - blijken vandaag de dag allemaal te zijn uitgekomen. Populistisch gesteld: corporaties worden grote vastgoedbedrijven met een eigen dynamiek. Door fusies blijven er uiteindelijk nog twee over: ABP en PGGM. De burger heeft het nakijken. Bij Priemus en de zijnen vond deze boodschap geen steun. Dat neemt niet weg dat ik Hugo’s grote verdiensten ben blijven waarderen en daar bij verschillende gelegenheden gebruik van heb gemaakt. Hugo heeft op mijn verzoek voor de wetenschappelijke ondersteuning van de Tijdelijke Commissie Infrastructuur (TCI) gezorgd en ik heb hem gevraagd leiding te geven aan de onderzoeksgroep. Dat heeft geresulteerd in een enorme wetenschappelijke productie van hoog niveau. We zijn er in mijn ogen in geslaagd om aan te tonen dat de manier waarop grote projecten, zoals de HSL en de Betuweroute, tot stand zijn gekomen absoluut niet deugt, zonder de projecten zelf te diskwalificeren. Op grond hiervan is Nirov
door de Tweede Kamer besloten dat de plannen voor de Zuiderzeelijn niet doorgaan.
‘Kenmerkend voor Hugo is zijn grote intellect in combinatie met een enorm acceleratievermogen en een sterke behoefte om intellectuele inzichten toe te passen in beleid en praktijk’ Zeer recent nog heb ik Hugo gevraagd om te helpen bij het opstellen van de Nota Grondbeleid hier in Almere. Waar twee eerdere pogingen van externe deskundigen niet het gewenste resultaat opleverden, heeft Hugo het wel tot een goed einde gebracht. Het is daarbij interessant om te zien hoe goed hij beleid kan scheiden van beleidsonderbouwing. Hugo loopt niet warm voor particulier opdrachtgeverschap, maar zegt dan: ‘Dat is wat u beleid noemt, wethouder’, en levert vervolgens de gevraagde bouwstenen. Ergens hoop ik dat Hugo nog eens een roman zal schrijven. Hij kan zich dan losmaken van de directe wijze van invloed uitoefenen en dit vervangen door een indirecte wijze.
Adri Duivesteijn is onder meer gemeenteraadslid en wethouder in Den Haag geweest, Tweede-Kamerlid van de PvdA en is thans wethouder in Almere.
15
16
Hudig Penning 2010
Nirov
Priemus begin 2010, als hij net geopereerd is aan zijn achillespees. (Foto Martijn Beekman / Hollandse 17 Hoogte)
Ik ken Hugo Priemus al lange tijd van een afstand. Eerst uit de literatuur als student Sociologie van bouwen en wonen, later als opdrachtgever van OTB in de tijd dat hij daar directeur was. Toen hij een keer een onderzoeksvoorstel kwam toelichten, viel direct zijn grote deskundigheid op. Hij strooide met speels gemak met relevante cijfers. Zijn voorkomen vond ik zeg ik niet vrij van vooroordeel - echt dat van een Delftse wetenschapper. Iemand die het liefst tot ‘s avonds laat achter zijn bureau aan het studeren en modelleren is. Dat hij een zeer verdienstelijk amateurhardloper is, past niet in dat beeld. Later heb ik het beeld van hem ook bijgesteld. Hij blijkt heel geestig te zijn, hij heeft een soort ‘associatieve humor’ die op het moment zelf ontstaat, met grappige bijzinnetjes enzo. Om een voorbeeld te geven: hij was laatst bij TROS Nieuwsradio en zei toen: ‘U zult de heer Brinkman hier wel vaak in de studio gehad hebben - niet Hero maar Elco bedoel ik -’. Dat soort snelle associaties getuigt van een creatieve geest. En Hugo geeft ook blijk
Roel Steenbeek
‘Deskundig én geestig’ van zelfrelativering. Hij heeft absoluut geen egoprobleem. Hij weet hoe goed hij is, maar hij heeft geen behoefte om dat breed uit te meten. Dat kan niet van iedereen in dit vakgebied gezegd worden. De laatste jaren kom ik Hugo regelmatig tegen bij fora en debatten. Ik ben zeker geen congrestijger en richt me met Ymere vooral op regionaal presteren, maar als grote corporatie moet je toch van je laten horen in het Haagse debat. Ook daar valt telkens op dat hij deskundigheid weet te paren aan humor. Zijn rede tijdens het afgelopen
18
Hudig Penning 2010
Nirov-begrotingsdebat blonk weer uit in ironie. Inhoudelijk zitten we redelijk dicht bij elkaar in de buurt. Ik zie Hugo als een kritisch-constructieve vriend van de corporaties. Hij redeneert net als ik vanuit een brede taakstelling voor corporaties, al ga ik denk ik wel iets verder in met name het marktdenken. Laatst bij de zogeheten Europabeschikking waren we het niet helemaal met elkaar eens. Ik heb direct bezwaar gemaakt, met name over de inkomensgrens van 33.000 euro voor huurders. Ik vind dat, zeker in de Amsterdamse regio, een veel te knellende grens. Iemand vlak boven die grens maakt nauwelijks kans op de koopwoningmarkt in deze regio. En het is vragen om segregatie en stigmatisering van huurders. Maar Hugo vond het nog wel gaan, al weet ik niet hoe zijn standpunt daar nu precies over is. Misschien is hij wat in onze richting opgeschoven.
mensen en commissies worden terzijde geschoven, alleen omdat dat dat niet goed uitkomt voor de coalitieonderhandelingen. Wat heeft een dergelijk Regeerakkoord nog met de samenleving te maken? Het is goed dat Hugo zich blijft roeren in het debat. Zijn deskundigheid en zijn vermogen om complexe zaken nog enigszins begrijpelijk uit te leggen, maken hem tot de natuurlijke woordvoerder van het vakgebied. Het bevreemdt me overigens dat hij al zo lang die rol heeft en dat er geen zicht is op een opvolger. Zou de jongere generatie geen ambities hebben in die richting? Of is de combinatie van deskundigheid en mediagenie heel zeldzaam? Hoe het ook zij, ik hoop dat we Hugo nog geruime tijd prominent in het debat terug zullen zien.
‘Hij weet hoe goed hij is, maar hij heeft geen behoefte om dat breed uit te meten. Dat kan niet van iedereen in dit vakgebied gezegd worden’ Ik vind dat geval van die Europa-beschikking overigens een typisch Nederlands verschijnsel, iets wat we al eerder bij energiesector hebben gezien. Eerst dringt Nederland bij Brussel aan op duidelijke regels. Vervolgens blijkt dat die regels slecht voor ons uitpakken en doen we weer grote moeite om het verteerbaar te maken. Ambtenaren die eerst de discussie hebben aangezwengeld, moeten vervolgens weer alles in het werk stellen om het recht te breien. Zonde van de tijd zou ik zeggen. Over het nieuwe Regeerakkoord ben ik evenmin te spreken. Iedereen, van links tot rechts, wil dat de woningmarkt van het slot komt, en vervolgens komt er een regeerakkoord dat daar geen enkel perspectief op biedt. Beleid voor wijkvernieuwing - in mijn ogen cruciaal voor een beter functionerende samenleving - is zo goed als afgeschaft. Adviezen van capabele en deskundige Nirov
Roel Steenbeek is bestuursvoorzitter van woningcorporatie Ymere.
19
>>
de sectie VRO van de Wiardi Beckman Stichting confronteren hem met politici, bestuurders en beleid op het terrein van de volkshuisvesting en de stadsvernieuwing. In deze beleidsinvalshoek komen de eerder toegepaste disciplinaire benaderingen (techniek, sociologie, economie) mooi bij elkaar. De oprichting en de snelle ontwikkeling van het Research Instituut voor de Woningbouw, na een zeer intensieve praktijkervaring als researchingenieur bij de Nationale Woningraad, versterken Hugo’s belangstelling voor en kennis van de volkshuisvesting enorm. ‘Ik leer in korte tijd nagenoeg alle belangrijke actoren in de Nederlandse Volkshuisvestingsrepubliek kennen, ik ben nauw betrokken bij de actualiteit van de volkshuisvestingspolitiek en vanaf circa 1974 waag ik mijn eerste schreden in de internationale housing arena – na vroege excursies in Marokko (1964) en Japan (1965).’
‘Een zeer bedrijvige man, iemand die snel kan schakelen, snel dingen oppakt, competitief, offensief en een echte ‘entrepreneur’. (Collectie Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam)
20
Hudig Penning 2010
Hugo zet zijn kennis ook in binnen het politieke domein. Hij is lid van de sectie Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) van de Wiardi Beckman Stichting en van de ondersteuningsgroep van de Tweede-Kamerfractie van de Partij van de Arbeid. De politieke en economische benadering van de volkshuisvesting krijgt langzamerhand bij Hugo de overhand. ‘Bij het beleid van staatssecretaris Marcel van Dam en vooral Jan Schaefer ben ik nauw betrokken. In die tijd ben ik actief in de politieke keuken van het volkshuisvestingsbeleid. Met Hans Kombrink werk ik intensief aan de totstandkoming en amendering van het PvdA verkiezingsprogramma.’ Zijn afstudeerscriptie voor de avondstudie Algemene Economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, gaat over het stelsel van
volkshuisvestingsmarkten en volkshuisvestingsbeleid. ‘Deze hooggewaardeerde eindscriptie is wel sterk normatief gekleurd. Ik zoek de oplossing in een consequent stelsel van inkomenswoonlasten, de uitbanning van particuliere verhuurders en de ontwikkeling van zogeheten woningraden: woningcorporaties bestaande uit bewoner-eigenaren. Deze benadering wordt door mij consistent, hardnekkig en soms luidruchtig uitgedragen en oogst veel publiciteit, zowel in de vakpers als in de massamedia.’ Zijn benoeming tot hoogleraar Volkshuisvesting aan de TH Delft in 1977 mondt uit in een oratie, waarin Hugo de huishoudelijke sector centraal plaats. Ook dit statement oogst zeer veel publiciteit, zowel bij economen (‘Die ik categorisch beticht van het hebben van een bord voor de kop’) als bij voorvechters van de vrouwenemancipatie (‘die gedifferentieerd ingaan op mijn suggestie dat de taken van het huishoudelijk werk eigenlijk consequent in monetaire termen zouden moeten worden uitgedrukt’). Van 1976 tot 1984 schrijft Hugo kritische beschouwingen in NRC Handelsblad. In 1977 bezoekt hij als lid van een Nederlandse delegatie Warschau en bestudeerde er de Poolse volkshuisvesting. In 1978 verschijnt zijn boek ‘Volkshuisvesting; begrippen, problemen, beleid’, waarin de ontwikkelde normatieve benadering wordt vastgelegd. Dit boek ontmoet een deels enthousiast, deels kritisch onthaal. Twee RIW-medewerkers – Pieter Brabers en Frits IJmkers – vinden aanleiding in het verschijnen van dit boek voor het publiceren van een uitvoerige, frontale kritiek ‘Priemificatie van de volkshuisvesting’. Pas vanaf 1979 dringt Hugo (aanvankelijk) voorzichtig door in de internationale housing literatuur (Urban Law and Policy, het nieuwe tijdschrift Housing Studies, International Journal of Urban and Regional Research, Urban Studies). Pas met de start van het OTB (in 1985) is de doorbraak compleet. Daaraan dragen een excursie langs researchinstituten aan de oostkust van de Verenigde Staten (1983), een bezoek aan het congres van het Lincoln Institute of Land Policy (1983) en zijn ‘sabbaticals’ aan het NIAS (1981-1982; 1983-1984; 1992-1993) in Nirov
aanzienlijke mate bij. In 1984 komt hij op een congres van de ‘International Federation for Housing and Planning’ de Zweed Bengt Turner tegen. Tijdens de gesprekken die zij voeren zijn zij het erover eens dat er een serieuze, Europese onderzoeksorganisatie op het vlak van het wonen moet komen, niet als een soort van bijwagen van het IFHP, dat vooral gedomineerd wordt door vertegenwoordigers uit de praktijk, maar als een netwerk van en voor ‘housing researchers’. Vooraf gegaan door een ‘international housing conference’ in 1986, georganiseerd door het Institute of Housing Research in Gävle, de thuisbasis van Bengt Turner, vindt twee jaar later de Founding Meeting plaats van het European Network of Housing Research, het ENHR. Zoals Hugo heeft bijgedragen aan het ontstaan van een Nederlandse academische onderzoeksstructuur, zo heeft hij ook een belangrijke steen bijgedragen aan een vergelijkbare ontwikkeling op Europees niveau. Het ENHR is inmiddels uitgegroeid tot een omvangrijk netwerk van universitaire onderzoekers, vaak naast de congressen ook actief in allerlei themagroepen. In 2000 doet Hugo een poging om de scope van het ENHR te verbreden tot ‘Housing and Urban Studies’. Dat blijkt echter een brug te ver te zijn. Het gevolg is wel, volgens Hugo, dat zich in Europa allerlei organisaties hebben ontwikkeld die in zekere zin concurrenten van het ENHR zijn. Niettemin is Hugo ook een frequente bezoeker van hun congressen, met name die van de Association of European Schools of Planning, het AESOP. Als er geen tweede kabinet-Den Uyl aantreedt, komt het volkshuisvestingsbeleid steeds meer in de greep van het streven naar decentralisatie, liberalisering en de gepercipieerde noodzaak van bezuinigingen, vindt Hugo. ‘In deze periode laat ik mij als columnist regelmatig zeer kritisch uit over het beleid van Brokx en later Heerma. Pas in de periode waarin ik in het NIAS actief ben, begin ik meer begrip te krijgen voor het streven naar budgetbeheersing, het streven naar deregulering en het streven om de sector meer marktgeoriënteerd te maken. Na jaren waarin ik steeds primair uitging van de inherente onvolmaaktheid van volkshuisvestingsmarkten, waarbij de overheid voor oplossingen moest zorgen, krijg ik steeds
>>
21
Ik had al veel over Hugo Priemus gehoord voordat ik daadwerkelijk met hem te maken kreeg. Dat was halverwege de jaren ‘80, in de tijd dat ik gevraagd werd om voorzitter te worden van de parlementaire enquêtecommissie bouwsubsidies. Ik was destijds vooral actief op het terrein van buitenlandse zaken en defensie; van de bouwsector en bouwsubsidies wist ik niet zo veel. Hetzelfde gold voor de andere commissieleden. Daar was bewust voor gekozen, men wilde mensen die fris tegen de materie aankeken. Tegelijkertijd was het een enquête waar veel feitelijk onderzoek voor nodig was. We hadden dus een grote behoefte aan externe deskundigheid. Zo kwam onderzoeksinstituut OTB in beeld. We hebben een gesprek gehad met Hugo Priemus om af te tasten of de gewenste deskundigheid door zijn instituut geleverd kon worden. Hugo gaf er blijk van alle hoeken en gaten van de problematiek te kennen. Hij wist meteen wat ons te doen stond en wat er uitgezocht moest worden. We raakten snel overtuigd
Klaas de Vries
‘De man is zo helder’ dat we het zonder hem en het OTB niet zouden redden! We hebben geen spijt gekregen van onze keuze. Het OTB heeft eersteklas ondersteunend werk geleverd. De problemen rond bouwsubsidies werden niet geïsoleerd beschreven maar uitgebreid toegelicht en in hun context geplaatst. Mede daardoor is de reikwijdte van de enquête veel verder geweest dan het onderzoeken van misbruik van subsidies. Het heeft een doorkijk gegeven in subsidieland en is een belangrijke bouwsteen geweest voor de hervormingen die staatssecre-
22
Hudig Penning 2010
taris Heerma later in de volkshuisvesting heeft doorgevoerd. Hugo heeft daar een belangrijk aandeel in gehad. De man is zo helder. Hij analyseert zo scherp, hij heeft een ongewoon ontwikkeld gevoel voor zin en onzin, hij laat zich geen knollen voor citroenen verkopen. Naast zijn inhoudelijke inbreng heeft Hugo de andere onderzoekers van het OTB voortreffelijk aangestuurd. Dat is een kwaliteit die in de academische wereld nog wel eens wordt onderbelicht: organiserend vermogen en het vermogen om de scope van een project te zien. Hugo is ook een begenadigd verwijzer. Hij neemt zaken alleen ter hand als hij ze echt door heeft. Zo niet, dan weet hij altijd iemand anders die wel de benodigde kennis in huis heeft. Hij is daar zuiver in, hij gaat niets naar zich toe trekken als hij weet dat anderen het beter kunnen.
zaken uit te leggen, argumenten te wegen. Bovendien is hij overwegend goedgemutst. Dat neemt niet weg dat hij scherpte verlangt van de mensen met wie hij te maken heeft. He doesn’t suffer fools gladly, zoals de Britten zeggen. In de toekomst blijft Hugo’s bijdrage aan de publieke discussie broodnodig. Zijn analytische vermogen, zijn vermogen om iets glashelder uit te leggen, de zaken in perspectief te plaatsen het is een combinatie van kwaliteiten die zeer zeldzaam is.
Hugo gaf er blijk van alle hoeken en gaten van de problematiek te kennen. Hij wist meteen wat ons te doen stond en wat er uitgezocht moest worden Na de enquête over de bouwsubsidies heb ik meermalen gebruik gemaakt van Hugo’s deskundigheid. Bijvoorbeeld toen ik door de stad Delft werd gevraagd om voorzitter van de raad van commissarissen te worden van Ontwikkelingsbedrijf Spoorzone Delft BV, een bedrijf dat de spoortunnel in Delft tot stand moet brengen. Ik heb toen Hugo en andere deskundigen erbij gevraagd, zodat de Raad van Commissarissen op meerdere gebieden van wanten wist. Het is een project dat door zijn omvang natuurlijk ook controverse oproept. Hugo heeft daarom eens een artikel in een Delftse krant geschreven waarin hij een paniekzaaiende burger op een briljante manier van repliek diende. Dat stuk heeft veel impact gehad. Ook dat kenmerkt Hugo: hij is graag bereid in discussie te gaan, Nirov
Klaas de Vries is onder andere twee maal minister geweest. Als voorzitter van de parlementaire enquêtecommissie bouwsubsidies heeft hij in de jaren ‘80 intensief met Hugo Priemus samengewerkt.
23
Hudig Penning 2010 24 (Foto Martijn Beekman / Hollandse Hoogte)
>>
meer oog voor de inherente onvolmaaktheden van nationaal en lokaal volkshuisvestingsbeleid, waarbij juist meer marktwerking voor betere resultaten zou kunnen zorgen. Ik keer me in die ontwikkeling steeds vaker en heftiger tegen PvdA-beleid, zoals het streven naar (nog) meer nieuwbouw (ten koste van het voorraadbeleid, inclusief renovatie) en het streven naar een stookkostensubsidie, door Jan Schaefer bepleit. In de interne PvdA-strijd over de nadruk op huren of kopen, kies ik positie door vooral het beschermd eigenwoningbezit als tussenvorm te bepleiten. Overigens ben ik tot medio jaren negentig een geharnast tegenstander van de verkoop van corporatiewoningen.’ ‘Ik ben voorstander van een groter accent op renovatie en stadsvernieuwing, de transformatie van gemeentelijke woningbedrijven tot woningcorporaties, een grotere rol van bewoners bij ontwikkeling en beheer van woningen, een grotere vraagoriëntatie van de volkshuisvesting, inclusief meer differentiatie en méér flexibiliteit. Ik bepleit een grotere rol van huursubsidie in het volkshuisvestingssysteem en een nauwere relatie tussen woningcorporaties en bewonereigenaars. Mijn verbazing over de fiscale behandeling van de bewoner-eigenaar is een constante factor in mijn visie op het actuele en gewenste volkshuisvestingsbeleid.’
BOUWSPOOR Het bouwspoor ligt het meest direct in het verlengde van zijn Bouwkunde-opleiding. Zijn eerste grote onderzoeksproject heeft betrekking op de systeembouw in Nederland; het levert de vaststelling op dat het leeuwendeel van de systemen zich heeft gespecialiseerd in middelhoogbouw en later hoogbouw. Hierdoor is het aanbod slecht afgestemd op de vraag, dit terwijl de systeembouw een substantiële bijdrage levert aan de toenmalige bouwgolf. Niet alleen blijken de woningtypen niet goed aan te sluiten bij de vraag, bouwfysisch is er ook vaak het nodige mis: tocht, geluidhinder tussen de woningen en slechte isolatie. Het in 1970 bij een commerciële uitgever (Samsom) verschenen rapport kondigt in wezen de stedelijke Nirov
vernieuwing aan die drie decennia later om zich heen zou grijpen. Als het OTB wordt opgericht (in 1985), wordt een nieuw ambitieus onderzoek ten behoeve van de bouwnijverheid opgezet. Het publiceert mooie rapporten over het technisch beheer in de eigenwoningsector, de sociale huursector en de commerciële huursector en legde de basis voor het Bouw Informatie Centrum (BIC), dat er overigens nooit is gekomen.
‘Ik bepleit een grotere rol van huursubsidie in het volkshuisvestingssysteem en een nauwere relatie tussen woningcorporaties en bewoner-eigenaars’ Op 9 november 2001 vertelt Ad Bos in het tv-programma Zembla over de schaduwboekhouding van Koop Tjuchem. Twee dagen later wordt Hugo door Rob Trip geïnterviewd tijdens het tv-programma Buitenhof. Hij meldt dat hij deze kwestie een parlementaire enquête waard vindt. Als de CommissieVos dit onderzoek start, wordt hij door Twee Vandaag gevraagd om commentaar te leveren bij de tv-samenvattingen van de openbare zittingen. Het was niet de eerste en zeker ook niet de laatste keer dat hij als deskundige voor een breed publiek acte de présence geeft. In 2006 wordt plotseling het complex Bos en Lommerplein ontruimd. Burgemeester Job Cohen vraagt Margaretha de Boer, professor mr. Lex Michiels (Universiteit van Tilburg) en Hugo om de Onderzoekscommissie Bos en Lommerplein te vormen. Het leidt tot twee rapporten, gebaseerd op de analyse van tien meter dossiers en gesprekken met ongeveer 40 betrokkenen. Ze werpen een schril licht op de lichtzinnige wijze waarop in de Nederlandse bouwnijverheid met constructieve veiligheid wordt omgesprongen. Mede op grond van dit rapport betaalt bouwbedrijf Hillen &
25
>>
Ik kende Hugo Priemus al enige jaren voordat ik hem echt ontmoette. Als minister van VROM kwam ik als vanzelf met hem in aanraking. Mensen om mij heen zeiden van hem: ‘Het is een felle, maar ook een goede’. Dat beviel me wel. Ik heb in 1985 een openingsspeech bij de oprichting van het OTB gehouden, mede op aanraden van mijn ambtenaren. Ze zeiden dat het goed was om als minister bij de opening van een dergelijk instituut aanwezig te zijn. Ik weet niet meer precies in welk jaar ik voor het eerst echt in gesprek kwam met Hugo, maar het was in de Verenigde Staten. We moesten allebei in Washington zijn. We namen samen een taxi van het vliegveld naar de stad en hadden gelijk een goede klik, we zaten op dezelfde golflengte. Al pratende kwamen we er achter dat we een hobby deelden: hardlopen. En het zit zowel in mijn als Hugo’s karakter om alles met geestdrift en toewijding te doen, dus ook het beoefenen
Pieter Winsemius
‘Ha, leuk, Hugo!’ van een hobby. Al moet ik erbij zeggen dat Hugo veel scherpere tijden heeft neergezet dan ik. Hugo heeft daarna ook een aantal malen deelgenomen aan de ‘Heerenloop’, een grote pretloop bij ons thuis. De Heerenlopers zijn uitgegroeid tot een inmiddels vrij groot gezelschap van mensen met twee kwaliteiten: het zijn serieuze lopers en wij vinden ze aardig. Ook dit jaar heeft Hugo weer meegelopen. Hij was tevreden over zijn tijd, in aanmerking nemend dat hij terug kwam van een slepende blessure.
26
Hudig Penning 2010
De wereld van het hardlopen spreekt Hugo en mij zeer aan. Het is heel anders dan golfen, wat toch meer een elitesport is. Met hardlopen heeft iedereen een korte broek aan en iedereen wordt moe, heel moe. Rangen en standen vervagen en er ontstaat een gevoel van broederschap. Daarnaast brengt de lichamelijke inspanning een prachtige geestelijke ontspanning met zich mee. Je hoofd raakt leeg waardoor je ruimte schept voor creativiteit en denkarbeid.
‘Lichamelijke inspanning brengt een prachtige geestelijke ontspanning met zich mee. Je hoofd raakt leeg waardoor je ruimte schept voor creativiteit en denkarbeid’
die hij heeft opgedaan. Er wordt beweerd dat veel mensen een piek in creativiteit rond hun 37e levensjaar hebben en dat daarna de creativiteit zich op een andere manier manifesteert; meer door verbreding, associatie, abstraheren en het leggen van verbindingen tussen verschillende terreinen. Welnu, Hugo brengt deze kwaliteiten voortreffelijk tot uiting. Ik hoop en denk dat Hugo nog een mooie werkzame periode in het verschiet heeft. Hij zal zeker betrokken blijven bij de volkshuisvesting en aanverwante terreinen. Ook voor mij is Hugo een blijvende en zichzelf vernieuwende bron van inspiratie. Als ik hem waar dan ook tegen kom, denk ik altijd: ‘Ha, leuk, Hugo!’. En ergens verwacht ik dat hij nog een meesterwerk gaat afleveren. Een meesterwerk buiten zijn vakgebied. Dat kan van alles zijn, gezien zijn brede getalenteerdheid. Misschien een kinderboek schrijven?
Hugo’s politieke overtuiging is een kleine smet op zijn blazoen, maar is verder niet storend in de omgang. Integendeel, het is juist in een vakgebied als de volkshuisvesting belangrijk om de verschillende perspectieven te kennen. We hebben daar heel wat levendige gesprekken over gehad. ‘Hugo knettert’ zou je kunnen zeggen, en dat hebben maar weinig mensen. En ondanks onze verschillende politieke achtergrond delen we ook veel opvattingen, met name ons grote vertrouwen in de corporatiesector. En hij geeft steeds blijk van grote deskundigheid. Zo was hij goed thuis in de discussie over de huurliberalisatie tijdens het bewind van minister Dekker, die ik als invaller heb opgevolgd. In de Tweede Kamer waren in mijn ogen toen maar drie mensen die echt snapten waar het over ging, zonder vernauwende partijpolitieke denkbeelden: Bas Jan van Bochove van het CDA, Staf Depla van de PvdA en Arda Gerkens van de SP.
Pieter Winsemius is onder andere twee maal minister van VROM geweest en heeft in diverse hoedanigheden Hugo Priemus leren kennen.
Kenmerkend voor Hugo is verder dat hij binnen zijn vakgebied een enorm breed terrein kan bestrijken. Hij maakt zich dingen snel eigen en is in staat die te verbinden met eerdere kennis Nirov
27
>>
Roosen in totaal 14 miljoen euro als vergoeding van de geleden schade. Mede hierdoor gaat het bedrijf in 2009 failliet.
RUIMTELIJK SPOOR Als Hugo samen met anderen in 1985 het Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde (OTB) opricht, brengt dat zijn streven in een stroomversnelling om zich breder te oriënteren dan alleen op het gebied van de volkshuisvesting en het bouwen. Hij richt zich meer en meer op thema’s als ruimtelijke ordening, stadsontwikkeling, regionale dynamiek en grondbeleid; later komen daar infrastructuur en transport bij.
‘Hugo richt zich meer en meer op thema’s als ruimtelijke ordening, stadsontwikkeling, regionale dynamiek en grondbeleid’ Hugo blijkt als weinig anderen in staat te zijn om proactief in te spelen op mogelijkheden om onderzoek van de grond te tillen. Zo is hij, met het OTB, de trekker van twee grote internationale onderzoeksprojecten die worden gecofinancierd via middelen uit INTERREG, een EU-programma gericht op grensoverschrijdende en transnationale samenwerking. In het ene project staan ruimtelijke ontwikkelingen en beleidsopgaven in een aantal polycentrische regio’s in NoordwestEuropa (waaronder de Randstad) centraal, in het andere project de corridors daartussen: Eurbanet respectievelijk Corridesign. De wetenschappelijke uitkomsten vinden hun weg in een groot aantal publicaties, het door Hugo ontwikkelde ‘werkmodel’ van OTB: benut extern gefinancierd altijd om te participeren in de wetenschappelijk discussie. Ook is hij de belangrijkste initiatiefnemer van een succesvolle Bsik-onderzoeksaanvraag
28
Hudig Penning 2010
(dit acroniem staat voor ‘Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur’) met de titel ‘Systeeminnovatie Ruimtelijke Ontwikkeling’. Bij dit programma zijn meerdere universiteiten en kennisinstellingen betrokken. In 1982-1983 brengt hij voor de derde keer een sabbatical leave door op het Netherlands Institute for Advanced Studies (NIAS), deze keer als lid van de themagroep Urban Change – Urban Policy. Het eerste lustrum van het OTB (1 oktober 1990) staat in het teken van de inrichting van de Randstad. In 1993 verschijnt het boek van Herman van der Wusten en Hugo over de ruimtelijke en bestuurlijke inrichting van de Randstad. In 1997 vraagt SER-voorzitter Klaas de Vries aan Hugo of hij als onafhankelijk lid wil toetreden tot de nieuwe vaste SER-Commissie Ruimtelijke Inrichting en Bereikbaarheid (RIB). Hiervan is hij nog steeds lid. Als hij op 1 september 2003 decaan van de faculteit Techniek, Bestuur en Management wordt, bekleedt Hugo de leerstoel Systeeminnovatie Ruimtelijke Ontwikkeling. Zijn internationale publicaties, passend in het ruimtespoor, verschijnen vooral in Environment and Planning A en B en European Planning Studies. Recentelijk is zijn aandacht verschoven naar de relatie tussen klimaatverandering, zeespiegelrijzing en ruimtelijke ordening.
INFRASTRUCTUUR- EN TRANSPORTSPOOR Het infrastructuur- en transportspoor komt bij Hugo pas na 1985 tot ontwikkeling. Als het OTB in 1986 verschillende mensen aantrekt, onder wie Wim Stam, Johan Visser, Ekki Kreutzberger en Rob Konings, is in korte tijd een aardige expertise in goederenvervoer gemobiliseerd. Als enige OTB-hoogleraar in die tijd is er voor Hugo alle aanleiding om zich op dit gebied nader te scholen. Met Peter Nijkamp sticht hij de Werkgroep Infrastructuur, Transport en Logistiek (ITL) die zich meteen kandidaat stelt als de kern van een landelijke onderzoekschool.
>>
Nirov
29
(Foto Herman van Heusden / Hollandse Hoogte)
>>
In 2003 wordt Hugo gevraagd om als onderzoekscoördinator op te treden voor de Tijdelijke Commissie Infrastructuurprojecten (TCI). Hierin participeert een keur van TBM-deskundigen, de faculteit waarvan hij op dat moment decaan is. Deze activiteit mondt niet alleen uit in een gezaghebbend eindrapport, voor verantwoordelijkheid van de Commissie-Duivesteijn, maar ook in een door Hugo geredigeerd rapport over achtergronden en grondslagen van de besluitvorming over megaprojecten, alsmede uitvoerige
ONDERWIJS De bijlessen die Hugo tijdens zijn middelbare schooltijd geeft, blijken een goede oefening voor later. Aan de Afdeling Bouwkunde beginnen zijn onderwijsactiviteiten met het samenstellen van een uitvoerige Documentatie Woningbouw. Als de afstudeerrichting Volkshuisvesting in 1972 officieel van start gaat, verzorgt hij voor vierdejaars studenten een werkcollege Woningmarkt en een werkcollege Volkshuisvestingsbeleid. Het is het begin van een lange onderwijscarrière. Niet alleen in Delft geeft hij college, maar ook aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (vaak voor juristen), de Universiteit van Amsterdam (vooral voor planologen en geografen) en het Institute of Housing Studies (voor buitenlandse studenten). Vanuit de NIROV-Sectie Volkshuisvesting geeft hij, samen met anderen, de stoot tot het lanceren van de NIROV-cursus Volkshuisvestingsbeleid, bedoeld voor praktijkmensen. Deze cursus gaat in het jaar 1984 van start. Als gasthoogleraar verzorgt hij colleges aan de De Montfort University in Leicester en later aan de Universiteit van Glasgow (Department of Urban Studies).
Hugo Priemus, eind jaren zestig. (Collectie Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam)
deelstudies over de Betuweroute, de HSL-Zuid en de Zuiderzeelijn. Uiteindelijk leidt het rapport van de TCI ertoe dat de Zuiderzeelijn definitief wordt afgeblazen en dat de transformatie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat tot een kennisintensief beleidsdepartement wordt versneld. Op 1 juli 2009 wordt Hugo benoemd als hoogleraar ‘Besluitvorming van grote infrastructuurprojecten’. Hij is dan inmiddels met emeritaat, maar hij was de eerste aangewezene voor deze leerstoel die de internationaal bekende Bent Flyvbjerg achterliet toen die naar de University of Oxford vertrok. Hugo doet dat op ‘nultiende’ basis: universitaire geheimtaal voor ‘om niet’.
30
Hudig Penning 2010
Binnen de afstudeerrichting Volkshuisvesting worden vanaf de start in 1972 vakken en projecten altijd systematisch geëvalueerd. Ook studiedagen van OTB en NIROV en postdoctorale cursussen PDOB/PATO Bouwkunde worden altijd nietsontziend geëvalueerd. ‘Opvallend was altijd de grote samenhang per docent tussen inhoud en didactische kwaliteit. Hoewel ik vrij consequent steeds heb gezondigd tegen de meest basale didactische regels en wetten, heb ik me gedurende een lange reeks van jaren kunnen verheugen in zeer positieve evaluaties.’ Op 29 april 2000 verschijnt de VARA-gids met het omslagartikel ‘Hoe word ik deskundige? (en wat schuift het?)’ inclusief de Deskundologen top-50, die dwars door de politieke gremia heenloopt. Hugo wordt als volgt getypeerd: ‘Hugo Priemus (1942): Delfts hoogleraar volkshuisvesting. Draait bij Nova en Journaal al jaren mee vanwege kritische kijk op grote overheidsplannen. Leerde de taal van het medium als medewerker van Teleac-cursus
Bouwen en Wonen (1970). Brak tien jaar geleden het hart van voormalig tv-deskundige Chriet Titulaer door diens Huis van de Toekomst af te doen als ‘karikatuur van de consumptiemaatschappij’.
SOCIAAL-DEMOCRATISCHE ACTIVITEITEN Afgezien van een blauwe maandag lid te zijn geweest van de Liberale Studentenvereniging Delft, speelt sinds begin 1964 de Partij van de Arbeid een centrale rol in Hugo’s politieke activiteiten. ‘Het politieke spel rondom de volkshuisvesting, de woningbouw en de stadsvernieuwing boeide mij zeer. Ik raakte al snel (1971) verzeild in de VRO-Adviescommissie die de TweedeKamerfractie van de PvdA ondersteunde.’ Hij krijgt te maken met mensen als Hans van den Doel, Jan Schaefer, Hans Kombrink, Marcel van Dam, Nora Salomons en later met Wilfried de Pree, Arie de Jong en Adri Duivesteijn.
Als de verkiezingen in 1973 voor de PvdA goed aflopen en het kabinet-Den Uyl opleveren, wordt Hugo ‘genoemd’, zoals dat heet Als de verkiezingen in 1973 voor de PvdA goed aflopen en het kabinet-Den Uyl opleveren, wordt Hugo ‘genoemd’, zoals dat heet. In een krantenbericht geeft Hedy d’Ancona aan dat ze Hugo de gedroomde kandidaat als VRO-minister vindt, boven Marcel van Dam en Jan Schaefer. Zoals bekend worden Marcel en Jan staatssecretaris en maakt Hans Gruijters (D’66) als minister van VRO zijn entree. ‘Wellicht ben ik in die periode aan een groot gevaar ontsnapt. Ook later ben ik van tijd tot tijd wel als ministerskandidaat genoemd, maar ik had niet de indruk dat de kansen toen groot waren. Ik heb elke activiteit en elk initiatief altijd achterwege gelaten om enige interesse in een politieke functie kenbaar te maken. Ik ben verschillende Nirov
keren voorgedragen voor de Leidse gemeenteraad en de Tweede-Kamerfractie van de PvdA en heb steeds voor de eer bedankt. Ik gaf steeds weer voorrang aan onderzoek en onderwijs in universitair verband, en daarmee aan een onafhankelijke positie.’ Al met al heeft Hugo van 1970 tot 1998 bijna dertig jaar lang, met een sterk wisselende intensiteit, in de nabijheid van de PvdA-TweedeKamerfractie VRO verkeerd. Elsevier gaat in 1999 in het artikel ‘Partij van de Macht’ na ‘hoe de PvdA in tien jaar tijd alle invloedrijke banen in handen wist te krijgen’. Elsevier stelt vast dat de PvdA in september 1989 weer toetrad tot de regering. In tien jaar heeft de PvdA sindsdien op subtiele wijze de belangrijkste maatschappelijke posities verworven. Onder het motto ‘Niet zo zichtbaar maar o zo machtig’ identificeert Elsevier in totaal 39 prominente PvdA-leden. In dit overzicht wordt Hugo als een van deze 39 machtige PvdA-ers ontmaskerd. ‘Net als Riek Bakker verloopt mijn invloed op de PvdA via informele contacten met bewindslieden en via bijdragen aan de partijdebatten op mijn vakgebied, aldus Elsevier.’
DE WIJDE WERELD IN Als Hugo in 1977 als hoogleraar volkshuisvesting wordt benoemd, heeft hij ervaringen opgedaan in Marokko en Japan. In 1974 geeft hij zijn eerste van vele, vele internationale keynote-speeches. Sinds 1989 loopt door zijn loopbaan een steeds nauwere relatie met beleid, praktijk en onderzoek in China op het gebied van volkshuisvesting, stedelijke ontwikkeling, infrastructuur- en milieubeleid. Na diverse bezoeken krijgt de relatie China-Nederland in 2004 voor Hugo een nieuwe impuls als professor Jianing Mi, verbonden aan de School of Management van Harbin Institute of Technology, de faculteit Techniek, Bestuur en Management bezoekt. Hij is zo onder de indruk van onderwijs en onderzoek bij TBM, dat hij aankondigt de opleidingen en het onderzoeksprogramma in Harbin (gelegen ten noordoosten van Beijing in het voormalige Mantsjoerije) te willen kopiëren. Als de School of Management in Harbin
>>
31
Hoe bent u in contact gekomen met Hugo Priemus? Ik heb Hugo voor het eerst ontmoet op een OECD-vergadering in Parijs. De discussie ging toen over hoe we het huisvestingsbeleid een andere vorm konden geven, zodat het destijds heersende proces van verval van de binnenstad kon worden afgeremd of gekeerd. De Nederlandse opvattingen over ruimtelijke planning, stadsbeheer en huisvestingsbeleid hebben altijd op respect kunnen rekenen in de internationale onderzoeks- en beleidsgemeenschappen, maar Hugo bezit extra kwaliteiten: hij is een grensoverschrijdend denker en houdt zaken liefst kort en bondig. Bestaat er naar uw mening zoiets als een internationale wetenschappelijke gemeenschap? Zo ja, hoe ziet deze er dan uit en over welke kenmerken beschikt een dergelijke gemeenschap? Er is sprake van een reeks overlappende onderzoeksnetwerken en gemeenschappen op
Duncan McLennan
‘Een grensoverschrijdend denker’ terreinen van gemeenschappelijke interesse. Huisvestingspecialisten, theoretici die zich bezighouden met sociaal beleid, architecten, stadseconomen, planologen en andere groepen rond vraagstukken over steden, wijken en huisvesting. Interessevelden worden ook afgebakend door vakdisciplines en geografische ligging; dit zijn veelal afzonderlijke netwerken met interesse voor Europa, Noord-Amerika en de Stille Oceaan. Welke rol speelt Hugo Priemus in deze internationale wetenschappelijke gemeenschap? Hugo heeft altijd een belangrijke rol vervuld, en
32
Hudig Penning 2010
dat doet hij trouwens nog steeds, bij het creëren van een uitgebreid Europees netwerk voor huisvestingsonderzoek dat formeel beslag heeft gekregen in de ENHR. Dit internationale netwerk telt enkele duizenden leden en meer dan 30 werkgroepen, en op de jaarlijkse conferentie komen minstens 500 geleerden uit meer dan 30 landen af. Hugo was nauw betrokken bij het bepalen van de visie voor dit immense project en bij het binnenhalen van middelen om het project tot een succes te maken. Daarnaast zocht hij aansluiting bij andere netwerken die zich bezighielden met infrastructuur, energie en steden. Hij heeft het uithoudingsvermogen van een marathonloper en dat zie je terug in de lange weg die hij heeft afgelegd in Europa om iets speciaals te creëren voor de jongere generatie onderzoekers. Wat vindt u van Hugo Priemus als vakgenoot? Ik deel de filosofie van de grote econoom Keynes dat wij als sociale wetenschappers niet alleen moeten proberen de trieste werkelijkheid beter te begrijpen, maar ook voor verbeteringen dienen te zorgen. En als oudere academici moeten we vaak erkennen dat de beste manier hiervoor is om andere, jongere onderzoekers kansen te bieden. Hugo heeft eigenlijk een nogal buitengewone loopbaan gehad in de zin dat hij niet alleen zelf veel verhelderende opvattingen over huisvesting aan de dag heeft gelegd, maar dat hij ook heel veel anderen de kans heeft gegeven om verbeteringen aan te dragen. En hij kent zijn gelijke niet als het aankomt op het vermogen om ideeën uit de academische wereld om te zetten in beleidsacties voor betere huizen en wijken – niet alleen in Nederland maar ook in veel andere landen en steden. Wat hebt u van Hugo Priemus geleerd? Hugo heeft me weten te overtuigen om meer van mijn werkende bestaan in Europa door te brengen in plaats van in de VS, ook al kan niemand tippen aan de Nederlanders wat betreft de 5 of 6 talen die ze spreken! Ik heb ook geleerd dat luisteren naar de meer fysieke stedelijke disciplines, zoals ontwerpers, architecten en ingenieurs, zo z’n voordelen heeft. Daarnaast heb ik de potentiële voordelen in leren zien van goed georganiseerd zijn, al moet ik bekennen dat Nirov
ik zijn organisatorische precisie nooit echt heb weten te evenaren.
‘Hugo heeft me weten te overtuigen om meer van mijn werkende bestaan in Europa door te brengen in plaats van in de VS’ Wat heeft Hugo Priemus van u geleerd? Oh, in elk geval bescheidenheid en wat behoorlijk beroerde grappen over huisvesting (we hadden vaak discussies vanuit verschillende gebouwen!). Even serieus: ik weet ‘t niet precies, maar misschien heb ik ‘m wel weten te overtuigen dat een beetje economie best van pas kan komen.
Duncan McLennan is professor aan de School of Geography and Geosciences, University of St Andrews, Verenigd Koninkrijk.
33
>>
haar 20-jarige bestaan viert, wordt Hugo als eregast uitgenodigd. Bij die gelegenheid ondertekenen de School of Management en TBM een samenwerkingsovereenkomst.
PARLEMENTAIRE ONDERZOEKINGEN Bij drie parlementaire onderzoekingen is Hugo op een of andere manier betrokken: − Parlementaire Enquête Bouwsubsidies, geleid door Klaas de Vries, 1987; − Parlementaire Enquête Bouwnijverheid, geleid door Marijke Vos, 2002; − Parlementair Onderzoek van de Tijdelijke Commissie Infrastructuurprojecten (TCI), geleid door Adri Duivesteijn, 2004. Voor de eerste en de laatste doet hij met anderen van feitelijk onderzoek, de tweede voorziet hij van commentaar in het tv-programma Twee Vandaag. En over dat laatste wordt verschillend gedacht. ‘Mijn grootste triomf beleefde ik enkele maanden na afronding van de parlementaire enquête. Tijdens een VIP-bijeenkomst van de TU Delft voegde een directeur van een groot bouwconcern mij toe: ‘Mijnheer Priemus, u begrijpt helemaal niets van het bouwbedrijf ’. Dat had deze insider heel goed gezien.’
‘Tijdens een VIP-bijeenkomst van de TU Delft voegde een directeur van een groot bouwconcern mij toe: ‘Mijnheer Priemus, u begrijpt helemaal niets van het bouwbedrijf’. Dat had deze insider heel goed gezien’ Terugkijkend op de parlementaire onderzoekingen vindt Hugo: ‘Vergeleken met andere westerse
34
Hudig Penning 2010
democratieën is het controlerend vermogen van het Nederlandse parlement zwak te noemen. Van de 21 onderzochte parlementen scoorde het Nederlandse parlement in een nog steeds actueel Duits onderzoek (Harfst & Schnapp, 2003) slechts de 18e plaats. Zo’n zwak parlement kan uit de wetenschappelijke wereld wel een steuntje gebruiken. Goed onderzoek verhoogt de kans op ‘evidence based’, realistisch en uiteindelijk effectief beleid. In de Nederlandse situatie met een zwak bewerktuigd parlement is een beleidsontwikkeling gewenst, die leidt tot een staatsrechtelijke versterking van de positie van de Tweede Kamer.’ Na zijn afscheidscollege op 29 juni 2007 wordt Hugo gevraagd om toe te treden tot de Commissie Private Financiering Infrastructuur (Commissie-Ruding), tot de SER-Commissie van Sociaal-Economische Deskundigen (Commissie Woonlastenbeleid), tot de Kenniskamer van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Think Tank van het Ministerie van VROM. ‘Voorlopig is er nog geen eind te bespeuren aan mijn zwerftochten door het mijnenveld tussen Delft en Den Haag,’ zegt hij zelf.
KILOMETERS VRETEN Op 5 december 1976 verrast Sinterklaas Hugo met een stel hardloopschoenen en een trainingspak. Het is het begin van een heuse hardloopcarrière. Hij schrijft zich in voor prestatielopen van 8 km, later 13 km langs het strand, en is opgelucht dat hij niet als laatste finisht. Hij krijgt de smaak te pakken en begint aan het langere werk. En hij houdt zijn verrichtingen precies bij: ‘Op 18 maart 1978 startte ik voor mijn eerste halve marathon, met start en finish bij de Leidse Holiday Inn, die toen tien jaar bestond. Ik finishte in 1 uur 41 minuten 40 seconden en kwam enkele kilometers vóór de finish de man met de hamer tegen.’ En na de halve marathon lonkt de hele, natuurlijk! Met zijn trainer stelt hij een trainingsschema op, dat moet leiden tot zijn debuut op de marathon: de Midwintermarathon in Apeldoorn, op 2 februari 1980. Als nummer 406 rondt hij deze af in een tijd
van 3.16.10. Hij loopt er vele, totdat een ontstoken achillespeesaanhechting hem dwingt een punt te zetten achter de wedstrijdatletiek. Lopen op een lager pitje gaat niettemin door. Na fietstrainingen door de duinen of in een fitnesscentrum begint hij voorzichtig weer te lopen. Het blijkt voldoende basis voor deelname aan de Herenloop die elk jaar in het laatste weekend van augustus door Pieter en Hannah Winsemius in en om Blaricum wordt georganiseerd (13 km). In 2008 speelt de blessure echter weer op en in januari 2010 laat Hugo zich eraan opereren. ‘Voorzichtig begin ik te denken aan een comeback op de maraton rondom mijn 70ste verjaardag.’
verbanden en het geschikt maken van theoretische inzichten voor beleid en praktijk. Ik heb mijn activiteiten wel eens omschreven als: ‘Het was nèt geen onderzoek en nèt geen beleid’. […Ik geloof niet dat ik revolutionaire vernieuwingen heb gebracht of kolossale wapenfeiten heb verricht. Mijn bijdrage bestaat uit een reeks kleinere inzichten, verbeteringen en verhelderingen die de wereld niet slechter hebben gemaakt. Ik heb weinig tijd vermorst en heb aanzienlijk meer geproduceerd dan geconsumeerd. Ik hoop dat velen met onderdelen van die zeer gevarieerde productie hun voordeel hebben kunnen doen.’
Verantwoording
ZELFREFLECTIE Tijdens zijn afscheidscollege schildert Hugo zichzelf vooral als assembleur af, ‘die de stukken samenvoegt die andere onderzoekers hebben ontwikkeld’. ‘Mijn kracht ligt niet zozeer op theoretische verdieping maar op het vinden van
Dit stuk is gebaseerd op een bundel autobiografische notities van Hugo Priemus. De selectie en bewerking van de tekst alsmede de toevoeging van allerlei observaties zijn het werk geweest van Eduard Herkes (eindredacteur Tijdschrift voor de Volkshuisvesting) en Wil Zonneveld (Onderzoeksinstituut OTB en Faculteit Bouwkunde van de TU Delft).
Hugo Priemus terugblikkend: ‘Het was nèt geen onderzoek en nèt geen beleid’. Collectie Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam)
<< Nirov
35
Bonen geteld
‘T
here is more than beans counting’ stelde prof. dr. Dan Hastings (MIT) tijdens een midterm review van de Faculteit Techniek, Bestuur en Management in 2006. Het gaat ook om creativiteit, vernieuwing en kennisvalorisatie. Dat zijn wijze woorden. Toch is het ook handig als de output over de jaren kan worden teruggevonden. Vanuit die praktische constatering bezorgde Hugo Priemus het Nirov eerder dit jaar een 393 pagina’s tellend document waarin een kwantitatief overzicht van zijn (‘min of meer’) wetenschappelijke output sinds 1963 tot 2010 is opgenomen. Dit overzicht kan nuttig zijn als vindplaats voor diegenen die zoeken naar een artikel, een hoofdstuk of een inleiding. Wie wil weten of dit alles ook heeft geleid tot toepassingen, tot vernieuwing en/ of getuigen van creativiteit of wijsheid, moet de bronnen zelf raadplegen of nader aandacht besteden aan de context. De output tot 2010 in het kort; 18 internationale boeken, 25 mede door Priemus geredigeerde special issues van internationale wetenschappelijke tijdschriften, 170 artikelen in internationale wetenschappelijke tijdschriften (inclusief 12 boekbesprekingen), 70 hoofdstukken in internationale wetenschappelijke boeken, 68 keynote speeches, honderden internationale papers en sessies, 237 Nederlandse boeken en rapporten, 203 hoofdstukken of andere bijdragen aan boeken, 431 artikelen in Nederlandse wetenschappelijke en vaktijdschriften, 620 artikelen in kranten en populaire weekbladen, columns, ingezonden stukken en boekbesprekingen. Het Nirov wil graag bijdragen aan een duurzame ontsluiting van deze output. Het document ‘Bonen geteld’ is als pdf te downloaden via www.nirov.nl/hugopriemus
36
Hudig Penning 2010
Over mr. Dirk Hudig (1872 – 1934)
M
r. Dirk Hudig, geboren in 1872, was een telg uit een zeer Rotterdams patriciërsgeslacht. Een milieu van reders, assuradeuren, een ‘kapitalistisch’ milieu. Na een korte studietijd in Leiden, ging hij verder studeren in Amsterdam en raakte onder invloed van Treub, toen hoogleraar sociale economie, die, daarvoor als raadslid en wethouder en lid van de Tweede Kamer voor de Vrijzinnig Democratische Bond, krachtig meewerkte aan de verbetering van maatschappelijke toestanden. In tegenstelling tot Treub werd Hudig wel socialist, en heeft hij de maatschappelijke bewogenheid, die hij in zijn studiejaren bij zich voelde groeien bevestigd op de terreinen, die voor hem het meest voor de hand kwamen te liggen: de volkshuisvesting en de stedebouw. Als pas afgestudeerd jurist werd Hudig in 1899 betrokken bij het werk van het Centraal Bureau voor Sociale Adviezen, en werd hij in 1905 directeur van dit centrum dat de verzameling van literatuur en gegevens en de voorlichting op het gebied van het gehele maatschappelijke vraagstuk ten doel had. In publicaties geeft hij dan al blijk van zijn interesse voor de volkshuisvesting, of ‘het woningvraagstuk’ zoals het toen genoemd werd. In 1913 is hij een van de oprichters van de Nationale Woningraad, maar al direct zag hij naast de Woningraad plaats voor een instelling die zich over het gehele veld van de volkshuisvesting zou bewegen, hetgeen leidde tot het oprichten van het Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting, waarvan hij tot zijn dood de drijvende kracht is geweest. Maar ook was hij de man van het Internationaal Stedebouwcongres in 1924 in Amsterdam, en was hij de zeer actieve secretaris van de op zijn voorstel in 1923 ingestelde Nirov
Stedebouwkundige Raad, een groep voortrekkers op het terrein van de stedebouw. Iemand die Hudig jarenlang van nabij heeft meegemaakt, mr. Jasper Vink, heeft dat ter gelegenheid van een eerdere penninguitreiking, in 1972 (aan H. van der Weijde), als volgt vertolkt: ‘Hier is, geloof ik, plaats voor een vergelijking met sommige uitingen van maatschappelijke bewogenheid, die wij nu om ons heen zien. Ik weet dat in Hudig dezelfde hartstocht voor een betere wereld brandde als die nu velen tot actie beweegt. (...) Het komt niet aan op de bewogenheid, maar op het daaruit trekken van consequenties voor zichzelf. (...) Hij heeft ons Instituut opgericht als verzamelpunt, als werk- en voorlichtingscentrum, als wachtpost en stimulans vanuit de maatschappij, en hij heeft zich zelf tot zijn - menselijk gezien te vroege - dood in 1934 aan dat Instituut gegeven met de volle inzet van zijn persoon, in primitieve behuizingen, met maar enkele hulpkrachten en tegen een karig salaris. (...) Hij heeft in de volle zin voor zijn sociale bewogenheid ‘payé de sa personne’. Maar zo heeft hij beslissend bijgedragen tot de ontwikkeling van de volkshuisvesting en de stedebouw in ons land, tot het ontstaan van een positieve mentaliteit bij burgerij en overheden, het op peil brengen van de wetgeving, het op gang brengen van de opleiding van deskundigen en wat niet al.’
37
Over de Hudig-penning
D
e Hudig-penning is in 1934 ingesteld ter nagedachtenis aan één der voormannen van de volkshuisvesting en stedenbouw in Nederland, de progressieve liberaal mr. D. Hudig. De Hudig-stichting is verantwoordelijk voor de uitreiking van deze penning. Volgens de statuten telt het Hudig-bestuur 7 leden, te benoemen door het Nirov-bestuur. Volgens dezelfde statuten is de doelstelling van de stichting ‘de belangen van de volkshuisvesting en van de stedebouw in Nederland te bevorderen’, door het periodiek verlenen van een Hudig-penning, uit te reiken aan een persoon die zich op het gebied van de volkshuisvesting of stedebouw op bijzondere wijze verdienstelijk heeft gemaakt. Uitreiking van de Hudig-penning geschiedt in beginsel eens per vijf jaar. De huidige samenstelling van het bestuur van de Hudig-stichting is als volgt: Riek Bakker Guido Derks Christine Oude Veldhuis Joost Schrijnen Friso de Zeeuw
In het verleden werd de Hudig-penning uitgereikt aan: 1939 mr. J. Kruseman, ‘wachter der Woningwet’ 1951 ir. L.S.P. Scheffer, vooraanstaand bestuurder van de International Federation for Housing and Planning 1951 ir. W. Van Tijen, architect 1956 jhr. M.J.J. de Jonge van Ellemeet, lange tijd voorzitter van ‘Het Instituut’ 1961 ir. C. van Traa, de man van de wederopbouw van Rotterdam 1966 mr. J. Vink, Directeur-Generaal Ruimtelijke Ordening 1972 drs. H. van der Weijde, ongeveer 40 jaar directeursecretaris van ‘Het Instituut’ 1978 mw. mr. Chr. A. de Ruijter-de Zeeuw, oud-gedeputeerde van Zuid-Holland en voorzitter van de Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening 1987 drs. Jan G. van der Ploeg (postuum)
38
Hudig Penning 2010
1992 drs. R.J. de Wit 2002 prof.dr.mr. J. Witsen, Directeur Generaal Ruimtelijke Ordening, vice-voorzitter van het Nirov en voorzitter Europlan 2007 Prof. H.E. (Riek) Bakker
Nirov
39
Deze publicatie is een uitgave van het Nirov onder auspiciën van het bestuur van de Hudig-stichting.
Het Nirov, Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting, is de netwerkorganisatie voor professionals die werkzaam zijn in de wereld van ruimtelijke ontwikkeling, bouwen en wonen. De ruim 10.000 aangesloten leden maken van het Nirov het grootste maar ook meest gemêleerde netwerk van betrokken professionals uit de publieke en private sector. De visie van het Nirov: Ruimte en leefomgeving staan ten dienste van de samenleving en moeten een hoge en duurzame kwaliteit hebben. Ruimte maken doe je voor en met elkaar: eigen belangen moeten worden verbonden met collectieve belangen. Ruimte maak je samen. De missie van het Nirov: Het Nirov is een netwerkorganisatie voor professionals uit de publieke en private sector die werken aan ruimtelijke ontwikkeling, bouwen en wonen. De doelstelling van het Nirov: Het Nirov wil een bijdrage leveren aan samen ruimte maken door actief te werken aan kennis, competenties en onderling
Deze uitgave is tot standgekomen met steun van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Centraal Fonds Volkshuisvesting, Ymere en Aedes.
contact van professionals in de ruimtelijke vakgebieden en aangrenzende werkterreinen. De strategie van het Nirov kent de onderstaande elementen: • het verbinden van kennis en praktijk • het organiseren van debat en discussie • het stimuleren van innovatie en vernieuwing • met kennis van zaken reageren en agenderen
Binckhorstlaan 36 Postbus 30833 2500 GV Den Haag t +31(0)70 3028484 f +31(0)70 3617422 e
[email protected] w www.nirov.nl
Deze uitgave is tot standgekomen met steun van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Centraal Fonds Volkshuisvesting, Ymere en Aedes.