Hoofdstuk 1: vóór 1066 1.1. De Keltische en Romeinse periode (tot 410) -‐ geografisch determinisme -‐ uitbouwen oorlogsvloot -‐ groeiende onafhankelijkheid -‐ eigen sociaal-‐economisch, politiek en cultureel patroon 1.1.1 Keltische landbouwsamenleving 1) de neolitische revolutie: geografische differentiatie 2) metaaltijd 3) klimaat verslechterde 4) Keltische cultuur: verbrokkeling 1.1.2 Romeinse overheersing 1) geografisch 2) Romeins cultuurpatroon -‐ materieel -‐ Latijn & Christendom 1.2 De volksverhuizingen van de vijfde en zesde eeuw -‐ Germaanse immigratiebeweging -‐ Angelen en Saksen -‐ stedelijke samenleving vernietigd -‐ herleving van de landelijk gerichte Keltische en Germaanse cultuur 1.2.1 twee belangrijke ontwikkelingen 1) vier sociaal-‐culturele eenheden -‐ Engeland -‐ Wales -‐ Schotland -‐ Ierse eiland 2) Engelse taal -‐ Beowulf -‐ volkstaal -‐ Engeland sterkste speler 1.3 De Angelsaksische periode van de zevende tot de elfde eeuw 1.3.1 De definitieve christianisering 1) herchristianisering -‐ Saint-‐Patrick -‐ top-‐down + grote flexibiliteit 2) kerkelijke structuren -‐ synode van Whitby (664) -‐ afscheiding Keltische buurlanden 1.3.2 Angelsaksische staat 1.3.2.1 vorming vorstelijke staat 1) geen politieke eenheid -‐ conglomeraat: Heptarchie -‐ Alfred de Grote: vorstelijke monarchie 2) Vikingen -‐ politieke verbrokkeling: Danelaw -‐ belastingsstelsel: Danegeld 3) Angelsaksische Kerk 1.3.2.2 Administratieve indeling 1) shires & sherriffs: bestuurlijke eenheid 2) witenagemot: vorstelijke adviesraad 1.3.2.3 Vikingaanvallen: -‐ overname van het hele rijk door een Deense koning 1.3.2.4 Onderscheiding 1) Britse eilanden -‐ Schotland: politieke unie in 10e eeuw -‐ Wales: politieke eenmaking pas in 12e eeuw -‐ Ierland: eenmaking bleef uit 2) Europa -‐ politieke verbrokkeling
1
1.3.3 Domaniale samenleving -‐ agrarische samenleving -‐ boeren & slaven -‐ handel & steden
Hoofdstuk 2: 1066 tot 1485 2.1 De vestiging van de Anglo-‐Normandische heersersklasse in Engeland -‐ Willem de Veroveraar -‐ Plantagenets -‐ dynastieke machtswissel 2.1.1 Sterke continuïteit met de Angelsasksische periode 1) structureel gezien niet veel veranderd 2) Engelse vorstelijke staat bleef intact 3) geen andere koningstroon 2.1.2 Verandering 1) Normandische elite in adel en clerus 2) onderdrukking van het Engels -‐ Latijn en Frans in bestuur, rechtsspraak en literatuur -‐ 13e eeuw: Engels bij de elite + in de literatuur 3) feodalisme -‐ sociale organisatievorm met legaal-‐theoretische grondslag -‐ koning & adel -‐ feodale grondbezit als aristocratische identiteit -‐ heren en boeren: horigheid 4) continentaal imperium: Engeland gericht op West-‐Europa 2.2 Interne conflicten en continentale expansie van de 11e tot de 15e eeuw 1066-‐1214 Europese expansie Het Angevijnse Rijk 1214-‐1337 Interne conflicten De Baronnenoorlogen en de oorlogen met Wales, Schotland en Ierland 1337-‐1453 Europese expansie De Honderdjarige Oorlog 1453-‐1485 Interne conflicten De Rozenoorlogen -‐ oorzaken: machtscomplex & feodalisme -‐ domeinen in Frankrijk vrijwaren: goed voor koningen & adel -‐ inperking van de vorstelijke macht: uitlaatklep vs. confrontatie 2.2.1 Europese expansiefases 2.2.1.1 Angevijnse rijk -‐ Hendrik II: huwelijkspolitiek & common law -‐ Richard I Leeuwenhart & Jan Zonder Land 2.2.1.2 Honderdjarige Oorlog -‐ dynastiek conflict -‐ geen stabiele controle over veroveringen 2.2.2 Interne conflicten I: Schotland, Ierland en Wales 2.2.2.1 Edward I: veroveringsbeleid 1) Wales: 13e eeuw -‐ geen feodalisme of erfrecht -‐ Llewellyn de Grote -‐ verovering -‐ sociaal-‐cultureel: eigen karakter 2) Schotland -‐ William Wallace & Robert de Bruce -‐ onafhankelijke natie -‐ Engelse bestuursvorm & taal -‐ Lowlands vs. Highlands 3) Ierland -‐ English Pale 2.2.2.2 Drie nationale identiteiten -‐ Ierland & Schotland: permanente dreiging van Engeland -‐ Engeland: -‐ elitementaliteit veranderde (verlies vasteland) -‐ Honderdjarige Oorlog: Engelsen vs. Fransen -‐ antipapisme: pauselijke inspraak bevechten
2
2.2.3 Interne conflicten II: oorlogen tussen Engelse kroon en hoge adel -‐ uitbreiding monarchale macht -‐ feodale monarchie -‐ peerage: militaire en financiële middelen 1) De Baronnenoorlogen -‐ Magna Charta -‐ Edward I, II & III 2) De Rozenoorlogen -‐ Engelse koningshuis: Lancaster vs. York -‐ Tudordynastie -‐ zelfvernietiging adel 2.2.4 Engelse Parlement 1) Ontstaan -‐ Edward I -‐ koninklijke rechtbank -‐-‐> nationaal overlegorgaan -‐ bicamerale structuur 2) Bevoegdheden -‐ adviesorgaan: financiën en wetgeving -‐ 110j Oorlog: speciale belastingen -‐ 1433: wetten -‐ in de ME: nog geen zelfstandige instelling of tegengewicht 2.3 De sociaal-‐economische transformatie 1) stedelijke markteconomie -‐ bevolkingsgroei -‐ handelstrafiek -‐ universiteiten 2) crisis van de domaniale landbouwmaatschappij -‐ demografische stagnatie -‐ feodaal-‐domianale relaties onder druk -‐ gebrek aan arbeidskrachten -‐ Statute of Labourers -‐ Peasants' Revolt -‐ einde van het domaniaal-‐feodale systeem Hoofdstuk 3: 1485 tot 1688 3.1 De 16e eeuw: de Reformatie en de groei van de monarchie 3.1.1 De Reformatie -‐ godsdienstoorlogen -‐ religieus pluralisme -‐ gestuurd door vorst & parlement 1) Ierland: katholiek 2) Schotland -‐ Calvinistisch-‐presbyteraans (Church of Scotland) -‐ katholieke minderheid 3) Engeland -‐ Anglicaanse Kerk (+ katholieken & puriteinen) -‐ dynastiek-‐politiek conflict -‐ Reformation Parliament -‐ Act of Supremacy -‐ Book of Common Prayer -‐ turn-‐or-‐burn (Bloody Mary) -‐-‐> puritanisme (radicaal) -‐ Elisabethan Settlement (religieuze tolerantie) 3.1.2 Engelse Monarchie onder de Tudors 1) Engels nationalisme 2) peerage veel minder zelfstandig 3) wegvallen clerus 4) inkomsten: belastingssysteem & verkoop kerkelijk grondbezit 5) volgzaam Parlement -‐ Act of Union (Wales) -‐ verovering van Ierland 3.1.3 Sociaal-‐economische evolutie 1) gentry -‐ enorm deel vh platteland -‐-‐> politieke macht -‐ steunden Tudors (vs. katholicisme)
3
2) commercialisering van de landbouweconomie -‐ kapitalistische principes -‐ ontvolking platteland -‐ ontstaan arbeidersbevolking (cf. Industriële Revolutie) -‐ enclosure movement -‐ vernietiging economische zelfstandigheid vd pachters -‐ daling van de levensstandaard -‐ poor law system -‐ landsbestuur: shires & sherriffs -‐ The Elisabethan Age 3.2 De 17e eeuw: parlementaire monarchie -‐ Stuartdynastie: personele unie -‐-‐> politieke eenheid op de Britse Eilanden -‐-‐> monarchie vs. Parlement (absolutisme) 3.2.1 Absolutisme en burgeroorlog (1642-‐1648) 1) Jacob I -‐ Elisabethan Settlement werd aangevochten -‐ gentry oiv. puritanisme 2) Karel I: autoritair beleid -‐ absolutisme: parlementsloze periode -‐ religieuze eenvormigheid: conservatieve Anglicaanse Kerk -‐ godsdienstbeleid van Karel I in Schotland -‐ Schotse militaire inval -‐ Long Parliament (politieke rechten) -‐ constitutionele beperkingen -‐ burgeroorlog: royalisten vs. parlementairen 3.2.2 De Republiek van Cromwell (1648-‐1659) 3.2.2.1 Macht bij parlementaire leger -‐ Oliver Cromwell & puriteins leger -‐ Rump Parliament 3.2.2.2 Commonwealth of England -‐ tegen absolutisme en democratisme (Levellers) 1) extern -‐ Schotland en Ierland heroverd -‐ gewelddadige onderdrukking in Ierland 2) Intern: naar Protectoraat -‐ politieke instabiliteit: vanuit het leger -‐ groeiend radicaal puritanisme: Parliament of Saints -‐ Instrument of Government: militair dictator -‐ uitstraling & loyaliteit -‐-‐> opvolger niet aanvaard 3.2.3 Restauratie (1660) & Glorious Revolution (1688) 3.2.3.1 Restauratie 1) Herstel van de monarchie -‐ Convention Parliament: Karel II (Stuarts) 2) Herstel van het parlement -‐ Cavalier Parliament: Anglicaans en royalistisch 3) Herstel van de Anglicaanse Kerk als staatskerk -‐ Anglicanisme bij landadel -‐ religieus conformisme -‐ katholieken en dissenters vervolgd -‐ 1680s: religieuze tolerantie -‐ meeste macht lag nu bij het parlement 3.2.3.2 Glorious Revolution -‐ Jacob II: vorstelijk absolutisme & rechten voor katholieken -‐ parlementaire staatsgreep 1) Maria Stuart & Willem III van Oranje 2) Bill of Rights (1689) 3) religieuze vrijheid -‐ parlementaire monarchie -‐ respect voor individuele vrijheid -‐ tolerantie voor andersdenkenden
4
3.3 De geboorte van een wereldrijk 1) Intern: politieke eenmaking van de Britse Eilanden -‐ 1603: Ierland & Schotland geannexeerd -‐ 1707: Verenigd Koninkrijk van Groot-‐Brittannië (consensus) -‐ 1800: Verenigd Koninkrijk van Groot-‐Brittannië en Ierland (militair) -‐-‐> 2x Act of Union: één groot unitair parlement 2) Tegenover Europa: breuk met de laatmiddeleeuwse politieke traditie -‐ machtsbasis op het Europese vasteland -‐ sterke vloot & verdeel-‐en-‐heersbeleid -‐ interventie tegen Napoleon -‐-‐> Waterloo: politieke verbrokkeling & dominantie op de wereldzeeën -‐ splendid isolation 3) Mondiaal: koloniaal imperium -‐ verkenningsreizen -‐-‐> koloniale wedloop -‐ zeeoorlogen -‐-‐> Vrede van Parijs (1763) -‐ netwerk koloniale kuststeden -‐ economische kolonisatie -‐ Noord-‐Amerika: Thirteen Colonies -‐ no taxation without representation -‐ opstand -‐-‐> groot trauma Hoofdstuk 4: 1688 tot 1832 4.1 Groot-‐Brittannië onder de parlementaire monarchie 4.1.1 Politieke structuren van de 'lange achttiende eeuw' 1) beperkte macht van de vorsten 2) Britse parlement te Westminster -‐ soevereiniteit door kiezerskorps -‐ tweepartijenstelsel: nationale basis -‐ Tories: royalistisch, Anglicaans (steun van landelijke grootgrondbezitters) -‐ Whigs: anti-‐royalistisch, puriteins en anti-‐katholiek (middenstand & dissenters) -‐ oligarchisch karakter: verouderde kiesstructuren -‐ Ierse en Schotse ondervertegenwoordiging -‐ rotten boroughs & groeiende steden -‐ financiële drempel voor MP's -‐ instrument van de maatschappelijke elite 4.1.2 Sociale structuren van de 'lange achttiende eeuw' -‐ gentry: 20% -‐ lokale plattelandsmaatschappij -‐ Anglicaanse Kerk -‐ stedelijke burgerij -‐ (pacht)boeren & stedelingen (handels & nijverheid): 60 % -‐ echt armen: 20 % -‐ poor law system -‐ draconische bestraffingen & deportatie -‐ sterk hiërarchisch -‐ Levellers (vs. Cromwell) -‐ geen vraag naar democratisering 4.2 Industriële Revolutie -‐ vanuit Engeland naar de rest van de wereld -‐ oorzaken technocratisering en schaalvergroting van de nijverheid: 1) Maatschappelijke stabiliteit -‐ geen oorlogen op eigen grond -‐ religieuze tolerantie 2) Commerciële landbouweconomie en grote beschikbaarheid van loonarbeid -‐ enclosure-‐beweging -‐ stijging landbouwproductiviteit & voedselproductie -‐ verdwijning pestepidemieën -‐ demografische expansie -‐ verstedelijking -‐-‐> arbeidskracht 3) Groeiende vraag naar nijverheidsproducten -‐ bevolkingsgroei -‐ verhoging levensstandaard, hoge koopkracht -‐ eengemaakte markt -‐ koloniale afzetmarkten
5
4) Beschikbaarheid van kapitaal -‐ investeren in productietechnieken -‐ netwerk van banken -‐ London: fianciële centrum van de wereld -‐ wereldhandel & Britse kolonies -‐ kapitalistische landbouweconomie -‐ flexibiliteit van investering 5) Ondernemingsgericht staatsbeleid -‐ gentry gebruikte Parlement -‐ fnuiking corporatisme -‐ promotie vrijhandel -‐ bescherming eigendomsrecht -‐ toegang tot uitvindingen -‐ rationalisering en kapitalisering van cottage industries -‐ productieve en exportgerichte nijverheid -‐ steenkool-‐ en ijzerproductie -‐ technocratizering 4.3 De 'Enlightenment' en de geboorte van het Britse nationalisme 4.3.1 De Verlichting -‐ decline of magic -‐ rationalisme en empiricisme -‐ religieus agnosticisme -‐ toch vooral chirstenen, maar tolerant -‐ wetenschappelijke doorbraken 4.3.2 Britse nationalisme -‐ versmelting Wales, Schotland en Engeland -‐ onderscheid met Europa -‐ sociaal-‐economische verbondenheid 1) Britishness als reactie tegen buitenlandse dreigingen 2) protestantisme (itt. Frankrijk) 3) superioriteitsgevoel Hoofdstuk 5: 1832 tot 1914 5.1 'Pax Brittanica' van de 19e eeuw -‐ onbetwiste grootmacht -‐ vreedzame periode na Waterloo 5.1.1 Britse Imperium 1) strategische kuststeden: economische kolonisatie -‐ Zuid-‐Amerika en grote delen van Azië 2) volledige regio's onder controle -‐ Australië -‐ India -‐ Africa: verdrag van Berlijn, Zuid-‐Afrika 5.1.2 Pax Brittanica: maritieme dominantie volgens industrialisatiefasen 1) eenzame hoogte & binnenlandse spanningen 2) midden-‐Victoriaanse periode: -‐ tweede Industriële Revolutie -‐ steenkool & ijzer -‐ gouden tijdperk, beperkte onrust 3) laat-‐Victoriaanse periode -‐ derde Industriële Revolutie -‐ staal & chemie -‐ afbrokkeling van Britse almacht door toenemende concurrentie -‐ kapitaal & arbeidskrachten & research -‐-‐> lichte nijverheid & distributie & verkoopkunde: -‐-‐> niet in Groot-‐Brittannië -‐ internationale suprematie in het gedrang 5.2 Gevolgen van de Industriële Revolutie voor de Britse samenleving -‐ demografische groei -‐ breuk met dorpscultuur -‐ polarisering
6
5.2.1 De politieke ontvoogding van de industrieel-‐commerciële elite -‐ diversificatie van de elite 1) Hervorming van het parlementaire stelsel -‐ enkel belangen van de landadel -‐ ondernemersklasse niet vertegenwoordigd -‐ hervorming kiesstelsel: Great Reform Act (1832) -‐ kiesdistricten & Schotse en Ierse MP's -‐ kiesrecht uitgebreid -‐ antidemocratisch 2) Hervorming van het economische beleid: van protectionisme naar vrijhandel -‐ Corn Laws: belasting op ingevoerd graan -‐ hoge opbrengst & hoge broodprijzen -‐ Anti-‐Corn Law League: vrijhandel -‐ internationale graanschaarste -‐ investeringen in grotere efficiëntie -‐ gouden tijdperk in de Britse landbouw -‐ landbouwexpansie in buitenland -‐ crisis van de Britse landbouw -‐ liberalisme en vrijhandel -‐-‐> dominantie industriële economie -‐ transformatie van de twee parlementaire partijen -‐ Liberals vs. Conservatives 5.2.2 Sociale en politieke correctie van de late 19e eeuw 5.2.2.1 Ongenoegen van arbeiders -‐ confrontaties werkgevers vs. werknemers met geweld onderdrukt -‐ vakbonden onderdrukt -‐ hervorming poor law system (1834) -‐ economische bloei -‐ sociaal-‐reformatorische beweging -‐ Chartistische beweging: politieke rechten voor arbeiders (People's Charter)
-‐ nieuwe economische crisis (1870s)
5.2.2.2 Groeiende populariteit van het socialisme 1) parlementaire democratie -‐ Second Reform Act (1867) -‐ Third Reform Act (1884) -‐ Parliament Act (1911) -‐ ontvoogding van de vakbonden -‐ friendly societies -‐ model unions -‐ vreedzame verbetering werkomstandigheden -‐ Labour-‐partij -‐ Lib-‐Lab-‐parlementsleden 2) sociale en juridische reorganisatie -‐ Common Law -‐ politiekorps, afbouwen doodstraf, stopzetten deportaties -‐ wijziging huwelijkrecht, echtscheidingsregeling -‐ uitbouwing sociale wetgeving -‐ Factory Act (1878) -‐ sociale zekerheid
3) hervorming van het Britse onderwijsstelsel -‐ geen overheidsregulatie -‐ arbeidersklasse: zeer elementair -‐-‐> grote ongelijkheid -‐ heersende klasse, zakenwereld & vrije beroepen, loonarbeiders -‐ schaadde de economische slagkracht -‐ behoefte aan opgeleide arbeidskrachten -‐ Elementary Education Act (1870): scholenaanbod, schoolplicht -‐ beste onderwijsinstelling bleven voor de elite
7