Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
Hoofdstuk Hoofdstuk 11 SECTORSPECIFIEKE MINIMALE KWALITEITSEISEN Inleiding In dit hoofdstuk lichten we de sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen (SMK’s) toe. De SMK’s zijn, zoals in de inleiding al vermeld, een concrete invulling van het begrip “verantwoorde hulp- en dienstverlening” in de Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning. Het gaat om eisen op het vlak van de kwaliteit van de hulp- en dienstverlening waaraan de voorziening in ieder geval moet beantwoorden. Ze hebben dan ook het statuut van erkenningsvoorwaarde. We geven de SMK’s weer zoals ze terug te vinden zijn in hoofdstuk I “Erkenningsvoorwaarden” van het besluit van de Vlaamse regering (BVR) betreffende de erkenning en subsidiëring van de Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (zie bijlage 5). Bij de erkenningsvoorwaarden vinden we ook een heel nieuwe en specifieke erkenningsvoorwaarde, namelijk de verplichting om kwaliteitszorg te integreren in de werking van het Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning. Wat deze kwaliteitszorg ten minste moet omvatten is opgenomen in een apart ministerieel besluit (zie bijlage 6). Dit ministerieel besluit bevat tevens, als bijlage, het schema van het kwaliteitshandboek. Bij het herwerken van het besluit van de Vlaamse regering werd erop toegezien dat de kwaliteitszorg zoals ze wordt vooropgesteld in dit ministerieel besluit, een garantie kan betekenen dat de hele werking aan de sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen voldoet. Er is dus een rechtstreeks verband tussen de SMK’s uit het BVR en het ministerieel besluit inzake kwaliteitszorg.
CKG
In wat hierna volgt zullen we de sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen met betrekking tot de werking van een Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning bespreken. We geven per SMK een toelichting en verwijzen hierbij soms naar andere
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
1
December 2001
erkenningsvoorwaarden uit het BVR, naar mededelingen van Kind en Gezin die daarmee
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
verband houden en/of naar andere relevante regelgeving. Ook verwijzen we, op verzoek van de sector, systematisch naar de corresponderende artikels uit het ministerieel besluit (MB) en naar de plaats in het kwaliteitshandboek. Wat deze verwijzingen betreft, hebben wij er uitdrukkelijk voor geopteerd om enkel de duidelijke koppelingen aan te tonen tussen de SMK’s en de ministeriële bepalingen. Dit betekent dat we bij elke SMK meestal verwijzen naar 1 of 2 bepalingen uit het MB. Het is immers niet de bedoeling om de SMK’s op verschillende plaatsen onder te brengen, maar wel daar waar er een rechtstreeks aantoonbaar verband is. Bij deze bespreking van de sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen werd de indeling overgenomen van Hoofdstuk I uit het besluit van de Vlaamse regering betreffende de erkenning en subsidiëring van de Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning. De erkenningsvoorwaarden worden in dit hoofdstuk in 4 rubrieken ingedeeld: 1 algemene eisen met betrekking tot de hulp- en dienstverlening 2 specifieke eisen met betrekking tot de medewerkers 3 specifieke eisen met betrekking tot de infrastructuur 4 specifieke eisen met betrekking tot de hulp- en dienstverlening
I. Algemene eisen Art. 3§4 De organisatie van het centrum is gericht op een snelle en een adequate hulpverlening. Het centrum is permanent bereikbaar bij crisis. Deze SMK benadrukt vooral een aantal organisatorische maatregelen. Gericht zijn op een snelle hulpverlening betekent dat het CKG zich zodanig organiseert, door de inzet van personele middelen, de organisatie van de permanentie en het beschikbaar stellen van de nodige infrastructuur, dat het elke aanvraag tot hulpverlening op elk moment van de dag kan behandelen. Het CKG werkt dus in principe niet met wachtlijsten of wachttijden om een hulpverleningsaanvraag te behandelen. Indien volledig bezet, zoekt het CKG naar alternatieven. CKG
Samenwerkingsverbanden zijn in dit verband zeer nuttig. Het snel behandelen van een aanvraag impliceert echter niet dat het CKG zelf de hulpverlening moet bieden. Indien de hulpvraag past in het hulpverleningsaanbod en indien er plaats vrij is, zal het CKG effectief en met een gepast zorgaanbod de gebruiker zelf proberen te helpen. Indien de aanvraag niet past in het aanbod,
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
2
December 2001
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
zal het CKG de gebruiker doorverwijzen naar een andere voorziening. Adequate hulpverlening omvat het vraaggestuurd werken, het afstemmen van het hulpverleningsaanbod op de hulpvraag in overleg tussen de gebruiker en het CKG. Permanente bereikbaarheid bij crisis betekent dat het CKG 24 uur op 24 uur beschikbaar is voor opname of interventie. Het centrum bepaalt zelf hoe het zijn permanente bereikbaarheid organiseert, maar minimaal kan worden verwacht dat er in de hoofdafdeling altijd een personeelslid beschikbaar is dat in staat is om een opname of een interventie af te handelen. De permanente bereikbaarheid slaat ook op het duidelijk kenbaar maken waar en bij wie mensen in een crisissituatie terechtkunnen. Crisis is een uit de hand gelopen situatie in het gezin, die dreigt te escaleren en waarvoor een onmiddellijke interventie nodig wordt geacht door de hulpverlener(s), politionele overheden en/of het gezin zelf. Artikel 8 van het BVR houdt enigszins verband met deze SMK. Deze erkenningsvoorwaarde stelt dat ieder centrum kinderen kan opnemen en begeleiden boven zijn erkende capaciteit om tegemoet te komen aan zeer acute en uitzonderlijke problemen van gezinnen en dit mits bepaalde voorwaarden worden nageleefd.
➜ in het ministerieel besluit: art. 4.1°b de permanente beschikbaarheid van medewerkers bij een crisissituatie regelen
➜ in het kwaliteitshandboek: 3.2.1 inzet van personele middelen
art. 4.1°c de continuïteit tussen opvoeder en kinderen binnen het leefgroepgebeuren organiseren de continuïteit in de begeleiding door het centrum organiseren
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
3
December 2001
CKG
art. 4.1°d de continuïteit in de begeleiding door het centrum organiseren
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
Art. 3§5 Het centrum formuleert een pedagogisch en agogisch concept. Het centrum vermeldt hoe het pedagogisch en agogisch aanbod wordt afgestemd op de vraag van elk kind en elk gezin.
Het formuleren van een pedagogisch en agogisch concept omvat het opstellen van een tekst waarin het CKG zijn referentiekader, zijn huidige manier van werken beschrijft met betrekking tot de 3 kernprocessen van het CKG, namelijk: 1. het pedagogisch interactieproces tussen opvoeder en kind in het CKG 2. het agogisch interactieproces tussen begeleider en ouder 3. het samenwerken met externe personen en instanties in het kader van de hulpen dienstverlening. Elk centrum vult dit concept zelf in. In dit document vermeldt het CKG ook hoe het pedagogisch en agogisch aanbod afgestemd wordt op de vraag van elk kind en elk gezin, met andere woorden het vraaggestuurd werken. Een goede intake en een duidelijke indicatiestelling zijn in dit verband essentieel om uit te maken welke hulpverleningsvorm het best aansluit bij de hulpvraag van de cliënt. Het is raadzaam om de medewerkers te betrekken bij het uitwerken van dit document. De kwaliteitsvisietekst voor de CKG’s, die in overleg met de sector is opgesteld en die is goedgekeurd door de Raad van Bestuur van Kind en Gezin, kan als inspiratie dienen voor het uitwerken van het pedagogisch en agogisch concept. Daarnaast kunnen en zullen ook andere teksten deze concepten mee gestalte geven, zoals de nieuwe profileringstekst (in het kader van de visie van Kind en Gezin op opvoeding en gezinsondersteuning).
art. 1§1 het kwaliteitshandboek gaat uit van de missie, de maatschap-
➜ In het kwaliteitshandboek: 2.2.2. visie op de kernprocessen van het CKG
CKG
pelijke waarden en het pedagogisch en agogisch concept, alsook van de visie op de doelgroep van mogelijke gebruikers.
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
4
December 2001
➜ In het ministerieel besluit:
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
Art. 3§7 De gebruikers hebben inspraak in de algemene werking van de opvang en de hulpverlening van het centrum.
In artikel 2.5° van het kwaliteitsdecreet vinden we een algemene omschrijving van het begrip gebruiker. Toegepast op de CKG’s hebben we 4 categorieën van gebruikers: 1. het jonge kind dat begeleid wordt door het CKG. 2. de ouders die door het CKG ondersteund worden in de vervulling van hun opvoedingstaak. 3. de voorzieningen uit de gezondheids- en welzijnssector waarmee het CKG samenwerkt vóór, tijdens of na de begeleiding van het kind en zijn gezin. 4. de politionele overheden die vooral als verwijzer fungeren. Inspraak geven betekent dat het CKG aan alle gebruikers de gelegenheid geeft om hun mening of wensen kenbaar te maken in de aangelegenheden waarbij ze betrokken zijn. Deze SMK slaat op de inspraak in de algemene werking, met name de organisatorische aspecten van de opvang, en in de individuele hulpverlening. Het gaat niet om inspraak in bijvoorbeeld de aanwending van de financiële middelen. Inspraak geven kan door het creëren van werkbare kanalen om de gebruikers ertoe aan te sporen hun ideeën, hun mening te geven. Deze kanalen dienen uiteraard afgestemd te zijn op het niveau van de gebruiker en elk centrum bepaalt zelf hoever het daarin gaat en in welke mate het gevolg geeft aan deze inspraak. Het belangrijkste is echter dat er een mogelijkheid is tot inspraak en dat het centrum deze mogelijkheid benut om zijn werking beter af te stemmen op het aspect gebruikersgerichtheid. In ieder geval dient het CKG systematisch een tevredenheidsmeting bij de gebruiker uit te voeren. Er zal een speciale kwaliteitsnieuwsbrief over dit onderwerp verschijnen met bruikbare tips.
art. 5.5° de gebruikers inspraak verlenen in de algemene werking van het centrum en in de individuele hulpverlening
➜ In het kwaliteitshandboek: 3.3.5. het verlenen van inspraak aan de gebruikers CKG
➜ in het ministerieel besluit:
3.5.4. gebruikerstevredenheid
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
5
December 2001
art. 7.4° op regelmatige wijze de tevredenheid van de gebruikers nagaan door middel van een geschikt instrument
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
Art. 4 Het centrum voert een beleid waarin het zijn missie, waarden en doelstellingen expliciteert. Het centrum beschikt over een duidelijke profilering waarin zijn maatschappelijke waarden zijn vermeld, maakt die bekend en stemt zijn werking erop af.
Elk CKG voert een beleid waarin het in ieder geval zijn missie, zijn waarden en zijn doelstellingen expliciteert, met andere woorden op papier zet. In de missie worden de kernopdrachten van een CKG summier beschreven. Deze opdrachten zijn identiek voor elk CKG en situeren zich binnen de decretale opdrachten van Kind en Gezin, voornamelijk op het vlak van preventieve zorg en gezinsondersteuning. De CKG’s bieden aanvullende hulpverlening boven op de eigen en erkende dienstverlening van Kind en Gezin bij beginnende problemen of acute situaties, met aandacht voor specifieke doelgroepen. We verwijzen hierbij ook naar de volgende erkenningsvoorwaarden van het BVR: art. 3§1 en §2 (waarin het hulpverleningsaanbod van een CKG wordt beschreven) art. 6 (over de leeftijd van de kinderen) art. 7 (over de duur van de hulpverlening). De waarden van een CKG bepalen mee de wijze waarop de opdrachten worden uitgevoerd. Een aantal waarden zijn gemeenschappelijk voor alle CKG’s, omdat ze vastgelegd zijn in bepaalde SMK’s. Daarnaast zullen er ook waarden zijn die te maken hebben met de eigenheid van elk CKG. Missie en waarden maken deel uit van de profilering van een CKG. In deze SMK wordt ook benadrukt dat elk CKG zijn missie en waarden aan zijn gebruikers kenbaar maakt en dat elk CKG zijn werking afstemt op zijn profilering. Het verstrekken van deze informatie getuigt van een ethisch correcte houding tegenover de gebruiker. De gebruiker heeft immers het recht te weten waar hij terecht zal komen.
art. 1§1 het kwaliteitsbeleid gaat onder meer uit van de missie,
➜ In het kwaliteitshandboek: 2.2. missie, visie, maatschappelijke waarden
CKG
➜ in het ministerieel besluit:
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
6
December 2001
de maatschappelijke waarden en de visie van de voorziening
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
Art. 5 Het centrum waakt erover zijn betrouwbaarheid en professionaliteit te waarborgen en uit te dragen.
Betrouwbaarheid betekent geloofwaardig zijn. Een CKG is betrouwbaar of geloofwaardig indien het effectief doet wat het zegt te doen. Professionaliteit betekent dat het CKG zijn opdrachten op een deskundige wijze uitvoert. Betrouwbaarheid en professionaliteit worden gewaarborgd door een goed functionerend kwaliteitssysteem. Elke medewerker is echter mee verantwoordelijk voor het waarborgen en het uitdragen van de betrouwbaarheid en professionaliteit van het centrum naar de gebruiker en anderen toe.
➜ in het ministerieel besluit:
➜ in het kwaliteitshandboek:
art. 3§1,§2 het ontwikkelen, het implementeren en het goed doen functioneren van een kwaliteits systeem
3. kwaliteitssysteem
Art. 12 Het centrum participeert aan een lokaal en regionaal welzijns- en maatschappelijk overleg.
Met het oog op het optimaliseren van het hulpverleningsaanbod en het ontwikkelen van een kwaliteitsbeleid is het wenselijk dat elk CKG participeert aan lokale en regionale overlegplatforms. Door deelname aan overlegorganen kan het CKG ook sneller inspelen op lokale en regionale behoeften en hulpvragen.
2. kwaliteitsbeleid
CKG
art. 1§3 bij het ontwikkelen van een kwaliteitsbeleid rekening houden met de behoeften en de hulpvraag op lokaal en
➜ In het kwaliteitshandboek:
regionaal vlak
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
7
December 2001
➜ in het ministerieel besluit:
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
Art. 13 Het centrum voert een financieel beleid zodat de beschikbare middelen ingezet worden zowel voor een continue en doeltreffende hulp- en dienstverlening als voor een doelmatige inzet van medewerkers, infrastructuur, uitrusting en goederen.
Een CKG dient bewust en gepland met de gelden om te gaan en het maximum te halen uit het ter beschikking staande budget. De inzet van de middelen moet in verhouding staan tot het beoogde resultaat. We verwijzen hierbij ook naar artikel 2§1 van het BVR met betrekking tot de bepaling van de capaciteit en naar de medelingen van Kind en Gezin met betrekking tot het voeren van de boekhouding (medelingen dd. 11/12/98, 31/03/99 en 11/01/2000)
➜ in het ministerieel besluit: art. 4.3° het financiële beleid garandeert een continue doeltreffende hulp- en dienstverlening alsook een doelmatig gebruik van medewerkers, infrastructuur, uitrusting en goederen
➜ in het kwaliteitshandboek: 3.2.3. financieel beheer
Art. 14§1 Het centrum evalueert jaarlijks de totale werking van de voorziening en de verwezenlijking van zijn doelstellingen. Deze SMK benadrukt de jaarlijkse evaluatie van de werking, waarbij het CKG nagaat of de beschreven hulp- en dienstverleningsprocessen zijn verlopen zoals vooropgesteld en of de kwaliteitsdoelstellingen werden gerealiseerd. Dit is een louter interne aangelegenheid. Het gaat met andere woorden om een evaluatie van de eigen interne werking van het CKG om die bij te sturen en om een kwaliteitsplanning op te maken. Het centrum bepaalt zelf hoe het deze evaluatie uitvoert en of het daarvoor al dan niet een beroep doet op een externe. Verder bepaalt het centrum zelf hoe het omgaat met de resultaten van deze evaluatie en de opvolging ervan. Een dergelijke evaluatie dient niet te worden opgestuurd naar Kind en Gezin, maar dient wel te worden aangetoond via het kwaliteitssysteem. Het gaat CKG
hier dus duidelijk om een andere evaluatie dan de evaluatie bedoeld in artikel 55, waar het CKG een evaluatie moet uitvoeren volgens de richtlijnen van Kind en Gezin.
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
8
December 2001
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
➜ in het ministerieel besluit:
➜ in het kwaliteitshandboek:
art. 2§3 beschrijven op welke wijze de doelstellingen zullen worden verwezenlijkt en met welke frequentie de doelstellingen
2.3.1. implementatie en evaluatie van de kwaliteitsdoelstellingen
zullen worden gecontroleerd art. 7.1° jaarlijks de werking evalueren
3.5.1. evaluatie van de werking
Art. 14§2 Het centrum signaleert op een systematische wijze tekorten, behoeften, knelpunten en evoluties in de hulpverlening aan de bevoegde instanties. Het formuleert voorstellen tot de verbetering van de hulpverlening.
Het is een belangrijke functie van het CKG om tekorten, behoeften, knelpunten en evoluties in de hulpverlening te signaleren aan instanties op lokaal, regionaal, provinciaal of Gemeenschapsniveau. Het CKG vult zelf in wat onder tekorten, behoeften, knelpunten en evoluties dient begrepen te worden en beslist zelf wat het aan wie signaleert. Het is echter de taak van de bevoegde instanties om hieraan het passende gevolg te geven. Dit valt buiten de verantwoordelijkheid van het CKG.
Er wordt ook verwacht dat het CKG voorstellen formuleert ter verbetering van de hulpverlening. De signalen en de voorstellen tot verbetering van de hulpverlening zullen in de meeste gevallen gebaseerd zijn op een evaluatie van de hulp- en dienstverlening van het CKG.
3.5. meten, analyseren en verbeteren van de hulp- en dienstverlening
CKG
art. 7 maatregelen nemen voor het meten, analyseren en verbeteren van de hulp- en dienstverlening
➜ in het kwaliteitshandboek:
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
9
December 2001
➜ in het ministerieel besluit:
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
II Eisen met betrekking tot de medewerkers Art. 15§1 Het centrum beschikt over competente en professionele medewerkers in een multidisciplinair samengesteld team. Het personeelsbestand bevat minstens een directiefunctie, een sociale functie, een begeleidende functie, een paramedische, een administratieve en/of een logistieke functie. Het personeelsbestand bestaat minstens uit 8 voltijds equivalente personeelsleden.
Deze SMK beschrijft het minimaal vereiste personeelsbestand en beklemtoont de competentie en de professionaliteit van de medewerkers. Medewerkers zijn competent als ze over de vereiste vakkennis beschikken alsook over de vereiste gedragsvaardigheden en attitudes om hun job te kunnen uitvoeren. Medewerkers zijn professioneel als ze zich effectief als deskundige gedragen.
We verwijzen hierbij ook naar de volgende artikels van het BVR:
art. 15§3 (het doorsturen van personeelsgegevens naar Kind en Gezin) Dit artikel wordt verder uitgewerkt in de mededeling van Kind en Gezin dd.19/03/96 en in de mededeling met kenmerk 004/2000
art. 19 (medewerkers moeten van goed zedelijk gedrag zijn en hun gezondheidstoestand mag geen gevaar vormen voor de kinderen) art. 20 (leeftijdsgrenzen voor de bezoldigde medewerkers)
➜ in het ministerieel besluit: art. 6.1° medewerkers selecteren op basis van een profiel- en functieomschrijving met aandacht voor communicatievaardigheden en de
➜ in het kwaliteitshandboek: 3.4. concretisering van het personeelsbeleid
CKG
juiste attitude in organisatie en hulpverlening
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
10
December 2001
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
Art. 15§2 Voor iedere functie beschikt het centrum over een duidelijke profiel- en functieomschrijving. Deze vormen enerzijds het uitgangspunt voor selectie en anderzijds voor systematische en geregelde evaluatie- en functioneringsgesprekken.
Het werken met profiel- en functieomschrijvingen als basis voor selectie en als basis voor evaluatie- en functioneringsgesprekken wordt hier benadrukt. Functieomschrijvingen beschrijven de diverse functies in een CKG en kunnen een klassieke of een alternatieve opbouw hebben. In een klassieke opbouw vinden we de volgende elementen terug: naam van de functie, plaats van de functie in het organigram, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, rapporteert aan, plaatsvervanger bij afwezigheid en aard van de prestatie. Functieomschrijvingen verschillen van taakomschrijvingen in die zin dat taakomschrijvingen een weergave zijn van de concrete taken van de individuele medewerker. Functieomschrijvingen vormen de basis voor het opstellen van profielomschrijvingen of competentieprofielen. Een competentieprofiel geeft antwoord op de vragen: - wat moet iemand kennen? - wat moet iemand kunnen? - welke gedragingen dient iemand te beheersen om een job of functie succesvol te kunnen uitoefenen?
In een van de volgende kwaliteitsnieuwsbrieven zal meer informatie staan over functieomschrijvingen en competentieprofielen.
➜ in het ministerieel besluit: art. 6.1° medewerkers selecteren op basis van een profiel- en functieomschrijving met aandacht voor communicatievaardigheden en de juiste attitude in organisatie en hulp-
➜
in het kwaliteitshandboek: 3.4. concretisering van het personeelsbeleid
CKG
verlening
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
11
December 2001
art. 6.4° medewerkers evalueren
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
Art. 16 De directie van het centrum geeft sturing aan de dagelijkse werking en aan de kwaliteitszorg.
Van een directie wordt verwacht dat ze richting geeft aan de dagelijkse werking en aan de kwaliteitszorg. Het gaat hier om goed leiderschap, zoals het onder meer terug te vinden is in het EFQM-model. Dit uit zich onder andere in : - een rechtstreekse communicatie tussen directie en medewerkers - een directie die impulsen geeft tot kwaliteitsverbetering, reflectie op de kwaliteit van het eigen handelen en bijsturing, met andere woorden een directie die de aanzet geeft tot en als dusdanig mee de verantwoordelijkheid draagt voor het ontwikkelen van een kwaliteitsbeleid, een kwaliteitssysteem en een kwaliteitsplanning. - een directie die een voorbeeldfunctie vervult.
In een van de volgende kwaliteitsnieuwsbrieven vind je meer informatie over goed leiderschap.
➜ in het ministerieel besluit:
➜ in het kwaliteitshandboek:
art. 3.3 verantwoordelijke voor het kwaliteitsbeleid en voor de uitvoering en het onderhoud van
3.1. verantwoordelijke voor het kwaliteitsbeleid, de uitvoering en het onderhoud van het kwaliteitssysteem en
het kwaliteitssysteem
-handboek
Art. 17§1 Het centrum creëert in het personeelsbeleid de voorwaarden van een functioneel samenwerkingsklimaat.
Een goede samenwerking tussen alle medewerkers met het oog op het welslagen van een gezamenlijke opdracht is ontzettend belangrijk. De volgende aspecten kunnen hiertoe bijdragen: een aangepast organigram, functie- en profielomschrijvingen, diverse interne structurele overlegmomenten, tevredenheidsmeting bij de medewerkers.
art. 4.1° a de voorwaarden creëren
➜ in het kwaliteitshandboek:
CKG
➜ in het ministerieel besluit:
3.2.1. inzet van personele middelen
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
12
December 2001
voor een functioneel samenwerkingsklimaat en een goede communicatie tussen alle medewerkers
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
art. 7.5. de tevredenheid van de mede-
➜ 3.5.5. medewerkerstevredenheid
werkers nagaan en inspraakmogelijkheden bieden
Art. 17§2 Het centrum biedt informatie, begeleiding en inspraak aan alle medewerkers.
Inspraak bieden aan de medewerkers betekent dat de medewerkers de mogelijkheid krijgen om hun wensen, hun mening kenbaar te maken in die aangelegenheden waarbij ze betrokken zijn. Inspraak hebben is echter niet hetzelfde als mee beslissen (= medezeggenschap). Goede communicatiekanalen zijn noodzakelijk om aan deze SMK tegemoet te komen.
➜ in het ministerieel besluit:
➜ in het kwaliteitshandboek:
art. 6.2° medewerkers informeren
3.4. concretisering van het personeels-
en begeleiden art. 7.5° de tevredenheid van de medewerkers nagaan en inspraakmogelijkheden bieden
beleid 3.5.5. medewerkerstevredenheid
Art. 18 Het centrum werkt een passend vormings-, trainings- en opleidingsbeleid uit voor alle medewerkers, dat in samenspraak met hen opgesteld is.
Elk CKG ontwikkelt een VTO-beleid in overleg met de medewerkers op basis waarvan gefundeerde keuzes kunnen worden gemaakt. Een VTO-beleid wil de inspanningen voor deskundigheidsbevordering afstemmen zowel op de medewerkers en hun behoeften als op de noden van het centrum.
3.4. concretisering van het personeelsbeleid
CKG
art. 6.3° medewerkers vorming, opleiding en training aanbieden
➜ in het kwaliteitshandboek:
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
13
December 2001
➜ in het ministerieel besluit:
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
III. Eisen met betrekking tot de infrastructuur Art. 21 Het centrum beschikt over een veilige en goed onderhouden infrastructuur die afgestemd is op het pedagogisch en agogisch concept van het centrum.
Het is de verantwoordelijkheid van elk CKG om zijn infrastructuur af te stemmen op het pedagogisch en agogisch concept van het centrum. Dit past in de filosofie van responsabilisering van de voorzieningen. Aangezien ieder centrum een eigen pedagogisch en agogisch concept formuleert, laat Kind en Gezin de verantwoordelijkheid voor de uitbouw van een aangepaste infrastructuur volledig over aan het CKG. Wat de veiligheid en het onderhoud van de infrastructuur betreft, dient het CKG rekening te houden met onder meer: - de normen van de brandweer (zie ook artikel 22 van het BVR over het voorkomen en bestrijden van ongevallen en brand) - het Koninklijk Besluit van 7 februari 1997 inzake de algemene voedingsmiddelenhygiëne (zie mededeling van Kind en Gezin dd. 19 februari 1998) - het Koninklijk Besluit van 28 maart 2001 betreffende de uitbating van speelterreinen in de kinderopvang (zie mededeling van Kind en Gezin dd. 21 mei 2001).
We verwijzen hierbij ook naar de volgende erkenningsvoorwaarden: art. 10 (het afsluiten van verzekeringen) art. 11 (elke ernstige gebeurtenis meedelen aan Kind en Gezin).
➜ in het ministerieel besluit: art. 4.2° de infrastructuur afstemmen op het pedagogisch en agogisch concept
➜ in het kwaliteitshandboek: 3.2.2. beheer infrastructuur
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
14
December 2001
CKG
van de voorziening
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
IV. Eisen met betrekking tot de hulp- en dienstverlening Art. 23 Het centrum maakt zich bereikbaar en toegankelijk voor zijn gebruikers. Rekening houdend met sociologisch-demografische gegevens die de opportuniteit van het initiatief staven, is ten minste 75% van de erkende capaciteit van elk centrum gericht op grootstedelijke of stedelijke centra, eventueel in een afzonderlijke vestigingsplaats. De minister kan hiervoor de nodige richtlijnen geven.
Deze SMK wijst op de actieve rol van elk CKG om zich laagdrempelig op te stellen door onder meer: een goede vestigingsplaats te kiezen, een sluitende 24 uurpermanentieregeling uit te werken, zichzelf voldoende kenbaar te maken bij de gebruiker. Daarnaast betekenen bereikbaarheid en toegankelijkheid ook dat het centrum zich openstelt voor kwetsbare groepen in de samenleving (cf. rapport “werken aan toegankelijkheid en gelijke kansen 2000” van Kind en Gezin). We verwijzen hierbij tevens naar de mededeling van Kind en Gezin dd. 31/03/99 waarin je richtlijnen vindt met betrekking tot het staven van de opportuniteit van een afdeling
➜ in het ministerieel besluit: art. 4.2° afstemmen van de infrastructuur op het pedagogisch en agogisch concept van de voorziening
➜ in het kwaliteitshandboek: 3.2.2. beheer infrastructuur
Art. 24 Het centrum verstrekt alle relevante informatie over zijn hulp- en dienstverlening aan de gebruikers zowel vóór, tijdens als na de begeleiding. Relevante informatie is die informatie die van betekenis is, die essentieel is om te kennen. Elk CKG bepaalt zelf welke informatie over zijn hulp- en dienstverlening rel evant is om mee te delen aan de gebruikers. Er moet echter gestreefd worden naar een zo groot mogelijke openheid. Dit impliceert ook dat het CKG de gebruikers CKG
informeert over eventuele tekortkomingen in de hulp- en dienstverlening. Uiteraard dient het CKG rekening te houden met de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens (zie bijlage 7).
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
15
December 2001
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
➜ in het ministerieel besluit:
➜ in het kwaliteitshandboek:
art. 5.1° gebruikers informeren en van afspraken met hen maken
3.3.1. het informeren van en het maken afspraken met de gebruikers.
art. 5.7° gebruikers informeren over
3.3.7. het informeren van de gebruikers
over eventuele tekortkomingen in de hulp- en dienstverlening
eventuele tekortkomingen
Art. 25 Het centrum staat in voor een methodische en planmatige hulpverlening. Van ieder begeleid kind en het gezin waartoe het behoort wordt een dossier aangelegd met de volgende elementen: 1° inlichtingen van administratieve aard 2° de gegevens over de toestand van het begeleide kind en het gezin waartoe het behoort 3° het ondersteuningsplan, bedoeld in artikel 26§2, evenals elke bijsturing ervan zoals bedoeld in artikel 27 van dit besluit 4° rapportering van alle stappen in het dossier waaruit blijkt dat de begeleiding en de ondersteuning een gepast antwoord zijn op de hulpvragen. Het dossier is vertrouwelijk.
Instaan voor een methodische en planmatige hulpverlening betekent dat het CKG het hulpverleningsaanbod voor de cliënt op een doordachte wijze uitvoert en dat deze wijze bovendien geëxpliciteerd en verantwoord wordt. Deze explicitering en verantwoording moeten terug te vinden zijn in het ondersteuningsplan waarin duidelijke doelstellingen op korte en lange termijn worden beschreven en waarin ook de systematische evaluatie van deze doelstellingen is opgenomen. Het methodisch en planmatig werken impliceert ook dat het CKG regelmatig de gehanteerde observatieen gesprekstechnieken evalueert op hun doeltreffendheid. De cliëntdossiers zijn uiteraard vertrouwelijk.
3.2.4. documentbeheersing
CKG
art. 4.4°.a voorwaarden vastleggen m.b.t. het bijhouden van persoonsgebonden documenten en het verlenen van inzage in deze documenten
➜ in het kwaliteitshandboek:
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
16
December 2001
➜ in het ministerieel besluit:
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
➜ in het ministerieel besluit: art. 5.1.2° individuele hulpverlening van de plannen, evalueren en bijsturen Deze hulpverlening is gebaseerd op het pedagogisch en agogisch
➜ in het kwaliteitshandboek: 3.3.2. het plannen, evalueren en bijsturen individuele hulpverlening
concept en is in overleg met de gebruiker uitgewerkt. Hiertoe hanteert de voorziening hulpmiddelen als observatie en gesprek. art. 7.2° op regelmatige basis de
3.5.2. evaluatie van de observatie- en
gehanteerde observatie- en gesprekstechnieken evalueren.
gesprekstechnieken
Art. 26§1 Het centrum onderneemt acties om de eigenlijke mogelijkheden van de gebruikers bij de hulpverlening te stimuleren en om hun maatschappelijke participatie te bevorderen.
Het erkennen en benutten van de mogelijkheden en de positieve krachtbronnen van de gebruikers, in dit geval de ouders en kinderen, maakt essentieel deel uit van een kwalitatief hoogstaande hulpverlening. Maatschappelijke participatie verwijst naar het kunnen deelnemen aan het maatschappelijk bestel. Het CKG maakt daarbij gebruik van bestaande ondersteunende sociale netwerken rond het gezin of start die op. Hoever het CKG daarin gaat, wordt bepaald door de casus zelf. De verantwoording daarvoor is terug te vinden in het ondersteuningsplan.
➜ in het ministerieel besluit: art. 5.4° gebruikmaken van bestaande ondersteunende netwerken, die opstarten
➜ in het kwaliteitshandboek: 3.3.4. het gebruikmaken van bestaande ondersteunende netwerken
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
17
December 2001
CKG
of voortzetten
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
Art. 26§2 Vanaf de start van de begeleiding van een kind moet een centrum een ondersteuningsplan opmaken. Het ondersteuningsplan wordt door het centrum opgesteld in overleg met de ouders. De begeleidingsperiode wordt ingeschreven in het ondersteuningsplan. Dit ondersteuningsplan, dat de leidraad vormt voor de pedagogische en de agogische begeleiding door het centrum, bevat minstens de volgende onderdelen: 1° de identiteit van het begeleide kind, van de ouders en van andere betrokken derden 2° de aanvangssituatie waaruit blijkt dat de begeleiding een gepast antwoord is op de hulpvraag van het gezin 3° de pedagogische en agogische doeleinden 4° de voorgestelde methoden en werkwijzen om de doelstellingen te halen. In het individuele ondersteuningsplan moet aandacht worden besteed aan de samenwerking met de andere voorzieningen uit de welzijnssector, alsook met de belendende sectoren. Kind en Gezin kan daartoe nadere richtlijnen formuleren.
Deze SMK herneemt het vroegere artikel 25 van het besluit van 6 april 1995, maar vult dit verder aan met de samenwerking met andere voorzieningen uit de welzijnssector en de belendende sectoren. Het hulpverleningsaanbod zal immers in veel gevallen niet alléén door het CKG kunnen worden uitgevoerd. Indien er sprake is van een samenwerking in een concreet dossier, dan dienen de afspraken daaromtrent te worden opgenomen in het ondersteuningsplan. Het is belangrijk om de pedagogische en agogische doeleinden zodanig te concretiseren dat evaluatie ervan mogelijk is. In het ondersteuningsplan moet eveneens een verantwoording terug te vinden zijn voor de keuze van de werkvorm.
➜ in het ministerieel besluit:
➜ in het kwaliteitshandboek: 3.3.2. het plannen, evalueren en bijsturen individuele hulpverlening
art. 5.3° besluiten tot het hanteren van ambulante, residentiële of
3.3.3. het beslissingsproces m.b.t. het hanterenvan de 3 werkvormen
CKG
art. 5.2° plannen, evalueren en van de bijsturen van de individuele hulpverlening
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
18
December 2001
semi-residentiële begeleiding
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
Art. 28 Het centrum treft de nodige maatregelen voor de medische opvolging van het kind.
Het CKG draagt een verantwoordelijkheid voor de medische opvolging van de kinderen die het begeleidt en dit zowel op preventief als op curatief vlak. Dit omvat onder meer het bijhouden van het vaccinatieschema en het nauwkeurig toedienen van medicatie. Van een CKG wordt ook verwacht dat het de ouders, indien nodig, sensibiliseert en responsabiliseert voor de gezondheidssituatie van hun kinderen. We verwijzen hierbij eveneens naar de mededeling van Kind en Gezin dd. 9 mei 2000 die handelt over de medische opvolging van kinderen.
➜ in het ministerieel besluit: art. 5. 2° individuele hulpverlening plannen, evalueren en bijsturen art. 5. 6° het bewaren van persoonlijke zaken van gebruikers en die op de juiste wijze verstrekken
➜ in het kwaliteitshandboek: 3.3.2. het plannen, evalueren en bijsturen van de individuele hulpverlening 3.3.6. het bewaren van persoonlijke zaken van de gebruikers
Art. 29 Het centrum treft maatregelen die respect voor de basisrechten en de gebruikersrechten waarborgen en die conform zijn met de toepasselijke internationale en nationale wetgeving.
In zijn werking respecteert het CKG de fundamentele grondrechten zoals opgenomen in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind en alle daarop gebaseerde wetgeving (zie bijlage 8 en 9). Internationale wetgeving primeert op de nationale wetgeving. Onder gebruikersrechten worden onder meer verstaan: recht op informatie, recht op participatie in de hulpverlening, recht op klachtenbemiddeling, recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, recht op bescherming van de eigen politieke, filosofische, ideologische of religieuze overtuiging. Bepaalde van deze rechten worden in het nieuwe besluit ook expliciet als erkenningsvoorwaarde opgenomen. Het respect voor de basisrechten en de gebruikersrechten dient dus in ieder geval bij CKG
de maatschappelijke waarden van het CKG te worden opgenomen. Het voorstel van decreet houdende de rechtsbescherming en de inspraak van de gebruikers van welzijnsvoorzieningen, van mevrouw Ria Van Den Heuvel uit 1999,
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
19
December 2001
alsook het Minoriusproject uit de Bijzondere Jeugdzorg kunnen inspirerend werken.
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
➜ in het ministerieel besluit: art. 1§1 het kwaliteitsbeleid gaat onder meer uit van de maatschappelijke waarden van een voorziening
➜ in het kwaliteitshandboek: 2.2.3. maatschappelijke waarden
Art. 30 Het centrum respecteert de geldende wetgeving inzake het beroepsgeheim. Het garandeert de betrokkenen toegang tot hun dossier overeenkomstig de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. De medewerkers van het centrum zijn gebonden aan het beroepsgeheim omschreven in artikel 458 van het strafwetboek (zie bijlage 10). Een centrum verwerkt in de cliëntdossiers een reeks administratieve en vertrouwelijke persoonsgegevens over de kinderen die het begeleidt en over hun gezinssituatie. Het CKG dient daarbij rekening te houden met de wet tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer (zie bijlage 7).
➜ in het ministerieel besluit: art. 4.4°a voorwaarden voor het bijhouden van persoonsgebonden documenten en voor het verlenen van inzage in bepaalde documenten
➜ in het kwaliteitshandboek: 3.2.4. documentbeheersing
Art. 31 Het centrum staat in voor een verantwoorde afsluiting van de hulpverlening in afspraak met de gebruiker. Er is slechts sprake van een verantwoorde afsluiting van de hulpverlening indien het CKG dit in afspraak doet met de gebruiker en als er voldoende aanwijzingen zijn in het dossier dat de hulpverlening kan worden afgerond of een eventuele doorverwijzing dient plaats te vinden. Het begrip gebruiker moet hier ruim worden geïnterpreteerd en verwijst dus naar de 4 bovengenoemde categorieën van gebruikers. Indien de ouders afhaken tijdens de hulpverlening, dient het CKG opnieuw contact op te
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
20
December 2001
We verwijzen hierbij ook naar artikel 7 uit het BVR inzake de maximale begeleidingsduur.
CKG
nemen met het gezin.
Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
➜ In het ministerieel besluit: art. 5.8° de afsluiting van de hulpverlening op een verantwoorde manier regelen in afspraak met de gebruikers en een eventuele doorver-
➜ In het kwaliteitshandboek: 3.3.8. het afsluiten van de hulpverlening
wijzing of overgang naar een andere hulpverleningsvorm volgen, als dat nodig blijkt. Art. 32 Het centrum beschikt over een doeltreffende klachtenprocedure die aan de gebruiker kenbaar gemaakt wordt en hem binnen redelijke termijn een antwoord op de klacht garandeert. Klachten zijn manifeste uitingen van ontevredenheid door de gebruikers zelf, die ontstaan doordat de hulp- of dienstverlening niet voldoet aan de impliciete en/of expliciete verwachtingen van de gebruiker. Het opvangen van klachten kan zeer nuttig zijn in het proces van continue verbetering van de hulp- en dienstverlening. Het is dus belangrijk om een goede klachtenprocedure uit te werken. Een klachtenprocedure is doeltreffend indien ze aan een aantal voorwaarden beantwoordt: 1. Ze moet gemakkelijk toegankelijk zijn. Dit betekent dat ze in ieder geval kenbaar moet worden gemaakt aan de gebruiker en dat het de gebruiker weinig moeite/tijd kost om een klacht in te dienen. 2. Alle medewerkers hebben een open houding tegenover klachten. 3. Er zijn in het CKG duidelijke afspraken over de behandeling van klachten, zo onder meer met betrekking tot de registratie en de termijn van afhandeling. De procedure moet het mogelijk maken om binnen een billijke, rechtvaardige termijn een antwoord te garanderen aan de gebruiker. Hoewel elk CKG zelf deze termijn bepaalt, is het wenselijk de periode van afhandeling zo kort mogelijk te houden. 4. Een klachtenprocedure moet een lerend vermogen hebben.
CKG
In het kwaliteitshandboek: 3.5.3. klachtenbehanddeling
doeltreffend behandelen en de klager binnen een redelije termijn een oplossing bezorgen.
HANDBOEK KWALITEITSZORG KIND EN GEZIN
21
December 2001
In het ministerieel besluit: art. 7.3 klachten registreren,