Ter Doolen Ook wel z.g. “Ter Do(e)len”, “Ten Dool” of “De Dool”. Eertijds fungeerde de sterkte tevens als buitengoed en zomerresidentie van de abt van St.-Truiden. De eerste vermelding van het slot dateert van 1282. De eerste abt die er resideerde, was Amelius van Schönau of Schoonvorst (1330-50), die er zich had teruggetrokken tijdens de oorlogen van de Luikenaren tegen Engelbrecht van der Marck en de opschudding die er toen in St.-Truiden heerste, toen de stad partij koos voor de Luikenaren en de abt voor de Luikse prins-bisschop. Waarschijnlijk voelde hij zich daar niet veilig genoeg en daarom gaf hij zijn broer Renier (of Renard) van Schoonvorst de toelating om het kasteel manu militari te bezetten en er al de heerlijke rechten te genieten. Na de dood van de abt in 1350 weigerde Renier Ter Dolen te verlaten. Hij wou zich vestigen in het kasteel. Na weigering van abt Robert van Craenwick (1350-66), opvolger van Amelius, trad hij in open conflict met de monniken en hij brandschatte zelfs de inwoners van Helchteren. Uiteindelijk was de abt genoodzaakt met Renier een vergelijk te treffen en kreeg hij de toelating om nog vier jaar op Ter Dolen te blijven.Van de oorspronkelijke burcht bleef geen aanduiding bewaard, tenzij dat de toenmalige hoeve en het kasteel Ter Dolen in 1361 werden platgebrand door ridder Hendrik van Halbeek, tegenspeler van abt Robert van Craenwick. In 1367 volgde min of meer herstel. Naderhand vielen de gebouwen weer in puin en werden ze heropgebouwd door abt Hendrik van Conincxheim (1443-70). De kroniek van de abdij van St.-Truiden verhaalt evenwel dat door gebrek aan zorgen Ter Dolen reeds snel in een ruïne herschapen was. In 1522 hadden grote herstellingen en vergrotingen plaats onder abt Willem van Brussel (1516-32), zo goed als een volledige nieuwbouw. Hij liet een keuken optrekken, een zaal, (privé-)vertrekken, een paardenstal en duivenhok, een portaal en al de bijhorigheden van een herenwoning. Hij versterkte het kasteel met een omwalling bestaande uit een sterke ringmuur met torens en een brede, diepe gracht. Hij kocht ook de verloren gegane omliggende goederen terug en maakte het domein opnieuw rendabel. Wanneer men een tekening van Philippe de Corswarem uit begin XIX vergelijkt met het huidige complex en de zonet aangehaalde gegevens uit de kroniek, dan mag mogelijk aangenomen worden dat het huidige gebouwenbestand in wezen op deze XVI-eeuwse, door de kroniekschrijver beschreven aanleg teruggaat. Kern van het kasteel was een L-vormig gebouw, dat de N.- en O.-zijde van een rechth., nagenoeg vierkantig binnenhof innam. Als verdedigbaar geheel werden de niet bebouwde zijden van het hof versterkt door een omlopende muur met ten Z.W. en ten Z.O. twee nu verdwenen hoektorens. Waar de traptoren aanvankelijk voorkwam, is niet duidelijk. Kan hiermee de op de tekening van de Corswarem aanwezige haakse Z.-aanbouw met polygonale sluiting in verband worden gebracht? Of zou de traptoren het centrum van de N.-gevel hebben beheerst, zoals een nog behouden sokkel lijkt te suggereren? De voorburcht bezat aanvankelijk eveneens een versterkt karakter door de inplanting van een ronde Z.O.-hoektoren, thans nog aanwezige gesloten muurpartijen met schietgaten en een omringende gracht. De abt van St.Truiden betreurde op 4 juni 1538 dat het kasteel veel te lijden had gehad van de bezetting door de voorbijtrekkende troepen van de prins van Oranje. Eertijds was de bewaking en de verdediging van het slot opgelegd aan de inwoners van het dorp. Het complex diende in tijd van gevaar ook als toevluchtsoord voor de bevolking. In 1621 werd de grote ingangspoort gebouwd onder abt Hubertus van Sutendael (1638-63). Op 16 juni 1649 werd onder abt
Hubertus van Sutendael een slotkapel ingewijd door Mgr. Richard Pauli Stravius, bisschop van Luik, ter ere van O.-L.-Vrouw en St.-Trudo. Dezelfde abt vernieuwde de erfzijdegevel van de poortvleugel van het neerhof vermoedelijk van 1643 tot 1662, cf. de sluitsteen van de omlijsting van de rondbogige binnendeur in de Z.O.-hoek met jaartal 1643, boven mijter en abtsstaf tussen de letters H en S, alsook het jaartal 1662 met dezelfde letters op een mergelstenen gevelsteen boven de l.rondboogdeur. Tijdens de oorlogen van Lodewijk XIV logeerden veelvuldig officieren op het kasteel. Op 1 juni 1676 en op 17 februari 1678 werd Ter Dolen bezet door bevelhebber Webnom van de prins van Oranje. Alhoewel de aanwezigheid van geblokte vensteromlijstingen in de N.-vleugel van het kasteel er op duidt dat in de loop van XVII ook hier aanpassingswerken zijn uitgevoerd, moet toch de voornaamste verbouwing toegeschreven worden aan abt Remigius Mottaer of Mottart (178089). Hij bezorgde het tot landhuis getransformeerde abtsverblijf de voor zijn tijd typische Uvormige plattegrond. De O.-vleugel en de tgov. liggende aanbouw met polygonale sluiting verkregen toen de functie van zijvleugels om de representatieve functie van de N.-vleugel te accentueren. Alle buitengevels, op deze van de torens, de huiskapel en de Z.-aanbouw met polygonale sluiting van de N.-vleugel na, werden toen drastisch vernieuwd naar classicistische smaak. Aangeslagen als nationaal goed onder de Franse omwenteling in 1792, werd het domein, bestaande uit het kasteel, het neerhof en ca. 80 bunder (ca. 10,6 ha) gronden, te Maastricht openbaar verkocht op 14 oktober 1797 aan een zekere J.Th. Van Gulpen, namens W. Claes, burgemeester te Hasselt. De verbouwing in neo-Lodewijk XVIstijl met afbraak van de polygonale sluiting van de Z.-aanbouw van de N.-vleugel vond wellicht in XIX plaats. In 1917 verbleven 250 Duitse soldaten op het kasteel, waar ze vernielingen aanbrachten. In de eerste jaren na W.O. I bestond de voormalige tiendenschuur nog. Van 1923 tot 1932 verbleven er de Fraters van Tilburg, toen ze zich vestigden in Zonhoven. Na hun vertrek verkochten de eigenaars de meeste bijhorende gronden. Ter Dolen was erg onderkomen geraakt, zodat er herstellingswerken nodig waren om het kasteel weer bewoonbaar te maken. De vervallen kapel werd volledig gerestaureerd. Tijdens de afbraak van het oude altaar vond men de relieken van 1649 terug. Tijdens W.O. II viel het kasteel in handen van de Duitse bezetter, die niet alleen aan het interieur schade berokkende, maar ook bij het verlaten van het slot wat nog overbleef van het poortgebouw en de ten W. aansluitende dienstgebouwen van het neerhof in 1944 door brandstichting vernielden. Het woonhuis van de hoeve en de melkerij werden heropgebouwd door mevrouw Dijon-Naveau. Na W.O. II werd het slot het buitenverblijf van oud-eerste minister Jean-P.-A.-Gh.-M. Duvieusart (° 1900). De huidige eigenaar installeerde in 1994 een brouwerij Ter Dolen in het neerhof. Dat jaar werd de poort van het neerhof opnieuw overdekt. De verbouwing van de bestaande boerderij tot huisbrouwerij met verbruikzaal en terras geschiedde n.o.v. architect M. Baert (Hasselt). In 2001 werd het terras van de brouwerij deels overdekt, n.o.v. L. Vanroye (Hasselt). Het dak rust op een metalen draagconstructie. In 2002 werden de ramen en de deur van de achtergevel vernieuwd met tropisch hardhout, n.o.v. genoemde architect en architect V. Simoni (Hasselt). Een aantal ramen waren reeds eerder vervangen. De nieuwe ramen werden uitgevoerd zoals de al vervangen ramen. Eind 2002, opening van een gastenverblijf in de W.-aanbouw aan het kasteel. In datzelfde jaar werd een onderhoudspremie aangevraagd voor dakwerken aan de grote N.O.-toren, n.o.v. L. Vanroye (Hasselt), die bij het ter perse gaan van onderhavige
inventaris nog niet waren uitgevoerd. Gepland onderhoud betreft het herstel van de houten dakconstructie, alsook het vernieuwen van de leien bekleding en van de zinken regenpijpen. Het belang van het kasteel Ter Dolen ligt vooral in de wijze waarop het, ondanks de XVIII dverbouwing, getuigt van zijn vroeg-XVI-karakter. Door zijn geometrische aanleg (castellumtype) en zijn deels opengewerkte wanden, heeft het waterslot nog weinig weg van de gesloten feodale burchten, maar evolueert het manifest naar de grotere openheid van de half-versterkte landhuizen. Ter illustratie van de beschrijving van P.L. de Saumery tekende Remacle Le Loup ca. 1740 een algemeen gezicht vanuit het Z.O. Op de Ferrariskaart (1771-77) wordt het rechth. omgracht complex Cense de L’Abbaye de St Trond genoemd en aangeduid als een L-vormig kasteel, waarvan de N.-vleugel merkwaardig genoeg vergezeld is van een W.- i.p.v. Ovleugel, aangevuld met een U-vormig neerhof ten Z. Twee dreven ten Z. leiden naar het geheel, dat ten N. en Z. wordt geflankeerd door twee vijvers. In de Atlas van de Buurtwegen (1845) wordt het waterslot Château Dool genoemd en komt het nagenoeg voor in zijn huidige configuratie met de haakse vleugel van het kasteel op de juiste plaats ten O. en het U-vormig neerhof ten Z., met toen nog aanwezige W.-vleugel met uitbouwsels (fig. 91). Enkele gebouwen zijn in de loop der tijd en sinds de tekening van Remacle Le Loup verdwenen, nl. de ronde Z.-hoektorens en de houten ophaalbrug. Ook werd het poortgebouw van het neerhof verlaagd en verdween de Z.-trapgevel van de eertijds ruimer opgevatte O.vleugel van het kasteel, cf. de thans nog bewaarde bakstenen fundamenten aldaar met kalkstenen trap ten O. (fig. 92). Deze veranderingen zijn waarneembaar op de tekening van Philippe de Corswarem (begin XIX). De ronde Z.O.-hoektoren van het neerhof en de polygonale sluiting van de Z.-aanbouw van de N.-vleugel van het slot, mogelijk een voorgezet trappenhuis, dat toegang zou kunnen verleend hebben tot de ontvangstvertrekken, verdwenen na l.g. datum, daar ze op deze tekening nog voorkomen. De sierlijke bekroning van de thans verdwenen Z.O.-hoektoren van het neerhof, bestaande uit een peervormige spits met lantaarn, werd wellicht n.a.v. de bouwcampagne (1643-62) van abt Hubertus van Sutendael uitgevoerd. Wellicht in XIX gebeurde de verbouwing in neo-Lodewijk XVI-stijl van de Z.-aanbouw van de N.-vleugel van het kasteel, met afbraak van de voormalige polygonale sluiting. De gracht pal rond het kasteel en de N.-gracht van het neerhof werden na begin XIX gedempt. De vijver voor het kasteel is thans een weide en de prachtige eikenlanen verdwenen in de jaren na W.O. I, maar werden daarop herplant. De weiden rond het kasteel worden nog steeds gedraineerd door zouwen, smalle beekjes, terwijl een sluizensysteem de regelmatige bevloeiing mogelijk maakt. De overgebleven grachten ten Z., W., O. en N. van neerhof en kasteel, zijn heden grotendeels omgeven door oude platanen en kastanjelaars. Het bosrijke gebied is gekend onder de benaming Doolbos. Ook het landschap in de omgeving van het waterslot werd gerangschikt.
Thans L-vormig voormalig neerhof (Eikendreef nr. 21), met poortvleugel ten Z., waarin eertijds stallingen en woonhuis waren ondergebracht en nu stapelruimten, toiletten, degustatielokaal en taverne zich bevinden, alsook voormalige schuur (?) ten O., in XIX B tot
koetshuis omgevormd en heden brouwerij. Het poortgebouw was aanvankelijk hoger opgetrokken dan de rest en van dakkapellen en trapgevelvormige zijgevels voorzien, cf. tekening van Remacle le Loup. Op de plaats van de grotendeels verdwenen W.-vleugel met afgeschuinde bakstenen steunbeer is in 2001 het overdekte terras aangebracht. Ten Z. van het neerhof werd een parking aangelegd. Verankerde, witbeschilderde baksteenbouw onder verspringende, licht doorgezakte zadeldaken (Vlaamse en mechanische pannen), met al dan niet geprofileerde daklijstbalkjes, O.- en N.-dakschild; vernieuwd houtwerk. Ten Z., centrale, via een gekasseide oprit en een bakstenen brug van drie deels gedichte rondbogen toegankelijke, getoogde poort met afgeschuinde neg en vleugeldeur, ingeschreven in een rechth. spaarveld met geprofileerde kalkstenen druiplijst, kalkstenen l.negblokken en één dito r. Bekronende mergelstenen gevelsteen met inscriptie: A° 1621. Deze poortomlijsting is de enige restant van het voormalige poortgebouw. De oorspronkelijke stenen brug die toegang verleende tot de voorburcht had twee bogen en een houten ophaalbrug, die begin XIX werden vervangen door de huidige stenen brug met drie bogen, cf. tekening van de Corswarem. Gekasseide doorgang met aan weerszij twee recente rondboogdeuren en dito passerelle. Recente rechth. poort (1994) aan erfzijde. Aan weerszij van de getoogde buitenpoort, vleugel van een onbepaald aantal trav. en twee bouwl. met mergelstenen schietgaten, halfronde vensters en sporen van gedichte muuropeningen. R. van de buitenpoort zijn in de muur sporen merkbaar van een eertijds t.o.v. het muurvlak uitspringend spietorentje (cf. tekening van Remacle le Loup, reeds verdwenen bij Philippe de Corswarem). L.deel met drie bolkozijnen en twee rechth. venstertjes met kalkstenen lekdrempels en mergelstenen negblokken. Z.O.hoek met enkele kalkstenen hoekblokken. Blinde W.-zijpuntgevel met één kalkstenen, één afgeschuinde bakstenen steunbeer en veel later heropgemetselde geveltop. Heraangelegd deels gekasseid erf met twee oude linden, recent terras en dito speeltuin. Poortvleugel aan erfzijde van veertien trav. en twee bouwl. L. van de rechth. poort bevinden zich de voormalige stallingen, thans stapelruimten en toiletten, met bouwnaad l. van de twee latere r.muuropeningen, r. bevindt zich de huidige taverne, eertijds het woonhuis van de hoeve. Voormalige stallingen met deels van bakstenen ontlastingsbogen voorziene rechth., rondbogige en korfboogvormige muuropeningen in kalkstenen omlijstingen met negblokken. Eén venstertje met sponningbeloop en twee met krulankers verankerde rondboogpoorten. Boven l.rondboogdeur: mergelstenen gevelsteen in een geprofileerde omlijsting met inscriptie: H S/1662, onder een totaal vernield wapenschild van de opdrachtgever, hetgeen refereert aan de vernieuwing van de neerhofgevel door abt Hubertus van Sutendael in de periode 1643-62. Het r.deel van de erfzijdegevel werd veel later, nl. na W.O. II, hersteld en aangepast, onderging n.a.v. de verbouwing van 1994 nogmaals een “renovatie” en vertoont nu rechth. en korfboogvormige muuropeningen op afgeschuinde gecementeerde lekdrempels. De lagere, door twee oude linden beschaduwde O.-vleugel op gecementeerde plint, het voormalige koetshuis, omvat aan erfzijde zes getoogde XIX B-poorten, o.m. twee gedichte, en is versierd met bakstenen muurbanden, waaiervormig uitgewerkt boven de poorten. Een bakstenen muur met recent toegangshek scheidt thans het neerhof af van het ten N. gelegen kasteel, dat een aparte eigendom vormt (160, 161, 162, 163).
L-vormig kasteel (Eikendreef nr. 17) van twee bouwl., op hoge en massieve sokkel met schietgaten, alsook op gecementeerde plint ten N. Ten Z. van de O.-vleugel van het kasteel, ca. 170 jaar oude acacia (fig. 93). Verankerde baksteenbouw met mergelstenen afwerking voor hoekblokken van kapel, negblokken van veelal in de onderbouw aangebrachte, deels betraliede schietgaten en van enkele vensters, alsook voor muurbanden van sokkel, van vlechtingen voorzien W.-aandak van N.-vleugel en bovenbouw van kapel; aanwending van ijzerzandsteen voor negblokken van een paar schietgaten; gebruik van Naamse kalksteen voor vlakke XVIII d-omlijstingen met sluitsteen en mogelijk hergebruikte negblokken ten N.; gewone, krul- en S-vormige ankers. De witbeschilderde bepleistering van het gehele kasteel is thans grotendeels losgekomen. Enkel op de Z.-gevels met aanbouwsels en op de W.-gevel van de O.-vleugel is de bepleistering nog goed gefixeerd en aldaar van imitatievoegen voorzien. Gecombineerde en verspringende steile zadeldaken (leien en kunstleien), de N.-vleugel zoals gezegd met W.-aandak met vlechtingen, de O.-vleugel met Z.-dakschild; in totaal acht dakkapellen onder zadeldakjes met schild vooraan en bolbekroning. Licht ingesnoerde kegelvormige spitsen bij de hoektorens, met smeedijzeren bekroningen, de O.-toren met windvaan. Bepleisterde en beschilderde, geprofileerde daklijst, behalve bij Z.-aanbouwsels, kapel en torens. Grotendeels vernieuwd houtwerk, o.m. geprofileerde kroonlijsten, l.g. ontbrekend bij de torens. Kasteel in traditionele Maasstijl met in classicistische trant aangepaste buitengevels (van N.- en O.-vleugel) met ruime getoogde vensteropeningen met sluitstenen en Franse ramen, symmetrisch en axiaal opgesteld rondom een rondbogige deuropening. N.-vleugel met dubbelhuisopstand en vijf trav. Voorgevel aan neerhofzijde ten Z. met enkele gedichte vensters en een via een hardstenen bordestrap bereikbare centrale rondboogdeur met bewaard houtwerk in een omlijsting van Naamse kalksteen, bestaande uit flankerende pilasters en een geprofileerde rondboog met sluitsteen, l.g. voorzien van het wapenschild van abt Remigius Mottaer of Mottart met leuze en jaartal: EX FRUCTU NOSCITUR/17 ARBOR 83 (Aan zijn vruchten kent men de boom). In het bovenlicht van de rechth. vleugeldeur is tevens zijn monogram RM verwerkt (fig. 94). N.-gevel met tijdens W.O. II door de Duitsers aangebrachte bakstenen bordestrap, leidend naar een getoogde deur met analoge sluitsteen als bij de Z.-gevel (ditmaal deels verdwenen leuze met het woord ABOR). Ronde N.O.-trap- en wachttoren van drie ongelijk hoge, telkens licht inspringende geledingen, met kleinere rechth., deels aangepaste, deels van afgeschuinde omlijstingen voorziene vensters en aflijnende overhoekse muizentand. W.-zijpuntgevel met originele, lagere, aan neerhofzijde van getoogde, ten N. en W. van kleinere, rechth., deels aangepaste en gedichte vensters voorziene aanbouw, het huidige gastenverblijf met huurkamers. Bij deze aanbouw aansluitende N.W.-trap- en wachttoren, met schietgaten over heel de hoogte, kleine rechth., deels aangepaste vensters en geprofileerde daklijstbalkjes. Aan erfzijde vertoont genoemd gastenverblijf twee veel latere aanbouwsels: het éne licht uitspringend en wellicht daterend van XIX, met mansardedak, analoge, deels blinde vensters in neo-Lodewijk XVIstijl en een rondboogdeur met hardstenen trap in een gelijkaardige, doch eenvoudiger deuromlijsting zonder sluitsteen, het andere verder uitspringend, van één bouwl. en onder plat dak, vlg. eigenares eveneens door de Duitsers tijdens W.O. II opgetrokken. De O.-vleugel, met twee oculi op de tweede bouwl. in de W.-gevel, analoge Lodewijk XVI-vensters en een recente rechth. deur in de O.-gevel, heeft een Z.O.-uitsprong met driezijdige sluiting, de georiënteerde huiskapel, voorzien van een waterlijst tussen beide bouwl. en op de tweede
bouwl. van laatgotische spitsboogvensters met bovenaan bewaarde tracering en glas-in-lood in een in- en uitwendig geprofileerde omlijsting (aan de buitenkant dubbel kwarthol), (Pl. IV). Interieur waarbij de XVI-ruimten geheel werden aangepast aan de classicistische trant ten tijde van abt Mottaer of Mottart: deels originele planken vloeren, verlaagde, van paneelwerk, rozetten, palmetten, eierlijsten, laurierlijsten en dergelijke voorziene stucplafonds, o.m. één in de huidige keuken met het monogram RM, geprofileerde en fraai gesculpteerde paneeldeuren, binnenluiken en trappalen, schouwmantels van Saint-Remy en Rouge belge, één gemarmerde schouwmantel en in stuc uitgevoerde jachtattributen met draperingen op de schouwboezems (één met weerom het monogram RM). Ook de huiskapel kreeg een nieuw, segmentboogvormig stucplafond, waarin een Gods Oog in stralenkrans en het wapenschild van Remigius Mottart werden aangebracht. Dit voormalig bedehuis vertoont op de gelijkvloerse verd. een zevental rondbogige en korfboogvormige nissen, alsook een spitsboognis ten W. In de N.O.-hoektoren: ten tijde van Mottart ingebouwde nieuwe eikenhouten slingertrap, waarvan de dynamiek bovenaan wordt opgevangen in een schijfvormig stucplafond, waarop in het midden het jaartal 1784 in een stralenkrans prijkt. Het interieur van het huidige gastenverblijf werd beneden aangepast. Op de tweede bouwl. van dit verblijf rusten de moerbalken op kalkstenen kraagstenen. Men treft drie kelders aan, één onder de N.-vleugel, één onder de O.-vleugel en één onder de kapel, elk met bakstenen tongewelven (164, 165).
◾ Afdeling ROHM Limburg, Cel Monumenten en Landschappen, dossier nrs. 238, 252. ◾De mooiste kastelen van België, uitg. o.l.v. A. DE VISSCHER, Brussel, 1984, p. 176-177, afbn. ◾ARREN P., Van kasteel naar kasteel, 8, Kapellen, 1999, p. 111-117, afbn. ◾BORCHGRAVE d’ALTENA J. de, Décors anciens d'intérieurs mosans, 4 bdn., 2, Luik, ca. 1930, p. 120. ◾DANIËLS P. - PAQUAY J. (red.), Oudheidkundige inventaris der kunstvoorwerpen in kerken en openbare gebouwen, 6. Kanton Peer, Hasselt, 1928, p. 13 (noot 2). ◾DIJN C.G. DE, red., Houthalen-Helchteren / Cultuurhistorisch verleden, in Kunst & Oudheden in Limburg, 22, St.-Truiden, 1979, p. 11-13, afbn. 2-9. ◾GENICOT L.F., Het groot kastelenboek van België. Kastelen en buitenplaatsen, Brussel, 1977, p. 140, tekening van Philippe de Corswarem (nota van C.-G. DE DYN). ◾GESSLER J., Helchteren. Notice, inventaire et extraits des archives locales, in Bulletin de la Société Scientifique & Littéraire du Limbourg, 35, 1920, p. 186-189).
◾HERMANS E., Limburg. Iconografie. Prenten gedrukt voor 1900, Hasselt, 1983, p. 59, afb. 142: litho naar tekening van Remacle Le Loup. ◾MAEX Th. - HENDRIKS G. - PUT L., Helchteren. Onder Trudo’s toren. Een eeuw de kerk in ‘t midden, Helchteren, 1997, p. 117, 152, 154, 191-192, 193-197, afbn. ◾PAQUAY J., De hoeven der kerkelijke instellingen in Limburg, in Verzamelde Opstellen uitgegeven door de Geschied- en Oudheidkundigen Studiekring te Hasselt, 4, 1928, p. 126. ◾RASKIN L., Inventaris van de Limburgse kastelen, in De Tijdspiegel, 26, 3, 1971, p. 22, afb. ◾SAUMERY P.L. de, Les délices du païs de Liège, ou description géographique, topographique des monuments sacrés et profanes de cet évêché-principauté et de ses limites, 4, 1744, p. 202. ◾SIMENON G., Notes pour servir à l'histoire de paroisses qui dépendaient de l'abbaye de Saint-Trond, in Bulletin de la Société d'Art et d'Histoire du Diocèse de Liège, 17, 1908, p. 97.