VERBORGEN ZELFVERGODING ALS GRONDMOTIEF VAN ONJUIST DENKEN, HANDELEN EN OORDELEN
INHOUDSOPGAVE BOEK I: Van de vele problemen naar het ene grondprobleem. Deel 1 Wetenschapsfilosofische onderbouwing Hoofdstuk 1 De problemen en hun diepere oorzaken Hoofdstuk 2 Belang en definitie van vooronderstellingen
3 10
Samenvatting deel 1
25
Deel 2 Mislukkingen als gevolg van verkeerde vooronderstellingen Hoofdstuk 3. Verborgen vooronderstellingen achter oorlogen
25
De Irakese oorlog. Vooronderstellingen ten aanzien van: A. B. C. D. E. F.
Goed en kwaad Actie en doelen De verwachte gevolgen hiervan De mensbeelden die aan een en ander ten grondslag liggen Enkele kennistheoretische vooronderstellingen Achterliggende basisvooronderstellingen
26 31 35 41 42 46
Hoofdstuk 4. Vooronderstellingen inzake gezondheid en genezing Hoofdstuk 5 Vooronderstellingen en verkeersongelukken
49 56
Samenvatting deel 2
61
Deel 3 Van de vele vooronderstellingen naar de ene grondvooronderstelling Hoofdstuk 6 Structuren in de gevonden vooronderstellingen Hoofdstuk 7 Diepste vooronderstelling achter de vele vooronderstellingen
63 67
Het absolute. Zelfverabsolutering. Zelfvergoding.
Samenvatting en conclusies boek I
1
71
BOEK II. Zelfvergoding Deel 4 Zelfverabsolutering/zelfvergoding als grondvooronderstelling
73
Hoofdstuk 8 Zelfvergoding als alom aanwezige tendens Hoofdstuk 9 Waarop heeft de zelfvergoding betrekking ? Hoofdstuk 10 Illustratie: de (platte) aarde als centrum van het heelal
73 79 82
Deel 5 De gevolgen van zelfvergoding op de diverse terreinen des levens Zelfvergoding en: Hoofdstuk 11 Waarneming Hoofdstuk 12 Tijd Hoofdstuk 13. Denken Hoofdstuk 14 Handelen Hoofdstuk 15 Autonomie Hoofdstuk 16 Superioriteit Hoofdstuk 17 Oordelen (goed en kwaad) Een laatste illustratie: Jan Tinbergen
86 100 108 120 128 133 140 146
Deel V Reflecties en samenvattingen Hoofdstuk 18 Reflecties over zelfvergoding Hoofdstuk 19 Samenvatting en conclusies
147 158
Boek I en boek II hangen nauw samen, doch kunnen ook apart worden gelezen. Nawoord.
160
Bijlage: De 100 meest voorkomende dubieuze vooronderstellingen.
161
2
I. METHODOLOGISCH DEEL (HST 1 EN 2) Wetenschapsfilosofische onderbouwing. HOOFDSTUK 1 DE DIEPERE OORZAKEN VAN PROBLEMEN EN MISLUKKINGEN. INLEIDING Het leven is goed en mooi. Maar helaas niet altijd. Leven betekent ook problemen hebben, problemen ontmoeten en van problemen horen. Van onze vroegste jeugd tot onze dood gaat er van alles mis in onze eigen levens, in dat van onze beminden en in de wereld buiten ons bereik. Met ons lichaam, ons werk, onze vriendschappen, onze financiën, ja waar niet ? Soms door natuurlijke factoren - natuurrampen of ziektes - maar vooral door menselijk handelen. Meestal zijn het mensen die anderen en zichzelf schade toebrengen, die kleine en grote catastrofes veroorzaken. Vriendschappen worden beschadigd, carrières te gronde gericht. Nodeloze oorlogen, hemeltergende armoede, milieubederf, zinloos geweld, vernietiging van gezondheid, schier eindeloos is de lijst. Voor rampen hebben wij de natuur noch terroristen nodig, wij kunnen het zelf wel af. Dat is altijd en overal al zo geweest: Heksen, Holocaust, Hirosjima, Hooligans...…. Zo vertrouwd zijn wij met moeilijkheden, dat we ons zelden afvragen waar ze eigenlijk en uiteindelijk vandaan komen. Waarom gaat er eigenlijk zoveel mis ? In de grote wereld en in onze kleine levens ? Van de Twin Towers tot ongelukken in het verkeer of op de beurs, van kindermishandeling tot wetenschappelijke fouten, van de kredietcrisis tot Irak. Men behoeft er maar één krant voor op te slaan. Vanwaar de soms onbegrijpelijke dwaasheden en fouten, om niet te zeggen stupiditeiten 1? Waarom handelen wij niet gewoon verstandig en goed ? De vraag lijkt dwaas en naïef, de antwoorden zijn in grote lijnen bekend. We hebben ons gebaseerd op onvoldoende of onjuiste gegevens, bepaalde zaken of reacties onjuist ingeschat, we zijn te goedgelovig en te weinig kritisch geweest, het slachtoffer geworden van ‘wishful thinking’ of drogredeneringen. Of we hebben gewoon niet goed nagedacht. Natuurlijk zijn er ook andersoortige verklaringen, bijv. dat het menselijk brein is achtergebleven bij de elektronische revolutie. Of dat de oorzaak altijd zou liggen in kwaadaardigheid of zondigheid, of dat we niet echt weten wat goed of kwaad is. Maar eigenlijk gaat het er vrijwel altijd om dat de ervaring of het denken tekort geschoten zijn. Meer feiten boven tafel en zuiverder denken en de problemen zouden de wereld uit zijn. De meest gehoorde omschrijving in dit verband is daarom: domheid. Het is bekend: de mens is het enige wezen dat in staat is over de dingen en over zichzelf na te denken, doch helaas merken we daar meestal niet veel van. ’Zwei Sachen sind unendlich, das Universum und die menschliche Dummheit’, sprak reeds
1
3
Zeer illustratief is: Barbara Tuchman: The March of Folly
Einstein (‘aber vom ersten bin ich mich nicht so sicher’). Hier zou uiteindelijk de oorzaak van alle problemen liggen. Zou de mens wel nadenken, dan zou er minder misgaan. Ongetwijfeld. Maar het is hoogstens een deel van de waarheid. Want ook daar, waar wel diep wordt nagedacht, worden soms onjuiste conclusies getrokken. Denk slechts aan de problematiek van de derde wereld: reeds in 1960 wisten de grootste economen precies hoe de mensonterende armoede binnen enkele decennia kon worden verholpen. We weten allen het resultaat. En dit staat niet op zichzelf, dwaasheden zijn van alle tijden. De geschiedenis is vol van vreemde beslissingen. Historische misvattingen, een kleine greep. - Waarom haalden Trojanen in vredesnaam het paard binnen hun poorten ? Ze konden toch begrijpen dat het beest er niet zomaar stond, zo dom waren ze toch niet ? - Waarom twijfelden in de Middeleeuwen ook vele grote geesten er niet aan dat de aarde het centrum was van het heelal ? - De Franse revolutie zou vrijheid, gelijkheid en broederschap brengen. - En Guillotin vooronderstelde dat zijn uitvinding het lot van de veroordeelden zou verzachten. - Het communisme zou het kwaad van de verkeerde productieverhoudingen vernietigen en de heilstaat op aarde brengen. - Hoewel gewaarschuwd nam Stalin aan dat Hitler hem niet zou aanvallen. - Gorbatsjov had heel andere gevolgen verwacht van zijn 'perestrojka' en 'glasnost'. - De Titanic werd onkwetsbaar geacht. Het World Trade Center ook. - En dan alle 'rechtvaardige' oorlogen die een eind zouden maken aan alle oorlogen! Of op economisch gebied: In 1929, vier maanden voor de beruchte beurskrach, wist het gereputeerde blad Forbes heel zeker dat de U.S.A. aan de vooravond stond van 'a new industrial era...on a perfect heroic scale'. Zelfs de bekwaamste managers zien investeringen of fusies soms mislukken. Privatisering zou het openbaar vervoer bevorderen, de Bijlmer zou het Amsterdamse woningprobleem oplossen. Het is alles maar een willekeurige greep; eindeloos is de lijst. Een korte blik op het bovenstaande maakt duidelijk dat domheid onmogelijk een voldoende verklaring kan zijn: Stalin, Gorbatsjov etc. waren bepaald niet dom. Overal hebben ook de grootste autoriteiten zich vergist. Tot in de wetenschap, waar cynici soms spreken van de dwaling van het moment. Duizenden voorbeelden maken duidelijk dat domheid onmogelijk de laatste verklaring kan zijn. Daarom: hoewel de eerder genoemde verklaringen zonder twijfel belangrijke kernen van waarheid bevatten kunnen zij niet meer zijn dan deelverklaringen. Ze geven namelijk niet aan waarom iemand soms dom handelt, waarom hij bepaalde feiten niet kent of verkeerd interpreteert. Waarom de mens onvoldoende rationeel of volwassen is, waardoor verkeerde productieverhoudingen in laatste instantie konden ontstaan, waarom communistische landen geen paradijzen werden etc. Zij verklaren lang niet alle fouten. Het gaat om het raadsel dat 'logische' conclusies, getrokken uit 'evidente' verschijnselen, niettemin leiden tot niet-verwachte en niet- gewenste resultaten. En veelal zelfs tot duidelijk foutieve uitkomsten. Is er nog een andere verklaring mogelijk ? Alvorens hier op in te gaan willen we er nog een andere probleemstelling bij betrekken. Hoe zijn verschillen in opvattingen mogelijk ? Naast het probleem van de niet-bedoelde uitkomsten, is er ook een nauw hieraan verwant probleem. Hoe toch is het mogelijk dat niet slechts 'gewone deskundigen', doch ook vele der grootste denkers vaak tot volstrekt tegengestelde conclusies en adviezen komen ? Hoe kunnen paradoxen bestaan, hoe kunnen twee
4
ogenschijnlijk onweerlegbare argumenten met elkaar in tegenspraak zijn of tot tegengestelde conclusies leiden? Hebben wij niet altijd geleerd dat de menselijke hersens allemaal ongeveer hetzelfde functioneren (zij het bij de een misschien wat beter dan bij de ander) Als dat niet zo was konden we alle universele kennis en alle wetenschap ook wel vergeten. Dus daaraan kan het niet liggen. En ook niet aan de gegevens; zijn de feiten niet voor iedereen hetzelfde ? Waarom wordt men het na verloop van tijd dan toch niet eens ? Zeker, men is het er meestal roerend over eens dat waarheid - liefst objectieve - zo ongeveer het hoogste desideratum is, maar helaas houdt de overeenstemming daarmee meestal op. Op vrijwel elk terrein en ten aanzien van vrijwel elk vraagstuk treffen wij een bonte hoeveelheid opvattingen aan die ieder op zich een objectieve waarheidspretentie uitdragen. Eensgezindheid is meestal ver te zoeken. Met name in de maatschappij -en geesteswetenschappen zijn de oordelen weliswaar rijkelijk voorhanden, doch zelden eensluidend. Voor degene die zijn beslissingen mede op de resultaten van de wetenschap wil baseren - en natuurlijk ook voor de wetenschapper zelf - ligt hier een probleem. Tenzij hij zijn vertrouwen volledig stelt in een bepaalde wetenschapper of een wetenschappelijke 'stroming' , staat hij voor de vraag hoe hij verantwoord kan kiezen uit de variatie van mogelijkheden, als zelfs erkende 'deskundigen' van mening verschillen. Kan hij van iets anders uitgaan dan van zijn eigen subjectieve voorkeuren, hoe willekeurig en hoezeer gebaseerd op toevallige ervaringen, deze ook mogen zijn ? 'Was man aber für eine Philosophie wählt, das hänge zuletzt davon ab, was für ein Mensch man sei'. Geldt Fichte's beroemde uitspraak behalve voor de filosofie, wellicht evenzeer voor de wetenschap en de gebruikers daarvan De 'objectief vaststelbare waarheid', het vaste ene onwrikbare, algemeen aanvaarde, 'archimedische' punt ontbreekt kennelijk en het lijkt er veel op dat verschillen in opvatting onvermijdelijk zullen blijven voortbestaan. Het verband met ons vorige punt is duidelijk. Wie de vele problemen en meningsverschillen nader beziet, ontdekt al spoedig dat ze niet alleen voortkomen uit domheid, kwaadaardigheid, of gebrekkige kennis van zaken. Vaak blijkt dat de oorzaak dieper ligt, in iets dat aan ons denken, handelen en oordelen vooraf gaat. Bepaalde ervaringen, opvattingen, onderstellingen brengen wij a.h.w. 'vooraf' in ons denkproces in; soms bewust doch meestal onbewust. Ons waarnemen, handelen en oordelen is daarom eigenlijk nooit neutraal, hoe graag we deze illusie ook koesteren. Opvattingen en theorieën wortelen in onderstellingen die eraan voorafgaan, in voor-onderstellingen. Het zijn deze dieperliggende, meestal niet aan de oppervlakte komende vooronderstellingen die in laatste instantie vaak verantwoordelijk blijken te zijn voor vele problemen. Het is als met een computer: hoe goed hij ook functioneert, als men verkeerde gegevens invoert zullen ook de conclusies niet deugen. De 'fout' zit dan niet in het denkproces zelf, doch in de 'dubieuze' 'opdrachten die wij er - zonder ons dat te realiseren - aan hebben gegeven. Dat geldt zowel voor de vooronderstellingen die men hanteert om a.h.w. de 'lege ruimte' van het onbekende op te vullen, als voor de vooronderstellingen waarmede men binnen de sfeer van het wel bekend-geachte selecteert, interpreteert. etc. In beide categorieën vooronderstellingen schuilen dus a.h.w. de mogelijke 'ziektekiemen' voor onjuiste conclusies. Dit zijn a.h.w. de dubieuze gegevens die wij steeds opnieuw in onze 'computer' invoeren. Vooronderstellingen als ondergrond voor onze opvattingen Eén en ander impliceert dat wij als het ware tot het 'denkend subject' proberen terug te keren om te zoeken naar hetgeen uiteindelijk aan onze opvattingen ten grondslag ligt, naar hetgeen aan onze waarneming en vooral ons denken vooraf gaat. Problemen hebben velerlei oorzaken, maar vrijwel altijd hebben ze op de een of andere wijze te maken met dubieuze uitgangspunten, met twijfelachtige, misleidende vooronderstellingen. Hoe goed men alles ook onderzoekt, hoe helder men nadenkt en hoe integer men handelt, als we uitgaan van onjuiste vooronderstellingen, gaat er onvermijdelijk ook iets mis met de resultaten. Het zoeken naar de oorzaken van problemen is vaak vooral een traceren van de vooronderstellingen waarvan wij (meestal onbewust) zijn uitgegaan. Dat wij ons baseren op
5
vooronderstellingen is onvermijdelijk; gegevens schieten immers meestal tekort; ze zijn onbetrouwbaar en meestal polyinterpretabel, voor meerdere uitleg vatbaar. Maar de aard en inhoud van deze vooronderstellingen kan grote gevolgen hebben. De moeilijkheid is dat wij ons slechts zelden bewust zijn van de vooronderstellingen waarvan wij zijn uitgegaan. Dit komt vooral omdat ze vaak een bedrieglijk karakter van vanzelfsprekendheid hebben. Bezien wij een en ander iets nader. PROBLEMEN EN HUN DIEPERLIGGENDE OORZAKEN Als we bewust gecreëerde problemen even buiten beschouwing laten, kunnen we problemen genetisch en ideaal-typisch in drie soorten onderscheiden: 1. Problemen die een gevolg zijn van onjuiste informatie of anderszins gebrekkige kennis van zaken. Als iemand niet weet dat er in Engeland links gereden wordt krijgt hij al snel een probleem als hij in dat land de weg opgaat. Hoe ernstig de gevolgen soms ook zijn: dergelijke problemen met de empirie zijn in beginsel eenvoudig op te lossen door informatieverwerving. 2. Problemen door denkfouten. Wie zondigt tegen de logica zal eveneens problemen krijgen. Tot in de ruimtevaart zijn dingen mis gegaan als gevolg van verkeerde berekeningen. 3. Problemen die in geen van deze beide categorieën vallen. En dat zijn de meeste. De meeste problemen ontstaan niet doordat iemand zondigt tegen de empirie of de logica, maar zij ontstaan zo maar, schijnbaar achteloos duiken zij op. Ook daar waar verstandige beslissingen schenen te zijn genomen. Hier ligt de grootste moeilijkheid, dit zijn de werkelijke problemen. Ter vermijding van misverstand: als wij spreken over fouten bedoelen wij dus uitdrukkelijk niet iets in de trant van 2x2 = 5, de kleur van gras paars is of dat goed is hetgeen mijn belangen dient. Neen, het gaat ons om dieperliggende fouten, gemaakt door intelligente, redelijk integere mensen die hun zaakjes kennen en - naar meestal pas achteraf blijkt - toch 'in de fout' gegaan zijn (in aanmerking nemend dat ook het begrip 'fout' soms arbitrair is).
Het gaat dus om de vraag hoe het mogelijk is dat goedbedoelde activiteiten van intelligente, goedingelichte, integere mensen toch mislukken. Anders gezegd: hoe zijn dwaasheden en fouten mogelijk als de beide 'klassieke' kennisbronnen - ervaring en denken - in orde zijn ? Een korte illustratie, de ontwikkelingstheorieën van Jan Tinbergen. Laten wij trachten een en ander te illustreren aan een wat extreem, maar daardoor juist pregnant voorbeeld. De beroemde ontwikkelingseconoom en Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen heeft - zoals bekend - een belangrijk deel van zijn leven besteed aan de vraag hoe de arme, onderontwikkelde landen het beste konden worden geholpen op het pad naar ontwikkeling en welvaart. Hoe nu is het mogelijk dat zijn doorwrochte gedachtegoed in het geheel niet leidde tot het succes dat er van verwacht had mogen worden ? Inderdaad, aan zijn intelligentie kan het niet liggen, weinigen haalden zijn niveau. Aan zijn kennis van zaken evenmin en al helemaal niet aan zijn motivatie en integriteit, nog altijd zijn deze beroemd en geroemd. En toch, na diverse 'ontwikkelingsdecennia' die volgens zijn concept werden opgezet, werd duidelijk dat zijn adviezen en systemen niet functioneerden, ja, soms zelfs het tegendeel bewerkten. Hoe is zoiets mogelijk ? Als iemand van zijn klasse na jarenlange onderzoekingen tot adviezen komt die de plank bleken mis te slaan, wat is er dan nog te verwachten van ons, eenvoudiger stervelingen ? Indien serieuze, bekwame, integere en intelligente mensen, die zich goed hebben gedocumenteerd en die gericht
6
zijn op waarheid niettemin tot 'waarheden' komen die niet blijken te werken of onwaarheden blijken te zijn, is het duidelijk dat er meer aan de hand is.2 Een klein wetenschapstheoretisch exposé. Hoe komen onze opvattingen - naar men vaak aanneemt - tot stand ? Zoals bekend, gaat men er in wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke discussies in het algemeen van uit, dat argumenten volledig ontleend kunnen en moeten worden aan de empirie en de rede, dus aan de feiten en het denken daarover; soms nog een klein beetje aangevuld met wat (meestal nauwelijks expliciet gemaakte) waardeoordelen. Men beweert dat de eigen opvattingen en theorieën juist zijn en die van andersdenkenden fout en beargumenteert dit met gegevens uit de realiteit of door te wijzen op het logisch inconsistente karakter van andere theorieën of opvattingen. Veelal gaat men er zonder veel discussie vanuit dat, als men maar ijverig veel feitenmateriaal verzamelt en daar het licht van de rede over laat schijnen, de beste oplossing vanzelf duidelijk zal worden, er uiteindelijk steeds meer waarheden ontdekt zullen worden, en het kaf gescheiden van het koren. Een enkeling hoopt wellicht zelfs heimelijk dat hier uiteindelijk de 'grote' waarheid uit zal voortkomen, de theorie die de laatste mysteries oplost en de weg wijst die wij allen hebben te gaan. Meer dan empirie en rede Nu kan niemand ontkennen dat een maximaal gebruik van logica en empirie, van alle beschikbare gegevens en het zindelijk denken daarover, altijd een gebiedende eis is. Doch de gegevens blijken vaak tekort te schieten en - meestal nog belangrijker - ze blijken poly-interpretabel te zijn, voor meerdere uitleg vatbaar. En het rationalistische uitgangspunt 'wat mijn rede over de wereld zegt is waar', verlost ons kennelijk niet van het probleem dat de ratio's nogal eens verschillend blijken te spreken, ook als ze zeggen zich op dezelfde feiten te baseren. Dat wordt ook duidelijk als men ziet hoezeer verschillende personen op grond van hetzelfde materiaal, tot verschillende, soms zelfs tegengestelde conclusies komen, zonder dat één van hen daarbij noodzakelijk een denkfout maakt. Elk seminar of elke willekeurige vergadering vormt hiervan reeds het levende bewijs. Zelden kan aan de hand van een set onwrikbare gegevens en een strak logische redenering onomstotelijk worden vastgesteld welke conclusies en beslissingen al dan niet juist zijn. Hoe komt dat ? Hoe komen opvattingen werkelijk tot stand en waaruit ontstaan verschillen in opvatting ? Ieder mens heeft myriade gewaarwordingen. Daaruit maakt hij (meestal zonder zich ervan bewust te zijn) selecties. Deze ordent hij en vervolgens geeft hij daar een duiding aan. De resultaten van dit (noodzakelijke) proces worden 'feiten' en theorieën genoemd. Feiten De diverse keuzen die wij tijdens deze (meestal onbewust verlopende) processen maken, zijn gebaseerd op criteria die historisch, cultureel, sociaal en persoonlijk bepaald zijn en het behoeft dan ook weinig bevreemding te wekken dat er (zeker in situaties met grote historische en culturele verschillen) grote verschillen in opvatting aan de dag treden. De kenniservaring en de verschillen in de perceptie van de werkelijkheid blijken veelal geweven te zijn in het complete mens-zijn. Daarbij moeten wij ons realiseren, dat perceptie meer is dan waarneming van ruimtelijke en zintuiglijke gegevens en dat zintuiglijke data om perceptie te worden, georganiseerd en gesynthetiseerd moeten worden in termen van het intenderende subject. 2
7
wij komen hier in hoofdstuk 17 op terug
De 'realiteit' wordt veelal gevoegd in gereedliggende categorieën, gedwongen in het stramien van de theoretisch en perceptueel voorgestructureerde waarneming; 'the mind is already made up'. Reeds Kant heeft er op gewezen dat wij de chaos van onze ervaringen ordenen met behulp van de synthese der vormen van onze intuïtie en ons verstand, d.w.z. met behulp van de synthese van tijd en ruimte en de categorieën. Wellicht begint het probleem al bij het motief van het zoeken naar bepaalde kennis. Ten behoeve van wie en met welk achterliggend doel tracht men bepaalde kennis te verzamelen, wetten te ontdekken, theorieën te formuleren ? Altijd speelt dit een rol, zoals dat in het verleden ook het geval is geweest, zelfs bij grote wetenschappers. Denk bijvoorbeeld aan Newton (making sense of the universe) of Bacon (de behoefte aan beheersing en indienststelling van de natuur). De schijnbaar zo objectieve feiten vormen dus reeds een selectie uit een overvloed aan mogelijkheden. Ze zijn geselecteerd op hun vooronderstelde relevantie; er worden bepaalde interpretaties en duidingen aan gegeven; zij worden op een bepaalde manier geordend; er wordt een bepaalde samenhang voorondersteld; er worden bepaalde 'gewichten' en waarden aan toegekend. In deze zin zijn verschillen in opvattingen en theorieën vaak terug te brengen tot verschillen in enerzijds de selectie van operationele factoren en anderzijds de vooronderstelde relaties daartussen. Dit impliceert overigens ook, dat verschillen tussen theorieën en opvattingen die voortkomen uit de gekozen operationele factor buiten de theoretische verklaringsmogelijkheden vallen. Het gaat er dus om, dat er voorafgaand aan elke mening en elke theorie onbewust doch onvermijdelijk reeds feiten worden 'geconstrueerd' in de interpretatie. Deze interpretatie is altijd mede beïnvloed door meerdere factoren, met inbegrip van theoretische voorkennis en oudere ideologieën. Reeds de begrippen die we in ons denken en waarnemen hanteren, bepalen in belangrijke mate de ordening die wij in het chaotische geheel van zintuiglijke waarnemingen aanbrengen. Uit een en ander moge duidelijk zijn dat het altijd gaat om meer dan zogenaamd objectief feitenmateriaal. Gunnar Myrdal formuleerde het (met vele anderen) al duidelijk: 'Facts do not organise themselves into concepts and theories just by being looked at...There is an inescapable a priori element in all scientific work' 3. Hij wees erop, dat 'The chaos of possible data for research does not organise itself into systematic knowledge by mere observation. Before there can be a view, a viewpoint must be fixed' 4. Er lijkt , kortom, alle reden om Nietzsche's uitspraak te onderschrijven: 'Tatsachen gibt es nicht, nur Interpretationen'. Dit gezegd zijnde rijst de vraag of wij ons nu eenvoudig moeten neerleggen bij de constatering dat objectiviteit nooit mogelijk is. Is daarmede inderdaad alles gezegd ? Dat zou triest zijn want bepaalde gevolgen zijn namelijk niet vrijblijvend en wel degelijk 'objectief ' (zij het in een wat andere betekenis). Daarom hebben wij ons in dit boek dus de vraag gesteld of er wellicht nog een extra hulpmiddel ter beschikking zou kunnen staan. Het belang hiervan hangt samen met het besef dat, al zou dit slechts een geringe bijdrage leveren aan het verwerven van meer inzicht het niettemin - gezien de importantie van vele problemen - van grote betekenis zou kunnen zijn en zeker de voorkeur verdienen boven de genoemde vrij willekeurige keuzen, waarmee we ons meestal behelpen.
3
Reeds in zijn beroemde Asian Drama wijst Myrdal erop, dat alle belangrijke concepties, theorieën en modellen die hij bij zijn studies aantrof, ‘biased’ bleken. 4
Myrdal 1969, 51
8
Onze kennistheoretische positie Uit een en ander moge onze kennistheoretische positie duidelijk geworden zijn. Wij nemen afstand van de positivistische opvatting dat er slechts twee kennisbronnen zijn en dienovereenkomstig slechts twee soorten foutieve, absurde of onzinnige uitspraken. Wij gaan er daarentegen van uit, dat er, behalve 'material absurdity' - waarbij sprake is van onverenigbaarheid met evidente feiten - en 'formal absurdity' welke optreedt wanneer de regels van de formele logica geweld wordt aangedaan - er nog een derde categorie bestaat, waarbij het gaat om 'the framework of facts' en 'presuppositions of empirical truths’ . Tevens nemen wij afstand van de fenomenologische visie dat kennis descriptief en zonder vooronderstellingen kan worden verkregen door de fenomenen te onderzoeken ('Zu den Sachen'). In dit verband een kleine uitwijding. Het epistemologisch fundamentalisme steunt op de (volgens o.m. Karl Popper) onterechte vooronderstelling dat de waarheid uit zichzelf manifest is. De oorzaak van dwaling moet dan wel bij secundaire factoren liggen: dwang, bedrog, vooroordelen, die onze geest bezet houden. Als we onze geest daarvan reinigen, zou de waarheid ongeremd kunnen binnenstromen (canvas cleaning). Het bestaan van meningsverschillen zou erop wijzen dat minstens één van de partijen dwaalt, d.w.z. ten onrechte afgeweken is van de rechte weg der rede.. Dat kan alleen maar omdat hij door uitwendige factoren is misleid. Popper noemt dit de samenzweringstheorie m.b.t. onwetendheid (conspiracy theory of ignorance)'. Popper meent dat we niet dichter bij de waarheid komen door theorieën steeds beter te funderen, maar door valse theorieëen op te sporen. Het is daarbij wel van groot belang vast te houden aan het waarheidsbegrip: alleen de idee van waarheid maakt het mogelijk zinvol te spreken van fouten en maakt rationele discussie mogelijk, d.w.z. kritische discussie op zoek naar fouten teneinde deze zoveel mogelijk te elimineren en aldus dichter bij de waarheid te komen. Reeds Francis Bacon sprak over dit onderwerp. Hij gebruikte het beeld van de spin en de mier. De empirist vergelijkt hij met een mier, die enkel materiaal (feiten) verzamelt, en de rationalist met een spin, die haar web uit zichzelf (het verstand) weeft; maar de echte wetenschapper is als een bij, die haar materiaal uit de bloem zuigt en het met haar eigen vermogen tot honing omvormt. Het gaat niet om de alledaagse ervaring maar om de experimentele waarneming 'je moet de leeuw aan zijn staart trekken om zijn ware aard te leren kennen' Aan de inductie moet echter een zuiveringsarbeid voorafgaan. Allerlei opinies bezetten de menselijke geest en verhinderen een ongerepte verhouding tot de natuur. 'Het eiland van de waarheid wordt omringd door en machtige oceaan, waarin veel verstandigen toch nog door stormen van illusie schipbreuk lijden'. Deze noemt Bacon idolen, afgoden of drogbeelden. De idolenleer is voor de interpretatie van de natuur wat de weerlegging van de sofismen is voor de logica. Bacon onderscheidt vier soorten idolen: van de stam, van de grot, van de markt en van het theater. Bacon wil ons van de vooroordelen bevrijden. Uit die 'ideologiekritiek' resulteert een leegte, waarin de waarheid onbevangen in de geest kan binnenstromen: het bewustzijn als de tabula rasa vrij voor de neutrale observatie van de buitenwereld.
Uit het voorgaande moge duidelijk geworden zijn, dat problemen en meningsverschillen in belangrijke mate te maken hebben met achterliggende vooronderstellingen en de verschillen daarin. In dit verband willen wij daarom eerst nader ingaan op het begrip vooronderstelling en de rol die vooronderstellingen in het en ons leven spelen.
9
HOOFDSTUK 2: VOORONDERSTELLINGEN Veel weten we. Veel weten we ook niet. Wat we niet weten vullen we meestal op met vooronderstellingen. Soms zijn deze juist, maar soms ook niet. Daarin ligt de oorzaak van veel van onze problemen. Vooronderstellingen kunnen betrekking hebben op hoe iets is. Van hetgeen we niet waarnemen of kunnen waarnemen maken we ons een voorstelling. Indien deze voorstelling onjuist is kunnen er moeilijkheden ontstaan. Vooronderstellingen hebben vaak ook betrekking op hoe iets wordt. We hebben een idee over de wijze waarop de dingen veranderen of niet veranderen. Indien de veranderingen anders zijn dan we aannemen komen er vaak grote problemen. Vooronderstellingen hebben vaak betrekking op hoe mensen zijn, voelen of denken. Zijn, voelen of denken ze anders, dan kunnen er grote misverstanden en conflicten ontstaan. Vooronderstellingen spelen een rol bij al onze relaties met de buitenwereld. Ze kunnen betrekking hebben op onze waarneming. Op ons denken. Op ons handelen. Op de wijze waarop we beïnvloed zijn of worden. Op ons zelfbeeld en de vergelijking met anderen. Op wat goed is en wat kwaad en hoe we dat kunnen weten. Vooronderstellingen bepalen ons leven Zelden staan wij erbij stil dat wij de gehele dag vooronderstellingen maken, veel van wat wij doen en denken berust er op. Al voor wij 's morgens op ons werk zijn aangekomen hebben wij er al heel wat achter de rug. Een kleine greep. Nadat het - overeenkomstig onze vooronderstellingen bij het slapen gaan - licht is geworden en wij zijn ontwaakt, verlaten wij ons bed op grond van de vooronderstelling dat onze beenspieren zullen functioneren, de grond ons zal dragen, wij kunnen doorgaan met ademen en de zwaartekracht nog bestaat. Vervolgens dat er geen kledingsstukken op onverklaarbare wijze zijn verdwenen, dat we een ontbijt behoeven, de provisiekast niet plotseling leeg is, dat niemand vergif aan ons ontbijt heeft toegevoegd. Dat onze auto er nog staat, dat hij zal starten en rijden, dat we nog weten hoe hem te bedienen, dat andere auto's niet plotseling links gaan rijden of door rode lichten. Op ons werk aangekomen vooronderstellen we dat onze collega's, superieuren of ondergeschikten bepaalde opvattingen, motivaties en bedoelingen hebben, en dat we die ook redelijk kennen. Zijn wij managers dan hebben wij vooronderstellingen over onze marktpositie en onze concurrenten. Zijn wij wetenschappers dan maken wij vooronderstellingen over methodologische vragen, de relatie van onze wetenschap tot de mens en de maatschappij, de relevantie van onze eigen discipline etc. Hebben wij te maken met de beurs dan werken wij met vooronderstellingen over de determinanten van de markt en bepaalde fondsen daarbinnen. Gaan wij op reis dan vooronderstellen wij dat de piloten weten hoe hun vliegtuig te besturen en hun bestemming te bereiken; dat de veiligheidscontroles afdoende zijn en de natuurkrachten niet plotseling zullen veranderen. Zo kunnen wij nog heel lang doorgaan. Geen denken zonder vooronderstellingen. Al onze gedachten, daden en oordelen berusten op vooronderstellingen; een 'vooronderstellingenloos' denken en handelen is niet mogelijk. Bij elke conclusie en beslissing worden noodzakelijk en onvermijdelijk keuzen gemaakt die berusten op (meestal onbewuste) vooronderstellingen over de hetgeen
10
wel en niet belangrijk is, over wat juist en onjuist is, goed en slecht, omtrent de juiste selectiecriteria van de relevant geachte gegevens, over de systematisering en interpretatie daarvan etc. en met name natuurlijk ook over het onbekende, over datgene waar de gegevens nog te kort schieten. En - natuurlijk - over de toekomst, hoe alles zal verlopen. Soms zijn wij ons van dit alles bewust, doch vaker is dit niet het geval. Ook dan oefenen zij evenwel hun invloed uit Vooronderstellingen (in de zin van presuppositions) zijn vaak ook opgenomen in de structuur van veel wetenschapsbeoefening. Men kan bijvoorbeeld denken aan vooronderstellingen aangaande de verhouding tussen de onderzoeker en het onderzochte, de status van (wetenschappelijke) rationaliteit in het licht van begrippen die voortkomen uit een 'andere rationaliteit’, de consequenties van de specificiteit van de taalstructuur en de conventionele structuren van wetenschappelijk verklaren. Er bestaat ook een sterke overtuiging onder veel wetenschapsbeoefenaren een scherp onderscheid te kunnen maken tussen 'onmiddellijke en onbetwistbare' observaties en de theorievorming, met andere woorden, het geloof, te kunnen onderscheiden tussen termen van observaties en termen van theoretische bovenbouw. Ook dit is een overtuiging die feitelijke referentie pretendeert, maar die structureel niet te weerleggen is. Andere voorbeelden zijn: dat onderzoek belangrijker is naarmate het meer overeenkomst vertoont met natuurwetenschappelijk onderzoek, het geloof in continue progressie van de wetenschap of het disciplinevooroordeel: onderzoek moet in een bepaalde discipline passen. Waarom staan wij hier niet bij stil ? Wij staan hier niet bij stil om de eenvoudige reden dat wij er niets van merken. En wij merken er niets van omdat de meeste vooronderstellingen gewoon uitkomen. Wij hebben geen redenen eraan te twijfelen. Het gaat om zaken die volstrekt vanzelfsprekend zijn of althans zo lijken: als een vis kon denken zou hij er tenslotte ook niet over nadenken dat hij een waterdier is. Of we twijfelen er niet aan omdat iedereen of een autoriteit zegt dat iets zo is. Kinderen geloven in Sinterklaas op grond van de vooronderstelling dat wat hun ouders zeggen altijd waar is. Patiënten geloven in de diagnose van hun arts omdat deze wordt voorondersteld het menselijk lichaam te kennen. Niemand vraagt zich af of de zwaartekrachtwet morgen nog wel van kracht is, of de zon nog opgaat, of de eigen woning of het gebouw waarin men werkt er nog wel staat, vrienden en collega's nog bestaan. Dit soort zaken wordt als vanzelfsprekend aangenomen. Onjuiste vooronderstellingen en hun gevolgen Maar soms komen vooronderstellingen niet uit. En dan zijn de gevolgen meestal niet zo prettig. Natuurlijk, vaak gaat het om volstrekt onbelangrijke zaken. Als ik vooronderstel dat de koffiejuffrouw haar haar rood geverfd zal hebben en het blijkt paars te zijn is er geen catastrofe geschied. Maar als ik in het verkeer vooronderstel voorrang te krijgen en dit blijkt onjuist, kan het mijn leven kosten. Idem als ik verkeerde vooronderstellingen maak over mijn gezondheid of de competentie van mijn arts. Als ik mij vergis in de bedoelingen van mijn baas kan het mijn baan kosten, in die van een klant of concurrent kan het mijn faillissement betekenen. Als ik verkeerde vooronderstellingen heb over de gevoelens van een vriend, geliefde of kind kan dit levenslange gevolgen hebben. Als ik vooronderstel dat de koers van een aandeel sterk zal stijgen en het tegendeel blijkt het geval kan ik veel geld verliezen. Verkeerde vooronderstellingen richten grote schade aan Bij de genoemde onjuiste vooronderstellingen ging het nog slechts over onszelf. Wij verknoeien onze gezondheid, vriendschappen, carrières, kinderen, schaakpartijen of wat al niet door handelingen met ernstige gevolgen. Maar ook in het groot geldt dat verkeerde vooronderstellingen enorme schade kunnen aanrichten. Denk aan 1914 en de gebeurtenissen die leidden tot de eerste wereldoorlog. Vele veldslagen
11
werden verloren door verkeerde vooronderstellingen over de kracht of tactiek van de vijand. De Amerikanen intervenieerden in Vietnam op grond van de vooronderstelling dat anders heel Zuid-Oost Azië ten prooi zou vallen aan het communisme (de domino-theorie). De gevolgen zijn bekend. Na de aftocht van de Amerikanen bleek deze vooronderstelling volstrekt onjuist te zijn geweest. Tussen 1933 en 1945 vooronderstelden vele Duitsers dat de Joden inferieur waren en het Arische ras superieur. Hitler en zijn trawanten handelden eigenlijk zeer consequent vanuit deze vooronderstelling en het sociaal darwinisme. De gevolgen zijn bekend. In het Marxisme werd voorondersteld dat de wortel van het kwaad te vinden was in de productieverhoudingen. De gevolgen zijn bekend. Of denk – meer recent - aan de vooronderstelde aanwezigheid van massa-vernietigingswapens in Irak als een reden voor de invasie. Door verkeerde vooronderstellingen heeft ontwikkelingshulp vaak geen effect. De geschiedenis en onze persoonlijke levens zijn vol van vooronderstellingen die plausibel leken doch volstrekt foutief bleken. Wittgenstein 5 was er een meester in aan te tonen wat we allemaal achteloos als vanzelfsprekend aannemen, doch wat gebaseerd is op onverdedigbare vooronderstellingen. Toulmin gaat zover te zeggen dat hij vooral op zijn hoede is als iedereen het ergens over eens is: dan is het volgens hem vrijwel zeker onjuist! Alleen onjuiste vooronderstellingen zijn relevant. Eigenlijk zijn vooronderstellingen dus pas relevant als ze niet uitkomen; als ze onjuist of minstens dubieus, discutabel, twijfelachtig, zijn. Als ik verwacht dat het niet gaat regenen of sneeuwen tijdens de bergtocht die ik ga maken, is er geen enkel probleem zolang dat inderdaad niet gebeurt. Anders kan het gevaarlijk worden. Als ik vooronderstel dat mijn begeleider de route en de gevaren kent is dat geen probleem, behalve als later blijkt dat het niet zo is. Juiste vooronderstellingen zijn zelden interessant of relevant. Maar verkeerde vooronderstellingen kunnen tot catastrofes leiden: ze kunnen – als gezegd gifgassen zijn: onzichtbaar doch vernietigend. Daarom: Als het zou lukken onze onjuiste vooronderstellingen tijdig op te sporen zouden we veel schade en ellende kunnen voorkomen. Maar hoe doen we dat ? Alvorens hierop in te gaan eerst iets over de vraag wat we eigenlijk moeten verstaan onder een vooronderstelling. HET BEGRIP VOORONDERSTELLING. Dass die Sonne Morgen aufgeht ist eine Hypothese (Wittgenstein)
Hoewel wij doorlopend vooronderstellingen maken en er wellicht een enkele maal over spreken, specificeren wij eigenlijk nooit wat daar precies onder moet worden verstaan. Ook dat wordt vanzelfsprekend gevonden. Maar wat is nu eigenlijk precies een vooronderstelling ? Is het wel een duidelijk en eenduidig begrip ? Zijn er niet vele begrippen vooronderstelling in omloop ? Welke rol heeft het gespeeld in het filosofisch denken ? Wat is eigenlijk de grens tussen een feit en een vooronderstelling ? Eerst iets over de geschiedenis. Korte geschiedenis van het begrip vooronderstelling
5
Zie bijv. S. Toulmin, The Vienna of Wittgenstein
12
Hoewel het om een reeds oud begrip gaat, is het eigenlijk pas een prominente rol gaan spelen in de afgelopen 90 jaar; vooral in de filosofische literatuur van de Engelssprekende wereld. Dit hangt samen met de nadruk welke werd gelegd op analyse als een fundamentele wijze van filosofisch onderzoek. Met name de Engelse empiristen hebben een grote rol gespeeld in de discussie over de vooronderstellingen en vooroordelen in de wetenschap; een traditie die teruggaat tot Bacon, Locke en Hume. Het empirisme streefde ernaar om wetenschappelijke kennis ontologisch neutraal te formuleren in een tijd waarin het denken doordrenkt was van traditionele en religieuze opvattingen. Men wilde nauwkeurig karakteriseren en aangeven wat vooroordelen van niet-wetenschappelijk karakter waren en waaraan wetenschappelijke kennis zijn ontologisch neutrale karakter ontleent. Het begrip vooronderstelling vindt zijn oorsprong voorts in de theorie van de logica, vooral in die ontwikkelingen die alternatieve beschouwingen inhouden van Bertrand Russell's beschrijvingstheorie en de 'square of opposition.' Met name P.F. Strawson heeft zich met beide terreinen bezig gehouden. Verder speelt het begrip vooronderstelling een belangrijke rol in diverse metafysische constructies, onder andere bij Kant, M. Polanyi, Collingwood, en Walsh. Vooral de beide laatstgenoemde auteurs hebben hier substantiële bijdragen geleverd: wij baseren ons in dit hoofdstuk mede op hun analyses.
Analyse van de term Het is opmerkelijk dat er in de gehele wijsgerige literatuur nauwelijks een consistente, systematische, separate uiteenzetting over bestaat. Misschien omdat de term vooronderstelling in zekere zin haar eigen betekenis aangeeft. Bij een vooronderstelling gaat het om een (onder)stelling die vóór de aan de orde zijnde denkactiviteit gemaakt wordt, dat wil zeggen om iets dat in de redenering als grondslag gebruikt wordt zonder dat het zelf - althans op dat moment - gemotiveerd, gegrond wordt. Het is een 'pre' dat aan de 'supposition' voorafgaat, iets dat 'im voraus' van de 'Setzung' wordt gemaakt. Het is datgene, wat de voorwaarde voor iets is, wat aan een gebeuren of bewijs voorafgaat (daarbij gaat het om een logische prioriteit en niet om een prioriteit in de tijd). Vaak wordt het ook in bredere zin begrepen als elke overtuiging, geestelijke of psychische (ziels-)houding of uitwendige situatie, die het totstandkomen van nieuwe gedachten, overtuigingen, geestelijke bewegingen historisch of psychologisch beïnvloedt. Het gaat echter altijd om iets dat ten grondslag ligt aan een begin, eraan voorafgaat en er tevoren in gegeven is, dat het pas mogelijk maakt, zijn richting geeft en zijn verloop bepaalt. -Logisch gaat het om de onderstelling, premisse, als uitgangspunt van een denk- en kennisproces. -Kennistheoretisch om de in het kennen altijd reeds ontvouwde transcendentale structuur van het subject als mogelijke kennishorizon van elke confrontatie met de werkelijkheid. -Anthropologisch-historisch gezien gaat het om het geplaatst zijn in en gebonden zijn aan een historische wereld.
Er zijn expliciete en impliciete vooronderstellingen. Bij expliciete vooronderstellingen (assumptions) gaat het om een 'act of free choice. ‘A person who 'makes an assumption' is making a supposition about which he is aware that he might if he chose make not that but another’6 Bij 'assumptions' gaat het eigenlijk om een categorie die valt tussen ideeën en oordelen. Met zuivere ideeën hebben ze gemeen dat ze geen geloof of overtuiging impliceren, geen 'commitment' en als zodanig ook geen mogelijkheid van dwaling. Evenals oordelen hebben ze betrekking op iets dat juist of onjuist kan zijn en sluiten zij de mogelijkheid van bevestiging of ontkenning in (doch zonder 'commitment'). Belangrijker voor ons betoog zijn evenwel de PRESUPPOSITIONS 6
Wij citeren hier met name de bijna klassieke uiteenzettingen van de engelse filosofen Collingwood en Walsh (resp. An essay to metaphysics 1940 en Metaphysics 1963)
13
Bezien wij dit iets nader. Vele schrijvers achten reeds de hypothese onmisbaar voor theorievorming; zij menen dat men in de wetenschap niet zonder 'assumptions' kan werken. Ten aanzien van vooronderstellingen in de zin van 'presuppositions' ligt de situatie in beginsel echter nog veel principiëler. Vooronderstellingen in deze zin spelen (zoals met name Collingwood heeft beklemtoond) namelijk onvermijdelijk een belangrijke rol in elk betoog en dus ook in elk wetenschappelijk betoog. Elk betoog en elke uitspraak is immers 'made in answer to a question', ongeacht of deze vraag wel of niet als zodanig wordt uitgesproken en 'every question involves a presupposition'. Elke vraag impliceert reeds een vooronderstelling, al was het slechts omdat het stellen ervan vooronderstelt dat iets waar is. In de formulering van Walsh: 'if I ask what is the name of the French Prime Minister I imply that someone is French Prime Minister'. Zelfs in negatieve uitspraken schuilt een vooronderstelling: als ik ontken dat gras paars is, vooronderstel ik impliciet dat het een andere kleur heeft en in elk geval dat gras bestaat. Michael Polanyi spreekt van de 'tacit component' van alle kennis: een verklaring richt zich op de oplossing van een probleem en dit vooronderstelt dat het probleem als probleem onderkend wordt. Uiteraard kunnen presuppositions verder worden onderverdeeld, bijv. naar het 'gebied' waarop zij betrekking hebben (cultural presuppositions etc.) 7 Elke vraag impliceert dus een vooronderstelling, doch deze 'immediate presupposition' has in turn other presuppositions, which are thus indirectly presupposed by the original question'. Vooronderstellingen in de trant van bijv. 'dat er een reden moet zijn voor alles wat gebeurt' 'are, with the concepts which underlie them, of a higher logical order than are empirical statements and concepts; they provide a scaffolding, or constitute a pre-existing mould, inside which we build up or present our empirical knowledge'. Het gaat dus veeleer om vooronderstellingen waarbinnen we onze empirische kennis opbouwen; om 'presuppositions of empirical truths than empirical truths themselves'. Het gaat niet zozeer om de constatering van ervaringsfeiten als wel om 'an ultimate presupposition, licensing the asking of a certain kind of questions, to which it is hoped that experience will provide the answers'. Hoewel vooronderstellingen door de ervaring gesuggereerd kunnen worden, kunnen ze niet empirisch worden vastgesteld.
Het gaat, kortom, om voor-wetenschappelijke positiekeuzen, die wel grote invloed uitoefenen op theorieën die ontwikkeld worden en daardoor vaak ook op de realiteit, doch die zelf als zodanig niet vatbaar zijn voor wetenschappelijke discussie en verificatie. In de woorden van Walsh 8: 'presuppositions are not read out of but read into experience'. PARADIGMA'S Een apart, doch verwant verhaal, betreft het begrip paradigma. Thomas Kuhn, de opsteller van de hierop gebaseerde theorie, geeft met dit begrip aan, dat er in de wetenschap altijd gewerkt wordt vanuit bepaalde vooronderstellingen, die binnen het vakgebied op dat moment vrij algemeen geaccepteerd zijn. De ontwikkeling van wetenschap verloopt niet via geleidelijke progressie maar via periodes van revolutionaire doorbraken die gepaard gaan met een wisseling van 'paradigma'. Deze term wordt door hem in meerdere betekenissen gebruikt. We zouden hem het beste kunnen omschrijven als: de kenmerkende vooronderstellingen en/of het beeld van een wetenschap dat binnen een wetenschappelijke gemeenschap algemeen erkend wordt doch nauwelijks expliciet gemaakt. . In de fysica kunnen we bijv. denken aan de opvatting of het licht uit golven of uit deeltjes bestaat, in de economie bijv. aan het 18e en 19e eeuwse klassieke paradigma (Smith, Ricardo, Mill), aan het eind van de 19e eeuw het marxisme, neoclassicisme en historisme/institutionalisme (waarbij in de twintigste eeuw uit het neoclassicisme ook het keynesianisme voortkwam). Wetenschappers, in eerste instantie 7
Wij laten dit onderscheid alsmede dat tussen relative and absolute presuppositions hier buiten beschouwing omdat het in ons kader niet relevant is. 8
W.H. Walsh, Metaphysics London 1963 , p. 169W.H. Walsh, Metaphysics London 1963 , p. 169
14
studenten, worden opgevoed in een bepaald paradigma. Er kunnen binnen een wetenschap tegelijk meerdere paradigma's bestaan, vaker echter volgen ze elkaar op. Meestal gebruikt men paradigma's onbewust, als een vanzelfsprekendheid. Vooral omdat een paradigma niet te bewijzen is, maar berust op een algemene overeenstemming tussen degenen die de dienst uitmaken (vergelijk de 'forumtheorie' van A.D. de Groot) krijgt wetenschap een modieus aspect. Verwant aan de term paradigma zijn de begrippen school en traditie. Binnen de eerder gehanteerde terminologie zouden wij paradigma's kunnen omschrijven als collectieve relatieve presuppositions.
VOORONDERSTELLINGEN EN FEITEN Indien het waar is, dat elke gedachte en elke theorie gebaseerd is op vooronderstellingen, geldt dit dan altijd voor alle elementen van een theorie of slechts voor die elementen, die nog niet geverifieerd of niet verifieerbaar zijn? Indien wij van het eerste uitgaan, wordt dan niet de mogelijkheid van consensus op wel erg losse schroeven gezet ? Is elke keuze uit de feiten en de belichting daarvan dan niet zo subjectief, dat men slechts langs elkaar heen kan praten ? Is het daarom niet beter om onderscheid te maken tussen datgene in een opvatting, dat op basis van een verificatieprocedure als waarheidsgetrouw ten opzichte van de werkelijkheid kan worden aangemerkt, en datgene wat daar als waardeoordelen en ongeverifieerde of onverifieerbare vooronderstellingen aan wordt 'toegevoegd' ? Deze vraagstelling impliceert weer een boeiende achterliggende vraag: kan de werkelijkheid als het ware in tweeën gesplitst worden: (verifieerbare) feiten enerzijds en (eventueel nog niet) verifieerbare vooronderstellingen anderzijds? In hoeverre kan er sprake zijn van een gedeeltelijk stuk waarheid in theorieën en bestaan er objectieve methodes om hier een splitsing uit te voeren? Ongetwijfeld gaat het hier om een zinvol onderscheid. Iedereen weet dat het bij, zeg een verkeersongeval, groot verschil uitmaakt of iets door een fotocamera of door een voorbijganger is waargenomen of dat de toedracht door niemand is gezien doch slechts op vooronderstellingen berust. Mutatis mutandis geldt dit uiteraard ook voor veel wetenschappelijke problemen. De vraag is echter tot welke van beide categorieën een bepaald verschijnsel of een bepaalde opvatting behoort en of de keuze hiertussen niet reeds zelf op vooronderstellingen berust. Wat is nog wel en wat is geen vooronderstelling? Zo kan men bijv. de opvatting dat moderne economische groei in overwegende mate een gevolg is van de toepassing van de technologische verworvenheden op de productie nauwelijks meer een vooronderstelling noemen. Maar het breed geaccepteerde' feit' uit de late jaren zestig dat veel ontwikkelingslanden (als bv. India) zo snel groeiden dat ze ons binnen afzienbare tijd zouden inhalen zouden wij 35 jaar later zeker geen feit meer durven noemen. En thans eigenlijk wel weer, ook voor landen als China.
Is het antwoord op de vraag of iets een (geverifieerd of verifieerbaar) feit is of 'slechts' een vooronderstelling niet willekeurig en eventueel gedateerd en is de keuze in deze niet minstens zelf ook afhankelijk van gemaakte vooronderstellingen ? Waar liggen de grenzen ? Is bij de genoemde tweedeling van de werkelijkheid eigenlijk al geen sprake van een partieel naïef realisme ? Bestaat er eigenlijk zelfs wel zoiets als 'gegeven' ruw materiaal of is elke gewaarwording en elke waarneming niet reeds iets gedachts ? Waarheid en consensus Een en ander klinkt wellicht nogal relativistisch. Het zou kunnen suggereren dat het niet noodzakelijk zo is dat de een gelijk en de ander ongelijk heeft; m.a.w. dat er niet zoiets bestaat als objectieve waarheid en onwaarheid. Is onze hele exercitie derhalve geen zinloze bezigheid ? Komt het er niet op neer dat er toch nooit consensus mogelijk is omdat elke uitspraak afhankelijk blijft van de vooronderstellingen die erachter liggen, zodat wij ons moeten behelpen met extreem subjectivistische speurtochten naar onze respectieve vooronderstellingen-arsenalen ? En is er niet slechts een marginale hoop daarbinnen wellicht ooit tot enige overeenstemming te kunnen komen ? Is in deze zin ook elke wetenschap niet anders dan een tijdsopname, misschien zelfs een 'dwaling van het moment' ?
15
Uiteindelijk komen wij, als gezegd, dus uit bij de vraag of er zoiets bestaat als objectieve waarheid en of daarover consensus mogelijk is. Als immers de conclusies afhangen van de gehanteerde presuppositions en deze zich - althans in wetenschappelijke zin - onttrekken aan het waarheidscriterium, lijkt dit te impliceren dat er eigenlijk ook geen sprake kan zijn van een absolute wetenschappelijke waarheid, omdat de uitspraken veranderen als men van andere vooronderstellingen uitgaat. Het schijnt dat wij slechts daarom geloven dat iets waar is, omdat onze (onbewuste) vooronderstellingen corresponderen met de (evenzeer onbewuste) vooronderstellingen die achter een bepaalde opvatting of theorie schuilen. (en mut. mut. hetzelfde als we iets voor onwaar houden). Dit echter mag niet uit het voorgaande worden geconcludeerd. Integendeel: indien men zich meer bewust wordt van de vooronderstellingen van zichzelf en de ander, kan men trachten de eigen vooronderstellingen te overstijgen of te wijzigen en elkaar eventueel vinden in gemeenschappelijke uitgangspunten. Al mogen deze niet objectief genoemd worden, intersubjectief zijn ze in elk geval. Als de beperkende starheid van onbewust blijvende vooronderstellingen wordt overstegen en de werkelijkheid gedefinieerd wordt vanuit steeds wisselende vooronderstellingen, kan dit tevens leiden tot het ontdekken van nieuwe feiten en tot het genereren van nieuwe interpretaties en nieuwe theorieën. Eigenlijk kan daarmede het zoeken naar waarheid en naar de diepere oorzaken van verschillen in opvattingen pas echt beginnen. Zijn vooronderstellingen altijd juist of onjuist ? Enkele kanttekeningen Dubieus i.p.v. onjuist Als er al sprake kan zijn van correctheid of incorrectheid van vooronderstellingen moeten wij twee dingen bedenken. In de eerste plaats: dit onderscheid tussen juiste en onjuiste vooronderstellingen is natuurlijk te zwart-wit, alsof er maar twee soorten zouden zijn, met een scherpe scheidslijn ertussen. Zo eenvoudig is het natuurlijk niet. Ongetwijfeld bestaan er vooronderstellingen die zonder meer juist of onjuist zijn. Principieel al. Als - zoals uit onderzoek blijkt - 90% van alle automobilisten vooronderstelt beter te rijden dan gemiddeld, lijkt er – ceteris paribus - bij 40 % sprake te zijn van een onjuiste vooronderstelling. Meestal echter ligt de situatie ingewikkelder en genuanceerder. Veel vooronderstellingen zijn soms onjuist of misschien onjuist. Als ik vooronderstel dat iemand anders net zo denkt als ik of net zo zal handelen als ik pleeg te doen, of als ik vooronderstel dat een bepaalde recent opgetreden beweging - bijv. op de aandelenmarkt - zich ongewijzigd zal voortzetten dan gaat het om vooronderstellingen die soms onjuist zijn omdat ze in de praktijk niet uitkomen. Het gaat evenwel niet noodzakelijk om foutieve vooronderstellingen: soms denkt een ander namelijk inderdaad zoals ik doe, of blijft de beweging dezelfde als zij in het verleden was en gaan bepaalde trends gewoon door. Wat in 1929 in Wall Street een foutieve vooronderstelling bleek, was in latere perioden vaak juist. Het gevaar schuilt eigenlijk hierin, dat we al te gemakkelijk aannemen dat het 'natuurlijk zo is', dat het gaat om iets vanzelfsprekends, bijv. dat een trend zich automatisch zal voortzetten. Tenzij de zaak heel duidelijk ligt is het daarom in het algemeen beter te spreken van dubieuze (of discutabele) vooronderstellingen. Het kenmerk van dubieuze is dus dat ze onjuist kunnen zijn en tot fouten kunnen leiden, maar dat dit niet absoluut zeker is. Het gaat a.h.w. om rode lichten, die waarschuwen dat er iets mis kan zijn en die men beter tijdig kan onderzoeken dan achteraf te ontdekken dat ze terecht brandden. Om valkuilen die men beter kan onderkennen, dan achteraf te ontdekken dat men erin gevallen is. Juist noch onjuist
16
In de tweede plaats dienen wij te bedenken dat er ook vooronderstellingen bestaan die zich onttrekken aan het criterium juist of onjuist. Bijv. waardeoordelen of levensbeschouwelijke overtuigingen Deze zijn heel belangrijk maar liggen in een ander vlak: het is niet mogelijk met enigerlei empirische of wetenschappelijke maatstaf aan te geven of ze juist of onjuist zijn; ze kunnen geverifieerd noch gefalsifieerd worden. Veelal gaat het om persoonlijke overtuigingen die niet op een interpersoonlijk vlak kunnen worden gebracht, maar soms ook om problemen waar verschillende opvattingen bestaansrecht schijnen te hebben. Ook als er niet direct sprake is van juist of onjuist kan het evenwel heel nuttig zijn achterliggende vooronderstellingen te verhelderen; vaak wordt dan pas duidelijk waarvan men precies uitgaat of waarin men gelooft. Zonder een dergelijke verheldering bestaat het gevaar dat de diepere oorzaken van meningsverschillen achter de horizon verborgen blijven, zowel voor de degene die argumenteert als voor degene die wordt aangesproken. Als bijvoorbeeld reguliere en alternatieve genezers (bijv. allopathen versus homeopathen) belangrijke meningsverschillen hebben kan het nuttig zijn eerst eens te kijken naar hun achterliggende vooronderstellingen. Door het gesprek daarop te concentreren zullen ze het zeker niet snel eens worden, maar het kan er wel toe leiden dat de discussie gaat over de kern van de verschillen in opvatting zoals bijv. de verschillende mensbeelden die achter hun opvattingen schuilen (zijn menselijke lichamen al dan niet identiek, is elk lichaam al dan niet één geheel waarin alles met elkaar samenhangt etc.). Het is zinniger te proberen de kleur van de eigen en elkaars bril te achterhalen dan eindeloos over de juiste kleur van het waargenomene te blijven discussiëren ! Pas als men zich meer bewust wordt van de uiteindelijke vooronderstellingen van zichzelf en van de ander, kan men trachten deze te overstijgen of te wijzigen en elkaar eventueel te vinden in gemeenschappelijke uitgangspunten. Gunnar Myrdal In dit kader kunnen wij de opvatting van Myrdal niet onvermeld laten. Myrdal onderscheidt 'beliefs' en 'valuations', waarbij de eerstgenoemde intellectueel en cognitief zijn en de laatste emotioneel en volitief. Beliefs zijn een uitdrukking van onze ideeën over hoe de werkelijkheid is of was, valuations over hoe zij behoort te zijn. Beliefs kunnen (in tegenstelling tot valuations) direct getoetst worden aan objectieve criteria van correctheid en volledigheid. Dit biedt een sleutel om de inconsistente en vaak verborgen valuations op te sporen die in de geesten der mensen bestaan. De afwijking tussen hun beliefs en objectieve kennis maakt ons duidelijk hoe mensen trachten te ontsnappen aan een confrontatie met hun eigen valuations. Myrdal gaat er hierbij dus duidelijk vanuit dat beliefs goed of fout kunnen zijn en dat dit toetsbaar is. Hij spreekt ook expliciet van 'the rectifications of false beliefs', 'more correct beliefs', van een 'false perception of reality'. Het kenmerk van 'presuppositions' is evenwel dat deze correctheid veelal juist niet empirisch of logisch verifieerbaar is. Het gaat, als gezegd, om voor-wetenschappelijke positiekeuzen, die wel grote invloed uitoefenen op theorieën die ontwikkeld worden en daardoor vaak ook op de realiteit, doch die zelf als zodanig niet vatbaar zijn voor wetenschappelijke discussie en verificatie. Valuations (en values in het algemeen) kunnen indien ze impliciet zijn, worden beschouwd als 'absolute presuppositions' in de zin dat ze niet goed of fout kunnen zijn.
Nog een derde kanttekening: Bewust onjuiste vooronderstellingen Soms gaat men bewust uit van onjuiste vooronderstellingen omdat men hoopt daar voordeel uit te halen. Dat kan zich heel ver uitstrekken, zelfs tot wetenschappelijke' onderzoekingen. Als in een proefschrift geconcludeerd wordt (zoals een tijdje geleden gebeurde) dat cafeïne altijd goed is voor de gezondheid is het interessant te weten dat deze dissertatie verscheen in Brazilië, de grootste koffieproducent ! Ook dit soort vooronderstellingen laten wij verder buiten beschouwing. Samenvattend: Voor ons doel kunnen wij 5 soorten vooronderstellingen onderscheiden:
17
1. Juiste vooronderstellingen. Deze zijn niet interessant, ze komen gewoon uit. 2. Onjuiste vooronderstellingen die geen belangrijke gevolgen hebben. 3. Vooronderstellingen die zich onttrekken aan het criterium juist of onjuist. 4. Bewust onjuiste vooronderstellingen. Al deze categorieën laten we buiten beschouwing; ze doen voor ons doel niet ter zake. 5. Onjuiste vooronderstellingen over belangrijke zaken. Over deze vooronderstellingen en hun achtergronden gaat dit boek. Het gaat om opvattingen die tegelijk plausibel en foutief zijn. Ze kunnen grote schade aanrichten, aan onszelf en aan anderen, eventueel tot catastrofes leiden. Aangezien het niet altijd zeker is dat ze onjuist zijn, gebruiken wij hiervoor dus in het algemeen de term dubieuze vooronderstellingen i.p.v. onjuiste. Nogmaals: het gaat bij dit alles niet zozeer om zaken die wij bewust aannemen (het gaat niet om onze 'assumptions'), maar om de dieperliggende vooronderstellingen achter ons denken, handelen en oordelen, om datgene wat meestal verhuld blijft, maar niettemin vanuit het verborgene grote invloed uitoefent. Onze 'presuppositions' dus. Het belang vooronderstellingen bloot te leggen. De mens preekt, strijdt en sneuvelt voor op niets gebaseerde vooroordelen (W.F. Hermans)
Het is dus van groot belang ons meer bewust te worden van onze eigen vooronderstellingen en zo mogelijk van die van anderen. Van hun aanwezigheid en hun invloed. Anders blijven deze vooronderstellingen wel de standpunten (mede) bepalen, doch wordt de mogelijkheid van een zinvolle besluitvorming en een vruchtbare discussie bij voorbaat ernstig belemmerd. Indien men bij de analyse van opvattingen en theorieën niet doordringt tot de diepste vooronderstellingen die erachter schuilen, loopt men het gevaar slechts de 'rook' en niet het 'vuur' te analyseren. Vaak geeft men bijv. een argumentatie waarom iets juist is en iets anders onjuist, waarom iets wel of juist niet moet gebeuren etc., doch bij nader inzien blijkt het te gaan om niet veel meer dan schijnbare of hoogstens zeer oppervlakkige redenering, waarbij de werkelijke beweegredenen meestal verborgen blijven; zowel voor de degene die argumenteert als voor de aangesprokene. Pas als de diepere wortels van opvattingen en theorieën bloot komen te liggen, kunnen de wezenlijke zaken aan de orde komen en kunnen de discussies zich richten op de wezenlijke zaken. Dit diepere doordringen in de vooronderstellingen achter theorieën is ook van groot kennistheoretisch belang. 'Es sind die undurchschauten Vorurteile, deren Herrschaft uns ..... taub macht'.9 Essentieel is daarom dat wij een ontdekkende en eventueel kritische houding ten opzichte van de vooronderstellingen die als vanzelfsprekend meespelen in het proces van kennisverwerving en het zoeken naar conclusies. Men kan het een soort filosofische reflectie noemen, maar dan mede met een praktisch doel. Diep graven Het is van grote betekenis zo diep mogelijk te graven, waar mogelijk te zoeken naar vooronderstellingen achter vooronderstellingen en uiteindelijk naar 'the basic character' van een opvatting of theorie, naar de wezenlijke laatste uitgangspunten, die niet verder herleidbaar zijn. Deze dienen onderscheiden te worden van, en gaan deels schuil achter de daaruit voortvloeiende meer directe en zichtbare vooronderstellingen. Voorts gaat het, als gezegd, uiteraard om de uit deze wezenlijke uitgangspunten voortvloeiende
9
Gadamer 1960, 254
18
praktische vooronderstellingen en richtlijnen die vaak niet anders zijn dan elementen in een strategie en middelen tot een doel. Het is – nogmaals – belangrijk om de wortels van opvattingen en theorieën op zodanige wijze bloot te leggen, dat een discussie erover en een wezenlijke vergelijking met andere theorieën en opvattingen beter mogelijk wordt. Men kan zelfs verdedigen dat objectiviteit - ook in wetenschappelijke zin - slechts kan bestaan indien vooronderstellingen (m.i.v. waardeoordelen) voldoende expliciet gemaakt worden; pas dan kan de discussie gaan over de 'werkelijke' opvattingen. Gunnar Myrdal omschreef het als de noodzaak 'to strive for objectivity in theoretical analysis by lifting up the valuations into the full light, make them conscious and explicit, and permit them to determine the viewpoints, the approaches and the concepts used'.10. Demaskering Het is vaak moeilijk om vooronderstellingen op het spoor te komen. Uit het genoemde verschil tussen assumptions en presuppositions bleek al dat het om meer gaat dan om het verschil tussen expliciete en impliciete vooronderstellingen. Het heeft ook te maken met de vraag, waaròm bepaalde vooronderstellingen al dan niet geëxpliciteerd worden. Dit kan - als gezegd - samenhangen met hun schijnbare vanzelfsprekendheid, met hun speciale aard, hun dieper liggend karakter. Maar zeker ook met psychische weerstanden, met name angst dat de eigen 'fundamentele zekerheden' worden aangetast. Daarom is het, als gezegd, essentieel vooronderstellingen te 'demaskeren'; een proces waarvan de moeilijkheden niet onderschat mogen worden. 'It is only by analysis that any one can ever come to know either that he is making any absolute presuppositions at all or what absolute presuppositions he is making ...a special activity of analysis is required to make absolute presuppositions explicit'.11 Daarom een laatste punt. Hoe kunnen wij onze vooronderstellingen eigenlijk ontdekken en dan met name onze dubieuze. Hoe kunnen we ze achterhalen ? Wij willen hier iets dieper op ingaan. PROBLEMEN BIJ DE IDENTIFICATIE VAN VOORONDERSTELLINGEN Twee dingen zijn hiervoor nodig: In de eerste plaats dat we ons van hun bestaan bewust zijn. In de tweede plaats moeten we gegronde redenen hebben ze niet automatisch voor waar aan te nemen; we moeten beseffen dat het niet gaat om vanzelfsprekendheden, om ‘feiten’, maar we moeten ze minstens een beetje wantrouwen. Voor beide punten geldt dat wij met 'common sense' soms al een heel eind kunnen komen. Een enigszins analytische geest met een 'open mind' kan zijn inzicht aanmerkelijk vergroten. Wijsheid is hier erg belangrijk. Een ieder kan hier zijn eigen methode toepassen: van introspectief of zelfs meditatief schouwen, tot overdenken van vroegere mislukkingen. Het is altijd nuttig en verstandig te proberen zijn eigen verleden te analyseren en dingen aan te geven die men daarin twijfelachtig, fout of verkeerd vond (in de zin dat als je nogmaals in die situatie geplaatst zou worden je het anders zou doen), om vervolgens te kijken of er door deze fouten 'rode draden' lopen. Maar daarbij zal meestal veel onbelicht blijven, al was het alleen maar omdat er veel vooronderstellingen zijn waar wij eenvoudig niet aan denken ! En hoe te weten of bepaalde vooronderstellingen al dan niet 'verdacht' zijn ?
10 11
19
Myrdal 1968,33
Walsh 160
Meestal merken we dat pas achteraf op, als het mis gegaan is; wij zien de put pas als het kalf verdronken is. Is dit te vermijden? Kunnen we deze 'boobytraps' niet tijdig opsporen, liefst vooraf i.p.v. achteraf, als het te laat is ? Steeds rijst de vraag: Had dit niet vermeden kunnen worden ? Was het niet voorzienbaar geweest dat bepaalde beslissingen anders zouden uitpakken dan men gehoopt en verwacht had ? Deze vraag nu, schijnt op het eerste gezicht volstrekt ridicuul. De toekomst waarin een beslissing zal uitwerken, is immers onbekend en wij zijn nu eenmaal niet helderziende. Hoogstens, zo lijkt het, kunnen wij proberen met steeds verfijndere technieken greep te krijgen op onzekerheden. Röntgenfoto ? Soms koesteren we een utopische droom: bestond er maar een soort röntgenapparaat waarmee conclusies en voorgenomen beslissingen op hun juistheid zouden kunnen worden getoetst, zo ongeveer van het soort dat banken gebruiken om bankbiljetten op hun echtheid te testen of de medische wetenschap om menselijke lichamen te scannen. Het zou de vervulling betekenen van oude dromen als elke verkeerde beslissing tevoren herkenbaar zou zijn aan bepaalde kenmerken, als er een belletje zou gaan rinkelen als wij op het punt staan een ernstige fout te maken, een rood licht ging knipperen als wij in een valkuil dreigen te storten. Iemand die op het punt staat (verkeerde) aandelen te kopen zou dit belletje even graag horen als een chauffeur die een ongeluk dreigt te veroorzaken of de regering van een land dat zich in een uitzichtloze oorlog dreigt te storten. Hoe mooi zou het niet zijn als verkeerde vooronderstellingen een soort merkteken op hun 'voorhoofd' zouden dragen. Helaas: ze dragen dit niet en het genoemde röntgenapparaat ontbreekt. Maar wellicht is er toch iets wezenlijks dat wij kunnen proberen. Misschien kunnen wij onze beide doelen, het opsporen van onze vooronderstellingen en het testen ervan in één klap iets naderbij brengen. Laten wij eens een analogie maken. Autopsie Hoe doet men dat eigenlijk in de medische wetenschap; hoe spoort men daar verkeerde zaken op; ziektes, afwijkingen etc ? Deels met behulp van autopsie. Door sectie op de lichamen van overledenen wordt inzicht verkregen in de kenmerken van een bepaalde ziekte en wordt getracht hierin patronen op te sporen. Aldus kunnen soms de tekenen van een ernstige ziekte worden gesignaleerd, lang voordat deze ziekte zich werkelijk geopenbaard. Het gaat dus om pogingen iets te weten te komen voordat men achteraf met de harde gevolgen wordt geconfronteerd; op een moment dat het nog niet te laat is om er nog iets aan te doen. Zijn verkeerde vooronderstellingen tevoren te herkennen ? Waarom doen we iets dergelijks eigenlijk nooit in de maatschappij- en geesteswetenschappen ? ‘Dead bodies’ genoeg. Overal achterhaalde theorieën en opvattingen. En meer specifiek: Waarom doen wij iets dergelijks niet t.a.v. conclusies en beslissingen in het algemeen, met name t.a.v. de ten grondslag liggende (dubieuze) vooronderstellingen. Verkeerde beslissingen en onjuiste vooronderstellingen te over ! Op grond van analyses van verkeerde beslissingen kunnen wij wellicht op het spoor komen van fouten die al vaak gemaakt zijn en telkens worden herhaald. In het verleden hebben vele mensen (op vaak pijnlijke wijze) ervaren dat ze - zonder het te beseffen - uitgegaan waren van vooronderstellingen die later onjuist bleken. Ook daarvoor geldt het gezegde: 'wie de geschiedenis niet bestudeert is gedoemd haar te herhalen'. Slechts door ons te verdiepen in vroegere fouten is het mogelijk om dubieuze/misleidende/foutieve vooronderstellingen systematisch op het spoor te komen. Slechts op deze wijze kunnen we tevoren weten of althans vermoeden - dat er iets mis kan zijn met bepaalde (typen) vooronderstellingen.
20
Het gaat dus om de vraag of opvattingen die achteraf verkeerd blijken, reeds tevoren reeds aan bepaalde kenmerken zijn te herkennen. Dragen zij bepaalde merktekens die ons kunnen helpen gefundeerde vermoedens te ontwikkelen dat zij gebaseerd zijn op onjuiste vooronderstellingen ? Mocht het inderdaad lukken een aantal van deze dubieuze vooronderstellingen te traceren, dan zou het mes naar twee kanten snijden: enerzijds zouden we een soort checklist hebben om te zien of er vooronderstellingen bij zijn waar wij zelf ook van plegen uit te gaan, of in een bepaald geval van zijn uitgegaan, (zonder het ons bewust te zijn geweest) en anderzijds kunnen we er dan vrij zeker van zijn dat er iets mis mee is zodat uiterste voorzichtigheid geboden is en getracht kan worden dergelijke fouten in de toekomst te vermijden. Onze methode is verwant aan de bekende uitspraak van Santayana: Wie zich het verleden niet kunnen herinneren, zijn veroordeeld het te herhalen.' Homme averti en vaut deux. Toulmin noemt als meest ontmoedigende ervaring dat mensen weigeren te leren van elkaars fouten. Rode draden Een universeel probleem vraagt om een universele verklaring. Wij zagen in hoofdstuk 1 dat er problemen en mislukkingen zijn in alle vormen, soorten en kleuren. De vraag waar het ons nu om gaat is deze: staat elke mislukking, staat alles wat mis gaat, gewoon op zichzelf of heeft het misschien allemaal iets met elkaar te maken? Zit er een structuur in, zijn er bepaalde patronen, bestaat er een diepere samenhang ? Natuurlijk, elk probleem heeft zijn eigen context, oorzaken en geschiedenis. Maar dit behoeft niet te betekenen dat er geen dieper verband kan bestaan, dat er daarmede rode draden zouden kunnen lopen door alles wat mis gaat. 12 Problemen en mislukkingen zijn zo universeel, dat men toch eigenlijk verder zou moeten zoeken dan verklaringen die alleen maar incidenteel en situationeel zijn, alleen maar tijd- en plaatsgebonden. Hoe zouden we eventuele verbanden en gemeenschappelijke oorzaken op het spoor kunnen komen ? Eén ding lijkt duidelijk: als er al iets als een diepere samenhang en eventueel een laatste verklaring bestaat, kan deze alleen gezocht worden in de mens en/of zijn situatie. Tegen de achtergrond van het voorgaande betekent dit dus dat het zoeken naar een mogelijke samenhang van problemen primair een zoeken betekent naar een mogelijke samenhang tussen de veroorzakende boosdoeners, i.e. tussen de dubieuze vooronderstellingen achter problemen. Onze vraag moet dus luiden: staan (verkeerde) vooronderstellingen op zichzelf? Of zijn er juist daar rode draden, patronen te onderkennen, zitten er structuren in? Of misschien zelfs een soort hiërarchie in de zin dat achter bepaalde expliciete vooronderstellingen diepere vooronderstellingen van meer algemene aard schuil gaan ? Hebben bepaalde vooronderstellingen, ondanks hun enorme verschillen, toch iets gemeen ? Als we deze patronen zouden kunnen opsporen zou wellicht veel ellende kunnen worden vermeden. 12
Natuurlijk is het ambitieuze zoeken naar een universele verklaring voor, en een gemeenschappelijke oorzaak van, al wat er mis is of mis gaat niet nieuw. Marx verklaarde alles wat misging uit de productieverhoudingen. De Verlichting uit gebrekkige rationaliteit. Dieptepsychologen uit het individuele of collectieve onbewuste. Vitalisten uit het (statische) denken. Anderen zagen de plaats van de mens in de kosmos of binnen de evolutie (een onaangepaste diersoort) als gemeenschappelijke oorzaak. Sommigen meenden dat de mens nog steeds te traditioneel en onontwikkeld is. Of gewoon slecht, afgevallen van zijn religieuze wortels. Cultuurpessimisten zoeken het in de tijdgeest, de mentaliteit van onze tijd en cultuur. Sommigen menen dat er iets mis is met de mentaliteit van een bepaald land of zelfs continent.
21
Identificatie van structuren Als er al van deze gemeenschappelijke elementen bestaan, dan kunnen we die alleen opsporen door vaak voorkomende vooronderstellingen te identificeren en te analyseren. Voor dit doel zullen we in vogelvlucht een aantal terreinen waar nogal eens wat mis gaat onder de loep nemen en trachten een aantal van de daar vigerende vooronderstellingen te traceren en te analyseren. We onderzoeken drie gebieden waar onjuiste vooronderstellingen vaak schade aanrichten: oorlogen, gezondheid en verkeersongelukken. De eerste vrij uitvoerig, de andere korter.13 Gemeenschappelijkheid Het gaat daarbij dus enerzijds om de vraag of er op deze drie gebieden dezelfde of vergelijkbare vooronderstellingen voorkomen en anderzijds of deze vooronderstellingen op een aantal gemeenschappelijke noemers kunnen worden gebracht. Dus om de vraag of er gemeenschappelijke kenmerken zijn aan vooronderstellingen die verantwoordelijk zijn voor allerlei zaken die fout gaan. Uiteindelijk komen wij dan bij de vraag of aan alles wellicht niet meer dan enkele motieven ten grondslag zouden kunnen liggen. Of zelfs één grondmotief dat zich in verschillende vormen manifesteert. Onze (voorzichtige) conclusie zal luiden dat veel hier inderdaad op schijnt te wijzen. Tot slot van deel I een kritische vraag aan onszelf: Wat is het nut, de zin van onze methode ? Laten wij trachten onze bedoeling met een voorbeeld te verduidelijken. Stel dat een individu met een bepaald 'psychisch complex' rondloopt, bijv. een moederbinding heeft. Hij zal dan de neiging hebben dit overal in te projecteren. Kennis van zijn complex is van belang om de projecties te kunnen herkennen. Stel nu dat de mens als zodanig een soort ‘complex’ zou hebben; stel dat de mens een 'collectief complex' aankleeft. Dan zal hij dit op analoge wijze overal in projecteren. Dit collectieve complex, deze collectief onware motieven zullen echter veel moeilijker herkenbaar zijn omdat men elkaar te weinig zal corrigeren. Men vaart met z'n allen dezelfde kant op; in het duister zijn alle mensen zwart. En je kunt deze tendens bij anderen moeilijk zien, omdat je er zelf ook allemaal mee behept bent. Niettemin is kennis ervan heel belangrijk om de aard van de 'storing' te onderkennen en de schade zoveel mogelijk te beperken. Daarom is het zo belangrijk om mensen, via consequent doorvragen,zelf hun vastgeroeste vooronderstellingen te laten inzien en de kern van hun problemen te laten ontleden. Denk aan de Socratische methode. Men kan trachten mensen te helpen beter na te denken. Men kan trachten lering te trekken uit de eigen foutieve vooronderstellingen, terwille van een beter toekomstig handelen. Het weten van het niet-weten leert ons dat we de dingen altijd anders en beter kunnen begrijpen dan we nu doen. Daarbij kan het ook nuttig zijn te bedenken dat de genoemde tendens a.h.w. ook een ingebouwde versneller heeft. Komt men bijvoorbeeld in een werkkring waar men slechts meetelt als men belangrijk is of belangrijk doet, dan gaat men zich vaak ook dienovereenkomstig gedragen. Dit werkt weer door op het eigen karakter en op anderen. Reeds op school kan dit proces in gang gezet worden en vaak wordt het gestimuleerd in het gezin. Het kan ertoe leiden dat een mens a.h.w. scheef groeit in de zin dat men de eigen (op dit moment nog) zwakke kanten (waar men weinig eer mee inlegt) onvoldoende zal accepteren, waardoor ze onderontwikkeld blijven. Ze herinneren iemand immers teveel aan zijn beperktheid. Zijn sterke punten daarentegen, datgene wat hem succes brengt zal hij juist bovenmatig accentueren. Daardoor kan iemand a.h.w. topzwaar worden. Het is goed op zijn hoede te zijn voor dit gevaar.
13
Elders deden wij hetzelfde met de ontwikkelingsproblematiek, de resultaten wezen ook daar in dezelfde richting (D.D. van Geet, Vooronderstellingen achter de ontwikkelingstheorieën van Walt W. Rostow, Amsterdam 1989)
22
Op vele gebieden, met name ook in de geestes -en sociale wetenschappen, is er soms niet zozeer behoefte aan weer nieuwe onderzoekingen en theorieën, doch veeleer aan methodes, toetsingsinstrumenten, die een nieuw licht kunnen werpen op bestaande opvattingen en theorieën. Als onze antropologisch gefundeerde kennistheorie ook maar enig bijdrage kan leveren om een poort hiertoe te openen, is reeds een belangrijk doel bereikt. De grenzen van onze pretentie. Dit brengt ons tenslotte bij de vraag naar de grenzen, de beperkingen van onze methode. Deze grenzen worden mede bepaald door de verhouding tussen het positieve en het negatieve. Door aan te geven wat niet juist of waar is, komt niet automatisch te voorschijn wat wel juist of waar is. Maar wel kunnen mogelijke blokkades, die de weg naar het juiste of ware kunnen barricaderen of te ver omleiden, worden gesignaleerd en verwijderd. Natuurlijk steeds in aanmerking nemend dat de begrippen waar/onwaar en juist/onjuist soms zeer relatief en arbitrair zijn. Onze methode geeft geen bewijs voor de foutheid van een opvatting of theorie maar wel een aanwijzing voor de mogelijkheid of waarschijnlijk daarvan. De pretentie eigenlijk nooit meer zijn dan het negatieve aan te geven: risico's, valkuilen, rode lichten. De signalering hiervan kan aanleiding geven tot gefundeerde twijfel aan iets dat alom wordt aangenomen en aldus tevens tot nader onderzoek van een situatie, opvatting of probleem. Laten wij trachten onze bedoeling en de grenzen van onze pretenties met drie voorbeelden te verduidelijken: - Stel dat iemand meent constant achtervolgd te worden. Als vervolgens blijkt dat de betreffende persoon lijdt aan vervolgingswaanzin is daarmee niet bewezen dat het achtervolgingsgevaar niet bestaat. Wel kan het een reden zijn om de gevaarmelding wat kritischer te onderzoeken dan men normaliter zou doen. - Stel dat in het begin van de vorige eeuw op goede gronden aannemelijk zou zijn gemaakt dat een deel der mensheid behoefte zou krijgen aan een fenomeen als vliegende schotels. Als het geloof hieraan dan later inderdaad op zou treden zou dit natuurlijk geen bewijs hebben betekend dat ze slechts in de verbeelding bestonden, maar wel de signalering van deze objecten in een ander licht hebben geplaatst en eventueel de twijfel eraan ernstig hebben gevoed. - In de middeleeuwen beschouwden velen de aarde als een plat vlak. Als de in dit boek behandelde onze theorie toen had kunnen worden toegepast op deze opvatting, had dit tot ernstige twijfel aan deze opvatting kunnen leiden. Het zou op zich natuurlijk geen weerlegging zijn geweest, maar het had wel een argument kunnen zijn om een te gemakkelijke conclusie te ondergraven en de werkelijkheid aan een nader onderzoek te onderwerpen. Idem met de opvatting dat de aarde het centrum van het heelal zou zijn. Dit zijn slechts enkele voorbeelden: dezelfde redenering geldt - mutatis mutandis - ten aanzien van de vele (impliciete) vooronderstellingen die veelal fout of uiterst dubieus gebleken zijn. De reikwijdte van onze methode is overigens niet altijd precies en duidelijk vast te stellen. Indien bijv. de tendens om onderscheidingen als tegenstellingen te zien wordt gehekeld, kan dit nooit voldoende grond zijn voor een positief oordeel over de diepere eenheid van de godsdiensten. Daar is meer voor nodig. Wel impliceert het dat wij altijd de neiging hebben te weinig te zoeken naar overeenkomsten en teveel nadruk te leggen op verschillen.
Voor één misverstand willen wij met klem waarschuwen. Dit boek, deze methode mag zeker niet worden uitgelegd als scepticisme. Integendeel. Men moet weliswaar op zijn hoede zijn voor de vermelde 'rode lichten', doch als men de mogelijkheid van dwaling door verkeerde/dubieuze vooronderstellingen goed in
23
gedachten houdt en niet in de genoemde valkuilen trapt, kan het iemand dichter bij de waarheid brengen. En dat is eigenlijk het voornaamste waar het om gaat. Ongetwijfeld is ook dit werk eenzijdig, subjectief en niet vrij van verabsoluteringen. Hopelijk lokt dit echter weer correctieve reacties uit. Het is onze overtuiging dat eenzijdigheden, verabsoluteringen etc. vooral een bezwaar zijn, naarmate men zich hier minder van bewust is. Tot op zekere hoogte zijn ze zelfs onvermijdelijk; er moet alleen voldoende ruimte zijn voor een reactie, voor aanvulling, zodat de dialectiek zijn werk kan doen. Samenvatting van deel I. Wie de vele problemen en meningsverschillen nader beziet, ontdekt dat zij niet slechts worden veroorzaakt door onjuiste of gebrekkige kennis van zaken, noch door domheid, doch dat achterliggende vooronderstellingen vaak de verklaring vormen. Het is als met een computer: hoe goed hij ook functioneert, als men verkeerde gegevens invoert zullen ook de uitkomsten niet deugen. En als men uiteenlopende gegevens invoert zullen ook de uitkomsten verschillen. Wij worden onvermijdelijk gedreven door vooronderstellingen. Soms zijn wij ons hiervan bewust, doch vaker is dit niet het geval. Ook dan oefenen zij evenwel hun invloed uit. Het is daarom van groot belang dat wij ons meer bewust worden van de vooronderstellingen die achter ons individuele en collectieve denken en handelen schuil gaan en met name de patronen daarin te identificeren. Als het zou lukken om misleidende vooronderstellingen te demaskeren kunnen wellicht bepaalde ernstige mislukkingen worden vermeden.
24
HOOFDSTUK 3. VERBORGEN VOORONDERSTELLINGEN ACHTER OORLOGEN INLEIDING Zo lang er mensen zijn, zijn er oorlogen. Nooit is het een dag vrede op aarde; het lijkt bijna alsof vrede eerder een verklaring behoeft dan oorlog. Maar goed – of eigenlijk niet goed – in ons kader gaat het om de vraag welke gevaarlijke vooronderstellingen ten grondslag kunnen liggen aan het ontstaan van oorlogen en het verloop ervan. Aangezien er eindeloos veel oorlogen zijn spitsen wij ons betoog vooral toe op een van de meest recente voorbeelden. Wij hadden ook de oorlog in Afghanistan kunnen nemen, maar daar staan we wellicht nog maar aan het begin. Natuurlijk, het is altijd gevaarlijk om contemporaine gebeurtenissen op te nemen in een algemeen argument, doch de Irak-oorlog vertoont zoveel kenmerken en elementen van oorlogen in het algemeen, dat dit bezwaar in dit geval nauwelijks opgaat. DE IRAKESE OORLOG Naast een aantal specifieke elementen zien wij in deze oorlog eigenlijk vrijwel alle elementen terug van elke oorlog. Boekenkasten vol zijn er inmiddels over geschreven. Over wat er allemaal is gebeurd en vooral over hoe het zo vreselijk mis heeft kunnen gaan. Want daarover is vrijwel iedereen het eens: de triomfantelijke omverwerping van Saddam Hussein in het voorjaar van 2003 is uitgelopen op een catastrofe. Voor het land zelf, voor de regio en voor de Verenigde Staten. De invasie heeft van Irak het mortuarium van het Midden-Oosten gemaakt. Volgens ruwe schatting (meer is niet beschikbaar) zijn er meer dan een miljoen Irakese doden (zo'n 3 % van de totale bevolking), benevens 4200 gesneuvelde en 30.000 gewonde militairen. Een vluchtelingenstroom van miljoenen voor wie nauwelijks enige opvang bestaat. Dagelijkse aanslagen met talloze slachtoffers, gedood of invalide geworden. En dan spreken wij nog niet van de enorme kosten, circa. 700 miljard dollar. Het voornaamste doel is niet bereikt; integendeel, het internationale terrorisme is eerder toe- dan afgenomen. En op korte termijn is er geen uitzicht; niets dat de enorme kosten aan levens en geld kan rechtvaardigen. Hoewel men nooit te snel conclusies mag trekken en nooit mag uitsluiten dat het oordeel van de geschiedenis uiteindelijk anders zal uitvallen, lijkt er toch alle reden de vraag te stellen: Hoe heeft het zover kunnen komen? Hoe is het mogelijk dat degenen die logische argumenten voor de oorlog leken te hebben de plank zo volledig mis hebben geslagen, zo dead wrong waren. Vooronderstellingen Vanaf het begin berustte de inval in Irak op vooronderstellingen. Op expliciete vooronderstellingen (assumptions), maar meer nog op impliciete vooronderstellingen (presuppositions). Vooronderstellingen die een rol speelden bij het besluit dit land binnen te vallen, bij de resultaten die daarvan werden verwacht, bij de wijze waarop deze resultaten werden nagestreefd. Vooronderstellingen inzake de gevoelens van de Irakezen en de verwachte reacties van de bevolking. En achter dit alles vooronderstellingen over de mogelijkheden van buitenlanders om gewenste veranderingen aan te brengen, het zelfbeeld van de Amerikanen, hun idealen en daarmede over de inhoud van hun definities van goed en kwaad. Het motief van de aanval Het begint al bij het motief. De oorlog had drie rechtvaardigingen. De eerste: het bedwingen van het acute gevaar, dat bestond uit massavernietigingswapens, de banden tussen Saddam en Al-Qaeda etc. en indamming van het internationale terrorisme. De tweede: bevrijding van het Irakese volk. De derde: de herbouw van Irak tot democratie, voorbeeld voor de regio, begin van de democratisering van het hele Midden-Oosten. Stuk voor stuk nobele doelstellingen.
25
Het belangrijkste argument was zelfverdediging. Zij die in New York meer dan 3000 mensen afslachtten en roepen niets liever te willen dan het nog eens te doen, zouden een duidelijke bedreiging vormen voor alle mensen overal ter wereld. Dit kwaad diende te worden uitgeroeid. De vooronderstellingen achter de inval en de daarvan verwachte gevolgen willen wij in vijf categorieën verdelen, te weten: Vooronderstellingen ten aanzien van: A. B. C. D. E.
Goed en kwaad De noodzaak actie tegen het kwaad te ondernemen De verwachte gevolgen hiervan De mensbeelden die aan een en ander ten grondslag liggen Enkele kennistheoretische vooronderstellingen
A. GOED EN KWAAD Geschichte handelt fast nur von schlechten Menschen, die später gutgesprochen werden (Nietzsche)
1. Het kwade Wie de Irak-oorlog beziet valt het allereerst op hoezeer van het begin af wordt gedacht in simpele termen van goed en kwaad. Al bij de genoemde motivering van de inval. Achter de vooronderstellingen - dat Saddam in het bezit zou zijn van massavernietigingswapens en dat hij contacten zou onderhouden met Osama bin Laden - schuilt bij nader inzien eigenlijk de heel triviale vooronderstelling: alles wat kwaad is hangt samen. Het is niet iets dat willekeurig, a.h.w. bij toeval optreedt, maar het heeft een duidelijk gezicht. Packenham 14 noemt als belangrijke vooronderstelling in de Amerikaanse cultuur dat 'all good things go together' (straks meer hierover). Dit nu lijkt ook op te gaan voor het kwade. Het zou op de een of andere manier een eenheid vormen. Osama bin Laden is de verpersoonlijking van het kwaad, Saddam is een van de ergste dictators en massavernietigingswapens behoren in beginsel eveneens tot het kwaad. 'Er zal dus, er moet dus, wel een verband tussen dit alles bestaan', zo lijkt men te denken: 'all evil things go together'. In de strijd tegen het terrorisme komen 11 september en Irak in één zin bij elkaar Kwaad is ook de afwezigheid van het goede. Van vrijheid en welvaart. Als de G8 reeds in juni 2004 op voorstel van Bush (in een partnerschaft voor de vooruitgang en de gezamenlijke toekomst van het Midden-Oosten) verklaren dat ze economische hervormingen in dit gebied steunen, is dat gebaseerd op het idee dat terrorisme samenhangt met armoede en onderdrukking. De bekende as van het kwaad (Irak, Iran, Noord-Korea) lijkt niet alleen in politieke zin te bestaan; impliciet lijken ook armoede, politieke en economische onvrijheid tezamen een soort as te vormen. De vooronderstelde samenhang binnen het kwaad zagen wij overigens ook bij de Vietnam-oorlog. Deze oorlog werd vooral gemotiveerd met de vooronderstelling van de domino-theorie. Met Noord-Vietnam behoorden China en Laos tot het verderfelijke communisme en met de verovering van Zuid-Vietnam zou de gehele regio aan dit kwaad ten prooi vallen. Het werd nauwelijks denkbaar geacht dat het kwaad tegen zichzelf verdeeld kon zijn. Maar dat was nu precies wat wel het geval bleek te zijn na afloop van deze oorlog! Ook voor de banden tussen Saddam en Osama bin Laden bleek geen bewijs voorhanden en al evenmin voor Saddam's bezit van massavernietigingswapens. De genoemde vooronderstelde samenhang binnen het kwaad impliceert tevens: iets kwaads altijd leidt tot 14
R. Packenham, Liberal America and the Third World, Princeton 1973, p. 123-129
26
iets kwaads. Maar het kwaad is niet altijd iets dat eendimensionaal slecht is. Reeds de Griekse tragici wisten dat goed en kwaad niet altijd strak te scheiden zijn, dat ze in elkaar besloten kunnen liggen. Dit geldt overal: door een beroving miste mijn vriend zijn vliegtuig; toen het neerstortte besefte hij dat de rover zijn leven had gered. De dreiging vanuit de USSR was tevens een sterke stimulans voor de Europese samenwerking en sommige optimisten hopen dat 11/9 uiteindelijk leidt tot een soort Marshall-plan voor het Midden-Oosten en doorbreking van een eeuwenlange verstarring. Op het scherpe onderscheid tussen goed en kwaad komen wij nog terug. Een tweede vooronderstelling in deze luidt: het kwaad is geografisch te lokaliseren. Afghanistan, Irak, Noord-Korea, Iran. Nogmaals: de bekende as. Het kwaad is precies aanwijsbaar. Maar het is moeilijk het kwaad van het terrorisme een vaste plaats te geven; terrorisme kan behalve vanuit Afghanistan of Irak ook vanuit Londen of New York bedreven worden. 2. Het Goede Niet alleen het kwade hangt samen, maar - als eerder opgemerkt - ook het goede. Het gaat hier om een bekende, vooronderstelling in de Amerikaanse cultuur waarop met name Packenham, Sewell en Matthieson 2) gewezen hebben en die luidt: 'All good things go together'. Alles wat goed is hangt op de een of andere wijze samen, het goede kan niet in zichzelf verdeeld zijn. Er zou een gelijktijdige opwaartse beweging zijn van economische, sociale en politieke factoren. Economische vooruitgang zal automatisch tot sociale en politieke verbetering leiden. Ook omgekeerd: als bijv. een vroeger communistisch land politiek vrij wordt zal het daar automatisch ook economisch en sociaal beter gaan. Politieke, economische en sociale ontwikkeling zullen min of meer gezamenlijk zonder al te grote problemen verlopen. Mits natuurlijk - de Amerikaanse weg gevolgd wordt. Wellicht is hier sprake van een verabsolutering van (de mythe omtrent) de eigen Amerikaanse geschiedenis. In de woorden van Huntington: 'In confronting the modernizing countries the U.S. was handicapped by its history... This pleasant conjuncture of blessings led Americans to believe in unity of goodness: to assume that all good things go together and that the achievement of one desirable goal aids in the achievement of others' 15 Maar ook hier - inzake de vooronderstelde samenhang van alles wat goed is - leert de werkelijkheid vaak anders. Hoewel er ongetwijfeld een verband bestaat tussen armoede en zaken als corruptie en mensenrechten maakt reeds een korte blik op de activiteiten in het Amerikaanse bedrijfsleven - ook in verband met Irak - duidelijk dat corruptie daar bepaald niet afwezig is en ook de berichten over Guantanamo en Irakese gevangenissen duiden niet bepaald op een groot respect voor mensenrechten in het rijkste land ter wereld. Het profiel van de kapers van 11/9 geeft ook niet de indruk dat een hoge opleiding automatisch leidt tot redelijkheid.
Analoog aan het kwaad geldt ook hier de vooronderstelling: Iets goeds leidt altijd tot iets goeds. Maar, zelfs al zou een oorlog goed zijn, iedereen weet dat wie zich in een oorlog stort per definitie een groot aantal mensen ter dood veroordeelt. De meesten hebben niets misdaan, ja, er zijn ook mensen bij die hun gehele leven in dienst gesteld hebben van hun naasten. 3. Een extreem onderscheid Heel opvallend is de vooronderstelling dat er niet alleen een scherpe demarcatielijn tussen goed en kwaad bestaat, maar dat het te allen tijde ook evident is wat zich aan beide zijden van deze lijn bevindt. Dat betekent: het is altijd volstrekt duidelijk is, wat goed is en wat kwaad, wat juist en wat onjuist. Het gaat hier eigenlijk om een zogenaamde hypostasering (verzelfstandiging) van de begrippen goed en 15
27
ibid 123-124
kwaad, alsof het onder alle omstandigheden concreet aanwijsbare zaken zouden zijn, zowel in hun verschijning als in hun oorzaken. De wereld wordt daarbij als het ware - bijna pseudo-religieus - in tweeën gedeeld: een goed en een kwaad gedeelte. Vaak gebeurt dat in de vorm van generalisaties: een bepaalde zaak, volk of groep is hetzij (in zijn geheel) goed, hetzij (in zijn geheel) slecht. Geen moeilijke nuances. In dezelfde sfeer liggen de impliciete vooronderstellingen: - Een negatief element of aspect bederft een zaak als geheel. - Iets kan los van de situatie, de context worden beoordeeld. Hoewel bij het genoemde scherpe onderscheid het christendom er soms met de haren bij gesleept wordt, lijkt het meer te gaan om een geseculariseerde leer van Zarathustra met een voortdurende strijd tussen Ormoezd, de goede god van het licht, en Ahriman, de boze geest der duisternis. De mens kon Ormoezd steunen door een eerlijk, werkzaam en rein leven, doch hij hielp Ahriman door oneerlijk, lui en slecht te leven.. 4. Kennis van goed en kwaad Wat steeds weer opvalt, vooral bij het begin van de oorlog is het ontbreken van elke twijfel omtrent het eigen oordeel inzake het onderscheid tussen goed en kwaad. Hierin schuilt de dubbele vooronderstelling: Het is mogelijk objectief aan te geven wat waar en onwaar is, goed en kwaad, juist en onjuist, mooi of lelijk. En wij zijn degenen die daartoe bij uitstek zijn gekwalificeerd. Wij' (met name de Amerikanen) beschikken over een feilloos werkend 'oordelend oog' om uit te maken of iets goed is of kwaad. Autonoom kunnen wij uitmaken wat goed en kwaad is’. Wij bepalen dat 'vrijheid zowel het plan is dat de hemel heeft met de mensheid als de beste garantie voor vooruitgang hier op aarde'. En dat 'bevordering van vrijheid de roeping is van onze tijd en van ons land'. Prachtig natuurlijk. Maar wie de pretentie heeft de bedoeling, het mysterie van de natuur en de richting van de geschiedenis te doorgronden, begeeft zich op glad ijs. Elke ideologie die pretendeert een speciale kennis hieromtrent te bezitten ontneemt de mens zijn vrijheid. Karl Popper spreekt in dit verband van de ‘dogmatisch ingewijden’ die uitgaan van de impliciete vooronderstelling dat de eigen overtuiging per definitie juist is. Reeds in 1945 wees hij er op dat de verschrikkingen van het communisme en fascisme geleerd hebben dat wie meent ingewijd te zijn in de bedoeling van de geschiedenis en deze als een zinvol proces beschouwt, de neiging heeft om dat verheven doel dan ook maar alle middelen te laten heiligen 16. Ten diepste nemen mensen meestal hun eigen opvattingen serieus en beschouwen andere opvattingen niet als alternatief, maar als afwijking. Overal waar mensen hun handelen baseren op de vooronderstelling dat zij goed en kwaad kennen, plegen grote rampen te ontstaan. Ayatolla's stellen de doodstraf op (in onze ogen onbelangrijke) overtredingen; de Taliban meende te weten dat vrouwen niet mogen werken, Joden konden als 'Untermenschen' rustig worden verdelgd communisten schroomden niet alles en iedereen uit te roeien wat als vijandig aan het marxisme werd beschouwd, Russen maken voor de Tsjetsjeniërs uit dat het goed is om bij de Russische Federatie te blijven etc. Wie een afwijkende mening heeft zal dat dit ook voelen.
In de overtuiging de waarheid (individueel of collectief) in eigen bezit te hebben ontbreekt het besef dat het eigen oordeel (onbewust) mede gebaseerd wordt op eigenschappen, criteria en waarden vanuit de eigen cultuur, maatschappij of groep. Of het betekent een verabsolutering van de normen en waarden van deze cultuur en maatschappij. Wat van het eigene afwijkt wordt daardoor al snel als vreemd of abnormaal beschouwd en dit kan uiteraard een belangrijke bron voor misverstanden en conflicten vormen, welke zonder verheldering van de achtergronden nauwelijks zijn op te lossen. Het gevaar bestaat dat andere mensen en volken dan in twee categorieën worden verdeeld: degenen die min of meer dezelfde achtergrond hebben (en dus onze opvattingen delen) en degenen waarbij dit niet het geval is. 16
K.R. Popper, The Open Society and its Enemies, 1945
28
Vanwaar eigenlijk dit extreme onderscheid ? Het extreme onderscheid tussen goed en kwaad heeft voor velen - niet alleen voor conservatieve Amerikanen - iets zeer aantrekkelijks. Het schept zekerheid en daarmede een stuk veiligheid. In het Genesis-verhaal verlokt Satan de mens niet door te zeggen dat hij gelukkiger zal worden als hij van de boom eet. Nee, hij zegt, dat als de mensen dat doen, ze als God zullen zijn, uitmakende wat goed en wat kwaad is Naast filosofen als Popper hebben ook psychologen als C.G. Jung hierover gesproken. Hij wees er met klem op dat het verkeerd is om goed en kwaad absoluut te stellen. Weliswaar moet men goed en kwaad op zichzelf niet relativeren, maar men mag nooit al te zeker zijn van zichzelf; het goede op het verkeerde moment, op de verkeerde plaats kan het allerslechtste zijn. Ons oordeel zonder meer als geldig te beschouwen is onzinnig, het betekent dat we als God zouden willen zijn, aldus Jung. Hij stelt dat in het beste - juist daarin - de kiem van het kwaad zit, en dat er niets zo slecht is, dat er niets goeds uit zou kunnen voortvloeien. 'Ach, zwei Seelen habe ich in meinem Brust’ zo citeert hij Goethe. Jung signaleert een verbazingwekkende onwetendheid omtrent dat wat hij de 'schaduw' noemt, de duistere kant van de menselijke ziel. Men kent slechts zijn goede motieven en ziet zich slechts als 'Uebermensch' en 'Herrenmensch' en beeldt zich daardoor zonder scrupules in, dat hij door de grootheid van zijn doel geadeld wordt. 17
Dit brengt ons bij de volgende vraag: 5. Wat is de inhoud van de begrippen goed en kwaad ? Wij spraken steeds van goed en kwaad en het vermeende scherpe onderscheid daartussen. Maar wat wordt daar in dit kader eigenlijk onder verstaan? Als er zo'n scherp onderscheid bestaat, welk deel van de werkelijkheid is dan goed en welk deel slecht en aan welke criteria kan dit worden afgemeten? Voor wie kennis neemt van de uitspraken van Bush en zijn geestverwanten behoeft het antwoord weinig betoog. Goed is: vrijheid, democratie, vrije marktwerking, welvaart etc. Slecht zijn alle tegendelen hiervan: onvrijheid, dictatuur, geleide economieën, armoede etc. Wat versimpeld en ongenuanceerd gezegd: goed is datgene waarmee de U.S.A. (althans volgens de eigen mythe) rijk is bedeeld, slecht is hetgeen hiervan afwijkt. Ruimer geformuleerd: Het goede wordt voorondersteld (in overwegende mate) samen te vallen met de eigenschappen, waarden en criteria, welke tot de eigen sfeer worden gerekend; het 'kwade' met hetgeen van de eigen sfeer verschilt. Wat Amerika is en heeft is goed, wat het wil is goed, de rest van de wereld loopt achter of is te dom om de mooie en hoge Amerikaanse waarden te begrijpen. Iedereen zou als Amerika moeten willen zijn. Zelfkritiek en scepsis zijn gevaarlijke goederen: de rest van de wereld is corrupt, dom of doet niet ter zake. Als Amerika het overal voor het zeggen had zou er overal een miraculeuze heilstaat zijn. Maar wees gerust, ons land zal niet rusten voor het onrecht de wereld uit is. Het is natuurlijk allemaal iets te karikatureel gezegd maar de grondteneur van deze vooronderstelling is alom aanwezig. Het gaat overigens zeker niet om een Amerikaans prerogatief. Het kan niemand ontgaan dat hetgeen kwaad of slecht genoemd wordt zelden met iets eigens in verband gebracht wordt, doch meestal met hetgeen in belangrijke mate van de eigen sfeer verschilt. Als de mens normen schept, dan is hij direct of indirect vaak zelf deze norm. Goed is dat wat is zoals wij zijn of daarop lijkt, slecht is hetgeen ervan verschilt (en slechter naarmate de verschillen groter zijn). Voor blanke heterofiele Europeanen zijn het de kleurlingen, de homofielen of de niet-Europeanen, voor de armen zijn het de rijken en voor rijken de armen, voor communisten de kapitalisten en omgekeerd, voor ongelovigen soms de gelovigen en omgekeerd, voor sommige volken de Amerikanen, voor anderen de Duitsers of Aziaten etc. Door hen 17
29
C.G. Jung, Goed en Kwaad Rotterdam, 1997, p. 34
zouden de problemen in de wereld komen en blijven. Al het duistere, schuldige, minderwaardige wordt gelokaliseerd bij anderen. Elke demagoog maakt hiervan gebruik. 'Die Juden sind Schuld' lijkt nu soms omgevormd in 'die Terroristen sind Schuld' (of: ‘Die Mohammedanen sind Schuld’). 6. Superioriteit Het bovenstaande impliceert de vooronderstelling: wij zijn uitnemender dan en superieur aan andere volken en rassen. 'Ons' volk (of ras) beschikt over specifieke, superieure, eigenschappen. Het gaat om het gevoel dat George Bancroft ooit uitdrukte in de woorden: 'My countrymen, we are Americans. The arts and sciences of Europe cannot make us forget it. Thank God we are Americans'. In wat rustiger termen betekent dit: De categorieën en groep(en) waartoe wij behoren (of waartoe wij ons rekenen) zijn superieur t.o.v. de andere categorieën en groepen. En dus ook: de aspecten waarin wij excelleren zijn de belangrijkste (bijv. superieure technologie, (militaire) macht, rijkdom etc. Een en ander houdt natuurlijk ook in: Wat onze superioriteit (invloed, macht, rijkdom etc.) versterkt is goed; wat het verzwakt is slecht. En dus: Ons (welbegrepen) eigenbelang valt samen met het algemeen belang. Met alle gevaren van dien. Een belangrijke fout die de conservatieven maken is het gelijk stellen van de Amerikaanse waarden aan de wijze waarop de VS hun economische en vooral militaire macht inzetten in het buitenland. Imperialisme is een narcistische onderneming en narcisme is gedoemd tot ontgoocheling te leiden. Als wij in beginsel goed zijn impliceert dit ook: Negatieve situaties zijn uiteindelijk (altijd) te wijten aan de 'eigen schuld' van de slachtoffers. 'They have only themselves to blame'. Anders gezegd: Als iets goed gaat is het onze verdienste, als het fout gaat is het niet onze schuld. Problemen en gevaren vinden hun oorzaak altijd buiten ons. Gevaren en dreigingen dient men elders te zoeken (een anti-raketschild kan ze buiten de deur houden). Daarom was 11/9 zo'n extra grote schok. Miskend wordt dat van binnen komende bedreigingen en gevaren soms minder opvallend zijn, maar vaak wel zo ernstig, zeker op lange termijn. Denk bijv. aan de inperkingen in de U.S.A. van bepaalde menselijke vrijheden in naam van de bestrijding van het terrorisme of aan de behandeling van gevangenen. De meeste culturen zijn tenslotte ten onder gegaan aan interne oorzaken. 7. Universaliteit Als dus overduidelijk is wat het goede inhoudt, moet iedereen ook weten wat er op het spel staat: niets minder dan de universele waarden waarop de Verenigde Staten gegrondvest zijn. Het gaat om morele beginselen die - zoals Jefferson al aangaf in 'The Declaration of Independence' - voor alle mensen gelden. Universeel geldt dat alle mensen gelijk worden geschapen en dat zij door hun Schepper met zekere onvervreemdbare rechten zijn begiftigd. Ieder menselijk leven is waardevol en het leven van de een is niet meer waard dan van een ander. In een democratische staatsvorm dient er tevens respect te zijn voor afwijkende meningen. Ook moet er vrijheid van geweten en religie zijn. Dit alles geldt niet slechts voor Amerikanen, maar voor iedereen, ongeacht ras, taal, achtergrond of religie. Vertaald naar het eerdergenoemde betekent dit: Iedereen kan in beginsel 'Amerikaan' worden. Dit blijft altijd mogelijk, het heil wacht iedereen. Het is niet - zoals bij de zwervende Jood Ahasverus of de Vliegende Hollander - dat wie het heil genegeerd heeft, geen hoop meer mag hebben. Bekering blijft te allen tijde mogelijk, de Weg blijft wachten, geen volk is gedoemd tot het negatief-oneindige. Voor alle volken gelden nog steeds de woorden van Walt Whitman: 'All peoples of the globe together sail, sail the same voyage, are bound to the same destination' Wie echter weigert mee te zeilen, wie de aanwezige heilsweg blijvend afwijst, wordt beboet met de vloek van eindeloos dolen en lijden. Odysseus wordt geherinterpreteerd.
30
Een bijna komische vooronderstelling luidt: de genoemde universele waarden zijn algemeen bekend en worden algemeen gedeeld. Maar dit oogt wat optimistisch. Zelfs ten aanzien van de Amerikaanse soldaten. Het bekende anti- oorlogsliedje uit de jaren zestig 'What are we fighting for? Don't ask me, I don't give a damn, the next stop is Vietnam' kunnen velen wellicht ook in Irak zingen. Ook de Irakese gevangenissen maken niet de indruk van een diepgaand besef van de genoemde universele rechten. De vooronderstelde universaliteit van de Amerikaanse waarden, zoals geformuleerd door Jefferson, is overigens allerminst vanzelfsprekend. Ze zijn natuurlijk zwaar beïnvloed door de Verlichting en verschillen - ondanks zekere gemeenschappelijkheden - aanmerkelijk van de Islamitische zoals deze veertien eeuwen geleden zijn opgesteld door Mohammed, in de tijd dat er nog geen mensenrechtenorganisaties bestonden. De opvattingen over goed en kwaad lopen fundamenteel uiteen. De vooronderstelling dat Allah de bron van alle goed is - en de uitspraken van de Profeet als de toetssteen hiervan - en dat het kwaad bestaat uit ongehoorzaamheid aan God (met de Koran als 'reddingsboot') zijn principieel onverenigbaar met een democratisch gedachtegoed waarin het criterium van goed en kwaad in laatste instantie toch kwantitatief kan worden bepaald. De belangrijkste motivering van de aanslag van 11/9 was tenslotte dat hier het Kwaad in het hart getroffen werd. B. ACTIE en DOELEN Na goed en kwaad de noodzaak actie tegen het kwaad te ondernemen. Motieven en grond tot actie. Al deze essentiële, universele waarden, worden nu bedreigd door Al Qaeda en de totalitaire leer die zij uitdragen. De leer die de wereld verdeelt in 'gelovigen' en hun vijanden, met wie zij in een 'heilige strijd' zijn verwikkeld. Het verdedigen van deze universele waarden is daarom (naast zelfbescherming) een tweede reden om de oorlog tegen het terrorisme te steunen. (maar, zo kan men zich afvragen, bestaan er universele waarden, die de ene massamoord rechtvaardigen met een beroep op een andere massamoord ?) 1.Vernietigbaarheid van het kwade Een essentiële vooronderstelling achter alles is: Het kwade kan (altijd) met geweld vernietigd worden. En wij kunnen dat. Het is zoiets als onkruid dat je kunt uitroeien. Dat hebben we tenslotte evenzeer bewezen in de Tweede wereldoorlog als in de sanering van de New-Yorkse misdaad. Net als bij Joegoslavië en Kosovo: met een paar goede klappen maken we er een eind aan. Daarom bestaan er ook 'rechtvaardige oorlogen'. De belangrijkste morele rechtvaardiging is bescherming van onschuldigen, die niet de middelen hebben om zichzelf te verdedigen. Na 11/9 bedreigen georganiseerde moordenaars met een wereldwijd bereik ons inmiddels allemaal. Maar er bestaan grenzen aan hetgeen met militaire macht te bereiken is. De geschiedenis kan ons hier veel leren: hoeveel bommen zijn er niet gevallen op Vietnam, op Coventry, op Hamburg? Hoevelen zijn al hoe lang bezig Afghanistan in het (beter gezegd hun) gareel te krijgen ? Precisie bombardementen vormen geen oplossing voor de bestrijding van het terrorisme. Men moet een bestrijdingsmethode tegen het kwaad kiezen die past bij de aard van een kwaad en niet één die aansluit bij de eigen mogelijkheden, bij iets waarin men toevallig goed is. Of omdat die op een andere plaats heeft gewerkt. 2. Maakbaarheid van het goede Niet alleen wordt voorondersteld dat het kwade kan worden vernietigd, maar ook dat het goede kan worden gemaakt. Afgedwongen. Mensen en volken kunnen worden gemaakt zoals je ze wilt hebben. Zo
31
plegen Amerikanen (en niet alleen Amerikanen) te vooronderstellen dat elke stagnatie kan worden overwonnen en dat economische en politieke ontwikkeling overal, zonder al te veel problemen realiseerbaar is. En wanneer dit ergens toch niet lukt, gaat men er eerder van uit dat er iets mis is met die maatschappijen dan met het uitgangspunt. In beginsel geldt: we kunnen de toekomst (overal) maken zoals we hem hebben willen. Maar zoals altijd weer blijkt - nu ook t.a.v. Irak - is het al te optimistisch te vooronderstellen dat zaken als democratie zich van buitenaf zouden laten opleggen. Het is natuurlijk interessant een blauwdruk te maken voor een samenleving die men met macht onvoorwaardelijk zou kunnen opleggen, alsof de samenleving vanachter de tekentafel volstrekt maakbaar zou zijn. Daarmede wordt miskend dat een samenleving een historisch gegroeid, organisch geheel is. Wanneer getracht wordt dat geheel volgens een ideale blauwdruk opnieuw te ordenen, dan kan dat slechts tot de grootste ongelukken leiden, tot een orgie van geweld, waarin ook - en wellicht juist - de nagestreefde idealen als eerste ten onder gaan. Reeds McNmara wees er (maar pas als President van de Wereldbank !) op, dat men nooit moet overschatten wat militaire machten van buitenaf kunnen bereiken; buitenlandse inmenging kan een staat die mislukt is niet meer overeind helpen. Michael Ignatieff laat in 'Afgedwongen Vrijheid' zien hoe allerlei pogingen een land weer op te bouwen gedoemd zijn te stranden.') Het pacificatie-ideaal oogt fraai, maar de duivel schuilt in de details ervan, zoals ook de regering Bush inmiddels ervaren heeft in Irak en Afghanistan. Het is het oude probleem dat men zich blind staart op iets wat men goed kan en er te laat achter komt dat vele zaken daarbuiten vallen. De Amerikaanse technologische mogelijkheden mogen schier onbegrensd zijn, maar met bommen bouwt men geen maatschappij of cultuur op. Gezindheid van mensen verandert men niet met geweld. Macht alleen is niet voldoende voor stabiliteit, daarvoor is ook rechtvaardigheid en mededogen nodig. De macht van het Amerikaanse wereldrijk blijkt onvoldoende om de weerbarstige werkelijkheid naar zijn hand te zetten, ook na eenvoudige militaire overwinningen. De Arabische wereld valt niet met een Hobbeaanse shock and awe en neoconservatieve luchtspiegelingen, tot een verzameling democratieën om te smeden.
3. Vooruitgangsideaal Een en ander wordt mede gedragen door het bekende vooruitgangsgeloof, het vooruitgangsideaal. All the past we leave behind We debouch upon a newer mightier world, varied world, Fresh and strong we seize, world of labour and the march, Pioneers! O Pioneers! (Walt Whitman) De ultieme achterliggende vooronderstelling luidt: Wij kunnen (uiteindelijk) de 'ideale wereld' of de 'ideale maatschappij' creëren. De beweging gaat slechts in één richting: ook al kan er af en toe even een terugval optreden, als we ons best doen wordt alles uiteindelijk steeds beter. Het verkeerde, het kwaad, is eindig. Het is incidenteel, niet fundamenteel. Natuurlijk is het goed naar verbetering van de wereld te blijven streven, maar de geschiedenis biedt weinig aanknopingspunten voor overspannen verwachtingen. Alfred de Musset omschreef de mens als een gevallen engel die zich het paradijs herinnert. Enerzijds vindt de mens nooit het volkomene in deze wereld, doordat het paradijs verloren is gegaan. Maar anderzijds wordt er altijd en overal naar gezocht, langs welke omwegen ook. De combinatie van beide elementen kan zowel het streven als de mislukking ervan verklaren.
Achter de bovengenoemde punten schuilen tevens een aantal vooronderstellingen van meer algemene aard. 4. Wij zagen reeds de vooronderstelling (althans door de Amerikanen) dat de eigen motieven om tot actie over te gaan - of daarmee door te gaan - niets dan nobel waren. Van iets dergelijks mag men evenwel nooit voetstoots uitgaan. Als we over Irak spreken valt al gauw de term olie of presidentsverkiezingen. Ook hier weinig nieuws onder de zon. Om maar iets te noemen: aan de vooravond van zijn verkiezing in 1968 tot president heeft Richard Nixon samengespannen met de Zuid-
32
Vietnamese regering om de vredesbesprekingen met het communistische Noorden af te blazen en zo het conflict langer te laten duren, uit angst dat de vredespogingen van zittend president Johnson succesrijk zouden zijn en hem (Nixon) de verkiezingen zouden doen verliezen (van Humphrey). Als gevolg van deze verkiezingsstrategie zouden nog twintigduizend Amerikanen en tienduizenden Vietnamezen en Cambodjanen extra sneuvelen ! 5. Voorts is natuurlijk ook voorondersteld dat men de juiste, na te streven doelen, kent en ook weet hoe ze gerealiseerd moeten worden. Men voelt zich a.h.w. 'ingewijd' in de richting die gevolgd moet worden. En natuurlijk is hierbij tevens voorondersteld dat er zoiets bestaat als objectief juiste doelen en beslissingen. Maar al te gemakkelijk gaat dit soms over in 'het doel heiligt de middelen' (in de praktijk zag men echter dat sommige middelen doelen juist kunnen ontheiligen) Op de doelen als verdrijving van Saddam, uitschakeling massavernietigingswapens, democratisering van het Midden-Oosten komen wij nader terug. 6. Door alles heen spelen fundamentele vooronderstellingen als: wij zijn beter dan de rest van de wereld en zullen dat bewijzen, alsmede: wij zijn bijzonder en groot (het grootste en sterkste land) en daarom zijn alleen bijzondere of grote dingen de moeite waard voor ons. 7. Een belangrijke achterliggende vooronderstelling is voorts dat een situatie slechts kan verbeteren als men actie onderneemt. Anders gezegd: als je niets doet gebeurt er niets. Het gaat hier om een belangrijke cultureel-bepaalde karakteristiek..Het gaat om een levensgevoel dat is ingeweven in de gehele westerse cultuur. Onze cultuur gaat immers uit van de positieve waarde, het recht, de noodzaak en de mogelijkheid van een onophoudelijk ingrijpen in zowel de natuur als in de structuur van een zich voortdurend veranderende maatschappij. De status-quo mag niet blijven, noch in de economie, noch in de politiek of de maatschappij. Het lijkt in de westerse cultuur te gaan om de realisatie van de Promethaanse mythe: het bereiken van steeds 'meer', als gevolg van de doorgaande ontwikkeling van het avontuur van de westerse wetenschap. Nietsdoen en hoopvol geduldig zijn, is iets wat de 'westerse' mens niet zo erg ligt. Activisme is ingebakken in onze cultuur. Daadkracht is bij ons bijna altijd een positieve eigenschap; niets-doen, ledigheid daarentegen 'des duivels oorkussen'. Niet altijd blijkt dit terecht. Veel zou beter verlopen zijn als we ons van activiteiten hadden onthouden (sommige beleggers zullen dit maar al te gaarne beamen). Vooral ook in de internationale politiek moet men altijd bedacht zijn op de mogelijkheid dat er spontaan, zonder ingrijpen van buitenaf, een duidelijke breuk met het verleden kan optreden en dat er iets geheel nieuws kan gebeuren. Morgen kan alles anders zijn, volstrekt anders. Denk aan de Sovjet-Unie; wie zou wat daar in 1989 gebeurde, enkele jaren tevoren hebben voorspeld?
Bij de pogingen iets (bijv. een land) te veranderen wordt overigens niet alleen aangenomen dat verandering/verbetering slechts van buiten kan komen, maar ook dat 'wij' degene zijn die voor deze verandering moeten zorgdragen. Het hangt van ons en onze inspanningen af. Zonder ons gaat het niet of niet goed. Als wij ons er niet mee bemoeien gaat het mis. Het is de manier waarop vele staatslieden plegen te denken over hun land of de wereld. Daadkracht; daar komt het op aan. En dat is Amerikaans. Aarzelen of relativeren is Europees en ketters. Maar mede daardoor ging het mis. Eenmaal in Bagdad gearriveerd stuurden de Amerikanen het Irakese leger naar huis en ontsloegen zowat iedereen die in overheidsdienst was, onder wie honderdduizenden onderwijzers. De reden: zij waren lid geweest van Saddams verfoeilijke Baathpartij. Een klein detail werd over het hoofd gezien: om in het Irak een functie van enige betekenis te kunnen vervullen moest men wel lid zijn van die partij. Wat de Amerikanen hebben gedaan kwam dus neer op het effectief slopen van het Irakese staatsapparaat, geen militairen meer, geen politie, geen rechters, geen leraren. Op de puinhopen van dit tabula rasa bloeiden vervolgens evenwel niet allerlei verheugende maatschappelijke initiatieven op. Er ontstond niet de kiem van een civil society maar er vormden zich milities van soennieten en sjiieten die zich warm liepen voor een burgeroorlog.. Alsmede religieus of politiek gekleurde bendes die zich specialiseerden in ontvoeringen voor losgeld. Dat het niet lekker liep met de democratie behoeft bepaald
33
niet altijd een diepzinnige culturele verklaring (zoals: ’democratie is niet te verenigen met de Islam of met de mores van een woestijnvolk’ etc.) maar is vooral het gevolg van haast onvoorstelbare bestuurlijke fouten gebaseerd op de vooronderstelling dat men de hele maatschappij vanaf een soort nulpunt nieuw kon opbouwen. - Dit steunt dus op de achterliggende vooronderstelling: als wij ons er mee bemoeien is succes eigenlijk wel verzekerd: Onze handelingskracht is sterker dan de problemen waar we voor gesteld zijn. Toegerust met de juiste technologie en mentaliteit zijn wij in staat alle beletselen te overwinnen en elke situatie onder controle te krijgen. Niets is sterker dan onze handelingskracht. Geen zijnssituatie is zo sterk dat zij niet door onze inspanningen kan worden veranderd. Voor elk probleem bestaat een oplossing en elke situatie, ook internationaal, is beheersbaar. We kunnen de problemen aan, de situaties hanteren en controleren; maken zoals we het hebben willen. Mits juist gehandeld is elk volgend moment beter dan het vorige. Succes is een 'man-made-product'. Ons product. Een vorm van grootheidswaan. Maar vaak ziet men dat juist datgene groeit waar je energie aan geeft. Dat geldt zeker bij repressie door geweld. In Irak – wij zagen het al – is het terrorisme juist in de hand gewerkt; het verzet en het fundamentalisme zijn alleen maar sterker of gewelddadiger gemaakt. In Afghanistan ziet men iets dergelijks gebeuren.
8. Als wij in staat zijn het kwaad te laten verdwijnen en wij dit ook willen (omdat wij immers goed zijn) impliceert dit tevens: uiteindelijk zal het goede overwinnen (Melvin Lerner noemde dit 'the belief in a just world hypothesis). Terzijde: dit vooronderstelt natuurlijk ook dat het causale gebeuren beheersbaar is; men kan immers pas dan de dingen maken zoals men ze hebben wil, als de causaliteit betrouwbaar is. En dat men die in eigen hand heeft; alles naar zijn hand kan zetten. Om de werkelijkheid te veranderen, is invloed erop en beheersing ervan vaak een noodzakelijke voorwaarde. Daarom ook is macht essentieel.
9. In een en ander is ook de vooronderstelling gegeven: Alleen het resultaat telt. Succes vormt de enige maatstaf. De pogingen ertoe te geraken noch de motivatie of intentie hebben veel betekenis. De waarde van een daad valt samen of hangt uitsluitend af van zijn gevolgen. Slechts wat succes oplevert is de moeite waard. Het betreft hier overigens een vrij algemeen voorkomende opvatting. Zo wijst Jung erop dat Goebbels werd getolereerd omdat veel mensen meenden dat bij succes ook liegen hoort, en omdat volgens dezelfde mening succes alles rechtvaardigt.
10. Onze laatste (minder belangrijke) vooronderstelling in deze heeft betrekking op de taal. Ter bereiking van een gewenst resultaat mag men niet al te kieskeurig zijn t.a.v. het taalgebruik. Voorondersteld wordt dat taal in suggestieve en tendentieuze zin gebruikt mag en moet worden. Het gaat om een specifieke, en soms bewust vage definiëring van begrippen, vraagstellingen, uitgangspunten, doelstellingen, etc. Daarmee wil men iedereen (en soms ook zichzelf) wijsmaken dat men meer weet dan men eigenlijk weet en dat alles prima verloopt etc. Wie vaak naar Bush heeft geluisterd, weet wat er bedoeld wordt met woordmagie. De wederzijdse terminologie bij conflicten en oorlogen is overigens altijd interessant en - als het niet om zulke ernstige zaken ging - soms ronduit vermakelijk! SAMENVATTING Samenvattend berust alles wat hierboven gezegd is onder het hoofd Actie eigenlijk op twee basisvooronderstellingen, te weten: 1e: De werkelijkheid is in laatste instantie maakbaar, beheersbaar en hanteerbaar. (vaak gaat dit over in de vooronderstelling: de werkelijkheid moet beheerst en veranderd worden.) 2e: Wij kunnen alles maken zoals wij het willen.
34
In extreme zin kan dit naderen tot de vooronderstelling: wij zijn almachtig. C. GEVOLGEN Spreken over de doelstellingen is spreken over de gevolgen die men van de actie verwachtte. Inderdaad, er bestonden min of meer concrete verwachtingen over de gevolgen van de inval en er waren werkelijke gevolgen. Wij zagen al dat de discrepantie tussen beide enorm is. In hoeverre valt dit te verklaren uit de vooronderstellingen die schuil gingen achter de verwachte gevolgen? 1. Verwachte gevolgen Ondanks de scepsis van de meeste Europese landen waren de verwachtingen in eerste instantie duidelijk positief. Een snelle militaire actie met beperkte offers, verdrijving van Saddam en vestiging van een democratische staat. Door een constructieve houding tegenover een goedwillende bevolking, door humanitaire hulp en het opleiden van Irakese veiligheidsfunctionarissen aan wie de macht ooit kon worden overgedragen, zou een stabiel en democratisch Irak ontstaan met warme gevoelens voor zijn bevrijders. Die zouden zich na gedane arbeid tevreden kunnen terugtrekken in de wetenschap dat een nieuwe bevriende regering een garantie was voor een ongestoorde olietoevoer. Door de nieuwe buffer tegen totalitaire en deels vijandig staten in de regio zou er tevens meer vrede, democratie en stabiliteit in het gehele Midden- en Nabije Oosten komen. Dit zou ook gunstig uitwerken op het Israëlische conflict en tevens zou aldus een buffer tegen toekomstig Chinees expansionisme worden gevormd. En de veiligstelling van de oliebevoorrading van het westen is heel belangrijk in een tijd dat de stabiliteit van Saoedi-Arabië bedreigd wordt. Toegespitst: Niet alleen werd aangenomen dat het kwade(altijd) met geweld kan worden vernietigd maar tevens: Als we het kwade vernietigen komt het goede vanzelf te voorschijn. Banaal gezegd: Je schopt de boeven eruit en de goeden verschijnen vanzelf. Ze applaudisseren beleefd, vragen om vrijheid en je gaat er weer vandoor. Als we de krachten van het kwaad overwinnen en vrije verkiezingen houden zullen de Irakezen waarlijk bevrijd zijn van hun verleden. Voorts waren er, als gezegd, verwachtingen inzake de afname van het internationale terrorisme als gevolg van de Irak-oorlog en de verbetering van de mensenrechten in dat land. 2. Werkelijke gevolgen Dit was dus het ideaalbeeld, dit was wat men min of meer verwachtte. De werkelijkheid pakte wat anders uit. Inderdaad, de militaire acties verliepen snel en succesvol. De vooronderstelling dat de VS met een betrekkelijk klein leger Saddam kon verslaan bleek juist. Tevens bleek de oorlog enige disciplinerende werking te hebben gehad op Libië. Maar daarmee was wel ongeveer alles gezegd. Wij zagen het eerder en men behoeft geen Bush-basher te zijn om vast te stellen dat het niet goed ging en niet goed gaat in Irak. Vijf jaar in Irak hebben inmiddels geleerd dat militaire en politieke vooruitgang in het post-Saddam tijdperk steeds weer van korte duur is. In 2004 werd Saddam in de kraag gegrepen en in 2007 opgehangen, maar aan de vijandelijkheden kwam geen einde. Ook de eerste parlementsverkiezingen (2005), de dood van rebellenleider Abu Musab al-Zarqawi en het aantreden van Al-Maliki (2006) resulteerden niet in het intomen van de sektarische strijd. Integendeel, steeds opnieuw leidde de bezetting tot een orgie van sektarisch geweld, waarbij de oorlog tegen de staat overging in een oorlog tegen het volk, althans tegen verzetstrijders die door de bevolking werden gesteund. Het volksverzet tegen de bezetter ging over in een slopende en vuile guerrilla zonder uitzicht op een beslissend einde. De ‘surge’ met de inzet van 30 duizend extra Amerikaanse militairen scheen enig soelaas te brengen doch de
35
mislukte Basra/campagne in 2008 legde pijnlijk de zwakte van het door de VS getrainde Irakese leger bloot. Het sterven gaat door. Volgens betrouwbare schattingen zijn er sinds de interventie meer dan twee keer zoveel Irakezen omgekomen als tijdens meer dan 20 jaar tiranniek bewind onder Saddam Hussein. Op vele plaatsen zijn de lokale milities al geruime tijd heer en meester. Er is een haat tegen buitenlandse troepen en een weerzin tegen buitenlanders in het algemeen. Het land verkeert in een grote chaos waarbij democratie een even grote illusie vormt als toekomstige stabiliteit en veiligheid. Naast de soennieten verafschuwt nu ook een deel van de sjiieten de interim-regering en de Amerikaanse aanwezigheid. Het anti-amerikanisme in het Midden-Oosten is virulenter dan ooit, er worden voortdurend aanslagen gepleegd met talloze slachtoffers. Mensen uit landen die de invasie steunen worden ontvoerd en soms onthoofd. Volgens een onderzoek van de University of Maryland eind 2006 vond 78% van de Irakezen dat het Amerikaanse leger meer geweld uitlokt dan het voorkomt; 74% van de sjiieten en 91 % van de soennieten willen dat de Amerikanen zo snel mogelijk vertrekken en – het meest schokkende – 61 % van de Irakezen vinden aanslagen op Amerikanen een goede zaak! (direct na de verdrijving van Saddam Hussein was dat 8 %).
Het oude bestel is weg, maar het nieuwe staat zelfs nog niet in de steigers. In het politieke vacuüm zijn er een aantal ordelievende hoofden als voorlopige regering benoemd, maar die kunnen niet rekenen op het vertrouwen van de bevolking. Zij hebben gezag noch macht en moeten hun werk doen temidden van geweervuur en mortierinslagen. De regering kan alleen dankzij een buitenlandse troepenmacht in het zadel blijven en de laatste is eerder deel van het probleem dan van de oplossing Er is geen sprake van een Iraaks democratisch leiderschap (en wellicht is dat voor de Amerikanen maar goed ook, het eerste democratisch genomen besluit zou ongetwijfeld zijn dat alle Amerikanen dienen te vertrekken). Mede omdat geen enkele zittende regering in de regio baat heeft bij democratie - het zou haar einde betekenen – is het verwachte domino-effect uitgebleven. Beter gezegd, het heeft slechts plaatsgevonden in de zin van verbreiding van terreur en anti-Amerikanisme. Het geweld heeft zich gekeerd tegen hen die het bedreven. Kortom, het voornaamste resultaat is een grote chaos in een land dat aan de rand staat van een burgeroorlog of daar al mee bezig is. Geen veiligheid, de wederopbouw ligt vrijwel stil, er is nauwelijks werk en de voorzieningen zijn weinig beter dan onder Saddam Hoessein. 15% van de bevolking (4 miljoen Irakezen) kan regelmatig niet genoeg te eten kopen, 28% van de kinderen is ondervoed, 70 % van de bevolking heeft geen adequate drinkwatervoorziening. Het geweld en de onveiligheid beperken de mogelijkheden van hulpverleners, het is dweilen met de kraan open. En dit alles ondanks de enorme kosten: de totale uitgaven belopen inmiddels zo’n 500 miljard dollar (waarvan ca. 20 miljard voor wederopbouw). Maar het terrorisme dan, 11/9 was toch een belangrijke aanleiding tot de invasie ? In september 2006 verscheen er een geheim Amerikaans terreurrapport over Irak, dat - nadat er delen van uitgelekt waren en gepubliceerd in de New York Times - door Bush werd openbaar gemaakt. Daarin werd gesteld dat de oorlog het terrorisme juist heeft aangewakkerd. Door de oorlog zou een nieuwe generatie van terroristen zijn opgestaan. De wereld is er juist niet veiliger op geworden, ook al blijft Bush het tegendeel beweren. Een uitweg, een ‘graceful exit’ lijkt niet in zicht. Meer dan een jaar na de ´surge´ rijst alom de vraag: wat nu ? Waar is het langetermijnplan om de Irakese bevolking, maar ook de 160 duizend Amerikaanse militairen uit het moeras vol geweld te trekken ? Bush c.s. lijken op een soort Davy Jones, de figuur met het octopushoofd die in de nieuwe Pirates of the Caribbean als een Vliegende Hollander moet blijven ronddolen zonder ooit land te zien. Men kan niet eeuwig blijven en alles wijst erop dat na de aftocht het grote bloedvergieten pas echt zal beginnen. 3. De kloof tussen verwachting en realiteit. Er gaapt dus een enorme kloof tussen de verwachte gevolgen en het ideaalbeeld enerzijds en de werkelijke
36
gevolgen anderzijds. Een verklaring van de discrepantie kunnen wij slechts vinden in de vooronderstellingen waarvan men kennelijk was uitgegaan en die niet bleken te kloppen in de alledaagse werkelijkheid van de Irakese oorlog. Kennelijk was er bij het besluit tot de inval sprake van een tendentieuze perceptie van de werkelijkheid; waarbij de ogen gesloten werden voor hetgeen niet paste in het profiel. Het is het (veel voorkomende) verschijnsel van het herscheppen van de werkelijkheid naar het eigen ideaalbeeld. Het is een vorm van wishful thinking; het stellen van de wens boven de werkelijkheid. VOORONDERSTELLINGEN: Bezien wij het bovenstaande iets nader dan blijken met name de volgende vooronderstellingen een belangrijke rol te spelen: 4 (vooronderstelde) Berekenbaarheid Allereerst is er natuurlijk de overoptimistische vooronderstelling dat men de gevolgen van het ingrijpen redelijk nauwkeurig kon berekenen. Alsof mensen, een maatschappij, een cultuur altijd op een voorspelbare wijze zouden reageren ! Elke oorlog levert een weerlegging van de vooronderstelling dat men de gevolgen redelijk kan inschatten. 5. Overschatting van het waargenomene Bijna altijd worden de gevolgen als minder ernstig voorondersteld dan later het geval blijkt te zijn en de Irak-oorlog vormt daarop geen uitzondering. Dit hangt onder andere samen met de neiging relatief teveel acht te slaan op in het oog springende factoren en te weinig op de niet of minder opvallende. Met zou het een verabsolutering van het zichtbare kunnen noemen (men kan het ook zien als een vorm van een systematische waarnemingsfout of een tunnel visie). Wat men op de televisie ziet etc. wordt beschouwd als ongeveer alles wat er is en gebeurt: zoveel terroristen, zoveel doden en gewonden etc. Maar veel komt niet of vertekend op TV. Veel wordt niet geregistreerd en vele Irakezen (tot en met universitaire docenten) mijden uit vrees elke openbaarheid. Via de al dan niet toevallige zeef van de media menen wij ten onrechte bijna alles te weten. Indirecte gevolgen worden meestal schromelijk onderschat; zo ziet men in elke oorlog wel het onmiddellijke succes, maar slechts een klein deel van de gevolgen voor de locale bevolking. Helemaal onzichtbaar is meestal de geestelijke ruïne die wordt aangericht bij de slachtoffers en hun omgeving. En bij de daders. Deze gevolgen werken meestal veel langer door - zelfs generaties lang - en zijn veel moeilijker te herstellen dan de materiele schade of de politieke of economische gevolgen. Gevolgen kunnen ook ‘gunstiger’ zijn dan verwacht. Zo heeft de Amerikaanse nederlaag in Vietnam niet geleid tot een overwinning van het communistische blok; integendeel, nadat de Amerikanen vanaf 1975 uit Vietnam wegtrokken begon juist de geleidelijke ondergang van het communisme als machtsfactor.
6. Onvoldoende besef van de beperktheid van de tijdhorizon. Onderschatting van de ernst van de gevolgen komt veelal ook omdat men alleen kijkt naar direct optredende gevolgen. Hetgeen niet direct gebeurt wordt apart gezien; wordt voorondersteld geen gevolg te zijn. Oorlog is een mechanisme, dat niet alleen schade toebrengt aan de vijand, maar ook aan het land dat de machinerie in gang zet en ook daar gaat het om veel meer dan economische schade. Het gaat ook om schade aan militairen van een 'overwinnend' land en om schade aan de cultuur van dit land. Wellicht komt de voornaamste bedreiging voor het Westen veeleer daaruit voort dan uit het terrorisme. Maatregelen tegen het terrorisme kunnen schadelijker zijn dan terrorisme zelf. Gevolgen voor het terrorisme
37
De gezichtsbeperking t.a.v. de indirecte oorlogsgevolgen heeft ook zijn weerslag op het hoofddoel van de inval; de bestrijding van het terrorisme. Er bestaat een blinde vlek voor eigen daden en de gevolgen daarvan. De Amerikanen slaan wild om zich heen met weinig aandacht voor de scherfwerking. Het ingrijpen in Irak lijkt juist te bevorderen wat men wil bestrijden: een kweekvijver voor een nieuwe generatie terroristen, waarbij Al Qaeda kan inspelen op de woede over hetgeen in Irak gebeurt. Uit Irak stromende radicalisatiegolven kunnen zelfs leiden tot een gevaarlijke, zich uitbreidende chaos in de Arabische wereld. Ook Iran is ongewild versterkt. Door een en ander is de wereld er bepaald niet veiliger op geworden. Daarbij komt dat het hanteren van dubieuze middelen in de strijd tegen het terrorisme de geloofwaardigheid en het imago van Amerika ernstig kunnen aangetasten. Mede door de berichten over de foltering en vernedering van gevangenen is sprake van een groot legitimiteitstekort. 7. Vooronderstelde positieve verwachtingen van eigen daden. De berichten over het optreden van Amerikanen in de gevangenissen en de reacties daarop kwamen ook daarom als een grote schok omdat eigenlijk steeds was uitgegaan van de vooronderstelling: onze daden zullen slechts positieve effecten sorteren. Vanzelfsprekend, zo nam men aan, gaat er slechts een goede invloed van ons uit. In het slechtste geval zullen onze daden niets uithalen, doch negatief uitwerken zullen ze zeker niet. Voorzichtiger gezegd: Er gaat geen niet door ons gewenste invloed van ons uit. Of, in de bescheidener vorm: wij kunnen verhinderen dat er een negatieve invloed van ons uitgaat. Voorondersteld is dat men die invloeden van zichzelf kan laten uitgaan die men wenst, maar tegelijkertijd ongewenste neveninvloeden kan vermijden. Toen dit niet het geval bleek verschenen prompt artikelen met de kop: ‘Waar is het goede Amerika gebleven’. Niet alleen ontdekte men dat mensenrechten niet van buitenaf kunnen worden opgelegd, maar ook dat men ze zelfs niet aan de eigen soldaten kon opleggen. 7a Neutraliteit ? De genoemde vooronderstelling ziet men soms in een wat bescheidenere vorm optreden, namelijk in de mening a.h.w. 'neutraal', onbeïnvloedend aanwezig te kunnen zijn. In de werkelijkheid actief te kunnen zijn zonder daarop invloed uit te oefenen en daarmee dus ook geen negatieve invloed. Denk bijv. aan het gebrek aan aandacht voor de weerslag van het eigen gedrag in Irak op de omringende landen of de bondgenoten. De (meestal onbewuste) vooronderstelling als een soort neutrum, een niet beïnvloedende factor in, maar tevens 'buiten' de werkelijkheid aanwezig te kunnen zijn wordt evenwel altijd weer gelogenstraft. Van elke daad en elke aanwezigheid gaat onwillekeurig reeds een invloed uit, die, hoe onbedoeld en onbeduidend soms ook, toch op mensen en situaties inwerkt. Denk aan de spotprentjes van een aantal zware tanks opgesteld in een onbewapend gebied met als onderschrift: 'we bemoeien ons nergens mee'. Het is bekend dat reeds het uitspreken van een vermoeden en zeker van een voorspelling grote gevolgen kan hebben. Een president die spreekt over het gevaar van oorlog met een buurland brengt deze oorlog daardoor soms onbedoeld naderbij ('selffulfilling prophecies'). Het eigen 'demonstratie-effect' wordt vaak onderschat. Een fraai voorbeeld van (het besef van) deze vooronderstelling was te zien tijdens de Cuba-crisis. In 1962, toen er beslissingen moesten worden genomen waar de toekomst van de wereld van kon afhangen, bleef president Kennedy in eerste instantie opzettelijk buiten de afwegingen van zijn adviseurs, zich realiserend dat het enkele feit van zijn aanwezigheid de vrije uitwisseling van gedachten zou kunnen beïnvloeden.
8. Maakbaarheid. Nation-building Wie meent de gevolgen van een oorlog te kunnen berekenen, mag verwachten dat dit ook voor de vrede geldt. 'We hebben de boosdoener, het kwaad, verslagen. Het land ligt weliswaar in puin, maar als de wortel van het kwaad verwijderd is, ligt de weg open om de samenleving te maken zoals die behoort te zijn. Zoals ook de Irakezen die wensen. We zullen ze eens wat laten zien; het hele Midden-Oosten, de hele wereld zal ervan opkijken'. Alles is maakbaar, ook Irak. Eigenlijk merkwaardig. Hoe toch is het mogelijk dat conservatieven, die altijd gewaarschuwd hebben tegen ambitieuze social engineering en oog hadden voor onbedoelde gevolgen van beleid, nu denken dat
38
zij de klus in Irak wel even zullen klaren. Juist in een tijd dat Amerikaanse conservatieve denkers en schrijvers in dikke boeken menen te kunnen aantonen dat de Islamitische godsdienst en de Arabische wereld nauwelijks vatbaar zijn voor enige vorm van modernisering; politiek, cultureel noch sociaal. Hoe kon men verwachten op deze steenachtige grond een democratisch gewas te kunnen planten! De gedachte om temidden van een vijandige Arabische wereld een op Westerse leest geschoeid regime te vestigen, kon alleen opkomen bij een supermacht die meent dat alles voor dollars te koop is en dat een club door het Pentagon geselecteerde refugiés als nieuwe regering de lakens kon gaan uitdelen. Dit is des te vreemder omdat de Amerikaanse ervaringen met nation building in het verleden niet bepaald positief waren. Sinds 1899 (verovering van de Filippijnen) heeft de V.S. 18 keer natievorming bevorderd en slechts in drie gevallen is het gelukt om duurzame instituties op te bouwen: Japan, Duitsland en Zuid-Korea. In alle drie gevallen bleven de Amerikaanse soldaten er gewoon zitten. En de eerste twee waren landen die al een sterke staat bezaten. Dat desondanks het project van 'nation building' dermate fanatiek werd doorgezet kan men op twee manieren duiden. De eerste is dat de beleidsmakers dit verleden niet kennen of impliciet (en waarschijnlijk onbewust) vooronderstellen: van het verleden, van de geschiedenis kunnen wij niets leren. Nu is alles anders. Met onze huidige macht en technologie kunnen wij alles. Het technologische vooruitgangsgeloof. Maar macht alleen is onvoldoende. Het is alleen maar middel, en geen doel. En het heeft duidelijk grenzen. ‘Het is eenvoudiger een rivierbedding te verleggen dan een cultuur te veranderen’, zo heeft Han Fortmann ooit opgemerkt. Daarnaast lijkt er soms ook een wat penetrante olielucht van het geheel af te slaan.
Samenvattend moet men wel concluderen dat alle plannen om Irak (en het Midden-Oosten) te democratiseren alleen maar hebben geresulteerd in meer fundamentalisme, extremisme, terrorisme en antiAmerikanisme. 9. Vooronderstellingen omtrent de Irakezen In het beeld dat de Amerikanen van de Irakezen hadden lag bij nader inzien de vooronderstelling besloten dat – hoewel het soms anders lijkt - de Irakezen toch ten diepste zijn als wij (dwz`de Amerikanen). Ook zij (de Irakezen) willen eigenlijk in laatste instantie hetzelfde als iedereen (als alle weldenkende mensen): vrijheid , democratie en welvaart. Een duidelijk voorbeeld van generalisatie, die de werkelijkheid buiten beeld hield en houdt. Fukuyama - en velen met hem - waren echter realistischer in de verwachting dat er een grote chaos zou ontstaan zodra de ijzeren vuist van Saddam zou worden geëlimineerd. Zonder deze vuist zouden enorme centrifugale krachten aan de dag treden als etniciteit, gepolitiseerde religie, de stam- en clanstructuur en de invloed van buurlanden die zwelgen in anti-amerikanisme. Hoe deze in toom te houden? Wie porselein breekt moet betalen. De vergelijking van het Joegoslavië na Tito lag voor de hand. Na de militaire overwinning en het begin van de aanslagen zag men hetzelfde generalisatie-fenomeen optreden in een andere vorm. Nu luidde het ongeveer: alle Irakezen zijn terroristen. Daarom moeten we niet te kieskeurig zijn met schieten en gevangenneming en behandeling in de gevangenis. Maar behalve terroristen en opstandelingen is er ook een grote massa die droomt van een beter leven. Daarom is het belangrijk niet alleen te vechten, maar ook gematigde islamieten te paaien. Een oorlog kan alleen succesvol zijn als men er in slaagt de vijandige elementen te vernietigen zonder de brede massa van zich te vervreemden.
10. Zelfbeeld Amerikanen en beeld Irakezen van de Amerikanen Aan alle grote fouten ligt zelfgenoegzaamheid ten grondslag (John Ruskin).
Op grond van een en ander valt het te begrijpen dat de Amerikanen min of meer verwachtten bij de inval met gejuich te worden ontvangen door de Irakezen; blij verlost te zijn van Saddam Hussein. Mede daardoor zou vanuit een democratisch Irak de democratisering van het gehele Midden-Oosten kunnen beginnen. Overtuigd de wereld te kunnen herscheppen naar eigen voorbeeld, met de Amerikaanse vorm
39
van democratie en vrijheid als een model, moest dit vroeg of laat toch wel door iedereen worden verwelkomd. De ‘Irakezen zouden ons in de armen sluiten'. Er werd voorondersteld: Wij zijn geliefd en wij worden bewonderd. Groot was de verbazing toen dit slechts wishful thinking bleek en vele andere landen bovendien twijfelden aan de zuiverheid van de motieven; dat men werd veracht in het Midden-Oosten en de rest van de wereld. Maar het ergste was misschien wel de constatering niet alleen te worden gehaat om wat men deed, maar om wie men was; Amerikaan, buitenlander, ongelovige. 11. Vrijheid In Irak zou democratie, welvaart en geluk worden gebracht, maar vooral ook vrijheid. Dat zou geen groot probleem zijn; zoals Bush op 6 november 2003 zei: 'De Irakese democratie zal slagen en dat succes zal het nieuws verspreiden, van Damascus tot Teheran, dat vrijheid de toekomst kan zijn van elke natie'. Hij voegde daaraan toe: 'De bevordering van vrijheid is de roeping van onze tijd en van ons land. Wij geloven dat vrijheid de bedoeling van de natuur is en de richting van de geschiedenis'. Het begrip vrijheid werd een soort heilig panacée voor alle kwalen. Maar - als vanzelfsprekend - werd voorondersteld dat de nieuw verworven vrijheid zou worden gebruikt zoals het ’behoort’ wat wil zeggen: om het goede te kiezen. En dat wil zeggen: de kant van de U.S.A. en de waarden waar zij voor staan. Sedert Alexis de Tocqueville aan het begin van de 19e eeuw is de samenhang van vrijheid en deugd beklemtoond: 'Vrijheid is waarlijk iets heiligs. Er is slechts één ding wat die naam eerder toekomt en dat is de deugd. Maar wat is de deugd anders dan de vrije keus van het goede?' Reeds hij wees op de gevaren van de vrijheid zoals vervlakking, versimpeling en een tirannie van de meerderheid. 'Zonder verantwoordelijkheid, wijsheid en rechtvaardigheid is vrijheid zelfs een groot gevaar voor de samenleving' aldus De Tocqueville. Maar vrijheid betekent dat men steeds een keuze heeft en dat mensen andere keuzen kunnen maken dan ons welgevallig zijn en ook voor het kwade kiezen. Vrijheid is geen schoothondje; zij slaapt nooit. Zij wil al het mogelijke, dus ook het kwade en verschrikkelijke. Vrijheid is ook een terrorist (Ormeling). [Het gaat hier eigenlijk om een soort vooronderstelling die al bekend was uit het vroegere Sovjet-blok: het volk zal vrijwillig kiezen voor de zegeningen van het communisme. En waar dit niet gebeurt moeten wel ondermijnende anti- partijgroepen aan het werk zijn of waren iemands (voor)ouders niet vrij kapitalistische bacillen en anders is er alle reden voor een psychiatrische opname]. Als Bush, Rumsfeld, Blair en hun aanhangers niet waren gaan denken (door de schok van 11/9) dat alles anders was geworden en de lessen van de geschiedenis niet meer telden, hadden ze een heel oud patroon kunnen ontwaren. Alle koloniale projecten zijn vroeger of later gestrand op het gevoel van de onderdanen in de koloniën dat ze worden onderdrukt door vreemden. Fijn dat ze scholen en ziekenhuizen bouwen maar ze moeten ophouden de baas te spelen in ons land. We hebben recht op vrijheid, op onze eigen weg, op onze eigen fouten en desnoods moeten de vreemde heersers met geweld worden verdreven. De tweede les van het kolonialisme is dat dit ‘bevrijdende geweld’ altijd gestaag aanhang onder de burgers wint en tegelijkertijd een verziekende invloed heeft op de strijders en hun leiders; hoe langer het duurt, hoe erger het wordt. Bevrijdingsbewegingen werden zo nieuwe dictaturen; denk aan Zimbabwe, Somalië, Liberia, Sierra Leone, Sudan, Congo-Kinshasa, Cambodja etc. En natuurlijk Afghanistan nadat de Russen verdreven waren en de Taliban de macht greep. Ooit waren zij begonnen als moralistische jongeren van koranscholen die met een zuiver leger een eind wilden maken aan de elkaar bestrijdende corrupte milities van krijgsheren. Die eerder het communistische regime ten val hadden gebracht met steun van de CIA en Bin Laden !
Als wij de les van Irak, Afghanistan en vele landen kort willen samenvatten zou die wellicht kunnen luiden: zij willen ons niet, maar wij doden hen om ons te willen. Er werd kortom voorondersteld: - Vrijheid is een noodzakelijke en voldoende voorwaarde voor voorspoed en geluk (en daarmede de hoogste norm). - Vrijheid is ieders diepste wens - Vrijheid heeft geen negatieve aspecten, zij zal niet worden misbruikt. - Vrijheid moet derhalve uiteindelijk zo min mogelijk worden belemmerd.
40
12. Terrorisme: bestrijding van symptomen i.p.v. oorzaken De nadruk op vrijheid betekent natuurlijk wel dat terrorisme altijd en overal moet worden bestreden; de terroristen zijn immers de vijanden van de vrijheid. Als gezegd diende de inval in Irak vooral ook dat doel; 11/9 mocht niet herhaald worden. Maar men kan een muggenplaag niet stoppen door steeds meer muggen dood te slaan; het moeras moet worden gedempt. Een belangrijke oorzaak van het islamitisch fundamentalisme is het slechte functioneren van de regimes in het Midden-Oosten. De regeringen zijn meestal zo repressief en economisch zo disfunctioneel dat ze een extreme religieuze oppositie hebben voortgebracht. De meeste terroristen van Al-Qaeda komen uit Egypte en Saoedi-Arabië. Ze willen de regimes daar omverwerpen en vallen het Westen ook aan omdat zij die regimes steunen. Impliciet betekent dit dat men vooronderstelt het terrorisme met symptoombestrijding te kunnen uitroeien, dus impliciet: symptomen zijn tevens oorzaken. D. TEN GRONDSLAG LIGGENDE MENSBEELDEN Achter dit alles schuilt een mensbeeld. Beter gezegd mensbeelden, want meerdere aspecten blijken een rol te spelen. 1. De goede mens ? Het mensbeeld van de Republikeinse partij, zeker de rechtervleugel (en met name de op dat moment zeer invloedrijke Cheney) is met name gebaseerd op het werk van de protestantse theoloog Reinhold Niebuhr (1892- 1971). Een centraal thema in diens werk is de vermaning realistisch te zijn over de menselijke natuur. De mens is tot goed, maar zeker ook tot kwaad in staat. In zijn boek The Children of the Light and the Children of the Darkness stelt Niebuhr dat mensen een duidelijke visie moeten hebben op goed en kwaad, zodat zij begrijpen wat goed is en dat kunnen nastreven, maar ook duidelijk het kwaad zien en dat kunnen bestrijden. Maar dit alles geldt niet alleen voor republikeins-rechts. Vanaf het begin van de Amerikaanse geschiedenis is er altijd ook een onmiskenbaar pessimistische ondertoon in elk spreken over de mens. Het idealisme van de Founding Fathers van de U.S.A. dat vorm kreeg in de Amerikaanse grondwet en de hierin vastgelegde scheiding der machten met al zijn 'checks and balances' was nooit succesvol geweest als het niet was gebaseerd op een pessimistisch mensbeeld. Zij beschouwden de grimmige strijd van allen tegen allen als de natuurlijke toestand. De invloed van Hobbes is altijd aanwezig geweest.
2. De ‘onbeschreven’ mens (de mens als ‘tabula rasa’) Anderzijds zijn de U.S.A. altijd sterk beïnvloed geweest door het behaviorisme (denk ook aan de populariteit in de V.S. van de gedragstherapieën). De mens komt als onbeschreven blad ter wereld en het is hoofdzakelijk zijn omgeving die bepaalt wat hij wordt. Het kwaad komt van buiten, de mens is van nature goed. Erfzonde is eigenlijk onzin. Daarom ook is de samenleving maakbaar. Omdat de mens sterk beïnvloedbaar is, is een goede opvoeding, met veel normen en waarden, ook erg belangrijk. 3. De materialistische mens Deze beïnvloedbaarheid brengt ons bij een derde element, namelijk de invloed van het materiële. Impliciet wordt voorondersteld: de mens wordt primair gedreven door materiële motieven. Consumptie is een van de voornaamste menselijke motivaties en als men iets wil bereiken zijn materiële incentives heel belangrijk. Sommigen stellen zelfs dat oorlogen - en met name de Irak-oorlog - vooral op economische gronden worden gevoerd (olie, grondstoffen etc.). Hoewel hiervoor ongetwijfeld argumenten voorhanden zijn is het moeilijk hier van een algemene regel te spreken: bij oorlogen als in Vietnam lijken geopolitieke
41
overwegingen als macht een veel grotere rol te hebben gespeeld. Het is eigenlijk alleen de Amerikaanse burgeroorlog (de strijd tussen Noord en Zuid) waar de dominantie van economische factoren onomstreden is. 4. De vervangbare mens Het gevaar van een behavioristisch en materialistisch mensbeeld is dat het gemakkelijk kan overgaan in de opvatting dat mensen een beetje zijn als dingen; 'fungibel'. Onderling vervangbaar, zoals gloeilampen. Alle mensen zijn in wezen hetzelfde. Dit kan ook betekenen dat mensen en culturen 'mechanistisch' kunnen worden geanalyseerd. 5. De gelijke mens Deze opvatting kan ook voortkomen uit een zeer positieve belangrijke vooronderstelling in de Amerikaanse cultuur, namelijk dat alle mensen gelijk zijn. Alle mensen worden gelijk geboren en elk mens is even belangrijk. Het gelijkheidsideaal. Dat is althans de theorie. Wie de oorlogsverslaggeving beziet, kan zich evenwel niet geheel aan de indruk onttrekken dat de dood of de waardigheid van een Irakees toch wat minder belangrijk is dan die van een Amerikaan. 6. De rationele mens Op vele gebieden is in de U.S.A. de invloed van de Verlichting altijd groot geweest: De mens is een rationeel wezen. Mensen worden slechts of primair gedreven door rationele motieven. Deze vooronderstelling houdt in dat alle problemen welbeschouwd oplosbaar zijn als men maar gebruik maakt van de ratio. De mens zou zich primair laten leiden door zijn rede, zijn verstand. Ieder mens zou derhalve uiteindelijk met rationele argumenten zijn te overtuigen. Er zouden geen structurele irrationele gebreken in de mens bestaan. 7. Eigenbelang Dit betekent – nogmaals - ook: De mens kent zijn (welbegrepen) eigenbelang. En hij zal dienovereenkomstig handelen (en dit eigenbelang valt samen met het algemeen belang). 8. De universele mens. In wezen is elk mens, waar ook ter wereld, eender. Hoewel niet ieder zover is als de Amerikanen, heeft iedereen het in zich om ook zo te worden. Ook hier is grond voor twijfel. Zelfs t.a.v. het verschil tussen Amerikanen en Europeanen. Robert Kagan stelt in 'The balance of Power. The gap between America and Europe': De Europeanen zijn van Venus. Zij hebben een Kantiaans wereldbeeld, vertrouwen op internationale organisaties en verdragen. De Amerikanen zijn van Mars, zij denken dat Hobbes het bij het rechte eind had, geloven in laatste aanleg niet in goede trouw. Zij vertrouwen dus op hun macht.
9. De kenbare mens. In een en ander ligt ook de vooronderstelling besloten: Men kan de/een mens helemaal kennen. E. TEN GRONDSLAG LIGGENDE KENNISTHEORETISCHE VOORONDERSTELLINGEN Door al het genoemde spelen ook een aantal kennistheoretische vooronderstellingen heen waarop wij tot slot willen ingaan.
42
1. Eenvoud Het gehele gebeuren rondom deze oorlog is doortrokken van de vooronderstelling: De wereld is eenvoudig en overzichtelijk. De werkelijkheid is niet zo ingewikkeld als ze lijkt. Het conflict zou in vrij simpele termen kunnen worden samengevat. Er is een kwaad (terrorisme, Al Qaeda, Saddam) en dat levert gevaar op. En er is een 'goed' (de U.S.A. en zijn daadkrachtige regering) dat daar iets aan doet. Deze moedige, daadkrachtige houding staat in schril contrast tot de inerte, passieve houding van het oude Europa, waar landen als Frankrijk en Duitsland niet schijnen te begrijpen waarom het gaat. Simplisme wordt verkocht als helderheid. Het gaat hier om een veelvoorkomende vooronderstelling, die altijd een zekere aantrekkelijkheid heeft. Immers, hoe eenvoudiger de werkelijkheid, hoe gemakkelijker hij te kennen en dus ook te beheersen is. Een gecompliceerde, onbegrijpelijke werkelijkheid, met zijn myriade verschijnselen en gebeurtenissen is heel onaangenaam om niet te zeggen bedreigend. Duidelijkheid, eenvoud, overzichtelijkheid, heldere schematisering en 'objectiviteit' maken de zaken tenminste kenbaar en hanteerbaar. Hoe minder dimensies en hoe minder 'noemers' hoe beter. Liever monisme dan pluralisme, liever horizontaal en unilineair dan interdependent, toevallig of onvoorspelbaar. Derhalve wordt niet alleen hier maar overal, zeker in de politiek, vaak maar al te graag voorondersteld dat het mogelijk en wenselijk is om de verwarrende veelheid van verschijnselen en gebeurtenissen te reduceren tot een helder, overzienbaar, afgerond en gesloten systeem of model. Dit moet op een simpele wijze overzichtelijkheid en daarmede houvast bieden, een oriëntatie in een zich onsystematisch, om niet te zeggen chaotisch voordoende werkelijkheid. Klaarheid en duidelijkheid, dat is wat men wenst. Alles moet logisch in elkaar zitten, de ervaringswereld kan in enkele centrale categorieën worden samengevat, gevangen in enkele algemene wetmatigheden. Het uniforme is essentieel, het bijzondere is bijzaak; het gemeenschappelijke is relevant; het verschillende, unieke is irrelevant. Simpele oplossingen voor simpele problemen. Helaas, in de praktijk zijn er zelden pasklare problemen en al helemaal geen pasklare oplossingen. Dit ervaart men soms hardhandig. Zo ook in Irak. 2. Eenduidigheid Vandaar ook vaak de vooronderstelling: De beschikbare feiten laten maar één interpretatie toe. Niets is echter minder waar. De een leert bijv. uit de eerste golfoorlog: je moet nooit onderhandelen met een agressor. De ander: nu blijkt dat een oorlog nooit een echte oplossing vormt. Men concludeert uit de feiten vaak wat men altijd al dacht. Nog steeds schokkend is de stelligheid waarmee het bezit en de productie van massavernietigingswapens bewezen werd geacht. Hoewel, als we de voor Bush uiterst pijnlijke uitspraken van Mc Clellan in mei 2008 mogen geloven, hebben Bush c.s. steeds geweten dat deze wapens er niet waren ! 3. Overschatting van de gegevens Wij zagen dat de beschikbare kennis vaak wordt overschat (massavernietigingswapens !). Impliciet werd eigenlijk voorondersteld: we kunnen alles verklaren met de beschikbare gegevens. Anders gezegd: we beschikken over alle relevante gegevens. De ter beschikking staande gegevens zouden voldoende zijn om een ingrijpen te rechtvaardigen. Nog anders geformuleerd: Wij kennen de gehele relevante werkelijkheid. Het (waargenomen) deel van de werkelijkheid is representatief voor het geheel. 4. Zichtbaarheid
43
Zoals wij eerder zagen wordt vooral datgene serieus genomen wat zichtbaar is. Meestal via de media. Dit betekent dat impliciet wordt aangenomen dat datgene wat van iets wordt waargenomen ook een goed en betrouwbaar beeld geeft van de gehele achterliggende werkelijkheid. Dit geldt wederom niet alleen voor de Irak-oorlog. Te snel wordt geconcludeerd, dat regeringen namens hun volk spreken, leiders representatief zijn voor hun achterban, dat achter een glimlach een vriendelijk mens schuilt enz. Kortom, dat de 'buitenkant' representatief is voor het geheel; dat de 'binnenkant' (min of meer) is zoals deze zich naar buiten voordoet. Daarom ook wordt vaak te snel voorondersteld dat men op iemands woorden en uiterlijk gedrag mag afgaan, los van een mogelijk verborgen motief. Voorondersteld is: Het zichtbare (of wat men daarvoor houdt) vormt een voldoende basis voor een beslissing. Een analyse of oordeel mag en/of moet men baseren op de meest opvallende verschijnselen. En ook: Causale verbanden bestaan met name tussen zichtbare en opvallende verschijnselen. Maar hetgeen men waarneemt is slechts het topje van een ijsberg. De ware werkelijkheid is nooit de meest zichtbare.
5. Kwantificeerbaarheid Dit is vaak een van de meest probate middelen om de zaken op één noemer te brengen. De vooronderstelling alles te kunnen meten schept orde, eenheid en lijkt een maximum aan objectiviteit te garanderen. Het adagium luidt: 'Weten is meten': alles is kwantificeerbaar. Wat niet kwantificeerbaar is zou irrelevant zijn en buiten beschouwing worden gelaten. Ook dit is iets van alle tijden: ‘was ihr nicht rechnet, glaubt ihr, sei nicht wahr, was ihr nicht wägt, hat für euch kein Gewicht was ihr nicht münzt, das meint ihr, gelte nicht’ [Goethe, Faust ]
6. Berekenbaarheid In dit beeld past ook de vooronderstelling: De werkelijkheid is in hoge mate berekenbaar. En daarmede voorspelbaar. Niet alleen de oorlogshandelingen, maar ook de calculaties om een samenleving op te bouwen. Anders gezegd: We kunnen het toeval uitschakelen. Dit impliceert uiteraard: Alles is (volledig) causaal bepaald en causaal verklaarbaar. 7. Mono-causaliteit Het zou ook altijd mogelijk zijn één duidelijke oorzaak aan te geven voor een gebeurtenis. Alles is monocausaal te verklaren. De werkelijkheid is echter altijd veel gecompliceerder. 'Factorencausaliteit' moge gelden bij militaire operaties, in de sociale werkelijkheid heeft de causaliteit betrekking op relatiestructuren en conditionalisme. Anders gezegd gaat het erom dat niet elk verschijnsel één oorzaak heeft, maar door een reeks van samen werkende omstandigheden tot stand komt. Het gaat om pluricausale verbanden, dit zijn relaties tussen de delen onderling en de delen t.o.v. het geheel. Jordan geeft als illustratie het schertsverhaal over een koning die een oorlog begon omdat hij slechtgehumeurd was. En dit humeur vond zijn oorzaak in het feit dat zijn schoenmaker hem laarzen had geleverd die pijn deden. Bij enig nadenken hierover wordt snel duidelijk dat geen van de genoemde factoren (koning, laarzen, schoenmaker) op zichzelf een voldoende voorwaarde was voor de oorlog. Deze is slechts te verklaren uit een gecompliceerd verband van vele factoren en rollen; in hun gecompliceerde samenhang vormen zij als geheel de oorzaak. 18 8. Objectiviteit (versus culturele beïnvloeding) 18
Jordan, De causale verklaring van het leven, 1940, p. 79-85
44
De beschikbare kennis zou ook objectieve kennis zijn. Dit impliceert drie mogelijkheden: a. Onze 'hoek' of 'punt' van waarneming (met name vanuit de U.S.A.) is irrelevant. Hij doet niets af aan de objectiviteit van onze informatie en oordelen b. Onze inzichten zijn niet bepaald door ons verleden of door onze (Amerikaanse) cultuur. Wij kunnen autonoom denken en handelen. c. een opvatting die objectiviteit en algemene geldigheid pretendeert, mag in belangrijke mate worden gebaseerd op de waarden en ervaringen van de groep, cultuur en/of maatschappij, waarvan men deel uitmaakt. Dus eigenlijk: deze (onze) cultuur is objectief en algemeen geldig. Voorondersteld is dat andere culturen en volken in wezen dezelfde objectieve waarden, ambities en aspiraties hebben (of althans behoren te hebben)als wij in de onze cultuur. Anders gezegd: Het eigene is normaal en vanzelfsprekend; het andere vreemd, raar, een soort afwijking. Eigenlijk wordt bedoeld dat andere culturen (en gewoontes etc) vreemd, ‘abnormaal’ zijn. In zijn meest algemene vorm geformuleerd: Andere mensen zijn, voelen en/of denken zoals wij. En zo niet dan zitten ze fout. Steeds weer hebben de Amerikanen gedemonstreerd hoe weinig ze begrepen hebben van de Irakese maatschappij en cultuur. Een van de hardnekkigste verkeerde vooronderstellingen was het geloof dat vrede in Irak wordt bereikt als de politieke elite van het land bijeenkomt in een congreszaal en compromissen sluit over de deling van de macht en een nieuwe grondwet. Dat zou alleen gelden als Irak een westers land was, levend in de schaduw van de Magna Carta. Verhelderend in dit verband is de in 1990 door Khaldoun Hassan al-Na1queeb geïntroduceerde theorie van het politiek tribalisme. Deze sociologische theorie is mede geïnspireerd is door de beroemde moslimgeleerde Ibn Khaldoun die reeds in 1377(!) wees op het belang van politiek tribale clans die bestaan uit een hiërarchisch geordende groep families, die zijn verbonden door bloedbanden, huwelijk, gedeelde loyaliteit en tribale allianties. In Irak zijn er meer dan honderd van deze clans te onderscheiden en de meeste Irakezen identificeren zich in sterke mate met hun tribale groep, welke ook bescherming en ondersteuning biedt aan de deel uitmakende families. Saddam zette veel leden van zijn eigen clan in de Irakese regering en de Republikeinse Garde en hij rekruteerde soldaten via clanleiders. Steeds weer wordt het handelen gedomineerd door de angst dat een andere clan de macht grijpt (zoals eerder die van Saddam); bv. dat Al-Maliki een tweede Saddam wordt. Wie dit systeem niet begrijpt kan ook niet de juiste maatregelen treffen: het bewind van Saddam Hoessein omverwerpen is één, Irak controleren is iets totaal anders. Het sturen van meer troepen heeft geen zin. Het feit negeren dat Irak een politiek tribale maatschappij is, is zeer gevaarlijk. Irak zal niet op afzienbare termijn veranderen in een democratie, noch zal de huidige strategie en opzet leiden tot meer stabiliteit. Als men niet beseft dat men te maken heeft met een land dat totaal anders in elkaar zit dan westerse democratieën zijn ernstige fouten onvermijdelijk.
9. Onveranderlijkheid De huidige situatie is min of meer gelijk aan die in het verleden. De tijd verandert iets niet wezenlijk. Maar: ervaringen uit het verleden zijn nog steeds relevant. Bush heeft de invasie in Irak vergeleken met D-day. Maar in 1944 was het kwaad nog wel geografisch aanwijsbaar en met wapens te vernietigen. Ook Saddam's grote fout in de eerste golfoorlog was dat hij uitging van de laatste oorlog die hij gevochten had: de van 1980-1988 durende strijd tegen Iran. Hoewel Iran numeriek sterker was liep het redelijk goed af voor Irak door hun overwicht in de lucht en grotere aantallen raketten. Zij bouwden hechte verdedigingslinies die zeer effectief bleken. Maar toen de Irakezen dit in de golfoorlog langs de grens met Kuweit herhaalden, werkte dit niet omdat de omstandigheden totaal anders waren. Nu waren het de geallieerden die het overwicht in de lucht hadden en daarmede over veel betere informatie beschikten waardoor hun artillerie veel beter gericht kon worden. Een fraai voorbeeld van de rampzalige gevolgen (voor de Irakezen) van verabsolutering van de ervaringen uit het recente verleden.
45
F. SAMENVATTING VAN DE GEVONDEN VOORONDERSTELLINGEN IN EEN AANTAL BASISVOORONDERSTELLINGEN Na een minutieus onderzoek van de beschikbare bronnen vonden wij een flink aantal vooronderstellingen die op uiteenlopende wijzen een rol gespeeld lijken te hebben in de Irak-oorlog. Laten wij het gevondene nogmaals samenvatten. I. Goed en kwaad zijn altijd duidelijk van elkaar te onderscheiden, absolute, grootheden. (zie A3) II. Wij weten wat goed is en wat kwaad, wij kennen goed en kwaad.(zie A 1,2 en 4 en D1) III. Wij zijn goed. Het begrip goed valt ongeveer met ons samen. (A5, B4, C1,7,11 D2) - het goede valt samen met onze eigen kwaliteiten, eigenschappen, waarden en criteria. - het kwade met hetgeen hiervan verschilt. - wij zijn de bron van het goede - wij bevatten geen kwaad - Vrijheid en democratie zijn altijd goed, onvrijheid en dictatuur altijd slecht - de eigen motieven om tot actie over te gaan waren goed en nobel - waar het fout gaat (ging) is meestal sprake van de eigen schuld van de slachtoffers. - als iets goed gaat is het onze verdienste, als het fout gaat is het niet onze schuld. - ons (welbegrepen) eigenbelang valt samen met het algemeen belang. - problemen en gevaren komen in beginsel van buiten.
IV. Wij zijn (bijna) almachtig (B1,2,3,7,8 C 1/2,8, D2,3,4,9) - De werkelijkheid is in laatste instantie maakbaar, beheersbaar en hanteerbaar (soms in normatieve zin: de werkelijkheid moet beheerst en veranderd worden). - wij kunnen het kwade vernietigen - wij kunnen het goede maken, een goede maatschappij opbouwen - wij kunnen elke situatie naar onze hand zetten en uiteindelijk een ideale wereld, een ideale maatschappij creëren. We kunnen de toekomst maken zoals we hem willen. - het hangt allemaal van ons en onze inspanningen af. Zonder ons gaat het niet of niet goed. - onze handelingskracht is sterker dan de problemen waar we voor gesteld zijn. - onze daden zullen slechts positieve effecten sorteren.
V. Wij zijn (bijna) alwetend. (B5, C1 4, 9 D6,8,9 E1,2,5,6,7,8a) - wij weten welke doelen moeten worden nagestreefd. - Wij weten hoe de wereld moet worden veranderd. - Wij weten ook hoe de doelen moeten worden gerealiseerd; wij weten hoe we alles moeten aanpakken - wij kunnen de gevolgen van ons het ingrijpen alsmede onze acties tegen terroristen redelijk nauwkeurig berekenen - wij weten wat de wensen van de Irakezen zijn en hoe ze denken en voelen. - De wereld is eenvoudig en overzichtelijk. (de wereld is niet zo ingewikkeld als ze lijkt; de werkelijkheid is (altijd en volledig) kenbaar - De ervaringswereld kan in enkele centrale categorieën worden samengevat, gevangen in enkele algemene wetmatigheden en die kunnen wij doorschouwen - eigenlijk hebben wij de waarheid (individueel of collectief) in pacht
VI. Wij zijn (bijna) alziend. (A2, C5, 12 D3 E3,4) - wij weten precies wat zich in Irak afspeelt (massavernietigingswapens!) - alleen het (zichtbare) resultaat telt.
46
- we kunnen alles verklaren met de beschikbare gegevens. - de dingen zijn zoals we ze waarnemen. Wij mogen afgaan op in het oog springende factoren - de 'buitenkant' representatief is voor het geheel. Anders gezegd: Wat wij waarnemen is de volledige werkelijkheid: Wij kennen de gehele relevante werkelijkheid
VII. Wij zijn (bijna) volmaakt, perfect. (A4,5,6, B5,6 C1,7 E8) -wij maken geen fouten -wij zijn (bijna) onfeilbaar
VIII. Wij zijn superieur (A6, B6 C1 8) - we zijn uitnemender dan en superieur aan andere volken en rassen. - wij zijn beter, belangrijker, groter, hoger - wat onze superioriteit (invloed, macht, rijkdom etc.) versterkt is goed; wat het verzwakt slecht. Het eigene is normaal en vanzelfsprekend; het andere vreemd, raar, een soort afwijking. Soms normatief: wij moeten beter zijn of worden dan de wereld om ons heen; goed is hetgeen onze superioriteit versterkt, slecht wat het verzwakt.
IX. Wij zijn autonoom, onafhankelijk (E8b) - wij kunnen autonoom denken en handelen. - wij kunnen het alleen af We hebben (als Amerikanen) de buitenwereld (bv. de Europeanen) niet echt nodig. We kunnen het ook zonder hen wel af., op eigen kracht. - wij zijn onbepaald. Onze opvattingen en inzichten zijn niet bepaald door ons verleden of door onze cultuur, doch hebben universele waarde. - Wij zijn niet wezenlijk beïnvloed of bepaald door de buitenwereld, noch afhankelijk van de buitenwereld. - Wij zijn onbeïnvloedbaar.
X Wij zijn geliefd en worden bewonderd (C1, C10, C11). XI. Wij zijn onbeperkt, onbegrensd (A7, C5,6 E3) - wij zijn ruimteloos, oneindig. XII. Wij zijn tijdloos (A7, C6, D8, E8c, E9) - onze waarden zijn tijdloos en universeel. - de huidige (oorlogs) situatie is eender als vroegere situaties. - hetgeen niet direct gebeurt kan geen gevolg zijn. - van de geschiedenis kunnen wij niets leren. (denk aan Nation-Building). - de toekomst is (ongeveer) als het verleden. - de toekomst is (dus) kenbaar. - wij zijn niet-veranderend (wij zijn eeuwig).
XIII. Wij zijn onkwetsbaar (C2,3) XIV Wij zijn het centrum van het zijnde (A4,7 B7 C3 C7,9 D8 E10) XIV b De werkelijkheid is zoals wij hem opvatten. Onze opvattingen en vooronderstellingen hebben een hoger waarheidsgehalte dan de werkelijkheid. Wij mogen/moeten de werkelijkheid herscheppen naar ons eigen ideaalbeeld (denk bv. aan het onverwoestbare
47
optimisme van Bush). - Wij kunnen de werkelijkheid vatten in onze schema's; in een aantal stereotypen. - Feiten mogen worden getoetst en beoordeeld aan overtuigingen of theorieën; de werkelijkheid gevoegd in de eigen categorieën. Als de werkelijkheid niet overeenstemt met onze schema’s dan zullen de feiten wel niet kloppen. (het is eigenlijk het oude Hegeliaanse ‘Wenn die Theorie nicht mit den Tatsachen stimmt, umso schlechter für die Tatsachen’). De consequentie is dat het gelijk vanzelfsprekend aan onze zijde is en dat wij ons niet behoeven te legitimeren noch onze opvatting te relativeren. Een bepaald type werkelijkheid wordt tot een ander herleid (men kan hier ook termen als tunnelvisie en tendentieuze perceptie gebruiken). Maar een beleid dat gebaseerd is op een verkeerd begrip van de werkelijkheid catastrofale gevolgen kan hebben. Het is essentieel de werkelijkheid te begrijpen zoals die is en niet - verblind door waanideeën – de waarheid te verdraaien. In de politiek kunnen verkeerde ideeën de levens van miljoenen te gronde richten.
Op al deze vooronderstellingen komen wij nader terug in samenhang met de beide andere nog te behandelen onderwerpen. Daarbij zullen wij met name ingaan op de vraag of ze een wijdere betekenis hebben dan het specifieke terrein waarop wij ze aantroffen; anders gezegd of ze alleen gelden voor Amerikanen en Irak of dat zij een meer algemene strekking hebben.
48
HOOFDSTUK 2. DUBIEUZE VOORONDERSTELLINGEN INZAKE GEZONDHEID EN GENEZING Oorlogen vormen ongetwijfeld een van de grootste catastrofes. Maar ook dichter bij huis gaat er van alles mis, mede door onjuiste vooronderstellingen. Niets is dichterbij dan de eigen gezondheid; in dit hoofdstuk gaan wij – korter - in op vooronderstellingen die daarbij een schadelijke rol kunnen spelen. We behandelen achtereenvolgens: A. Dubieuze vooronderstellingen omtrent artsen en therapieën. B. Dubieuze vooronderstellingen inzake eigen lichaam en eigen gezondheid. C. Gevaarlijke gewoontes. D. Mensbeelden en andere achterliggende vooronderstellingen. A. Dubieuze vooronderstellingen omtrent artsen en therapieën A1 ‘De dokter zal het wel weten’ . Dus laat ik het maar aan hem over. Uit een onderzoek van de patiëntenvereniging NPCF blijkt dat 80 % van de patiënten het ziekenhuis als een veilige omgeving zien. Positief natuurlijk, maar het kan ook betekenen dat de patiënt zich uitlevert. Een te blind vertrouwen op het oordeel van een arts kan gevaarlijk zijn. ‘De dokter zegt’ wordt veelal gezegd in de zin van ‘dus is het zo’, onder voorbijzien aan de mogelijkheid dat een andere arts misschien iets anders zegt. Het oordeel, de diagnose, de therapie van een bepaalde arts wordt vaak gezien als laatste wijsheid en blindelings opgevolgd. Maar ook artsen zijn geen alwetende en almachtige goden. Hoe bekwaam iemand moge zijn, elk oordeel blijft mensenwerk. Het is dubieus je ongecontroleerd uit te leveren aan iemand die geacht wordt alles van je lichaam te weten en in zijn oordeel niet te kunnen falen. Aan hogepriesters in het wit. Sommigen gaan naar arts als naar een winkel waar ze gezondheid kunnen kopen en zijn zelfs boos als een eerlijke arts hen vertelt dat er voor hun kwaal geen therapie bestaat ! Ze moeten immers alles kunnen ‘repareren’. Als een goede monteur de oude toestand wel even herstellen. A2. Er is een verband tussen het karakter van een arts en zijn kunde. Een aardige, begrijpende arts zou ook een goede arts zijn. Maar soms ook: een bruut van een arts moet wel goed zijn. Een variant is: een arts die een hoop moeilijke termen gebruikt moet wel goed zijn. Of: een arts die met zijn vrouw (ook arts) overlegt, zal wel minder bekwaam zijn. Etc. A3 Artsen en ziekenhuizen maken nauwelijks fouten. Uit een Amerikaans onderzoek (‘To err is human’) bleek eind jaren negentig dat in ziekenhuizen zoveel fouten worden gemaakt, dat ze bij elkaar de achtste plaats vormen op de Amerikaanse ranglijst van meest voorkomende doodsoorzaken. In Nederland wordt geschat dat in onze ziekenhuizen 1500 tot 6000 mensen per jaar overlijden aan fatale fouten. De vermijdbare gezondheidsschade die wordt aangericht zou nog veel groter zijn. Dit gaat soms heel ver: artsen die een verkeerde operatie uitvoeren omdat ze het medisch dossier van een andere patiënt voor zich hebben; verkeerde medicijnen worden geïnjecteerd omdat niet wordt gecontroleerd of men de juiste spuit in handen had etc. Een achterliggende vooronderstelling, gezien vanuit de artsen kan hier ook zijn: Het is niet denkbaar dat enige activiteit die ik uitvoer een situatie kan verslechteren. Van mij kan niets verkeerds uitgaan; ik kan niet de oorzaak zijn van iets verkeerds. A4 Artsen zijn op de hoogte van elkaars werk.
49
De medische specialisten zouden een eenheid vormen. Goed communiceren. Vaak blijkt iedere arts echter zijn eigen gegevens bij te houden welke bepaald niet altijd zijn in te zien of worden gelezen door collega’s. Daardoor kan het gebeuren dat een arts iemand bepaalde antibiotica voorschrijft, terwijl bekend was dat hij of zij daar allergisch voor is. Zelfs tussen twee artsen in dezelfde praktijk komt het voor dat de ene op woensdag een allergie constateert en de ander op vrijdag dat middel toch voorschrijft ! Uit onderzoek door onder andere de NPCF naar medische overdrachtsfouten is gebleken dat een kwart van de behandelingen niet is doorgegaan omdat de informatie in het dossier ontbrak. Soms wordt daardoor ook niet de juiste diagnose gesteld. Bij een patiënte die al lange tijd in behandeling was op steeds weer andere afdelingen van een ziekenhuis werd de juiste diagnose – koeliaki – pas gesteld nadat de behandelende specialisten gedwongen werden hun gegevens naast elkaar te leggen. Als een arts niet weet dat een patiënt geneesmiddelen gebruikt tegen diabetes en die patiënt krijgt voor een röntgenonderzoek een contrastmiddel ingespoten, kan nierfalen ontstaan (beide medicamenten hebben bijwerkingen op de nieren en door de combinatie kunnen deze worden versterkt). A5 De patiënt begrijpt alles wat een arts zegt en volgt diens instructies op. Het Nivel doet al jaren onderzoek naar communicatie in de spreekkamer. Daarbij wordt geconstateerd dat het patiënten gemiddeld slechts lukt om tweederde van de informatie correct te onthouden. Dat komt omdat informatie vaak gegeven wordt op een te hoog abstractieniveau, dat allerlei begrippen bekend voorondersteld worden of voldoende precisie ontbreekt. Als iemand bijv. driemaal daags een ‘lepel’ medicijn moet slikken is het niet onbelangrijk te weten of het om eet- of theelepels gaat. Voorts of het voor of na de maaltijd moet worden ingenomen en al dan niet in combinatie met iets anders etc. A6 Medicijnen zijn ongevaarlijk. Elk jaar belanden zo’n 42.000 Nederlanders in het ziekenhuis als gevolg van verkeerd medicijngebruik. En daar komen volgens een Nivel-onderzoek nog eens fouten met medicijnen in het ziekenhuis bij. Artsen, apothekers, verpleegkundigen kunnen zich vergissen. Soms worden te hoge doses gegeven, soms wordt de combinatie met andere medicijnen niet verdragen. A7 Als patiënt kan ik zelf geen invloed uitoefenen. Iedere patiënt heeft recht op een eigen inbreng; dit is zelfs wettelijk vastgelegd in de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst. Daarin staat dat de arts zijn patiënt goed moet infomeren en dat zij sámen over de voorgestelde behandeling beslissen. Daarvoor is het enerzijds nodig dat een arts niet met een patiënt spreekt in termen van ‘u hoeft niet mee te denken’ , ‘wij zijn niet dom’ , ‘bent u arts ?’ etc. doch anderzijds ook dat een patiënt precies vertelt hoe hij zich voelt en wat hij van de arts verwacht.. Aan welke ziektes hij lijdt, welke geneesmiddelen hij gebruikt, eventueel waar hij allergisch voor is etc. En er ook op let dat deze gegevens in zijn dossier worden vastgelegd. Dat geldt ook voor röntgenfoto’s, bloedonderzoek etc.; soms loont het zelf een soort schaduwdossier bij te houden. Door duidelijk te zijn helpt men zichzelf en de arts. Bij medicijngebruik is het altijd nuttig navraag te doen bij een apotheker en/of zelf nog even een handboek open te slaan. Kijk na wat de reputatie van een ziekenhuis is t.a.v. een bepaald specialisme. Bij wachttijden kan men zelf, evt. via de zorgverzekeraar, op zoek gaan naar een ander ziekenhuis etc. A8 Genezing kan uitsluitend door medisch ingrijpen tot stand komen. Kwalen zouden slechts door een of andere therapie verholpen kunnen worden. Niet door juist niets te doen. Dit laatste is ook iets wat de ‘westerse’ mens niet zo erg ligt: Gezondheid is iets dat moet men ahw moet kunnen ‘maken’. Men denkt al gauw: als je niets doet gebeurt er niets. Maar soms (niet altijd !) gaan bepaalde zaken juist beter als je niets doet. Laten we niet te snel denken in termen van alwetende en
50
almachtige genezers die de zaak wel even in orde zullen maken. Impliciet wordt vaak voorondersteld: verbetering kan slechts van buiten komen. A9 Ik heb geen arts nodig; een arts (resp. de medische wereld) kan toch niets voor mij doen. Met als variant: later kan ik altijd nog naar een arts gaan. Dit is wellicht de gevaarlijkste van alle genoemde vooronderstellingen. Hier naderen wij ons tweede medische thema: vooronderstellingen omtrent ons eigen lichaam. B. Dubieuze vooronderstellingen inzake eigen lichaam en eigen gezondheid B1 Ik ben volkomen gezond. Ik ben zoals ik eruit zie. Wat niet weet wat niet deert. Zo’n vaart zal het niet lopen etc. Natuurlijk, een gezond uiterlijk duidt vaak op een gezond lichaam. Maar daarop kunnen we zeker niet blind varen. Het gaat hier eigenlijk om een variant van een vrij universeel voorkomende vooronderstelling (die wij ook in hoofdstuk 1 reeds tegenkwamen) namelijk dat de ‘buitenkant’ van iets bijna altijd representatief is voor de ‘binnenkant’. Dat hetgeen men niet ziet (ongeveer) gelijk is aan hetgeen men wel ziet. In feite betekent dit dat we uitgaan van de vooronderstelling dat onze waarneming zowel kwalitatief als kwantitatief perfect is. Wat we niet zien kan eigenlijk niet bestaan want dat zou betekenen dat er iets mis is met onze waarneming en dus met onszelf. Op deze vooronderstelling komen wij ook in andere verbanden terug. B2 Onkwetsbaarheid. In het voorgaande schuilt ook een element van: Mij kan niets gebeuren. Vaak zijn wij ons onvoldoende bewust van de kwetsbaarheid van ons lichaam. Wij beseffen onvoldoende dat wij niet alleen hulpeloos ter wereld zijn gekomen, maar dat ons voortbestaan afhankelijk is van een veelheid van biologische, fysische en chemische wetten alsmede van een groot aantal toevalligheden. Niets symboliseert de menselijke kwetsbaarheid zozeer als zijn lichaam. Een ‘lichtere’ variant hiervan luidt: B3 Ik kan mijn gezondheid zelf regelen. . Soms hoort men: ik leef gezond, rook en drink niet, sport veel, eet verarm etc. Ook hier wordt bedoeld: mij kan niets gebeuren; artsen en genezers zijn er voor anderen. Wie zo praat verwart de begrippen noodzakelijke en voldoende voorwaarde. Gezond leven is goed, maar geeft geen garantie: iedereen kan wat krijgen. Ook wie gezond leeft wordt ouder, niemand is onkwetsbaar. Een nog weer iets lichtere variant luidt: B4 Als ik(toch) iets krijg kan mijn lichaam het wel alleen af. Ik genees mijzelf wel. Ik doe het op mijn wil etc. Ons lichaam behoort tot het gebied waarover we controle menen te hebben. Soms terecht maar heel vaak ook ten onrechte. Ook hierin weer elementen van overschatting van de eigen invloed en onkwetsbaarheid B5 Mijn lichaam verandert niet. Natuurlijk, we weten allemaal dat we ouder worden. Maar in ons handelen lijkt het soms of we het niet
51
weten. We blijven werken of sporten of we nog twintig zijn. Onvoldoende en ongaarne laten we het besef toe dat we elke dag verouderen; liever houden we vast aan de illusie dat we blijven zoals we zijn. Ik ben zoals ik vroeger was en blijf zoals ik nu ben. In wezen betekent dit: Ik blijf altijd dezelfde, ik ben niet echt veranderlijk. Extreem gezegd: Ik ben geen tijdelijk wezen, niet onderhevig aan de tand des tijds. Bijna tijdloos. Onkwetsbaar voor de tijd. Nog extremer gesteld: onsterfelijk in onze huidige vorm. Ten diepste geloven we ook niet echt dat we ziek kunnen worden, een ongeluk krijgen, plotseling doodgaan. Dat zijn dingen die anderen overkomen. Behalve dit element van vooronderstelde tijdloosheid speelt hier ook nog iets anders doorheen. Zoals wij hierboven bij B1 aangaven gaan we er vaak onbewust van uit dat hetgeen we niet zien sterk lijkt op hetgeen we wel zien. Deze factor speelt niet alleen in de ruimte, maar ook in de tijd. Vaak vooronderstellen we dat hetgeen we in de tijd niet ‘zien’ (de toekomst) ongeveer analoog zal zijn aan hetgeen we wel zien (het heden en recente verleden). Ook in andere opzichten dan ons eigen lichaam nemen we vaak aan dat alles tamelijk ongewijzigd zal doorgaan. Met de mogelijkheid van belangrijke veranderingen, van volstrekt afwijkende ontwikkelingen wordt zelden voldoende rekening gehouden. Het totaal nieuwe, het volstrekt andere wordt bijna niet mogelijk geacht. Toekomstige, nu nog nauwelijks zichtbare gevaren worden daardoor heel vaak onderschat. ‘Het is toch niet mogelijk dat morgen alles volstrekt anders is ?’ Deze vooronderstelling dat de toekomst ongeveer zal zijn als het heden kan tot gevolg hebben dat we ons overvallen voelen door een plotselinge ziekte: ‘dat kan toch niet zomaar?’. Het impliceert ook, dat we te weinig de oude Chinese wijsheid tot ons laten doordringen: ‘haast u, het is later dan u denkt’. B6 De oude toestand kan altijd worden hersteld. Ook dit is weer een variant van dezelfde achterliggende vooronderstelling die we in steeds wisselende variaties zien en die extreem uitgedrukt luidt: In wezen ben ik onkwetsbaar. B7 Gevaren komen hoofdzakelijk van buiten. Als we niettemin toch op gevaren bedacht zijn zoeken we die meestal buiten ons. Van binnenuit komende gevaren worden, als gezegd, vaak minder serieus genomen. Die zien we immers (nog) niet. En ze corresponderen slecht met de vooronderstelling van de eigen onkwetsbaarheid en perfectie. Achter dit alles schuilen vaak achterliggende vooronderstellingen, waaronder mensbeelden. Onder D komen wij daarop terug. Nu eerst in het kort nog een ander punt met grote consequenties voor de gezondheid. C. Gevaarlijke gewoontes Roken is schadelijk. En ook teveel drinken, eten of snoepen is slecht. En te weinig bewegen. Om maar niet te spreken van drugs. Niets nieuws, we horen en lezen het allemaal dagelijks. Maar waarom volharden we niettemin in gewoontes die schadelijk zijn voor onze gezondheid ? Waarom blijven velen ondanks het gevaar van longkanker gewoon roken, ondanks waarschuwingen voor aids geen condooms gebruiken etc. Alleen maar zwakheid ? Of speelt er meer mee ? C1 Wat ik nu doe heeft geen gevolgen voor de toekomst Geloven wij eigenlijk wel altijd wat ons voorgehouden wordt, d.w.z. niet alleen rationeel als een soort abstract ‘weetje’, maar ook werkelijk ? Of denken we: dat zeggen ze nu wel, maar bij mij zal het wel niet zo’n vaart lopen; die paar sigaretten etc. Daarin schuilt in de eerste plaats een sterke fixatie op het heden; ik leef en geniet nu, de toekomst is nog ver weg. Als er kwalijke gevolgen optreden heb ik misschien
52
allang een auto-ongeluk gehad of iets anders etc. Kortom, we fixeren ons op hetgeen we hier en nu ervaren en zetten rationele gevaren voorlopig op sterk water. Bezien we dit iets nader. Het is een typisch menselijke mogelijkheid een verband te leggen tussen een activiteit in het heden en een toekomstig gevolg. Zonder deze mogelijkheid geen planning. Onze hele welvaart danken wij aan deze mogelijkheid. Maar heel vaak werkt deze factor te zwak of zijn andere krachten sterker. Waar het in ons geval om gaat is het ontbreken van een voldoende sterk vermogen een verband te leggen tussen een zichtbare activiteit op dit moment (bijv. het opsteken van een sigaret) en een nog onzichtbaar toekomstig gevolg in het eigen lichaam. Pas als dat laatste zichtbaar wordt, pas als de ziekte zich manifesteert, pleegt men te stoppen ! Onbewust lijkt men te vooronderstellen: de gevolgen van een daad treden altijd vrij snel op; wat niet of pas later optreedt is eigenlijk geen gevolg. Latere problemen zouden a.h.w. los staan van vroegere handelingen, causaliteit die niet of niet direct zichtbaar is geen causaliteit. Iets wat men niet in de tijd ziet gebeuren kan niet bestaan. Slechts dat wat ik – hier en nu – zie, is werkelijk. Een implicatie van dit alles is natuurlijk de vooronderstelling van een soort tijdloosheid: C2 Ik ben niet bepaald door mijn verleden. Of althans niet echt. Wat ik vroeger deed telt nu niet meer mee. Hierin kan natuurlijk een sterke tijdsvoorkeur een rol spelen in de zin van de zeker in belangrijke mate juiste opvatting dat slechts het heden telt omdat het verleden er niet meer is en de toekomst er nog niet. (in extreme zin verwoord in Herakleitos’ uitspraak: de dood kan mij geen schrik aanjagen, want als ik er ben is de dood er niet en als de dood er is ben ik er niet). Maar het kan ook betekenen dat men zich impliciet als een tijdloos en volstrekt autonoom wezen beschouwt, met alle gevolgen van dien (denk ook aan Goethes uitspraak: ‘man muss wissen woher man kommt’). Een en ander verklaart ook de soms gehoorde opvatting: C3 Als het niet goed gaat kan ik altijd nog maatregelen nemen. C4 De mens is een rationeel wezen. Door dit alles valt beter te begrijpen waarom waarschuwingen vaak maar een beperkt effect hebben. Eindeloos wordt herhaald hoe slecht het allemaal wel niet is en dat is natuurlijk terecht. Maar het effect blijft vaak beperkt. Te weinig vragen wij ons af waarom iemand eigenlijk rookt of drinkt en daarin ondanks waarschuwingen volhardt. Waarschuwingen zijn soms niet meer dan symptoombestrijding, waarbij de oorzaken ongemoeid blijven. In een eenzijdige bestrijding van zichtbare handelingen worden impliciet symptomen als oorzaken aangemerkt. Ook hier weer het element: vooral het zichtbare telt. Maar er is meer. In de mening te kunnen volstaan met waarschuwingen ‘hoe slecht het wel niet is’ om mensen van hun slechte gewoontes af te brengen, gaat men er eigenlijk van uit dat de mens een rationeel wezen is. Een wezen dat beslissend kan worden beïnvloed met rationele argumenten. Daarin schuilt niet alleen een zeer eenzijdig mensbeeld en daarin ook een overschatting van de beïnvloedbaarheid van de mens, alsmede van de middelen die men heeft om mensen te beïnvloeden. En daarmede van de eigen invloed en mogelijkheden überhaupt. Wij zijn nu eenmaal niet almachtig. C5 We kunnen ook bij voedsel vertrouwen op het zichtbare. Mooi uitziende appels zijn goed en gezond. Dat ze vaak zwaar bespoten zijn is niet zichtbaar. Boter moet geel zijn, tomaten rood enz. Kleurstof ziet men niet. Geur- kleur- en smaakstoffen evenmin. D. Mensbeelden en andere achterliggende vooronderstellingen
53
Achter alles, ook t.a.v. onze gezondheid en in medische opvattingen, schuilen mensbeelden. Zowel feitelijk als normatief: opvattingen over wat, wie en hoe de mens is en hoe hij moet zijn. Maar uiteindelijk zijn ook mensbeelden een vorm van vooronderstellingen, anders zouden ze ook niet zo uiteenlopen. Zowel bij artsen als patiënten gaat het vaak (maar zeker niet altijd !) om een tamelijk biologischmechanistisch mensbeeld. Impliciet zien we vaak de volgende vooronderstellingen: D 1 Men kan het menselijk lichaam in beginsel helemaal kennen. Met Faust zegt (of althans denkt) men in feite: 'Viel weiss ich schon, alles moechte ich wissen' De mening dat men een mens helemaal kan kennen ziet men overigens niet slechts in de medische wetenschap, doch soms ook in de psychologie en wijsgerige antropologie. Deze kennisopvatting vooronderstelt evenwel tevens: D2 Alle mensen zijn ongeveer hetzelfde; elk lichaam is min of meer eender. In deze opvatting zijn mensen vrij identieke, onderling verwisselbare 'dingen'. D3 Men kan de mens opdelen in zijn lichaam en zijn geest (of persoon). Psychosomatische storingen worden vaak gezien als uitzonderingen op de regel die luidt dat lichaam en geest in feite tamelijk onafhankelijk van elkaar functioneren. Maar de mens is maar dan een machine en niet-fysieke factoren kunnen essentieel zijn voor de gezondheid. Studies wijzen uit dat gelukkig zijn ongeveer even gezond is als niet roken en dat optimisme goed is voor 7 extra levensjaren. Een goed huwelijk of een hecht sociaal netwerk kan de kans op vroegtijdig overlijden zelfs halveren. D4. De mens, in elk geval zijn lichaam, is tot op grote hoogte biologisch bepaald. De mens is eigenlijk vooral een ingewikkeld biochemisch mechanisme, wiens energie geleverd wordt door een verbrandingssysteem, van het soort dat computers van energie voorziet; beschikkend over enorme opslagcapaciteiten voor het leveren van gecodeerde informatie. D5 Kennis van het geheel is gelijk aan de som van kennis van de delen Het valt daaruit ook te reconstrueren (reductionisme i.p.v. holisme). Door al deze punten loopt als belangrijke rode draad de tendens van de alwetendheid, althans van overschatting van de menselijke kennis. En daarmee van de medische mogelijkheden, met elementen van overschatting er van, in sommige gevallen grenzend aan almacht. Bij de punten 2 en 4 is tevens sprake van het element dat wij eerder tegenkwamen, te weten een overconcentratie op de zichtbare werkelijkheid, een overschatting, verabsolutering van de waarneming. De soms wat beperkte opvatting over gezondheid en genezing zien wij soms (en zeker weer niet altijd) ook in de therapeutische methode. Dat brengt ons bij: E. Achterliggende vooronderstellingen Als zodanig willen wij noemen: E1 Artsen/genezers) kennen niet alleen de juiste doelen, maar weten ook hoe ze moeten worden gerealiseerd..
54
In het algemeen natuurlijk terecht, maar het is minder terecht is als elke twijfel hieraan als ergerlijk wordt ervaren. Deze opvatting heeft een aantal implicaties zoals de vooronderstelling: E2 Er is maar één goede methode om de werkelijkheid te leren kennen. E3 Er is maar één bepaalde interpretatie van de feiten mogelijk. Algemener gesteld: E4 De ervaringswereld kan in enkele centrale categorieën worden samengevat. E5 De werkelijkheid kan worden gevangen in enkele algemene wetmatigheden. Zoekend naar regelmatigheden in de veelheid van verschijnselen, worden individuele gevallen teruggebracht tot varianten van een standaardontwikkeling. E6 Een fout is een objectief constateerbare en corrigeerbare zaak. In deze opvatting is het altijd en overal volstrekt duidelijk wanneer er sprake is of is geweest van een fout. Het zou gaan om iets dat altijd objectief meetbaar en constateerbaar is. E7 Alles is (volledig) causaal bepaald en causaal verklaarbaar Het gaat hier om een mechanistisch verklaringsmodel, dat (i.t.t. het finalistische) geen beroep wil doen op enige doelgerichtheid, maar enkel op mechanische oorzaken (indien p dan q). Of het gaat om een ziekte of om armoede in derde wereldlanden, alles moet een duidelijke oorzaak hebben en die zullen we uiteindelijk met zekerheid kunnen achterhalen. Het behoeft weinig betoog dat in al deze punten wederom elementen van een pretentie van alwetendheid schuil gaan. Het geheel wordt vaak ook ondersteund door enkele vrij optimistische vooronderstellingen: E8 Wij zien (ik zie) alles nu beter dan vroeger. We denken beter dan vroeger Wij weten meer dan vroeger. Onze kennis gaat continu alleen maar vooruit. Eigenlijk zijn wij op weg naar de volledige kennis, de volledige 'ingewijdheid' in de waarheid. Soms zien we zelfs de vooronderstelling dat men het goede (mensen genezen) min of meer kan afdwingen en het kwade (ziekte) uitbannen. Dat alles wat verkeerd is kan worden rechtgezet en veranderd in iets goeds. Dat mensen en situaties 'goed' gemaakt kunnen worden, met name ten aanzien van de gezondheid. Het behoeft weinig betoog dat daarin elementen schuilen van overschatting van de invloed van eigen handelen met als extreme limiet de vooronderstelling van eigen of menselijke almacht. Bij sommige artsen of andere therapeuten treft men wel de vooronderstelling aan: E9 Alles hangt van mij (of van ons) en mijn (onze) inspanningen af.’ Zonder mij/ons gaat het niet of niet goed. Vaak natuurlijk terecht. Maar ook dit slaat soms door, zeker als
55
het overgaat in de eerder genoemde impliciete vooronderstelling: E10 Er kan geen ongewenste invloed van mij uitgaan. Het wordt eenvoudig ondenkbaar geacht dat door 'mijn' of 'onze' behandeling een situatie zou verslechteren. Wij kunnen niet de oorzaak zijn van iets ongunstigs. Denk bijv. aan de reacties uit de medische wereld toen Semmelweiss de mogelijkheid noemde dat hijzelf zijn patiënten zou hebben besmet! F. Conclusies: Na dit korte overzicht van een aantal potentieel gevaarlijke vooronderstellingen op het gebied van de gezondheid en het medisch handelen en denken, wordt het tijd terug te keren tot het doel van onze exercitie, namelijk de vraag of er in de genoemde vooronderstellingen bepaalde patronen zijn te herkennen. Of er wellicht bepaalde ‘rode draden’ doorheen lopen. Dit lijkt inderdaad het geval te zijn. I. Het eerste wat in het voorgaande opvalt, de eerste ‘rode draad’ is die van (wat overdreven gezegd) vergoding van de artsen en de medische wetenschap. In elk geval de overschatting van hun mogelijkheden. Wij zagen in dit verband elementen van: 1e. (vooronderstelde) Alwetendheid (zie met name A1 A7 D 1-5 E 1-7) 2e. (vooronderstelde) Almacht (zie A1 A8 B3 B4 B6 C3 en C4) Artsen zouden alles weten en alles kunnen; op hun oordeel en vaardigheden zou men te allen tijde kunnen vertrouwen. Het pendant van deze vooronderstelde almacht kunnen wij soms terugvinden in de vooronderstelde onmacht van de patiënt ‘die zelf niets kan doen’ 3e Perfectie (zie A3 en E9) Artsen zouden nauwelijks fouten maken en de medische wetenschap weet zo ongeveer alles van het menselijk lichaam. Zij kunnen slechts een zegen zijn en dat zij ellende veroorzaken is eenvoudig ondenkbaar. 4e Continue vooruitgang (zie bijv. E8) De medische wetenschap schrijdt gestaag voort in de richting van een toekomst waarin alles geweten wordt en (bijna) elke ziekte kan worden genezen. Een variant van het vooruitgangsideaal. II. Een tweede rode draad vinden wij in een irreële vooronderstelling omtrent het menselijk lichaam, met name het eigen lichaam. Wij troffen elementen aan van: . 5e Onkwetsbaarheid (zie A1 A9 B2 B4 en C3). 6e Onveranderlijkheid, tijdloosheid (zie B5 B6 en C1) Wij gedragen ons soms alsof we niet-veranderend, niet verouderend zouden zijn. 7e Onsterfelijkheid.
56
Met ons verstand weten we dat we allemaal ouder worden en eens zullen sterven; met ons gevoel en ons daarop gebaseerd gedrag doen we alsof we altijd dezelfde blijven. Het is verwant aan een zelfbeeld als een niet aan tijd gebonden wezen; als een eeuwig-bestaand zijn. 8e Onafhankelijkheid , autonomie (B7 C1 C2) Onvoldoende besef van de mate waarin wij bepaald zijn door het verleden. Er zitten in ons denken en handelen – althans in onze westerse cultuur - vaak elementen van de vooronderstelling dat we steeds weer op een nulpunt beginnen; wat wij in het verleden deden schijnt soms nauwelijks nog mee te tellen. Dit betekent tevens de vooronderstelling dat hetgeen wij nu doen nauwelijks gevolgen heeft voor de toekomst; dat het voorlopig geen schade zal aanrichten. III Een derde ‘rode draad’ heeft te maken met onze opvatting over goed en kwaad. In deze willen wij noemen: 9e De medische sector is goed en bevat nauwelijks kwaad. (bv. A1, A6) Artsen, apothekers, ziekenhuizen, alternatieve genezers etc. zijn in beginsel goed; het is nauwelijks denkbaar dat hun daden negatief zullen uitwerken. Op een hoger abstractieniveau kan dit betekenen een: 10e Hypostasering van goed en kwaad (zie met name A2 en A4) Daaronder wordt verstaan dat goed en kwaad als een min of meer op zichzelf staande zaken worden gezien. Zodoende kan het goede ook niet innerlijk verdeeld zijn: ‘All good things go together’ . Uit iets goeds kan niets kwaads voortvloeien of omgekeerd. Goed en kwaad zouden altijd scherp te onderscheiden zaken zijn (A6). Een arts met een goede, vriendelijke uitstraling moet ook in zijn vak wel goed zijn, twee of drie goede artsen moeten ook als team wel goed zijn, een goed medicijn kan geen slecht effect hebben etc. Tenslotte kort nog twee ‘rode draden: IV. 11e Verabsolutering van het zichtbare, het direct waarneembare ( B1, C5, D2-5) Op meerdere plaatsen kwamen wij de tendens tegen om hetgeen wordt waargenomen zonder meer te extrapoleren naar hetgeen niet (direct) zichtbaar is. Een gezond uiterlijk zou automatisch betekenen dat iemand niets mankeert etc. Een pendant is de verabsolutering in de tijd; een overdreven gewicht hechten aan hetgeen recent is gebeurd (halo-effect). V. 12e De gelijkvormigheid van de mens Ieder mens is hetzelfde (bijv. D2) Wetenschap kan slechts bestaan bij de gratie van algemeenheid; de voorwaarde voor algemene regels waarop wetenschap is gebaseerd, is dat hetgeen wordt bestudeerd vergelijkbaar is. Als elk lichaam verschillend zou zijn, kan er ook geen medische wetenschap bestaan. 13e Iedereen voelt en denkt (ongeveer) hetzelfde als ik (zie bijv. A5) Als ik iets begrijp, zal een ander het ook niet begrijpen; als ik iets niet erg of juist vervelend vind zal dat bij anderen net zo zijn etc.
57
HOOFDSTUK 3
VERKEERSONGELUKKEN
Na de mogelijke rol van gevaarlijke vooronderstelling bij oorlogen en gezondheid nu een derde thema dat evenzeer berucht is om hetgeen er soms misgaat. We weten allen dat verkeersongelukken verantwoordelijk zijn voor een schier eindeloze stroom dodelijke slachtoffers en via invaliditeit veel levens verwoesten. Daarenboven gaat het ook nog om een zeer kostbare zaak. A. Oorzaken Als belangrijkste oorzaken worden genoemd: 1. onverantwoord inhalen 2. te hard rijden 3. fysieke factoren als alcohol en vermoeidheid 4. gladheid en andere weersomstandigheden. Benevens nog enkele minder belangrijke oorzaken. Natuurlijk kunnen deze punten onderling verband houden: door alcoholgebruik rijdt iemand soms extra roekeloos, te hard rijden is vooral op gladde wegen catastrofaal etc. Niettemin loont het ze allereerst afzonderlijk te bezien in het besef dat ze elkaar kunnen versterken. Onze interesse gaat wederom vooral uit naar de vraag of de genoemde oorzaken los van elkaar staan of dat er een diepere samenhang bestaat. B. De ongeluksoorzaken nader bezien 1. Onverantwoord inhalen Elke chauffeur weet het: inhalen in onoverzichtelijke situaties is de oorzaak van vele ongelukken. Niettemin lijkt dit euvel niet uit te roeien. Waarom nemen sommigen toch dit risico? Bezien wij dit iets nader. Natuurlijk, men kan iets overzien of het slachtoffer zijn van extreem ongeduld. Maar normaliter heeft het te maken met de vooronderstelling dat er geen tegenligger aankomt. Even nog de begrippen preciseren: op een rechte weg kan men simpelweg zien of er tegenverkeer is; dan is er sprake van een zichtbaar feit. Daar waar dit directe zicht ontbreekt wordt de lege ruimte in de kennis opgevuld door een vooronderstelling (wel of geen tegenverkeer) of men kan simpelweg concluderen dat men het niet weet. Als men het laatste doet (en dat is in overgrote meerderheid zo) erkent men een stuk beperktheid in de eigen kennis; zo niet dan is er sprake van een onvoldoend besef van de beperktheid van de eigen waarneming. Men 'ziet' een leeg stuk weg voor zich en extrapoleert dit naar het stuk van de weg (bv. om de bocht) dat men niet ziet. Anders gezegd, men vooronderstelt dat het onbekende (niet direct zichtbare) identiek is aan het bekende en daarin kan - zoals wij eerder zagen - een element schuilen van een onvoldoende besef van de beperktheid van de eigen waarneming. Niet alleen voor Thomas gold: wat ik niet zie geloof ik niet. Het is een variant van het alom voorkomende verschijnsel: 'alleen het zichtbare telt, alleen het waarneembare is de moeite waard'. Als dit waar is, moeten wij de 'therapie' daar mede op afstemmen: laat af en toe een rokend wrak langs de weg liggen, dat maakt meer indruk dan ongevallenstatistieken. Daar komt nog iets bij. Het genoemde euvel blijkt vooral dan op te treden als er geruime tijd geen tegenliggers zijn geweest, bv. op een stille weg in de bergen. Natuurlijk, het risico is dan ook geringer, maar het is er wel. Hier speelt dezelfde factor die wij zoeven bij de ruimtelijke waarneming zagen, maar nu in de tijd. De chauffeur neemt gedurende enige tijd iets waar (dat er geen tegenliggers zijn) en extrapoleert deze recente ervaring vervolgens naar de toekomst en concludeert: er zullen dus ook nu geen tegenliggers komen. De relativiteit van de beperkte (tijdelijke) ervaring die hij heeft wordt hiermee onvoldoende onderkend. Anders gezegd: de chauffeur die dit rijgedrag vertoont heeft een onvoldoende besef van zowel zijn eigen ervaring in de ruimte als zijn ervaring in de tijd. Hij vooronderstelt impliciet dat hij minder ruimte- en
58
tijdgebonden is dan hij in feite is. Als wij het extreem stellen beschouwt hij zich onbewust een klein beetje als een wezen zonder ruimtelijke en tijdelijke beperkingen. Hierin schuilen elementen van de vooronderstelling van (een klein beetje) alwetendheid, alziendheid en niet-tijdelijkheid van de eigen existentie. Natuurlijk spreken wij hier van onbewuste processen, die per geval aanmerkelijk van intensiteit en vorm kunnen verschillen. Maar het wil mij voorkomen dat het onuitroeibare irrationele gedrag van vele autorijders niet op een andere wijze kan worden verklaard. Een en ander kan versterkt worden door een gevoel van onkwetsbaarheid, vergelijkbaar met het bekende gevoel van de soldaat op het slagveld die al enige tijd niet is geraakt. 'Mij kan niets gebeuren; ik blijf altijd dezelfde, ik ben niet echt veranderlijk, ik kan geen ongeluk krijgen, ik kan niet doodgaan’ etc. Het niet omdoen van gordels valt ook in deze categorie. In dit gevoel van onkwetsbaarheid speelt tevens weer hetzelfde element als wij eerder zagen: de toekomst is identiek aan het verleden(of lijkt er althans sterk op). Niets zal ingrijpend veranderen, alles zal ongeveer zo blijven als het is. Samenvattend: in de catastrofale gewoonte daar in te halen waar het onvoldoende verantwoord is, schuilen bij nader inzien altijd elementen van een onvoldoende besef van de beperktheid van de eigen kennis, de eigen waarneming, de eigen beperktheid in tijd en ruimte. En van de eigen kwetsbaarheid Helaas ervaren velen die zo rijden spoedig hardhandig het tegendeel. 2. Te hard rijden Alles wat wij doen vergt tijd. Nooit kunnen wij iets doen zonder dat er een klein deeltje van ons leven voorbijgaat. De meeste mensen deert dat niet in het minst, integendeel lijkt het soms. Maar sommigen schijnt het wel te deren; ze willen alles in 'no time' doen, liefst alles tegelijk. Alles moet in zo min mogelijk tijd voor elkaar gebracht worden. Dat geldt soms ook voor de weg naar onze bestemming. Wie veel op Autobahnen onderweg is krijgt soms de indruk dat sommigen het liefst willen rijden met benzine maar zonder tijd. Liefst over de voorliggende auto’s heen, onmiddellijk naar hun doel zoevend. Als het ware tijdloos. Superieur aan de slakken die niet harder dan 150 km rijden. Bij de onderschatting van de hiermee samenhangende gevaren kan ook de zelfoverschatting een rol spelen. Als - zoals onderzoek uitwijst - 90% van alle automobilisten meent over beter dan gemiddelde rijkwaliteiten te beschikken, zal dit niet bevorderlijk zijn voor de veiligheid in het verkeer. Degenen die zo rijden beschouwen zich veelal als onfeilbaar. Fouten zijn dingen die anderen maken. Als er problemen optreden komt dat door fouten van anderen of door de weg of wat dan ook. En als die zich voordoen, zal ik ze kunnen hanteren; mijn handelingskracht is altijd sterker dan de problemen die ik op mijn weg vindt. Alle beletselen zal ik kunnen overwinnen, elke situatie onder controle krijgen. Kortom: elementen van almacht. En van superioriteit. Niet alleen omdat ik de snelste ben, maar ook omdat mijn (vooronderstelde) reactiesnelheid groter is, ik situaties sneller zou overzien etc. Ik ben uitnemender dan andere chauffeurs en daarin superieur aan andere mensen. 3. Fysieke factoren (alcohol, vermoeidheid) Zoals bekend worden de risico's hiervan vaak onderschat. Vele chauffeurs menen na enkele glaasjes nog steeds over een goed reactievermogen te beschikken en dat zou ook gelden als men 12 uur achter het stuur zit of na een lange arbeidsdag 's nachts naar de wintersport rijdt. Het lijkt of men daarbij onvoldoende beseft dat men een lichamelijk wezen is met alle daarmee samenhangende beperktheden. Niet onderhevig aan fysieke invloeden. Iemand die in elke situatie nog adequaat zal reageren. Ook hier weer elementen van zelfoverschatting en onfeilbaarheid. Een god heeft geen last van fysieke beperkingen, van een kwetsbaar lichaam dat de dienst kan weigeren. Een god kan geen fouten maken. De tijdsfactor kan ook hier een rol spelen. Wie zich bij het begin van een lange rit niet moe voelt, onderschat vaak het risico dat het straks, als het erop aankomt, heel anders kan zijn (ook hier dus een extrapolatie van een ervaring in het heden). Straks kan alles anders zijn: we weten het met ons verstand, maar meestal onvoldoende met de rest van ons wezen.
59
4. Gladheid en andere weersomstandigheden. Bij gladheid, mist, regen of sneeuw komen meer ongelukken voor. Maar vooral als er in het rijgedrag te weinig rekening mee wordt gehouden. Hier moet onderscheid worden gemaakt tussen de zichtbare en de onzichtbare factoren. Twee dingen vallen op: de invloed van weersomstandigheden als oorzaak van ongelukken wordt meestal overschat. Vraagt men naar de invloed van weersomstandigheden (als regen) op verkeersongevallen dan krijgt men meestal een hoog percentage te horen, terwijl het in feite om slechts 1,6% gaat. Maar bij gladheid blijft men meestal te hard rijden. Wat kunnen wij hieruit leren? Hoe tegengesteld beide factoren op het eerste gezicht lijken, ze wijzen in dezelfde richting. Namelijk van een overschatting van het zichtbare en een onderschatting van het niet of weinig zichtbare. Zoals Goethe het (in zijn Faust) formuleerde: ‘Was ihr nicht tastet, steht euch meilenfern, was ihr nicht fasst, das fehlt euch ganz und gar’ In dit verband nog een punt: Vaak ziet men in situaties waar twee (of meer) zaken opvallen, er te gemakkelijk een causaal verband tussen beide wordt voorondersteld. Bijvoorbeeld tussen regen en ongelukken. Dit wordt ook bevestigd door het merkwaardige verschijnsel, dat, zodra de regen voorbij is, men onmiddellijk weer harder pleegt te gaan rijden, ook al zijn de wegen nog steeds even nat ! 5. Andere oorzaken van ongelukken. Wij noemen er nog vier: bumperkleven; op een 3-baansweg tegelijk naar de middenbaan gaan; te dicht langs fietsers rijden; de dode hoek (met name het scheppen van doorgaande fietsers bij het rechtsaf slaan). De eerste drie hebben als gemeenschappelijk kenmerk: onvoldoende rekening houden met de mogelijkheid van plotseling optredende veranderingen (resp. remmen van de ervoor rijdende auto, dat een andere auto gelijktijdig van baan verandert, dat fietsers slingeren). Men neemt ook in al deze situaties a.h.w. zonder veel twijfel aan dat alles ongeveer blijft zoals het is, anders gezegd dat het recente verleden zich grotendeels ongewijzigd voortzet. Onderschatting van de dode hoek (zonder voldoende zicht rechtsaf slaan) geschiedt meestal waar er tevoren in vergelijkbare situaties geen fietsers reden; het lijkt op het eerder - bij het onverantwoord inhalen - genoemde fenomeen van de onderschatting van hetgeen minder direct zichtbaar is (verabsolutering van de waarneming alsmede van de recente ervaring). Mut.mut. geldt hetzelfde voor fietsers die naast vrachtwagens staan en vandaar rechtdoor rijden. Vergelijkbaar is de situatie waar bijna alle trams zonder bijwagen rijden en een fietser na het passeren van de tram zonder kijken naar rechts gaat en onder de toevallig dan wel aanwezige bijwagen terecht komt. Tot zover een kort overzicht van de voornaamste vooronderstellingen die verantwoordelijk kunnen zijn voor verkeersongelukken. Een beter besef hiervoor zou wellicht het aantal van deze ongelukken kunnen verminderen. Tot slot de vraag of we achter deze vooronderstellingen nog andere van meer algemene aard kunnen aantreffen; een soort basisvooronderstellingen dus. CONCLUSIES/BASISVOORONDERSTELLINGEN Een opsomming van de oorzaken van verkeersongelukken moge op zich interessant zijn maar laat de vraag onverlet: Waarom haalt iemand eigenlijk riskant in Waarom rijdt iemand te hard of met een glas op of als hij in zijn bed thuishoort. Waarom onderschat men gevaren. Waarom kleeft men bumper etc. Wat is het toch in de (rationele ?) mens, dat hij dit soort dingen doet ?. De antwoorden zijn bekend: omdat men haast heeft, overmoedig is, geen tegenligger verwachtte, meende met een paar borrels op nog heel goed te kunnen rijden etc. Natuurlijk allemaal waar. Maar wellicht schuilt er meer achter. Laten wij alles eens iets nader bezien en - evenals bij het thema gezondheid - ook hier weer de vraag stellen: zijn er in de genoemde gevaarlijke vooronderstellingen misschien ook hier bepaalde patronen aan te wijzen. Zijn ook hier rode draden herkenbaar en zo ja welke? Zoals wij al kort aangaven menen wij er vijf te zien.
60
A. In de eerste plaats het element van een overschatting van het direct zichtbare en onderschatting van het onzichtbare (nog niet zichtbare). Dit troffen wij met name aan bij 1 en 4. Het gaat hierbij om de vooronderstelling dat het onbekende, het niet direct zichtbare, identiek is aan het bekende, het wel direct zichtbare. Anders gezegd: een onvoldoende besef van de beperktheid/relativiteit van de eigen waarneming. Extreem gezegd: een verabsolutering van deze waarneming. Alsof we alziend zouden zijn. B. Een vergelijkbare tendens treffen wij t.a.v. de tijd aan: een overschatting van hetgeen we in een bepaalde (korte) periode waarnemen en de kritiekloze vooronderstelling dat het niet waargenomen ‘deel’ van de tijd identiek is aan het wel waargenomen deel ervan. Anders gezegd, dat het heden en recente verleden zich ongewijzigd zullen voortzetten. Dat ik een klein beetje een tijdloos wezen ben. Een wezen zonder tijdelijke (en –als gezegd – ruimtelijke) beperkingen. Dat daarom ook te weinig rekening houdt met mogelijk plotseling optredende veranderingen. Dit element troffen wij met name aan bij de punten 1, 2 en 5. C. Een volgend belangrijk punt is zelfoverschatting. (denk aan Ruskin’s bekende uitspraak dat dit aan alle grote fouten ten grondslag ligt). Ik vooronderstel dat mijn handelingskracht altijd sterker is dan de problemen waarvoor ik gesteld zal worden. Ik zal elk probleem kunnen oplossen, elk gevaar het hoofd kunnen bieden. Fouten maak ik niet Elementen van almacht en perfectie. Met name bij 2 en 4 zagen wij deze tendens. D. Superioriteit. Ik ben beter dan anderen. Daarom hoef ik ook minder te achten op gevaren en waarschuwingen; die zijn voor anderen. Het is niet verstandig met een borrel op te rijden, maar voor mij geldt: ook als ik moe ben of gedronken heb kan ik nog prima rijden. Zie met name de punten 2, 3 en 4 E.. Tenslotte (wederom): onkwetsbaarheid: Mij kan eigenlijk niets gebeuren. Dit speelt door alle ongeluksoorzaken heen.
Samenvatting deel 2 Een groot aantal onjuiste vooronderstellingen blijkt aan de wortel te liggen van de Irak-oorlog (hoofdstuk 3). Vanaf het motief van de aanval tot de verdere activiteiten, alsmede aan de irreële verwachtingen omtrent het verdere verloop van de oorlog en de gevolgen. Het gaat om vooronderstellingen omtrent de eigen – deels onwillekeurige - invloed en de veranderbaarheid, de maakbaarheid van samenlevingen. Over goed en kwaad, de allocatie daarvan en de samenhangen daarbinnen. Om de vernietigbaarheid van het kwade en de maakbaarheid van het goede. Om vooronderstellingen over vrijheid, democratie en de vraag of er universele waarden bestaan die uiteindelijke door elk volk, ook de Irakezen worden nagestreefd. Om achterliggende mensbeelden en ook om het (onbewuste) zelfbeeld van de Amerikanen. En ook om achterliggende kennistheoretische vooronderstellingen inzake kenbaarheid, causaliteit, berekenbaarheid, de inschatting van het waargenomene etc. Kortom, het gaat om een grote hoeveelheid vooronderstellingen die men zich slechts in geringe mate bewust was en is. Was dit wel het geval geweest, dan had onnoemelijke schade en leed kunnen worden vermeden. Ook het denken en handelen ten aanzien van onze gezondheid (hoofdstuk 4) lijkt niet vrij van een flink aantal vooronderstellingen, die soms niet anders dan dubieus genoemd kunnen worden. Eigenlijk geldt dat evenzeer voor het medisch denken en handelen. Het gaat om vooronderstellingen omtrent het eigen lichaam en de definitie en het beeld van gezondheid. Het gaat ook om de definitie en oorzaken van ziekten, om slechte gewoontes (als roken) en de diepste oorzaken daarvan. Het gaat om vooronderstellingen inzake artsen en therapieën en de perfectie en grenzen van therapeutische
61
mogelijkheden. En last but not least, achter alles schuilen mensbeelden. Slechts zelden is men zich dit bewust. Verkeersongelukken (hoofdstuk 5) zijn met name een gevolg van onverantwoord inhalen, te hard rijden, alcoholgebruik, vermoeidheid, alsmede gladheid en andere weersomstandigheden. De vraag is waarom men dit riskante rijgedrag vertoont, respectievelijk waarom zaken als gladheid vaak worden onderschat. Daarbij blijken diverse vooronderstellingen een rol te spelen: inzake de eigen waarneming, inzake de eigen kwaliteiten - met elementen als onfeilbaarheid - en inzake de eigen onkwetsbaarheid. Ook vooronderstellingen inzake de identiteit van verleden, heden en toekomst blijken van invloed te zijn. Achter dit alles schuilen weer diepere vooronderstellingen. Een beter besef van de verkeerde vooronderstellingen die ons verkeersgedrag beïnvloeden, zou het aantal verkeersongelukken aanmerkelijk kunnen verminderen.
62
Deel 3 Van de vele vooronderstellingen naar de ene grondvooronderstelling? HOOFDSTUK 6 STRUCTUREN IN DE GEVONDEN VOORONDERSTELLINGEN
Vooronderstellingen achter de gevonden vooronderstellingen In de hoofdstukken 3-5 vonden wij vele vooronderstellingen die ten grondslag lagen aan de mislukkingen op de drie behandelde terreinen. Over elk van deze vooronderstellingen kan men wellicht al een boek schrijven, maar het gaat ons niet zozeer om deze vooronderstellingen als zodanig, als wel – zoals eerder opgemerkt, om de vraag of er achter deze vooronderstellingen meer ligt. Bezitten zij iets gemeenschappelijks; kunnen wij er patronen in ontdekken ? Laten we de voornaamste gevonden vooronderstellingen eens recapituleren en kijken of er duidelijke ‘rode draden’ doorheen lopen. I. De eerste serie vooronderstellingen die wij aantroffen: - Een situatie slechts kan verbeteren als men actie onderneemt. - wij kunnen het goede maken, (bv. een goede maatschappij opbouwen). - wij kunnen het kwade vernietigen. - wij kunnen elke situatie naar onze hand zetten. - wij kunnen uiteindelijk een ideale maatschappij, een ideale wereld creëren. - we kunnen de toekomst maken zoals we hem willen. - het hangt allemaal van ons en onze inspanningen af. - onze handelingskracht is sterker dan de problemen waar we voor gesteld zijn. - zonder ons gaat het niet of niet goed. Als wij ons er niet mee bemoeien gaat het mis. - als wij ons er wel mee bemoeien is succes verzekerd. - onze daden zullen slechts positieve effecten sorteren. Als we deze vooronderstellingen willen samenvatten impliceert dit twee basisvooronderstellingen: 1. De werkelijkheid is in laatste instantie (altijd) maakbaar, beheersbaar, hanteerbaar. (soms gaat dit over in de vooronderstelling: de werkelijkheid moet beheerst en veranderd worden.) 2: Wij kunnen alles maken zoals wij het willen. Extreem geformuleerd kunnen wij dit (als tendens) samenvatten in de basisvooronderstelling: ik ben/wij zijn almachtig II. De tweede serie vooronderstellingen die wij bij alle onderwerpen aantroffen: - wij weten hoe de wereld moet worden veranderd. - wij weten welke doelen moeten worden nagestreefd. - wij weten ook hoe de doelen moeten worden gerealiseerd; hoe we alles moeten aanpakken - wij kunnen de gevolgen van ons handelen redelijk nauwkeurig berekenen - alles is berekenbaar - alles is causaal bepaald en causaal verklaarbaar - een fout is altijd een objectief constateerbare en corrigeerbare zaak. - wij weten hoe andere mensen - ook in andere culturen - denken en voelen. - men kan de/een mens helemaal kennen. - de wereld is eenvoudig en overzichtelijk. De wereld is niet zo ingewikkeld als ze lijkt - de ervaringswereld kan in enkele centrale categorieën worden samengevat, gevangen in enkele algemene wetmatigheden en die kunnen wij doorschouwen
63
- de werkelijkheid is (altijd en volledig) kenbaar. - we kunnen alles verklaren met de beschikbare gegevens. Wij kennen de gehele relevante werkelijkheid - wij zien (ik zie) alles nu beter dan vroeger. - we denken beter dan vroeger - wij weten meer dan vroeger. Onze kennis gaat continu alleen maar vooruit. Een en ander betekent: eigenlijk hebben wij de waarheid (individueel of collectief) in pacht. Het behoeft weinig betoog dat in al deze punten een onvoldoende besef van de beperktheid van de eigen kennis schuil gaat en daarmee een element van pretentie van alwetendheid. Samenvattend: Aan een en ander ligt (als tendens) ten grondslag de basisvooronderstelling: Ik ben/wij zijn alwetend. III. De derde serie aangetroffen vooronderstellingen: - de dingen zijn zoals we ze waarnemen. - wij mogen afgaan op in het oog springende factoren. - de 'buitenkant' is representatief voor het geheel. - alleen het zichtbare telt, vooral het (zichtbare) resultaat. - we kunnen alles verklaren met de beschikbare gegevens. - wij weten precies wat zich in de buitenwereld (bv. Irak) afspeelt. - Kortom:. Het (waargenomen) deel van de werkelijkheid is representatief voor het geheel. Anders gezegd: Wat wij waarnemen is de volledige werkelijkheid: Wij kennen de gehele relevante werkelijkheid. Er is sprake van een verabsolutering van het de waarneming. Deze overschatting van het waargenomene en het zichtbare en een onderschatting van het niet of weinig zichtbare impliceert een onvoldoende besef van de beperktheid van, de eigen waarneming, Voorts vonden wij de vooronderstellingen: -mijn/onze 'hoek' of 'punt' van waarneming is irrelevant. - andere mensen zijn, voelen en/of denken zoals wij - voor elke gebeurtenis kan één duidelijke oorzaak worden aangegeven - tussen opvallende zaken bestaat een causaal verband Als wij alles samenvatten impliceert het (als tendens): Ik ben/wij zijn alziend. IV. Voorts waren er een aantal vooronderstellingen waarbij de tijd een rol speelde:. - de huidige situatie is in wezen dezelfde als vroegere situaties, de huidige situatie is min of meer gelijk. aan die in het verleden. De tijd verandert iets niet wezenlijk. - niets zal ingrijpend veranderen, alles zal ongeveer zo blijven als het is. - hetgeen niet direct gebeurt kan geen gevolg zijn. - van de geschiedenis kunnen wij niets leren. - onze tijdhorizon is niet beperkt. - de toekomst is (ongeveer) als het verleden. - de toekomst is (dus) kenbaar. - wij zijn niet-veranderend (wij zijn eeuwig). - onze waarden zijn tijdloos en universeel. Samenvattend betekent een en ander in feite de tendens: ik ben/wij zijn tijdloos V. Ten aanzien van onze ‘kwaliteit’ troffen wij enkele vooronderstellingen aan, waaronder: - ik doe/wij doen alles goed.
64
-wij maken nauwelijks fouten. -wij zijn (bijna) onfeilbaar - alles wordt steeds beter. De beweging gaat slechts in één richting. Samenvattend: ik ben/wij zijn volmaakt, perfect VI. Er waren ook vooronderstellingen over de wijze waarop wij in verleden of heden door de buitenwereld werden of worden beïnvloed. - onze opvattingen en inzichten zijn niet bepaald door ons verleden of door onze cultuur, doch hebben universele waarde. - wij zijn niet wezenlijk beïnvloed of beïnvloedbaar. - wij kunnen autonoom denken en handelen. - wij kunnen het alleen af We hebben de buitenwereld niet echt nodig. We kunnen het ook zonder hen wel af, op eigen kracht. - ik ben/ wij zijn niet afhankelijk van de buitenwereld. Samenvattend gaat het om de tendens: Ik ben/wij zijn autonoom, onafhankelijk, onbepaald. En: onkwetsbaar VII. Sommige vooronderstellingen hadden te maken met superioriteit. - we zijn uitnemender dan en superieur aan andere groepen, volken en rassen. - onze groep/ons volk, ons ras beschikt over specifieke, superieure, eigenschappen. - ik ben/wij zijn beter, belangrijker, groter, hoger etc. dan anderen. - wat onze superioriteit (invloed, macht, rijkdom etc.) versterkt is goed; wat het verzwakt slecht. - het eigene is normaal en vanzelfsprekend; het andere vreemd, raar (een soort afwijking). Samenvattend:Ik ben/wij zijn superieur aan alles en iedereen VIII. Dan waren er vooronderstellingen omtrent goed en kwaad, zowel qua kennen als qua zijn. Qua kennen: - wij weten wat goed is en wat kwaad. - wij maken uit wat goed is en wat kwaad. Samenvattend: ik ken/ wij kennen goed en kwaad. IX. En vooral qua zijn werd er veel voorondersteld: - het goede valt samen met onze eigen kwaliteiten, eigenschappen, waarden en criteria. - het kwade met hetgeen hiervan verschilt. - wij zijn de bron van het goede. - wij bevatten geen kwaad. - de eigen motieven om tot actie over te gaan waren/zijn goed en nobel. - waar het fout gaat (ging) is meestal sprake van de eigen schuld van de slachtoffers. - als iets goed gaat is het onze verdienste, als het fout gaat is het niet onze schuld. - problemen en gevaren komen in beginsel van buiten. - onze daden zullen slechts positieve effecten sorteren. - er gaat geen niet door ons gewenste invloed van ons uit. - het kwaad komt van buiten, de mens is van nature goed. - het verkeerde, het kwaad, is eindig. Het is incidenteel, niet fundamenteel.
65
- uiteindelijk zal het goede overwinnen. Samenvattend impliceert dit de tendens: ik ben/wij zijn goed. Het begrip goed valt ongeveer met ons samen. X. Door vrijwel alles heen spelen(ook hier steeds weer als tendensen) vooronderstellingen omtrent onze positie t.a.v. de buitenwereld: - het gelijk is zelfsprekend aan onze zijde. Mijn/onze overtuiging is altijd juist. - wij behoeven onze opvattingen niet te legitimeren noch te relativeren. - de werkelijkheid is zoals wij hem opvatten. - wij mogen/moeten de werkelijkheid herscheppen naar ons eigen ideaalbeeld . - onze opvattingen en vooronderstellingen hebben een hoger waarheidsgehalte dan de werkelijkheid. - wij kunnen de werkelijkheid vatten in onze schema's; in een aantal stereotypen. - feiten mogen worden getoetst en beoordeeld aan (onze) overtuigingen of theorieën; de werkelijkheid gevoegd in onze categorieën. - als de werkelijkheid niet overeenstemt met onze schema’s dan zullen de feiten wel niet kloppen. (‘wenn die Theorie nicht mit den Tatsachen stimmt, umso schlechter für die Tatsachen’) - ons (welbegrepen) eigenbelang valt samen met het algemeen belang. - wij zijn geliefd en wij worden bewonderd. Samenvattend: Wij zijn het centrum van al het zijnde XI. Tenslotte was er vaak de rode draad: Wij zijn onbeperkt, onbegrensd. Ruimteloos, oneindig
66
HOOFDSTUK 7 DE DIEPSTE VOORONDERSTELLING ACHTER DE VELE VOORONDERSTELLINGEN Wij zagen dus het volgende. Of het nu ging om mislukkingen in oorlogen, gezondheidsvraagstukken of verkeersongelukken, steeds weer kwamen wij in de achterliggende vooronderstellingen, de volgende elementen tegen: - almacht - alwetendheid - alziendheid - onbeperktheid, onbegrensdheid - ruimteloosheid (oneindigheid) - tijdloosheid (eeuwigheid) - volmaaktheid - onfeilbaarheid, perfectie (geen fouten makend) - onafhankelijkheid, onbepaaldheid - onkwetsbaarheid - superioriteit - goed en kwaad kennende (resp. uitmakend wat goed en kwaad is) - goed zijnde, bron van al het goede - geliefd zijn/bewonderd worden - het centrum van alles zijnd Kennelijk zijn dit de bestanddelen die enerzijds deel uitmaken van ons diepste vooronderstellingenpatroon en anderzijds de oorzaken van de vele genoemde mislukkingen. De menselijke preferenties, een korte blik in de geschiedenis. Historisch bezien is er eveneens weinig twijfel mogelijk. Bezien wij de geschiedenis van de menselijke preferenties dan is er weinig twijfel mogelijk. Hoewel er vele uitzonderingen zijn heeft men toch vrijwel altijd en overal de voorkeur gegeven aan macht boven onmacht. In alle opzichten, niet alleen aan macht in de gebruikelijke zin maar ook ten aanzien van beheersing van eigen situaties en van de natuur. Voorts werd onafhankelijkheid geprefereerd boven afhankelijkheid, zelfbepaling (autonomie) boven bepaald zijn door (heteronomie), vrij-zijn-van boven gebonden-aan. Er was meestal een voorkeur voor veel (zowel qua zijn als bezitten) boven weinig, voor onbeperkt boven beperkt, voor groot boven klein, voor langdurig boven kortstondig. Voor zinvol boven zinloos, voor kennis boven onkunde, voor kracht boven zwakte. Voor volkomen boven onvolkomen, voor belangrijk boven onbelangrijk, voor noodzakelijk boven willekeurig. Voor totaal boven deels, voor objectief boven subjectief, voor zeker boven onzeker, voor uitzichzelf boven uit-iets anders. Uit een en ander worden twee dingen duidelijk: wat de mens (ten diepste) wil en wat hij niet wil. Wat wil hij niet ? Wel, eigenlijk alles wat in deze laatste beschrijving telkens als tweede genoemd is: onmacht, afhankelijkheid, weinig etc. Dit is in feite alles wat hem herinnert aan zijn beperktheid. Maar wat wil hij dan wel ? Alles wat in de genoemde omschrijving van de preferenties steeds als eerste (cursief) genoemd is. Dus in feite de elementen die wij bij de aanvang van dit hoofdstuk noemden: (almacht, alwetendheid….etc.)
67
Heel overdreven gesteld komt het erop neer dat de mens eigenlijk volmaakt, volkomen zou willen zijn, onbegrensd, oneindig, eeuwig, alwetend, almachtig, onafhankelijk; niet door iets of iemand anders bepaald, superieur aan alles, bepalend wat goed en wat kwaad is. Dit brengt ons bij de vraag of al deze dingen die hij wenst, wellicht zijn samen te vatten in iets gemeenschappelijks. Of het uitingen en een samenvatting zouden kunnen zijn van één en hetzelfde. . Het absolute Wir suchen überall das Unbedingte und finden immer nur Dinge (Novalis) Als wij de bovenstaande punten iets nader bekijken stuiten wij op iets merkwaardigs. Het interessante aan het genoemde rijtje is dat al deze kwalificaties bij elkaar vrijwel precies een samenvatting zijn van één bepaald begrip. Al deze kwalificaties blijken (in hun uiterste limieten) vrijwel volledig samen te vallen in het begrip absoluut. In de loop van haar lange geschiedenis sedert de antieke filosofie, heeft dit merkwaardige begrip alle elementen in zich gedragen van de genoemde voorkeuren. Als dit waar is zou dit betekenen dat de verst achterliggende, ultieme vooronderstelling als oorzaak van mislukkingen te maken zou hebben met een heel bepaald gegeven. Namelijk dat ,overal waar mislukkingen veroorzaakt worden door dubieuze vooronderstellingen, dit zou steunen op de diepste achterliggende vooronderstelling dat de mens niet beperkt, eindig, relatief etc. is doch (in elk geval een beetje) onbeperkt, oneindig, absoluut. Dat hij niet zozeer onmachtig is doch veeleer machtig (of dit althans wil zijn c.q. meent te zijn). Dat hij meer weet dan hij weet, meer ziet dan hij ziet, belangrijker dan hij in feite is, minder afhankelijk dan hij is en minder bepaald door, autonomer, dan hij is. Perfecter, onkwetsbaarder, geliefder, beter, centraler etc. dan hij in feite is. Kortom: alles wat absoluutheidselementen bevat is voor velen aantrekkelijk. Een gevaarlijke aantrekkelijkheid. Het absolute lijkt een begerenswaardig 'goed', een nastrevenswaardig 'bezit'. Met name dus in de zin zelf absoluut te zijn of absoluut te worden. Het begrip absoluut Bezien wij de definitie van dit begrip iets nader. Met absoluut (van Latijn 'absolutus', letterlijk losgemaakt) duidt men in de metafysica de oergrond van al het zijnde aan, die van niets buiten zichzelf meer afhankelijk is. Absoluut noemt men datgene wat bestaat door zichzelf en dat zo min mogelijk door relaties tot iets anders wordt bepaald. Absoluut is wat in zichzelf volstrekt is; 'losgelöst von allem, frei von jeder Abhängigkeit, in und durch sich bestehend, uneingeschränkt, beziehungs- und bedingungslos, unbedingt, in jeder Beziehung'. Het is in dit bestek niet mogelijk hier uitvoerig op dit begrip in te gaan. Wij willen hier volstaan met de aanduiding dat het in zijn lange en indrukwekkende geschiedenis van de Griekse filosofie tot op heden, aangetroffen wordt bij zo verschillende denkers als Spinoza, Kant, Hegel, Bergson etc. Kenmerkend in het begrip absoluut blijken telkens de volgende 'elementen': 1e: in, uit en door zichzelf zinvol bestaand. 2e: zonder grenzen. 3e: zonder betrekkingen. Dit correspondeert met de beginlettergrepen waarmede het absolute wordt aangeduid, namelijk: almachtig, alomvattend, alwetend etc.
68
volkomen, volledig, volstrekt, volmaakt onbegrensd, onbeperkt, oneindig , onafhankelijk, onbepaald ZELFVERABSOLUTERING De conclusie lijkt duidelijk. Heel extreem gesteld komt het er op neer dat de mens eigenlijk absoluut zou willen zijn. In dit verband kunnen wij de betreffende (oer)neiging het beste betitelen als de neiging tot zelfverabsolutering. Deze term willen wij uitleggen. Verabsolutering betekent - in analogie aan het begrip absoluut - letterlijk: iets losmaken uit een groter geheel : een buiten verhouding onderstrepen en grootmaken van een deel(waarheid), zodat het de gehele aandacht in beslag gaat nemen. Zelfverabsolutering betekent dan (letterlijk) : het op zichzelf stellen en buiten verhouding grootmaken van dat deel van de werkelijkheid, dat men zelf is. Het is dan (ad absurdum) de neiging zichzelf niet zozeer te zien als een klein onderdeel van het geheel der werkelijkheid en als bijna oneindig klein in vergelijking met al hetgeen men niet is (het niet-ik, het nietmijn), doch veeleer omgekeerd: het niet-ik, het niet-mijn als minder beduidend of als deel van het mijn op te vatten. Of minstens als iets dat kleiner,onbelangrijker, lelijker etc. is. Het kan gaan om een tendens om centraal te staan, de wereld om zich heen op te bouwen in plaats van zich als beperkt deel van het geheel te zien. Om een neiging zich als centrum en doel van het zijnde te zien en dit in het ik te vangen en te beheersen. Slechts een tendens Wij zeiden het reeds meerdere malen, doch willen - ter vermijding van misverstand - nogmaals beklemtonen dat wij bij al het genoemde gaat om niet meer dan een tendens. Voor de duidelijkheid brengen wij de betreffende neiging meestal nogal krachtig onder woorden, maar dit moet niet worden misverstaan. In feite gaat het meestal slechts om een lichte trilling die de koers van het schip verraadt; doch nooit om een 'volstrekte' verabsolutering (reeds een epitheton ornans). Een schip dat koers zet naar Amerika neemt buitengaats al direct een andere richting dan als het naar Noorwegen wil en om die 'koers' gaat het ons, niet om het al dan niet bereiken van het einddoel. Zolang er enig realiteitsbesef aanwezig is, behoort dit vrijwel tot de onmogelijkheden. In de praktijk zal het altijd gaan om een spanningsveld en een compromis tussen zelfverabsolutering en realiteitsbesef. Natuurlijk is er sprake van grote individuele verschillen in deze: bij Hitler kon men waarschijnlijk spreken van 100 % behoefte aan zelfverabsolutering, bij sommigen gaat het slechts om 1 % Slechts voor de duidelijkheid werken wij dus met een maximaal vergroot beeld en slechts om deze reden formuleren wij hetgeen in feite dat wat hoogstens een tendens is, in extreme vorm. Zacht roze kan men soms het beste herkennen via een vuurrood beeld. Maar, ook een kleine tendens kan grote consequenties hebben! Het mijn versus het niet-mijn. Terzijde ook nog dit. Hierboven gebruikten wij de termen mijn en niet-mijn. Daarmede wilden wij aangeven dat het in de praktijk veelal zal gaan om een bepaalde verhouding tussen het eigene en het nieteigene, tussen dat wat ik beschouw als tot mijzelf te behoren en dat wat daarbuiten valt. Het ik en het eigene wordt in wisselende vormen telkens als superieur gezien ten opzichte van het niet-ik, het nieteigene; het mijn t.o.v. het niet-mijn. Als kwalitatief superieur (zinvoller, beter, belangrijker, dynamischer, democratische, socialer, autonomer, ontwikkelder etc.) en/of kwantitatief superieur (rijker,
69
alomvattender, invloedrijker, machtiger etc.). Het ik, het eigene is uitgangspunt en norm; het wordt in laatste instantie niet beschouwd als relatief en contingent doch als absoluut en enig mogelijke. Moet de constatering dat het de tendens tot zelfverabsolutering is, die verantwoordelijk is voor de vele problemen onze slotconclusie zijn? Of valt er nog meer te zeggen ? ZELFVERGODING Hoewel de term zelfverabsolutering vrij nauwkeurig weergeeft wat we bedoelen, is het tevens een wat starre term. Het is niet direct een begrip dat tot de verbeelding spreekt. Laten wij daarom eens zoeken naar een wat hanteerbaarder en gebruikelijker begrip. Als wij onze omschrijving van het absolute wat nader bezien dan valt al snel één punt op: de genoemde kwalificaties van dit begrip zijn in alle tijden vaak toegeschreven aan de godheid! Daarom zouden wij misschien ook kunnen denken aan de term zelfvergoding. Dat is een begrip dat toch wel vrij veel wordt gebruikt (vooral in een negatieve connotatie als het over anderen gaat). Wij komen het overal tegen: in de psychologie, in de filosofie, in de geschiedenis, de literatuur, de theologie ja, waar niet. Er lijkt op grond van hetgeen wij hebben gevonden alle reden iets dieper in te gaan op dit begrip en de daarmee verbonden consequenties aan een nader onderzoek te onderwerpen. Dit doen wij in ons tweede boek (dat desgewenst ook los van dit eerste kan worden gelezen).
70
SAMENVATTING EN CONCLUSIES BOEK I Mislukkingen door verkeerde vooronderstellingen 1. Waarom gaat er zoveel mis ? In de wereld en in ons aller levens ? Overal en altijd weer? Als mislukken zo ‘structureel’ is - soms bijna ‘normaler’ dan gelukken -geldt dit dan ook voor de oorzaken ervan? Het lijkt bijna alsof er in de mens een soort ‘ingebouwde’ neiging tot verkeerd handelen, denken en oordelen bestaat. 2. Mislukkingen komen niet slechts voort uit domheid of kwaadaardigheid, maar heel vaak uit verkeerde vooronderstellingen. Ook al zijn we het ons zelden bewust, vooronderstellingen doordrenken al ons denken, handelen en oordelen. Als ze juist zijn merken we ze niet op, maar zijn ze onjuist dan kunnen ze – vaak onbemerkt - veel schade aanrichten: vriendschappen verstoren, carrières of vermogens vernietigen, de gezondheid schaden, ja, zelfs oorlogen bewerkstelligen. De Vietnam-oorlog werd gemotiveerd met het vooronderstelde domino-effect. Het communisme – en daarmee de koude oorlog - steunde op de vooronderstelling dat alle kwaad voortkwam uit de productieverhoudingen. De vooronderstelde superioriteit van het Arische ras koste meer dan zes miljoen joden en zigeuners het leven. Verkeerde vooronderstellingen kunnen gifgassen zijn. 3. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen uitgesproken, expliciete, bewuste vooronderstellingen (assumptions) enerzijds, en niet-uitgesproken, impliciete, onbewuste vooronderstellingen (presuppositions) anderzijds. De eerste categorie betreft vooronderstellingen die zichtbaarder, duidelijker, zijn dan de tweede (om deze reden gebruikten wij ze in de zojuist genoemde illustraties), doch het gaat ons hoofdzakelijk om de achterliggende categorie, de presuppositions. Bij dit laatste gaat het om een (onder)stelling die vóór een activiteit wordt gemaakt, om iets dat als grondslag fungeert zonder dat het zelf – althans op dat moment – gemotiveerd, gegrond wordt. Het gaat om aprioristische positiekeuzen, die als zodanig nauwelijks vatbaar zijn voor discussie en verificatie, doch die niettemin grote invloed uitoefenen. In de woorden van een engelse filosoof: ‘Presuppositions are not read out of but read into experience’ 4. Verkeerde vooronderstellingen zijn er in alle vormen en kleuren. Waar het ons om gaat is de vraag of ze allemaal op zichzelf staan of dat er wellicht een of andere samenhang is, of er rode draden door lopen, er structuren in zitten. Om deze op te sporen hebben we drie gebieden onderzocht, die berucht zijn om het vele dat er vaak mis gaat, te weten oorlogen (met name de Irak-oorlog), gezondheidsvraagstukken en verkeersongelukken. Op elk van deze gebieden zijn wij allereerst op zoek gegaan naar de vooronderstellingen die een rol lijken te hebben gespeeld - resp. nog te spelen - bij beslissingen en handelingen die verkeerd, zo niet catastrofaal hebben uitgepakt. Wij vonden er vele. 5. Hoe uiteenlopend de onderzochte gebieden ook waren, de vooronderstellingen bleken een verrassende mate van overeenkomst te hebben. 6. Deze gemeenschappelijke vooronderstellingen bleken samengevat te kunnen worden in een aantal clusters, vooronderstellingen van meer algemene aard. Wij vonden er 15 en noemden ze basisvooronderstellingen. De centrale elementen bleken te zijn: almacht, alwetendheid, alziendheid, 71
onbegrensdheid, oneindigheid, tijdloosheid, volmaaktheid, onafhankelijkheid, onkwetsbaarheid, kennis van goed en kwaad, goed zijnde, centraliteit. Maar steeds slechts als tendenzen, soms zelfs betrekkelijk zwakke.
7. In hoofdstuk 7 concludeerden wij vervolgens dat deze basisvooronderstellingen uiteindelijk konden worden teruggebracht tot één algemene noemer. Eén tendens die aan alle andere ten grondslag lag en daarmede wellicht een gemeenschappelijk element, een diepste wortel en daarmee verklaring van allerlei soorten mislukkingen zou kunnen vormen. 8. De tendens waar het om gaat (met de nadruk op het woord tendens), is de menselijke neiging zich onvoldoende bewust te zijn van zijn werkelijke situatie (c.q. deze onvoldoende te aanvaarden). Kort samengevat en gesimplificeerd komt het erop neer dat de mens feitelijk in alle opzichten beperkt, eindig, relatief is, doch dat hij zich dat zelden voldoende bewust is. Overal waar mislukkingen worden veroorzaakt door dubieuze vooronderstellingen vonden wij altijd elementen van een diepste achterliggende vooronderstelling, namelijk dat de mens niet beperkt, niet eindig, niet relatief etc. zou zijn, doch (in elk geval minstens een beetje) onbeperkt, oneindig etc., c.q. dat hij dit zou willen zijn. Impliciet overschat de mens – als individu, als collectief en als mensheid - vaak zijn kennis, zijn invloed, zijn oordeel etc. Hij denkt dat hij meer weet dan hij weet, meer en scherper waarneemt dan hij in feite doet, minder afhankelijk, autonomer, perfecter, onkwetsbaarder, geliefder, beter, centraler, invloedrijker etc. is, dan hij in feite is. 9. Als wij al deze pretenties en desiderata onder één noemer brengen, blijken ze in hun limieten samen te vallen in het begrip absoluut. Het blijkt dat alles wat absoluutheids-elementen bevat aantrekkelijk is. Een gevaarlijke aantrekkelijkheid. Het absolute lijkt een begerenswaardige zaak, een nastrevenswaardig 'bezit'. Met name in de zin zelf absoluut te zijn of absoluut te worden. In dit verband kunnen wij spreken van een tendens tot zelfverabsolutering (letterlijk het op zichzelf stellen en buiten verhouding grootmaken van dat deel van de werkelijkheid, dat men zelf is). Als gezegd troffen wij deze tendens in drie vormen aan: individueel, als deel van een collectief en als mensheid. 10. Hoewel de term zelfverabsolutering redelijk nauwkeurig weergeeft wat we bedoelen, is er nog iets opvallends. Als wij de omschrijving van het absolute wat nader bezien dan valt al snel op dat de genoemde kwalificaties van dit begrip in alle tijden meestal werden toegeschreven aan de godheid! Daarom zou ook de term zelfvergoding hier kunnen worden gebruikt. Reden genoeg om laatstgenoemd begrip aan een nader onderzoek te onderwerpen. Dit doen wij in boek 2, dat ook op als afzonderlijk boek kan worden gelezen.
72
BOEK II. ZELFVERGODING Deel 4 Zelfverabsolutering/zelfvergoding als grondvooronderstelling HOOFDSTUK 8 ZELFVERGODING ALS ALOM AANWEZIGE TENDENS
I. Godgelijkheid als diepste menselijke streven. ‘Ik ben een god in het diepst van mijn gedachten’ De bekende uitspraak van de dichter Willem Kloos getuigde van een diepe zelfkennis. Eigenlijk mensenkennis. Want - ook al is het niet bepaald de laatste mode om het te zeggen - de mens voelt zichzelf (een beetje) als een god en eigenlijk wil hij dit ook graag zijn. Dat is geen geloofsuitspraak, geen verwijt of afwaardering van de mens, het is geen doemdenken noch een waardeoordeel, het is domweg de constatering van een verifieerbaar feit. Een feit dat al vanaf Genesis tot moderne dieptepsychologen 19 bekend is, maar niettemin in zijn reikwijdte en consequenties nog altijd zwaar wordt onderschat, zeker ook in wetenschappelijke zin20. Het heeft misschien altijd wat beladen geklonken en is ook nog steeds niet erg populair, maar als we onze werkelijke wensen onder een sterk vergrootglas zouden leggen zouden we ontdekken dat de meeste mensen best graag een beetje 'absoluut' zouden willen zijn.21 Ook al vinden velen het de grootste onzin: wie de moeite neemt om onbevooroordeeld te kijken, kan het nauwelijks over het hoofd zien. De mens wil een beetje een god zijn. Liefst natuurlijk meer dan een beetje, maar het is niet verstandig daar mee te koop te lopen. Het zou nogal wat problemen opleveren. Wie beweert een god te zijn, ook al is het maar een beetje, kan meewarige blikken of een snelle opname in een inrichting verwachten. Ja, men kan deze wens zelfs ook beter voor zichzelf verborgen houden - dus onbewust laten blijven - dat bespaart flink wat conflicten, zowel uiterlijke als innerlijke. Een klein beetje is echter ook al wat; meer zit er meestal niet in. Niemand probeert volledig als god te zijn. Een Hitler misschien, of een overspannen wetenschapper, kunstenaar of sportheld. Maar dat zijn uitzonderingen. De reden dat het verstandig is dit zelfbeeld, deze pretentie of dit streven verborgen te houden is duidelijk: het gaat om een wezenlijk a-sociale neiging. Als iemand zegt dat hij op de een of andere manier superieur is aan anderen (en een god is dat), als hij laat merken dat hij zich op de een of andere wijze intelligenter, machtiger, kunstzinniger, beter, wijzer of wat dan ziet, krijgt hij zelden applaus en zeker niet van degenen die dit ook van zichzelf vinden. Bescheidenheid doet het meestal beter dan hoogmoed. Misschien is dat 19
Van de drie ‘klassieke’ hoofdrichtingen het sterkst bij de Adlerianen; met name Fritz Künkel spreekt steeds weer over het streven naar‘Gottähnlichkeit’ (en de relatie daarvan met ‘Ichaftigkeit’); Adler over de neiging tot Überlegenheit. Ook bij Carl Gustav Jung komen wij het vaak tegen. En zelfs bij Freudianen, zij het minder expliciet; zo wijdt Wilhelm Stekel een heel hoofdstuk aan de grootheidswaan van de moderne mens (Wat op de bodem der ziel ligt, 1931, p.58-56).
20
Een besef van het gevaar van de menselijke geneigdheid tot hoogmoed en arrogantie wordt in vele religies zeer serieus genomen: in de Islam bijvoorbeeld is het een belangrijke reden voor het gebod vijf maal per dag te bidden middels een serie bewegingen die volkomen nederigheid ten opzichte van Allah beduiden – want zo vaak moeten mensen eraan herinnerd worden hoe weinig zij zelf voorstellen vergeleken met God.
21
Dit mag ons niet doen vergeten dat er ook vele voorbeelden zijn van mensen en theorieën die de zelfvergoding trachten te vermijden en de Ander centraal te stellen: denk aan Buber , aan Levinas de Bergrede en ook aan veel Oosterse filosofie en meditatie. Helaas blijkt dit eerder uitzondering dan regel.
73
ook wel de reden dat deze tendens zo snel over het hoofd wordt gezien. Als we spreken over de menselijke neiging tot godgelijkheid lijkt het op het eerste gezicht om een onzinnige uitspraak te gaan. Wie wil dit nu ? Ja, een enkeling misschien, een Nietzsche ('als er goden zouden zijn hoe zou ik het dan verdragen er zelf geen te zijn'). Of een Cassius Clay: 'I am the biggest, I am the greatest'. Een Alexander de Grote, Napoleon of Hitler. Maar normale mensen ? Maar, voor een goed begrip: we bedoelen niet, dat ieder mens van 's morgens tot 's avonds aan niets anders denkt dan hoe voortreffelijk hij wel niet is en hoe zeer hij welbeschouwd uittorent boven alles en iedereen. Dat hij geknield zou liggen in een innerlijke tempel waarin hij zijn eigen Ik aanbidt (zoals de Weense psychiater Stekel dat beschreef 22). Nee, we zien dat de overgrote meerderheid, de 'normale', de 'doorsnee' mens heel andere dingen nastreeft. Voeding, drank, kleding en een huis, liefst allemaal lekker, mooi en groot, een goede baan. Hobby’s, mooie vakanties, een goede vriendenkring, liefde, seks etc. Kortom, de dingen die Abraham Maslow zo fraai in zijn 'basic needs' heeft samengevat Maar daarnaast, daarin en daarachter, speelt nog iets anders. Daarbij gaat het om een drijfveer, een motivatie die meestal niet erg serieus wordt genomen of wordt afgedaan als een wat vreemde aberratie van sommige mensen die het nogal met zichzelf getroffen hebben en die zou zijn terug te voeren op een liefdeloze jeugd of bepaalde frustraties. In ieder geval wordt het zelden gezien als iets waarmee ieder mens - in meerdere of in mindere mate - zou zijn behept; als een autonome drijfveer die wel eens belangrijker zou kunnen zijn dan we plegen te denken. Gewoonlijk denkt men bij de wens tot godgelijkheid slechts aan bepaalde gedragingen van sommige mensen. Wij kennen allen de macho's die zo graag 'baasje' spelen. Chefs die hun afdelingen terroriseren, bestuursleden die een club als hun bezit beschouwen, narcisten die graag gevleid worden, politici of sportlieden die slechts hopen met grote koppen in de krant te komen, bedrijfsleiders die slechts denken in termen van 'the bigger the business the bigger the man' enz. enz. Niet alleen individueel, maar ook collectief ('we are the champions'). In de politiek ('Deutschland über Alles', 'Gods own country' etc.), in de wetenschap ('onze universiteit is de beste en daarbinnen onze discipline/faculteit en daarbinnen onze vakgroep). In de kunst, ja waar niet. Of gewoon mensen die het erg met zichzelf getroffen hebben, het ‘hoog in de bol’ hebben. Hoe zwak en verhuld ook: overal treffen we deze neiging tot zelfvergoding aan. Maar dit alles is slechts het zichtbare topje van een ijsberg. Als we het al zien is het meestal hoogstens daar, waar het opvallend aanwezig is. Maar de ijsberg is veel groter en omvat veel meer dan hetgeen waaraan we bij zelfvergoding plegen te denken. Het gaat niet alleen om macht of eer, het drukt zich uit op alle terreinen des levens, ook daar waar wij er slechts zelden aan denken. Het beïnvloedt de wijze waarop wij waarnemen en ligt daarmee ten grondslag aan verkeerde beoordelingen en hun gevolgen. Het beïnvloedt ons denken en daarmede onze kennis. Het werkt door in de vooronderstellingen die wetenschappers op een verkeerd spoor kunnen zetten. Het bepaalt onze opvattingen over ruimte en tijd, onze waardeoordelen, onze opvattingen over goed en kwaad etc. Het speelt in kleine en grote conflicten, in de wijze waarop we met onze gezondheid of het milieu omgaan. Op verkeerde investeringen of personeelsbeoordelingen. Het is een duizendkoppig monster dat zelfs een verklaring biedt voor historische dwaasheden als het Paard van Troje (waarom haalden ze beest in vredesnaam binnen de poort?) en zeker voor het ontstaan en verloop van oorlogen zoals in Vietnam of Irak. Deze tendens is overigens bepaald niet voorbehouden aan hooghartige presidenten of managers. We zullen trachten aan te tonen dat zelfs superintelligente en superbescheiden wetenschappers - zelfs mensen als onze Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen - er niet geheel van gevrijwaard waren.
II Wat is (een) god ? 22
Tap 53
74
Als we stellen dat een mens eigenlijk een god wil zijn (althans minstens een beetje) moeten we natuurlijk aangeven wat we in dit verband onder 'god' verstaan. Anders is het niet meer dan een lege, nietszeggende uitspraak. Dan kunnen we net zo goed zeggen dat een mens een x wil zijn. Wat is een god, hoe definiëren we dit begrip ? Zijn er niet evenveel goden als er mensen zijn ? Als we zeggen dat een mens als god wil zijn gaat het niet om een theologisch gegeven. Het gaat er niet om wat of hoe God 'is', maar hoe men meent dat hij is. Willem Kloos was ook geen theoloog. Het gaat om een psychologisch gegeven: wat bedoelen we met (een) god, als we zeggen dat iemand dat wil zijn. Meestal niet een lijdende, zichzelf ontledigende god, 'die door mensen veracht en geslagen was'. Niet de God van de bergrede, van de meditatie of van de wereldverzaking. Nee, het gaat om een geheel andere god. Wat voor een , hoe definiëren wij het begrip god? ‘God’ is niet te definiëren. En dit is nu juist iets wat onmogelijk is. Want god is n iet te definiëren. Principieel niet. Want definiëren betekent altijd afgrenzen en als kenmerk van god wordt juist altijd aangegeven dat er geen grenzen aan zijn. Als het waar is dat alle begrippen voortvloeien uit het goddelijke hoe kan men de oorsprong van deze begrippen dan nog met deze begrippen omschrijven ? Als alle eigenschappen van god gegeven zijn, hoe kan men deze god dan nog eigenschappen toekennen ? Zelfs als wij zeggen dat god almachtig is of alwetend trachten wij hem te vangen in categorieën van macht of kennis. Dus, hoe kunnen wij spreken over een streven naar godgelijkheid als wij niet weten wat of wie god is en we ook geen wetenschappelijke middelen hebben om dat vast te stellen ? Dat kan inderdaad niet, maar het gaat om iets anders. Het gaat om het godsbeeld. Het gaat niet om de vraag of er al dan geen god bestaat en/of de ‘eigenschappen’ daarvan, het gaat om het beeld, de voorstelling dat we voor ogen hebben als we spreken over god. Op dat beeld slaan onze uitspraken over zelfvergoding. Het gaat niet om de god die geen naam heeft, die niet te definiëren is. Het gaat om het beeld dat we van hem hebben gemaakt, de god zoals we ons die voorstellen. Maar heeft niet iedereen een ander godsbeeld? Onverschillig of men al dan niet gelooft in het bestaan van een god; als men mensen vraagt wat zij onder 'god' verstaan krijgt men toch heel verschillende antwoorden? Zijn er niet evenveel goden als er mensen zijn? Zoals Goethe het uitdrukte: 'Wie der Mensch, so sein Gott, darum war auch dem Gott so oft zum Spott' Hoe ziet dit godsbeeld eruit ? Als we de menselijke geschiedenis bezien, blijkt dat - ondanks vele verschillen - de goden, de godsbeelden, toch wel sterk op elkaar lijkende kenmerken hebben. Welke ? Om deze goed te begrijpen moeten wij eerst iets van de mens vaststellen. Wij kunnen vaststellen dat een van de meest opvallende en fundamentele- karakteristieken van de mens schuilt in zijn beperktheid, zijn beperktheden. De mens is begrensd, beperkt, eindig, relatief, onvolkomen. In ruimte en in tijd. In zijn waarneming, in zijn denken, in zijn handelen in zijn hele existentie. Hij is afhankelijk, onvolkomen, bepaald door vele zaken. Hij is 'relatief' ; in vergelijking met andere mensen, met de natuur, met het leven als zodanig. Hij is niet autonoom, maar heteronoom. Nu is het opmerkelijk dat het meest algemene kenmerk van het goddelijke bijna altijd precies het omgekeerde is. Ligt het opvallendste aspect van de mens in zijn beperktheid, het kenmerk van een god althans in de manier waarop hij steeds weer, de hele geschiedenis door, wordt omschreven, is meestal het
75
tegendeel. Bijna altijd is een god niet eindig maar oneindig, niet beperkt en begrensd maar onbeperkt en onbegrensd, niet onvolmaakt maar volmaakt. Bijna altijd is (een) god alziend, alwetend, almachtig, volmaakt, onafhankelijk, door niets bepaald, autonoom, onkwetsbaar, in zichzelf geheel goed en volledig. Kortom: niet relatief doch absoluut. En daarin uiteraard superieur aan al het andere, het niet-goddelijke. De eerste letters van het goddelijke, van het absolute geven dit al aan. Het gaat erom dat God, het goddelijke, het absolute is: - almachtig, alomvattend, alwetend etc. - volkomen, volledig, volstrekt, volmaakt - onbegrensd, onbeperkt, oneindig - onafhankelijk, onbepaald - onvoorwaardelijk in de zin dat het niets anders nodig heeft om te zijn. Alles is er op zodanige wijze van afhankelijk dat het los ervan noch kan zijn, noch kan worden begrepen Alles is er tevoren door bepaald, het is een vrije eerste oorzaak van alle dingen (denk aan de causa prima van Spinoza). Het gaat om iets dat in, uit en door zichzelf zinvol bestaat. Het is deze god, de god die aan deze kwalificaties beantwoordt, die de mens eigenlijk best zou willen zijn! De almachtige, alwetende, onafhankelijke, superieure god, de absolute god. Maar natuurlijk niet de lijdende God, verworpen en van mensen veracht; niet de God van bijvoorbeeld Jesaja 53 of de Bergrede. Onze conclusie uit een en ander moet dus luiden dat de mens als god wil zijn, waarbij het begrip god wordt opgevat als het absolute. De mens wil een ábsolute' god zijn. In verband met dit laatste is de term zelfverabsolutering dus nauwkeuriger dan de term zelfvergoding. Het verschil tussen beide begrippen is immers dat zelfvergoding - zonder nadere omschrijving van 'god' - geen wetenschappelijke, duidelijk te definiëren categorie is; zelfverabsolutering daarentegen wel. Het komt, als gezegd, van het begrip absoluut en dit is - zoals wij zagen - in de loop der geschiedenis wel redelijk nauwkeurig omschreven23. De term zelfvergoding sluit echter beter aan bij het spraakgebruik.
III. De wegen naar godgelijkheid Als we spreken over de neiging tot godgelijkheid kunnen wij ook - iets te simpel - zeggen: de mens is een beperkt schepsel, maar hij is daar niet erg tevreden mee. Hij wil ten diepste eigenlijk het tegendeel zijn. Anders gezegd: als we de diepste menselijke wensen onder een vergrootglas zouden leggen zouden we ontdekken dat hij zichzelf een beetje als een god beschouwt, maar als we zijn werkelijke situatie onder hetzelfde vergrootglas leggen, ontdekken we dat er van deze waan in de realiteit niet zoveel van overblijft. Hij is een schepsel (met alle daaraan verbonden beperkingen) doch waant zich absoluut, een god(je), althans deels. Kortom: hij wil iets zijn en waant zich iets wat hij eigenlijk niet is. Althans als tendens. Dit spanningsveld tussen wens en werkelijkheid vormt een van de grondmotivaties van het menselijk denken en handelen, ook - ja speciaal - in allerlei niet direct herkenbare vormen. Het kan veel verklaren. Vrijwel elk probleem, alles wat er mis gaat in de wereld en in onze levens, heeft uiteindelijk in meerdere of mindere mate te maken met dit grondprobleem dat de mens zich, hoe weinig soms ook, onvoldoende bewust is van zijn werkelijke situatie. Ten diepste baseert hij zich in zijn denken, handelen, waarnemen en oordelen op de onjuiste vooronderstelling dat hij niet zo vreselijk beperkt, begrensd, eindig is als hij feitelijk wel is. Voor sommige mensen geldt dit meer dan voor anderen, maar ook een kleine tendens kan grote consequenties hebben. Pas als we ons bewust worden van de volle draagwijdte en reikwijdte van dit gegeven kunnen we zicht 23
Ook al werd daarbij tevens aangegeven dat dit principieel eigenlijk niet mogelijk is, althans niet in positieve zin, omdat alles wat aan het begrip absoluut wordt toegevoegd de absoluutheid opheft !.
76
krijgen op de echte wortels, niet alleen van het kwaad in de traditionele zin, maar van alles wat er überhaupt mis gaat. Waar dan ook en hoe dan ook. Het gaat er dus om dat de mens in dit opzicht eigenlijk anders zou willen zijn dan hij 'is' en deze fundamentele tweespalt loopt als een scheur door zijn bestaan. Dit antropinon bepaalt en verklaart veel van het menselijke streven en van de intermenselijke conflicten, zowel kleine als grote. Als het ook maar enigszins waar is dat de mens iets wenst (en veelal pretendeert) te zijn wat hij feitelijk niet is brengt dit de interessante vraag: Hoe kan men eigenlijk proberen iets te bereiken dat men niet is ? Daarvoor is allereerst nodig om de vorm waarin men dit nastreeft te preciseren (en dat geschiedt vaak niet bewust). Men kan bijv. kiezen voor de vorm van de (al)macht. Of voor de (al)wetendheid ('viel weiss ich schon, alles möchte ich wissen’), Of voor de volmaaktheid, volkomenheid, het goede/perfecte. Of voor de onafhankelijkheid, onbepaaldheid etc. Vervolgens is het essentieel dat men het gekozene aan een zinvolle ‘legitimatie’ helpt. Dat wil zeggen iets waardoor men zelf gelooft dat het waar is en waar ook anderen in kunnen geloven; iets waaraan men een (meestal impliciete) argumentatie, een soort 'bewijs' kan ontlenen dat men superieur is. Daarvoor zijn twee zaken nodig. In de eerste plaats moet er een 'object' gevonden worden; iets waarvan men meent of althans kan menen dat het in laatste instantie het allerbelangrijkste is. Dat kan zeer veel zijn: het kan een aspect zijn (bijv. het economische (rijkdom), het kinematische (snelheid), het esthetische (schoonheid) enz. Het kan ook een bepaald gebied zijn, bijv. een bedrijf, een land, een streek etc. Het kan een bepaalde tak van sport of spel zijn of een onderdeel daarbinnen. Of een bepaalde politieke beweging, een bepaalde maatschappij of filosofische visie enz. Kortom er is een groot scala van mogelijkheden om iets tot het belangrijkste van het universum te bestempelen. De tweede stap is vervolgens dat men op dit 'allerbelangrijkste' excelleert, dat men daar de 'beste', 'grootste', 'beroemdste', 'rijkste', edelste', 'sterkste', 'snelste' of wat dan ook is (of althans een van de besten). Laten wij proberen dit met een paar voorbeelden te verduidelijken (die ter wille van de duidelijkheid extreem gekozen zijn). 1. Iemand komt tot de conclusie dat zijn comparatieve voordeel schuilt in geld verdienen (economisch aspect). Allereerst zal hij dan betogen, dat geld het allerbelangrijkste is, dat alles erop berust en ervan afhangt etc. en vervolgens proberen zo rijk mogelijk te worden (ook al zou hij niet weten wat hij met zijn rijkdom moet doen). Om vervolgens iedereen (met name andere rijke mensen want dat zijn degenen die dan tellen) te overladen met de zichtbare tekenen van zijn rijkdom. Eventueel zal hij zijn ‘rayon’, het gebied waarbinnen hij wil excelleren verkleinen, in de zin dat hij de zeer rijken zal mijden; bij hen valt hij toch in het niet (tenzij het lukt zich met hen te identificeren en zijn waarde mede ontlenen aan het ‘een der hunnen zijn’). 2. Of stel dat iemand merkt dat hij zijn sterkste kant ligt in de wetenschap. Hij/zij zal proberen een hoge universitaire post te krijgen, en de wetenschap tot het allerbelangrijkste verklaren. En daarbinnen het eigen vakgebied als superieure tak van wetenschap te proclameren en daarbinnen datgene waar hij zich mee bezighoudt. 3. Heeft iemand het meeste succes in de schilderkunst dan noemt hij kunst het hoogste in de schepping en daarbinnen de schilderkunst en daarbinnen weer de stijl waartoe hij zelf behoort (bv. expressionisme) etc.
77
4. Of iemand ontdekt dat hij goed kan schaken en met name goed is in het correspondentieschaak. Hij zal betogen dat niets edeler en intellectueler is dan het schaakspel en dat – daarbinnen – de hoogste graad van perfectie niet aan het bord wordt bereikt, maar daar waar er een veel ruimere bedenktijd bestaat. Iets vergelijkbaars vinden we in elke sport, in de politiek etc.
Collectieve zelfverabsolutering. Een en ander behoeft zeker niet persé in individuele vorm te worden nagestreefd. Heel vaak tracht men de nagestreefde superioriteit als collectief, als groep te bereiken. Dat heeft grote voordelen, wij komen daar in het vervolg nog uitvoerig op terug. Dit collectief kan zelfs de mensheid als geheel zijn! In dat geval neemt men niet alleen als vanzelfsprekend aan dat de mens, krachtens zijn redelijke natuur, de hoogste rang op aarde moet bekleden, maar wordt de mensheid exorbitant verheerlijkt (zo heet het al in het beroemde koorlied uit de Antigone van Sophocles: 'Veel leeft er dat geweldig is, maar niets is geweldiger dan de mens'. En Swinburne dichtte nog: 'Ere zij de mens in de hoge').
78
HOOFDSTUK 9 WAAROP HEEFT DE ZELFVERGODING BETREKKING ? Als het waar is dat de zelfvergoding alles – en met name al onze vooronderstellingen - in meerdere of mindere mate doortrekt, zullen wij deze tendens aantreffen in alle aspecten van onze relatie tot de werkelijkheid. Op alle gebieden waar wij met deze buitenwereld te maken hebben, waarop wij in betrekking staan tot de wereld rondom ons. Welke zijn dit ? Wat is de aard van deze relatie ? Zoals bekend gaat het om zes fundamentele vormen (die in de praktijk natuurlijk vaak dooreen lopen). 1. Waarneming Allereerst nemen wij de buitenwereld waar. Wij zien, horen etc. niet alleen onszelf, maar ook andere mensen, dieren, planten en dingen. Alle kennis begint met waarnemen, sprak reeds John Locke. Bij dit alles gaat het niet alleen om de ruimtelijke waarneming maar ook om onze waarneming in de tijd. 2. Denken Tevens denken wij na over alles wat wij waarnemen. Een bezigheid die typerend is voor de mens. 3. Handelen Op basis van onze waarneming en denken plegen wij te handelen; elk moment veranderen wij de buitenwereld, wij beïnvloeden hem voortdurend, hoe weinig soms ook. 4. Beïnvloed-worden Wij beïnvloeden echter niet alleen de buitenwereld; omgekeerd zijn en worden wij er ook door beïnvloed. 5. Vergelijking Voortdurend vergelijken wij ons met de wereld om ons heen, vooral met andere mensen. 6. Oordelen Tenslotte hebben wij een oordeel over van alles. Wij waarderen - positief en negatief - ,wij zijn impliciet of expliciet bezig met goed en kwaad. Heel algemeen gesteld kan men dus zeggen dat zaken mislopen omdat we (1) niet goed waarnemen, (2) niet goed (na)denken en (vaak op grond hiervan) (3) niet goed handelen, (4) ondertussen vergeten dat we gevormd zijn door en blootstaan aan vele invloeden, (5) ons op onjuiste wijze met anderen vergelijken en (6) verkeerd oordelen. Als we in ons kader spreken van ‘niet goed’ doelen we op zaken die herleid kunnen worden tot vormen van zelfvergoding. Op elk van deze zes gebieden is er sprake van een aantal karakteristieke vormen van de zelfvergoding en daarmede samenhangende dubieuze vooronderstellingen. Aan elk van de genoemde terreinen wijden wij een hoofdstuk. Aan de waarneming zelfs twee omdat de waarneming in de tijd specifieke trekken heeft en daarom beter in een apart hoofdstuk kan worden behandeld. In de hoofdstukken 11-16 komen aldus achtereenvolgens de genoemde zes categorieën aan de orde (waarbij we de eerste dus gesplitst hebben in ruimte (hoofdstuk 11) en tijd (hoofdstuk 12). Alvorens daartoe over te gaan willen wij in hoofdstuk 10 trachten de these van de zelfvergoding - met name de rol van de waarneming - wat handen en voeten te geven. Wij doen dit aan de hand van een toepassing op enkele klassieke misvattingen inzake het middeleeuwse wereldbeeld waarin de zon om de aarde draaide, de aarde het centrum van het heelal was en dat hij soms ook als plat werd opgevat. Tevoren echter nog enkele kanttekeningen.
79
KANTTEKENINGEN
Principe en praktijk. Allereerst willen wij nogmaals beklemtonen dat er steeds onderscheid gemaakt moet worden tussen het principe en de praktijk. Ten aanzien van de waarneming bijv. geldt: Het principe is ‘een god ziet alles’. Dus in ons geval: wie zich een god waant meent alziend te zijn.. In de praktijk zal het evenwel slechts betekenen dat ik mijn waarneming overschat, kwantitatief of kwalitatief. Anders gezegd dat ik datgene onderschat wat ik niet (direct) waarneem en/of dat ik meen dat mijn waarneming eigenlijk onbetwijfelbaar juist is. Hetzelfde onderscheid tussen principe en praktijk geldt voor ons denken, ons handelen etc. Overal gaat het slechts om een tendens. Om individueel en cultureel bepaalde verschillen in sterkte die kunnen uiteenlopen van 1 % tot 99%. Nooit zal het gaan om 100 % Slechts voor de helderheid van de argumentatie zijn de zaken extreem geformuleerd, maar in de praktijk zal het veeleer gaan om tinten 'grijs' i.p.v. wit of zwart, om 'zacht roze' i.p.v. hard rood. Voor de duidelijkheid chargeren wij, maar het is goed voor ogen te houden dat het bij elk motief, en elke vooronderstelling daarbinnen, gaat om een continuüm waarbij de werkzaamheid kan variëren van 0 % tot 100%. Slechts voor de duidelijkheid van ons betoog spreken wij steeds over de (zelfvergodings)neiging als zodanig zonder steeds te herhalen dat ‘de soep nooit zo heet wordt gegeten als hij wordt opgediend’. In de tweede plaats staan de genoemde motieven natuurlijk niet los van elkaar; vaak zullen er overlappingen optreden. Er is geen sprake van waterdichte schotten; vele vooronderstellingen kunnen met meerdere categorieën in verband gebracht worden In de derde plaats – wij zeiden het reeds - kunnen vooronderstellingen zowel in individuele als in collectieve vormen optreden (dus zowel in de 'ik' als de 'wij'-vorm). In de vierde plaats zullen sterke individuele verschillen optreden. Ook per cultuur (ook in de zin van bedrijfscultuur, politieke cultuur etc.) kunnen de accenten duidelijk uiteenlopend zijn. Tenslotte een heel belangrijke opmerking. Het is essentieel in gedachten te houden dat alles wat gezegd wordt, natuurlijk ook betrekking heeft op degene die er over schrijft. Daarom, ter vermijding van misverstand: het gaat slechts om hetgeen de schrijver dezes meent te zien. In alles wat ik zeg spelen onvermijdelijk ook mijn eigen vooronderstellingen een rol. Daarom nodig ik de lezer graag uit om alles wat gezegd wordt zeker niet klakkeloos aan te nemen doch te trachten een en ander geheel of deels te weerleggen, respectievelijk aan te vullen met of te vervangen door andere, hier nog niet genoemde motieven. Slechts op deze wijze kunnen wij, dialectisch, verder komen.
Goddelijke kwaliteiten Alvorens over te gaan tot de behandeling van de diverse aspecten van onze relatie met de werkelijkheid (waarneming, denken etc.) herhalen wij nog even kort de voornaamste ‘eigenschappen’ die in het algemeen aan een god/de godheid worden toegeschreven. Dit zijn: - almacht - alwetendheid - alziendheid - onbeperktheid, onbegrensdheid - ruimteloosheid (oneindigheid)
80
- tijdloosheid (eeuwigheid) - volmaaktheid - onfeilbaarheid, perfectie (geen fouten makend) - onafhankelijkheid, onbepaaldheid - onkwetsbaarheid - superioriteit - goed en kwaad kennende (resp. uitmakend wat goed en kwaad is) - goed zijnde, bron van al het goede - geliefd/bewonderd - het centrum van alles zijnd Dit betekent dus: een god kan alles, weet alles, ziet alles… etc. Zelfvergoding treffen wij, behalve in ons zijn, aan in ons waarnemen, ons denken, ons handelen, onze vergelijking met andere mensen en ons oordelen. Het is juist met deze onderwerpen dat wij ons bezighouden. Maar thans dus eerst de aangekondigde illustratie.
81
HOOFDSTUK 10 Illustratie: DE (PLATTE) AARDE IS HET CENTRUM VAN HET HEELAL.
Een voorproefje op de volgende hoofdstukken.. In en voor de Middeleeuwen wist iedereen dit allemaal heel zeker, de kerk voorop. Wee degene die het waagde eraan te twijfelen, zo'n zondaar was zijn leven niet zeker. Pas op zijn sterfbed dorst Copernicus zijn theorieën wereldkundig te maken. Vanwaar echter deze vaste overtuigingen ? Waarom was men er zo zeker van ? Bezien wij dit iets nader. Wij zagen al in hoofdstuk 1: zolang niet alle feiten open en onweerspreekbaar voor ons liggen berust elke opvatting onvermijdelijk op vooronderstellingen, minstens ten dele. Sterker: sommige feiten wil men eenvoudig niet voor waar aannemen; men wilde destijds zelfs niet door de kijker van Copernicus kijken! Daarom de vraag: welke waren eigenlijk de vooronderstellingen achter de genoemde opvattingen? Wat vooronderstelde men eigenlijk in de overtuiging dat de aarde plat 24 was en het centrum van het heelal, waar ook de zon om draaide ? I. In de genoemde opvattingen valt allereerst op, dat men kritiekloos gelooft aan hetgeen men ziet. Alles is precies zoals het zich aan ons voordoet. Men ziet de aarde plat, men ziet de zon en de sterren om ons draaien, dus is de aarde plat en is de aarde het centrum van het heelal. Alles is precies zoals ik het waarneem, zoals het zich aandient. Onze waarneming wordt voorondersteld een nauwkeurige en onbetwijfelbaar juiste afspiegeling van de werkelijkheid te zijn. Onze directe waarneming is objectief en kan ons niet bedriegen. Er is een objectief bestaande buitenwereld en onze zintuigen zijn perfect geschikt om die waar te nemen. De buitenwereld ligt als het ware te wachten om door ons te worden waargenomen. Door niemand en op geen enkele grond kan en mag worden getwijfeld aan hetgeen wij waarnemen. Eerst zien en dan geloven. Anders gezegd, onze waarneming is volmaakt. En dus ook onze 'waarnemingsapparatuur'. Dit impliceert: onze zintuigen zijn (kwalitatief) volmaakt. Op zich natuurlijk niet zo'n vreemde opvatting. Waarneming is immers onze eerste kennisbron en het is dan ook volstrekt begrijpelijk en legitiem dat dit ook de primaire basis is voor onze opvattingen en conclusies. Maar welke reden hebben we eigenlijk om onze directe waarneming voor onbetwijfelbaar zeker, voor absoluut 'waar' te houden? II. De aarde die ik zie, die wij zien, is plat. Maar er is ook nog een stuk aarde dat ik niet direct zie en dat is niet plat. Anders gezegd: als ik zeg dat de aarde plat is vooronderstel ik dat hetgeen ik niet zie net zo is als hetgeen ik wel zie. Dat het niet-waargenomene identiek is aan het wel-waargenomene. Het onbekende aan het bekende. Het gaat hier om het bekende principe van het pars pro toto. Het deel wordt 'uitgesmeerd', gegeneraliseerd over het geheel. Het gaat om een extrapolatie van de eigen (ruimtelijke) ervaring. Anders gezegd; we vooronderstellen dat het legitiem is om het algemeen-geldige te baseren op een beperkte basis. Dat het (waargenomen) deel representatief is voor het geheel. Het komt er dus op neer, dat de specifieke eigen ruimtelijke ervaring van bijzonder tot algemeen wordt gemaakt. Dat hetgeen zich afspeelt binnen het eigen waarnemingsveld, binnen de eigen horizon, wordt geëxtrapoleerd over het niet-waargenomen of waarneembare deel van de werkelijkheid. De voorstelling die men daarvan maakt wordt a.h.w. 'gevuld' met een projectie, welke ontleend en gelijksoortig is aan het waargenomene. Alles buiten mijn/ons gezichtsveld zou ongeveer hetzelfde zijn als erbinnen. Het direct waarneembare wordt geëxtrapoleerd over het niet direct waarneembare; de bekende, zichtbare 24
De opvatting dat de aarde plat was gold vooral voor de onontwikkelde massa, de elite had in het algemeen het Ptolemaeische wereldbeeld van de bolvormige aarde
82
werkelijkheid wordt geprojecteerd in de onbekende, onzichtbare werkelijkheid. Iets onbekends wordt vrijwel automatisch geïnterpreteerd vanuit de eigen (verabsoluteerde) ervaring: de achterkant van de maan zou precies zo zijn als de voorkant. Het gaat hier om een neiging die bepaald niet in de Middeleeuwen begon. Denk bijv. aan het oude verhaal uit India van een aantal geblinddoekte mensen die een olifant moesten bevoelen en vervolgens vertellen wat ze voor zich hadden. De meningen liepen erg uiteen; degene die toevallig bij de slurf stond zei dat het een slang was, wie een slagtand voelde meende dat het om een ivoren voorwerp ging, degene die een poot voelde sprak van een boom etc. Het gaat ook niet om een opvatting die na de Middeleeuwen verdween. Natuurlijk, inmiddels zijn wij wijzer en weten wij dat de aarde niet plat is. Maar het fenomeen van de verabsolutering van de waarneming is nog elke dag overal aanwezig. Ik ben in New York geweest en weet 'dus' hoe de Amerikanen zijn. Ik ben in Lusaka geweest en weet 'dus' wat de problemen van Zambia zijn, of zelfs van Afrika of van de ontwikkelingslanden. Etc. Ook in het dagelijks leven doen we nog steeds hetzelfde. Laatst keek ik naar buiten op ons wintersportadres en zag niets dan nevel. Waarom de deur uit te gaan ? Maar twee dalen verder scheen een stralende zon ! Te snel nemen we aan dat het ergens anders net zo is als waar we zijn en als wat we zien. Natuurlijk, met ons verstand weten we heel goed dat we slechts een klein deel van de werkelijkheid waarnemen. Maar in de praktijk nemen we vaak bijna automatisch, zonder nadenken aan, dat het nietwaargenomene min of meer identiek is aan hetgeen we wel waarnemen of er althans sterk op lijkt. Dit betekent dat we vaak wel erg gemakkelijk (impliciet) aannemen dat onze waarneming beschouwd wordt als een getrouwe afspiegeling van de gehele werkelijkheid. Dat we hetgeen we zien rustig kunnen 'projecteren' in hetgeen we niet zien. Als we om ons heen kijken ontdekken we dat dergelijke projecties zeer vaak en in zeer veel verschillende vormen voorkomen. Als gezegd geschieden ze a.h.w. automatisch, ze hebben meestal een karakter van vanzelfsprekendheid. Er worden verwachtingspatronen en besluitvormingen op gebaseerd, met alle risico's van dien. Het behoeft geen betoog dat dit uiteraard te bezwaarlijker is naarmate de verschillen groter zijn. Dit brengt ons bij het punt dat dergelijke generalisaties op zich geen uitspraak bevatten omtrent het waarheidsgehalte van aldus tot stand gekomen conclusies. Als het onbekende inderdaad identiek is aan het bekende is er natuurlijk niets aan de hand. Zolang men zich maar bewust is van het risico dat het (meestal) niet zo is en openstaat voor aanvullende kennis, ook afwijkende! Helaas is dat vaak niet het geval. Slechts zelden wordt de volledige draagwijdte van het onbekende beseft . Zo nemen we ondanks slagen om de arm veelal toch min of meer aan dat onze gegevens eigenlijk representatief zijn en wij alles kunnen interpreteren met deze beperkte set gegevens die ons ter beschikking staat. Wij menen dat de 'buitenkant' representatief is voor het geheel; als er ergens met iets of iemand 'iets' mis is nemen wij aan dat de rest ook wel niet veel zaaks zal zijn etc. In steeds wisselende vormen zien wij de 'parts as representative of the whole'. Het gaat erom, dat er niet of onvoldoende rekening wordt gehouden met de werkelijkheid buiten de eigen horizonnen. Het mogelijk geheel eigen karakter daarvan wordt vervangen door een beeld dat in belangrijke mate berust op een extrapolatie van hetgeen wel binnen de eigen horizonnen valt. Men ziet en zag de omringende aarde als iets plats en 'dus' nam men in eerste instantie als vanzelfsprekend aan dat was hij volledig plat zou zijn ! Pas nadat na Columbus het tegendeel bleek, was men moeizaam bereid zijn mening te wijzigen. Nogmaals, de rode draad is dus, dat steeds een beperkt deel van de werkelijkheid wordt verabsoluteerd; of dit nu slaat op de ervaring in bv. één bepaald land of gebied, op de discipline (bv. economie) die men toevallig beheerst, op de literatuur die men toevallig heeft gelezen of wat dan ook. Overal kunnen stereotypen optreden. Soms zijn theorieën te vergelijken met sekten, in de zin dat zij deelwaarheden verabsoluteren. Steeds weer en overal zien wij varianten van het hoofdthema van de 'platte aarde': Meer over dit alles in het volgende hoofdstuk. Al deze zaken berusten op dezelfde vooronderstelling namelijk:
83
Wat ik waarneem/ wij waarnemen is de volledige werkelijkheid; wij nemen alles waar. Maar wat vooronderstel ik in dit alles uiteindelijk. Eigenlijk toch volmaaktheid, absoluutheid van mijn/onze zintuigen (dus individueel of collectief). Immers, indien de eigen waarneming 'absoluut' is, dan houdt dit ook in, dat zij volledig is. Waar is dan slechts hetgeen binnen de eigen waarnemings-horizonnen valt (vergelijk het moderne subjectivisme en elementen van het postmodernisme). Datgene wat er buiten valt, wordt (in zijn autonome bestaan) ontkend. Eigenlijk is - impliciet - voorondersteld dat mijn (onze) zintuigen alles kunnen waarnemen; dat zij ruimtelijk niet begrensd zijn. Dit impliceert dat onze zintuigen onbeperkt, onbegrensd zijn. Niet slechts kwalitatief, maar ook kwantitatief volmaakt. Anders gezegd en ad absurdum doorgetrokken: dat ik alziend ben. III Wat heeft dit alles nu met zelfvergoding te maken ? Wel, in bijna alle dominante religies is god/de godheid 'alziend'. Op de Boeddhistische stupa's wordt hij afgebeeld met meerdere hoofden en ogen als symbool hiervan. In de Bijbel lezen we over de God aan wiens oog niets ontgaat. En die alles ziet zoals het werkelijk is, hij 'kent het hart en doorgrondt de nieren'. Idem in de Koran. Als ik meen/wij menen dat we alziend zijn lijken we wel erg veel op die god. IV De zon draait om de aarde, die daarmee het middelpunt is van het heelal, van al het zijnde. Dit betekent: de mensheid, wij, zijn het centrum waar alles omdraait. Het onbeweeglijke centrum van alles en daarin tevens de zin van al wat is. Alles is op ons, op mij betrokken. Ik ben geen minuscuul deeltje van een oneindig al, maar dat is er (overdreven gezegd) voor ons, voor mij. Natuurlijk, wij allen weten dat de aarde om de zon draait in plaats van omgekeerd. Wie echter de 'baasjes' in bedrijven, departementen, de politiek, de sport etc. en hun handelen aanschouwt, ziet hoe graag zij in het middelpunt staan, hoe graag zij de wereld om zich laten draaien. Een variant hiervan vinden we in de veel voorkomende opvatting dat hetgeen ik zelf doe (resp. wij doen) belangrijker is dan waar anderen zich mee bezig houden. Dat het weinige dat je zelf doet eigenlijk het belangrijkste is of zelfs het enige dat echt telt. Dat geldt in verhouding tot anderen, maar ook in de verhouding tot het 'zijn', tot de schepping. Een maanreis is a.h.w. een groter wonder dan bestaan van de maan. Extreem geformuleerd draait in deze opvatting alles in laatste instantie om mij (resp. ons). Soms komen we dat ook tegen in de betrekkelijk onschuldige opvatting, dat alles wat er gebeurt direct of indirect betrekking heeft op mijzelf of onszelf. Als er iets (onverwachts) gebeurt, zou dit altijd iets met ons te maken hebben. Als iemand in een goede of slechte stemming is, zou dit door mij komen. Ik vorm/wij vormen het criterium van alles; wij zijn het doel en de zin van het zijnde. Men ziet dit ook in een bepaalde geschiedenis-interpretatie die inhoudt dat alles wat er gebeurd is ten doel had de huidige situatie te laten ontstaan ( de zogenaamde 'Whig-history'.)
V. In de opvatting dat de zon om de aarde draait in plaats van omgekeerd gaat het eigenlijk om de vraag of we ons bewust zijn van de relativiteit van onze hoek van waarneming, van het punt vanwaar onze waarneming plaats vindt. Als wij onze waarnemingshoek eerder als absoluut dan relatief zien kan dat (overdreven gezegd) eveneens zo gelezen worden dat we onszelf impliciet als een soort centrum van het heelal zien. Wederom met een element van zelfvergoding. Overal en altijd is de godheid immers beschouwd als degene van wie alles uitging en uitgaat, op wie alles betrokken is. Als de onbewogen beweger. Als het centrum, doel en zin van het zijnde. Op een en ander komen wij in het volgende hoofdstuk terug. VI. Wij constateerden dat de opvatting van de platte aarde als centrum van het heelal die niet om de zon draait, onmiskenbare elementen van zelfvergoding van de mens bevat. Daarbij moeten we tegelijk een opmerkelijk punt registreren. Namelijk dat de toenmalige kerk een van de meest fervente voorvechters van deze opvatting was. Het waren niet de 'heidenen' die deden aan een (collectieve) zelfvergoding doch het was primair de Clerus! De tegenkrachten, de ontkenningen, de niet-zelfvergoding moesten van buiten de
84
kerkmuren komen. VII. Tenslotte nogmaals dit: we kunnen het bovenstaande niet afdoen als dwalingen van domme middeleeuwers met achterhaalde opvattingen. Nog steeds bestaan op vele terreinen opvattingen en overtuigingen die bij nadere beschouwing veel gemeen hebben met het hierboven genoemde. Op vele gebieden kan men zich afvragen waarom mensen zo vast en zeker geloven in en hardnekkig vasthouden aan opvattingen die later apert onjuist blijken te zijn. Kortom: Het middeleeuwse wereldbeeld van de - soms ook als plat beschouwde - aarde als het centrum van het heelal, waar omheen de zon draaide, is exemplarisch voor veel van het menselijk denken en handelen. Op vele terreinen treft men de vooronderstelling aan: ik of wij zijn het centrum waar alles om draait; alles is op ons betrokken, alles moet vanuit onze gezichtshoek worden bekeken. En: alles is precies zoals wij het waarnemen. Op vele gebieden kan men zich afvragen waarom mensen zo vast en zeker geloven in en vasthouden aan opvattingen die later onjuist blijken. .
85
Deel V De gevolgen van zelfvergoding op de diverse terreinen des levens Zoals wij in hoofdstuk 9 aangaven treffen wij de zelfvergoding - behalve in ons zijn - aan in ons waarnemen, ons denken, ons handelen, onze vergelijking met andere mensen en ons oordelen. Het is met deze onderwerpen dat wij ons in de 7 volgende hoofdstukken bezighouden. HOOFDSTUK 11 WAARNEMING EN ZELFVERGODING Dubieuze vooronderstellingen die primair samenhangen met onze ruimtelijke waarneming INLEIDING. Al ons kennen begint met waarnemen, zei John Locke al. Kan de waarneming ons echter ook bedriegen ? Is de combinatie waarnemen en vooronderstellen eigenlijk niet een beetje merkwaardig ? Sluiten ze elkaar niet uit ? Immers, wat doen we als we ergens aan twijfelen ? Dan zeggen we toch: 'die opvatting berust slechts op een vooronderstelling, niet op feiten'. Dan vragen wij om waarneming - liefst objectiefwetenschappelijke - zodat we onze vermoedens kunnen vervangen door vaststaande zaken, door dingen die we met eigen ogen hebben gezien. Liever ooggetuigen dan vooronderstellingen! Als de waarneming ons kan bedriegen, wat blijft er dan nog over? Waarneming is onze eerste kennisbron. Het is daarom volstrekt begrijpelijk en legitiem dat dit ook de primaire basis is voor onze opvattingen en conclusies. Minder begrijpelijk is het evenwel als we onze waarneming voor onbetwijfelbaar zeker, voor absoluut houden. We weten immers (vanuit diezelfde waarneming) dat mensen de zaken vaak verschillend waarnemen. Men hoeft slechts het verslag van een gebeurtenis, bijv. een verkeersongeval, te beluisteren om te begrijpen wat wij bedoelen. Nog minder begrijpelijk is het als men impliciet aanneemt dat de eigen waarneming eigenlijk de gehele werkelijkheid omvat; dat er elementen noch aspecten buiten de eigen waarneming vallen of eraan ontgaan. En al helemaal onbegrijpelijk wordt het als men van mening schijnt dat hetgeen men niet (direct) waarneemt (ongeveer) analoog is aan hetgeen men wel waarneemt (eigenlijk een bijzondere vorm van de mening dat men de gehele werkelijkheid waarneemt). Toch is dit alles vaak het geval, in meerdere of in mindere mate. Ze vormen de – al in het vorige hoofdstuk gesignaleerde - rode draden die door de onderstaande vooronderstellingen heenlopen. Consequenties Bezien wij de situatie iets nader. Laten wij eens – als werkhypothese - aannemen dat iemand zich (minstens een beetje) als een god of godje beschouwt. Wat zou dit betekenen voor zijn mening over hetgeen hij waarneemt ? Aan het eind van het hoofdstuk 9 gaven wij een korte opsomming van de voornaamste ‘eigenschappen’ die in het algemeen aan de godheid worden toegeschreven. Daarbij noemden wij onder andere: 1. alziendheid, onbeperktheid/onbegrensdheid 2. volmaaktheid/onfeilbaarheid/perfectie 3. onafhankelijkheid 4. het centrum van alles zijnd. Toegepast op de waarneming zou dit – voor wie zich een god waant –betekenen: 1. ik neem (resp. wij nemen) alles waar.
86
2. alles is precies zoals ik het zie (resp. wij het zien). 3. mijn waarneming is niet beïnvloed door vroegere ervaringen, door de cultuur waarin ik leef, door suggesties van anderen etc. 4. de plaats van waarneming en de hoek waaronder iets wordt waargenomen zijn irrelevant. Op basis hiervan verdelen wij dit hoofdstuk in de volgende thema’s: A. Alziendheid (ad 1) B. Irrelevant verklaring van het niet-waargenomene (ad1) C. Het niet-waargenomene is identiek aan het waargenomene (ad1) D. Volmaaktheid, onfeilbaarheid, van de waarneming (ad 2) E. Onafhankelijkheid van de waarneming (ad 3) F. Het centrum van alles zijnd (ad 4) G. Onderscheidingen zijn tegenstellingen, tegenstrijdigheden (ad 1-4) . H. Niet-ruimtelijk zijn (ad 1-4). Ad 1. Alziendheid. Was ihr nicht tastet, steht euch meilenfern, was ihr nicht fasst, das fehlt euch ganz und gar, was ihr nicht sehet glaubt ihr sei nicht wahr 25
Een god is absoluut en dus ook alziend. Wij zagen reeds dat op Oosterse Stupa’s de godheid wordt afgebeeld als een wezen met zeer veel ogen. Zijn waarneming is onbeperkt, alomvattend, ruimtelijk onbegrensd. Niets ontgaat zijn oog. Wie zich als een god beschouwt meent evenzeer dat zijn waarneming absoluut is en dus ook volledig. Hij meent dat hij alles ziet. Wie zich een beetje als een god beschouwt overschat dat wat hij ziet; hij meent een groter deel van de werkelijkheid waar te nemen dan in feite het geval is. Maar dat geeft natuurlijk een probleem! Want in feite ziet men natuurlijk maar een klein deel van de werkelijkheid en dat is moeilijk te loochenen. Hoe kan deze kloof tussen wat men eigenlijk meent en het realiteitsbesef gedicht worden ? A. In de eerste plaats kan men natuurlijk botweg vasthouden aan de betreffende pretentie en dan luidt (in zijn meest extreme vorm) de (onbewuste) vooronderstelling: Wat ik waarneem (resp. wat wij waarnemen) is de volledige werkelijkheid; wij nemen alles waar. In deze meest extreme vorm gaat het om de (impliciete) vooronderstelling: 'buiten mijn directe waarneming bestaat er (eigenlijk) niets'. Waar is dan slechts wat binnen de eigen waarnemingshorizonnen valt (vergelijk het moderne subjectivisme, elementen van het postmodernisme en deels ook Richard Roti). Datgene wat er buiten valt, kan eenvoudig ontkend worden, eventueel in zijn autonome bestaan ontkend. B. Een ‘mildere’ vorm is de vooronderstelling: ‘slechts hetgeen wij waarnemen is de moeite waard’ C. Een derde vorm is: ‘het niet waargenomene is (ongeveer) identiek aan het waargenomene. Op deze beide laatste vormen komen wij straks terug; nu eerst A (ik neem/wij nemen alles waar). Deze grondvooronderstelling zien wij vaak terug in een aantal alledaagse vooronderstellingen. Als zodanig noemen wij:: A1 Alleen het zichtbare bestaat echt.
25
87
Goethe, Faust
Natuurlijk, al ons kennen begint met waarnemen. Maar dit schiet vaak door tot de vooronderstelling: 'Wat wij niet zien geloven we niet'. Dat bestaat niet. Als men bacteriën niet kon zien, bestonden zij ook niet (Semmelweiss - de ontdekker ervan -werd dan ook uit de medische wetenschap gebannen !) Een god kan niet bestaan want we zijn hem in de ruimtevaart niet tegengekomen, noch hebben we hem met een telescoop gezien etc. Maar meestal is het niet erg verstandig geen rekening te houden met het niet zichtbare. Dan blijken de ongewenste gevolgen meestal helaas wel heel zichtbaar. Denk bijv. aan het milieu: luchtvervuiling is niet zichtbaar en wordt ook daarom onderschat; zodra er echter een walm van uitlaatgassen uit een auto komt spreekt men er schande van. Welke vreemde gevolgen deze neiging kan hebben blijkt ook als mensen alleen worden beoordeeld op hun huidskleur. In deze tendens gaat men meestal voorbij aan de kern, het wezenlijke van iemand of iets Zo realiseert men zich vaak ook nauwelijks, dat vele essentiële zaken onzichtbaar zijn, bv. gevoelens of gedachten en eigenlijk ook de mens als zodanig. Wij leven in een cultuur die sterk in de ban is van de uiterlijkheid, doch het is goed – zoals C.G. Jung ook steeds weer beklemtoonde - te bedenken 'dat wij slechts het oppervlak der dingen kennen, slechts weten hoe ze zich aan ons voordoen en dat we daarom dan ook heel bescheiden moeten zijn' . De genoemde neiging kan overigens ook positief uitwerken; de aanblik van één hongerend kind op de TV. heeft meer effect dan een krantenbericht over een miljoen hongerdoden. Drie bijzondere verschijningsvormen van deze tendens willen wij nog vermelden: - Het materialisme; de vooronderstelling dat alles (uiteindelijk) tot materie kan worden gereduceerd (dit is immers het zichtbaarste). - Ik 'ben' mijn lichaam (c.q. wij zijn/c.q. de mens is zijn lichaam). Hij valt ermee samen. Slechts het (zichtbare) lichaam lijkt de hele mens te vertegenwoordigen. Leven is eten en werken, liefde is seksualiteit etc. - Het onzichtbaar maken van iets (bv. het verbergen of verdringen van een probleem, van agressie, van angst etc.) zou hetzelfde zijn als het oplossen of overwinnen ervan. B. Irrelevant verklaring van het niet-waargenomene Natuurlijk, zo extreem als hierboven geschetst is het zelden. In de praktijk gaat het niet zozeer om deze uitgesproken vooronderstelling van de pure alziendheid, doch eerder om de vooronderstelling: Ik neem alles waar wat echt van belang is, alles wat de moeite waard is. Wat buiten mijn directe horizon valt is nauwelijks relevant. Het niet-zichtbare, niet (direct) waarneembare wordt als niet interessant, niet relevant, niet wezenlijk beschouwd. Vaak zijn we ons alleen bewust van de werkelijkheid die we direct zintuiglijk kunnen waarnemen ('eerst zien en dan geloven'). Bezien wij dit iets nader. Wij nemen altijd maar een klein deel van de werkelijkheid waar en dat weten we. Althans we menen dit te beseffen. In feite denken en handelen we merkwaardigerwijs veelal vanuit de vooronderstelling, dat hetgeen we waarnemen toch wel ongeveer de gehele werkelijkheid is, althans alles wat telt. In deze attitude doet men als kikkers die menen dat hun sloot het universum is en dat al dan niet uitkwaken. We menen eigenlijk ook dat ons bewustzijn zonder hiaten is, maar helaas, het is een vaak een soort 'emmentaler' bewustzijn. John Locke zei al dat een snee in zijn vinger belangrijker voor hem was dan de dood van 10.000 Chinezen! Veldslagen plegen vaak door te gaan tot de gevolgen zichtbaar of voelbaar worden voor de bevelhebbers.
88
Als gezegd gaat het natuurlijk slechts om een tendens. Hoewel deze 'neiging' ook in vrij 'pure' vorm voorkomt zal het in de praktijk meestal erom gaan dat aan het waarneembare een relatief te hoge waarde wordt toegekend in verhouding tot het niet of minder direct waarneembare. Mildere varianten van het voorgaande zijn bijvoorbeeld de vooronderstellingen: - Een analyse of oordeel mag men baseren op de meest opvallende verschijnselen. Wat niet opvalt bestaat nauwelijks. Het gaat om de tendens relatief teveel acht te slaan op in het oog springende factoren en te weinig op de niet of minder opvallende. Spreekt men over oorlogen en andere rampen dan hebben de opvallende, zichtbare gevolgen in de omgeving of de beelden op de TV. vaak veel meer concluderende kracht dan de 'reële' gegevens. Dit is wellicht een van de redenen dat economische factoren vaak zoveel meer aandacht krijgen dan de sociale. Het 'Man sieht nur die im Lichte, die im Dunklen sieht man nicht' 26 geldt niet alleen voor personen ! Elke demagoog maakt gebruik van deze menselijke zwakheid, door met zoveel mogelijk geschreeuw op uiterlijke zaken te wijzen die niet in orde zijn. Deze tendens werkt ook in de causaliteit door, met name in de vooronderstelling: - Causale verbanden bestaan met name tussen zichtbare en opvallende verschijnselen. Causaliteit wordt soms daar voorondersteld, a.h.w. 'gecreëerd', waar ze niet bestaat (of althans niet is aangetoond) en wel op een speciale manier. Als twee of meer dingen zijn opgevallen aan een bepaalde zaak of probleem wordt (ten onrechte) vaak een oorzakelijk verband tussen deze factoren voorondersteld. Dat gebeurt vooral op zodanige wijze dat een zeer opvallende factor als oorzaak wordt aangemerkt. Vraagt men bijv. naar de invloed van weersomstandigheden op verkeersongevallen dan krijgt men meestal een hoog percentage te horen (terwijl het in feite maar om 1,6 % gaat). Of men concludeert: 'Japanners eten veel vis en hebben minder last van kanker, 'dus' is vis een goed middel tegen kanker'. Hiermee hangt ook andere belangrijke vooronderstellingen samen: - Het belang van onzichtbare causaliteit kan nagenoeg verwaarloosd worden. Meestal kennen we slechts een fractie van de gevolgen van bepaalde handelingen en gebeurtenissen, 9/10 blijft onder water. Soms kan een minuscuul verschil in aanvangsvoorwaarden versterkt worden en tot een enorme verandering leiden. Met name indirecte gevolgen worden meestal schromelijk onderschat. In een oorlog ziet men wel het onmiddellijke succes, maar niet de indirecte gevolgen, met name niet de geestelijke ruïne die erdoor wordt aangericht bij zowel slachtoffers als daders. Dat laatste kan veel langer doorwerken, zelfs generaties lang, en is meestal veel moeilijker te herstellen dan de politieke of economische gevolgen. Een ander voorbeeld: Dat velen ondanks het onmiskenbare gevaar van longkanker en andere ziekten gewoon blijven roken kan mede verband houden met het psychische onvermogen een causaal verband te leggen tussen een zichtbare activiteit op dit moment (het opsteken van een sigaret) en een (nog) onzichtbaar gevolg in het eigen lichaam. Pas als de ziekte zich manifesteert pleegt men te stoppen ! Hetzelfde geldt voor ongezonde eetgewoontes (daar plegen echter sommige gevolgen wat zichtbaarder te zijn hetgeen een remmend effect kan hebben).
26
89
Berthold Brecht, Dreigroschenoper
- Alleen het resultaat telt. De pogingen ertoe te geraken noch de motivatie of intentie hebben veel betekenis. In deze opvatting is alleen de oplossing van een probleem de moeite waard en wordt geen eigen waarde toegekend aan de 'pogingen (het leerzame effect etc.) om het probleem op te lossen. Men ziet slechts het doel van de reis en beseft niet wat er onderweg te zien is. Over schaakpartijen, tenniswedstrijden etc. wordt slechts gesproken in termen van winst of verlies. Evenzo bij schoolprestaties, zakelijke contacten etc. Terwijl men later, terugblikkend op vele dingen, vaak ontdekt dat juist de zaken die a.h.w. 'en passant' gebeurden het belangrijkste waren; de vriendschappen tijdens sportwedstrijden of hetgeen we tijdens onze activiteiten leerden etc. Een variant van deze vooronderstelling is: - De waarde van een daad valt samen met of hangt uitsluitend af van zijn gevolgen. Slechts de direct zichtbare gevolgen zouden tellen. Zo zou hulp slechts tellen als het duidelijk zichtbaar effect heeft gesorteerd. Investeringen in milieuprojecten moeten direct zichtbare gevolgen opleveren etc. - Een noodzakelijke voorwaarde vormt tevens een voldoende voorwaarde. Men ziet dat a een voorwaarde is voor b en meent dat b 'dus' door a wordt veroorzaakt. Enkele voorbeelden: een logische beslissing is ook een goede beslissing. De aanwezigheid van voldoende materiële voorzieningen (voedsel, kleding, onderdak) impliceert een goed bestaan (denk bijv. aan de "basic needs approach" in de ontwikkelingshulp !). - Men kan problemen oplossen door de symptomen ervan te bestrijden. Symptomen zijn tevens oorzaken. Het leven is vol van bestrijding van symptomen i.p.v. het aanpakken van oorzaken. Zo blijft men bijvoorbeeld eindeloos herhalen hoe slecht roken en veel alcohol wel niet zijn voor de gezondheid, doch hoort men zelden de vraag waarom iemand eigenlijk rookt of drinkt en dit ondanks alle waarschuwingen toch blijft doen. Hetzelfde geldt bv. voor de bestrijding van corruptie of democratisering in arme gebieden. - Een zaak of ding kan los van het gebruik, van de situatie,van de context worden beoordeeld. Elk ding staat op zichzelf. Het gaat hier om het absolute oordeel over iets: om het beoordelen en benoemen van een bepaald ding, een zaak, een uitspraak of zelfs een mens op zich, los van enige samenhang. Deze isolering kan er toe leiden dat een oordeel onvoldoende wordt gerelateerd aan de (contextuele) situatie waarbinnen iets is gebeurd of iemand heeft gehandeld. Niets staat echter op zichzelf; reeds een dagelijks gebruiksvoorwerp, bijv. een mes, kan dienen om brood voor hongerigen te snijden maar ook als moordwapen en mut. mut. geldt dit voor belangrijkere zaken als bijv. ontwikkelingshulp, en wellicht zelfs voor de waarheid. - Men kan, mag en moet op iemands gedrag afgaan; men kan een daad beoordelen los van het motief, de drijfveer. Het is soms opvallend, hoezeer mensen die herhaaldelijk onbetrouwbaar gebleken zijn, toch steeds weer opnieuw op hun woord geloofd worden, zelfs de meest onscrupuleuze dictators en politici ! Evenzeer kan men zich erover verbazen, hoe enthousiast sommige 'mooie' daden worden bejubeld zonder gerechtvaardigde twijfel aan de onbaatzuchtigheid van de motieven.
90
In deze visie maakt het niet uit of een daad, bijv. hulp, ingegeven wordt door eigenbelang, liefde of plichtsgevoel (overigens zal dit ook niet altijd het eerste zijn waar een hulpbehoevende zich druk over maakt). Of dat iets vrijwillig gebeurt of gedwongen. Om een 'klassiek' voorbeeld te gebruiken: er zou in deze opvatting geen wezenlijk verschil bestaan tussen communistische samenlevingen en de eerste Christengemeenten. De mens 'is' zoals hij handelt. Het motief van een daad is irrelevant. Met dit laatste kan men evenwel bedrogen uitkomen: ook normen, gevoelens en gedachten maken deel uit van de werkelijkheid en men doet er verstandig aan deze niet te veronachtzamen. - Gevaren komen altijd van buiten Bedreigingen zoekt men eigenlijk bijna altijd buiten zich, terwijl de van binnen komende, in de mens zelf levende, bedreigingen en gevaren soms wel zo ernstig zijn. Veel mensen, maar ook de meeste culturen zijn ten onder gegaan aan interne oorzaken. - Veranderingen moeten altijd van buiten komen Veranderingen - ten goede of ten kwade - verwacht men bijna altijd van iets buiten zich (respectievelijk buiten de eigen groep of cultuur). Veel verandert evenwel van binnenuit. Zelfs de schoonheid die men in de natuur of in de kunst ziet, kan soms aanmerkelijk toenemen als men zelf verandert bij gelijkblijvende omgeving. - Het eigene is normaal en vanzelfsprekend;al het andere vreemd, raar, een soort afwijking. Dit ziet men vooral vaak in de vorm: - Andere culturen (gewoontes etc) zijn abnormaal, vreemd. En dit geldt ook voor de mensen uit deze culturen. Reisbeschrijvingen of -cultureel antropologische studies waren ooit niets anders dan beschrijvingen van de 'rare' gewoontes van andere volken. Een specifieke, zo men wil 'lichtere' variant van het eerdergenoemde motief is, dat het eigensoortige van het 'onbekende' weliswaar wordt erkend, doch wel met de conditie dat het eigene als norm wordt genomen. De eigen ervaring wordt als goed en normatief voorondersteld, ook voor mensen, culturen en situaties die geheel anders zijn. Twee laatste vooronderstellingen in dit verband: - Misbruik bederft de zaak. (zoals bekend wees reeds Augustinus op het tegendeel). Maar als een arts aan geldzucht leidt, teveel de magische medicus speelt of de gezondheidszorg bureaucratisch is, is daarmede de geneeskunde als wetenschap nog niet veroordeeld. - Overreacties Deze komen overal voor, op zeer uiteenlopende gebieden, denk bijv. aan de economische theorie of de seksuele moraal. C. Het niet-waargenomene is identiek aan het waargenomene De meest voorkomende vorm waarin de bovenstaande tendens zich 'vermomt' is tevens een van de belangrijkste en gevaarlijkste dubieuze vooronderstellingen. Het gaat om de opvatting dat het nietwaargenomene min of meer identiek is aan het wel-waargenomene. Het onbekende zou identiek zijn aan
91
het bekende. Wij zegen dit reeds in het vorige hoofdstuk, doch willen er hier iets dieper op ingaan. Het gaat hier – nogmaals - om het bekende principe van het pars pro toto. Het deel wordt 'uitgesmeerd', gegeneraliseerd over het geheel. Het gaat om een extrapolatie van de eigen (ruimtelijke) ervaring. Anders gezegd; we vooronderstellen dat het legitiem is om het algemeen-geldige te baseren op een beperkte basis. Het (waargenomen) deel zou representatief zijn voor het geheel.. Het komt er dus op neer, dat de specifieke eigen ruimtelijke ervaring van bijzonder tot algemeen wordt gemaakt. Dat hetgeen zich afspeelt binnen het eigen waarnemingsveld, binnen de eigen horizon, wordt geëxtrapoleerd over het niet-waargenomen of waarneembare deel van de werkelijkheid ; de voorstelling die men daarvan maakt wordt a.h.w. 'gevuld' met een projectie, welke ontleend en gelijksoortig is aan het waargenomene. Alles buiten mijn/ons gezichtsveld zou ongeveer hetzelfde zijn als erbinnen. De achterkant van de maan zou precies zo zijn als de voorkant. Iets onbekends wordt vrijwel automatisch geïnterpreteerd vanuit de eigen (verabsoluteerde) ervaring. De bekende, zichtbare werkelijkheid wordt geprojecteerd in de onbekende, onzichtbare werkelijkheid. Dergelijke projecties komen zeer vaak en in zeer veel verschillende vormen voor. Er worden verwachtingspatronen en besluitvormingen op gebaseerd, met alle risico's van dien. Het behoeft geen betoog dat dit te bezwaarlijker is naarmate de verschillen groter zijn. Wij wijzen er nogmaals op dat dergelijke generalisaties op zich geen uitspraak bevatten omtrent het waarheidsgehalte van aldus tot stand gekomen conclusies. Als het onbekende inderdaad identiek is aan het bekende is er natuurlijk niets aan de hand. Zolang men zich maar bewust is van het risico dat het (meestal) niet zo is en openstaat voor aanvullende kennis, ook afwijkende! Helaas is dat vaak niet het geval. Slechts zelden wordt de volledige draagwijdte van het onbekende beseft. Enkele alledaagse verschijningsvormen zien wij in de vooronderstellingen: - De 'buitenkant' is representatief voor het geheel; de 'binnenkant' is (min of meer) als de buitenkant. Bedoeld is dat men min of meer voetstoots aanneemt dat hetgeen wij van iets waarnemen een goed en betrouwbaar beeld geeft van de achterliggende werkelijkheid. Men concludeert vaak al snel, dat achter een fraai pand een kredietwaardig bedrijf schuilt, in een dure auto een rijke persoon rijdt, dat televisiebeelden representatief zijn voor de werkelijkheid, dat regeringen namens hun volk spreken, leiders representatief zijn voor hun achterban, dat achter een glimlach een vriendelijk mens schuilt enz. Ook hierbij wordt een specifieke waarneming van een deel van de werkelijkheid, dus van iets partieels, tot iets algemeens gemaakt wordt. Onkritisch, zonder nadere overweging, argumentatie of twijfel wordt aangenomen dat het waargenomene tevens representatief is voor het niet-waargenomene, dus voor de gehele werkelijkheid. Men verabsoluteert a.h.w. de eigen (onvermijdelijk beperkte) waarneming en extrapoleert deze in het niet-waargenomene. Natuurlijk, het kan kloppen, maar vaak klopt het niet en dan is de ellende soms niet te overzien. Dezelfde teneur zien wij in de vooronderstelling: - Een negatief element of aspect aan een zaak bederft alles Behalve het toeschrijven van kenmerken of eigenschappen van onderdelen van een geheel (bijv. de buitenkant) aan het geheel, (ook wel de compositiedrogreden genoemd)., zien wij dezelfde tendens in een andere vorm, namelijk in de bekende neiging om bij de ontdekking van iets onjuists of iets negatiefs (aan een persoon, een groep of een verschijnsel) dit (opvallende) element zozeer over het totaal te extrapoleren dat niets goeds schijnt te resteren. Populair gezegd om met het 'badwater' (van enkele negatieve aspecten
92
of elementen) ook het 'kind' zelf weg te gooien. Als iemand een keer iets verkeerds doet zou er niets meer aan hem deugen; ‘dan zal de rest ook wel zo zijn’. Natuurlijk, aan de vruchten kent men de boom, maar niet aan één rotte vrucht. En dat geldt niet alleen voor mensen. Een enkele slechte ervaring met iets werkt vaak onevenredig lang door. In het schaakspel is het bijv. een bekend verschijnsel dat enkele vrij toevallige verliespartijen met een bepaalde opening er soms toe leiden dat deze opening lange tijd uit de praktijk verdreven wordt. - We kunnen alles verklaren met de beschikbare gegevens. (of: we beschikken over alle relevante gegevens) Bij deze bekende vooronderstelling wordt ervan uitgegaan dat de mij (of ons) op dit moment ter beschikking staande gegevens voldoende zijn, dat mijn/onze kwantitatieve basis groot genoeg is voor de te trekken conclusies. Telkens weer ziet men dat conclusies en beslissingen gebaseerd worden op een betrekkelijk klein aantal gegevens en die zijn soms ook nog van vrij willekeurige aard. In het dagelijks leven zien wij deze tendens soms impliciet in conclusies als: 'de' negers (c.q. Surinamers, Turken enz.) zijn zus of zo. Of de waarde van een leer wordt geheel afgemeten aan het gedrag van een aantal opvallende aanhangers ervan; zowel de Islam als het Christendom wordt vaak afgemeten aan het gedrag van een aantal fundamentalisten. Een dergelijke conclusie kan (hoogstens) gebaseerd zijn op ervaringen met een miniem percentage van degenen die tot de gewraakte categorie behoren. Juristen denken dat de halve wereld bestaat uit misdadigers of echtbrekers. Artsen dat bijna iedereen wat mankeert etc. Ondanks slagen om de arm nemen we veelal toch min of meer aan dat wij alles kunnen interpreteren met de beperkte set gegevens die ons ter beschikking staat . Wij menen ons op basis van het kleine stukje van een land dat wij kennen een oordeel te kunnen vormen over het gehele land en zijn bewoners of zelfs voor een geheel continent. In steeds wisselende vormen zien wij de 'parts as representative of the whole'. Het gaat erom, dat er niet of onvoldoende rekening wordt gehouden met de werkelijkheid buiten de eigen horizonnen; het mogelijk geheel eigen karakter daarvan wordt vervangen door een beeld dat in belangrijke mate berust op een extrapolatie van hetgeen wel binnen de eigen horizonnen valt. Pas na Columbus bleek men moeizaam bereid te accepteren dat de aarde niet plat was. De rode draad is dus, dat steeds een beperkt deel van de werkelijkheid wordt verabsoluteerd. Of dit nu slaat op de ervaring in bv. één bepaald land of gebied, op de discipline (bv. economie) die men toevallig beheerst, op de literatuur die men toevallig heeft gelezen of wat dan ook. Overal kunnen stereotypen optreden. Soms zijn theorieën te vergelijken met sekten, in de zin dat zij deelwaarheden verabsoluteren. Behalve in het dagelijkse leven ziet men dit ook regelmatig in allerlei wetenschappelijke vormen. Een voorbeeld (uit vele): prominente ontwikkelingseconomen plegen hun (algemene geldigheid pretenderende) theorieën nogal eens te baseren op de wetenschappelijke analyses van slechts enkele ontwikkelingslanden (denk bijv. aan Rostow of Gerschenkron). Theorieën worden vaak opgebouwd op toevallig ter beschikking staande gegevens. Zo bouwde Karl Marx een universele theorie op grond van de gegevens van een tijdelijke situatie (de industriële revolutie in Engeland). Ook in de politiek zien wij dezelfde tendens. Vele jaren na afloop van de Vietnam-oorlog zei McNmara: 'We waren bezig beleid te maken voor een gebied dat voor ons terra incognita was'. Zelfs in de statistiek is deze teneur niet onbekend, denk bijv. aan de bekende statistische generaliseringsproblematiek, (van een onderzochte populatie naar een of meer grotere verzamelingen) met het gevaar van een onjuiste vertaling van onderzoeksresultaten van een deelverzameling naar een grotere verzameling.
Ter vermijding van misverstand willen wij overigens nogmaals stipuleren, dat gegevens natuurlijk in beginsel altijd beperkt zijn en dat het cruciale punt ligt in de attitude ten opzichte van het beschikbare materiaal. Het maakt verschil of men op basis van het beschikbare materiaal (en met de nodige reserves te dien aanzien) voorzichtig tracht nieuwe samenhangen op het spoor te komen met alle openheid voor mogelijke fouten, eenzijdigheden en steeds weer noodzakelijke correctie, of dat op basis van beperkt en wankel materiaal apodictische uitspraken worden gedaan; bijna zoals Zeus vanaf de Olympus sprak.
93
Extrapolatie van zichzelf Onze meest directe ervaring is die van onszelf. Niets kennen wij directer dan onze eigen psyche, onze eigen beleving, onze eigen gevoelens. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat de iets verder weg liggende buitenwereld soms in eerste instantie als in belangrijke mate analoog aan deze eigen 'interne ervaring' wordt voorondersteld. Deze opvatting impliceert één van de belangrijkste vooronderstellingen, namelijk dat andere mensen ongeveer dezelfde gevoelens, gedachten, wensen etc. hebben als jezelf hebt. Dat andere mensen zijn, voelen en/of denken zoals ik of wij. Deze projectie van het eigene in het andere komt heel veel voor; C.G. Jung spreekt van een schier onuitroeibare neiging. Deze tendens die dus eigenlijk wederom een soort extrapolatie betekent, maar nu van zichzelf, kan natuurlijk juist zijn, maar is het meestal niet. Mensen zijn verschillender dan we plegen aan te nemen. Deze vooronderstelling komt niet alleen voor in de dagelijkse opvattingen, maar ook in veel wetenschap. Zo is het in het sociaal-wetenschappelijk onderzoek een bekende fout dat bij onderzochte groepen of personen een rationaliteit wordt voorondersteld die identiek is aan die van de onderzoeker. Zelfs grote denkers zijn niet gevrijwaard van deze neiging; Tinbergens impliciete vooronderstelling dat de regeringen van ontwikkelingslanden net zo rationeel, altruïstisch en integer waren als hijzelf was, was medeverantwoordelijk voor het gebrek aan effectiviteit van zijn ontwikkelingstheorieën. Overal vinden wij deze neiging terug, zelfs in het medische denken. Therapieën die jou hielpen wil je een ander ook aanpraten, hoewel diens klachten wellicht een geheel andere oorzaak hebben. De betreffende neiging kan ook een collectieve vorm aannemen in de vooronderstelling: - Andere culturen en volken hebben dezelfde waarden, ambities en aspiraties als wij in onze cultuur. In deze opvatting is voorondersteld dat de eigen cultuur zo universeel is en zozeer de enige mogelijkheid van leven vertegenwoordigt, dat andere culturen, volken en individuen (uiteindelijk) wel dezelfde ambities en aspiraties moeten hebben. Allen worden voorondersteld in laatste instantie te zijn als wij en derhalve ook onze situatie te willen bereiken (en derhalve hun huidige situatie als negatief te ervaren op de punten welke van de onze verschillen). Hierin is niet slechts een objectiviteit en algemene geldigheid van het eigen model voorondersteld, doch ook een generalisatie van de eigen gevoels- en belevingswereld en een projectie hiervan in andere culturen en volken. Ook in deze zin wordt het waargenomene geduid volgens de eigen denk- en belevingswereld en het niet-waargenomene opgevuld met een projectie daarvan. In beide genoemde vormen verdwijnt uiteindelijk de erkenning en acceptatie van de ander in zijn anders-zijn ten gunste (koste?) van de ander tot 'dezelfde die ik ben. Deze tendens kan ook verkeerde beleidsbeslissingen op zijn 'geweten' hebben, zowel in politieke als in economische zin. Zo verloor de SHV ooit meer dan 100 miljoen dollar met zijn Macro-vestigingen in de U.S.A., een mislukking welke volgens haar voorman (Fentener van Vlissingen) hoofdzakelijk te wijten was aan de onjuiste vooronderstelling dat er nauwelijks verschil was tussen de Amerikaanse en Nederlandse cultuur !
- Een andere vorm schuilt in het antropomorfe denken. Goethe zei reeds: 'Der Mensch begreift nie wie anthropomorphisch er eigentlich ist' en: 'Wie der Mensch so sein Gott, drum war auch dem Gott so oft zum Spott'. In veel beeldvorming is God inderdaad niet veel anders dan een soort supermens, veelal met nogal wat autoritaire en eisende trekken, door een mens of de mens geschapen naar het (super) beeld van zichzelf ! Alle genoemde basisvooronderstellingen vinden wij ook steeds weer in de wetenschap terug. Zo noemt bijv. d'Espagnat als vooronderstellingen die door de kwantummechanica zijn ontmaskerd: 1. There are real things that exist regardless of whether we observe them. 2. It is legitimate to draw general conclusions from consistent observations or experiments
94
3. No influence can propagate faster than the speed of light.
Het gaat dus in telkens wisselende vormen altijd om de beperktheid van al hetgeen in de ervaring gegeven is en de onuitroeibare neiging om niettemin alles hiermede te willen interpreteren, dus met de gegevens die vaak min of meer 'toevallig' beschikbaar zijn, doch niettemin beschouwd worden als een voldoende basis voor conclusies en beslissingen. Maar, zult U zeggen, alles goed en wel, doch wij zijn rationele wezens en we weten heus wel wat we weten en ook wat we niet weten en bovendien is de genoemde tendens niet onbekend. Onze stelling nu gebaseerd op de bestudering van vele onjuiste beslissingen - is, dat we ons eigenlijk vaker niet dan wel de volledige draagwijdte van het onbekende realiseren. Het gaat hierbij niet om een zaak die alleen academische betekenis heeft. Zoals wij eerder zagen kunnen de consequenties zeer ernstig zijn; het kan ook verkeersongelukken, oorlogen etc. veroorzaken. D. Volmaaktheid, onfeilbaarheid, van de waarneming. Tatsachen gibt es nicht, nur Interpretationen ( Nietzsche)
De (dubieuze) basisvooronderstelling luidt hier: Alles is (precies) zoals ik het waarneem, zoals het zich aandient. Feiten Bezien we het iets nader. De zaken die wij waarnemen plegen wij 'feiten' te noemen. Daarmee bedoelen we meestal dat het gaat om zaken waaraan een vaste, objectieve betekenis en status kan worden toegekend, om primaire gegevens, waaraan in beginsel door niemand en op geen enkele grond getwijfeld kan worden. In een wereld van onzekerheden zijn er gelukkig zaken die als een rots in de branding staan; gelukkig zijn er feiten. Dit geldt niet slechts voor het dagelijks leven doch ook voor de wetenschap. Zowel in het dagelijkse leven als in de wetenschap (althans in het standaardmodel) gaat men er veelal als vanzelfsprekend van uit dat de werkelijkheid bestaat uit een verzameling objectieve gegevens (feiten dus), die via allerlei causale mechanismes met elkaar verweven zijn. Natuurlijk, er kunnen onnauwkeurigheden of zelfs fouten optreden bij de registratie ervan, doch deze zijn corrigeerbaar en tasten niet het principe aan dat de basis van alles - of het nu gaat om een conclusie uit het dagelijks leven of een wetenschappelijke theorie - van objectieve, empirische aard is. Ook de soms erkende noodzaak dat nog veel aanvullend materiaal verzameld moet worden verandert niets aan dit principe. Er is zoiets als een objectieve feitenwereld die a.h.w. ligt te wachten om te worden ontdekt en geregistreerd. Het kennende subject dient zich daarnaar te plooien. Dit grondmotief, komt duidelijk tot uiting in de wijze waarop wij over feiten plegen te spreken. Extreem geformuleerd komt het neer op de vooronderstelling dat alles precies zo 'is' als we het waarnemen, zoals het zich aan ons voordoet. Onze waarneming zou een nauwkeurige en betrouwbare - eigenlijk onbetwijfelbaar juiste - afspiegeling zijn van de 'werkelijkheid'. Maar wat bedoelen we eigenlijk precies wanneer we over feiten spreken ? Hoe komen deze tot stand ? Wat doen we als we waarnemen ? Zoals we al in hoofdstuk 1 zagen hebben we myriade gewaarwordingen. Uit deze bijna oneindige hoeveelheid moeten we wel selecties maken. Hoe doen we dat ? We doen dit omdat we op grond van een of ander leidend beginsel menen dat juist het geselecteerde een speciale relevantie heeft. Dit betekent natuurlijk dat alleen datgene wordt 'herkend' en dus geselecteerd wat binnen het eigen referentiekader geplaatst kan worden. De rest kan niet gecodificeerd worden, wordt niet gezien en 'is' er dus ook niet, in elk geval niet als relevant moment. In deze zin is het menselijk brein gewapend met een volautomatische
95
'facts-destroyer' die alles wat niet in zijn kraam te pas komt spoorloos laat verdwijnen. E. Onafhankelijkheid van de waarneming Als eerder opgemerkt bij onze kennistheoretische behandeling, wordt de gemaakte selectie vervolgens geïnterpreteerd, 'geduid '. Altijd en onvermijdelijk worden 'feiten' mede in de interpretatie geconstrueerd en deze interpretatie wordt altijd mede beïnvloed door de theoretische voorkennis en door oudere ideologieën. De beïnvloeding van de denker zelve door de eigen cultuur, maatschappij en persoonlijke ervaringen daarbinnen, zal onvermijdelijk een rol spelen, zowel bij zijn selectie als bij zijn interpretatie van 'feiten' uit de werkelijkheid. Waar essentiële punten en verschillen worden gesignaleerd, worden ze 'herkend' en geformuleerd in de eigen context, denkstructuur en categorisering. Altijd blijft er de invloed van de 'menselijke factor' in het kennen. Feiten schrijf je altijd al vanuit bepaalde postulaten (Arne Naess); een beschrijving vooronderstelt al een methode van beschrijving. Waarnemingsuitspraken zijn volgens Popper altijd interpretaties van de feiten in het licht van een impliciete of expliciete - theorie, dus interpretaties vanuit een zeker gezichtspunt en verbonden met bepaalde verwachtingen. Dat geldt zowel voor alledaagse uitspraken (als bijv.: 'hier staat een glas water) als voor wetenschappelijke (de uitspraak 'de ampèremeter wijst 5mA aan' kan slechts worden aanvaard op grond van theoretische vooronderstellingen omtrent de werking van het betreffende instrument; zij is geen rapportage van louter zintuiglijke indrukken). Empirische waarneming is geen neutrale aangelegenheid. Waarneming blijkt altijd al een theoretische lading te hebben, subjectief dan wel intersubjectief. Feiten zijn vaak ook niet scherp te scheiden van normen en waardeoordelen. Hetgeen als een objectieve beschrijving wordt gepresenteerd is veelal (onbewust) een product van 'a mind already made up' en dan wordt het de functie van de empirische analyse om de uitkomst te 'bewijzen'. Kortom: men kan slechts concluderen dat het zogenaamd 'vaste' begrip 'feit' veelal wankel is en door subjectieve factoren en theorieën 'geïnfecteerd'. Er zijn geen pure percepties. Ze krijgen van binnenuit structuur. Zoals er velerlei 'ogen' bestaan, zo zijn er evenzeer velerlei feiten. Sedert Kant weten wij overigens ook al dat het onmogelijk en zelfs naïef is om te spreken over 'de feiten' en 'de realiteit' buiten de werkzaamheid van ons verstand om. Reeds Goethe stelde dat al het feitelijke eigenlijk theorie is. In de zekerheid die aan feiten wordt toegekend is er eigenlijk sprake van de vooronderstelling dat er een vaststaande, objectieve buitenwereld zou bestaan, die a.h.w. met een foto volledig zou kunnen worden beschreven. Er zou zoiets bestaan als een vaste, onveranderlijke, objectieve wereld buiten ons, onafhankelijk van ons bewustzijn en ons waarnemingsapparaat, een object zonder een subject. In het geloof aan een objectieve werkelijkheid, kenbaar door een even objectieve waarneming (en objectief denken) wordt voorbijgegaan aan de rol van de waarnemer in het kenproces, die niet beseft dat hij zelf onvermijdelijk zijn waarneming beïnvloedt en kleurt.
Imitatie In het dagelijks leven wordt onze waarneming mede gekleurd door de oordelen van anderen. Onbewust denkt men veelal: zoveel mensen kunnen zich niet vergissen; ofwel: Wat 'men' vindt, denkt en doet is goed. Het vraagt geen grote scherpzinnigheid om te constateren dat zeer velen onkritisch de gangbare opvattingen plegen over te nemen, zonder zich af te vragen of deze (a) überhaupt juist zijn en (b) dan ook nog gelden in elke situatie, dus ook in degene die aan de orde is. I.p.v. zelfstandig na te denken worden automatisch, conformistisch de algemeen gangbare oordelen overgenomen. Hoe gemakkelijk is immers het leven als men alleen maar na-aapt !
96
Het gaat hierbij om een soort 'gewoonte- denken', om (in de termen van David Riesman) een outerdirected i.p.v. inner-directed denken en handelen. De mens is hierbij de massamens, het kuddedier. Dat dit bepaald niet onschuldig en ongevaarlijk is ziet men in dictaturen; de jaren 1933-45 waren in trieste zin wel erg illustratief. Twee veel voorkomende varianten: a. De meerderheid heeft altijd gelijk. Anders geformuleerd: waar is hetgeen de meerderheid denkt. De grote waarde van dit basisprincipe van de democratie (in de woorden van Churchill het slechtste systeem met uitzondering van alle andere) mag ons niet blind maken voor de gevaren ervan. Een meerderheid koos Hitler, een meerderheid veroordeelde Jezus. Schaakzetten bij meerderheid van stemmen zullen in het algemeen niet tot grote resultaten leiden. Hetzelfde geldt voor de wetenschap (ondanks A.D. de Groot's 'Forum-theorie'). Jung vestigde de aandacht op het gevaarlijk hellend vlak dat begint met het plausibele denken in grote getallen waarin het individu tot slechts een nummer ineenschrompelt Daniel Dennett geeft zelfs het advies datgene te zoeken waar iedereen het over eens is en dat vervolgens te ontkennen. Op deze wijze doorbreekt men een waarheid die vals is, hoe vanzelfsprekend hij ook leek. Daarom ook moet je volgens hem altijd zoeken naar paradoxen. b. de groep, het collectief (bijv. de 'partij') heeft altijd gelijk. Niets gevaarlijker dan de opvatting: We moeten de groep onvoorwaardelijk volgen, ons aan haar opvattingen conformeren, net zo reageren als de gehele groep. Groepen plegen ook een 'premie' te stellen op eensgezind denken. Onder meer C.G. Jung heeftop het grote gevaar hiervan gewezen. Hij wees op de veelal bestaande geest van stompzinnige gehoorzaamheid die (bijv.) in het Derde Rijk bestond, in het geloof dat elk wenselijk ding van bovenaf moest komen, van diegenen die bij goddelijk decreet boven de gezagsgetrouwe burger stonden. Hij stelt ook dat een groot gezelschap, samengesteld uit louter voortreffelijke lieden, wat betreft moraliteit en intelligentie lijkt op een groot, dom en gewelddadig dier. Hoe groter de organisaties, des te onvermijdelijker hun immoraliteit en blinde domheid. In grote organisaties is sprake van een monsterlijke opeenhoping en benadrukking van al het primitieve in de mens en de vernietiging van zijn individualiteit ten gunste van het monster dat elke organisatie nu eenmaal is, aldus Jung. F. Het centrum van alles zijnd Een god is het centrum op wie alles betrokken is. Vanuit zijn wezen is hij alziend, hetgeen tevens betekent dat hij alles vanuit alle kanten tegelijk beziet. De beperkte mens leeft evenwel onvermijdelijk op een bepaalde plaats, wat betekent dat de ‘hoek’ waaronder hij iets ziet onvermijdelijk eenzijdig is. Dat geldt niet slechts in ruimtelijke zin doch evenzeer in de zin dat hij eenzijdig is als gevolg van zijn verleden, de cultuur waarin hij is opgegroeid etc. De mens die zich een god waant is zich er onvoldoende van bewust dat zijn waarneming van de werkelijkheid onder een beperkte 'hoek' geschiedt. Hij treedt (c.q. zij treden /c.q. de mens treedt ) tevoorschijn als iemand die zich onvoldoende rekenschap geeft van zijn eigen positie. En zelfs al poogt hij dit wel te doen dan nog wijst hij zichzelf een plaats aan binnen zijn eigen 'systeem' en blijft het fundamentele probleem dat hij niettemin op zijn actueel beschouwende plaats blijft, waardoor hij consequent zijn eigen historisch bewogen en bewegend bestaan in conflict ziet komen met de eis van de objectiviteit van zijn beweringen. Dit relativeert elke waarneming en daarmede alle kennis. Wij zien onze waarnemingshoek vaak als absoluut i.p.v. als relatief en daarin (overdreven gezegd) onszelf dus impliciet als een soort centrum van het heelal. Bezien wij dit iets nader. Onze hoek van waarneming.
97
Waarneming geschiedt altijd vanaf een bepaald punt. Iedereen weet dat het een groot verschil maakt of men een berg beziet vanuit een dal, vanaf een andere bergtop of vanuit een vliegtuig. Het standpunt van de waarnemer is altijd (mede)bepalend voor de inhoud en kwaliteit van de waarneming. Dit betekent tevens dat een waarneming beperkt wordt door het standpunt van de waarnemer. Om een object te kennen zijn meerdere waarnemingen vanaf verschillende standpunten nodig. Hoewel we allemaal weten dat onze waarneming eenzijdig is, handelen we daar meestal niet naar. O'Donohue gebruikt het beeld van een toren met vensters en stelt dat veel mensen steeds door hetzelfde venster op dezelfde manier naar hetzelfde tafereel kijken. i.p.v. de innerlijke toren van de ziel rond te wandelen om door alle verschillende vensters te kijken en aldus nieuwe aspecten en vergezichten te ontdekken. In letterlijke zin wordt de genoemde eenzijdigheid van onze waarneming zelden ontkend; in figuurlijke, overdrachtelijke zin wordt zij meestal niet serieus genomen. Bijna elke discussie bewijst dat we zelden de relativiteit inzien van de standpunten van waaruit wij de dingen bezien. Als gevolg hiervan worden de uit de waarneming getrokken conclusies veeleer absoluut gesteld, dan relatief t.o.v. de 'plaats' van waaruit de waarneming plaatsvindt. Wie goed kijkt, ziet dat we impliciet inderdaad vaak uitgaan van de vooronderstelling: Mijn/onze 'hoek' of 'punt' van waarneming doet niet of weinig ter zake. Men doet bijv. of het weinig uitmaakt of men iets ziet uit het standpunt van de directie of van een arbeider; van een planner, een sociaal werker of de bewoner van een sloppenwijk, vanuit een internationale organisatie of vanuit een ontwikkelingsland etc. Men neigt dan te vergeten, dat het altijd van de grootste betekenis is zich te realiseren 'waar' iets gezegd wordt, door wie, in welke omstandigheden enz. Het gaat hier om een vrij hardnekkige tendens. Misschien is het geen toeval dat het zo lang duurde voor er iemand als Copernicus optrad, die de mens van zijn centrale (waarnemings)positie beroofde. En ook niet dat zijn ontdekkingen niet bepaald door iedereen op prijs gesteld werden (als gezegd wilde men zelfs niet door zijn kijker kijken !) G. Onderscheidingen zijn tegenstellingen, tegenstrijdigheden . Tenslotte: Als men zich onvoldoende bewust is van de beperktheid en eenzijdigheid van zijn waarneming leidt dit vaak tot deze, veel voorkomende vooronderstelling. Eigenlijk gaat het hier om een algemenere zaak. Wij zagen dat iedereen, in meerdere of mindere mate, zich onvoldoende bewust is van de beperktheid van zijn blikveld (A-C), van de onzekerheid, soms onbetrouwbaarheid van zijn waarneming (D), van de onafhankelijkheid ervan (E) en – nogmaals – de eenzijdigheid van zijn gezichthoek (F). Maar als het waar is dat dit voor iedereen geldt (althans een beetje) moeten er nogal wat mensen rondlopen die menen dat hun visie de enig juiste is, zonder veel begrip voor de zienswijze van anderen. Hier ligt een belangrijke bron voor conflicten en schier eindeloze meningsverschillen. In een beroemd gedicht (de Kameleon) verhaalt Staring van enkele mensen die grote ruzie maken over de kleur van een dier dat zij gezien hebben. Het bleek te gaan om een kameleon, die door ieder tegen een verschillende achtergrond was waargenomen en die dus telkens een andere kleur had. Alleen: niemand twijfelde eraan dat slechts hij het bij het rechte eind had ! Aan het eind blijkt dat iedereen gelijk had, zij het slechts binnen zijn eigen waarnemingssituatie. Dit gedicht geeft (evenals bij onze eerder genoemde Indiase olifant) uitdrukking aan de onuitroeibare neiging, om overal tegenstellingen aan te geven, ook in situaties waar het niet nodig is en dat men te snel vergeet dat waarnemingen of opvattingen elkaar bepaald niet behoeven uit te sluiten. Slechts zelden staat men voldoende open voor de mogelijkheid dat vele schijnbare tegenstellingen in feite slechts onderscheidingen vormen, die elkaar soms als de steentjes in een mozaïek kunnen aanvullen. Als gezegd is deze neiging alom tegenwoordig. Wij noemen een klein rijtje: - Mensen zijn rationeel of irrationeel. - Moet je bij gladheid de 1e of de 2e versnelling gebruiken ? - Bijenhoning of
98
bloemenhoning. - CD's worden gemaakt om verkocht te worden of om de behoefte aan muziek te bevredigen. Determinisme of vrije wil. - Uitverkiezing of geloof. - Aanleg of milieu.
En zo zijn er duizenden te noemen. Dit soort alles-of-niets keuzen leidt vaak tot eenzijdige benaderingen van problemen. In feite ziet men iets dergelijks altijd waar een situatie of probleem wordt geanalyseerd zonder dat men serieus tracht tot een synthese van uiteenlopende gezichtspunten te komen. Soms is het creëren van contradictoire tegenstellingen, van een bewust 'zwart-wit', een methode om politieke doelstellingen te bereiken. Een dergelijk opdringen van een keuze ('geen bommen maar banen') wordt wel een false dilemma genoemd. Het geheim van wat – heel onnauwkeurig - soms de 'oosterse houding' wordt genoemd is, dat de mens door de beschouwing van de tegenstellingen het karakter van Maya (de aardse werkelijkheid als sluier, illusie) leert kennen. Het geeft de werkelijkheid het karakter van illusie. Achter de tegenstellingen en in de tegenstellingen is de ware werkelijkheid, die het geheel ziet en omvat (het Atman). De essentie van de mystieke ervaring in het Mahayana boeddhisme (het 'ontwaken') is om boven de wereld van de intellectuele onderscheidingen en tegenstellingen uit te stijgen. In dit verband een advies: Kies bij twee verschillende opvattingen niet direct 'partij', doch laat beide voorlopig 'staan' en bezie of de tegenstelling wellicht verklaard kan worden uit verschillende waarnemingen of vooronderstellingen. Reeds 600 v.Chr. sprak een Chinese wijze: 'Raak niet verstrikt in de uiterlijke verwarring...wees kalm in de eenheid der dingen, dan verdwijnt de tegenstrijdigheid vanzelf ‘.
H. Niet-ruimtelijk zijn. In de onderschatting van de beperkingen waaraan de eigen waarneming is onderworpen ontkent men in feite tevens de beperkingen van de eigen ruimtelijkheid. Men realiseert zich onvoldoende dat men een ruimtelijk wezen is en daarin beperkt. Extreem geformuleerd impliceert dit de vooronderstelling: ik ben ruimtelijk niet begrensd, niet eindig. Dit geldt zowel voor mijn zijn, als mijn ervaring. En zoals wij eerder aangaven: een van de belangrijke 'kenmerken' van een god is dat hij niet-ruimtelijk is. Oneindig. Samenvatting hoofdstuk 11 Een god is (1) alziend en (2) ziet alles precies zoals het is. Hij neemt perfect waar. Een mens die lijdt aan zelfvergoding meent in beginsel ook dat hij (1) alles ziet (of althans alles wat echt van belang is) en (2) dat alles precies is zoals hij het waarneemt. Een mens die zich (onbewust) een beetje een godje waant, overschat zowel de omvang als de kwaliteit van zijn waarneming. Een en ander betekent in de praktijk vooral (1) de mening dat het niet-waargenomene vrijwel identiek is aan het wel waargenomene, het onbekende aan het bekende; een onderschatting dus van de eigen aard resp. de omvang van het onbekende. En (2) dat onze waarneming foutloos is Kortom: een overschatting van de kwaliteit en kwantiteit van onze waarneming en daarmede van onze zintuigen. Dit alles geldt niet alleen voor de eigen individuele ervaring, doch evenzeer voor die van de mensheid überhaupt: de mens die zijn waarneming(smogelijkheden) (en kennismogelijkheden in het algemeen) altijd weer pleegt te overschatten. Dit betekent dat wij er altijd voor dienen te waken onze waarneming te overschatten; zowel kwantitatief als kwalitatief. Heb een gezond wantrouwen in je waarnemingen, maar ga er nooit zonder meer vanuit dat hetgeen je niet direct kent (als vanzelfsprekend) identiek is aan (of sterk lijkt op) hetgeen je wel kent. Ga bij elke 'waarheid' en bij alle uitspraken na onder welke omstandigheden en in welke situatie zij gedaan zijn en met welke horizon en bezie vervolgens zo nauwkeurig mogelijk in hoeverre de situatie waarop zij thans betrokken wordt daarmede in overeenstemming is. Tracht buiten de eigen kleine 'lichtcirkel' te treden in het besef dat daarbuiten 'meer' is. Verzamel daarom ook altijd zoveel mogelijk (nieuwe) gegevens: de realiteit zelf is beter dan de voorstelling ervan.
99
HOOFDSTUK 12 TIJD EN ZELFVERGODING INLEIDING: Het begrip tijd Allereerst enkele opmerkingen over het begrip tijd als zodanig. Tijd is onze enige echte vijand; onze onoverwinnelijke vijand. Als wij arm zijn is het niet uitgesloten dat we ooit rijk worden. Als we machteloos zijn is het niet uitgesloten dat we ooit macht krijgen. Als we bedreigd worden is het niet uitgesloten dat we ooit…etc. Maar als we oud zijn is het wel uitgesloten dat we ooit jong worden en als wij jong zijn is het zeker dat we ooit oud worden en dat we dood gaan. Tijd is een vreemde zaak. De mens heeft het er altijd moeilijk mee gehad. 'Wat is dan toch tijd? Als niemand mij die vraag stelt, weet ik het; maar als men mij wél die vraag stelt en ik dat wil uitleggen, dan weet ik het niet meer' sprak reeds Augustinus Het is dan ook niet vreemd dat juist t.a.v. de tijd nogal eens iets mis gaat. Tijd en ruimte worden wel eens in een adem genoemd met de dingen, maar zij hebben toch een minder grijpbaar, zelfs een meer fundamenteel karakter. Hoe dient men ze te beschouwen? Zijn het absolute kaders, waarbinnen zich de gebeurtenissen voltrekken (Newton)? Of zijn het veeleer ordeningspatronen die het menselijk kennen aan de gebeurtenissen oplegt (Kant) ? Wellicht spelen in ruimte en tijd beide factoren - uitwendige gebeurtenissen en innerlijk in kaart brengen - mee. Daarbij speelt de tijd een meer fundamentele rol; de mens ervaart, ordent en meet de gebeurtenissen vanuit een innerlijk tijdsbesef (op verschillende manieren, aldus Kant en Bergson). Nu kan men verschillende soorten van tijd onderscheiden: de puur fysische tijd van de natuur buiten ons, de biologische tijd van organische processen zoals leven en sterven, de psychische of belevingstijd, de persoonlijke tijd als integratie van gebeurtenissen binnen eigen levensstijl. Tijd blijkt een soort centrum te hebben: het 'nu' waar wij ons thans net bevinden. Het begrip 'tijd' houdt zoiets in als een 'eeuwig heden. Er is, vanuit het 'nu', een dwarstijd, die ons met anderen verbindt en, tegelijk, de specifieke 'nu-posities' van die anderen meer profiel geeft. Dubieuze vooronderstellingen inzake ons tijdsbesef en het tijdsaspect van onze ervaring. Een god is eeuwig. Tijdloos. Dat betekent ook: er is geen verschil tussen verleden, heden en toekomst. Anders gezegd: er bestaat geen verleden noch toekomst, alles valt samen in het nu. Een mens die zich vergoddelijkt meent niet onderworpen te zijn aan de tijd en de daarmee samenhangende beperkingen. Een mens die zich een beetje vergoddelijkt onderschat de mate waarin de tijd inwerkt op zijn bestaan, zijn denken, zijn opvattingen, zijn hele leven. Dit kan meerdere vormen aannemen: A. Een overdreven accent op het hier en nu. Zich a.h.w. ‘ingraven’ in het heden. Verleden en toekomst bestaan a.h.w. niet. B. Irrelevant verklaring van verleden en toekomst. C. Verleden en toekomst analoog maken aan heden. D. Vluchten in verleden of toekomst. E. De angel trekken uit verleden en toekomst door de pretentie ze volledig te kennen. F. Het heden in centrum stellen (verleden en toekomst zijn er ter wille van het heden). G. De mening tijdloos te kunnen handelen, denken etc. A. Het nu-zijnde, het op dit moment bestaande, is goed en is het enige dat telt. De (impliciete) vooronderstelling is dat hetgeen op dit moment bestaat goed is om de enkele reden dat het
100
bestaat. Niets kan of mag anders mogen zijn dan het nu is; er is in elk geval geen gelijkwaardig alternatief. Wij leven in een vanzelfsprekend nu en de best mogelijke aller werelden. Slechts het heden telt en dit is de norm voor alles (vergelijk het Kaïros-bewustzijn). Slechts in het heden is men ook ‘veilig’: ‘De dood kan mij geen schrik aanjagen: als ik er ben is de dood er niet en als de dood er is ben ik er niet’ De ontwikkeling van ideeën in de tijd gaat echter door; indien dit niet tevens in de mens gebeurt, als deze zich ingraaft in een stelsel van onveranderbare opvattingen, komen er vroeger of later problemen. B. Wat vroeger is gebeurd, doet nauwelijks meer ter zake. Het verleden is dood of irrelevant; wij kunnen er niets van leren. Het verder verwijderde verleden lijkt a.h.w. verdampt en overspoeld door hetgeen recentelijk is waargenomen. Hierin schuilt veelal ook een superioriteitsgevoel in de trant van: 'al dat primitieve of ouderwetse zijn wij ontstegen'. Aldus worden te snel de lessen uit het verleden vergeten. Men vergeet dat wie de geschiedenis niet kent gedoemd is haar te herhalen. Ook in economische en in politieke zin gaat het om een belangrijke tendens. Zo is elke politicus er natuurlijk mee vertrouwd dat kiezers (en soms ook vijanden) erg gauw vergeten. Wij vergeten vaak hoeveel wij uit het verleden kunnen leren. Daarom ook is het belangrijk ook literatuur te lezen die niet van deze tijd is, boeken die alle tijden hebben overleefd. Door slechts contemporaine schrijvers te lezen (en dan nog uit eigen cultuurkring); bestaat het gevaar van de eenzijdigheid, de verenging en de versterking van het nu-zijnde. Op deze wijze kan men zijn eigen tijd, en de beperkingen daarvan, nauwelijks ontstijgen. C. Verleden en toekomst zijn analoog aan het heden. DE TOEKOMST Wij zien hier een duidelijke verwantschap met hetgeen wij t.a.v. de ruimte zagen. Ook inzake de tijd wordt (onbewust) vaak voorondersteld dat het onbekende min of meer identiek is aan het bekende. Zoals de 'ruimtelijk' begrensde ervaringswereld representatief wordt geacht voor het totaal, geldt dit ook voor de in de tijd begrensde ervaring. Dit betekent, dat de specifieke tijdgebonden ervaring van bijzonder tot algemeen gemaakt wordt. Het gaat hier dus om de tendens om dat wat men in een bepaalde periode heeft waargenomen, algemeen geldig te verklaren; de tijdgebonden ervaring te extrapoleren buiten deze ervaringstijd. Dit leidt tot de vooronderstelling: - De toekomst zal in belangrijke mate analoog zijn aan het heden en het recente verleden. Alles zal ongeveer blijven zoals het is. Zoals dus in ruimtelijke zin het hier van de directe waarneming wordt geëxtrapoleerd, gebeurt dit in tijdelijke zin op analoge wijze voor het nu. Dit betekent een extrapolatie van een vanzelfsprekend heden naar een vanzelfsprekende toekomst. Het eigen tijdelijke ervaringsveld is hierbij bepalend. 'Zo' is thans de ontwikkeling, 'zo' hebben bepaalde ontwikkelingen plaatsgevonden, 'zo' zullen zij ook in de toekomst plaatsvinden, 'zo' moet elke ontwikkeling geschieden. Aangenomen wordt dat het heden en het recente verleden (beter uitgedrukt: het beeld dat men van het recente verleden heeft) zich ongewijzigd zullen voortzetten en dit geldt vooral ten aanzien van de meest zichtbare, opvallende factoren daarin. Met de mogelijkheid van belangrijke veranderingen, van volstrekt andere ontwikkelingen wordt nauwelijks serieus rekening gehouden. Het totaal nieuwe, het volstrekt andere wordt bijna niet mogelijk geacht. Wie de moeite neemt zich erin te verdiepen, kan het nauwelijks ontgaan dat veel toekomstverwachtingen en ook veel futurisme welbeschouwd niets anders zijn dan extrapolaties van het heden (met inbegrip van in het heden reeds zichtbare ontwikkelingen).
101
Deze generalisatie van een in de tijd begrensd waarnemingsveld komt in de praktijk dus neer op een extrapolatie van de eigen ervaringen in het heden en recente verleden. De 'lichtkring' van de tijd is te klein, de ervarings- en beslissingsbasis beslaat een te kort gedeelte van de tijdslijn. De 'short-run' telt te zwaar, recente factoren en gebeurtenissen krijgen een relatief te zwaar gewicht en accent. Zo wordt bijv. bij personeelsbeoordelingen (en in het algemeen in de 'merit-rating') vaak de bekende fout gemaakt iemand op basis van een recente slechte prestatie sterk onder te waarderen, en omgekeerd bij een 'goede beurt' over te waarderen (het zogenaamde halo-effect). Men neemt aan dat wat nu gebeurt of pas gebeurd is, straks (op ongeveer analoge wijze) weer zal gebeuren. We verwachten dat de werkelijkheid in de toekomst een gelijksoortig gedrag zal vertonen als we zojuist hebben waargenomen. Ook zal er sprake zijn van een (onbewuste) tendens tot overschatting van de gegevens die in het heden beschikbaar zijn. De toekomst wordt min of meer het heden maal twee. De huidige situatie en de gevoelens daarin zijn bepalend. Men laat zijn jas thuis als het niet regent. Ezau wou alleen maar zijn bord linzensoep. Wie succes, macht, populariteit bezit neemt vaak als vanzelfsprekend aan dat dit blijvend is. In het begin van een oorlog vreest een soldaat door elke kogel geraakt te worden; als dat niet gebeurt ontstaat na verloop van tijd een gevoel van onkwetsbaarheid. Deze tendens kan tot catastrofes leiden: heeft men op een bochtige weg lange tijd geen tegenligger gehad, dan neemt men al snel te veel risico bij het inhalen. Wie zich nu niet moe voelt (bij autorijden, hardlopen, zwemmen, etc.) realiseert zich meestal te weinig dat het straks, als het erop aankomt, heel anders kan zijn. Op de Titanic verwachtte men geen ijsbergen. Vier maanden voor de grote crash van 1929 schreef het blad Forbes dat de US aan de vooravond stonden van 'a new industrial era' en wel 'on a perfect heroic scale'! Het is allemaal hetzelfde principe. Toekomstige, nu nog niet zichtbare, gevaren worden bijna altijd onderschat op grond van een verabsolutering van de eigen tijdelijke waarneming. Op de beleggingsmarkt reageert men vaak teveel op de waan van de dag en denkt te weinig op lange termijn. Als er in een land twee goede inflatiecijfers zijn gepubliceerd, is iedereen positief; komt er dan een wat negatiever cijfer dan is de markt plotseling weer in mineur etc. Het gaat hier overigens om een vrij algemeen verschijnsel dat verder gaat dan impulsiviteit. De aandelen van ijsfabrieken staan 's zomers, als men ijs eet, vaak hoger genoteerd dan 's winters! Het genoemde gevaar speelt op vele gebieden. Denk ook aan de milieuproblematiek; vaak denkt men dat alles toch wel mee zal vallen, temeer daar de veranderingen (vervuilingen) in eerste instantie weinig zichtbaar zijn. Al deze zaken berusten op dezelfde vooronderstelling: de toekomst lijkt sterk op het heden, niets zal ingrijpend veranderen. Wellicht geldt dit voor ook voor ons lichaam: eigenlijk verwachten we nauwelijks ouderdom, aftakeling en dood. We moeten er, kortom, altijd op bedacht zijn dat er een duidelijke breuk met het verleden kan optreden en dat er iets geheel nieuws kan gebeuren. Morgen kan alles anders zijn, volstrekt anders. Denk aan de Sovjet-Unie; wie had, wat daar in 1989 gebeurde, een jaar tevoren voor mogelijk gehouden? Inderdaad doet zich ook van tijd tot tijd iets nieuws voor. Maar zodra dit nieuwe zich enigermate gevestigd heeft, lijkt dat weer voldoende grond te zijn om het normaal te achten en, op de beschreven wijze, ook weer te extrapoleren! Ook dan kijken we meestal slechts naar dat wat in het verlengde ligt van het op dat moment bestaande. Het blijkt dat men zelfs dynamiek kan extrapoleren. Als er al veranderingen mogelijk of waarschijnlijk worden geacht, dan zijn dit in het algemeen vooral extrapolaties van die veranderingen die op dit moment
102
al aan de gang zijn ! Men kan zelfs het veranderingsproces als zodanig verabsoluteren. Dat betekent dat men in tijden waarin alles snel verandert verwacht dat helemaal niets meer hetzelfde zal blijven. Maar dat komt niet zo vaak voor. Uit het voorgaande blijkt dat deze vooronderstelling bepaald niet onschuldig is: niet alleen kan het lijden tot onaangename verrassingen, maar zelfs tot dodelijke ongelukken, faillissementen en andere catastrofes. HET VERLEDEN Onze tweede vooronderstelling heeft betrekking op de tegenhanger van de toekomst: het verleden. Op analoge wijze als t.a.v. de toekomst wordt voorondersteld: - Het verleden is (min of meer) identiek aan het heden. Dit geldt niet slechts voor het alledaagse leven (bijv. als je iemand ergens ziet denk je al gauw dat hij er al lang is etc.), maar ook in de wetenschap. Zo is het in vakwetenschappelijke leerboeken gebruikelijk de zaken zo voor te stellen, alsof beroemde voorgangers het contemporaine begrippenapparaat hanteerden; de elementen van hun werk waarbij dat niet het geval is, moeten als dwaling of als irrelevant worden weggepoetst. D. Vluchten in verleden of toekomst a. Romantisering van het verleden, nostalgie treedt in de plaats van de niet altijd zo fraaie werkelijkheid. b. De toekomst moet brengen wat in het heden ontbreekt. Veel utopisme en soms futurologie lijdt aan dit euvel. Op beide elementen komen wij terug. E. De angel trekken uit (de onbekendheid van) verleden en toekomst - Wij kunnen ons het verleden prima herinneren; ons geheugen is perfect Helaas, ons geheugen blijkt meestal gebrekkiger dan wij denken. Het geldt in ons aller persoonlijk leven, het geldt ook in de geschiedenis. Veel wordt vergeten, veel wordt veranderd, veel (onbewust) toegevoegd. Hoe langer de 'heldendaden' achter iemand liggen hoe onbetrouwbaarder. Zo wisten communistische leiders in het Noord-Italiaanse Terni in de jaren tachtig nog precies hoe hun kameraad Luigi Trastulli in 1953 bij grote industriële rellen door een hagel van politiekogels werd neergemaaid. Hij stierf vlak voor een grote blinde muur en leefde voort als een martelaar voor hoge idealen. Nader onderzoek wees echter uit dat hij al zes jaar eerder was omgekomen bij een vreedzame demonstratie tegen de NAVO en dat was gewoon op straat gebeurd. Het geheugen van de partijgenoten had het voorval rijkelijk geïdealiseerd. Een ander voorbeeld: de Gaay Fortman herinnerde zich heel goed dat minister van Defensie Henk Vredeling stomdronken het regeringscrisiscentrum voor Molukse gijzelingen (voorjaar 1977) binnenviel en daar allerlei kwalijke taal uitsloeg. Maar Vredeling was op dat moment al Europees commissaris in Brussel en zijn opvolger, Stemerdink, was in die dagen afwezig voor dringend internationaal overleg.
Een andere vorm om de bedreiging van de tijd te ontkrachten ligt in de vooronderstelling: - Tijd is niets dan lineaire voortgang In de termen van Bergson zou dit betekenen: er is slechts 'temps', geen 'durée', slechts fysieke, meetbare tijd, geen belevingstijd. Hier ligt een verband met het zogenaamde vooruitgangsideaal, het geloof in een continue vooruitgang van de mensheid en tevens met de vooronderstelling: - Prestatie(mogelijkheden) zijn in beginsel recht evenredig met de beschikbare tijd.
103
In deze opvatting is elk uur, elke minuut, dezelfde en steeds even geschikt voor dezelfde hoeveelheid arbeid, dezelfde prestatie. In werkelijkheid zijn echter geen twee dingen hetzelfde, ook niet t.a.v. de tijd. Het ene moment gaan de dingen nu eenmaal beter dan op een ander moment, het ene tijdstip is geschikter voor bepaalde zaken dan het andere. 'Er is voor alles een rechte tijd..' lezen we reeds in de Prediker. F. Heden in centrum stellen. Het verleden diende slechts als voorbereiding voor het heden. Het gaat hier om hetgeen Butterfield 'Whig-history' heeft genoemd: het verleden slechts te lezen als voorbereiding op het heden. In wetenschappelijke leerboeken ziet men vaak dat de voorgeschiedenis van de behandelde stof op een zodanige wijze wordt beschreven (bijv. ook in hedendaagse termen) dat de wetenschapsgeschiedenis al snel een zegetocht wordt die ons op het huidige punt in de ontwikkeling van kennis heeft gebracht (doet men goed zijn best, zo wordt daarbij gesuggereerd, dan kan men zich scharen in de gelederen van de overwinnaars !). Zoals bekend keren wetenschapstheoretici als Kuhn zich tegen deze wijze van geschiedschrijving. G. Tijdloos handelen Tijd is natuurlijk een schaars goed is, wellicht het meest schaarse. Dit kan echter ontaarden in de vooronderstelling: - Alles moet (door mij of ons) in een zeer beperkte tijd voor elkaar gebracht worden. Men ziet dan een ongezonde jachtigheid in het realiseren van zijn doelstellingen. Tijd wordt gereduceerd tot prestatie. Onze cultuur is in de ban van snelheid. De Franse filosoof Baudrillard spreekt van de exponentiële snelheid van het moderne leven. Waar dingen te snel gaan kan niets stabiliseren, rijpen of groeien. Eigenlijk houdt dit in dat men onvoldoende aanvaardt dat men een 'tijdelijk' wezen is. Men wordt op deze wijze afhankelijk van de tijd, ‘een slaaf van tijd'. Tijd kan men weliswaar niet beheersen, maar wel leren 'hanteren'. De tegenhangers van deze opvatting zijn: - Mijn tijd is niet beperkt; ik kan (wij kunnen) eindeloos veel (werk) aan. - Ik kan iets/alles later ook nog doen. Vergis U echter niet ! Soms gaat iets niet meer, nooit meer. Denk aan het bekende Chinese gezegde: 'Haast U, het is later dan U denkt' Tot besluit van dit hoofdstuk behandelen wij kort een drietal onderwerpen die samenhangen met de tijd waarin de bovengenoemde thema’s in verschillende vormen terugkeren, te weten: verandering, causaliteit en algemeenheid. VERANDERING Een speciaal aspect van de tijd is de beweging ; ook wel het kinematische aspect genoemd. Beweging is altijd minder direct zichtbaar dan een bestaande toestand. Soms krijgt men bijna de indruk dat er sprake is van een zekere 'psychische blokkade' om voldoende in bewegende grootheden te denken. Enkele specifieke vooronderstellingen kunnen als consequenties hiervan worden gezien: - De hoogste waarde bestaat in rust, orde en een onveranderlijke modelwereld.
104
Zekerheid vraagt onveranderlijkheid of de inpassing van veranderingen in de bestaande structuur. Dit kan leiden tot verstarring, tot 'resistance to change'. Voor een onbeweeglijke organisatie geldt hetzelfde als voor een onbeweeglijk mens: goed voor Madame Tussaud. Slechts het nu-bestaande is van belang, slechts het heden telt. In dit verband kunnen wij ook de opvatting noemen: - Het statische is belangrijker dan het dynamische. met als veel voorkomende 'mildere' vorm de fixatie op het actueel-bestaande onder voorbijzien aan het potentieel-mogelijke: - Men kan zich beperken tot de beweging 'tussen de oevers' , men hoeft zich niet te bekommeren om de beweging van de oevers. Dit betekent dat relatief teveel aandacht wordt besteed aan de mogelijkheden om veranderingen binnen een situatie aan te brengen en te weinig aan pogingen de situatie zelf te wijzigen (een soort tunneldenken). Zo zou de ontwikkeling van Japan ernstig belemmerd hebben moeten zijn door een gebrek aan natuurlijke hulpbronnen. In de praktijk bleek het echter eerder een stimulans omdat de 'challenge' van het ontbreken van deze hulpbronnen een positieve 'respons' van extra activiteit bleek op te roepen (develop or perish). Bewegingen in de richting van fundamentele veranderingen in situaties als gevolg van immanente of transcendente krachten, ofwel de mogelijkheden van het 'andere', afwijkende, worden te weinig serieus genomen; zelfs briljante geleerden ontkomen hier niet aan. Het bestaande wordt (te) vanzelfsprekend gevonden; men vooronderstelt dat men zich aan het bestaande, bijv. aan het systeem, moet houden. Een andere variant: - Niet iedereen kan er gelijktijdig op vooruitgaan ('zero sum games'). Een vorm van statisch denken kan bestaan in de onmogelijkheid te denken in termen van 'positive sum games', van situaties waarbij de positie van iedereen verbetert. Volgens diverse economisch-historici (bv. W.W. Rostow) vormt dit de voornaamste reden dat het zo lang duurde voor er een situatie van duurzame economische groei in de wereld ontstond; men kon zich eenvoudig geen blijvende economische groei indenken ! Wat de een verwierf moest altijd ten koste gaan van wat anderen hadden, zo dacht men vrij algemeen tot ca. 1800 en ook daarna stak deze gedachte telkens weer de kop op. Met het statische denken kan ook de vooronderstelling samenhangen: - Minusvariaties (onderstromen) zijn onbelangrijk. Als men zo denkt is er slechts aandacht voor het meest zichtbare en opvallende, voor de top van de ijsberg. Nu nog weinig zichtbare 'onderstromen' die veranderingen aankondigen en pas later belangrijk worden, worden onderschat of volledig over het hoofd gezien. Revoluties ziet men veelal niet of te laat aankomen en dit geldt ook voor revolutionaire veranderingen in de wetenschap of samenleving. Ook om deze reden gaat een reactie vaak te ver. Denk bijv. aan de in de economie bekende varkenscyclus: als er een tekort is aan varkens gaat iedereen ze fokken; als gevolg ontstaat een overschot; niemand fokt ze nog wat weer een tekort geeft etc. Een en ander heeft ook implicaties t.a.v. het mensbeeld:
105
- De (een) mens is (blijft) altijd dezelfde. Een mens zou niet veranderen. Iemand blijft zoals je hem hebt gekend. In de 'grote' literatuur (denk bijv. aan de Faust) wordt er daarentegen telkens de nadruk op gelegd dat de mens geen definitieve vorm heeft waarin hij, na deze bereikt te hebben, zou kunnen en mogen blijven staan en volharden: van elke bereikte vorm moet hij zich naar de volgende verder ontwikkelen. Eeuwig is hij op zoek naar zichzelf, van nature is hij in onophoudelijke beweging. Zoals Mönnich het uitdrukte: het onvoltooid zijn is zowel het wezen als de roeping van de mens. De mens moet en kan niet slechts 'één enkele mogelijkheid, maar oneindig veel mogelijkheden verwerkelijken. Wij betrekken de genoemde vooronderstelling vooral ook op onszelf. Als ik ‘tijdloos’ ben, niet onderworpen aan de tand des tijds betekent dat: - Ik ben (wij zijn) niet echt veranderlijk. Wij blijven altijd dezelfde. Onvoldoende en ongaarne zijn wij er ons van bewust dat wij elke dag verouderen. Graag zouden wij blijven zoals wij zijn; onsterfelijk in onze huidige vorm. Ook daarom kunnen wij ons soms niet echt indenken dat we ziek kunnen worden, een ongeluk krijgen of plotseling doodgaan. Faust smeekte het moment te blijven: 'Verweile doch, du bist so schön', maar ervoer dat aan elk moment een einde komt. Vluchtigheid is de kracht van de tijd die van elke ervaring een schim maakt. Geen dag werd niet begraven op de begraafplaats van de nacht. Oscar Wilde drukte het zo uit: 'Wij denken in eeuwigheid, maar wij bewegen ons langzaam door de tijd'. CAUSALITEIT Bepaalde vooronderstellingen over de tijd hebben tevens consequenties voor de opvattingen over causaliteit; denk bijvoorbeeld aan de vooronderstelling: - In de tijd opvolgende gebeurtenissen zijn (in het algemeen) causaal verbonden. Dit is de bekende vooronderstelling van het Post hoc ergo propter hoc (erna dus erdoor). Dingen die in de tijd samenvallen worden vaak onterecht als causaal voorondersteld. Het is het oude verhaal van de haan Cantecler die, omdat hij elke dag steeds kraaide voor de zon opging, meende dat hij de zonsopgang veroorzaakte (en geschokt was toen hij een dag niet kraaide en de zon toch opging) ! Van Eemeren noemt het voorbeeld van een vrouw op een schip die vlak voordat het in aanvaring kwam met een ander schip, het licht in haar hut had uitgedaan en uit de klap van de aanvaring concludeerde dat zij de noodrem van het schip in werking had gezet ! 27 Dergelijke voorbeelden zijn natuurlijk een beetje ridicuul, maar we komen hetzelfde principe elke dag tegen in heel serieus bedoelde opmerkingen als: 'sinds de komst van al die buitenlandse werknemers zijn de werkeloosheid en de criminaliteit enorm gestegen, dus het is wel duidelijk wat daar de oorzaak van is' - De causaliteit blijft altijd dezelfde als zij in het verleden was. In deze opvatting zouden bepaalde oorzaken noodzakelijk op steeds dezelfde wijze dezelfde gevolgen hebben. Zoals in de klassieke natuurwetten worden mensen voorondersteld op bepaalde prikkels altijd op dezelfde wijze te reageren. - Alleen direct optredende gevolgen tellen. De gevolgen van een daad zijn altijd direct waarneembaar. 27
F. van Eemeren, R. Grootendorst, Dat heeft u mij niet horen zeggen, 1994, p. 80
106
Hetgeen niet direct gebeurt is geen gevolg. Voorondersteld is een zeer korte causaliteitsboog; alle gevolgen vinden onmiddellijk plaats en zijn min of meer direct waarneembaar. Zo niet dan is het geen gevolg. Als een roker niet direct longkanker krijgt is roken niet gevaarlijk, de gevolgen van oorlogen of ongelukken zouden beperkt blijven tot de direct optredende schade, kleine kinderen kan men rustig straffen of bij een lange vakantiereis thuis laten, want ze reageren toch niet direct negatief etc. Als er later problemen komen zouden deze los staan van de vroegere gebeurtenissen. Deze tendens kan ook de vorm aannemen dat men een direct tastbaar resultaat van zijn daden wenst te zien, gelijk te 'oogsten' i.p.v. slechts te 'zaaien'. TIJD EN ALGEMEENHEID - Algemene uitspraken en wetten kan en mag men baseren op tijdgebonden kennis. Alle wetenschap is afhankelijk van tijd; het heeft altijd een element in zich van de dwaling van het moment. Maar vaak is men zich dat niet zo erg bewust. Denk aan Newton: met zijn theorieën zou de natuurkunde tot een einde zijn gekomen, zo werd toen aangenomen ! Dit kan zelfs doorwerken in de filosofie. Het meest 'klassieke' voorbeeld is hier wellicht Kant, die zich ook mede baseerde op Newton, dus op de tijdelijke en later achterhaalde stand van de wetenschap. :Het heden en recente verleden worden meer als absoluut dan als relatief beschouwd en daarmee als een relevante en legitieme basis voor het formuleren van algemeen geldende, als het ware 'tijdloze' conclusies. Een belangrijke dubieuze vooronderstelling luidt: - Dezelfde vooronderstellingen kunnen gebruikt worden voor verschillende perioden. Het wezenlijk andere, in andere tijden zou geen gelijkwaardige mogelijkheid zijn. Een welhaast klassiek voorbeeld is het Marshall-plan en de daaruit getrokken 'lessen'. Op grond van de ervaring dat het verwoeste Europa na de tweede wereldoorlog snel opbloeide als gevolg van een grote kapitaalinjectie, werd heel vaak voorondersteld dat hierin ook de oplossing lag voor de problemen van de ontwikkelingslanden. Grootschalige financiële hulp zou ook hen er wel even bovenop helpen! (denk bijv. aan het 'Pearson-' of het 'Brandt-rapport'). Hierbij werd over het hoofd gezien dat in de betreffende periode in West-Europa een infrastructuur bestond - met name op kennisgebied - die een voorwaarde was voor het succes en dat in de meeste arme landen niet aan deze voorwaarde was voldaan. Ook hier werd wederom te snel uitgegaan van de ceteris paribus vooronderstelling. Natuurlijk: mens en wetenschap kunnen niet zonder deze vooronderstelling, anders zou nooit een deel van de werkelijkheid tot studieobject kunnen worden gemaakt. Maar men moet zich er wel altijd van bewust blijven dat men deze vooronderstelling heeft gemaakt ! Samenvatting hoofdstuk 12 Een god is tijdloos. (1)Verleden noch toekomst spelen een rol en (2) hij kan tijdloos handelen. Een mens die zich (in hoge mate of heel weinig) een godje waant, meent (1) dat verleden en toekomst geen geheimen voor hem hebben noch kunnen bedreigen. En (2) dat hij (bijna) tijdloos kan leven en handelen. In de praktijk betekent dit onder meer de mening (1) dat de toekomst vrijwel identiek zal zijn aan het heden en recente verleden; dat de toekomst minstens sterk lijkt op het heden; dat niets ingrijpend zal veranderen.(2) dat wij alles in zeer beperkte tijd voor elkaar kunnen brengen (waardoor men onvoldoende tijd uittrekt om iets tot stand te brengen). Een en ander werkt op vele terreinen door, bijv. in onze opvatting over de causaliteit.
107
HOOFDSTUK 13. DENKEN EN ZELFVERGODING Alwetendheid Als er ergens sprake is van de mogelijkheid tot zelfvergoding dan is het wel door de rede. Het is vooral de rede die de mens godgelijkheid belooft Hier willen we wat nader op ingaan. De kwaliteiten der rede Uitsluitend de menselijke rede is in staat al hetgeen tot dusverre in onbekende duisternis verhuld lag, te verlichten. Waarneming zonder denken is 'blind'. Het is de rede die de mens pas werkelijke kennis brengt of althans kan brengen. In de 'rede' is de mens in staat tot denkend 'abstraheren' van de singuliere werkelijkheid, in het 'tussen haakjes zetten' van de werkelijkheid (zoals de latere fenomenologische vakterm luidt). De rede is voorts in staat tot het logisch verbinden van meerdere begrippen (subsumptie, definitie, conclusie), tot het opsporen van de oorzaken der dingen en van de wetten waaraan de dingen onderworpen zijn, volgens welke zij zich bewegen en ontwikkelen. Zij is in staat tot het begrippelijk denken, tot analyse en tot synthese (hij ontbindt complexen in elementen en voegt deze opnieuw samen), tot kwantificering, mathematisering etc. De rede gaat boven het gegevene uit. En bovenal: in de rede ook is de mens in staat over zichzelf na te denken28. Alsof hij zichzelf gemaakt had. De rede is ook een essentieel hulpmiddel voor de communicatie, in de zin dat men langs rationele lijnen over een onderwerp kan spreken en daarbij weet dat er aan beide kanten van een gesprek vergelijkbare dingen gebeuren. De grootsheid der rede In alle tijden is gewezen op de bijzondere plaats die de rede inneemt. Reeds bij de klassieke Grieken is de mens het wezen dat verstand heeft. Zo heet het in de Anacreontische liederen: 'De natuur gaf de stieren hoorns, de paarden hoeven, de hazen snelheid, de mannen echter de gedachte'. Parmenides heeft tegenover het waarnemen als het niet alleen ondergeschikte, maar ook misleidende orgaan, het denken als het metafysische orgaan geplaatst. En Plato heeft daaraan een bepaling toegevoegd die tot aan de drempel van de tegenwoordige tijd bewaard is gebleven: in tegenstelling tot waarneming, die bij het individuele en concrete blijft staan, is denken abstracte kennis, kennis van het algemene. De mens is het redelijke wezen: alleen hij denkt in algemene begrippen. Bij Plato is het logistikon ons hoogste zielsdeel, en dit is ook zo bij Aristoteles en de Stoicï. Alleen 'omwille van de kennis' hebben Solon en Herodotus vreemde landen bereisd. Bij de Grieken verwerft de mens een dermate groot vertrouwen in zijn eigen rede dat hij het waagt niet langer enkel goddelijke of traditionele voorschriften op te volgen, maar zijn eigen rede te volgen. De uit zijn rede levende mens is eerst de waarlijk individuele mens. Bij de Stoicï maakt de rede ons niet alleen onafhankelijk van affecten, maar ook van het uiterlijke, van de dingen en van het lot. 'De wijze is zichzelf genoeg' Als enige van hetzelfde geslacht als de goden, 'geen afstammeling der aarde, maar des hemels (Plato, Timaios) neemt de mens naast alle overige wezens een unieke plaats in. Zoals in Genesis door het evenbeeld Gods te zijn, is hij bij de Grieken door zijn rede onderscheiden en verheven. In de gehele rationele antropologie is de rede bij uitstek het 'instrument' dat de mens onderscheidt van de niet-menselijke werkelijkheid en hem erboven verheft. Bij Pascal is de mens weliswaar zwak en klein, het universum verplettert hem met zijn grootheid, een waterdruppel kan hem doden. Doch hij is voornamer dan wat hem doodt, want hij weet dat hij sterft, hij weet dat het universum sterker is dan hij. Het universum heeft bij al zijn grootheid geen weet van zijn grootheid. Daarom is de mens door zijn weten, ook al is dit enkel het weten van zijn kleinheid, niettemin superieur aan het heelal. Weliswaar is hij het 28
zie ook hoofdstuk 18
108
zwakste riet in de natuur, doch hij is 'un roseau pensant', een denkend riet. Descartes en Leibniz gingen nog verder: bij hen is het denken niet alleen de hoogste, maar de enige vorm van kennen, ja van heel het zieleleven. Bij Descartes is het conflict tussen de beide substanties van het cogitatio (het denken) en de extensio (de uitgebreidheid) immer reeds ten gunste van het eerste beslist. De beide principes in ons zijn niet gelijkwaardig, de rede is het hoogste. Zij is steeds in haar recht, en als wij haar niet volgen, dan is dat alleen uit zwakheid of (zoals reeds volgens Socrates) omdat wij nog niet de ware kennis bezaten. Na het afpellen van de zintuiglijke waarneming (waaraan geen ware kennis kan worden ontleend) rest het zuivere denken, het 'cognito' en slechts dit vormt een zekere bron van kennis. Linnaeus classificeert de mens als het animal rationale (redelijk dier). Hij onderscheidt, kiest en oordeelt (Goethe). Zelfs bij Kant staat waarnemen nog beneden het denken. Zoals de rede in hemzelf het hoogste is, zo onderscheidt zij hem dus ook van alle andere levende wezens wier rede met de zijne niet valt te vergelijken. Het is volgens de rationele antropologie enkel de rede die ons tot mensen maakt. Ook het menselijk lichaam is weliswaar specifiek menselijk, maar toch is het eigenlijke antropinon eerst in de rede gelegen. Dit geeft ook verplichtingen. Reeds Kant stelde dat Verlichting betekent dat de mens treedt uit de onmondigheid waaraan hij zelf schuld heeft, namelijk het onvermogen om zijn verstand te gebruiken zonder de leiding van iemand anders. Aan die onmondigheid heeft men zelf schuld: Sapere aude ! Heb de moed je eigen verstand te gebruiken. Het is zo gemakkelijk onmondig te zijn ! Kortom: Als de mens ergens een argument voor zijn goddelijkheid kan vinden is het in de rede ! Maar niet iedereen is het daarmee eens. Kritieken De kritieken op de menselijke rede zijn zowel van 'kwantitatieve' als van 'kwalitatieve' aard. 'Kwantitatief' valt de nadruk op de beperktheden, de grenzen van het denken, alsook op de eenzijdigheid ervan. Reeds bij Pascal gold dat het denken op zich goed is (zelfs het hoogste in de mens). Edoch, het moet zich wel aan zijn grenzen houden. God, de schepper van de rede, staat verre boven de mens. De waarheid is niet tegen- redelijk, maar wel bovenredelijk. Er is veel meer dan de rede: 'Het hart heeft zijn redenen die het verstand niet kent'. Voorts, zo is vaak gesteld, is het denken weliswaar geschikt voor de concrete werkelijkheid doch, naarmate men zich daar verder van verwijdert, wordt het steeds onzekerder, om uiteindelijk te ontaarden in gissing en speculatie. Tegen de gangbare opvatting, dat naarmate de kennis groeit er steeds minder en uiteindelijk maar zeer weinig 'ongewetens' zal overblijven wordt aangevoerd, dat veelal het tegendeel blijkt. Het is als met een steen die in het water valt: de kring er omheen wordt steeds groter. Zo wordt ook het raakvlak van het onbekende groter, naarmate men meer weet. Hoe meer men weet hoe meer men ontdekt wat men allemaal niet weet. De uitspraak: 'De wijze zoekt de grenzen van zijn eigen weten op' lijkt inderdaad van wijsheid te getuigen. Behalve t.a.v. zijn grenzen is het denken ook fundamenteler, a.h.w. 'kwalitatief' gekritiseerd.
109
Volgens bepaalde visies is er iets 'mis' met ons verstand. Weliswaar heeft het denken grote mogelijkheden doch het kan ons ook bedriegen. Schopenhauer schrijft het menselijk denken een fundamentele neiging tot dwaling toe. Reeds in het Oude Testament heeft God de mens het eten van de boom der kennis als zonde verboden en volgens bekende christelijke visies is onze kennis slechts ijdel stukwerk en ons verstand verkeerd gericht. Met de pretentie dat de rede de gehele werkelijkheid kan kennen is tevens het gevaar gegeven dat al hetgeen de mens niet met zijn verstand kan vatten wordt geloochend, tot niet-bestaand verklaard. We zijn ons dan vaak alleen nog bewust van de werkelijkheid die we zintuiglijk kunnen waarnemen en rationeel controleren. De rede wordt dan 'das Mass aller Dinge'; de werkelijkheid wordt gevormd naar het beeld van het menselijk denken. Jung stelt 'dat de menselijke kennis genoegen moet nemen met het vervaardigen van modellen, waarvan we hopen dat ze met de waarschijnlijke werkelijkheid overeenkomen. Meer zou gedachteloze vermetelheid zijn'. 29 De vooronderstelling dat de mens primair een rationeel wezen is, geldt zeker in de 'tempel der rede' de wetenschap. De wetenschapsfilosoof de Vries stelt dat 'Wie enigszins thuis is in het 'wetenschappelijk bedrijf' weet dat ook 'wetenschappelijke onderzoekers niets menselijks vreemd is.... De belangrijkste keuzes in de wetenschap komen niet tot stand op basis van rationele argumenten; tussen beoefenaren van wetenschap die niet hetzelfde gezichtspunt delen, heersen fundamentele communicatieproblemen. De genoemde vooronderstelling is nog steeds actueel en zal dat wel altijd blijven. 'Hoewel het neo-positivistische rationaliteitsbegrip vanuit wetenschapsfilosofisch perspectief grondig is ondermijnd, blijft het niettemin op maatschappelijk gebied onaangetast verder heersen'. Ook economen, worden nog steeds 'opgevoed' met het beeld van de rationele mens, die zijn eigenbelang kent en dient; een opvatting die zover van de werkelijkheid verwijderd is, dat het verbazingwekkend genoemd mag worden dat er in brede kring nog altijd aan wordt vastgehouden. De wetenschapsfilosofie als geheel laat met betrekking tot de waarheidsaanspraken van wetenschap een terugtrekkende beweging zien. Terwijl Galilei en Newton er nog van overtuigd waren dat hun methode uiteindelijk met zekerheid de waarheid aan het licht zou brengen, wordt dit vertrouwen door filosofische geschriften systematisch ondermijnd. Berkeley, Mach en een deel van de Wiener Kreis kiezen voor instrumentalistische interpretaties van theorieën. Popper verdedigt dan weliswaar de realistische interpretatie en dus de waarheidspretenties die met wetenschappelijke uitspraken verbonden worden, maar er bestaat niet zoiets als een 'rockbottom of knowledge'. Ook volgens hem hebben theorieën de status van vermoedens en zullen die ook altijd houden. We dienen in de wetenschap volgens hem wel altijd naar waarheid te zoeken, maar geen zekerheid na te streven. Een interessant voorbeeld vormt de theorie van Newton: Duizenden en duizenden experimenten hebben haar bevestigd; toch blijkt uit Einsteins werk dat zij vatbaar was voor verbetering. Zekerheid omtrent de waarheid zal nimmer worden bereikt.
Hoe absoluut is het denken ? Zoals wij aangaven ligt het grondmotief in een overschatting van de mogelijkheden van het menselijk kenvermogen, met name van de menselijke rede, het menselijk denken. Wij zagen dat het hier niet om een recent verschijnsel gaat. Na Newton's dood brak het tijdperk der Verlichting aan waarin de Rede tot godheid verheven werd. In 1802 wekte Saint-Simon zijn tijdgenoten op om een nieuwe kerk te stichten waarin de natuurwetenschappers als priesters zouden fungeren en hij noemde het de Religie van Newton. Er lijkt, kortom, toch wel reden om te spreken van een zekere tendens 29
Jung ibid 40
110
tot verabsolutering van het denken. Inmiddels is er natuurlijk wel iets veranderd. Onze kenbehoefte is groter geworden (futurologie !), maar het geloof in onze competentie gekrompen. Niettemin blijft één van de merkwaardigste verschijnselen dat, hoezeer de genoemde basisvooronderstelling van de vrijwel onbegrensde kenmogelijkheden van het menselijke denken in de vakliteratuur – met name in de wetenschapsleer, de wetenschapsfilosofie - steeds weer wordt gekritiseerd, ze toch vrijwel onuitroeibaar lijkt te zijn. Het vertrouwen in de wetenschap lijkt heeft soms een bijna religieus karakter. De kernvraag ?. In laatste instantie is de kernvraag van alle weten en van alle spreken over de kenbaarheid van de buitenwereld van kennistheoretische aard. Zij komt hierop neer: vooronderstelt men dat het menselijk denken in beginsel volmaakt is? Als principe, als indiscutabel, onaantastbaar uitgangspunt. Of neemt men het feit serieus dat het eigen 'kennisapparaat' en met name het eigen denken 'aangetroffen' is (zoals men ook zichzelf heeft aangetroffen) en trekt men daar de consequenties uit. Het laatste impliceert dat alle kennis conditioneel is. Welke grond, welke reden hebben wij eigenlijk om als vanzelfsprekend aan te nemen dat onze (aangetroffen) denk- (en waarnemings-) apparatuur al het zijnde vlekkeloos zou kunnen kennen ? Alles wat de mens weet hangt af van de structuur en kwaliteiten van zijn 'kennisapparaat'. Hij kan eigenlijk hoogstens zeggen: ' Als mijn verstand (resp. zintuigen) mij niet bedriegt, als zij betrouwbaar is, dan.... Of: met mijn waarneming of denken correspondeert dit of dat. Maar nooit: dit of dat is zus of zo. De mens ziet zich echter veelal als autonoom en actueel denken, dat zich geen of onvoldoende rekenschap geeft van zijn eigen positie . Als wij eerlijk zijn tegenover onszelf moeten wij toegeven dat in laatste instantie ook de wetenschappelijke kennis slechts op een geloof berust, nl. het geloof in de mogelijkheden, de kracht en de zekerheid van ons denkapparaat Dubieuze vooronderstellingen die primair betrekking hebben op ons denken en onze kenmogelijkheden. Na deze algemene beschouwingen over de rede wordt het tijd om ook bij dit onderwerp te bezien welke consequenties uit de verabsolutering/vergoddelijking van het denken zouden kunnen voortvloeien. Van de eerder genoemde ‘goddelijke kwaliteiten’ (pag .71) zijn ten aanzien van het denken vooral relevant: A. Het centrum van alles zijnd B. Alwetendheid. Onbeperktheid, onbegrensdheid C. Volmaaktheid, onfeilbaarheid, perfectie (geen fouten makend) D. Onafhankelijkheid, onbepaaldheid E. Tijdloosheid (eeuwigheid) F. Superioriteit Anders gezegd: Men kan zich (individueel of collectief) een god wanen door zich middels het denken tot het centrum van alles te proclameren (A); daarbij beklemtonend dat het denken zowel kwantitatief (B) als kwalitatief (C) perfect is; dat het onafhankelijk, autonoom, waardevrij is (D), dat zijn waarheden eeuwig en onveranderlijk zijn (E) en/of dat mijn denken superieur is aan dat van anderen en mij superieur maakt aan alle wezens die niet beschikken over het instrument van de rede (F).
111
Bezien wij deze punten en de daaruit voortvloeiende consequenties achtereenvolgens iets nader. A. Het centrum van alles zijnd. Het gaat hier met name om het belang dat men hecht aan het denken; om de plaats die het inneemt in het mens-zijn. In casu om de vooronderstelling dat slechts het verstand telt. In deze opvatting ligt de kern van het menszijn ligt in zijn denken. Met de ratio zou de mensheid uiteindelijk alle problemen kunnen oplossen. Dit impliceert ook: - De werkelijkheid kan en mag worden gevoegd in (gereedliggende) categorieën. - Feiten kunnen en mogen worden getoetst en beoordeeld aan theorieën. Het denken, de geest, de theorie zou de 'echte' werkelijkheid zijn. De 'gewone' (ervarings)werkelijkheid is van lagere, ondergeschikte orde. 'Wenn die Theorie nicht mit den Tatsachen stimmt, umso schlechter für die Tatsachen' (Hegel). De werkelijkheid zou (volledig) door middel van begrippen en ideeën kunnen worden gevat. Toen Copernicus waarnemingen deed die niet in overeenstemming waren met het beeld dat vele tijdgenoten hadden van de werkelijkheid, wilden zij zelfs niet door zijn kijker kijken ! Overdrachtelijk gesproken gebeurt dit nog steeds op vele gebieden en in allerlei vormen. De werkelijkheid wordt in dit alles steeds gemodelleerd naar min of meer abstracte principia die in hun schematisering hun empirische basis overstijgen Het gaat daarbij, ook t.a.v. de pretenties van de wetenschappelijke kennis, eigenlijk om een fraai voorbeeld van een presupposition. Deze opvatting is namelijk noch bewijsbaar noch weerlegbaar (Popper zou het dus een niet-wetenschappelijke uitspraak noemen). Hoewel deze vooronderstelling thans nauwelijks meer in de vroegere extreme vorm voorkomt, werkt zij niettemin in allerlei vormen door, ook in het economische en sociale denken. Het 'Der Mensch ist das Mass aller Dinge' wordt hierbij verstaan als 'ik ben (of mijn/onze opvatting of theorie is) het 'Mass aller Dinge'. Alles kan en moet daaraan worden afgemeten; eigenlijk is er niet meer nodig dan de kennis daarvan. Het kan gaan om een leer als het communisme, om een bepaalde fundamentalistisch religieuze opvatting, om een bepaalde filosofie of het 'geloof' in een bepaalde filosoof of 'goeroe'. Maar evenzeer om het 'geloof' in een bepaald wetenschappelijk paradigma (in de economie bijv. het geloof in de rationele, zijn eigenbelang kennende mens). Het kenmerk is altijd weer dat het gaat om een opvatting die door geen feit of argument aan het wankelen kan worden gebracht, die niet ter discussie staat, om een overtuiging die men onder geen beding wil inruilen voor een 'betere'. Impliciet worden begrippen en abstracties hierbij soms behandeld alsof het werkelijk bestaande zaken zouden zijn (hypostasering). Deze opvatting impliceert eigenlijk ook een pretentie van alwetendheid en daarmede komen wij aan onze tweede en veruit het belangrijkste vooronderstelling in deze: B. Alwetendheid. Onbeperktheid, onbegrensdheid van het denken. 'Viel weiss ich schon, alles möchte ich wissen' (Goethe, Faust) Bij iedere stap vooruit van de wetenschap wordt het onbekende groter (Poincaré)
Bij dit punt, waar ook reeds elementen van perfectie, onafhankelijkheid, tijdloosheid en superioriteit doorheen lopen, luidt de eerste en voornaamste vooronderstelling: - De menselijke rede kan alles doorzien.
112
Het denken is (in beginsel) in staat de werkelijkheid te kennen, in elk opzicht te doorschouwen en de essentialia daarvan aan te geven. Er zijn in beginsel geen grenzen aan het menselijk denken en het menselijke kennen. De mens wordt in staat geacht al hetgeen nog onbekend is te ontdekken. Mits goed gebruikt kan het denken uiteindelijk alle problemen oplossen. Er bestaat geen element van de werkelijkheid dat de mens niet ooit zal doorgronden, niet ooit zijn geheimen zal kunnen ontfutselen. Ons denken draagt de sleutel in zich om alles volledig te doorgronden (denk aan de Verlichting). Dit geldt op alle terreinen, van de 'grote', 'verheven' wetenschap tot het denken in het 'dagelijks gebruik'. Al het nog onbekende kan in beginsel worden gekend en zal ooit gekend worden. Uiteindelijk hoopt men aldus zelfs te ontdekken waarom alles is zoals het is. Hierin is uiteraard een tweede vooronderstelling gegeven, namelijk: - De werkelijkheid is (altijd en volledig) kenbaar. Hij ligt a.h.w. te wachten om te worden ontdekt. De werkelijkheid wordt voorondersteld erg coöperatief te zijn, bijna smachtend om te worden ontdekt en gekend. Zij zou ook 'aangepast' zijn aan ons kennisapparaat, afgestemd op onze kenmogelijkheden, logisch in elkaar zitten. Anders geformuleerd: er zou een perfecte correspondentie bestaan tussen de orde van het denken en de orde van het zijn, tussen het wetenschappelijk kennen en de buitenwereld. Voor alle (wereld)raadsels zou derhalve principieel een sluitende oplossing bestaan. In deze opvatting wordt zeer zeker niet ontkend dat veel in de wereld niet goed is. Maar voorondersteld wordt dat dit in principe door (en slechts door) een rationeel proces kan worden gecorrigeerd. Het irrationele is hoogstens conditioneel of tijdelijk. Slechts het logisch verwerkbare is reëel, wat niet logisch verklaarbaar is eigenlijk onzin, iets wat niet echt 'bestaat'. Het instrument om een en ander te realiseren ligt in de wetenschap: - De wetenschap kan uiteindelijk alle problemen oplossen. Deze verwachting is niet onbegrijpelijk. Wij hebben tenslotte heel veel te danken aan de wetenschap. Waar het hier echter om gaat is de wijdverbreide opvatting dat er (vrijwel) geen grenzen gesteld zijn aan het wetenschappelijke kenvermogen; om de bijna 'heiligverklaring' van de wetenschap. Om het wetenschapsideaal dat volledige kennis en controle belooft. Zelfs filosofische, ethische en religieuze vragen zouden niet buiten haar bereik vallen. In de woorden van Stephen Hawking: ‘Ons doel is een volledig begrip van de gebeurtenissen om ons heen en van ons eigen bestaan’. Er zouden geen onbeantwoordbare vragen zijn. Men hoopt zelfs te ontdekken waarom alles is zoals het is. Casimir lijkt geen ongelijk te hebben met zijn stelling dat we de wetenschap tot onze god verheven hebben. Vooral in de Renaissance en de Verlichting bezat deze opvatting een sterke invloed; inmiddels heeft zij echter veel aan kracht ingeboet. Met name door de ontwikkelingen in de natuurkunde, ooit het boegbeeld van veel wetenschappelijke trots, is sedert de kwantumtheorieën, ernstige twijfel opgetreden aan de mogelijkheden van vaststaande, onbetwijfelbare, wetenschappelijke kennis. Zo dacht men van Aristoteles tot Newton dat het universum onveranderlijk was. In het vredige hemelgewelf zou nooit iets gebeuren. Tot een halve eeuw geleden zag eigenlijk iedereen het zo en nu ‘weten’ we dat het helemaal niet zo is.
SIMPELHEID Een belangrijk instrument om de gewenste kenniszekerheid te bereiken ligt in de methode van de versimpeling; in de vooronderstelling:
113
- De werkelijkheid is eigenlijk erg eenvoudig en niet zo ingewikkeld als ze lijkt. Hoe minder dimensies en hoe minder 'noemers' hoe beter, liever monisme dan pluralisme, liever horizontaal en unilineair dan interdependent, toevallig of onvoorspelbaar. Derhalve wordt maar al te graag vooronderversteld, dat het wenselijk en mogelijk is om de verwarrende veelheid van verschijnselen en gebeurtenissen te reduceren tot een helder, overzienbaar, afgerond en gesloten systeem of model. Dit model moet op een simpele wijze overzichtelijkheid en daarmede houvast bieden, een oriëntatie in een zich onsystematisch, om niet te zeggen chaotisch voordoende werkelijkheid. Alles moet logisch in elkaar zitten. De mens verlangt vaak naar simpele oplossingen voor ingewikkelde problemen. Het liefst zou men ook over een theorie of systeem beschikken waarmede alles op een logische en elegante manier verklaard kan worden; het fundamenteelste wat je nodig hebt om de wereld te begrijpen. Einstein ziet dit element zelfs aan de wortel van de wetenschappelijke methode liggen.
Impliciet is tevens voorondersteld: - Er is maar één goede methode om de werkelijkheid te leren kennen. - Er is maar één bepaalde interpretatie van de feiten mogelijk. ALGEMEENHEID Eén van de probaatste middelen om vereenvoudiging te bereiken berust op het principe van de veralgemenisering; het reduceren van de werkelijkheid tot een of meer algemene grondpatronen. Dit streven vinden wij terug in een groot aantal (meestal impliciete) vooronderstellingen: - De ervaringswereld kan in enkele centrale categorieën worden samengevat. Theorieën, systemen, modellen, 'algemene' regels, zijn in beginsel pogingen om de chaos te bedwingen; orde te scheppen in een verwarrende hoeveelheid verschijnselen. Het gaat om een soort verliefdheid op of aanbidding van universele theorieën; om de vooronderstelling dat de werkelijkheid ook werkelijk kan worden beschreven door en gevangen in algemene, universele uitspraken en regels. Dat er een algemene typologie mogelijk is, dat de werkelijkheid kan worden gereduceerd tot een aantal kernelementen. Vooral theorieën die de veelheid reduceren tot 'allesverklarende' noemers blijken vaak aantrekkelijk. Theorieën die pretenderen een duidelijk en liefst eenvoudig antwoord te bieden op elke vraag waar mee een gecompliceerde, verwarrende werkelijkheid ons confronteert. Men zoekt vaak naar een verklaring, een logisch of laatste beginsel, dat alle problemen in één klap kan oplossen. Elegante theorieën met relatief weinig relaties tussen overzienbare aantallen variabelen hebben altijd een bepaalde aantrekkingskracht. Uiteindelijk gaat het verlangen zelfs uit naar de opvatting dat voor alle (wereld)raadsels een sluitende oplossing zou bestaan, bijv. doordat alles te herleiden zou zijn tot essentiële kernen,uiteindelijke elementaire deeltjes. Stephen Hawking is van mening dat er vroeg of laat een 'Theorie van Alles' gevonden zal worden. Natuurlijk zou het prettig zijn myriade verschijnselen en gebeurtenissen vanuit één beginsel hanteerbaar te maken en aldus tot 'zekere' beslissingen te komen, maar meestal doet dit de werkelijkheid geweld aan met alle gevolgen van dien .
Met het voorgaande hangt ook de vooronderstelling samen: - De werkelijkheid kan worden gevangen in enkele algemene wetmatigheden. Telkens ziet men de neiging optreden om, zoekend naar regelmatigheden in de veelheid van 114
verschijnselen, individuele gevallen terug te brengen tot varianten van een standaardontwikkeling. De begrenzing van onze kenmogelijkheden wordt door ons zelden als prettig ervaren; graag zouden wij deze, waar mogelijk, ontlopen. Wij spraken over simpelheid en algemeenheid. Daarmee kan de vooronderstelling samenhangen : - Het uniforme is essentieel, het bijzondere is bijzaak. Het gemeenschappelijke is relevant; het verschillende, unieke is irrelevant. Vooral door uniformiteit kunnen eenvoud en algemeenheid worden gerealiseerd of althans bevorderd. Uniciteiten zijn immers niet vergelijkbaar en dus niet in algemene regels te vangen, niet op gemeenschappelijke noemers te brengen. Het vergelijkbare is dit (in essentie) wel: Maar, hoewel het in de wetenschap noodzakelijk is te zoeken naar uniformiteiten (het wetenschappelijk bedrijf bestaat er tenslotte in belangrijke mate in dat men heterogene verschijnselen op dezelfde noemer tracht te brengen) wordt vaak te snel een gemeenschappelijkheid voorondersteld inzake situaties, problemen, oplossingen etc. De socio-historische totaliteit zou niet bestaan uit uiteenlopende, laat staan onderling strijdige elementen, doch de algemene totaliteit zou reeds al het bijzondere impliceren. Het gaat om een tendens alles op een procrustesbed te leggen. Het wézenlijk andere, unieke, afwijkende wordt niet denkbaar geacht; de vele kleuren vervloeien in één (grijze) grondkleur; al het heterogene wordt tot uniformiteit. In dit licht kan ook de bekende vooronderstelling worden gezien: -
Het kwantificeerbare is het belangrijkste (resp. het enig belangrijke). Slechts het kwantificeerbare is de moeite waard.Alles is kwantificeerbaar.
'was ihr nicht rechnet, glaubt ihr, sei nicht wahr, was ihr nicht wägt, hat für euch kein Gewicht was ihr nicht münzt, das meint ihr, gelte nicht ' Goethe, Faust
Eén van de meest probate middelen om algemeenheid, uniformiteit en zekerheid te bereiken schuilt in kwantificeerbaarheid. Vaak lijkt dit de eenvoudigste manier om de zaken op één noemer te brengen. Ons denken wil het liefst alles meten (en -als gezegd- in categorieën onderbrengen). Dit schept orde, eenheid en lijkt een maximum aan objectiviteit te garanderen. Het adagium luidt: 'Weten is meten'. Slechts hetgeen kwantificeerbaar is wordt relevant geacht; de rest wordt buiten beschouwing gelaten. Door vooral het meetbare en objectiveerbare in de wereld te laten gelden wordt de wereld ook intellectueel beheersbaarder. Uniformiteit en algemeenheid kunnen ook worden nagestreefd door alles in één aspect van de werkelijkheid onder te brengen. De vooronderstelling luidt dan: - De werkelijkheid kan legitiem beschreven worden vanuit één dominerend aspect. Soms lijkt men uit te gaan van de vooronderstelling dat er nauwelijks iets bestaat buiten het eigen vakgebied, beter gezegd niets dat echt de moeite waard is. Ook wetenschappers hebben hier een handje van. Te snel wordt aangenomen dat hetgeen door de eigen discipline wordt bestreken niet slechts een aspect van de werkelijkheid is, doch de gehele werkelijkheid en dat men vanuit deze eigen discipline ook
115
zinvolle oordelen kan geven over de gehele samenleving of zelfs over het leven en de zin daarvan. Elke wetenschap heeft min of meer een imperialistische trek: een neiging tot verabsolutering van de waarde en betekenis van haar eigen vakgebied. Men dient er derhalve voor te waken om algemene conclusies te trekken op grond van de kennis en ervaringen in één discipline of vak. Wat de economie betreft merkte reeds John Stuart Mill op: 'Except on matters of mere detail, there are perhaps no practical questions...which admit of being decided on economical premises alone'. - Kennis van het geheel is gelijk aan de som van kennis van de delen. Zij kan daaruit ook gereconstrueerd worden (reductionisme). Deze opvatting is op zijn beurt weer gebaseerd op de vooronderstelling: - De werkelijkheid bestaat uit isoleerbare elementen, die men ook los van de totaliteit op verantwoorde wijze kan beschouwen en analyseren. Het aloude probleem van reductionisme en atomisme versus holisme. In het reductionisme is, als gezegd, impliciet voorondersteld, dat complexe problemen het beste beheerst kunnen worden door ze terug te brengen tot hun basiselementen Daarin is impliciet tevens voorondersteld dat deze ontleding en reductie het oorspronkelijke probleem niet veranderen doch slechts toegankelijker maken. (echter, als een bloem is ontleed, kan men dan nog van een bloem spreken ?!). Het streven naar simpelheid, zekerheid, vinden wij ook terug in een aantal vooronderstellingen ten aanzien van de causaliteit. CAUSALITEIT - Alles is (volledig) causaal bepaald en causaal verklaarbaar In deze opvatting bestaat er een vaste relatie tussen oorzaak en gevolg. Daardoor is zelfs het in beginsel meest onbekende kenbaar; alle ontbrekende kenniselementen zullen kunnen worden verworven. Of het nu om een ziekte of om armoede in derde wereldlanden gaat, alles moet een duidelijke oorzaak hebben en die zullen we uiteindelijk met zekerheid kunnen achterhalen. Het prototype van de vaste, zekere, kenbare, a.h.w. "automatische" relatie tussen oorzaak en gevolg vinden wij in de beroemde verwoording van het determinisme door Pierre Simon Laplace. Duidelijke causaliteit levert, behalve kenbaarheid, ook zekerheid en vastheid. Kennis van de causaliteit biedt de mogelijkheid tot beheersen (ook mentaal). Wellicht is het daarom ook dat het denken in uitsluitend termen van causaliteit heel aantrekkelijk schijnt. Dit laatste is ook sterk gebleken in de ontwikkeling van de 'moderne' natuurkunde. Van den Beukel noemt als meest schokkende resultaat van de kwantumfysica de onzekerheidsrelaties van Heisenberg. In dit verband is het niet zo vreemd dat sommige (natuur)wetenschapsfilosofen het begrip ‘oorzaak’ als achterhaald beschouwen en daarvoor het modelbegrip in de plaats stellen.
Uiteraard heeft de geschetste opvatting allerlei consequenties. Wij noemen er vier: - De werkelijkheid is (altijd en volledig) berekenbaar. - We kunnen in onze berekeningen het toeval uitschakelen.
116
- De werkelijkheid is (altijd en volledig) voorspelbaar. - Het is altijd mogelijk één duidelijke oorzaak aan te geven voor een gebeurtenis, alles is mono-causaal te verklaren. Eerder spraken wij over de tendens de dingen te versimpelen. Deze neiging nu geldt ook voor de causale relaties. Mede in samenhang met het voorgaande punt doet men het voorkomen alsof causaliteit een heel eenvoudige zaak is. Men suggereert dat het altijd gaat om duidelijke verbanden, terwijl het in wezen meestal om zeer complexe relaties gaat. Na al het voorgaande is de volgende vooronderstelling niet erg verrassend: - Er bestaat geen principieel methodologisch verschil tussen de natuur en de mens en evenmin tussen de natuurwetenschappen en de mens- en maatschappijwetenschappen. De mens en de maatschappij worden voorondersteld net zo te zijn als de dingen. De psychische en sociale realiteit zouden van dezelfde aard zijn als de fysische werkelijkheid. Juist door het grote succes van de natuurwetenschappen bestond er een geloof in een universele methode van wetenschap. Het liefst zou men van de sociale wetenschappen kopieën maken van de natuurwetenschappen (beter gezegd van het beeld dat men heeft van de zekere kennis omtrent vaste feiten en algemene wetmatigheden die daar te vinden zouden zijn). Men meent (en wenst) dat de sociale realiteit evenzeer objectiveerbaar zou zijn en op vergelijkbare wijze (als in de natuurwetenschappen) experimenteel zou kunnen worden bestudeerd door generalisaties te ontwikkelen over relaties tussen variabelen, die getest kunnen worden door comparatieve analyse. Dat het mogelijk zou zijn analyse-eenheden te kiezen die in een statisch perspectief geïsoleerd zouden kunnen worden van andere factoren en hun totale samenhang. Dat er ook min of meer vaste relaties zouden bestaan tussen bijv. de economische factoren en het sociale systeem. Alle 'voordelen' van de natuurwetenschappen zou men derhalve gaarne als methodologische vooronderstellingen inbouwen en in feite doet men dit ook vaak (zij het onbewust). Net als in de natuurwetenschappen zou het ook voor de menswetenschappen mogelijk moeten zijn maatschappelijke processen te verklaren, te voorspellen en te beheersen. Het analytische paradigma van de fysica, dat gebaseerd is op de causale relaties tussen twee variabelen, is evenwel ongeschikt voor de menswetenschappen.
In samenhang met het bovenstaande wordt soms expliciet, maar vaker impliciet uitgegaan van de vooronderstelling: - Onderzoek is belangrijker naarmate het meer op onderzoek in de natuurkunde lijkt. - In de sociale werkelijkheid komen gelijkblijvende omstandigheden voor (ceteris paribus). HET MENSBEELD Het is weinig verwonderlijk dat wij vele van de genoemde vooronderstellingen terugvinden in het beeld dat men van de mens heeft. Allereerst natuurlijk: - Men kan de/een mens helemaal kennen. De mens zou openliggen als een boek; er zouden geen onbekende mysteries in hem schuilen, geen elementen, die niemand echt kent. Soms neemt dit ook de vorm aan dat men meent dat althans de wetenschap in staat is de mens helemaal te kennen. Men ziet dat niet slechts in de biologie en de medische
117
wetenschap, doch soms ook in de psychologie en in de (wijsgerige) antropologie. Als ik de mens helemaal ken geldt ook de vooronderstelling: - Ik ken mijzelf volledig. - De mens kent zijn (resp. ik ken mijn) (welbegrepen) eigenbelang. Dan is er, in overeenstemming met het uniformisme en mechanisme het daarmede corresponderende mensbeeld: - Alle mensen zijn hetzelfde. Elk mens is neteender. In deze opvatting zijn mensen (en culturen) identieke, fungibele, onderling verwisselbare 'dingen'; zij zijn op dezelfde wijzen te analyseren als andere levende wezens of dingen. Het gaat hier wederom om een tendens niet of onvoldoend open te staan voor het eigene, unieke. De mens zou slechts een bundel zijn van allerlei krachten, kenbaar volgens een vast patroon. Dit mechanistische beeld geldt ook t.a.v. de vooronderstelde verwerving van kennis over de mens: - Mensen en culturen kunnen "mechanistisch" worden geanalyseerd. In feite gaat het (in vele verschillende vormen) om 'l’homme machine' waarbij de ziel enkel denkende en voelende materie is; de filosofie zou eigenlijk in fysica moeten overgaan. In dit mechanistische denken bestaat de neiging de mens als een machine te beschouwen en van daaruit ook te komen tot allerlei mechanistische verklaringen over maatschappij, cultuur etc. Ook deterministische opvattingen kunnen hiermee in verband gebracht worden: de mens, die volgens vaste lijnen reageert als een soort machine, kan immers moeilijk een vrije wil worden toegedacht. De mens zou niet meer zijn dan een ingewikkeld biochemisch mechanisme, wiens energie geleverd wordt door een verbrandingssysteem, dat computers van energie voorziet die enorme opslagcapaciteiten voor het leveren van gecodeerde informatie bezitten' (de fout ligt hierbij uiteraard vooral in de uitdrukking: 'niet meer dan') Ook de eenzijdigheden die wij eerder tegenkwamen kunnen zich tot het mensbeeld uitstrekken: - Het is voldoende om de mens vanuit één aspect te bezien. Tenslotte impliceert de onbegrensdheid, almacht van het denken: - De mens kan de waarheid in bezit hebben (individueel, als groep of als mensheid). C. Volmaaktheid, onfeilbaarheid, perfectie van het denken. - Het denken is in beginsel feilloos. Fouten zijn te allen tijde vermijdbaar. - Er bestaan geen structurele irrationele gebreken in de mens. - Een fout is altijd een objectief constateerbare en corrigeerbare zaak. D. Onafhankelijkheid, onbepaaldheid.
118
Is ons denken neutraal, objectief, onbeïnvloed ? Of is het doordrenkt van waarden en allerhande persoonlijke factoren ? De discussie over de waardevrijheid van de wetenschap woedt al heel lang; wij moeten ons hier beperken tot de opmerking dat deze waardevrijheid uiteraard aantrekkelijk is in het kader van het streven naar zelfvergoding. Wij verwijzen ook naar argumenten aan het begin van dit hoofdstuk. E. Tijdloosheid (eeuwigheid) Graag zoekt men een bevestiging dat de natuur geregeerd wordt door eeuwige wetten en dat het verleden niet meer is dan een soort causaal platvorm voor het heden en de huidige stand van zaken. In feite wordt in de gehele wetenschap meestal impliciet aangenomen dat alle natuurwetten vastliggen (en dat ze er allemaal waren op het tijdstip van de oerknal). Rupert Sheldrake merkte in dit verband op dat dit eigenlijk merkwaardig is, immers, als je accepteert dat het heelal evolueert impliceert dat tevens, dat ook de regelmatigheden van de natuur onderhevig zijn aan evolutie. Indien – als gezegd - alles volledig causaal bepaald is en indien alles in beginsel kenbaar is, betekent dit tevens: - De toekomst ligt vast. - De toekomst is in beginsel kenbaar. Echte deterministen zijn van mening dat de onbekendheid van de toekomst geen principieel karakter heeft. Zij zou niet meer zijn dan een voorlopige, gedeeltelijke onbekendheid met de wetten welke de causaliteit bepalen. Naarmate de menselijke kennis groeit zal hij de toekomst steeds preciezer kunnen berekenen. De onbekendheid der toekomst heeft daarmede haar bedreigende karakter verloren; hij is als onzekere factor uitgeschakeld: een 'oervijand' van de zekerheid en zelfvergoding is daarmee buiten spel gezet ! F. Superioriteit Na al het voorgaande behoeft dit verder geen toelichting. Samenvatting hoofdstuk 13. Een god is alwetend; hij doorziet alles precies. Een mens die zich een god(je) waant, meent evenzeer dat hij feilloos denkt en in beginsel alles kent, althans alles wat van belang is of dit in elk geval kan weten. In de praktijk betekent dit de tendens dat hij zijn denken en zijn kennis overschat. De mensheid meent dat het menselijk denken en het menselijk kenvermogen in beginsel volmaakt zijn, dat de menselijke rede alles kan doorzien En precies past op de werkelijkheid die a.h.w. klaar ligt om te worden ontdekt. Zowel voor de individuele als voor de collectieve vorm geldt dat men dit doel vooral ook tracht te bereiken door de werkelijkheid te reduceren tot hanteerbare termen; te simplificeren tot een hoeveelheid algemene begrippen, die de indruk geven dat de werkelijkheid niet zo ingewikkeld is als ze lijkt. Men tracht de ervaringswereld in enkele centrale categorieën samen te vatten en deze a.h.w. aan de werkelijkheid ‘op te leggen’.
119
HOOFDSTUK 14 ZELFVERGODING EN HANDELEN Almacht INLEIDING Wij nemen de buitenwereld waar, wij denken erover, maar wij veranderen deze ook. Continu en onvermijdelijk. Waarneming en vooral kennis kunnen belangeloos zijn; maar vaak staan zij in dienst van de beheersing en de beheersbaarheid. Kennis is macht, zei Francis Bacon en miljoenen zeiden het hem na. Weten om te kunnen voorspellen, voorspellen om te kunnen beheersen, luidde het programma van Auguste Comte. Het subject is tegenover de objecten veelal beheersend ingesteld: reeds Descartes zag als doel voor de mens beheersing van de natuur: 'maître et possesseur de la nature' . Deze grondgedachte, dit levensgevoel is duidelijk ingeweven in – vooral - de gehele westerse cultuur, die uitgaat van de positieve waarde, het recht, de noodzaak en de mogelijkheid van een onophoudelijk ingrijpen in zowel de natuur als in de structuur van een zich voortdurend veranderende maatschappij. De status-quo mag niet blijven, noch in de economie, noch in de politiek of de maatschappij. Het lijkt te gaan om de realisatie van de Promethaanse mythe: het bereiken van steeds 'meer', als gevolg van de doorgaande ontwikkeling van het avontuur van de westerse wetenschap. In de Verenigde Staten en Europa gelooft men sinds lang door toepassing van wetenschappelijke kennis ook de maatschappelijke ontwikkelingen en de problemen die daarbij optreden redelijk te kunnen beheersen. Deze gedachte maakt deel uit van een wijd verbreid geloof in maatschappelijke vooruitgang dat zijn wortels heeft in het tijdperk van de Verlichting uit de zestiende en zeventiende eeuw. De beloftes waren en zijn groot. Het Verlichtingsdenken, in verbinding met de industriële ontwikkeling, beloofde - en belooft nog steeds - zeer veel: beheersing van grote problemen van het menselijk bestaan zoals epidemieën, honger, sociale ongelijkheid, gewapende conflicten etc. De techniek zou kunnen dienen om onze ellende in omvang en hevigheid te verminderen en onze genoegens te verhogen en te vermeerderen. Naast een voortgaande reductie van risico's van het bestaan wordt een toeneming van de individuele ontplooiingskansen, vooral in de wereld van de arbeid, beloofd. De opmars van de Rede, het ontstaan van de rationele samenleving, zou de mens bevrijden van de last van historisch gegroeide, onrechtvaardige maatschappelijke verhoudingen. Verlichtingsdenkers koesterden de meest verheven aspiraties zoals vrijheid, gelijkheid en een wereldwijde broederschap. Dit vooruitgangsgeloof heeft een sterk vanzelfsprekend karakter. De mogelijkheid dat een bepaald probleem niet kan worden opgelost of dat nieuwe technologie net zo goed problemen schept als oplost, komt de hedendaagse westerse mens eigenlijk nog steeds wat vreemd voor. De basisvooronderstelling inzake onze beïnvloeding van de werkelijkheid luidt: De werkelijkheid is in laatste instantie maakbaar, beheersbaar en hanteerbaar. Wij zijn sterker dan de werkelijkheid en de problemen die hij ons stelt. Bezien we dit iets fundamenteler. De gehele tendens waarover wij in dit hoofdstuk spreken betreft iets wat typisch is voor de mens; het gaat om een zogenaamd anthropinon. Reeds in het Genesis-verhaal schijnt de gelijkenis van de mens met God ook te vinden in het feit dat hij 'heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over de dieren der aarde'. De mens vertegenwoordigt niet slechts een hoger stadium ten opzichte van de andere levende wezens, hij is ook hun heerser. Zoals God over de wereld en de mensen heerst, zo heerst de mens over de levende wezens en de gehele schepping. Handelen, veranderen maakt deel uit van zijn wezen. Dit anthropinon kan echter overgaan (misschien moeten wij spreken van 'ontaarden') in de
120
vooronderstelling dat dit geen grenzen heeft en dat alles in beginsel beheersbaar is en op de gewenste wijze te beïnvloeden. Dat ongewenste gedragsalternatieven van anderen kunnen worden ingeperkt, de eigen wil kan worden gerealiseerd, alles en iedereen in eigen dienst kan worden gesteld, dat in laatste instantie alles naar eigen (meestal collectieve) beeld en gelijkenis kan worden gevormd. In deze vooronderstelling zijn er potentieel geen grenzen aan de eigen (resp. de menselijke) invloedssfeer. Deze extreme invulling, deze interpretatie zonder grenzen, kan uiteindelijk zelfs leiden tot de opvatting dat fundamenteel niets meer buiten de menselijke (c.q. onze of zelfs mijn) invloedssfeer valt, dat de wereld volledig kan worden gemaakt, gevormd, zoals ik of wij wensen. Het gaat - extreem geformuleerd a.h.w. om een denken vanuit de attitude dat de werkelijkheid min of meer in mijn (onze) macht is, tot mijn (ons) bezit behoort. Zoekt men (extreme) prototypen voor deze tendens dan kan men denken aan namen als Napoleon, of Alexander de Grote. Ook de in deze vooronderstelling vervatte overschatting van de eigen invloed en beheersingsmogelijkheden is in beider levensgeschiedenis terug te vinden. Het mensbeeld achter dit (vooral westelijke) veranderingsethos zou men kunnen omschrijven als dat van de 'Faustische' mens, de mens die steeds groter, rijper, volmaakter wil worden 'der immer strebend sich bemüht'. Die het in eigen hand heeft om te groeien, individueel en collectief; ook zichzelf en zijn eigen gedrag volledig kan vormen en beheersen. De wereld wordt voorwerp van de menselijke machtswil. Nietzsche geeft daarvan in zijn 'Wille zur Macht' een vrij precieze diagnose. Beziet men de gang van zaken in de wereld dan kan men bepaald niet uitsluiten dat - in hoe geringe mate ook - wellicht iets van deze tendens in elk mens huist. In ieder van ons leeft, hoe weinig soms ook, iets van de 'Herrscher', die de hele natuur en de kosmos wil beheersen; qua macht (fysiek), qua invloed of anderszins (bijv. via een economisch of sociaal instumentarium). Daarbij dient aangetekend dat de vorm en de intensiteit van deze tendens in belangrijke mate afhankelijk is van historische, culturele en politieke factoren. Zo bestond vooral na de tweede wereldoorlog de behoefte het toeval te beheersen. De maatschappij had de verschrikkingen van de oorlog moeten verwerken en zocht naarstig naar mogelijkheden een herhaling van een dergelijke catastrofe te voorkomen. Mede in navolging van de natuurwetenschappen stimuleerde dit het geloof in de 'maakbaarheid' van de samenleving. Vooral in de jaren zeventig van de vorige eeuw bereikte deze opvatting zijn hoogtepunt.
Het valt natuurlijk niet te ontkennen dat het beheersingsgeloof grote resultaten heeft opgeleverd. We danken er tenslotte in belangrijke mate onze welvaart aan en ook zaken als ruimtevaart etc. Nooit eerder in de geschiedenis is de menselijke situatie zo vol geweest van feiten, die de mensen zelf teweeg gebracht hebben. Zij beheersen de natuur die tevoren hun lot bepaalde. Zij vervullen de wereld met hun daden. Hun ontwerpen en plannen vernieuwen de wereld voortdurend, en strekken zich beheersend uit naar een steeds verder gelegen toekomst. Dergelijke successen lijken de juistheid van de vooronderstelling te bevestigen; ze versterken deze maakbaarheidstendens natuurlijk ook weer, en stimuleren verdere activiteiten. Niettemin is er -naast successen - ook sprake van mislukkingen op velerlei gebied en volgens velen overtreffen de negatieve gevolgen de positieve. Reeds Rousseau heeft de vooruitgang achteruitgang genoemd; Klages noemt alle geestelijke verworvenheden waarop de mensheid trots is geweest, in werkelijkheid slechts mijlpalen op de weg naar het verval. Soms valt dit niet te ontkennen. Niet alleen is de beheersingstendens in het algemeen niet bepaald ten goede gekomen aan de (mede)menselijkheid, doch ook het streven zelve heeft soms tot catastrofale gevolgen geleid. De technologie heeft ook de atoombom en in belangrijke mate de milieuproblematiek geschapen. Machtswil in de internationale politiek heeft tot veel ellende geleid. De problemen en gevaren komen, nogmaals, in het algemeen echter niet zozeer voort uit de
121
beheersingstendens als zodanig (die als gezegd een menselijk anthropinon vormt), doch veeleer uit de ontaarding, verabsolutering ervan; uit het 'doorslaan' van de beheersingstendens tot een poging en pretentie alles naar eigen hand te kunnen en moeten zetten, alles naar 'eigen beeld en gelijkenis' te vormen. Nietzsche (!) stelde dat als je probeert alles te beheersen, het leven onleefbaar wordt. DESACRALISATIE VAN DE NATUUR Een zeer belangrijke achterliggende vooronderstelling, die de uitoefening van de genoemde basisvooronderstellingen pas mogelijk maakt, kunnen wij niet ongenoemd laten. Het gaat erom, dat zonder desacralisatie van de natuur de invloed op de samenleving van wetenschap en technologie nooit van de grond had kunnen komen. De ontheiliging, ('onttovering' in Weber's termen), van de natuur is een noodzakelijke voorwaarde geweest voor de technische ontwikkeling en het idee dat de wereld beheersbaar en maakbaar is. Met name de Verlichting heeft de natuur (en de menselijke instituties) ontgoddelijkt. De natuur was iets dat bestudeerd kon worden. De humanisten gingen vanaf de zeventiende eeuw verder met het ondermijnen van de sacrale wereld. De mens werd gepromoveerd tot centrum van het universum: bron van goden en andere projecties, rationeel wezen in een onbezielde wereld, heer en meester van een natuur die profaan, maakbaar en bruikbaar is. Welke zijn de hiermee samenhangende vooronderstellingen ? Bezien wij ook hier allereerst de mogelijk relevante kenmerken van de godheid. Dit zijn hier vooral: I. Almacht - onbeperktheid, onbegrensdheid van de eigen invloed II. Goed en kwaad kennende (resp. uitmakend wat goed en kwaad is) III. Superioriteit - het centrum van het heelal zijnd IV. Volmaaktheid, onfeilbaarheid, perfectie (geen fouten makend) Zijn deze terug te vinden ? Wij willen ze achtereenvolgens bezien; de eerstgenoemde blijkt veruit de belangrijkste. I. Almacht In dit verband kunnen wij de volgende (impliciete) vooronderstellingen noemen: - Mijn (resp. onze) handelingskracht is sterker dan de problemen waar we voor gesteld zijn. Voorondersteld is, dat - toegerust met de juiste mentaliteit - ik (c.q. wij of de mensheid) in staat ben alle beletselen te overwinnen en elke situatie onder controle te krijgen. Noch de natuur, noch wat dan ook is sterker dan de menselijke handelingskracht. Geen zijnssituatie zou zo sterk zijn dat zij niet door menselijke inspanningen zou kunnen worden veranderd. Mits juist gehandeld is elk volgend moment beter dan het vorige. Voor elk probleem bestaat een oplossing en elke situatie (en ook elke organisatie) is vrijwel volledig beheersbaar. We kunnen de problemen aan, de situaties hanteren en controleren; maken zoals we het hebben willen; alles naar onze hand zetten. Vooruitgang en succes zijn 'man-made-products.' Dit impliceert onder meer: - Je kunt ook mensen (altijd) maken zoals je ze wilt hebben.
122
In vele vormen komen we deze opvatting tegen: in de opvoeding t.a.v. kinderen, in dictaturen t.a.v. de onderdanen, in reclame en politiek door propaganda en manipulatie, in ideologieën, in wereld- en levensbeschouwingen etc. Hierin is wederom voorondersteld dat mensen altijd op dezelfde, voorspelbare, wijze reageren en op dezelfde wijzen te hanteren en te manipuleren zijn als dingen en/of andere levende wezens. - Je kunt ook het goede maken, het afdwingen (bv. mensen goed maken) en het kwade (altijd) uitbannen. Men gaat er hierbij vanuit, dat in beginsel alles wat verkeerd is (zowel in ethische zin als in de zin van foutief) kan worden rechtgezet en veranderd in iets goeds. Mensen en situaties kunnen 'goed' gemaakt worden. Sociale onrechtvaardigheden kunnen worden uitgebannen; economen zouden beschikken over voldoende kennis om het economisch proces in goede banen te leiden, groei te bewerkstelligen en werkloosheid uit te bannen. Men zou zelfs een adequate therapie voor ontwikkelingslanden kunnen geven en realiseren. - Je kunt het geluk maken; het eventueel kopen, bezitten en vasthouden. De uiterste consequentie is: - We kunnen (uiteindelijk) de "ideale" wereld of de "ideale" maatschappij creëren. Dit utopische denken geldt wederom ook 'in het klein': men meent bijv. een ideaal bedrijf, een volmaakte afdeling, een perfecte club of organisatie te kunnen creëren, volmaakte kinderen etc. Of: een volmaakte relatie met iemand te kunnen opbouwen. Mits men maar wil. 'Waar een wil is, is een weg'. Om alles naar je hand te zetten is natuurlijk een betrouwbare causaliteit nodig, vandaar de vooronderstelling: - het causale gebeuren is altijd beheersbaar Ook voor het beïnvloeden en beheersen geldt: niets is prettiger dan het bestaan van een strikte, allesomvattende causaliteit. Dan is er geen plaats voor onzekerheden; het storende, en onberekenbare 'toeval' is uitgebannen. Beheersen kan men alles immers pas als de causaliteit betrouwbaar is. Causaliteit moet daarom niet alleen bekend zijn, doch tevens beheersbaar. Daarmede kan alles onder controle gebracht worden. Een noodzakelijke samenhang tussen oorzaken en gevolgen betekent dat men kan vertrouwen dat de beoogde gevolgen van daden ook inderdaad zullen optreden: - We kunnen de gevolgen van onze handelingen precies berekenen, wij kunnen in de effecten van ons handelen het toeval uitschakelen. In werkelijkheid kan dezelfde oorzaak evenwel oneindig veel verschillende gevolgen hebben. Van twee atomen, die in niets van elkaar te onderscheiden zijn, kan de één na een duizendste seconde en de andere na tienduizend jaar uit elkaar vallen. Natuurkundigen ontdekten dat systemen die volledig gedetermineerd zijn toch niet aan de eis van volledige voorspelbaarheid voldoen. Net als bij biljarten kan een minimale afwijking van een kracht of de richting daarvan op termijn enorme gevolgen hebben. Natuurlijk: Het is goed te plannen, maar laten we niet vergeten dat wij onmogelijk alle gevolgen kunnen overzien: sommige zijn in beginsel onvoorspelbaar en binnen het wel overzienbare veld gaat men al snel aan de minder waarneembare voorbij. Eerder spraken wij reeds over de tendens causaliteit te vooronderstellen in situaties waar de verbanden slechts correlationeel zijn; anders gezegd: functionele relaties te duiden als causale relaties. Als bij herhaald optreden van gebeurtenis A ook steeds gebeurtenis B optreedt, dan betekent dit echter niet noodzakelijk dat gebeurtenis B ook inderdaad het gevolg is van gebeurtenis A. Het is heel wel mogelijk dat een andere factor beide gebeurtenissen veroorzaakt.
123
Een andere consequentie van deze vooronderstelling is: - We kunnen de toekomst maken ( zoals we hem willen). Met de mogelijkheid de gevolgen van zijn daden precies te berekenen is ook de angel getrokken uit de (bedreigende) onzekerheid van de toekomst. De toekomst krijgt dan veeleer een beloftevol dan een bedreigend gezicht. Immers, als de beheersing van het heden onvoldoende resultaat oplevert, kan de toekomst uitkomst bieden. 'Wat nu nog niet gelukt is, zullen wij in de toekomst kunnen': zij is maakbaar en zal alles bieden wat nu nog ontbreekt Geld is een belangrijke voorwaarde om de zaken te regelen zoals je ze wilt hebben. Met geld kun je invloed uitoefenen, dingen tot stand brengen. Dit kan uitmonden in de vooronderstelling : - Alles is te koop, met geld is alles te krijgen met als pendanten: - De mens zou primair een 'economic man' zijn. De mens zou vrijwel geheel gedreven worden door materiële, materialistische motieven. - Slechts met materiële incentives kan men iets bereiken. Geluk zou ook bijna identiek zijn aan rijkdom. Het laatste zou niet slechts een noodzakelijke, doch ook een voldoende voorwaarde voor het eerste vormen. In feite zou het materiële niet slechts één van de vijf basic needs zijn (Maslow), maar het zou alle menselijke behoeften kunnen vervullen en ook de dominerende kracht zijn achter vrijwel alle menselijk handelen. Talloos echter zijn de bewijzen van het tegendeel. II. Kennende goed en kwaad (vergelijk ook hoofdstuk 17) In dit kader kunnen wij een aantal dubieuze vooronderstellingen noemen. Allereerst: - Ik 'ken (respectievelijk: wij 'kennen') niet alleen de juiste, na te streven doelen, maar weten ook hoe ze gerealiseerd moeten worden. Wij voelen ons a.h.w. tevens 'ingewijd' in de richting die gevolgd moet worden en de maatregelen die moeten worden getroffen om de beoogde doelen te realiseren. Deze koers moet datgene opleveren wat (bijv.) de organisatie waarbij men zich betrokken of voor verantwoordelijk voelt, dient te bereiken. Elke twijfel aan de juistheid hiervan en elke vraag naar de achterliggende argumentatie stuit doorgaans op grote ergernis. De echte reden wordt zelden duidelijk. Vaak zijn de argumenten op weinig gebaseerd (al zal men dit zelden toegeven). Overigens is hierbij tevens voorondersteld dat er zoiets bestaat als objectief juiste doelen en beslissingen. Gemakkelijk kan dit zelfs overgaan in 'het doel heiligt de middelen'
Een andere veel voorkomende, doch uiterst dubieuze vooronderstelling luidt: - Een situatie kan slechts verbeteren door actie te ondernemen (in de door mij of door ons aangegeven richting) en niet door juist niets te doen. Deze activistische vooronderstelling – die wij al eerder zagen - kan in velerlei vormen en op velerlei gebied tot uitdrukking komen. Op medisch terrein impliceert het bijv. de opvatting dat kwalen slechts door een of andere therapie verholpen kunnen worden; niet door juist niets te doen.
124
Dit laatste nu is iets wat de 'westerse' mens überhaupt niet zo erg ligt. Activisme schijnt ingebakken in onze cultuur. Daadkracht is bij ons bijna altijd een positieve eigenschap. Niet altijd blijkt dit terecht. Veel in ons leven zou beter verlopen zijn als we ons van bepaalde activiteiten hadden onthouden. Dit geldt a fortiori natuurlijk voor de politiek. Als we dit ergens merken is het op de effectenbeurzen. Bij beleggers heerst soms veel treurnis over het feit dat ze activiteiten hadden ontplooid waar ze beter achterover hadden kunnen leunen. Eén blik op een koersenbord verraadt veelal dat de kunst van het nietsdoen vaak betere resultaten zou hebben opgeleverd. Overal moesten mensen die mee wilden gaan in het internetbeleggen later hun wonden likken. En in het bedrijfsleven. Hoogovens moest zo nodig opgaan in British Steel en dreigde vervolgens op te draaien voor de problemen van de nieuwe moeder. Swissair kon (i.t.t. de KLM) niet de verleiding weerstaan Sabena over te nemen. De aankoop van mobieltelefonieaanbieder E-plus deed KPN bijna de das om. Kampioen nietsdoen Belgacom had beduidend meer succes. En Fortis moest zo nodig ABN/AMRO overnemen !
De vooronderstelling kan men ook zo formuleren: als je niets doet gebeurt er niets. Veel oude wijsheid waarschuwt tegen deze tendens en wijst op de waarde van het niet-doen. Zo zegt een Zengedicht: In stilte zittend, niets doende, komt de lente, en het gras groeit uit zichzelf. ‘Men heeft meestal ook onvoldoende in de gaten dat men het niet zelf is waardoor verbetering wordt veroorzaakt. Zonder het herstellend vermogen van het lichaam zou de medische wetenschap nergens zijn. Op vele terreinen geldt: we scheppen slechts de randvoorwaarden’ (Paul Boersma). Meister Eckhart wees erop dat mensen zich steeds afvragen wat ze moeten doen, terwijl ze zich in feite drukker zouden moeten maken over hoe ze moeten zijn
- Verandering/verbetering kan slechts van buiten komen. Dit geldt zowel voor veranderingen ten goede als voor veranderingen ten kwade. Verandering (van een organisatie, een individu, zichzelf etc.) zouden wij slechts mogen verwachten door krachten vanuit de omgeving of van omstandigheden, niet door krachten van binnen uit. Veranderingen (m.i.v. de oplossingen van problemen, doch ook mislukkingen of gevaren) komen echter ook vaak van binnenuit, bij gelijkblijvende externe omstandigheden. Dit punt is overal en altijd van belang. Niet slechts in het eigen leven doch ook in bijv. de problematiek van de arme landen; denk bijv. aan de overschatting van de invloed van ontwikkelingshulp. Of in de internationale politiek; zo wees onder meer Mc. Nmara erop dat men nooit moet overschatten wat militaire machten van buitenaf kunnen bereiken, buitenlandse inmenging kan een staat die mislukt is niet meer overeind helpen. - Verandering is in zichzelf een goede zaak; verandering betekent vrijwel altijd verbetering. (waarbij verbetering wordt gedefinieerd als hetgeen wij voor goed houden). Wij komen hier wederom bij het zogenaamde 'vooruitgangsideaal'. Waarom wil de mens toch steeds alles veranderen ?. Is hij dan nooit tevreden en gelukkig ? Waardoor ontstaat steeds weer die onrust die hem tot iets anders drijft ? Heeft het misschien iets te maken met een fundamentele discrepantie tussen de menselijke situatie en zijn verlangens? Alfred de Musset omschreef de mens als een gevallen engel die zich het paradijs herinnert. Enerzijds vindt de mens nooit het volkomene in deze wereld, doordat het paradijs verloren is gegaan, doch anderzijds zoekt hij dit altijd en overal. Door de combinatie van deze twee factoren blijft de mens (zowel individueel als collectief) steeds hopen dat veranderingen hem uiteindelijk weer zullen terugvoeren naar dit 'paradijs'. Misschien ook heeft het ermee te maken dat hij inmiddels zo vervormd is dat hij zich dit 'paradijs' wat anders voorstelt dan oorspronkelijk beschreven, namelijk als een situatie waarin hij zelf machtig, rijk en belangrijk is, zelf het centrum vormt. In overeenstemming met de eerder genoemde activistische teneur probeert men het paradijs (vooral sedert de Reanaissance) zelf op aarde te scheppen. De resultaten hiervan of pogingen in deze richting pleegt men 'vooruitgang' te noemen. Zoals Zeylstra het uitdrukte: 'The path to the kingdom of heaven became progress’’
Een geheel andere vooronderstelling in dit verband::
125
- Slechts zaken die je kunt veranderen zijn de moeite waard. Soms wordt het leven verward met de voorwaarden voor het leven. De laatste worden gezien als dingen die betekenis op zichzelf hebben, als een doel i.p.v. als een middel. Als men kinderen maar van voedsel, kleding en geld zou voorzien, zou men genoegzaam aan zijn opvoedkundige taak hebben voldaan. Het rijden over autowegen schijnt soms belangrijker dan het doel van de reis; het schoonmaken of opknappen van een huis dan erin te leven; het onderhoud van een auto of fiets dan het gebruik ervan etc. Deze tendens is o.m. daaraan herkenbaar dat de belangstelling voor iets verflauwt zodra men het heeft bemachtigd of tot stand gebracht. III. Ik ben/ wij zijn het belangrijkste, a.h.w. het centrum van het heelal. Wij zijn superieur Dit betekent onder meer ook: Alles hangt van mij (of van ons) en mijn (of onze) inspanningen af. Zonder mij/ons gaat het niet of gaat het in elk geval niet goed. Het zogenaamde ‘Atlas-gevoel’: ik moet en kan de wereld op mijn schouders dragen. Vaak hoort men het zeggen (en nog vaker denken !): Als ik mij er niet langer mee bemoei gaat het geheid mis. Zonder mij gaat het niet of gaat het verkeerd. Bedrijfsleiders zeggen het voor hun bedrijf, afdelingschefs voor hun afdeling, sportbestuurders/leiders voor hun club, ouders voor hun kinderen, predikanten of zendelingen voor hun gemeente, politici voor hun partij, staatslieden voor hun land of de wereld etc. Men meent als een soort Atlas de wereld (resp. zijn wereld, bv. bedrijf, club etc.) op zijn schouders te moeten torsen. Het succes of behoud ervan zou uitsluitend of hoofdzakelijk van jou afhankelijk zijn. Dit kan leiden tot het gevoel een speciale verantwoordelijkheid en een daarmede corresponderende verplichting te hebben. De verabsolutering van de eigen doelstellingen en van het essentiële belang dat men hecht aan de realisaties daarvan: kan leiden tot de vooronderstelling: - Macht uitoefenen is essentieel. Immers, om de werkelijkheid te veranderen, is beheersing of dominerende invloed vaak een noodzakelijke voorwaarde. Zo wordt het althans vaak gezien: het hoogste goed schijnt dat ik (of wij) de macht kunnen uitoefenen; slechts dan lijkt het zeker dat wij de genoemde "juiste doelen" kunnen realiseren. Vaak gaat het om meer dan dat en lijkt macht een doel in zichzelf, ja, het hoogste nastrevenswaardige doel, het hoogste geluk. Wie ziet welke moeite vaak wordt gedaan om (de) macht in een organisatie of een land te verwerven begrijpt hoe belangrijk dit wordt gevonden. Ooit merkte Paus Johannes XXIII in Bogota (zeker toen een machtscentrum bij uitstek) op, dat men nooit diende te vergeten dat de grootste verzoeking van Christus in de woestijn de verzoeking van de macht was.
IV. Volmaaktheid, onfeilbaarheid. Goed-zijnde. Een belangrijke vooronderstelling in dit verband is: - Er gaat geen niet door mij (of door ons) gewenste invloed van mij/ons uit. - Of in een bescheidener vorm: ik kan (wij kunnen) verhinderen dat er een negatieve invloed van mij/ons uitgaat. Beheersing of hantering van de werkelijkheid vooronderstelt dat men zodanige invloeden van zichzelf kan laten uitgaan als men zelf wenst en tegelijkertijd ongewenste neveninvloeden kan vermijden. Dat men
126
'bijwerkingen' van zichzelf kan uitsluiten, dat de eigen daden slechts positieve gevolgen hebben. Deze veel voorkomende vooronderstelling neemt vaak de bescheidener vorm aan dat ik meen (resp. wij menen) a.h.w. 'neutraal', onbeïnvloedend in een situatie aanwezig te kunnen zijn. Ik vooronderstel desgewenst in de werkelijkheid bezig te kunnen zijn zonder daarop invloed uit te oefenen en daarmee dus ook geen negatieve invloed. Als een soort neutrum, een niet beïnvloedende factor. Er zou, behalve een waardevrij denken, ook zoiets als een waardevrij handelen bestaan. Het valt evenwel moeilijk te loochenen dat van elke daad en elke aanwezigheid onwillekeurig reeds een invloed uitgaat, die - hoe onbedoeld en onbeduidend soms ook - toch op mensen en situaties inwerkt. Reeds het uitspreken van een vermoeden en zeker van een voorspelling kan grote gevolgen hebben en deze zijn niet per definitie positief. Een president die spreekt over het gevaar van oorlog met een buurland brengt deze oorlog daardoor soms onbedoeld naderbij (denk aan het bekende fenomeen van de 'selffulfilling' en 'selfdenying prophecies'). Te snel vergeten of onderschatten wij ons eigen 'demonstratie-effect'. Tijdens de Cuba-crisis in 1962, toen er beslissingen moesten worden genomen waar de toekomst van de wereld van kon afhangen, bleef president Kennedy in eerste instantie opzettelijk buiten de afwegingen van zijn adviseurs, zich realiserend dat het enkele feit van zijn aanwezigheid de vrije uitwisseling van gedachten zou kunnen beïnvloeden.
In de sociale wetenschappen zien wij dat zodra wetenschappers bepaalde feiten gaan benoemen, mensen daarnaar gaan handelen en zo de werkelijkheid veranderen (reflexiviteit). In de natuurwetenschappen ziet men dit element in de chaostheorie en de kwantumtheorie. ( John Wheeler ziet deze betrokkenheid van de waarnemer als het belangrijkste kenmerk van deze theorie). Ook door de ecologische crisis werd men zich bewust van de onbedoelde gevolgen van ons handelen; de exploitatie van de natuur bleek voor het milieu rampzalige gevolgen te hebben. Onbedoelde en onvoorziene gevolgen duiken ook op het gebied van de geneeskunde herhaaldelijk op. Dat is de soms tragische dimensie van ons handelen: er kunnen onbedoeld onaangename effecten optreden, waarvoor we toch verantwoordelijk zijn. Denk bijvoorbeeld aan een project voor het winnen van schoon water in een arm land, dat leidt tot een verbeterde gezondheid en tot bevolkingstoename. Dit kan dan weer leiden tot hogere werkloosheid of zelfs hongersnood in dat gebied. Hierbij wordt het ene probleem aangepakt en een ander probleem geïntensiveerd. Guillotin ontwierp een naar hem genoemd werktuig met de bedoeling om veroordeelden bij het onthoofden minder te laten lijden, maar zag over het hoofd dat zijn uitvinding tevens tot gevolg had dat het nu veel gemakkelijker werd om meer mensen te doden. Het komt er op neer, dat aan ons handelen onvermijdelijk resultanten inherent zijn, die niet in het doel besloten lagen. Steeds weer worden wij door de resultaten van ons eigen handelen verrast. Samenvatting hoofdstuk 14 Een god is almachtig. Hij kan alles, zijn invloed kent geen grenzen. Een mens die zich een god(je) waant, meent dat hij altijd alles voor elkaar kan krijgen, dat zijn handelingskracht sterker is dan de problemen waar hij voor gesteld is. Of dat de handelingskracht van de groep(en) waartoe hij zich rekent sterker is. Of in elk geval die van de mensheid. Kortom: De werkelijkheid zou in laatste instantie altijd maakbaar, beheersbaar en hanteerbaar zijn en wij worden voorondersteld altijd sterker te zijn dan de problemen die hij ons stelt.
127
HOOFDSTUK 15 ZELFVERGODING EN AUTONOMIE Beïnvloeding door de buitenwereld
Inleiding Al heel vroeg in ons leven worden wij beïnvloed door de buitenwereld en deze invloed gaat heel diep. Het heeft al te maken met de plaats en tijd, waar wij geboren worden. Ieder van ons is in hoge mate gevormd door de cultuur waarin hij ter wereld komt. De cultuurpsycholoog Fortmann stelde zelfs dat ieder kind, waar ook ter wereld, bij zijn geboorte potentieel in staat is elke taal perfect te leren spreken, doch dat vermogen reeds na 14 dagen begint te verliezen. Reeds dan hebben de inmiddels opgevangen geluiden etc. een eerste stempel op hem gedrukt. Binnen de cultuur waarin wij opgroeien worden wij vervolgens op allerlei wijzen beïnvloed door het ouderlijk milieu, door de scholen die wij volgen, de groepen, verenigingen, vrienden etc. waarin en waarmee wij verkeren. Door dit alles worden wij gevormd en in elk van deze invloeden klinkt de cultuur door waarvan alles is doortrokken; met inbegrip van alle kleinere en grotere opvattingen, normen en waarden. Dit geldt evenzeer voor subculturen als bijvoorbeeld een bedrijfscultuur, een ambtelijke-, een academische-, een Amsterdamse cultuur etc. Dan leven wij ook nog eens in een bepaald tijdperk, dat doortrokken is van een bepaalde 'tijdgeest', die onze opvattingen ten zeerste kleurt. Onze opvattingen zijn aldus doordrenkt door vele invloeden en het is moeilijk om ons boven dit eigen vlak van cultuur, verleden, taal en denken te verheffen om te constateren of hetgeen wij denken wel 'klopt'. Met name Richard Rorty heeft erop gewezen dat wij alleen met onze woorden over iets kunnen praten en dat die taal, die woorden niet tijdloos zijn , maar uit onze opvoeding , bestaande tradities en cultuur voortkomen. Dit impliceert dat onze voorstellingen en opvattingen contingent (toevallig) zijn, want waarom zouden wij het, in onze cultuur (en/of subcultuur), nu net bij het juiste eind hebben en niet onze wat naïeve voorouders, of onze zonderlinge tijdgenoten, die we in heel andere culturen tegenkomen ? ONVOLDOENDE BEWUSTHEID VAN ONZE BEÏNVLOEDING Wij zagen het eerder: een belangrijke ‘kwaliteit’ van een god, van het absolute, is dat hij onafhankelijk is, autonoom, onbeïnvloedbaar en onkwetsbaar. Door niets bepaald dan door zichzelf. Het lijkt niet vergezocht hierin een verklaring te vinden voor het (merkwaardige) verschijnsel, dat wij ons in het algemeen weinig bewust zijn van de mate waarin wij door de buitenwereld zijn bepaald en nog steeds worden bepaald. Wij neigen ertoe de mate te onderschatten waarin wij door de buitenwereld in het verleden zijn gevormd en nog dagelijks worden beïnvloed. Wij menen onafhankelijk te zijn, autonoom, en beseffen te weinig welk stempel onze cultuur, ons verleden en de groepen waartoe wij behoren op ons denken en handelen hebben gezet en nog dagelijks zetten. Wij realiseren ons doorgaans te weinig hoezeer wij in alle opzichten deel uitmaken van en verklonken zijn met de werkelijkheid rondom ons. De BASISVOORONDERSTELLING luidt hier derhalve (extreem geformuleerd): Wij zijn en worden niet wezenlijk beïnvloed of bepaald door iets buiten ons. Wij zijn niet werkelijk afhankelijk van de buitenwereld. Men kan dit ook (in extreme zin) formuleren als de mening onafhankelijk, autonoom, zelfgenoegzaam, autarkisch te zijn of te kunnen zijn. In de praktijk betekent dit dat wij de neiging hebben de invloed van deze buitenwereld op ons te onderschatten.
128
Bezien we deze tendens iets nader.
Dubieuze vooronderstellingen m.b.t. het beïnvloed zijn door en afhankelijk zijn van de buitenwereld. Mensen staan niet autonoom in het leven, maar doen dat samen met andere mensen. Deze oefenen constant invloed uit. Men kan van mening verschillen over de mate waarin de mens door zijn aanleg respectievelijk door zijn milieu is bepaald, de vraag of hij mede door de buitenwereld is en wordt beïnvloed staat nauwelijks ter discussie. Dit alles weten wij eigenlijk heel goed. Of misschien toch niet helemaal. Soms lijkt het alsof wij dit alleen maar bewust weten, met ons verstand, terwijl wij ons intussen toch min of meer gedragen alsof wij 'autonoom' zouden zijn, onberoerd door de genoemde invloeden. Onbewust, impliciet is dus allereerst voorondersteld: - Ik ben/wij zijn niet of nauwelijks bepaald door mijn/ons verleden. Vrijwel niemand realiseert zich ten diepste hoezeer persoonlijke ervaringen ons ervaren van de geschiedenis en de mensen en dingen bepalen. Zo zit achter elke opvatting en zelfs achter bijv. elk ingezonden stuk een bepaalde ervaring, ook al schijnt het slechts te gaan om een overtuiging. Wij leren vaak ook weinig van ervaringen, omdat wij vastzitten aan weer andere ervaringen. We realiseren ons zelden hoever onze bepaaldheid door ons verleden en ons voorgeslacht doorwerkt; zelfs in onze smaak. Dit geldt ook voor onze opvattingen over goed en kwaad, ja, zelfs voor zaken als de evolutieleer (hoe kan het geëvolueerde over de evolutie spreken, vroeg Oldewelt zich reeds af). Bij al onze kennis zijn we ook mede geconditioneerd door wat er reeds over een bepaald onderwerp geschreven is. Kortom: Het is eigenlijk een vreemdsoortig narcisme te denken dat ieder individu zijn eigen geest en persoonlijkheid in de loop van zijn leven uit het niets creëert. We zien onszelf niet als erfgenamen en dragers van tradities en beseffen maar weinig dat onze wereld slechts gevormd wordt door de verschijnselen waartussen we opgroeien en die we ons eigen maken. Goethe zei het reeds: 'Man muss wissen woher man kommt'. Behalve t.a.v. het verleden geldt mut. mut. hetzelfde t.a.v. het heden:. Dan is sprake van de vooronderstelling: - De eigen opvattingen en theorieën zijn niet bepaald of beïnvloed door de cultuur waarin ik leef, noch door de specifieke geest van de tijd waarin ik leef. Eigenlijk is dit niet zo vreemd. De lastigste categorie vooronderstellingen en vooroordelen is die welke gedragen wordt door de cultuur waar je zelf deel van bent: 'in het donker zijn alle koeien zwart'. Hetzelfde geldt ook voor de tijdgeest, het is erg moeilijk het tijdperk waarin men leeft en waarin men al zijn ervaringen en indrukken krijgt, te relativeren. Als gezegd hebben menselijke vooronderstellingen en ook fouten veelal een historisch perspectief en dat geldt evenzeer voor de soms impliciet aangetroffen vooronderstelling: - Een theorie of opvatting die algemene geldigheid pretendeert, mag in belangrijke mate worden gebaseerd op de waarden en ervaringen van de groep, cultuur en/of maatschappij, waarvan de schrijver of opsteller deel uitmaakt. Als wij ons toch van de invloed van cultuur en tijdgeest bewust zijn, menen wij vaak al te gemakkelijk ons
129
er aan te kunnen onttrekken of er bovenuit te stijgen. Wij denken ons er door een kritische distantie aan te kunnen ontworstelen en als een 'tabula rasa', een onbeschreven blad te kunnen denken en handelen: - Ik kan mij(resp. wij kunnen ons) onttrekken aan de invloed van mijn eigen cultuur en omgeving.. - Wij kunnen autonoom denken en handelen (los van onze cultuur, afkomst etc.). Dit impliceert tevens: - Er bestaat zoiets als neutrale, objectief juiste uitspraken en doelen. Het gaat er dus om dat ik van mening ben dat mijn opvattingen neutraal kunnen zijn, objectief, niet bepaald of gekleurd door, niet afhankelijk van, mijn voorgeslacht, cultuur, natie, ras of sociale groepering waartoe ik behoor. Men kan het ook zo formuleren dat hetgeen eigenlijk afhankelijk variabel is, te snel wordt beschouwd als onafhankelijk variabel. Er is in deze opvatting dan ook altijd zo iets als een objectieve maatstaf bij de beoordeling van elementen uit de realiteit. Dit 'objectieve' heeft, zoals hierboven reeds gezegd, daarbij vaak een karakter van vanzelfsprekendheid voor de aanhangers ervan. Theorieën willen soms mensen bewegen zich in "vrijheid" te richten naar een doel dat evenwel tevoren reeds "objectief" vast staat ! Dit impliceert tevens de vooronderstelling dat het mogelijk is om een absoluut oordeel te kunnen uitspreken (i.p.v. een conditioneel oordeel). Als gevolg van een en ander worden vele opvattingen en gewoonten als vanzelfsprekend ervaren die voor anderen met een andere levensgeschiedenis en/of andere culturele of sociaal-psychische achtergronden helemaal niet zo vanzelfsprekend zijn. Twijfel aan de relativiteit van de eigen opvattingen ontbreekt. In de praktijk neemt de betreffende vooronderstelling vaak de vorm aan: - Het is mogelijk objectief aan te geven (c.q. autonoom uit temaken) wat waar en onwaar is, goed en kwaad, juist en onjuist, mooi of lelijk etc. Door onvoldoende bewustheid van de genoemde factor bestaat a fortiori het gevaar dat men onvoldoende beseft dat het eigen oordeel over hetgeen juist en onjuist, goed en kwaad, waar en onwaar is (onbewust) gebaseerd wordt op eigenschappen, criteria en waarden vanuit de eigen cultuur, maatschappij of groep. Wat van het eigene afwijkt wordt daardoor al snel als vreemd of abnormaal beschouwd en dit kan uiteraard een belangrijke bron voor misverstanden en conflicten vormen, die zonder verheldering van de achtergronden nauwelijks zijn op te lossen. Het gevaar bestaat dat de andere mensen dan onbewust in twee categorieën worden verdeeld: degenen die min of meer dezelfde achtergrond hebben (en dus onze opvattingen delen) en degenen waarbij dit niet het geval is. Met name in de ontmoeting met mensen uit andere culturen kan dit belangrijk zijn. In een zeker routinematig, door gewoonte of door conformisme bepaald denken en beslissen, wordt de relativiteit van de achtergronden en de bronnen hiervan (en dus ook van het eigen oordeel) niet of onvoldoende ingezien. Wederom lijkt het verband duidelijk: een god kent goed en kwaad; hij weet precies wat goed is en wat kwaad. Zijn oordeel is niet conditioneel, maar absoluut. Hoewel het onvermijdelijk gaat om de eindige, begrensde mens die zich uitspreekt vanuit een eindig, historisch en cultureel bepaald standpunt, meent hij zich als het ware buiten zichzelf te kunnen plaatsen, op een soort archimedisch punt, waarbij hij zich te weinig rekenschap geeft van zijn eigen bepaaldheid en positie. Deze tendens werkt uiteraard ook door naar de kenbaarheid der dingen waarbij – nogmaals - wordt voorondersteld:
130
- Het is mogelijk waardevrije uitspraken te doen, waardevrije conclusies te trekken. In de bekende discussie over de waardevrijheid van wetenschappelijke uitspraken wordt er ook vaak van uitgegaan dat men, onbelast door een verleden, (min of meer) absoluut, neutraal en waardevrij over de werkelijkheid na kan denken en oordelen; a.h.w. vanaf een neutraal punt, van bovenaf en buitenaf; met een objectieve distantie. - Men kan een opvatting of theorie hebben of ontwerpen zonder zelf vanuit vooronderstellingen te werken. Men meent in zijn denken te kunnen starten vanaf een nulpunt en beseft te weinig dat het eigen denken vaak het resultaat is van een bepaald inzicht, dat voortkomt uit vroegere ervaringen en invloeden. Anders geformuleerd: Men meent te kunnen denken en handelen zonder daarbij te worden 'gehinderd' door eigen (individuele of collectief-bepaalde) presuppositions. Onkwetsbaarheid Als de buitenwereld mij niet kan beïnvloeden, kan zij mij dus ook niet schaden: De buitenwereld kan ons niet deren. Wij behoeven de problemen (c.q. de concurrentie, de conjunctuur, het klimaat of wat dan ook) niet te vrezen. Helaas, in alle opzichten ben ik/zijn wij echter afhankelijk van de buitenwereld, van het 'niet-ik'. Hulpeloos ben ik ter wereld gekomen. Het voortbestaan van mijn lichaam blijft afhankelijk van fysische, chemische en biologische wetten en vooral ook van de gedragingen van andere mensen. Zij bepalen in belangrijke mate mijn sociale, economische en psychische bestaan. De mens zoekt veelal (liefst absolute) zekerheid en houvast; vinden zal hij het echter niet. Ook in het kennen wil men liefst absolute zekerheid hebben; relativering van een theorie of leer wordt meestal niet op prijs wordt gesteld. Het is immers veel prettiger (en minder bedreigend) om (te menen) over onbetwijfelbare kennis te beschikken. Opvattingen en theorieën die pretenderen deze 'vaste' kennis te bieden blijken dan ook vaak een veel grotere aantrekkingskracht uit te oefenen dan relativistischer opvattingen. Psychologisch-genetisch gaat het om het zoeken naar houvast in een onzekere wereld. De behoefte aan zekerheid zelve kan mogelijk mede verklaard worden uit de existentiële onzekerheid en sterfelijkheid van de mens. Autarkie Een pendant vormt de vooronderstelling: Ik heb (resp. wij hebben) de buitenwereld niet (echt) nodig . Echter, pas als deel van een patroon, in relatie tot de medemens en het leven als geheel, kan men werkelijk mens worden. Een mens kan niet absoluut zijn in de zin dat hij in, uit en door zichzelf zinvol kan bestaan. Filosofisch gezien heeft hij geen zin en grond in zichzelf. In alle sociale relaties is het geven en nemen, hetgeen de mens confronteert met zijn beperktheid. Economisch kan hij zich al niet aan de gemeenschap onttrekken en wil hij dit in sociaal opzicht doen dan betaalt hij hiervoor minstens met eenzaamheid. Samenvatting hoofdstuk 15 Een god is uit en door zichzelf, niet bepaald of beïnvloed door iets anders. Hij is autonoom, heeft aan en in zichzelf genoeg.
131
Zo meent ook een mens met zelfvergodingstendensen, dat hij niet wezenlijk is bepaald of beïnvloed door, noch afhankelijk van iets buiten zichzelf. Niet door zijn verleden of voorgeslacht, niet door de cultuur waarin hij leeft, niet door de tijdgeest of door wat dan ook. In de praktijk betekent dit een onderschatting van de mate waarin wij zijn beïnvloed door de cultuur waarbinnen en het milieu waarin wij zijn opgegroeid en de algehele invloed van de buitenwereld op ons zijn en denken. Men kan dit ook formuleren als de mening onafhankelijk, autonoom, zelfgenoegzaam, autarkisch te zijn of te kunnen zijn. Te menen de buitenwereld niet echt nodig te hebben en te menen dat deze hem ook niet echt kan deren.
132
HOOFDSTUK 16 SUPERIORITEIT Een god is superieur. Hij is groter, machtiger, belangrijker, invloedrijker, beter etc. dan alles en iedereen. Hij weet meer, oordeelt beter, ziet meer en beter; hij overtreft iedereen en is het centrum van alles. Een mens die zichzelf als een god beschouwt meent evenzo dat hij superieur is; dat hij belangrijker, beter, invloedrijker, wijzer etc. is. Dat hij alles en iedereen overtreft en dat alles om hem draait. Vergelijking Superioriteit vooronderstelt vergelijking. Zonder vergelijking kan men zich niet superieur voelen. Daarom willen wij - na de waarneming van, het denken over, de invloed op en de beïnvloeding door de buitenwereld in de voorgaande hoofdstukken – thans ingaan op de volgende relatievorm met de ons omringende werkelijkheid: wij vergelijken ons ermee. Vergelijken zit de mens in het bloed. Waarmee vergelijkt hij zich ? Met de wereld om zich heen. Met de dode en met de levende natuur, maar vooral met andere mensen. Vergelijking met de dode natuur is nauwelijks interessant. Daar ligt het duidelijk: de mens 'wint' deze vergelijking moeiteloos want hij leeft en de dingen zijn dood. Al schijnen zij soms oppermachtig, zij zijn dom en redeloos; zij hebben geen weet van zichzelf en de mens kan hen onderwerpen. Ook de levende natuur, de planten -en dierenwereld zijn zijns gelijke niet want zij missen de rede en zijn zich niet van zichzelf bewust. Ook hebben zij geen moreel besef (zoals de term 'beestachtig' aangeeft). Nee, de echte 'concurrenten' zijn andere mensen. Mensen vergelijken zich voortdurend met elkaar. Dat hebben ze altijd gedaan en dat zullen ze blijven doen. Met collega's, clubgenoten, buren, vrienden, familie enz. En - in lichtere vorm – met andere volken, andere bevolkingsgroepen, andere klassen, andere culturen. Welbeschouwd ligt daaraan een belangrijke impliciete vooronderstelling ten grondslag, namelijk: - De waarde van iemand of iets is vooral afhankelijk van en wordt bepaald door een vergelijking met andere mensen of dingen. Het gevoel van eigenwaarde van veel mensen blijkt vaak primair te worden bepaald door hun relatieve positie t.o.v. andere mensen en door de oordelen van anderen. Dit berust op een mensbeeld, namelijk dat men niet uniek is. Immers, wat uniek kan men niet met iets anders vergelijken. Slechts uniforme zaken zijn vergelijkbaar. Dit betekent, dat wie zich toch telkens met anderen vergelijkt, en meent zijn waarde daaraan te moeten ontlenen, zichzelf en zijn medemensen impliciet als niet-uniek, doch als ééndimensionaal beschouwt, als wezens die erg veel op elkaar lijken, die zich in hetzelfde vlak bevinden. Alleen in dat geval kunnen zij immers met dezelfde maat gemeten worden, echte concurrenten zijn. Sterker, soms schijnt het alsof mensen zich a.h.w. in een speeltuin op dezelfde 'wip' wanen, waarbij de ene alleen omhoog kan gaan als de ander omlaag gaat. Achter dit alles schuilt dus de behoefte zijn eigenwaarde te ontlenen aan andere mensen. Vormen van superioriteit Maar, als gezegd: een god is superieur en het belangrijkste doel van elke vergelijking is om dat aan te tonen. Men kan trachten dit te realiseren in drie vormen: individueel, collectief (dus met een groep) of als mensheid. Het eerste betekent dat enkelingen zich superieur voelen aan hun medemensen. Het tweede betekent dat groepen, collectieven zich superieur voelen aan andere groepen en collectieven. Het derde tenslotte, dat de mens zich verheven voelt boven al het zijnde. (en mogelijk zelfs de oorsprong
133
daarvan). Bezien wij dit alles iets nader. In veel mensen leeft een tendens om zich op de een of andere wijze superieur te voelen aan de wereld om zich heen. Aan andere volken en rassen, omdat zijn volk of ras over specifieke, superieure, eigenschappen zou beschikken; aan andere klassen, groepen etc. omdat zijn eigen klasse of groep nu eenmaal iets bijzonders zou zijn; aan andere leden van zijn klasse of groep omdat hij de eigenschappen daarvan het beste belichaamt of uitdraagt enz. De wijsgerig antropoloog Landman spreekt van de in ieder mens levende - volgens hem aangeboren - tendens slechts zichzelf en de eigen aard hoog te schatten en op het vreemde neer te zien. Hij spreekt zelfs van een narcistische verliefdheid op onszelf die in het diepst van ons wezen zou liggen, waaraan hij toevoegt dat wij ons dit onder invloed van een tegengesteld ethos ongaarne plegen te bekennen. De gevolgen hiervan kunnen niet slechts irritant zijn, maar ook gevaarlijk. Waar de mens met zijn superioriteitspretentie t.o.v. de natuur bepaalde grenzen (collectief) overschrijdt ontstaan ecologische problemen ; waar hij dit doet t.o.v. andere volken ontstaan soms oorlogen of slavernij. Waar hij dit op het individuele vlak doet soms ongelukken, conflicten, ruzies, frustraties, kindermishandelingen, echtscheidingen etc. Als - zoals onderzoek uitwijst - bijna 90% van alle automobilisten meent over beter dan gemiddelde rijkwaliteiten te beschikken zal dit de veiligheid in het verkeer niet verhogen. Dubieuze vooronderstellingen inzake onze vergelijking met de buitenwereld Daar waar het accent eenzijdig ligt op vergelijking (van mensen onderling en groepen onderling) ontstaat het gevaar dat de concurrentiegedachte domineert, dat concurrentie als hoofddoel gezien wordt. Ja, het meer worden dan anderen schijnt bijna de zin van het bestaan. Men vooronderstelt eigenlijk: - Wij moeten de anderen tot elke prijs overtreffen. Dit impliceert tevens de vooronderstelling: - Succes vormt de voornaamste of zelfs de enige maatstaf om de waarde van iemand of iets te bepalen. Mensen worden vaak beoordeeld en ingedeeld naar het succes dat zij hebben ; hun 'belangrijkheid' wordt daaraan afgemeten. Slechts de mate van publiciteit die iemand krijgt, zijn beroemdheid of rijkdom schijnt de moeite waard; alleen het 'grote' of 'bekende' telt. Als geldt dat slechts wat succes oplevert de moeite waard is, kan dit gemakkelijk verworden tot de (al eerder genoemde) vooronderstelling: Het doel heiligt (altijd) de middelen. Eén van de meest effectieve middelen om succes te etaleren is geld, rijkdom. Het maakt indruk als men veel, bijna alles, kan kopen; in elk geval meer dan anderen. Sommige mensen spreken over dingen en activiteiten alsof alles slechts een incarnatie van geld is. De impliciete vooronderstelling hierbij is : - Alles kan aan de geldwaarde worden afgemeten, alles kan in geld worden uitgedrukt. Varianten van deze vooronderstelling zijn: - Wat duurder is, is (altijd) beter. - Wat het meeste geld oplevert is het beste, slechts financieel gewin telt. ('make money my boy, honestly if you can’)
134
De vooronderstelling waaraan dit allemaal hangt luidt dus: - Ik ben (resp. wij zijn) uitnemender dan andere mensen. Zo niet, dan moeten wij dit worden.
Een ingebouwd conflict Maar indien iedereen (in meerdere of mindere mate) meent dat hij superieur is aan anderen, levert dit natuurlijk wel een probleem op. Immers, als het waar zou zijn dat de één superieur is, moet een ander per definitie inferieur zijn. Als velen t.o.v. elkaar superieur willen zijn, pretenderen zij dus iets wat zij onmogelijk allemaal kunnen zijn (zomin iedereen een bovengemiddelde chauffeur kan zijn). Dit betekent dat er een spanningsveld bestaat tussen hetgeen men is en hetgeen men eigenlijk zou willen zijn en eventueel ook pretendeert te zijn. Het gaat er dus om dat men werkt met een beeld van zichzelf (of het collectief waar men deel van uitmaakt) dat afwijkt van de werkelijkheid en in elk geval van het beeld dat anderen van je hebben. In hoofdstuk 8 spraken wij er al over men eigenlijk proberen kan iets te bereiken dat men niet is en dat is waar het ook hier om gaat. Daarop willen wij iets uitvoeriger ingaan. Het gaat om de vraag hoe wij een legitimatie kunnen vinden voor het apriori, de 'presupposition' van de eigen superioriteit. Waar kunnen wij de argumenten vinden waardoor wij niet alleen zelf in deze superioriteit kunnen geloven, maar er ook voor zorgen dat anderen erin geloven. Wat kan als 'bewijs' dienen ? Daarvoor zijn twee zaken nodig. In de eerste plaats moet er 'iets' gevonden worden waarvan men meent, of althans kan menen, dat men er beter in is dan anderen. Vaak heeft dat in eerste instantie betrekking op een aspect van de werkelijkheid (of een combinatie van enkele aspecten) bijv.: het economisch aspect, het esthetische etc. Dat wordt uiteraard niet zomaar willekeurig gekozen maar op grond van een bepaald zelfbeeld: mede op grond van ervaringen heeft men (vaak onbewust) het gevoel op een bepaald terrein te kunnen excelleren. Dat kan slaan op vakken waarin je op school beter was dan je klasgenoten, of in het algemeen dat je intelligenter was dan zij. Het kan ook zijn dat je rijker bent dan je omgeving of een handiger zakenman, dat je opviel door je kunstzinnigheid, je sportprestaties, schaaktalent, je edele karakter, je hulpvaardigheid, je uiterlijke schoonheid, je leiderscapaciteiten etc. etc. Onhoorbaar klinken dan soms de innerlijke stemmen: ik ben (of wij zijn) intelligenter of rijker, sterker, zakelijker of kunstzinniger, sportiever of edeler, karaktervoller, hulpvaardiger, mooier of hebben meer leiderscapaciteiten etc. Als men dus meent op één van deze, of welk ander aspect ook , superieur te zijn aan anderen, wordt vervolgens juist op dit punt alle nadruk gelegd. Juist dit wordt verheven tot het belangrijkste wat er is. Een wetenschapper noemt kennis en intelligentie in het algemeen en zijn vakgebied in het bijzonder het belangrijkst. Een rijk man noemt geld, bezit het belangrijkst, een hardloper of coureur snelheid, een zakenman vindt dat het vooral gaat om commercieel inzicht, een kunstenaar stelt het esthetische boven alles, een schoonheidskoningin het uiterlijk, een politicus of manager invloed of macht enz. Binnen het gekozen aspect (of aspecten) kan natuurlijk weer een verdere differentiatie plaatsvinden: een schilder zal in eerste instantie het esthetische aspect het belangrijkste onder de aspecten noemen, maar daarbinnen vervolgens de schilderkunst als superieur t.o.v. kunsten als muziek en binnen de schilderkunst weer de stijl of richting die hij vertegenwoordigt (bv. abstracte schilderkunst) etc. Slechts of vooral op dit ene specifieke niveau, waarin men het beste of één van de besten meent te zijn
135
vergelijkt men zich met anderen; de rest laat men buiten beschouwing of noemt men van weinig of minder belang. Het is dan ook te begrijpen dat de vergelijkingen voordelig plegen uit te vallen, en - zolang zij niet al te expliciet gemaakt worden - elkaar niet in de weg hoeven te zitten. De genoemde trend heeft een inherente tendens om zichzelf te versterken. Het is namelijk een prettig gevoel op een bepaald gebied beter te zijn dan anderen en daarom ontwikkelt men zich maar al te graag op juist dit gebied en laat andere kwaliteiten en zaken, die minder succes beloven, min of meer links liggen. Als men ergens goed in is krijgt men daar eer en geld voor, bij de rest telt men toch niet mee. De algemene trend wekt dus in de richting van concentratie op de eigen sterkste punten met als gevolg de tendens tot relatieve overontwikkeling van deze punten en relatieve verwaarlozing van de eigen aanlegfactoren die niet direct succes opleveren. Ik maak mij a.h.w. een beeld van mijzelf overeenkomstig mijn ervaringen en krijg dan (onbewust) het gevoel: met deze eigenschappen kan ik succes bereiken, laat ik die zoveel mogelijk ontwikkelen, de rest doet weinig ter zake. Dit impliceert een tendens tot specialisatie. Omdat het moeilijk is de allerbeste te zijn op een gebied waar velen dat ook proberen, bestaat de tendens een 'eigen' terrein te kiezen. De gebieden waarop men meent te kunnen excelleren zullen en moeten daarom aanmerkelijk uiteenlopen. Slechts op die manier kunnen de superioriteitsillusies redelijk gehandhaafd worden zonder al te zeer met elkaar in een te hevig conflict te komen. Men 'ontloopt' elkaar zoveel mogelijk om niet steeds op hetzelfde 'front' tegenover elkaar te staan. Zo kunnen er veel overwinnaars zijn zonder teveel verliezers. Daarom zal ook (steeds weer onbewust) zoveel mogelijk naar vormen worden gezocht , die zo verschillend van elkaar zijn dat ze elkaar zo min mogelijk bedreigen. Ieder richt zich op een beperkt deel van de werkelijkheid om tenminste daar de beste te zijn (als tendens). Als de beperktheid van dit terrein zelf maar genoegzaam wordt ontkend, kan het nagestreefde (superioriteits)doel vaak toch nog redelijk worden bereikt . Terzijde willen wij opmerken dat dit niet mag worden misverstaan. Natuurlijk is specialisatie essentieel en dat geldt nog meer voor de ontwikkeling van de eigen talenten. Waar wij op doelen is een atrofiëring hiervan door een verkeerde motivatie. Als iemand voor niets of niemand anders oog heeft dan voor het eigen vakgebied en de eigen prestaties is er iets mis. Dan bestaat tevens het gevaar dat grote delen van de eigen persoonlijkheid onderontwikkeld blijven.
Hoewel het bovenstaande natuurlijk wat overdreven, bijna karikatureel gesteld is, impliceert het - extreem gesteld - de vooronderstelling: De aspecten waarin ik excelleer zijn het belangrijkste. Behalve op een aspect wordt de superioriteitspretentie vaak ook betrokkene op iets concreets, bijv. op een land, een streek, een stad, een bedrijf etc. In dat geval noemen wij het land, de streek of de stad waar wij wonen superieur aan andere landen, streken of steden. De argumentatie hiervoor wordt meestal in één van de genoemde aspecten gevonden: bijv. ons land is superieur omdat het het rijkste land is of het mooiste of het invloedrijkste, het gezondste, de mensen er het aardigst zijn etc. Of het wordt betrokken op een concrete tak van sport of spel of een onderdeel daarvan (bv. een bepaalde vorm van atletiek, correspondentieschaak e.d.). Of op een concrete politieke beweging, (evt. in samenhang met een bepaalde maatschappij- of filosofische visie). Kortom er is een groot scala van mogelijkheden om iets tot ongeveer het belangrijkste van het universum te proclameren, waarmee men zelf - als onderdeel ervan – ook heel belangrijk wordt. Maar, er blijft onvermijdelijk een belangrijk probleem bestaan. Wij zagen dat de tendens tot superioriteit uit zijn aard a-sociaal is. Als men - al is het slechts onbewust - vooronderstelt beter te zijn dan anderen, is dit natuurlijk een potentiële bron van conflicten. Deze opvatting wordt namelijk meestal niet gewaardeerd door mensen die in deze opvatting inferieur zouden zijn en zeker niet door degenen onder hen die menen zelf superieur te zijn. Wij zagen dat mensen elkaar in hun superioriteitsstreven soms min of meer trachten te 'ontlopen' (door het vinden van eigen, niet-concurrerende gebieden) , maar dat lukt niet altijd en dan zijn botsingen en conflicten onvermijdelijk. En als het wel lukt uit elkaars vaarwater te blijven dreigt een
136
isolement, waardoor de (fundamentele) behoefte aan saamhorigheid, aan het deel uitmaken van een geheel in het gedrang dreigt te komen. Valt er een oplossing voor deze problemen te bedenken ? COLLECTIEVE SUPERIORITEIT. Als de individuele vorm de genoemde problemen geeft, is er een vrij eenvoudige oplossing. Eigenlijk is het veel 'prettiger' en 'veiliger', minder conflictueus, zelfs 'gezelliger' en zeker gemakkelijker om deze pretentie in een collectieve vorm te gieten. Dit betekent dat men in eerste instantie niet probeert superieur te worden ten opzichte van iets of iemand doch met behulp van. Wat alleen niet lukt heeft meer kans van slagen als men het samen probeert: 'if you can't beat them join them'. Je acht je dan superieur door deel uit te maken van iets dat groter is dan jezelf, om dat vervolgens als superieur te beschouwen aan al het andere. Als het alleen niet lukt dan maar met behulp van iemand of iets, een idool, een functie, een partij etc. Het volmaakte wordt dan in iets of iemand geprojecteerd en door daaraan deel te hebben wordt men vervolgens zelf volmaakt. Samen met vele anderen identificeert men zich in zo sterke mate met een bepaalde groep, dat men langs deze weg deel krijgt aan het superieure, het soms bijna absolute. Dus: men projecteert eerst zijn superioriteitsopvatting in een bepaald collectief, en gebruikt het feit dat men daartoe behoort, vervolgens als 'bewijs' dat men superieur is ! Een ingenieuze tautologie! In dit proces ligt een zeker 'pseudo-religieus' element besloten. De eigen groep, het collectief waartoe men zich rekent, wordt verabsoluteerd, 'vergoddelijkt' en van daaruit kijkt men neer op de rest van de wereld die er niet toe behoort, die geen deel heeft aan de zegeningen ervan. Aldus wordt de wereld eigenlijk in twee delen verdeeld: de eigen groep en de rest. De mensen worden op deze wijze in categorieën ingedeeld, waaruit vervolgens hun 'waarde' wordt afgeleid. Dit collectief kan vele vormen en gedaantes aannemen. Soms is het iets concreet aanwijsbaars, als een club waarvan men lid is (Ajax, Feyenoord !). Soms gaat het om het bedrijf waar men werkt, de partij waarvan men lid is, de kerk waartoe men behoort etc. Deze worden dan boven alles verheven omdat zij bijv. de beste prestaties zouden leveren. Of het langste bestaan. Of de waarheid in petto zouden hebben of wat dan ook. Het kan ook iets algemeners zijn als het eigen volk, het eigen ras, de eigen klasse, ja, zelfs de eigen sekse. Ook een ideologie als het communisme, kan zeer geschikt zijn of bijv. de wetenschap als zodanig. Ja, zelfs de eigen taal; denk bijv. aan Waals versus Vlaams. De superioriteit van zo'n collectief wordt dus gemotiveerd met één of ander argument. Gewoon de eigen aard is soms al een zeer geschikt ‘argument’. Niets wordt hoger aangemerkt dan het bewaren van deze eigen aard, die zo mogelijk nog moet worden versterkt. Het eigene zou eo ipso het meer waardevolle en betere zijn. De vreemde - degene die buiten dit collectief staat - is, hiermee vergeleken, daarentegen minderwaardig. Niet alleen bij clubs is dit soms duidelijk herkenbaar, maar vooral ook bij volken. De vreemde is dan in zijn andersgeaard-zijn niet enkel lelijk, maar hij is vaak ook moreel verachtelijk, onbeschaafd, bijgelovig, wetteloos, wreed, ongastvrij, trouweloos, gulzig en materialistisch. De voorbeelden liggen hier voor het oprapen. Voor een Mongool bestaat er niets afstotelijkers dan blauwe ogen. De meeste Japanners vinden zichzelf gevoeliger, intelligenter, schoonheidslievender enz. dan bijv. de 'roodharige Amerikaan' of Europeaan; dit zijn lomperikken, die met vieze schoenen hun woning betreden. Soms beschouwen zij zich zelfs als een uniek, goddelijk geïnspireerd superras. De Amerikanen, Europeanen (en ook andere Aziatische volken) behoren tot de 'outside world' van barbaren, of zelfs monsters of beestmensen. Maar in (bv.) Amerikaanse ogen waren de Japanners echter veelal 'apes', 'mad dogs' en 'ants' enz. In dit zich superieur willen voelen heeft Sartre ook een belangrijke wortel van het antisemitisme ontdekt. Ook het deelhebben aan een bepaalde godsdienst (als bv. de Islam) kan de scheidslijn vormen.
Als wij dus bijv. zeggen: 'blanken zijn beter (in de zin van bijv. intelligenter) dan negers' of Amerikanen dan Europeanen of omgekeerd, bedoelen we eigenlijk: Wij zijn beter dan zij en daarin: Ik ben beter dan
137
hij. Maar omdat het te gek is dat zomaar te zeggen, zoeken we een argumentatie. Die is snel gevonden in de meest opvallende verschillen; immers, als ik mijzelf verabsoluteer, dan ook alles van mij, dus bijv. ook mijn huidskleur (of mijn rijkdom, intelligentie of wat dan ook). Als deze argumentatie deel is van een algemeenheid sta ik natuurlijk sterker: als ik blank boven zwart stel heb ik uiteraard automatisch vele medestanders. Die bevestigen mijn opvatting weer en dat geeft een extra versterking: iedereen zegt het en zovelen kunnen zich toch niet vergissen ! De vooronderstelling achter dit alles is uiteraard: De categorieën en groepen waartoe ik behoor (resp. wij behoren) zijn superieur aan de andere categorieën en groepen. Nogmaals: deze collectieve superioriteitspretentie heeft natuurlijk grote 'voordelen' boven de individuele vorm. Niet alleen kan zij een veel grotere mate van superioriteit beloven; maar men krijgt ook regelmatig van de andere leden van de groep te horen hoe superieur men wel niet is en dat is prettiger dan dat je verwijten krijgt dat je hooghartig, ingebeeld etc. bent, wat je kunt verwachten als je als individu superieur noemt. Nu trekt men samen op en dat is wel zo prettig! De gevaren van dit alles zijn evident. Ernstige conflicten tussen rivaliserende collectieven zijn een logische consequentie. Collectieve superioriteitsgevoelens van landen liggen vaak ten grondslag aan oorlogen, zoals collectieve superioriteitsgevoelens van clubfans ten grondslag liggen aan voetbalveldslagen. Ook godsdienstoorlogen kunnen op deze wijze ontstaan. Andere gevolgen zijn vaak een systematisch bevoordeling van de eigen groep en ook uitbuiting van slaven, vrouwen en zelfs dieren. Zelfs in bedrijven kan het tot grote problemen leiden. Niet alleen door rivaliserende afdelingen, maar ook door een onkritische idealisering van de eigen bedrijfscultuur. Mut. mut. geldt hetzelfde voor de eigen wetenschap, de eigen politieke opvattingen en activiteiten etc. Verdere vooronderstellingen. Impliciet is tevens voorondersteld: - Wat mijn (onze) superioriteit (invloed, macht, rijkdom etc.) versterkt is goed; wat het verzwakt is slecht. De achterliggende motivatie is vaak een (onbewuste) behoefte a.h.w. 'psychische winst' te willen maken: 'The bigger the business, the bigger the man' (of: the 'men', dus zowel individueel als collectief). Het 'zelfbeeld' is de dominante factor in het handelen. - Slechts wat groeit, wat vooruitgaat telt, de rest is niet de moeite waard. Groei en expansie zijn in deze optiek essentieel. - Alleen bijzondere of grote dingen zijn de moeite waard, niet de gewone of kleine. Met het voorgaande kunnen andere vooronderstellingen samenhangen: - Alleen het allerbeste, het volmaakte, is goed genoeg voor mij (of: voor ons) Het gaat hier om de neiging tot perfectionisme als afgeleide van de mening volmaakt te moeten zijn (als extreme vorm van fundamentele superioriteit; een 'god' is volmaakt). - Het geluk ligt in het bereiken van een toppositie .
138
Op grond van een en ander spreekt het wel vanzelf dat: - Hetgeen ik zelf doe (resp. wij doen) is belangrijker dan waar anderen zich mee bezig houden. Als ik superieur ben is het ook logisch dat alles in laatste instantie om mij (resp. ons) draait: - Alles wat er gebeurt heeft direct of indirect betrekking op mij/onszelf. Extreem geformuleerd zou alles met het oog op of terwille van mij of van ons gebeuren. Als er iets (onverwachts) gebeurt, zou dit iets met ons te maken hebben. Als iemand in een bepaalde stemming is, zou dit door mij komen. Zelfs in dat soort zaken kunnen wij a.h.w. een criterium vormen met als verste limiet: wij vormen het criterium voor alles, wij zijn het doel en de zin van het zijnde. Men ziet dit ook in de geschiedenis-interpretatie die naar ons als doel zou wijzen (denk bv. aan de eerder genoemde 'Whig-history').
De mensheid Tot slot: Wij spraken over collectieve superioriteit. Maar dit collectief kan ook slaan op de mensheid als geheel! In dat geval neemt men niet alleen als vanzelfsprekend aan dat de mens, krachtens zijn redelijke natuur, de hoogste rang op aarde moet bekleden, maar wordt de mensheid exorbitant verheerlijkt. Zo heet het al in het beroemde koorlied uit de Antigone van Sophocles: 'Veel leeft er dat geweldig is, maar niets is geweldiger dan de mens'. 'Ere zij de mens in de hoge' dichtte zelfs Swinburne. Een laatste opmerking: Als het overigens werkelijk zo is, dat de genoemde neiging tot superioriteit een van de gevaarlijkste menselijke neigingen is, betekent dit tevens dat het een van de slechtste dingen is hieraan voedsel te geven, bijv. door een overmaat aan complimenten of eer en te weinig serieuze kritiek. Dit geldt zowel voor de individuele als voor de collectieve vorm (en wellicht zelfs voor mensheid als geheel). Samenvatting hoofdstuk 16 Een god is superieur. Aan alles en iedereen. De mens die lijdt aan zelfvergoding beschouwt zich ook als superieur. Hij beschouwt zich met name als uitnemender dan andere mensen Vooral op het gebied dat hij bij uitstek als belangrijk beschouwt of om deze reden tot het allerbelangrijkste maakt . En is hij niet beter, belangrijker, rijker, intelligenter, kunstzinniger of wat dan ook, dan vind hij dat hij het moet worden. Lukt het alleen niet – en dat is vaak het geval – dan door zich deel te maken van iets dat groter is dan hijzelf; door zich te identificeren met een of ander collectief. Een club, een tak van sport,een wetenschap, een kunstrichting, een natie, een ras, een stad of wat dan ook. En ten opzichte van de rest van de levende of dode natuur met de mensheid als geheel.
139
HOOFDSTUK 17 ZELFVERGODING EN OORDELEN GOED EN KWAAD
Dubieuze vooronderstellingen inzake onze oordelen en onze kwaliteit. Onze laatste categorie heeft te maken met onze oordelen, met name in ethische zin. Een god is goed (sterker: hij is de bron van al het goede) en een god weet wat goed is en wat niet-goed is. Dit betekent voor de zichzelf als een (soort) god beschouwende mens logischerwijze twee basisvooronderstellingen, te weten: A. IK WEET (of: WIJ WETEN) WAT GOED IS EN WAT KWAAD. B. IK BEN GOED (of: WIJ ZIJN GOED). Uiteraard ook hier weer als tendens. In de praktijk betekent het dat wij menen aardig op de hoogte te zijn van wat goed is en wat kwaad; in elk geval beter dan andere mensen of groepen. En dat we zijn in wezen goed zijn. Eerst iets over de begrippen goed en kwaad als zodanig.
Plaatsbepaling Goed en kwaad hebben de mensen altijd bezig gehouden. Zowel in de filosofie, waar het één van de drie hoofdgebieden is, als in het dagelijks leven. Altijd weer kiezen wij en oordelen wij en dat kan niet zonder opvattingen over wat goed is en wat kwaad. Hoe weinig we ons dat vaak ook bewust zijn. Alleen de mens kent goed en kwaad. Steeds weer staat hij - zoals Hercules - op de tweesprong (Prodicus); hij moet kiezen en dat geldt zelfs voor het model van zijn leven (zoals reeds Plato opmerkte) en aan het betere de voorkeur geven (Aristoteles). Het vermogen tot oordelen, tot normbesef, tot het vormen van categorieën van goed en kwaad is eigenlijk een merkwaardige mogelijkheid. Het heeft te maken met het unieke van de mens onder de schepselen, dat hij de feitelijkheid van zichzelf en van zijn situatie kan overstijgen, transcenderen. De grond voor het oordeel kunnen we namelijk niet in de beoordeelde feitelijkheid vinden, want dat we iets goed of slecht, waar of onwaar, mooi of lelijk achten, danken we aan een maatstaf, waarmede we zo'n feit a.h.w. 'opmeten'. Mensen menen vaak over een specifieke kennis te beschikken en als het ware ingewijd te zijn in het antwoord op de vraag wat goed is en wat kwaad. Dat heeft altijd een grote aantrekkingskracht gehad: reeds in het Genesis-verhaal verlokt Satan de mens niet door te zeggen dat hij gelukkiger zal worden als hij van de boom eet. Nee, hij zegt, dat als de mensen dat doen, ze als God zullen zijn, uitmakende wat goed en wat kwaad is. De vooronderstelling dat wij goed en kwaad kennen, of kunnen bepalen wat zij inhouden, kan tot grote rampen leiden. Ayatolla's stellen de doodstraf op overtredingen die in onze ogen volstrekt onbelangrijk zijn. De Taliban meent te weten dat vrouwen niet mogen werken; communisten schroomden niet alles en iedereen uit te roeien wat als vijandig aan het marxisme werd beschouwd; Russen maken voor de Tsjetsjeniërs uit dat het goed is om bij de Russische Federatie te blijven. Het is ook één van de centrale kenmerken van elke dictatuur: iedereen die een afwijkende mening heeft zal dat dit ook voelen.
140
Het kan erg gevaarlijk zijn al te starre regels te hebben omtrent goed en wat kwaad is; het kan mensen of situaties in een harnas persen. Niet voor niets hebben de termen 'Farizeërs' en 'schriftgeleerden' reeds 2000 jaar een negatieve klank. Ons oordeel zonder meer als geldig te beschouwen is echter onzinnig, het betekent dat we als God zouden willen zijn (aldus ook Carl Gustav Jung 30 Goed beschouwd weten wij in laatste instantie ook nauwelijks wat uiteindelijk goed of slecht is. Daarvoor hebben we, als gezegd, een laatste maatstaf voor de intrinsieke waarde van iets nodig. Men is het er in het algemeen over eens dat waarheid goed is, maar soms moet men meer om rechtvaardigheid denken of om barmhartigheid (als er bijv. een vijandige vraag komt of men een onderduiker in huis heeft); soms moet men liegen om een medisch geheim te bewaren. Wij zouden ook een volledig inzicht in de causaliteit moeten hebben; we kennen echter meestal slechts een fractie van de gevolgen van een daad, zodat hoogstens de (wellicht zeer verre) toekomst kan bepalen of een handeling uiteindelijk vooral goede of vooral slechte gevolgen had. Kenden wij maar alle relaties (Laplace !) en alle echt belangrijke (uiteindelijke) doelen. Dan pas wisten wij wat te doen, dan wisten wij (wellicht) wat goed was en wat niet. Nu weten wij nauwelijks de uiteindelijke gevolgen van onze daden en al wisten wij ze dan nog zouden wij deze resultaten maar heel pover kunnen evalueren. Kortom, wij weten vaak nauwelijks wat werkelijk goed is en wat verkeerd. Wij kunnen slechts beslissingen nemen op grond van een fractie van de relevante factoren. Niettemin plegen we onze beslissingen 'rationeel' te noemen. Laten we trachten iets concreter te worden. DUBIEUZE VOORONDERSTELLINGEN ACHTER ONZE OORDELEN Nogmaals: Wat goed is en wat kwaad is altijd een onderwerp van - zoals de Engelsen zeggen - 'legitimate discussion' geweest. Velen noemen goed wat anderen veroordelen en vice versa, het is afhankelijk van ons subjectieve oordeel. Morele opvattingen liggen vaak even ver uiteen als de opvattingen van Eskimo's en van ons over wat lekker is. Er bestaat evenwel een niet onbelangrijke categorie mensen die op dit punt geen enkele twijfel kent; hun vooronderstelling luidt: - Het is altijd volstrekt duidelijk wat goed is en wat kwaad, wat juist en onjuist is. Voor velen heeft dit iets zeer aantrekkelijks: het schept zekerheid en daarmede een stuk veiligheid. Het gaat hierbij eigenlijk om een hypostasering (verzelfstandiging) van (de begrippen) goed en kwaad, alsof het onder alle omstandigheden concreet aanwijsbare zaken zouden zijn, zowel in hun verschijning als in hun oorzaken. De wereld wordt daarbij (bijna pseudo-religieus) a.h.w. in tweeën gedeeld: een goed en een kwaad gedeelte. Met de genoemde twee-deling in goed en kwaad kunnen ook twee andere vooronderstelling samenhangen: - Een bepaalde zaak of persoon is hetzij goed, hetzij slecht. In deze 'wit/zwart' opvatting is een mens, groep, ras of zaak altijd helemaal goed of helemaal slecht. (denk aan de bekende neiging het kind met het badwater weg te gooien) 30
Jung ibid 13
141
- Het goede kan niet in zichzelf verdeeld zijn (all good things go together). Deze uit onder meer de Amerikaanse 'liberal thinking' bekende opvatting, komt bijv. tot uitdrukking in de mening dat economische vooruitgang ook automatisch tot sociale en politieke verbetering zal leiden etc. Met als pendant: - het kwade kan niet in zichzelf verdeeld zijn (in een dictatuur is alles slecht, Saddam Hussein moest wel connecties hebben met Bin Laden etc.) Het voorgaande impliceert tevens de vooronderstelling: - Iets goeds leidt altijd tot iets goeds en iets kwaads tot iets kwaads. Bovengenoemde punten hangen dus allen samen in de eerder genoemde achterliggende basisvooronderstelling:
ik weet (resp. wij weten) wat goed is en wat kwaad; wij beschikken terzake over een specifieke kennis B. DUBIEUZE BASISVOORONDERSTELLINGEN ACHTER ONZE KWALITEIT
Ik ben/wij zijn goed. Bij de voorgaande punten ging het vooral om de scheiding tussen goed en kwaad en minder om de inhoud ervan. Ten aanzien van dit laatste valt nu iets bijzonders op dat wij willen omschrijven met de vooronderstelling: - Het goede valt (in overwegende mate) samen met de eigenschappen, waarden en criteria, welke wij tot onze sfeer rekenen; het 'kwade' met hetgeen van de eigen sfeer verschilt. Het kan niemand ontgaan, dat hetgeen kwaad of slecht genoemd wordt, zelden met iets eigens in verband gebracht wordt, doch meestal met hetgeen in belangrijke mate van de eigen sfeer verschilt. Als de mens normen schept, dan is hij direct of indirect vaak zelf deze norm. Goed is hetgeen is als wij, of daarop lijkt, slecht is wat ervan verschilt (en meer naarmate de verschillen groter zijn). Voor blanke heterofiele Europeanen zijn het de kleurlingen, de homofielen of de vluchtelingen, voor de armen zijn het de rijken en voor rijken de armen, voor communisten de kapitalisten en omgekeerd, voor ongelovigen soms de gelovigen en omgekeerd, voor sommige volken de Amerikanen, voor anderen de Duitsers of Aziaten etc. Door hen zouden de problemen in de wereld komen en blijven. Al het duistere, schuldige, minderwaardige wordt gelokaliseerd bij anderen. Elke demagoog maakt hiervan gebruik: 'Die Juden sind Schuld'. ‘Alle kwaad komt van de Islam’ etc. Omgekeerd wordt veelal datgene goed genoemd wat men beschouwt als eigenschappen van zichzelf of van de categorieën of groepen waartoe men zich rekent; variërend van de eigen klasse, de eigen sekse, het eigen ras, de eigen levensstijl, tot de eigen voetbalclub of natie. Al het eigene m.i.v. de eigen maatschappij en de eigen cultuur zouden het goede, de beste wijze van leven, vertegenwoordigen. Tot de categorieën waartoe men zich rekent behoort in elk geval de mensheid als geheel, de mens als zodanig, en dit geeft de bekende en heel belangrijke vooronderstelling: - De mens is goed, het kwade komt van buiten.
142
- Het kwaad is eindig. De mens zou in wezen, van nature, goed zijn (Rousseau). Het goede is derhalve het normale, het kwade een niet onvermijdelijke 'afwijking', die in laatste instantie van ondergeschikte betekenis is. Actueel moge iemand slecht zijn, potentieel is hij goed: 'Tout comprendre c'est tout pardonner'. Scholen moeten wij bouwen, geen gevangenissen. Als het kwade de mens niet is aangeboren, niet uit de mens voortkomt, geen fundamenteel antropinon is, moet het wel van buiten komen. Het is extern bepaald. Het kwaad moet onvermijdelijk worden toegerekend aan omstandigheden: als deze maar beter worden dan zal het kwaad ook ophouden te bestaan. Als het kapitalisme maar eerst verslagen is zal de socialistische heilstaat aanbreken, als de armoede overwonnen is zal ook de corruptie verdwijnen, als alle bijgeloof is uitgebannen en de mens maar eerst rationeel en wetenschappelijk gaat denken (Verlichting) zullen wij orde kunnen scheppen, als het weer maar opknapt zullen mijn kwalen verdwijnen etc. etc. Deze opvatting komt o.m. tot uitdrukking in (extreme vormen van) het behaviorisme, zoals deze met name in de U.S.A. soms populair zijn (denk bijv. aan Skinner). Er zijn - als gezegd - meerdere vormen van deze externe allocatie van het kwaad. De belangrijkste zijn dat het kwaad voort zou vloeien uit: a. het nog traditioneel, onderontwikkeld zijn (van een mens, de samenleving , een land of de gehele mensheid). Denk aan de Verlichting. Vooruitgang, ontwikkeling, zou alle problemen uitbannen. b. uit gebrekkige rationaliteit (bijv. Tinbergen) c. uit de productieverhoudingen, de maatschappij (Marx) d. uit groeiprocessen, groeipathologieën (bv. Rostow) e. uit de situatie van de mens binnen de evolutie (als een onaangepaste diersoort etc.) (bv. Plessner) Bij iets verder doordenken wordt duidelijk dat deze opvatting, hoe populair ook, uiterst aanvechtbaar is. Wie de wereld bekijkt en bedenkt hoe lang men hem al aan het verbeteren is vraagt zich af of niet eerder de opvatting van Thomas Hobbes reële elementen bevat. 'Homo homini lupus' (de ene mens is voor de andere mens een wolf) lijkt soms een treurige, maar onuitroeibare waarheid. Nietzsche heeft de mens de 'huidziekte der aarde' genoemd, in het Calvinisme is hij niet in staat tot iets goeds en 'geneigd tot alle kwaad'. Reinhold Niebuhr hamerde steeds op het belang realistisch te zijn over de menselijke natuur: de mens is tot goed in staat, maar zeker ook tot kwaad. Het is geen prettige, maar misschien wel een reële vooronderstelling dat iedere mens zijn 'statistische' misdadiger in zich heeft en het kwaad in laatste instantie niet alleen uit de omstandigheden voortkomt, als wel uit de mens zelf. Wie evenwel meent dat de mens - en in elk geval hijzelf - in beginsel goed is, vooronderstelt tevens: - Mijn/onze daden en invloeden berusten in beginsel op goede motieven. - Mijn/onze daden zullen (in het algemeen) positieve effecten sorteren. Men neemt aan dat goede motieven tot goede resultaten leiden. Dit betekent dat er per definitie een goede invloed van mij uit zou gaan. Ik ga er vanuit dat mijn beslissingen en daden hoogstens niets zullen uithalen, doch verwaarloos het risico dat ze negatief zullen uitwerken. Als er niettemin negatieve effecten, mislukkingen etc. optreden als gevolg van mijn daden, zijn er daarom argumenten, rationalisaties en/of zondebokken nodig om dat te verklaren: - Negatieve situaties zijn uiteindelijk (altijd) te wijten aan de 'eigen schuld' van de slachtoffers.
143
- Als iets goed gaat is het onze verdienste, als het fout gaat niet onze schuld . Als de eigen motieven goed zijn en de eigen daden positieve effecten sorteren, betekent dit ook: - Het (welbegrepen) eigenbelang valt samen met het algemeen belang. Het gaat hier zoals bekend om een van de grondstellingen van Adam Smith, welke grote invloed heeft gehad op het westerse economische en culturele denken en de economische politiek. Soms culmineert een en ander in de overtuiging:
- Het kwade/slechte bestaat niet; bij juiste beschouwing blijft alleen het goede/positieve over. Deze opvattingen heeft een aantal varianten: - Het kwade is 'eigenlijk iets goeds. Het kwade, ook in de vorm van het lijden, wordt dan ontkracht door te stellen dat het eigenlijk iets goeds is ( een bekende opvatting van bijv. Leibniz, waar Voltaire in zijn Candide op beroemde wijze de draak mee stak). - Het kwade is een onverbrekelijk deel van het goede. Reeds bij de Manicheërs en later enigszins in het Jungiaanse denken, heeft het kwade ook positieve betekenis; goed en kwaad zijn beide nodig voor de volheid van het leven ('Kein Gutes kann wachsen dem nicht ein Böses entgegen steht'). - Het kwade leidt (altijd) tot het goede. Oorlogen om de oorlogen voor altijd te beëindigen; de atoombom om oorlogen te bekorten of de vrede te bewaren. Alles leidt naar een goed doel. - Het kwade heeft altijd een hogere zin of diepere betekenis. Daarmede is het in feite ook geen echt kwaad meer. Een specifieke opvatting is tenslotte: Het kwaad is slechts het ontbreken van het goede. Deze opvatting die wij al kennen vanaf Plotinus en andere neo-Platonici; werd later overgenomen in de rooms-katholieke opvatting van het privato boni. Als het kwade niet echt bestaat, geen wezenlijk beginsel is impliceert dit ook: Conflicten kunnen niet fundamenteler zijn dan harmonie. Een situatie van rust, orde en vrede, een modelwereld, zou de 'normale' situatie zijn. Gewoonlijk zoeken wij slechts een verklaring voor conflicten, oorlogen en ruzies; niet voor vrede of harmonie; die behoeven geen verklaring, zo menen wij. Er zou ook een natuurlijke evenwichtstendens bestaan (bijv. een 'harmonie economique' , de economie zoekt zelf haar evenwicht en is in staat blijvende groei op lange termijn harmonieus te bewerkstelligen). In beginsel zal elk probleem zich op een natuurlijke wijze als vanzelf oplossen.
144
Daarom is de toekomst van essentiële betekenis. Datgene wat in het heden nog niet geheel goed is, zal dit in de toekomst worden: - Het nog aanwezige 'kwaad' zal in de toekomst oplossen. Meestal betekent dit: wij zijn in staat het kwaad te laten verdwijnen Eens zal alle kwaad verdwijnen: Uiteindelijk zal het goede overwinnen. (Melvin Lerner noemt dit 'The Belief in a Just World hypothesis'). Dit kan vanzelf gaan of gericht menselijk handelen vergen. Daarmede corresponderen resp. de vooronderstellingen: - Het goede komt vanzelf; we behoeven er niets voor te doen, hoogstens te laten. Als de ideale maatschappij al niet vanzelf komt geldt in ieder geval: - Wij kunnen (uiteindelijk) een ideale (utopische) maatschappij scheppen. Vrijheid. Als de mens in wezen goed is en ook het goede zou nastreven, kan men ook op zijn impulsen en daden vertrouwen. Daarom dient hem zo min mogelijk in de weg te worden gelegd: - (Volledige) vrijheid is een noodzakelijke en voldoende voorwaarde voor voorspoed en geluk (en daarmede de hoogste norm). - Vrijheid heeft geen negatieve aspecten. - Vrijheid mag derhalve niet belemmerd worden door het aanleggen van normen (ook niet t.a.v. het economisch handelen). Alle bovengenoemde vooronderstellingen hangen dus samen in de onderliggende (basis)vooronderstelling:
ik ben/wij zijn in wezen goed (zoals een god goed is). Samenvatting hoofdstuk 17 (1)Een god is goed (sterker: hij is de bron van al het goede) en (2) een god weet wat goed is en wat kwaad. Een mens met zelfvergodingtendensen meent (1) goed te zijn en (2) goed en kwaad te kennen. Hij meent dat (1) het goede in belangrijke mate samenvalt met de eigenschappen, waarden en criteria, welke hij tot zijn eigen sfeer rekent (of, bij identificatie met een collectief, tot onze sfeer). Het 'kwade is vooral hetgeen van de eigen sfeer afwijkt. Identificeert men zich met de mensheid als geheel dan betekent dit: De mens is goed, het kwade komt van buiten. Het kwaad is eindig. (2) Voorts meent de betreffende mens dat het altijd volstrekt duidelijk is wat goed is en wat kwaad, wat juist en onjuist is. En dat precies weet, dat hij daarin als het ware is ingewijd. Dat hij de waarheid in pacht heeft. Als individu of als collectief.
145
Een laatste illustratie: Jan Tinbergen Tot slot nog kort een laatste illustratie van enkele van de genoemde dubieuze vooronderstellingen, waarop we ook reeds in hoofdstuk 1 preludeerden. Zoals bekend heeft de beroemde ontwikkelingseconoom en Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen een belangrijk deel van zijn leven besteed aan de vraag hoe de arme, onderontwikkelde landen het beste konden worden geholpen op het pad naar ontwikkeling en welvaart en een niet onbelangrijk deel van de internationale activiteiten in deze waren ook op zijn opvattingen geschoeid. Hoe nu is het mogelijk dat zijn doorwrochte, wetenschappelijk diep doordachte opvattingen, in het geheel niet leidden tot het succes dat er van had mogen worden verwacht ? Aan Tinbergens intelligentie kan het niet liggen; weinigen haalden zijn niveau. Aan zijn kennis van zaken evenmin en al helemaal niet aan zijn motivatie en integriteit, deze worden nog altijd met eerbied geroemd. En toch, na diverse, volgens zijn concept uitgevoerde ontwikkelingsdecennia, is duidelijk dat zijn systeem en adviezen niet functioneerden, ja, soms eerder het tegendeel bewerkten van hetgeen werd beoogd. Hoe is dat verklaarbaar ? Als gezegd: het kan niet aan de ‘klassieke’ kennisbronnen - empirie en denken – liggen en in dat geval kunnen wij de verklaring slechts zoeken in de ten grondslag liggende vooronderstellingen. Het is hier niet de plaats om er heel diepgaand op in te gaan; we willen volstaan te wijzen op drie elementen. a. (ad hoofdstuk 17) Tinbergen ging uit van de goede mens. Het kwaad, zoals corruptie en uitbuiting, zou voortkomen uit de armoede; niet uit de mens zelf. Daarom ontbrak het fundamentele kwaad als principe ook in zijn systeem: als men de mens maar voorrekende hoe hij moest handelen, zou hij dat in beginsel ook wel doen. Helaas, niet slechts de leiders van ontwikkelingslanden doch ook van hulpverleningsorganisaties bleken veelal meer geïnteresseerd in hun eigenbelang dan in het welzijn van de arme bevolking. b. (ad hoofdstuk 11) In het bovengenoemde punt speelt waarschijnlijk ook iets anders een rol. In hoofdstuk 11 noemden wij als heel belangrijke neiging te vooronderstellen dat andere mensen ongeveer net zo zijn als wij zelf. Tinbergen nu was een uiterst aimabel mens, begaan met het lot van zijn medemens en gespeend van elke neiging tot zelfzucht. Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten; helaas bleken de gasten in dit geval wat anders te zijn en bleek Tinbergens vertrouwen, met name in de onkreukbaarheid van leiders van arme landen nogal eens misplaatst.. c. (ad hoofdstuk 13) Tinbergen ging uit van een belangrijke, maar uiterst dubieuze vooronderstelling: de mens is fundamenteel een rationeel wezen. Als je hem maar rationeel benadert en ‘bewijst’ hoe hij dient te handelen zal hij dit ook doen. Helaas bewijst de realiteit vaak het tegendeel en blijken niet-rationele factoren meestal doorslaggevend. Elke psycholoog en politicus is hiermee bekend.
146
DEEL V Reflecties en samenvattingen HOOFDSTUK 18. REFLECTIES OVER ZELFVERGODING Zelfvergoding is een beladen term en een hachelijk begrip. Voor we het weten zitten we in een zwarte kousen kerk te praten over de hoogmoedige, doch schuldige en onmachtige mens, besmet met de erfzonde en geneigd tot alle kwaad. Enige nadere toelichting op ons thema is derhalve wellicht niet geheel en al overbodig. De goddelijke mens. De mens is volgens Jodendom, Christendom en Islam geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. En al zullen humanisten het niet op deze wijze uitdrukken, zeker bij hen staat de menselijke waardigheid hoog in het vaandel geschreven! In deze zin is het de opdracht van de mens beelddrager Gods te worden, te worden als God. Sterker: zijn hoogste opdracht. Daarbij wordt natuurlijk gedoeld op de echte God, op de God met een hoofdletter. ‘Werde was du bist’. Een schepsel, die weet waar hij vandaan komt, waaraan hij zijn bestaan te danken heeft en die zijn geschapen-zijn volledig accepteert. En daarin zijn ‘naar Gods beeld geschapen zijn’ ziet als deel van de schepping en als opdracht. Zoals sommigen het formuleren: worden als God via de Geest van God. Ontsporing. Alles kan ontsporen en zeker deze bijzondere menselijke kwaliteit. En dan geldt de oude opmerking van Aristoteles en Augustinus dat het bederf van het beste leidt tot het slechtste. Deze ontsporing kan leiden tot de aanmatiging dat men de enige is die deze hoogste waardigheid bezit. Het is goed als de mens zich ontplooit, al zijn talenten gebruikt. Sterker, het is zijn opdracht. Het is goed als de mens zijn eigenheid ten volle verwerkelijkt, wordt wat slechts hij of zij kan zijn, als de unieke mens een 'naam' krijgt. Mits het niet gaat om de 'naam boven alle naam'. Dan is er sprake van er een ontaarding van het hoogste menselijke zijn en de hoogste menselijke mogelijkheid. Het gevaar bestaat dat de mens de absolute god wil worden. Dat hij absoluutheid opeist voor zijn ego, voor zijn kleine zelf in plaats van voor het grote Zelf. Voor zijn beperkte ik in plaats van voor de diepste kern in zichzelf, voor dat wat hindoeïsten het Atman noemen. Het gevaar bestaat dat hij zonder God (als) god wil worden. Dan gaat het om zijn ego in plaats van om zijn Hogere Zelf. En dit zal niet zonder gevolgen blijven. Het bezwaar van onbegrensde eigendunk en uitbreiding van jezelf komt vooral daar tot uitdrukking waar het ten koste van anderen gaat. En daarmede tevens van je echte zelf. Bezien wij dit iets nader. Het onderscheid tussen mens en dier. Als wij er goed over nadenken heeft de mens twee facetten, twee essentiële karakteristieken. 1e: Met de dieren en de natuur, met alles wat bestaat, behoort de mens tot het zijn. Hij bestaat, hij is een schepsel en als zodanig begrensd, beperkt, eindig. Dat heeft hij gemeen met alles wat bestaat. 2e: Maar daarnaast beschikt de mens nog over een heel merkwaardige eigenschap, die het dier noch enig ander schepsel bezit. Namelijk dat hij over dit zijn kan nadenken31. Ook over zichzelf. Hij heeft een zijnsen zelfbewustzijn. Hij kan over de wereld en zichzelf nadenken alsof hij dit alles zelf gemaakt heeft. Hij 31
zie ook het begin van hoofdstuk 13
147
kan erover nadenken hoe alles - ook hijzelf - in elkaar zit en hoe hij alles kan veranderen. Dit betekent ook, dat hij kan beseffen dat hij begrensd, eindig is. In de beroemde woorden van Pascal 'Als het heelal de mens verplettert is hij edeler dan wat hem doodt, omdat hij weet wat hem doodt en weet welk voordeel het heelal op hem heeft. Het heelal weet daarvan niets'. Typerend voor de mens is, dat hij niet alleen de wereld op zichzelf oriënteert, maar ook zichzelf op de wereld reoriënteert. Hij lokaliseert zich in haar en kan zijn toevallige, willekeurige positie in haar beseffen. Hij speelt voortdurend de dubbele rol van te zijn en van gedistantieerde zelfkennis. Hij is een soort dubbelganger van zichzelf, hij is een lichaam en beschikt over een instrument 'lichaam', hij bevindt zich in een toestand en kan die beheersen. Hij leeft en hij leidt zijn leven. Hij maakt deel uit van zijn 'Umwelt' en hij is het zelf die haar constitueert. Gebondenheid aan de Umwelt en openheid naar de wereld verbinden zich in hem tot één. Geschiedenis vooronderstelt beider ineenzijn. De mens is tegelijk heer over en afhankelijk van de geschiedenis. Hij bepaalt de geschiedenis en wordt door haar bepaald. De dieren vinden hun volledige zijn reeds aanwezig (Landmann). Zij spelen in hun leven enkel de voor elke soort tevoren gecomponeerde gedragsmelodie af. Zij verwerkelijken enkel de mogelijkheden van hun soort. Zij hebben natuurwetenschappen noch sociale wetenschappen. Zij dragen geen bril, laten hun gebit niet reguleren, implanteren geen kunstharten. Ze zullen nooit symfonieën componeren, complexe techniek bedenken of filosofische verhandelingen schrijven. Dieren hebben - zover bekend - niet zoiets gekend als onze Middeleeuwen, Renaissance of Verlichting. De olifant of de tijger wekken niet de indruk de mammoet en de sabeltandtijger als een verre voorvader van zichzelf te beschouwen. Dieren kunnen uitzonderlijk intelligent zijn, maar zullen nooit hetzelfde soort bewustzijn ontwikkelen als de mens, welke van invloed kan zijn op de hele aarde. Met alle goede, maar ook slechte gevolgen van dien. Dieren bouwen geen vliegtuigen, maar vliegen ook niet in de Twin Towers. De mens kan zichzelf uitroeien, hij bezit het vermogen zichzelf bewust te vernietigen en de aarde in zijn val mee te slepen. De mens kan de toekomst anticiperen. Momenteel verandert het menselijk bewustzijn het aanzien van de aarde zelfs in een tempo, dat in de geschiedenis van het leven ongekend is. In tegenstelling tot het dier moet de mens een deel van zijn 'zijn' nog invullen. Hij kan zichzelf a.h.w. deels construeren, trachten zijn bestaan een zin te geven. De individuele mens kan er niet mee volstaan enkel representant van zijn soort te zijn. De mens kan zijn gedragslijn zelf bepalen, hij is scheppend. De mens moet zich (van zichzelf uit) eerst afmaken, hij moet door eigen inspanning proberen het probleem dat hij voor zichzelf is op te lossen. Anders gezegd: Het dier is geheel en al soort, de mens slechts gedeeltelijk. De mens is - in andere termen - niet alleen schepsel, maar ook een beetje een schepper32. Een schepsel dat iets heeft van hetgeen hem heeft voortgebracht. In religieuze termen zou men zeggen: hij is zowel schepsel als geschapen naar het beeld van zijn schepper. A.h.w. met een deel van diens 'hersens'. Het is de rede die ons tot mensen maakt en onderscheidt van alle andere levende wezens. De mens heeft dus in vergelijking met het dier niet zomaar iets additioneels, maar hij heeft iets fundamenteels erbij. Iets dat ook de hoogste en de laagste dingen mogelijk maakt. Heel schematisch: Dier = zijn. Mens = zijn + zijns/zelfbewustzijn. Twee facetten heeft de mens dus: zijn en zelf- zijnsbewustzijn. Het zijn nu betekent: beperktheid, eindigheid. Het zelf/zijnsbewustzijn betekent: grootsheid, mogelijkheid, scheppen. Maar ook: goed en kwaad kennen.
32
Reeds Bernard van Clairvaux heeft veel behartenswaardigs gezegd over dit onderwerp, met name ook over de positie van de mens als halverwege tussen dier en God.
148
Zoals Lao-Tse ons reeds leerde, kunnen dualismen echter alleen bestaan bij de gratie van elkaar. Zoals licht en donker, koude en warmte, Jang en Jin, alleen dankzij elkaar kunnen bestaan, zo geldt dit ook voor de genoemde twee facetten van de mens. Essentieel is dat beide elementen met elkaar in harmonie zijn, in elkaar tot één verbonden. Dan ontstaat de ware mens. Populair (en veel te onnauwkeurig) gezegd komt het er dus op neer dat de mens een combinatie is van een dier en een god, dat hij schepsel en schepper is in één. Maar deze twee-eenheid kan ook verbroken worden. En dat is meestal het geval. Hij kan verbroken worden op twee wijzen: of het zijn domineert, of het zelf/zijnsbewustzijn domineert. Twee typen ontsporingen. 1e Domineert het zijn, dan is een mens (extreem gesteld) net zoals het dier en de hele natuur. Hij is slechts deel van de aarde, niet meer dan dat. Hij is uitsluitend geïnteresseerd in wat betrekking heeft op de materie, op de wereld. Eten, drinken, genot, bezit, seks etc. Dan ontstaat de mens die in hogere zin geen echte mens meer is. Een massamens, een kuddedier, dat slechts deel is van zijn soort en alleen reageert op impulsen of leeft vanuit een soort instincten. 2e Is er een eenzijdige dominantie van het tweede, van het zelf/zijnsbewustzijn, dan kan de mens ontstaan die het liefst zijn 'zijn' zou verwerpen wegens de daarin gegeven beperktheden. Hij is dan slechts geïnteresseerd in alles wat hem boven de aarde en zijn medemens kan verheffen: kennis, macht, superioriteit etc. Hij wil a.h.w. wel 'gods beeld' dragen, maar niet geschapen zijn. En daarmee ook niet beperkt, niet eindig of begrensd. Anders gezegd: hij wil een god zijn, als god zijn. De aarde en alles wat daarin is, beschouwt hij ook min of meer als zijn bezit. Hij meent het recht te hebben de natuur te exploiteren en naar goeddunken te gebruiken. Het gaat dus om twee typen ontsporingen. Zowel de eerst- als de laatstgenoemde 'ontsporing' heeft zijn eigen bezwaren. Men kan lang discussiëren over de relatieve ernst van de gevolgen (John Stuart Mill zei al dat je beter een ontevreden Socrates kunt zijn dan een tevreden varken). Dit boek ging uitsluitend over het tweede type ontsporing 33. Maar daarbij komt natuurlijk een voor de hand liggende vraag op: waarom legt iemand een eenzijdig accent op zijn zelfbewustzijn ? Waarom verwerpt hij de beperktheden die deel uitmaken van zijn bestaan ? Anders geformuleerd: wat zijn de mogelijke oorzaken van de neiging tot zelfvergoding, van het verwerpen van de eigen beperktheden en begrensdheden? MOGELIJKE OORZAKEN VAN ZELFVERGODING Wij zouden aan de volgende mogelijkheden kunnen denken. a. Onaangenaamheid van de menselijke situatie Beperktheid, eindigheid zijn als zodanig geen prettige zaken. Het lijkt niet meer dan normaal als men die zoveel mogelijk wil ontlopen. De mens heeft er (meest onbewust) veelal grote moeite mee dat hij op een minuscuul stukje van de aarde leeft en dan ook nog onvoorstelbaar kort, dat hij eigenlijk maar heel weinig weet, nauwelijks enige veranderingen in de wereld kan bewerkstelligen en zeker niet van blijvende aard, dat velen in vele dingen beter zijn dan hij, dat hij zo vaak tekort schiet of faalt etc. Kortom, hij is ten 33
Wij herinneren er ook nogmaals aan, dat in dit boek slechts zaken aan de orde komen die samenhangen met (onzichtbare) zelfoverschatting. Dit mag ons evenwel niet doen vergeten dat zelfonderschatting ook bijzonder destructief kan zijn. Het negatieve ego valt echter buiten het kader van onze beschouwingen.
149
diepste eigenlijk niet gediend van al hetgeen hem eraan herinnert dat hij niet meer is dan een klein stukje eenzaam, corrupt, stervend stof in een onmetelijk heelal. Het is misschien wat extreem gesteld, maar eigenlijk is het een stuk ergernis, een gruwel; voor sommigen te pijnlijk om mee te leven. Maar als men het zo stelt blijft één vraag onbeantwoord: waarom heeft men tegen deze beperktheid eigenlijk zoveel bezwaren? Waarom is de mens niet tevreden met de manier waarop hij in de wereld is, met zijn wijze van zijn ? Betekent dit niet dat het 'zijn' tegen zichzelf verdeeld zou zijn ? Dieren maken toch ook geen probleem van hun beperktheid ? Wij komen hierop terug. b. Korte levensduur. Een andere verklaring is dat veel eenzijdigheden en verabsoluteringen op voor de hand liggende wijze voortkomen uit de beperkte levensduur van de mens. Daardoor is zijn ervaring begrensd; sommige zaken ziet hij wel, andere niet; hij leeft maar op één plek etc. Zou hij langer leven dan zou hij meer ervaring krijgen en zijn bijna vanzelfsprekende gebondenheid aan zijn milieu, cultuur, tijdgeest etc. kunnen transcenderen. Hij zou beseffen dat er meer is en daarmee ook zijn werkelijke grenzen beter leren kennen. Maar: wij zien in deze weinig verschil tussen mensen die 25, 50 of 100 jaar leven ! c. Angst. De genoemde tendens kan ook samenhangen met een elementaire behoefte aan zekerheid als gevolg van de existentiële onzekerheid en sterfelijkheid van de mens. Maar dieren zijn ook sterfelijk en geven geen blijk van de bewuste neiging! d. Kleinheid. Wellicht heeft de mens tegenover de overweldigende werkelijkheid slechts de keuze tussen de ontkenning of de verkleining daarvan. Het is immers een werkelijkheid met zulke proporties, dat het individuele bewustzijn haar niet echt kan vatten. Begrijpelijk. Maar, dit geldt ook voor dieren en die reageren niet op deze wijze! e. Onze fylogenetische achtergrond . Onze 'nieuwe' hersenen zouden niet goed aangepast zijn aan de oude, aan de hersenen van de 'Killer Ape'. We denken dat we ons gedrag kunnen overzien en beheersen, terwijl we intussen ook heel andere fylogenetische instructies krijgen. We zouden vanuit de evolutie, vanuit ons dierlijke verleden een primitief brein hebben en ons bewustzijn is daar a.h.w. 'bovenop' geplaatst. Dat zou de oorzaak zijn van alles wat er misgaat. Ongetwijfeld een interessante theorie, verwant aan hetgeen we bij sommige vitalistische filosofen aantreffen. Maar deze theorie is wel opgesteld met hetzelfde ‘wankele’ bewustzijn dat verantwoordelijk zou zijn voor de ontsporingen ! Tenslotte een heel simpele ‘verklaring’: f. de neiging zou domweg zijn aangeboren. Reeds Anaximenes drukte het onnavolgbaar uit: 'Alles buiten de enkeling vertelt hem dat hij niets is; alles binnen in hem geeft hem de overtuiging dat hij alles is'. Maar, als dit waar is, vanwaar dan deze innerlijke overtuiging dat hij alles zou zijn?
150
Om daar beter zicht op te krijgen willen wij ons, na enkele verklaringen vanuit een overwegend wijsgerig antropologische gezichtshoek, wenden tot de filosofie en ons bezinnen op een fundamenteel aspect van de aard van de relatie van de mens en de wereld om hem heen. Subject-object splitsing Laten wij de zaak eens bezien vanuit de verhouding tussen de mens en zijn omgeving. Daarbij komen wij bij het klassieke thema van de subject-object splitsing. Volgt U mij eens even in een denkexperiment. Stellen wij ons een mens voor die geen enkele verbondenheid voelt met zijn medemensen en de rest van de wereld. Zo iemand bestaat eigenlijk alleen uit waarneming en denken; uit zintuigen en hersens. Voor zo iemand bestaat alles eigenlijk alleen maar dankzij zijn waarneming. Hij is het punt vanwaar de gehele waarneming zich ontvouwt en in deze zin is hij het centrum van het heelal en voorwaarde voor alles wat bestaat. Hij is het centrum van alles, een god voor wie alles niet anders dan middel is. Hij is het enige echte zelf, de enige echte geest in het universum. Al het andere is slechts een soort enorme bioscoop die alleen voor hem bestaat. Wat hij niet ziet bestaat eenvoudigweg niet. Beperktheid is daarom ook helemaal geen thema, het is niet aan de orde, want hij is zelf het criterium voor alles. Een dergelijk solipsisme is natuurlijk wel extreem geformuleerd. Maar het is toch iets waarvan bepaalde elementen telkens weer terugkomen: denk aan Goethe's Faust, aan het moderne subjectivisme en aan belangrijke elementen van het postmodernisme. Als men hierop doordenkt kan men stellen dat de menselijke neiging om zich de eigen beperktheid onvoldoende te realiseren eigenlijk een zeer natuurlijke neiging is die rechtstreeks voortvloeit uit het gegeven dat men alles via zichzelf waarneemt. Als een mens de plaats is waar zijn waarneming zich ontvouwt, als hij alles slechts via zichzelf kent, indien alles slechts bestaat bij de gratie van zijn eigen waarneming, is het toch eigenlijk niet meer dan normaal dat hij zich het centrum van al het zijnde voelt en alles als relatief t.o.v. zichzelf? In deze zin heeft het een zekere logica te stellen dat ik 'das Mass aller Dinge' ben. Van hier is het echter een kleine stap naar: alles en iedereen is er slechts terwille van mij en mogen zonder scrupules in mijn dienst worden gesteld. Egoïsme lijkt het noodzakelijke complement van egocentrisme. Hoogmoed lijkt ‘normaler’ dan bescheidenheid. En dat geldt dan ook voor overmoed, ‘hybris' – zoals de Grieken het noemden – hij die zijn grenzen niet kent, en daarvoor door de goden wordt gestraft. Gezien in het licht van deze subject-object verhouding zou dit dus tevens betekenen dat de mens van nature (in de zin van zijn door de natuur gegeven verhouding tot de buitenwereld) geneigd is (en naar hij meent gerechtigd) alles en iedereen in eigen dienst te stellen, voor zichzelf te gebruiken. Als een god, beter gezegd de enige god. Slechts indien hiertegen een corrigerende kracht werkzaam is, een innerlijke gevoel van verbondenheid met het zijn en met name met andere mensen (en gelukkig is dat meestal het geval), als er van binnenuit iets is als medemenselijkheid, (naasten)liefde, vriendschap etc. kan deze oerneiging worden overstemd en eventueel buiten werking gesteld. Conflicten zijn normaler dan harmonie Als wij op het voorgaande doordenken, komen wij op een andere belangrijke consequentie. En wel deze: als ieder mens zich in de bovengenoemde zin als het centrum beschouwt en als iedereen daar dezelfde consequenties uit trekt kunnen conflicten niet uitblijven. In deze zin zijn conflicten niet anders dan normaal ! En laten wij wel zijn, de geschiedenis laat op dit punt ook niet veel ruimte voor twijfel: soms heeft men het gevoel dat het eerder de vrede is die een verklaring behoeft dan de oorlog. Apriorisch
151
Of wij nu bovenstaande filosofische verklaring of enige andere verklaring aanhouden - of los daarvan spreken over een aangeboren neiging - het is van belang steeds in gedachten te houden, dat het gaat om iets dat apriorisch is. De geschetste zelfverabsoluteringspretentie moet altijd in deze zin begrepen worden. Het gaat niet om iets dat gezien kan worden als een afgeleide uit een aantal factoren, die iemand individueel of collectief tot een dergelijke pretentie of voorkeur brengen (al kunnen ze deze natuurlijk wel versterken of afzwakken) doch veeleer omgekeerd. Het gaat om een in beginsel autonoom verschijnsel, een autonome, niet geïnduceerde superioriteits- en absoluutheidsvooronderstelling als primaire gegevenheid, waar pas in tweede instantie de argumenten, motiveringen, 'ophangpunten' bij gezocht worden. Dit volgt reeds uit het feit dat allerlei hiermee samenhangende begrippen onmogelijk autonoom te bewijzen zijn. Superioriteit is evenmin te bewijzen als bijv. vooruitgang; het 'bewijs' hiervan is afhankelijk van de definities die we aan deze begrippen toekennen en dus van een apriori, een vooronderstelling, een waarde-uitspraak. En daarna moeten de feiten, die noodzakelijk zijn voor de ondersteuning van dit apriori, nog uit de grote veelheid van mogelijkheden worden geselecteerd, volgens het gewenste schema geordend en geduid. In feite worden vooronderstellingen - ook die van de eigen absoluutheid - niet aan de realiteit ontleend, doch wordt de werkelijkheid gepast in de gereedliggende basisvooronderstelling. Dat het eigenlijk gaat om een vorm van speculatief denken, moge blijken uit het verschijnsel dat er vele theorieën bestaan en vele collectieven die in uiteenlopende vormen uitdrukking geven aan eigen superioriteit: ware één van hen onomstotelijk te bewijzen, dan zouden de andere uiteindelijk wel moeten verdwijnen. Het eerder genoemde 'Presuppositions ... are not read out of but read into experience' geldt ook voor de 'ultimate presupposition’ van de eigen absoluutheid. Het komt er eigenlijk op neer, dat aan de mens een (oer)tendens inherent is om absoluut te willen zijn. Om een soort godje te zijn. Natuurlijk,er zijn vele uitzonderingen, doch deze bevestigen de regel dat de mens zijn beperktheid,zijn eindigheid, onvoldoende beseft en onvoldoende aanvaardt. Maar voor een goed begrip nogmaals, slechts als tendens. Beter gezegd als één van de tendenzen die het menselijk denken en handelen drijven of beïnvloeden. Vele mensen zoeken in hun leven slechts gezellige vrienden, een goede relatie, leuke kinderen, een prettige redelijk betalende werkkring, een huis met een tuintje, af en toe een leuke vakantie enz. enz. Niettemin spelen daarbij op de achtergrond - en voor sommigen op de voorgrond – wensen en strevingen die slechts verklaard kunnen worden vanuit de zelfverabsoluteringstendens. Dit kan bijv. betekenen dat hij geen vrienden zoekt, maar prestigieuze vrienden. Of een relatie of kinderen waarmee hij eer kan inleggen. Geen werkkring waarin hij zijn capaciteiten kwijt kan, maar een die status geeft. En een salaris (+ bonus !) dat zijn belangrijkheid onderstreept. Geen fijn huis om in te wonen maar een jaloersmakend huis, dat duidelijk maakt hoe rijk en belangrijk hij is. Geen leuke reizen, maar reizen die nog door niemand zijn gemaakt of die niemand zich kan veroorloven. Het gaat met andere woorden niet meer om de mensen en dingen zelf, maar om de eer, de uitstraling van belangrijkheid die ze hem verlenen. Die een klein godje van hem maken. Ter vermijding van misverstand moeten wij nog een kanttekening maken. Hoogspanning Bij de genoemde tendens tot zelfverabsolutering, godgelijkheid gaat het niet slechts om een koel, bijna abstract streven, maar veeleer om iets dat een diepe emotionaliteit heeft, iets waar a.h.w. hoogspanning op staat. En deze ontlaadt zich vooral op degene die waagt het aan te tasten. Zelf de ogen sluitend voor eigen begrensdheden, wil degene die behept is met deze neiging daar ook niet aan herinnerd of op gewezen worden. Het is wellicht om deze reden dat men vaak ook emotioneel verbonden is met zijn eigen 'presuppositions' (zie ook de passage in hoofdstuk 2 over de 'wens tot behoud van vooronderstellingen'). Het gaat niet zozeer om een bewuste neiging, om een min of meer expliciete ontkenning van de beperktheden van het menselijke bestaan op zichzelf, als wel om een existentieel probleem, om een diepe
152
worteling in het menselijke zijn van een onvoldoende doorleving van hoe de mens werkelijk is, van zijn werkelijke positie. Het gaat om iets dat a.h.w. in de bloedbanen zit. Aanvaardt men zijn beperktheden alleen rationeel, dan erkent men ze wel met zijn verstand, doch niet met zijn hart. Dan zal het bijv. wetenschappelijke conclusies wel enigszins kunnen beïnvloeden, maar eerder in de sfeer van de kanttekeningen aan het einde van een betoog dat op deze wijze wordt gerelativeerd. Het betoog als zodanig zal evenwel niet deze geest ademen. TWEE GRONDHOUDINGEN In het voorgaande betoog bleek impliciet dat er sprake is van twee mogelijke grondhoudingen 34. Bezien we dit iets nader. In laatste instantie gaat het om de vraag hoe men zichzelf ziet, hoe men (bewust of onbewust) tegen zichzelf aankijkt. En daarmee tevens tegen zijn eigen kennismogelijkheden. Het cruciale punt is eigenlijk het volgende. Waar begint het verhaal ? We kunnen (1) beginnen bij de situatie waarin we ons bevinden. Ons startpunt kiezen in het bestaande. En dat ligt toch wel redelijk voor de hand. Bezien we dat iets nader. Onze kennis berust op waarneming en denken. En daarmede ook op de mogelijkheden, de kwaliteit en de eigenschappen van ons waarnemings- en denkapparaat (onze zintuigen en onze hersens). Nemen we dat als laatste en volledig betrouwbaar uitgangspunt, dan moeten we ook vertrouwen op hetgeen daaruit voortvloeit. Dan gaan we er eigenlijk impliciet vanuit dat de zintuigen en het denken volmaakte kennis opleveren, in elk geval de best mogelijke. En tenslotte hebben we ook geen andere kennisbronnen. Maar als we principieel blijven betekent het niet alleen dat alles precies is zoals we het waarnemen (en in elkaar zit zoals we erover denken), maar ook, dat al hetgeen buiten onze waarneming en denken valt er niet toe doet. Dat kunnen we niet serieus nemen – zo menen we onbewust - anders is het hek van de dam. Dan kunnen we immers ook niet vasthouden aan de absolute betrouwbaarheid van onze zintuigen en ons denken als laatste basis van onze kennis. Dit betekent dat we ons dan alleen bewust zijn van de werkelijkheid die we zintuiglijk kunnen waarnemen en rationeel kunnen controleren. In deze zin treden wij, treedt de mens, tevoorschijn als een autonome waarnemer en denker, die zich geen rekenschap geeft en ook niet hoeft te geven - van zijn eigen positie. (2) Maar er is een andere mogelijkheid. We kunnen als het ware ook een stap terug doen en het verhaal wat eerder laten aanvangen. We kunnen ons realiseren dat we dit kennisapparaat, onze zintuigen en ons denken, hebben 'aangetroffen'. Dan komt de vraag op: welke reden hebben wij eigenlijk om te vooronderstellen dat deze aangetroffen ‘kennisapparatuur‘ volmaakt, absoluut zou zijn ? Waarom zouden ze eigenlijk alles kunnen waarnemen en nog perfect ook; waarom zou het denken alles kunnen doorgronden ? We hebben er tenslotte geen briefje bij gekregen waarin dat - met een garantiebewijs werd bevestigd. Op grond waarvan nemen wij eigenlijk als vanzelfsprekend aan dat deze aangetroffen waarnemings- en denkapparatuur al het zijnde zou kunnen kennen ? En dat ook nog vlekkeloos? Waarom zouden er geen mankementen aan kunnen kleven? Hoe weten we eigenlijk zo zeker dat onze waarneming en ons verstand ons misschien niet bedriegen ? Het onder ogen zien van deze mogelijkheid karakteriseert de tweede grondhouding. Twee 'grondhoudingen' dus. De eerste is dat we de mens en het gegevene - in casu de zintuigen en het denken - als begin- en eindpunt nemen. Iets waarop we ons volledig mogen baseren. .
34
Ter vermijding van misverstand wijzen wij erop dat het bij deze twee grondhoudingen gaat om iets anders dan bij de eerder genoemde twee typen ontsporingen.
153
Het tweede is dat men incalculeert dat alles wat de mens weet, afhangt van de structuur en kwaliteiten van zijn 'kennisapparaat'. Dat betekent dat men hoogstens kan zeggen: 'Als mijn verstand (resp. mijn zintuigen, hersens, evt. intuïtie etc.) mij niet bedriegt ' dan.... Of: 'met mijn waarneming of denken correspondeert dit of dat'. Maar nooit: dit is zus of zo35. De mens en het gegevene zijn dan geen absoluut startpunt- en eindpunt, maar iets waaraan wellicht iets is vooraf gegaan. En dit betekent relativiteit en conditionaliteit. Waar ‘de denker buiten schot blijft' en zijn denken als gegeven startpunt neemt zonder het denken en de denker zelf ter discussie te stellen, is sprake van verabsolutering van het denken. Mutatis mut. geldt hetzelfde voor de waarneming, het handelen en het oordelen. Natuurlijk gaat het in de praktijk vrijwel nooit om pure vormen van deze grondhoudingen; bijna altijd vertoont de mens een mixture van beide. En dit geldt ook voor ons volgende punt. Onmacht, onwil of angst Indien het waar is dat de mens zich in het algemeen onvoldoende bewust is van zijn begrensdheden en zijn eindigheid kunnen we nog wat filosoferen over de vraag in welk licht wij dit moeten bezien. Het gaat om vraag: Kun je, kan de mens, je/zijn beperktheid niet (volledig) beseffen, durf je het niet of wil je het niet ? Is het misschien zo dat je het (soms) niet kunt doordat je het niet durft of omdat je het (onbewust) niet wilt ? Men kan zich zelfs afvragen of en hoe men ertoe zou kunnen komen het te willen en waarom sommigen dit wel willen en kunnen en anderen niet of minder. De rol van de corrigerende realiteit is natuurlijk van grote betekenis, maar kan zeker niet alles verklaren: waarom accepteren sommigen deze correctie veel minder dan anderen ? Besef van de werkelijke omvang van eigen beperktheid is essentieel. Individueel is dit al moeilijk, collectief is het nog veel moeilijker en voor de mensheid als geheel is het kennelijk bijna onmogelijk zich bewust te worden van zijn werkelijke situatie. Het antwoord op bovenstaande vraag zullen we toch primair moeten zoeken in de keuze uit beide grondhoudingen. Als men ten diepste voor de eerste kiest betekent dit dat men eenvoudig geen beperktheden wil accepteren. Daarachter kan onbewust zelfs de woede schuilen van de wil en van de rede dat er dingen zijn die de wil en de rede zelf ontstijgen. Leeft en denkt men vanuit de tweede grondhouding dan betekent dat niet dat men al zijn beperktheden volledig in beeld heeft. Natuurlijk zal men steeds weer beperktheden over het hoofd zien of onderschatten, maar is men principieel wel bereid om ze te accepteren. Ergerlijk. Ik ben mij ervan bewust dat het bovenstaande verhaal en de daarmee samenhangende conclusie misschien een beetje ergerlijk is, om niet te zeggen aanstootgevend. Want het kan datgene aantasten wat we soms als een grote kostbaarheid koesteren. De autonomie en feilloosheid van onze waarneming en van ons denken. En niet te vergeten van onszelf en onze zuivere inborst. Maar ten onrechte koesteren. Want het houdt ons af van ons echte zelf, van dat wat we ten diepste en wezenlijkste zijn. Het betekent in feite dat we niet tevreden zijn met hoe we werkelijk zijn, met ons werkelijke zelf. Tenslotte een laatste punt: IS DE ZELFVERGODINGSNEIGING EEN FATUM ?
35
vergelijk ook Kant’s ‘Das Ding an sich’
154
In het volle besef dat een waardevrije behandeling nooit mogelijk is – en al helemaal niet bij een onderwerp als het onze – hebben wij niettemin getracht ons onderwerp steeds zo wetenschappelijk mogelijk te behandelen en te onderbouwen. Maar eens raken wij aan principiële grenzen, waar geen enkel wetenschappelijk onderzoek, hoe ver ook voortgezet, ons verder kan helpen. Dit werd bijv. duidelijk bij de beschreven keuze uit de twee grondhoudingen. Bij het zoeken naar een antwoord op de vraag naar de zin, de betekenis en de laatste kwaliteit van onze zintuigen en ons denken komen wij op een terrein dat het gebied van de wetenschap transcendeert en komen we onvermijdelijk op het gebied van de levensbeschouwing en met name bij de vraag naar de laatste oorzaak en zin van het bestaan en van zichzelf. Tot slot daarom een thema dat eigenlijk buiten het kader van ons betoog ligt, maar dat we toch niet geheel buiten beschouwing willen laten. Als – zoals we telkens weer zagen – de neiging tot zelfvergoding, de tendens om de eigen beperktheden en begrensdheden onvoldoende te accepteren -soms grote – schade kan aanrichten ligt de vraag voor de hand: Is de zelfverabsoluteringstendens een fatum ? Of kunnen wij het buiten werking stellen ? Of zelfs ‘genezen’ (een term waarmee wij natuurlijk heel duidelijk buiten de waardevrijheid treden) Bestaat er iets als een soort therapie ? La vraie civilisation. .n'est pas dans le gaz, ni dans la vapeur, ni dans les tables tournantes. Elle est dans la diminuation des traces du péché originel (Baudelaire (!))
Als we alleen kijken naar de ‘traditionele’ omschrijving van de zelfvergoding (hooghartigheid, dominantie van het ik etc.) is men geneigd te zeggen dat het anders zou moeten kunnen. Talloos immers zijn de geslaagde voorbeelden van mensen bij wie nauwelijks iets van zelfvergoding (in deze zin) te bespeuren valt, ook daar waar dat eerder wel het geval scheen. Velen hebben niet zichzelf doch de ander steeds weer centraal gesteld en brengen het ‘heb u naaste lief als uzelf’ dagelijks in praktijk. Het lijkt dus zeker mogelijk en het laatstgenoemde gebod vooronderstelt dit natuurlijk ook. Ook grote filosofen hebben de Ander centraal gesteld: denk slechts aan Buber en Levinas. Of denk aan de Bergrede. Maar waarom gebeurt het dan toch zo weinig? Kunnen wij deze neiging uit de wereld helpen of minstens temperen ? En: hoe staat het met de verborgen zelfvergoding; verdwijnt die ook als de dominantie van het ego afneemt ? In het onderstaande concentreren wij ons op het eerste: de traditionele zelfvergoding (hoogmoed, dominantie van het ego etc.). Wij kunnen in dit verband denken aan enkele mogelijkheden: 1. Directe bestrijding van de neiging. Dat is echter meestal nauwelijks effectief. Bovendien kan het zelfs niet ongevaarlijk zijn: het onderdrukken, frustreren van superioriteitsgevoelens kan leiden tot vormverandering en/of verschuiving naar een ander object (denk aan Hitler, zie bijv. diens biografie van Kershaw) 2. Inperking van de gevolgen Zelfvergoding roept tegenkrachten op en deze kunnen de oorspronkelijke kracht neutraliseren of zelfs in een andere richting overstemmen. Ook het dialectisch proces kan in dit licht worden bezien, namelijk als een noodzakelijke correctie op eenzijdigheden. Als een correctie op verabsoluteringen en in deze zin indirect als een gevolg van een onvoldoende besef van de menselijke beperktheid. Maar inperking van een neiging is natuurlijk iets anders dan het verdwijnen ervan. 3. Bewustmaking
155
Men kan alleen ergens iets aan doen als men zich bewust is van het bestaan ervan. Hebben de nadelen, de schadelijke gevolgen die men van deze neiging kan ondervinden, misschien als neveneffect dat men ontdekt dat er iets mis is, zodat men om deze reden een beter spoor zoekt ? Helaas slechts zelden. Meestal zoekt men de oorzaken elders of treden verschuivingen op. Daarom ook heeft het waarschijnlijk weinig zin iemand aan te raden bewust te trachten als een god te worden in de hoop dat hij, uit de onvermijdelijke mislukking ervan, zal ervaren hoe en wie hij werkelijk is. De wil heeft in deze slechts een beperkt bereik. Voortdurende inspanning kan egoïsme afzwakken, maar kan het niet wegnemen. Het ego kan en zal zich namelijk niet uit vrije wil vernietigen. Wat eigen inspanning kan doen, is de weg vrijmaken, de weg bereiden voor de macht die het ego wél kan vernietigen en ervoor zorgen dat dit op het juiste tijdstip en met succes gebeurt. 4. Het lijden. Het is vaak het lijden waardoor een mens zich bewust wordt van zijn werkelijke situatie. Zowel in het Christendom als in het Boeddhisme is dit een bekende notie. Een hooghartig mens kan door het lijden ‘gesnoeid’ worden.36 Dit geldt in beginsel voor alle vormen van lijden: lichamelijk zowel als psychisch of economisch (armoede). Het lijden vermindert de kracht van het ego. De echte vijand op het pad is het Ik en hoe meer de loop der dingen het Ik deprimeert, des te sneller zal het leren zich daaruit terug te trekken. Maar het lijden of de eigen pogingen kunnen mensen er hoogstens toe drijven om een oplossing te zoeken (pas wie een wond heeft zoekt de wondzalf). Maar een werkelijke therapie, waar is deze te vinden ? Daarover valt natuurlijk heel veel te zeggen; talloos velen in Oost en West hebben erover geschreven. Hoewel het – nogmaals - eigenlijk allemaal buiten het kader van dit boek valt, willen wij toch niet nalaten er althans iets over te zeggen. Bezien wij het kort en natuurlijk veel te oppervlakkig vanuit hetgeen men wel het ‘Oosterse’ en het ‘Westerse’ denken noemt (waarbij overigens bepaalde overeenkomsten opvallend zijn). Ten aanzien van het eerste beperken we ons tot één schrijver en hiervoor kiezen we Paul Brunton37, die zowel door het Hindoeisme als het Boeddhisme is geïnspireerd. Brunton wijst erop dat Het ego zichzelf niet kan redden. Waarom niet ? Omdat het heimelijk niet wil worden gered, want dat zou zijn ondergang betekenen…..Overal om ons heen zien we het overvloedige bewijs van het feit dat iemand die daar niet klaar voor is, totdat hij of zij voldoende ervaring met de wereld heeft, genoeg frustratie en teleurstelling heeft opgelopen om pas op de plaats te maken en zich nederiger op te stellen….Het leven moet dat voor hen doen en doet dit voornamelijk door ze te kwellen met verdriet, verlies, teleurstelling, ziekte en dood. Brunton stelt dat het de bestemming van het ego is om, in twee betekenissen van het woord, opgeheven te worden in het Hogere Zelf (een term die overigens als zodanig niet voorkomt in het Boeddhisme) om daar te worden getransformeerd. Maar omdat het niet uit vrije wil zijn eigen leven tot een einde zal brengen, moet er een kracht van buitenaf aan te pas komen om die opheffing te bewerkstelligen. Die kracht is genade. Alle aspiraties en gebeden, protesten en zelfbeschuldigingen ten spijt, wil het ego uiteindelijk niet opgaan in het Hogere Zelf. Iedere keer dat je moedig een moeilijkheid onder ogen ziet, draagt dit bij aan je innerlijke wijsheid, maar het zich bewust worden van het Hogere Zelf is een gebeurtenis die zich uitsluitend door genade voltrekt. Het gaat erom de noodzaak te voelen van een macht buiten henzelf die datgene kan schenken wat men op eigen kracht niet kan krijgen. Brunton gaat zelfs zover te stellen dat het Hogere Zelf het heft in handen kan nemen door karma vrij te maken in de vorm van gefrustreerde ambities, teleurgestelde hoop of zelfs een geruïneerde gezondheid (het begrip ‘karma vrijmaken’ is overigens niet Boeddhistisch). Het gaat erom zich niet vast te klampen aan het ego; de kunst van het loslaten te leren, van dat wat in ons bestaan van voorbijgaande aard is. De Ware Individualiteit – het gevoel van eenvoudigweg Zijn – vergaat nooit. Wat er ook gebeurt, het Hogere Zelf is steeds aanwezig en zal je door en uit je moeilijkheden 36 37
Onnavolgbaar beschreven door Tolstoj in De dood van Ivan Iljitsj Paul Brunton, What is Karma
156
leiden, aldus Brunton, die met zijn opvatting verwant is aan veel Oosters denken. Meditatie speelt in dit alles een essentiële rol. Ook in het Christendom gaat het erom dat de mens zich alleen van deze neiging zal kunnen bevrijden door zich werkelijk existentieel bewust te worden van zijn echte zelf en van zijn werkelijke situatie. Van hoe hij is ‘bedoeld’ en van de wijze waarop hij in de wereld is geplaatst. Hoe ? In beginsel slechts door de Geest der Waarheid, vanuit de ware Geest. De mens immers is begrensd in al zijn functies en in al zijn aspecten, doch met één uitzondering, namelijk daar waar hij deel heeft aan het Onbegrensde, aan de zuivere Oergeest, de Heilige Geest. En juist die Geest doet hem zijn (aardse) beperkingen en begrenzingen inzien. Deze Geest komt als men er (in het gebed) om vraagt. Sommigen stellen het zo, dat door de afval van de religieuze wortel van het mensengeslacht een verabsolutering en dus overspanning is ontstaan van het tijdelijk-creatuurlijke en dat genezing hiervan slechts kan plaatsvinden door een herstel van de band. Slechts door de Geest van God kunnen we worden wat we zijn: een kind van God. Maar dan wel de God Jezus, die van de naastenliefde (die zich zelfs tot de vijand uitstrekt), van de voetwassing en de zelfontlediging, niet de Zeus die op de Olympus troont. Heel relevant in deze zijn de opvattingen van de joodse denkers Levinas en Buber. De ‘therapie’ (hoewel ze het zeker niet zo noemen) moet komen van de Ander. Het is het Gelaat van de medemens, dat ons kan verlossen van onze waanbeelden. Het is in dat gelaat, dat het Oneindige zich manifesteert. Ook hier twee grondhoudingen: waar valt het accent, op het ik of op de ander?
157
HOOFDSTUK 19 SAMENVATTING EN CONCLUSIES Eigenlijk is het merkwaardig. Regelmatig komt men termen als ‘voor god spelen’, ‘godgelijk willen zijn’, zelfvergoding etc. tegen, maar nooit werd dit begrip behoorlijk onderzocht. Mensen van alle geloofsrichtingen gebruiken het evenzeer als atheïsten, men treft het aan in de psychologie (denk bijv. aan Künkel of Jung), in de geschiedenis, in de literatuur (‘ik ben een god in het diepst van mijn gedachten’), de theologie ja, waar niet. Maar nooit werd het serieus geanalyseerd. Nergens wordt gepreciseerd wat de definitie is van de god die men schijnt te willen imiteren, waarom men dit wil en wat de consequenties van dit streven kunnen zijn. Misschien omdat de betekenis te duidelijk lijkt. Iedereen weet toch wat er wordt bedoeld? Het gedrag van macho’s die zo graag 'baasje' spelen. Chefs die hun afdelingen terroriseren, Bestuursleden die een club als hun bezit beschouwen. Narcisten die graag gevleid worden, politici of sportlieden die slechts hopen met grote koppen in de krant te komen, bedrijfsleiders die slechts denken in termen van 'the bigger the business the bigger the man' enz. Niet alleen individueel, maar ook collectief :'we are the champions', 'Deutschland über Alles', 'Gods own country' 'onze vereniging of universiteit is de beste’ etc. Of men denkt aan mensen of collectieven, die menen de waarheid in pacht te hebben, of dit nu een tak van wetenschap, een politieke of levensbeschouwelijke opvatting, ethiek, kunst of wat dan ook betreft. Maar dit alles is slechts het zichtbare topje van een ijsberg; we zien hoogstens wat al opvallend aanwezig is. Maar de ijsberg is veel groter en omvat veel meer dan de dingen waaraan we bij zelfvergoding plegen te denken. Het gaat niet alleen om macht of eer, het drukt zich uit op alle terreinen des levens, ook daar waar wij er slechts zelden aan denken. Het beïnvloedt de wijze waarop wij waarnemen en ligt daarmee ten grondslag aan verkeerde beoordelingen en hun gevolgen. Het beïnvloedt ons denken en daarmede onze kennis. Het werkt door in vooronderstellingen die wetenschappers op een verkeerd spoor kunnen zetten.. Het bepaalt onze opvattingen over ruimte en tijd. Onze opvattingen over goed en kwaad, onze waardeoordelen. Het speelt in kleine en grote conflicten, in de wijze waarop we met onze gezondheid of het milieu omgaan. Verkeerde personeelsbeoordelingen of investeringen kunnen eruit voortvloeien. Het biedt zelfs een verklaring voor historische dwaasheden als het Paard van Troje (waarom haalden ze dat beest in vredesnaam binnen de poort?) of historische misvattingen, zoals de zon die om de aarde zou draaien. En voor oorlogen zoals in Vietnam of Irak. Het is kortom onverstandig het begrip zelfvergoding niet serieus te nemen. Het wordt veel te mager gedefinieerd en is verstard tot - hoogstens - een steriel 'weetje' waar we niets mee doen. Maar het is uiterst relevant; het omvat veel meer en heeft een veel grotere verklaringskracht dan gewoonlijk wordt aangenomen. Het doortrekt niet slechts het politieke gebeuren, maar evenzeer de wetenschap en ook ons gehele dagelijkse leven. Het gaat vooral ook om dingen die we helemaal niet met slecht associëren, laat staan met zondig. Overal werkt deze tendens. Hij wordt hoogstens begrensd door de logica en de ervaring; dit zijn de wallen waar het schip op botst. Beter gezegd kan botsen, want ook deze kunnen soms verkracht worden. En in het speculatieve denken bestaan er in het geheel geen 'wallen' meer ! Het gaat om een soort virus dat zich heeft genesteld in alle vezels en poriën van de mens, om iets dat a.h.w. in onze bloedbanen zit. En zelfs in onze ogen en hersens ! Het is een soort aanschouwingsvorm en denkvorm die alles doortrekt. Uiteindelijk ligt hier de diepste wortel van de problemen, de oorzaak van alles wat er misgaat, rechtstreeks of langs grote omwegen. Het gaat om een (wellicht zelfs het) grondmotief van onjuist denken, oordelen en handelen. Het is een misverstand dat dit streven zou zijn voorbehouden aan hooghartige of domme mensen. Zelfs superintelligente en superbescheiden wetenschappers - als bijvoorbeeld onze Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen – bleken er niet geheel van gevrijwaard (het lijkt ook de enig mogelijke verklaring dat zijn briljante en invloedrijke ontwikkelingstheorieën niet bleken te werken).
158
Als we over zelfvergoding spreken gaat het allereerst om de vraag: ‘wat is een god?’. Beter gezegd: ‘wat verstaat men er in dit verband onder ?’ Wie in het bestaan van God gelooft38, vanuit welke religie ook, zegt meestal: God is absoluut en de mens is dat niet. De mens is eindig, feilbaar, onmachtig, tijdelijk . God daarentegen is oneindig, onfeilbaar, almachtig, eeuwig etc. God is absoluut, een mens is relatief. Wie niet in (een) god gelooft zegt veelal: een god is de projectie van alles wat de mens eigenlijk zou willen zijn; de volmaaktheid, absoluutheid, die hij niet bezit, zoekt hij in zijn god. Maar voor beide categorieën, gelovig of niet, geldt: God, of een god, is in beginsel de belichaming van het absolute, het volmaakte, het volledige, onfeilbare. Zelfvergoding nu houdt in dat men dit laatste eigenlijk wil zijn, en soms pretendeert te zijn, hoe weinig ook. Dat men niet klein wil zijn maar groot, niet onwetend maar ingewijd in alle kennis en waarheid, niet iemand zonder macht of invloed, maar iemand met veel macht en/of invloed, niet iemand die maar ‘een seconde leeft’, maar een tijdloos wezen die men zich nog heel lang zal herinneren, niet iemand die slecht of onbetrouwbaar is maar een goed en betrouwbaar mens, niet iemand die fouten maakt, maar een wijs iemand die perfect werkt met een feilloos oordeel, niet iemand die slechter of minder is dan anderen, maar iemand die beter en belangrijker is enz. enz. Het gaat erom dat men impliciet zijn onmacht onderschat, zijn belang of invloed overschat; denkt meer te weten dan men weet, meer en scherper waar te nemen dan men in feite doet, minder afhankelijk, autonomer, perfecter, onkwetsbaarder, geliefder, beter, centraler etc. te zijn dan men in feite is. Er is kortom een rijke keus. Maar - zoals wij al in boek 1 zagen - wat men ook kiest, het gaat er telkens om, in welke vorm dan ook, dat alles wat absoluutheids-elementen bevat voor velen aantrekkelijk is. Het absolute lijkt een begerenswaardig 'goed', een nastrevenswaardig 'bezit', met name in de zin zelf absoluut te zijn of absoluut te worden. In dit verband kunnen wij spreken van een tendens tot absoluutheid , tot zelfverabsolutering (letterlijk het op zichzelf stellen en buiten verhouding grootmaken van dat deel van de werkelijkheid, dat men zelf is). Het gaat om de neiging zichzelf niet zozeer te zien als een heel klein onderdeel van het geheel der werkelijkheid, doch veeleer omgekeerd: om de tendens de werkelijkheid, het niet-ik, als minder beduidend te zien dan het ik of het als deel van het ik op te vatten. Deze tendens troffen wij aan in drie vormen: als individu, als deel van een collectief en als mensheid. Populair gezegd: als we onze werkelijke wensen onder een sterk vergrootglas zouden leggen, zouden we ontdekken dat de meeste mensen best graag een beetje 'absoluut' zouden willen zijn. Wie de moeite neemt onbevooroordeeld te kijken, kan het nauwelijks over het hoofd zien. Hoe zwak en verhuld ook: overal treffen we deze neiging aan. Voor alle duidelijkheid: de stelling dat de mens zichzelf (meestal slechts een beetje) als een god voelt en dat eigenlijk ook graag wil zijn, is geen geloofsuitspraak, geen verwijt of afwaardering van de mens, het is geen doemdenken noch een waardeoordeel, het is domweg de constatering van een onzes inziens verifieerbaar gegeven. Iets dat al vanaf Genesis, tot moderne dieptepsychologen bekend is, maar niettemin in zijn reikwijdte en consequenties nog altijd zwaar wordt onderschat. Kortom: Het feit dat we het begrip zelfvergoding niet serieus nemen onttrekt vele dingen aan ons zicht en ontneemt ons een belangrijke verklaring van vele zaken die mis gaan. Zij heeft een enorme impact; het is een duizendkoppig monster, dat zich ook daar schuilhoudt, waar wij het niet vermoeden. Hoe zwak soms ook, altijd is ze werkzaam. Grotere bewustheid van deze tendens kan bijdragen aan epistemologische en ethische bescheidenheid, het ontstaan van problemen verhinderen en er hopelijk ook toe bijdragen dat er minder misgaat in de wereld en in ons aller levens. 38
Ter vermijding van misverstand wijzen wij er uitdrukkelijk op, dat wij ons in dit boek bezighouden met een zuiver wetenschappelijke exercitie, om een wijsgerig-psychologische benadering en niet om een theologische of religieuze.
159
NAWOORD Van Henri Bergson stamt de uitspraak dat elke denker eigenlijk slechts één gedachte heeft en dat die als een rode draad loopt door al zijn denken en publicaties, zijn leven lang. Ik weet niet of dit altijd helemaal waar is, maar het is wel zo, dat het thema van dit boek als een rood draadje door mijn leven loopt. Soms een klein draadje, af en toe een dikke draad, maar altijd was het wel in de ene of andere vorm aanwezig, nooit was het helemaal weg. Het begon ermee toen ik als jong student een stem op de radio hoorde zeggen dat ‘een mens als god wil zijn’. Vraag me niet waarom – ik weet het tot op de dag van vandaag niet - maar het bleef hangen. Bij afwezigheid van een religieuze opvoeding had het overigens in het geheel geen beladen betekenis voor mij. Reeds tijdens mijn studietijd in Rotterdam was ik ermee aan de gang. Zo schreef ik een paper met de hypothese dat investeringsbeslissingen wel eens in negatieve zin beïnvloed konden worden door de zelfvergodingstendens van ondernemers en daardoor te optimistisch uitvallen. Voor bedrijfspsychologie gebruikte ik het als verklaring voor onder meer het halo-effect bij personeelsbeoordelingen. Mijn doctoraal-scriptie filosofie ging over ‘Grondmotieven van onwaar denken’ ( toen al !) en een scriptie cultuursociologie over de invloed van deze factor op het denken in de sociale wetenschappen. Ook na mijn studie ging het door, ongeacht de aard van de werkkring; met name ten aanzien van de ontwikkelingsproblematiek scheen het een vruchtbare benaderingswijze. Steeds weer maakte ik notities, soms werkte ik wat uit, maar voor een systematische analyse ontbrak de tijd. Dat veranderde toen ik in dienst trad van de Universiteit van Amsterdam. Ik kreeg meer tijd voor wetenschappelijke zaken en mijn dissertatie (aan de VU) ging over de vooronderstellingen achter het traditionele ontwikkelingsdenken. Ook in latere publicaties (bijv. ‘vijfenvijftig veel voorkomende verkeerde vooronderstellingen’) kwam het aan de orde. Voorts gaf ik vele jaren werk- en hoorcolleges ontwikkelingsfilosofie, waarbij vooral het onderwerp ‘vooronderstellingen achter ontwikkelingstheorieën’ zich steeds weer in de belangstelling van studenten uit vele faculteiten mocht verheugen. Ook in colleges wetenschapsleer kwam het aan de orde. En ook buiten het universitaire gebeuren was het soms belangrijk. Vele openingsvondsten in het schaken dank ik er aan. Al met al reden genoeg om te trachten het verhaal eindelijk eens wat systematischer op papier te zetten. Vandaar dit boek. Het schrijven van het manuscript had overigens soms onverwacht prettige neveneffecten. Vele boeiende gesprekken met vrienden, uit velerlei sectoren, waren zowel leuk als leerzaam. Zij kwamen zeker niet uitsluitend uit de wetenschappelijke sfeer, maar ook uit het bedrijfsleven - vooral de personeelssector – , het vormingswerk en niet te vergeten filosofie en religie. Zowel Boeddhisme als Christendom. Met name dank ik veel aan de filosoof Paul Boersma en zijn grote kennis van religies, met name het Boeddhisme. En dan waren er nog de vele mails van vrienden, tot uit Australië toe (speciaal het commentaar van Dr. Eran Binenbaum van de Adelaide University was uiterst nuttig). Dit alles was uiterst stimulerend en bracht het geheel op een hoger niveau. Daarom, hoewel velen het zeker niet altijd met alles eens waren - en zijn - met de strekking van dit boek, één kwaliteit kon het in elk geval nooit worden ontzegd: het bood altijd overvloedige gespreksstof en het lokte altijd interessante discussies uit. Hopelijk geldt dit ook voor de lezers.
160
ANNEX: De 100 meest voorkomende dubieuze vooronderstellingen Ten aanzien van de (ruimtelijke) waarneming. 1. Feiten zijn altijd onbetwijfelbare, objectieve zaken. Zij vormen de enig betrouwbare basis van onze kennis. 2. Mijn/onze 'hoek' of 'punt' van waarneming doet niet of weinig ter zake. 3. Onderscheidingen zijn tegenstellingen, tegenstrijdigheden . 4. Een zaak of ding kan los van het gebruik, de situatie, de context worden beoordeeld. 5. Alleen het zichtbare telt, alleen het waarneembare is de moeite waard. 5a Alles kan (uiteindelijk) tot materie worden gereduceerd 5b Ik 'ben' mijn lichaam (c.q. wij zijn/c.q. de mens is) zijn lichaam, hij valt ermee samen. 5c Het verbergen of verdringen van iets (van een probleem, van agressie, van angst etc.) is hetzelfde als het oplossen of overwinnen ervan. 6. De 'buitenkant' is representatief voor het geheel; de 'binnenkant' is (min of meer) als de buitenkant. 6a. Men kan, mag en moet op iemands gedrag afgaan; men kan een daad beoordelen los van het motief, de drijfveer. 6b. Gevaren komen altijd van buiten 6c. Veranderingen moeten altijd van buiten komen 7 Een analyse of oordeel mag en/of moet men baseren op de meest opvallende verschijnselen. 7a. Causale verbanden bestaan met name tussen zichtbare en opvallende verschijnselen. 8. Het belang van onzichtbare causaliteit kan nagenoeg verwaarloosd worden. 9. Alleen het resultaat telt. De pogingen ertoe te geraken noch de motivatie of intentie hebben veel betekenis. 9a De waarde van een daad valt samen of hangt uitsluitend af van zijn gevolgen. 10. Men kan problemen oplossen door de symptomen ervan te bestrijden. Symptomen zijn tevens oorzaken. 11. We kunnen alles verklaren met de beschikbare gegevens.(of: we beschikken over alle relevante gegevens)
12. Een noodzakelijke voorwaarde vormt tevens een voldoende voorwaarde. 13. Wat 'men' vindt, denkt en doet is goed. 13a. De meerderheid heeft altijd gelijk (waar is hetgeen de meerderheid denkt). 13b. de groep, het collectief (bijv. de 'partij') heeft altijd gelijk. 14. De waarheid ligt (altijd) in het midden. 15. Een negatief element of aspect aan een zaak bederft alles. 15a Misbruik bederft de zaak. 15b Reacties gaan meestal te ver. 16. Andere mensen zijn, voelen en/of denken zoals ik/ zoals wij. 16a. Andere culturen en volken hebben dezelfde waarden, ambities en aspiraties als wij in onze cultuur. 16b. Antropomorfe opvattingen zijn legitiem. 17. Het eigene is normaal en vanzelfsprekend; het andere vreemd, raar, een soort afwijking. 17a Andere culturen (gewoontes etc) zijn abnormaal, vreemd. (vergelijk ook 18a).
Ten aanzien van de tijd 1. (18) De toekomst zal in belangrijke mate analoog zijn aan het heden en het recente verleden. Alles zal ongeveer blijven zoals het is. 1a. (18a): Het nu-zijnde, het op dit moment bestaande, is goed en is het enige dat telt.
161
2. (19) Het verleden is (min of meer) identiek aan het heden. 2a. (19a) Hetgeen in een (ver) verleden geschied is, is nauwelijks relevant meer. 3. (20) Wij kunnen ons het verleden prima herinneren; ons geheugen is perfect 4. (21) Het verleden diende slechts als voorbereiding voor het heden. 5. (22) De hoogste waarde bestaat in rust, orde en een onveranderlijke model-wereld. 6. (23) Het statische is belangrijker dan het dynamische. 6a. (23a) Men kan zich beperken tot de beweging 'tussen de oevers' , men hoeft zich niet te bekommeren om de beweging van de oevers. 6b. (23b) Niet iedereen kan er gelijktijdig op vooruitgaan ('zero sum games'). 7. (24) Minusvariaties (onderstromen) zijn onbelangrijk. 8. (25) De (een) mens is (blijft) altijd dezelfde. 8a. (25a) Ik ben (wij zijn) niet echt veranderlijk. Wij blijven altijd dezelfde. 9. (26) In de tijd opvolgende gebeurtenissen zijn causaal verbonden. 9a (26a) Gelijktijdigheid impliceert causaliteit. 9b (26b) Gelijktijdigheid sluit samenhang uit 9c (26c) Causaliteit werkt altijd maar in één richting. 10. (27) De causaliteit blijft altijd dezelfde als zij in het verleden was. 11. (28) Alleen direct optredende gevolgen tellen. De gevolgen van een daad zijn altijd direct waarneembaar. Hetgeen niet direct gebeurt is geen gevolg. 12. (29) Algemene uitspraken en wetten kan en mag men baseren op tijdgebonden kennis. 13 (30) Dezelfde vooronderstellingen kunnen gebruikt worden voor verschillende perioden. 14. (31) Tijd is niets dan lineaire voortgang. 14a. (31a) Prestatie(mogelijkheden) zijn in beginsel recht evenredig met de beschikbare tijd. 15. (32) Alles moet in een zeer beperkte tijd volbracht worden. 16. (33) Mijn tijd is niet beperkt; ik kan (resp. wij kunnen) eindeloos veel (werk) aan. 16a. (33a) Ik kan iets/alles later ook nog doen.
Ten aanzien van het denken 1. (34) Slechts het rationele is werkelijk zinvol 1a. (34a) De mens is een rationeel wezen. Mensen worden slechts of primair gedreven door rationele motieven. 2. (35) De wetenschap kan uiteindelijk alle problemen oplossen. 3. (36) wat een (wetenschappelijke) 'autoriteit' zegt is (altijd/in beginsel) waar 4. (37) Kennis is pas kennis als het om 'zekere' kennis gaat. 4a. Alleen 'zekere' kennis is de moeite waard. 4b. Zekere kennis is mogelijk 4c. Waarheid is identiek met zekerheid. 5. (38) De waarheid kan men (individueel of als groep of als mensheid) in bezit hebben. 6. (39) Feiten kunnen en mogen worden getoetst en beoordeeld aan theorieën.
162
De werkelijkheid kan en mag worden gevoegd in (gereedliggende) categorieën. 7. (40) Begrippen en abstracties zijn zaken die werkelijk bestaan. 7a (40a) Taal/woorden zijn de werkelijkheid 7b (40b) Taal kan neutraal worden gebruikt. .8. (41) De werkelijkheid is (eigenlijk erg) eenvoudig en niet zo ingewikkeld als ze lijkt. 9. (42) Er is maar één goede methode om de werkelijkheid te leren kennen. 9a Er is maar één interpretatie van de feiten mogelijk. 10. (43) De ervaringswereld kan in enkele centrale categorieën worden samengevat. 10a De werkelijkheid kan worden gevangen in enkele algemene wetmatigheden. 11. (44) Het uniforme is essentieel, het bijzondere is bijzaak; het gemeenschappelijke is relevant; het verschillende, het unieke is irrelevant. 12. (45) Het kwantificeerbare is het belangrijkste (resp. het enig belangrijke).Slechts het kwantificeerbare is de moeite waard. 12a (45a) Alles is kwantificeerbaar. 13. (46) De werkelijkheid kan worden beschreven vanuit één dominerend aspect. 14. (47) Kennis van het geheel is gelijk aan de som van kennis van de delen en kan daaruit ook worden gereconstrueerd (reductionisme). 14a. (47a) De werkelijkheid bestaat uit isoleerbare elementen, die men ook los van de totaliteit op verantwoorde wijze kan beschouwen en analyseren. 15. (48) Alles is (volledig) causaal bepaald en causaal verklaarbaar (vergelijk 27) 15a (48a) De werkelijkheid is (altijd en volledig) berekenbaar (vergelijk 26) 15b (48b) We kunnen in onze berekeningen het toeval uitschakelen. 15c (48c). De werkelijkheid is (altijd en volledig) voorspelbaar (vergelijk 26). 15d (48d) De toekomst ligt vast. 15e (48e) De toekomst is in beginsel kenbaar. 16. (49) Het is altijd mogelijk één duidelijke oorzaak aan te geven voor een gebeurtenis. Alles is mono-causaal te verklaren. 17. (50) Er bestaat geen principieel verschil tussen de natuur en de mens en evenmin tussen de natuurwetenschappen en de mens- en maatschappijwetenschappen. 17a (50a) Onderzoek is belangrijker naarmate het meer op onderzoek in de natuurkunde lijkt. 18. (51) In de sociale werkelijkheid komen gelijkblijvende omstandigheden voor (ceteris paribus). (vergelijk 4 en 23) 19. (52) Een fout is altijd een objectief constateerbare en corrigeerbare zaak. 20. (53) Men kan de/een mens helemaal kennen. 20a. (53a) Ik ken mijzelf volledig. 20b. (53b) De mens kent zijn (resp. ik ken mijn) (welbegrepen) eigenbelang. 21. (54) Alle mensen zijn hetzelfde. Elk mens is neteender. 21a. (54a) Mensen en culturen kunnen "mechanistisch" worden geanalyseerd. 22. (55) Het is voldoende om de mens vanuit één aspect te bezien. 23. (56) Ik zie (resp. wij zien) alles nu beter dan vroeger. (56a) Wij weten meer dan vroeger. Onze kennis gaat continu alleen maar vooruit.
163
(56b) We denken en handelen beter dan vroeger.
Ten aanzien van het handelen 1. (57) Mijn (resp. onze) handelingskracht is sterker dan de problemen waar we voor gesteld zijn. 1a (57a)] Je kunt ook mensen (altijd) maken zoals je ze wilt hebben 1b (57b) Je kunt ook het goede maken, het afdwingen (bv. mensen goed maken) en het kwade (altijd) uitbannen. 1c. (57c) Je kunt het geluk maken, eventueel kopen, bezitten en vasthouden 1d (57d): Men kan (uiteindelijk) de "ideale" wereld of de "ideale" maatschappij creëren. 2. (58). Alles hangt van mij (resp. van ons) en van onze inspanningen af. Zonder mij/ons gaat het niet of niet goed. 2a. (58a) Ik 'ken (wij 'kennen') niet alleen de juiste, na te streven doelen, maar weten ook hoe ze gerealiseerd moeten worden. 3. (59) het causale gebeuren is altijd beheersbaar 3a. (59a) We kunnen de gevolgen van onze handelingen precies berekenen, in de effecten van ons handelen het toeval uitschakelen. 3b (59b) We kunnen de toekomst maken zoals we hem willen. 4. (60) Er gaat geen niet door mij/ons gewenste invloed van mij/ons uit. 5. (61). Een situatie kan slechts door ondernomen actie verbeteren en niet door juist niets te doen. 6. (62) Verandering/verbetering kan slechts van buiten komen. 7. (63) Verandering is in zichzelf een goede zaak, verandering betekent vrijwel altijd verbetering. 7a. (63a) Kritiek is in beginsel altijd goed. 8. (64). Macht uitoefenen is essentieel. 9. (65) Taal mag en moet in suggestieve zin gebruikt worden. 10. (66) De voorwaarden voor iets (m.i.v. het leven) vallen samen met de zaak zelf. 11. (67) Alles is te koop, met geld is alles te krijgen 11a. (67a) De mens is primair een 'economic man' 11b (67b) De mens wordt altijd primair gedreven door materiële/materialistische motieven.
Consumptie is de voornaamste
menselijke motivatie. 11c (67c) Slechts met materiële incentives kan men iets bereiken.
Ten aanzien van de invloed door en afhankelijk van de buitenwereld. 1. (69) Ik ben (resp. wij zijn) niet bepaald door mijn/ons verleden. 2 (70) De eigen opvattingen en theorieën zijn noch gedomineerd/beïnvloed door de cultuur waarin ik leef, noch door de specifieke geest van de tijd waarin ik leef., noch door mijn cultuur en omgeving. 2a (70a) Een theorie of opvatting die algemene geldigheid pretendeert, mag in belangrijke mate worden gebaseerd op de waarden en ervaringen van de groep, cultuur en/of maatschappij, waarvan de schrijver of opsteller deel uitmaakt. 3 (71). Ik kan mij onttrekken aan de invloed van mijn cultuur etc. Wij kunnen autonoom denken en handelen (los van onze cultuur, afkomst etc.). 4. (72) Er bestaat zoiets als neutrale, objectief juiste uitspraken en doelen. 4a (72a) Het is mogelijk objectief aan te geven wat waar is en wat onwaar, wat goed en wat kwaad, juist en onjuist, mooi of lelijk
164
tc. 4b. (72b) Het is altijd mogelijk waardevrije uitspraken te doen en waardevrije conclusies te trekken. 5. (73) Men kan een opvatting of theorie hebben of ontwerpen zonder zelf vanuit vooronderstellingen te werken. 6. (74) De buitenwereld kan ons niet deren. Wij behoeven de problemen (c.q. de concurrentie, de conjunctuur etc.) niet te vrezen. 6a. (74a) Ik heb de buitenwereld niet (echt) nodig . 6b. (74b) Ik maak slechts deel uit van iets 'goeds' 7. (75) Zekerheid is essentieel, het belangrijkste van alles. 7a. (75a) Wij kunnen (absolute) zekerheid verwerven
Ten aanzien van onze vergelijking met anderen 1 (75) De waarde van iemand of iets is vooral afhankelijk van en wordt bepaald door een vergelijking met andere mensen of dingen. 2 (76) Wij moeten beter zijn of worden dan de mensen, dan de wereld om ons heen. 3. (77) Succes vormt de voornaamste of zelfs de enige maatstaf om de waarde van iemand of iets te bepalen. 3a (77a) Slechts wat succes oplevert is de moeite waard. 3b (77b) Het doel heiligt (altijd) de middelen. 4 (78) Alles kan aan de geldwaarde worden afgemeten, alles kan in geld worden uitgedrukt. 4a (78a) Wat duurder is, is (altijd) beter. 4b (78b) Wat het meeste geld oplevert is het beste. Slechts financieel gewin telt. ('make money my boy, honestly if you can...) 5 (79). Ik ben inferieur, niets waard 6. (80) Ik ben uitnemender dan andere mensen. 6a (80a). De aspecten waarin ik excelleer zijn de belangrijkste. 7 (81). De categorieën en groepen waartoe ik behoor (wij behoren) zijn superieur t.o.v. alle andere categorieën en groepen. 8 (82). Wat mijn (onze) superioriteit (invloed, macht, rijkdom etc.) versterkt is goed; wat het verzwakt is slecht. 9 (83). Slechts wat (aldoor) groeit/vooruitgaat telt, de rest is niet de moeite waard. 10 (84) Alleen bijzondere of grote dingen zijn de moeite waard, niet de gewone of kleine. 11 (85) Alleen het allerbeste, het volmaakte, is goed genoeg voor mij (of voor ons) 12 (86) Het geluk ligt in het bereiken van een toppositie . 13 (87) Hetgeen ik zelf doe (resp. wij doen) is belangrijker dan waar anderen zich mee bezig houden. 14 (88) Alles wat er gebeurt heeft direct of indirect betrekking op mij/onszelf.
Ten aanzien van onze oordelen (goed en kwaad) 1. (89) Het is altijd volstrekt duidelijk wat goed is en wat kwaad, wat juist is en wat onjuist. 2 (90) Een bepaalde zaak of persoon is hetzij goed, hetzij slecht. 3 (91). Het goede kan niet in zichzelf verdeeld zijn. ('all good things go together'). 3a. (91a) Iets goeds leidt altijd tot iets goeds, iets kwaads tot iets kwaads.
165
4. (92) Het goede valt (in overwegende mate) samen met de eigenschappen, waarden en criteria, welke wij tot onze sfeer rekenen; het 'kwade' met hetgeen daarvan verschilt. 5. (93) De mens is goed, het kwade komt van buiten. 6. (94). De eigen daden en invloeden berusten in beginsel op goede motieven. 7. (95) Mijn (onze) daden zullen (in het algemeen) positieve effecten sorteren. 8. (96) Negatieve situaties zijn te wijten aan de 'eigen schuld' van de slachtoffers. 8a. (96a) Als iets goed gaat is het onze verdienste, als het fout gaat niet onze schuld . 9. (97) Het (welbegrepen) eigenbelang valt samen met het algemeen belang. 10 (98) Slechts het goede bestaat, het slechte, negatieve is onbelangrijk. . 10a (98a) Het kwade is eigenlijk iets goeds. 10b (98b) Het kwade is een onverbrekelijk deel van het goede. 10c (98c) Het kwade leidt (altijd) tot het goede. 10d (98d) Het kwade heeft altijd een hogere zin of diepere betekenis. 10e (98e) Het kwaad is slechts het ontbreken van het goede. 10f (98f) Conflicten kunnen nooit fundamenteler zijn dan harmonie. 11 (99). Het nog aanwezige 'kwaad' zal in de toekomst oplossen. .11a (99a). Uiteindelijk zal het goede overwinnen. 11b (99b) Het goede komt vanzelf; we behoeven er niets voor te doen, hoogstens te laten 11c (99c=57d). Wij kunnen (uiteindelijk) een ideale (utopische) maatschappij scheppen. 12 (100) (Volledige) vrijheid is een noodzakelijke en voldoende voorwaarde voor voorspoed en geluk. Daarmede is het tevens de hoogste norm. 12a (100a) Vrijheid heeft geen negatieve aspecten. 12b (100b) Vrijheid mag derhalve niet belemmerd worden door het aanleggen van normen
166