Hoofdstuk 12 Uit “de zeven levens van ‘THE CAT’” WAARSCHUWINGEN IN DE WIND HET ENGLANDSPIEL Geheime diensten zijn slechts bij hoge uitzondering geheim. In sommige landen opereren ze met opzet min of meer openlijk. In de voormalige Sovjet-Unie bestond zelfs geüniformeerde geheime politie. Als een hoge partijfunctionaris een plaats bezocht, krioelde het daar reeds dagen van tevoren van de gevreesde blauwe uniformen. Op die manier intimideert men de eigen bevolking. De Britse diensten waren altijd wat geheimer dan de andere. Officieel bestonden ze niet, maar omstandigheden hebben Londen gedwongen niet langer in alle opzichten aan die fictie vast te houden. De Britse organisatie stamt uit het begin van de negentiende eeuwen heeft tijdens de Eerste Wereldoorlog een snelle ontwikkeling doorgemaakt. Daarvóór was in de Britse koloniën al op enige schaal aan spionage en contraspionage gedaan. Maar de Britse diensten in Europa wortelden in de inspanningen van de adel, die zich tijdens de Franse Revolutie bezighield met het redden van Franse soortgenoten vaak tevens familieleden - van de guillotine. In de literatuur werd De Rode Pimpernel, de hoofdpersoon in de boeken van de Britse baronesse van Hongaarse afkomst Emmuska Orczy 122, daarvan het geïdealiseerde voorbeeld. Ook in de negentiende eeuw werd Engeland een gewilde wijkplaats voor Franse edelen die op de verkeerde troonpretendent hadden gegokt. In mijn kinderjaren was de verwijfde, maar gewiekste Sir Percey Blakeney (de Pimpernel in kwestie) mijn grote held. De inlichtingendiensten behoorden dus oorspronkelijk tot de sfeer van de internationale adel, door heel Europa vermaagschapt en een afonderlijke bovenlaag van de samenleving vormend. Regerende vorsten beschikten over eigen diensten, die hun particuliere en dynastieke belangen beschermden. De Nederlandse koning Willem II richtte in de jaren veertig van de negentiende eeuw reeds een eigen inlichtingendienst op. Hij stuurde een commissaris van politie uit Den Haag naar zijn aangetrouwde familie in Sint-Petersburg om daar de kunst af te kijken. 123 Voor velen was de Britse dienst in het algemeen en MI5 in het bijzonder er altijd al geweest en mede dáárdoor superieur. De Britten zelf werkten in het volle besef daarvan en dat leidde op den duur tot zelfoverschatting, onderschatting van de tegenspelers en - soms onbegrijpelijke - nonchalance. Met een bedreiging van het Britse eiland zelf was nooit rekening gehouden. Daardoor moest aanvankelijk veel werk worden overgelaten aan de Home Guard, padvinders of gepensioneerde politieagenten. Zo vertelde Vrinten hoe hij met een groep Engelsen in de duinen in het pikdonker zocht naar een Duitse agent, die zojuist was aangekomen. Zijn rubberboot was op het strand aangetroffen. De infiltrant was onvindbaar, tot Vrinten koppen liet tellen. Toen bleek de gezochte al die tijd ijverig te hebben mee gezocht. De Duitsers maakten het ons niet altijd moeilijk. Eén Duitse agent liep van de kust naar Londen. Toen hij moe werd, ging hij langs de weg zitten en haalde een groot stuk braadworst uit zijn knapzak. Na enige minuten werd hij gegrepen. In zo'n geval rees de vraag of dit een Spiel was, want andere Duitse operaties werden wel degelijk tot in de puntjes voorbereid. Maar het kon ook heel simpel liggen: het ging net zoals het in Engeland soms ook ging. Een nieuwe inlichtingenfunctionaris pikte een flinke onderofficier uit de troep, die echter ongeschikt voor dit werk was. Hij beloofde hem het IJzeren Kruis en stuurde hem naar Engeland. Duitsers vielen in de Britse samenleving altijd op. Mede daarom zochten de Duitse diensten het later liever bij andere nationaliteiten. Iers'e zeelieden waren enige tijd in trek. Dat maakte de opsporing van infiltranten veel lastiger. Net zoals toen de Duitsers hun agenten aan groepjes Engelandvaarders begonnen toe te voegen. Ook uit Engeland werden agenten met verkeerd geld naar het vasteland gestuurd, met de verkeerde etiketten in hun Schotse! - colbertjasjes, of zelfs in de verkeerde uniformen, 124 terwijl er op moest worden gelet dat ze zelfs de goede stof in hun zakken hadden, om nog te zwijgen van de juiste scheermesjes, waarvan een bekwame veiligheidsman onmiddellijk kon vaststellen of ze in Engeland of op het vasteland waren gemaakt. Gilette gold blonk in Engeland anders. Toen majoor Webster door zijn hartaanval buiten gevecht was gesteld, had ik in zijn naam praktisch de volledige zorg voor de veiligheid in het Londense havengebied. 125 Hoewel ik deel uitmaakte van MI5, had ik daar nauwelijks steun aan. Eerder leek het tegendeel soms het geval. Zo had onze censuur een brief aan een Belgische publieke vrouw in Lissabon onderschept. Daar stond de gebruikelijke prietpraat in, maar een der bladen was deels blanco gelaten. Enig geëxperimenteer met chemische middelen leverde een paar regels in onzichtbare inkt op. Ze werden gefotografeerd vóórdat ze verdwenen. Het was een kort rapport over de resultaten van een aanval op een geallieerd konvooi, bestemd voor de Marine Nachrichtenstelle in Hamburg. Men stuurde mij de fotokopie met het vriendelijke verzoek de auteur aan te houden. De brief was gesteld in een Vlaams soort Nederlands (met twee keer het woord 'vermits'). Ik verwierf een overzicht van de schepen die in de buurt waren geweest en voorts de bemanningslijsten. Daar zeefde ik de Belgen uit, die op de verschillende schepen dienden. Toen volgde het moeizame - en langdurige - werk van de bezoekjes aan boord. Bij een daarvan trof mij een Belg, die achter zijn rug werd uitgelachen. Hij droeg vóór zijn lefdoekje in de borstzak van zijn colbertjas een fraaie pen met bijpassend vulpotlood en de grap was, dat hij niet schrijven kon. Nu was analfabetisme onder Belgen in die tijd niet ongewoon, omdat men Vlaamse kinderen soms in de klas plaatste van een Waalse leerkracht. Als de stumperds de juffrouw niet konden volgen, werden ze van school verwijderd wegens achterlijkheid. Mensen, die iets geheim moeten houden, leggen het er dikwijls te dik op. Ik doorzocht de bagage van een aantal opvarenden, waaronder de zijne. Die was nogal gênant en bestond vooral uit gedragen damesondergoed. Ik nam een paar
onaangebroken flessen Birkenwasser in beslag, een Duits haarwater. Ik had gehoopt een redispen te vinden, want daarmee was het spionagerapport geschreven. Maar die vond ik niet en evenmin hetzelfde briefpapier. Wél trof mij een klein velletje postzegels, dat ik opborg in een gewaarmerkte enveloppe. Aan boord nam ik enkele vertrouwde opvarenden apart. Ik vroeg hen op discrete wijze uit te kijken naar een redispen en eventueel een flesje. Zoiets kon ik mij wel permitteren. Er was een sterke sociale controle in zo'n. drijvend dorp. Mede daardoor was het aantal 'foute' zeelieden betrekkelijk gering. En wie daartoe neigde, was meestal aan boord als zodanig bekend. Op de terugweg naar Londen wilde mijn chauffeur mij afzetten bij London Bridge Station, vanwege de zwaarte van het bombardement, maar ik moest en zou met het haarwater eerst naar het lab, waar ik de flessen nauwkeurig liet registreren. Toen we daarna bij het station kwamen, bleek mijn perron inmiddels volledig te zijn weggevaagd. Het Birkenwasser bleek onvermengd, zodat de meest voor de hand liggende oplossing verviel. Toen kwam er een telefoontje van de havenpolitie. Of ik zo gauw mogelijk wilde komen. Een der opvarenden toonde mij een flesje met een rood stopje, volgens het etiket een middel tegen geslachtsziekte; en een redispen. In die tijd kon er in de haven geen vuil worden opgehaald. De schepen hadden een belt aan dek. Die ging op zee overboord. De man, die mij liet roepen, had behoefte aan een gulpknoopje 126, toen een schaars artikel. Hij zocht in de vuilnishoop en vond een oude broek, waar hij de knopen zó af kon snijden. In de zak zat een prop papier, met daarin de pen en het flesje. Ik liet mijn Belgische cliënt naar de Yard overbrengen, waar ik hem 's nachts verhoorde. Hij zag de pen en het flesje op de schoorsteenmantel achter mij. Ik repte er niet van, maar hij kon zijn ogen er niet van afhouden. Na een paar uur had ik zijn bekentenis compleet. Dat wil zeggen: hij vertelde zijn coverstory. Dat was een van tevoren uit het hoofd geleerd verhaal, waarin de agent de werkelijke achtergronden van zijn missie verborg en de aandacht afleidde naar een niet bestaande 'veel belangrijker' agent. Gehoopt werd dan dat de gevangen spion in leven werd gelaten om te getuigen tegen die andere. In dit geval ging dat ook zo. De brief had hij gepost voor een belangrijke Duitse agent, die hij had ontmoet in een cafetaria in Erith. Tevens had hij op verzoek van zijn nieuwe vriend de pen en het flesje opgeruimd. Ik ging daar gaarne op in en was bereid hem met een schrijfproef te laten bewijzen dat hij de auteur niet was. Door de spanning vergat hij dat hij niet schrijven kón. IJverig verdraaide hij zijn hand, toen ik hem een stukje dicteerde. Toen dat, met een aantal getuigen er bij, gereed was, liet ik hem zien dat er precies dezelfde spelfouten in stonden als in de onderschepte brief. Toen was de zaak bekeken en hij gaf toe door de Duitsers voor spionage te zijn geronseld. Hij kreeg een onberispelijk proces en is in Pentonville Prison 'gehangen bij de nek tot de dood er op volgt'. Er zijn heel wat beteren dan hij omgekomen in de Tweede Wereldoorlog. Tot zover was dit een gewone geschiedenis, zoals ik er - helaas - meer heb beleefd. De pijnlijke verrassing kwam echter nog. Korte tijd later werd mij gevraagd naar het bureau van MI5 te komen. Hier nam een rijtje belangrijke figuren tegenover mij plaats. De vragen vlogen over de tafel. Men wilde mij in gebreke stellen, omdat ik geen nasporingen had verricht naar de meesterspion, die de mijne had gedirigeerd. Dat verbaasde mij, vooral omdat men op een gegeven ogenblik triomfantelijk de ondertekende en beëdigde verklaring van een dienstertje uit Erith op tafel legde. Zij had mijn spion met zijn opdrachtgever bediend en ook nog gezien hoe mijn man de brief postte. Ik had dus de werkelijke topspion laten ontkomen. Ik vroeg of ik even kon bellen met de townclerk 127 van Erith. Deze bevestigde desgevraagd dat early closing day - de dag dat de winkels en cafetaria's 's middags gesloten zijn - in zijn gemeente op woensdag viel. En de brief was daar op die dag afgestempeld. De serveerster had toen haar vrije middag. En - klap op de vuurpijl - de slordig afgescheurde postzegel op de envelop sloot zuiver aan bij het velletje dat ik voor alle zekerheid in de gewaarmerkte envelop had gedaan. Nu mocht ik een drankje en schouderklopjes verwachten, omdat ik het werk zo goed gedaan had. Men was inderdaad te welopgevoed om enig excuus achterwege te laten, maar ik verliet het gebouw toch met het gevoel dat ze me graag gepakt zouden hebben. Mijn vertrouwen in MI5 liep door dit incident een stevige knauw op. Maar het bleek nog erger te kunnen. Indien er in mei 1940 onmiddellijk vaste verbindingen met achtergelaten agenten in Nederland tot stand waren gebracht, had dat weinig moeite gekost en slechts geringe risico's opgeleverd. De Duitse diensten waren toen nog onvoldoende ingewerkt en er waren voldoende goede vaderlanders beschikbaar in bezet gebied. De Persdienst van Eenheid door Democratie stond er voor klaar. Maar de Nederlandse regering belette elk initiatief. En de Britten hadden het voorlopig nog te druk met het afslaan van de aanvallen op hun eiland, waarbij zij nu geheel alleen tegenover de oppermachtige vijand stonden. Ze begonnen pas later; te laat dus. Maar als er toen deskundig was gewerkt, had het nog goed kunnen gaan. Pas in oktober 1940, maar ruimschoots eerder dan het ogenblik waarop in Loe de Jongs standaardwerk het verhaal begint,128 ontving ik een uitnodiging, op het briefpapier van het mij zeer sympathieke Seamen Benevolent Fund, om te komen praten op een adres in Victoria Street, ondertekend met Louis Vereke.129 Dat deze brief gericht was aan het adres dat ik een maand eerder had verlaten, had mij te denken kunnen geven. Ik werd overigens precies op tijd in een mooi flatgebouw binnengelaten door een heer in een vertrouwenwekkend hoog marine-uniform. Vereke nodigde mij uit om bekwame en betrouwbare kandidaten te zoeken, die boven Nederland konden worden gedropt. Deze functie zou een promotie met zich meebrengen, ook financieel.130 Maar voorop stond, dat het mij aangeboden werk belangrijk en verantwoordelijk was en aansloot bij wat ik reeds jaren had gedaan, in Nederland en in Engeland. Ik vroeg bedenktijd en tijdens een tweede gesprek deelde ik mr. Vereke mee dat ik gaarne bereid was, op voorwaarde natuurlijk dat ik ook het toezicht zou hebben op de aankomst van mijn agenten. Aanwerving en inzet kunnen in dit moeilijke werk niet worden gescheiden. Ik bracht het alleen maar voor alle zekerheid ter sprake, en ik was stomverbaasd te horen dat dit niet het geval kon zijn. De aankomst in bezet gebied zou ressorteren onder enige Britse officieren, zoals luitenant-kolonel
Rabagliatti van de Nederlandse afdeling van MI6 (de spionagetak van de militaire inlichtingendienst) en diens assistent kapitein Seymour en ook kapitein Bingham, die van de Nederlandse sectie van de SOE 131 was en aanvankelijk onder de burger R.V. Laming werkte. Deze was een aartsvijand van François van 't Sant én Rabagliatti. Het ging niet immer vreedzaam toe tussen MI5 en MI6, dus tussen contraspionage en vreedzaam toe tussen MI5 en MI6, dus tussen contraspionage en spionage. niet immer vreedzaam toe tussen MI5 en MI6, dus tussen contraspionage en spionage. Je kon je bovendien afvragen wat zulke Britse officieren begrepen van de toestand in een door de vijand bezet gebied, ook al had Bingham jaren in ons land gewoond en kende hij Nederlands. Scheiding in de verantwoordelijkheid tussen vertrek en aankomst is onaanvaardbaar. Ik vertelde Vereke dus dat ik er met niemand over zou praten, maar dat ik tot mijn spijt niet op zijn vererende aanbod kon ingaan. Dat vond hij op een beschaafde manier erg jammer, en ik werd keurig uitgelaten.
Later kwam mij ter ore, dat deze Vereke eigenlijk Peter Koch de Gooreynd heette en van Duits-Belgische afkomst was. (Deze Peter Koch de Gooreynd, later..... geheten, was de persoonlijke staf officier(PSO) van ‘C’, Stewart Menzies. Toevoeging AW)
Ook na jaren heroverwegen is het niet te geloven dat een inlichtingendienst iemand aanneemt om mensen uit te kiezen, die boven vijandelijk gebied uit een vliegtuig gaan springen, zonder te eisen dat deze functionaris ook voor hun overkomst verantwoordelijk is. Dat kan alleen, wanneer het voor de betrokken dienst niet écht belangrijk is wat er van terecht komt. De agenten moesten over ongewoon goede lichamelijke en geestelijke kwaliteiten beschikken. Ze moesten veel leren, want ze waren van huis uit gewone mensen, laat ons zeggen: tweede werktuigkundige op een stoomschip, iets bij de KLM of handelsreiziger in margarine. Ze ondergingen een zware en veeleisende training in speciale kampen, waar hun de meest uiteenlopende vaardigheden werden bijgebracht, van parachutespringen, via wapengebruik tot het werken met onzichtbare inkt. En dit alles onder het strengst mogelijke veiligheidsregime. Pas tijdens het werk in bezet gebied wist men zeker of bij de werving geen fout was gemaakt. Er konden veertig goede agenten worden afgeworpen, maar de 41ste kon fout zijn. De selectie moest dus omzichtig plaatsvinden. Ik kon niemand vragen 'hoe het er mee stond', want ik wist officieel nergens van. Het is mij ook niet bekend wie er eventueel vóór en - na mij zijn aangezocht, behalve het uiteindelijke resultaat: kolonel M.R. de Bruyne en kapitein H. Lieftinck sloegen aan het selecteren. Ik droeg deze officieren veel hoogachting toe, maar deze mariniers met een Nederlands-Indische achtergrond leken mij niet gekwalificeerd voor dit verantwoordelijke werk. Bovendien begon het er na enige tijd op te lijken dat mensen die iets konden weten van droppings boven bezet gebied daar te gemakkelijk over spraken tijdens de meest toevallige ontmoetingen met de meest willekeurige passanten. Tot deze schuldigen behoorden
functionarissen van de inlichtingendiensten, ministers en de Prins der Nederlanden. In de zomer van 1941 liep de Embilan binnen en dat schip stond in mijn boekje, omdat marconist Willem Jacobus van der Reyden indertijd lid van de NSB was. Of hij dat was gebleven, was mij niet bekend, maar marconist is - na kapitein - de meest kwetsbare functie aan boord. Daarbij komt echter dat hij moeilijk vervangbaar is. Ik stond op de kade om hem op te halen, maar hij was er niet meer. De kapitein vertelde eerst, dat hij niets mocht meedelen, maar verklaarde na enig aandringen toch, dat van der Reyden reeds in de mond van de Theems met een loodsboot was opgehaald, omdat hij een geheime opdracht moest vervullen. Daarna was hij met een wagen naar Londen gebracht. De onnozelheid van deze procedure sloeg mij met stomheid, temeer daar er enige bemanningsleden - wél keurig op papier vastgelegd - van boord waren gegaan wegens schurft. Deze marconist had eenvoudig aan deze rij kunnen worden toegevoegd. Nu kon ik de toedracht zonder al te veel moeite van de kapitein te weten komen, met een goede kans dat enige scheepsofficieren en de steward (die weet altijd alles) ook op de hoogte waren. Dit was slecht werk. De man was van boord gehaald zonder onze voorkennis en ze wilden kennelijk een (ex? - )NSB' er voor iets vertrouwelijks gaan gebruiken. Ik besloot hem 'aan te branden' en liet een opsporingsbevel naar hem uitgaan, met naam, toenaam en functie. Dat was een noodremactie. Door de publieke aandacht op Van der Reyden te vestigen, wilde ik hem onbruikbaar maken voor welk geheim doel dan ook, tenzij er ergens een dubbele bodem zat, maar daarvan leek geen sprake. Overigens was met de klompen aan te voelen, dat Van der Reyden naar Gorings hotel was overgebracht, naast Buckingham Palace. Dat was het gebruikelijke doorgangshuis voor mensen die iets geheims moesten doen. De 'gewone' politie ging intussen achter de 'vermiste' aan. Spoedig belde kapitein Seymour. Hij vroeg of ik gek geworden was. Ik beantwoordde deze vraag ontkennend.' Daarop wilde hij weten waar ik dan in godsnaam mee bezig was. Ik legde hem dat uit, maar mijn betoog viel niet in goede aarde.132 Het was geen aangenaam gesprek. Seymour blies hoog van de toren, maar begreep waarschijnlijk heel goed, dat hij het verkeerd had aangepakt. Het is daarom uiterst laakbaar dat men toch met deze W.J. van der Reyden is doorgegaan.133 Hij is onder verantwoor-delijkheid van MI6 in december 1941 boven bezet Nederland afgeworpen en spoedig daarna door de Duitsers gearresteerd. Na een lange lijdensweg kwam hij in het concentratiekamp Sachsenhausen terecht. Dat wist hij te overleven.134 In het geval van der Reyden werd, zowel tegenover de man als tegen over de zaak, vreselijk geblunderd. In de eerste plaats was hij als 'weggelopen' nationaal-socialist in een onmogelijke positie. Vóór zijn eventuele arrestatie zou hij gewantrouwd worden door het verzet en daarna door de Duitsers. Twee maanden na zijn landing werd hij gepakt. Hij was toen net zo reddeloos als een blanke, die tijdens de Japanse bezetting boven het Nederlands-Indische gedeelte van het eiland Timor werd gedropt. Dat hebben ze ook gepresteerd. Precies zoals verwacht kon worden, was juist Van der Reyden degene, die veel gegevens in handen van de Duitsers heeft gespeeld. De agenten hadden weliswaar opdracht om door te slaan bij verhoor, maar zij mochten hun identificatie code niet prijsgeven. De Duitsers wisten aanvankelijk niet, dat in elke boodschap, die gedropte agenten verstuurden, een afgesproken seinfout zat; als het ware hun handtekening. Sinds de arrestatie van Van der Reyden dwongen de Duitsers gevangen agenten, die namens MI6, MI9 of de SOE in Nederland waren neergekomen, hun seinfout prijs te geven. Mede daardoor is men in Engeland misschien zo lang blijven geloven dat de doorgeseinde mededelingen echt waren en daardoor konden de Duitse diensten dit Englandspiel zo lang volhouden. Daarbij was een onfortuinlijke omstandigheid, dat de Sicherheitsdienst en de Abwehr - meestal levend als kat en hond - onder respectievelijk Schreieder en Giskes harmonisch samenwerkten. Hoe dan ook, zowel de Nederlanders als de Britten zijn met ongehoorde nonchalance te werk gegaan en hebben bij voorbeeld verzuimd hun agenten te laten controleren door een kleine groep andere agenten, zonder dat de eersten daarvan op de hoogte waren. Neen, de fysieke voorbereiding mag dan in orde zijn geweest, daar stond tegenover dat de agenten op weg gingen in pakken van Engelse snit, met een onhandig in een lucifersdoosje verborgen codepapiertje, of met een handvol zilveren rijksdaalders op zak, ofschoon iedereen in bezet gebied die toen al oppotte. Het was zaak om de Engelandvaarders, die in toenemende mate uit bezet Nederland overkwamen, van alles te ontdoen dat maar mogelijk bruikbaar was voor agenten, die in bezet gebied aan het werk werden gezet: zinken muntjes, overjarige spoorkaartjes, busabonnementen, toegangsbewijzen, krantenknipsels (liefst met data) en nog veel meer. Al die dingen ontbraken aanvankelijk schrijnend. Bovenal was de Britse zendapparatuur, waarvan de uitgezonden marconisten werden voorzien, van inferieure kwaliteit, terwijl reparatie op het vasteland alleen kon plaatsvinden met uit Engeland ingevoerde onderdelen. Tussen de bedrijven door genoten de agenten in opleiding regelmatig verlof in Londen, waarbij het gebeurde dat een marineman 135 in een landmachtuniform aan het stappen werd gezet en daarbij werd aangesproken door verschillende bekenden. Dan kon hij gaan uitleggen, wat er van zijn matrozenpak was geworden. Alle agenten die na de arrestatie van van der Reyden (in maart 1942) neerkwamen, zijn bij aankomst gepakt. Maar al veel eerder sloegen verantwoordelijken in Londen waarschuwingen luchthartig in de wind. Precies het handjevol mensen dat op ervaring in dit soort zaken kon bogen, heeft daarop gewezen. Mr. J.R.M. van Angeren, die tijdens de voorbereidingsperiode door schoof op Justitie van secretaris-generaal naar minister, deed dat ook. Hij schreef een brief op poten aan Gerbrandy, waarin hij erop wees hoe strij-dig met de elementaire regels van de veiligheid de gang van zaken rond het parachuteren van agenten was. Van Angeren deed dit schriftelijk, want hij kende Gerbrandy. Maar ook dat mocht niet baten. A.J.J. Vrinten - nu bij de Politie Buitendienst van Derksema - zei: 'Doe het niet, althans niet op deze manier.' Maar MI6 legde de dringende waarschuwingen van deze inlichtingenveteraan naast zich neer. Ook François van 't Sant heeft zijn stem tegen deze plannen verheven. Hij wees - reeds in een vroeg stadium - op een
vergelijkbaar Englandspiel dat zich in Noorwegen had voltrokken en een verraden zaak was.136 Daar waren de agenten nauwelijks geland, of ze werden ingerekend. De Gestapo deed de rest. Maar hoe goed Van 't Sant ook met Rabagliatti samenwerkte, wat deze zaak betreft, kreeg hij geen voet aan de grond. Niettemin waren er velen, die juist hem de schuld voor deze droevige mislukking in de schoenen wilden schuiven. Later is de ramp van het Englandspiel - te ernstig om in de doofpot te verdwijnen - altijd afgezwakt en zo klein mogelijk voorgesteld. Zo heeft de Parlementaire Enquête Commissie nooit van geval tot geval uitgezocht wat er met de gedropte agenten is gebeurd: hoe en door wie ze in Londen zijn aangeworven, waar ze zijn gedropt en met welk doel, welk ontvangstcomité daar gereed stond, wie hun onderdak zou verzorgen, door wie zij verder op pad zouden worden gestuurd. Maar vooral ook had men moeten nagaan hoe het kwam dat de vele waarschuwingen vóór en tijdens het Englandspiel in Londen allemaal ter zijde werden gelegd. Een enkel voorbeeld kan hier volstaan. Ergens in de buurt van Leiden woont de negentienjarige student S.W.A. van Oosten, die meedoet in het verzet. Hij krijgt de tip dat hij gearresteerd zal worden. Hij gaat direct naar zijn vader en vraagt geld, zonder te zeggen waar het voor is. De vader vraagt niets en betaalt; het is immers oorlog. De student verdwijnt. De reis naar Engeland (via de Pyreneeën-route) is voor de onervaren jongen zwaar en langdurig, maar hij weet na ruim negen maanden toch heelhuids Londen te bereiken. Daar wordt de Engelandvaarder ontboden door de minister van Binnenlandse Zaken Van Boeyen, onder meer ver-antwoordelijk voor de inlichtingendiensten. Maar dát is niet de aanleiding tot het bezoek. Dat ligt in het persoonlijke vlak: het gezin van de minister en de familie Van Oosten kennen elkaar. Van Boeyen is erg teleurgesteld dat zijn gast geen afscheidsbezoekje bij zijn vrouw heeft gebracht; en dus geen groeten overbrengt. De minister had hem daarvoor natuurlijk juist moeten prijzen. Als het gesprek vervolgens toch weer wat geanimeerder wordt, stelt Zijne Excellentie aan Van Oosten onverhoeds de vraag of hij zich boven Nederland wil laten droppen. Dat was héél verkeerd van de minister. Men mag geen agenten sturen, die al gezocht worden vóór ze zijn aangekomen. De jonge Van Oosten antwoordt dat hij daar niets voor voelt, aangezien - toen hij Nederland verliet - het bij de illegaliteit bekend was, dat uit Engeland gezonden agenten altijd meteen in Duitse handen kwamen. Van Oosten voegde daar nog aan toe, dat hij het onderzoek bij aankomst in Engeland had ervaren als zeer summier. Een beetje spion zou er gemakkelijk doorkomen. Wie zou denken dat de minister door deze mededelingen uit de eerste hand gealarmeerd werd, heeft het mis. Van Boeyen sloeg géén alarm en hij verzuimde de top van h~t Bureau Inlichtingen te laten opdraven en de droppings stop te laten zetten. Het bureau De Bruyne en Lieftinck ging braaf door met het leveren van agenten, en de Britten volhardden in het afwerpen, ook al waren zij gewaarschuwd door middel van een onweerlegbare analyse van de telegrammen, bij hen in Londen op tafel gelegd door een mij onbekende particulier, die Marx heette. Hij liep op een dag bij de dienst binnen en legde precies uit hoe en waarom het niet klopte. Maar men sloeg geen acht op de conclusies van deze geheimzinnige Marx. Ze bleken achteraf maar al te juist. Hoe ongerijmd dit ook mag klinken: de antecedenten van deze Marx zijn - voorzover mij bekend - nooit nagetrokken. De Britten beschikten over deskundigen, die wijzer hadden moeten zijn. Voor minister Van Boeyen gold dat hij afkomstig was uit de PTT en van inlichtingendiensten niet het minste verstand had. Maar hij droeg wél de verantwoordelijkheid voor de gang van zaken en sprong daar veel te lichtvaardig mee om. Twee agenten die in het kader van het Englandspiel bij aankomst in Nederland werden gearresteerd, ontsnapten uit de Gestapo-gevangenis bij Haaren (Noord-Brabant; een omgebouwd grootseminarie) en keerden terug via Zwitserland, van waaruit zij Londen alvast op de hoogte brachten. Ze werden onmiddellijk na aankomst in Engeland opgesloten als verdachte elementen. 137 Later deed men het voorkomen, ook door middel van de herdenkingsplaquette aan het Binnenhof, dat het Englandspiel ruim vijftig slachtoffers heeft gekost. Dat is jammer genoeg verre van juist. Het gaat niet alleen om de mensen die uit een vliegtuig sprongen, maar ook om de illegale organisatie eromheen. Over die slachtoffers wordt niet gesproken. De dodelijke gevolgen van het Englandspiel waren minstens tienmaal zo erg. Anderen zijn levenslang psychisch ontregeld gebleven. Dat laatste was het lot van de enige agent die ooit door het bureau van kapitein Derksema (onder de vleugels van MI9) is uitgezonden naar bezet gebied. Het is een tragisch voorbeeld van de achteloosheid, waarmee met mensen werd omgesprongen. Charlotte (Lot) Röell werd zonder ervaring naar Lissabon gestuurd met de opdracht zich daar pro-Duits voor te doen. Via München kwam zij met Duitse hulp naar Nederland. Daar trok zij bij haar ouders in en wachtte vergeefs op verdere instructies. Een zender of contactadres had zij niet. Zij werd gearresteerd op het Centraal Station in Utrecht en zat tot het einde van de oorlog in Duitsland gevangen. Ze is nooit over deze ervaringen heen gekomen. Dat kwam vooral doordat ze zinloos waren geweest. En dan het belangrijkste; de illegaliteit is in allerlei delen van ons land door het Englandspiel op een kritiek ogenblik van de bezettingstijd onthoofd. De groep mensen die bereid was om tot het uiterste te gaan - en die was al niet zo groot -, werd afgeroomd. Velen hielden zich voortaan op de achtergrond, omdat ze begrepen dat er iets niet goed zat. Het allerergste was wellicht dat de Nederlandse regering het toch al geringe vertrouwen bij de bondgenoten finaal verspeelde, hetgeen zich tijdens de strijd om Arnhem en bij de bevrijding van ons land bitter zou wreken. Daarbij hebben alle verhalen over het verraad van King Kong, ook wel genaamd Pim de Gorilla, en de toestanden daaromheen, de aandacht van deze hoofdzaak alleen maar afgeleid. In deze problematiek speelde ZKH prins Bernhard zijn eigen rol. Hoe belangrijk deze was, is een kwestie van appreciatie.
122
1865-1947; ook schilderes. Zij behoorde tot de meest gelezen auteurs van haar tijd. The Scarlet Pimpernel (1905) was eerst een toneelstuk. 123 Hoe vreemd dit nu ook klinkt: CIA'ers, die dat weten konden, verzekeren dat in de werkwijze van de naoorlogse BVD nog Russische elementen waren aan te wijzen. Die moeten dus helemaal terug te voeren zijn tot de eerste helft van de negentiende eeuw. 124 Mr. S.E. (Erik) Hazelhoff Roelfzema liep daarmee in bezet Den Haag rond en overleefde dat ook nog, wat iedereen, met inbegrip van ZKH prins Bernhard, geweldig heldhaftig vond. 125 Vgl. PEC, 4C-l, 254. 126 Ritssluitingen op die plaats bestonden toen nog nauwelijks. 127 Een soort beroepsburgemeester naast de gekozen burgemeester, vergelijkbaar met de gemeentesecretaris in Nederland. 128 Deel 9 (1979), 936 e.v. 129 Ik heb later begrepen dat Vereke heel hoog was. Zijn familienaam komt voor in het proces tegen Peter Wright, gevoerd om diens boek Spycatcher in Engeland tegen te houden. 130 PEC, 4C-l, 255. 131 Special Operations Executive, opgericht in 1940. Deze dienst werkte on-afhankelijk van de Military Intelligence en viel onder het departement van Economische Oorlogvoering. 132 Deze dialoog, onder ede weergegeven, in het verslag van de PEC, 4C-I, 255. 133 Vgl. De Jong 5 (1974),875. 134 De Jong 9 (1979),1025. 135 Helder (1951), 127. 136 Van 't Sant had een Zweedse echtgenote: Kerstin Jonsson. Het kan zijn dat hij hierdoor goed op de hoogte was van gebeurtenissen in Scandinavië. 137 Helder (1951), 220 e.v.