v«>
HONGERSNOOD EN
HONGERDOOD. VERZAMELDE
BERIGTEN
HOOR
J
O II
A N N A EN
S O P H I A .
' 'ï-^ ' k * ='^ ó""
V Gedrukt bij A\'. J. TIUKME & Cio. te Zutplicu.
tVaaJct en hidt, opdaf' gij niet in verzoelcing komt. MARKUS 14: vs.
38.
Wij twijfelen
niet of de titel van deze verzmnelivg
zal do aandacM van vele lezers tot zich irelchen loant voorwaar Hongersnood en Hongerdood zijn wel woorden gescliilct ons ernstig te stemmen.
Be rele treurige me-
dedeelingen waarmede de daghladen in de laatste maanden toaren opgevuld gaven ons dan ooh aanleiding tot de verzameling dezer Tjerigten welke doorgaans slecJits vlvgtig
worden gelezen,
ter zijde gelegd en vergeten!
Onze lezers en lezeressen zullen geredelijk leseffen dat onze verzameling geenszins aanspraak op volledigheid kan maken,
als zij bedenken dat onze htnne niet zoo uit-
huizig is als het mannelijke geslacht en, derhalve slechts een zeer Icperkt getal daghladen en nieuwstijdingen onder de oogen krijgt. Het is vooral ons doel den lezer opmerkzaam te maken dat het gelreh
aan granen zich niet beperkt tot
eene enkele of bijzondere landstreek,
b. v. Oost-Pruis-
sen, maar dat het ons van alle zijden omringt, immers zoo wel in Archangel en Finland als in Tunis en Algiers , ja zelfs ook reeds in het middenpunt van Europa na aan onze grenzen, te Wiesbaden, in het Ahrthal,
als-
tnede dat door dal algemeen gebrek allerioege de voorraad van den laatsten oogst wordt verlruikt,
ja zelfs op vele
plaatsen het zaailcoren niet gespaard kan %oorden. Maar gesteld dat er nog hier en daar zaaikoren overblijft , loie verzekert ons —• hij volslagen gebrek aan ouden voorraad — dat er hij den aanstaanden misgewas denkbaar of mogelijk is,
oogst geen
immers stonden den
3 Jimij 1867 de landerijen in de gemeente Tuil,
IFaar-
denberg en Ilerwijnen nog voor het grootste gedeelte onder loater.
Wie kan,
wie durft 07is daarvan verzeke-
ren hij het gruwelijk Godonteerend misbrtdk maken der welige korenakkers tot andere doeleinden of winstbejag ? Het zijn deze bedenkingen die ons in den hoogsten graad verontrusten te meer uithoofde de minister reeds vroeger in de kamer verklaarde ndat bij eenen gewonen graanoogst steeds ten aanzien van de rogge , de garst en de boekweit een aanzienlijk, te kort bestaat " en het immers algemeen bekend is dat wij dat te koft moesten bestrijden met ladingen uit Archangel, Memel,
Riga
enz.
Koningsbergen,
Verder heeft de regering medege-
deeld: iidat de jeneverstokers jaarlijks
hebben gebruikt
83,196,746 Ned. ponden rogge en 19,098,373 ponden garst."
Ned.
Terwijl uit het blaadje uitgegeven door
het genootschap van Af schaffing te 's Rage iV". 16 Maart 1866 blijkt: i,dat elk vat jenever 9 schepels rogge verslindt,
dat is een bedrag waaruit
180 oude ponden
brood konden ivorden gebakken , en bovendien P '^ mud garst,
waaruit 105 koppen gort hadden kunnen worden
gepeld; mei andere woorden , dat elhe kan jenever bijna twee oude ponden Irocd en meer dan een hop gort verslonden leeft,
zoodat de jeneverdrinher met elk
glas
dat hij drinJct, zoo aan rogge als garst Ijna een levensonderJioud voor één dag verteerd heeft." Wanneer wj
daarhj
nog in aanmerking nemen dat
ook hier te lande de leetwortelsuiker-fabrieken
{thans
weder eene te Arnhem opgerigt met vijf siootn-maehhies) meer en meer toenemen ten koste van het onmishare koren tot voeding van den mensch,
dan wordt onze toe-
stand steeds ellendiger. Hoe verhaasd onnoozel het nu- van Pmissen mag geacht worden, dat het 213 leetwortel-suikerfalrieken rigt,
op-
tenoijl de hiwoners van Oost-Truissen den hon-
gerdood sterven , zoo is het aankweeken van suiker-v}oriel in Dnitschland nog eerder verschoonbaar dan in Nederland om, hiervan niet geheel afhankelijk terwijl Nederland
daarentegen
zijn
te zijn ,
handel en
zijne
scheepsvrachfen door de riet-suiker bevordert. }Fij verzoeken onze lezers ook op te merken , dat het verbruik van granen en akkers tot andere doeleinden niet alleen duurte en schaarschte veroorzaakt, maar ook nadeelig terugiverki op den algemeenen gezondheidstoestand, daar men moet aannemen {zoo als uit de hierbij opgemmene berigten uit de dagbladen blijkt) dat door het slechte voeden der varkens — ten gevolge van gebrek aan granen, reeds voor den m,ensch — de trichine-ziekte zich in Pruisseu ontwikkelt en daardoor vele slagtoffere
worden ten grave gesleept.
Zoo zelfs
dat die ziekte
reeds tot Westphalen doorgedrongen onze grenzen nadert. Wij wensclien nu niets liever dan dat mannen van naam en faam
ons en onze angstvallige vrienden en
vriendinnen door overtuigende lew')jsgronden hunnen geruststellen
tegen het ons naderende gevaar, of kunnen
z'ij dat niet, dat zij dan en niet alleen zij, wel degelijk hurgerlieden
maar ook
en voornamelijk
ken die tot liiertoe nog niet bedeeld
werden,
dezulmaar
weldra de gevolgen zullen gevoelen van de dtiurie der eerste levensheJioeften met de vereischte klem zullen optreden met verzoekschriften haalde
verzoekschriften
en des noodig met
her-
aan de regering,
ten
einde de misbruikte landerijen aan hunne oorspronkelijke hestemming terug te geven.
{HandeUhl. N". 11328.) B e r l ij n 30 Dec. 1867. De berigten omtrent den nood in de provincie Oost-Pruissen, luiden dagelijks treuriger. De nood der arbeiders en behoeftigen is ten top gestegen , te meer daar de winter te vroeg en met buitengewone strengheid is ingevallen. Reeds bevinden zich in het hospitaal te Gumbinnen verscheiden lijders aan honger-typhus. P a r i j s 80 Dec, 1867. In brieven uit Tunis van den 15
Cour. N°. 1.)
P r ui SS en. In de oostelijke provinciën van Pruissen heerscht eene vreesselijke ellende. De nood der landbevolking is zoo hoog , dat zij zelfs geen mos of wier en niets meer vinden wat een schijn van voedsel geeft. {Arnh. Cour. N°. 4297). D u i t s c h l a n d 1 Januarij 1868. Uit Oost-Pruissen ontvangt men hoogst treurige berigten omtrent den hongersnood en de' ellende die daar heerschen. De grondbezitters zijn verpligt geworden alle arbeiders af te danken met uitzondering van hen die deel van het gezin uitmaken. A^'an overheidswege heeft men getracht
6 door het aanleggen van openbare werken eenige verdienste te bezorgen, maar de felle koude beeft dit werk doen staken. Er worden thans oproepingen gedaan tot het geven van giften ter voorzioiing in dezen nood. Ook de prijs der levensmiddelen te Keulen is zoo aanmerkelijk gestegen, dat eenige aanzienlijke burgers zich vereenigd hebben om te overleggen wat gedaan zou kunnen worden tot verzachting van den nood der mingegoedcn. {ArnL Cour. W. 4298.) F r a n k r i j k 3 Januarij 1868. De hongersnood, sedert eenige maanden in Algerië heerschende, sleept duizenden ten grave. Volgens de jongste berigten waren in drie dagen acht en veertig menschen in holen of op de wegen nabij Mascara omgekomen. {HandelsU. N°. 11230.) B e r l i j n 3 Januarij 1868. In een brief uit Archangel dd. 8 20 Dec. leest men liet volgende : De vrees voor een hongersnood, welke reeds sedert het najaar het gouvernement Archangel heeft bedreigd, is thans lielaas ! verwezenlijkt en heefi zulk eene uitbreiding verkregen dat het bijna onmogelijk scliijnt, om een groot gedeelte der bevolking voor den hongerdood te vrijwaren. Het brood kost reeds het driedubbele van den gewonen prijs, en binnen kort zal het welligt voor geld niet meer te verkrijgen zijn, doordien de voorraad meel zeer klein wordt en nieuwe toevoeren slechts uit Yiatka, 1000 werst van hier verwijderd, zijn te verkrijgen. [HandelsU. N°. 11232.) B e r l i j n 4 Januarij 1868. ï o t dusver is voor OostPruissen betrekkelijk hier nog weinig gedaan. De eenige
7 reden welke hiervoor bestaat, is daarin gelegen dat Berlijn zelf veel te doen heeft om in zijne eigene behoeften te voorzien. In de handelszaken heerscht groote stilstand; de koude is buitengewoon scherp en de belastingen nemen eer toe dan af. Nog slechts 4000 Thl. zijn bijeen gebragt, voornamelijk door de min bemiddelden. {AmL
Cour. N". 4303.)
9 Januarij. In een brief uit Velsen wordt dank betuigd voor de belangstelling in het lot der arme arbeiders. Men had eerst al het mogelijke en geoorloofde gedaan , om degei.en die nog uit Velsen konden vertrekken vü{5idat de nood zoo hoog klom, te noodzaken heen te gaan. Maar toen eindelijk //broodwagens op den openbaren weg uitgeplunderd, aardappel-schillen , ja zelfs de i n g e w a n d e n v a n e e n g e s t o r v e n p a a r d t o t s p i j z e n g e r e e d g e m a a k t werden door eene uitgehongerde bevolking/-' toen was het oogenblik daar, dat men niet langer wachten mogt en de algemeeiie liefdadigheid inriep. [UandehU. N». 11236). B e r l i j n 9 Januarij 1868. De nood in de provincie Oost-Pruissen strekt zich in meer of minder hevige mate over 33 districten uit. {Handehll.
N°. 11237).
B e r l i j n 9 Januarij 1868. Hetstijgen van de prijzen der levensmiddelen in al de staten van het NoordduitschVerbond baart o. a. ook groote zorg aan het Pruissische ministerie van oorlog. {IlandelsU. N». 11238.) F r a n k f o r t 11 Januarij 1868. Volgens mededeelingen uit Wiesbaden is de nood in het VTestwoud (voormalig
8 hertogdom Nassau) zoo hoog geklommen, dat de hongersnood voor de deur staat. Het Westwoud, eene onherbergzame streek, wordt over het algemeen door eerje arme bevolking bewoond. Overigens begint de nood zich ook reeds te doen gevoelen in de vroeger zoo gezegende streken van liet Pruissische en Hessische gebied aan den Eijn en het Nahe-dal. De duurte der levensmiddelen en het gebrek aan arbeid drukken ook daar de bevolking meer en meer en de strenge koude vermeerdert de ellende. Dezelfde klagten worden ook veruümea uit andere streken van midden- en zuidwestelijk Duitscliland. De nood schijnt overal epidemisch te worden. {Arnh. Cour. W. 4306). D u i t s c h l a n d 13 Januarij 186S. Door de afgevaardigden uit Oost-Pruissen, die bij het hervatten der zittingen naar Berlijn teruggekeerd zijn, heeft men thans meer bijzonderheden aangaande den toestand in die lands'treek vernomen. Volgens hen is de ellende aldaar overgroot. Indirecte hulp, zoo als het verschaffen van werk, kan voor het oogenblik niet baten; deels omdat het barre jaargetijde en de buitengewoon hevige koude allen arbeid in de open lucht verbiedt, deels en wel voornamelijk omdat het geheel aan levensmiddelen en ook aan brandstoffen ontbreekt, die dus zelfs voor geld niet te verkrijgen zyn. Ook in de steden der provincie heerscht groote nood en is het getal bedelaars schrikbarend toegenomen. {HandelsU. N°. 11340). B e r l i j n 13 Januarij 1868. De nood, welke ia Oost-Pruissen heerscht , is thans de eenige en uitsluitende zorg der regering. In de berigten uit Insterbürg en Gumbinnen ontvangen, wordt de ellende op hartverscheurende wijze geschetst.
9 De bijzondere liefdadigheid heeft veel gedaan e n , vooral uit den burger- en arbeidersstand zijn vele offers gebragt, maar zij ziju ver van toereikend en zouden dit zelfs niet zijn, indien bijv. een generaal, die in het vorige jaar eene dotatie bekwam van 200,000 thl. in plaats van zijne 5 thl. 5000 thi. had gegeven en dergelijke voorbeelden duizendvoudig waren herhaald. {Ilandehbl. N°. 11242.) B e r l i j n 1 5 Jan. 1868 (des Ochtends). Uit Pommeren ontvangt men ouk treurige berigten omtrent den aldaar hecrschenden nood, welke in de districten Eugen , Er.inzbarg, Grimmen en Greifswald het hevigst is. De oogst is in 197 plaatsen door hagel vernield, aardappelen zijn niet geoogst en de prijzen zijn hooger dan in Oost-Pruissen. Daarbij komt dat in enkele districten door overstroomingen verwoestingen zijn aangerigt. Het is thans gebleken dat in Oost-Pruissen aan 5 districten, minstens gedurende 6 maanden, aan 20, minstens gedurende drie maanden ondersteuning moet verleend worden en dat 3500 gezinnen moeten worden verzorgd. [liandehhl. N". 11242.) P r a n k f o r t 15 Januarij 1868. Tegen het einde van het vorige jaar waren in het Duitsche Tolverbond in werking 295 suikerfabrieken; namelijk 212 in de oude provinciën van Pruissen, 15 in Tlanover, 1 in Keur-llessen , 35 in het vorstendom Anhalt, 5 in de Saksische hertogdommen , 1 in Saksen , 4 in Beijeren, 6 in Wurtemberg, 1 in Baden en 15 in Brunswijk. Verwa-kt zijn (tot het einde van Augustus) 20,257,258 centenaars beetwoitels, waarvan aan belasting 5,063,808 thaler werd getrokken. Vermits voor 1 centenaar ruwe suiker gemiddeld I2V5 centenaar beetwortels worden vereischt, is aan ruwe suiker, naar den maatstaf van
10 liet hierboven opgegeven getal beetwortels ],6il0,580 centenaars geproduceerd tegen 1,420,506 in 1866. [Arnh. Cour. N". 4309.) F r a n k rij k 16 Jannarij 1868. In verscheidene groofe steden, vooral te Bordeaux, is hel aantal noodlijdenden thans veel grooter dan gewoonlijk in dit jaargetijde. Daar men vreest, dat de honger de ongelukkigen tot gewelddadigheden zal vervoeren, heeft men te Bordeaux het aantal personen, die het raadhuis bewaken, verdubbeld. UchertentieU. N". 155—509;. 16 Januarij 1868. Men schrijft uit Meschede sub dato 9 dezer: Omtrent het uitbreken van de trichine-ziekte te Laer, kunnen wij nog het volgende mededeelen: De diie meiden \an den graaf van Westphalen hebben, bij het stoppen van worst, slechts eenige messen-spitsen vol raauw vleesch genuttigd. De opper-keukenraeid die insgelijks om het vleesch te proeven, eene kleinigheid daarvan had in den mond genomen en geklauwd, -maar niet ingeslikt, is van de ziekte verschoond gebleven. De drie meiden echter werden ongeveer veertien dagen na het gebruik van dit vleesch , eensklaps ongesteld en koit voor den Kersdag naar het, door den graaf van Westphalen, voor eenige jaren gestichte ziekenhuis te Meschede getransporteerd. Twee harer werden levens-gevaarlijk ziek, doch bevinden zich t'.iaiis buiten gevaar: de dei de heeft reeds het ziekenhuis verlaten. [Anih. Cuiir. ] \ ^ 4:321.) A m e r i k a 30 Januarij. A'an den 8''''•" wordt goschrevea, dat ge.iei-ad Xapier er elk oogen-jlik verwacht werd. De beriglcn nit Senafe verschilden wel, maar toch was liet te duchten dat de graanvoorraad in den omtrek w^eldra zou zijn uitgeput evenzeer als verder
11 op, in het binnenland van Abyssiniö. Be droogfe, de sprinkhanen en storing in de handelszaken waren zamcngeloopen om een hongersnood te veroorzaken. {Arnh. Cour. N". 4322.) 31 Jaimarij 1808. De laatste berigten uit NoordAfrika maken gewag van tallooze moorden , allen gepleegd ter wille van een stuk brood of eenige geldstukken. De hongersnood wordt nu nog verhoogd door de groote koude. Dagelijks vindt men lijken aan den weg liggen van ongelukkigen die het slagtoffers der ellende zijn geworden. {HandelshL W. 11256). E e r l i j n 3 Pebruarij 1868. Te Berlinchen in Brandenburg is een geval van trichinose voorgekomen. De raessenmaker H. aldaar slagtte in de vorige week een varken ; na het gebruik van het vleesch hiervan werden het ganschc gezin en de gezel plotseling ernstig ziek. Bij een ingesteld onderzoek van het vleesch vond men daarin tallooze trichinen. De gezel en de zoon zijn reeds aan de ziekte bezweken, de overige leden van het gezin , die niet zooveel van het vleesch genuttigd hadden liggen nog meer of minder ernstig ziek. {Arnk. Cour. N". 4328). P e t e r s b u r g 3 Eebruarij 1868. Onder voorzitterschap van den troonopvolger, heeft zich een cenfraalcomitt) gevormd, ter ondersteuning van de aan hongersnood lijdenden, in alle deelen van het Russische rijk. {ZtitpJi. Cour. W. 11). P r u i s s e n 5 Pebruarij 1868. Tot dus verre heeft de hulpvereeniging, onder bescherming van de kroonprinses, eeue som van 350.000 th. bijeengebragt. Yoor de ondernemingen , die deze vereeniging op touw
12 gezet heeft is alleen tot 1 Mei a. s. een millioen tli. noodig. Tot het zenden van pootaardappelen en zaaikoren voor de provincie Oost-Pruissen^ dat echter slechts ten koste van den staat kan komen, zijn 4 a 5 millioen th. noodig. De rapporten van de domein-beambten komen over het algemeen daarin overeen, dat de grootste zorg moet zijn te voorzien in het gebrek bij de kleine boeren, zoowel aan zaai-koren als aan middelen tot voortzetting van hun bedrijf. [Arnh. Cour. N". 4331). B e r l i j n 6 Pebruarij 1868. De nood, die in OostPruissen heerscht neemt zoodanig toe, dat de gegoeden schier zonder onderscheid hunne vaste goederen in veiling brengen, zoodat men weldra voor betrekkelijk kleine bedragen uitgestrekte bezittingen zal kunnen koopen. Thans reeds is de prijs, die cén jaar geleden betaald werd lot op de helft gedaald. [HandehU. N". 11360). P r a n k f o r t 9 Pebruanj 1868 De berigten omtrent den nood in het Westerwald luiden voortdurend ongunstig. Het mislukken van den oogst in deze door de natuur zoo karig bedeelde landstreek van Nassau en de staking der bovendien altijd door de ongunstige plaatselijke omstandigheden beperkte nijverheid, hebben de bevolking in een toestand gebragt , welke in alle berigten met de ongunstigste kleuren worden geschilderd. Urnh. Cour. W. 4335). DeSt. P e t e r s b . Z e i t u n g 10 Pebruarij 1868 bevat ijzingwekkende berigten omtrent den hongersnood in Pinland. Men is er ten einde raad, daar de regering niet bij magte is zoo veel onderhoud te verleenen als dringend noodzakelijk wordt geacht. De Golos, de
13 groote voorstander van een oorlog tegen Oostenrijk, behelst dergelijke mededeelingen omtrent de gewesten, Tambow, Orel en Tula. De boeren loopen daar met geheele benden bedelende het land af. Omtrent een ander gedeelte van het Eussische rijk, het gouvernement Twer, wordt in een officieel stuk van den gouverneur gezegd, dat de provincie weldra buiten staat zal zijn de bevolking te voeden. Het orgaan der coustitutiouneel-aristocratische partij (West) behelst een hoofdartikel, waarin de bewering van het Dagblad van Moskau (dat de toestand van Rusland weinig te weuschen overlaat) ten scherpst wordt gehekeld. Eenige weinige gouvernementen uitgezonderd zegt dit blad, heerscht allerwege bittere nood en toch geschiedt er niets of nagenoeg niets om te voorzien in gebrek aan zaaikoren voor den volgenden oogst. Uit de Pruissische dagbladen eindelijk weet men lioe hoog de nood geklommen is in Litthauen. De OostPruissen hebben herhaaldelijk om bescherming gevraagd togen hunne hongerige naburen die de vlugt nemen op Pruissisch gebied, omdat te hunnent geene maatregelen tegen de toenemende ellende worden getroffen. [Niemoe Utr. Cour. N°. 826). P a r i j s 14 Pebruarij 1868. Op nieuw zijn te Braga in Portugal ernstige onlusten uitgebroken, ten gevolge van het zenden van granen uit die plaats naar Oporto. [Arnh. Cour. N". 4.333). D u i t s c h l a n d 12 Pebruarij 1868. De hongersnood in Oost-Pi-uissen neemt dagelijks in omvang toe. De hongpr-typhus is er thans uitgebroken en talloos zijn de slagtoffers der vreesselijke ziekte. De gegoede ingezetenen verlaten de provincie; zij zijn onmagtig te helpen; gouvernement en particulieren wedijveren in
14 het verleenen vaa ondersteuning, maar de behoefte gaat de krachten te boven. Pr an kr ijk 12 Pebruarij 1868. De Opinion Nationale bevat het volgende : Een onzer vrienden schrijft ons uit Algiers over de vreesselijke ellende, die daar heerscht ea voortdurend toeneemt. — Er zijn kantons waar de mannen, om aan den hongerdood te ontkomen voor twee jaar bij de inlandsche tiiailleurs hebben dienst genomen. {Arnh. Cour. W. 4335.) D u i t s c h l a n d 14 Eebruarij 1868. Uit den omtrek van Tilsit ontleenen wij het volgende : Met bezorgdheid ziet men evenwel het voorjaar te genioet, al het zaaigoed is opgebruikt. De kleine boeren hebben niets meer, ook zij moeten bedeeld worden. In het kanton Gumbinnen is 40—50 procent zaaigoed te kort. Ue kreis Stallupönen — waar het zeer treurig gesteld is — heeft minstens noodig voor spijsuitdeelingen 50,000 Thaler en voor aankoop van zaad 300,000 Thaler. Manr de 26 andere ,/kreiseü''^ moeten evenzeer geholpen worden. D u i t s c h l a n d 15 Eebruarij ISGS. De hooge waterstand in Oost-Eriesland geeft aanleiding tot ernstige beduchtheid. Te Südgeorgssehn staan twaalf huizen zoo geheel onder water dat de bewoneis de wijk moeten nemen. In den nacht van vrijdag op zaturdag is in den nabijheid van Potshausen de dijk doorgebroken. Berigten uit Leer melden, dat de gansche vlakte van Potshausen een open zee schijnt waaruit de huizen als eilanden zich verheffen en de gemeenschap wordt slechts door bootjes onderhouden. De schade door de doorbraak te weeggebragt laat zich nog niet begrootcn, maar het laat zich aanzien dat zij vooral door de mislukking van het voorjaarsgewas aanzienlijk zal wezen.
15 {ArnJi. Cour. N". 431.0). F r a n k r i j k 21 Pebruarij 1868. De regering neemt alle moeite om de berigten omtrent den nood van Algerie geheim te houden en zij slaagt daarin dan ook zoo goed, dat er nu niets voor do ongelukkige Algerijnen gebeurt. Volgens gelooi'waaidige mededeelingen zijn ruim 80.000 nienschen van honger of aan de gevolgen dfiarvan overleden. Een Fransch generaal schrijft aan zijne familie te Parijs , dat hij bij zijne reis door de provincie Oran gedwongen was , de gordijntjes van zijn rijtuig neer te laten, om de ongclukkigen niette zien, die aan beide zijden vaa den weg lagen te zieltogen. {PlandehbL N". J1373). B e r l i j n 23 Eebruarij 1S6S. In het dorp Eilsleben in het Maagdenburgsche zijn onlangs negen personen door trichinose aangetast. [IlandelM. N". 11276.) 26Febr. 1868. ü e regering te Wiesbaden heeft dezer dagen verscheiden hoofdambtenaien naar het Westerwold gezonden, waar groote nood heerscht, die beambten hebben in last om met de besturen der gemeenten aldaar te beraadslagen over de middelen, om de noodige granen en zaden aan den landbouw te verschaffen, Er zijn bereids met Frankfortsche huizen onderhandelingen aangeknoopt, tot het sluiten \an overeenkomsten voor de noodige leverantiën , welke betrekking hebben op zeer aanzienlijke hoeveelheid granen en aardappelen. Uit Berlijn is te Wiesbaden bevel ontvangen om alles aan te wenden ten einde den nood in het Westerwold op krachfi''e wiize Ie lenigen. [llandehlL Berlijn
N°. 112S0.)
39 Februarij 1868.
Uit het rapport der
16 vereeniging tot hulpverleemng in Oost-Pruissen blijkt dat zij tot dus ver circa 200,000 tlialer heeft besteed en dagelijks 4 a 5000 tlialer uitgeeft. De behoefte aan zaad voor de provincie Pruissen, bedraagt volgens den opgernaakten staat 25,000 schepels zomer rogge, 14,000 schepels garst, 370,000 schepels haver, 76,000 schepels erwten, 5400 schepels boonen, 4000 schepels lupineu, 27,000 schepels wikken, 5000 centenaars khiver- en graszaad en 1 millioen schepels aardappelen. {HanclehU. N". 11277.) 27 Pebr. 1868. //Te Gutnbinuen (Oost-Pruissen) zijn alle gevangenen ontslagen om redenen van gezondheid , dat is : het heerschen van typhus." {Ami. Cour. N°. 4349.) A f r i k a 3 Maart 1868. De beiigten uit Marokko zijn van jammerlijken aard; duizenden gezinnen van Eiff, die aan alles gebrek hadden, hebben Tanger en Tetnan overstroomd en de tengevolge van de buitensporige duurte der levensmiddelen aldaar reeds heerschende ellende nog vermeeiderd zoo dat, behalve de honger, nu ook typhus, roode loop en cholera offers eischen. {Ami.
Coïir. N° 4326).
In de Tilsitsche B u r g e r - u n d van 16 Januarij 1.1. vindt men
Bauernfreund
ELLEIS'DE. GEEN VERDICDT VERUAAL.
Even buiten een dorpje in Oost-Pruissen staat, eenzaam en verlaten eene kleine nederige woning. Het huisje is geheel van hout betimmerd. De boerenwoningen zijn dat hier allen. Vier vertrekken, elk met een klein venster; bij elk een donker kamertje, mid-
17 den in liet huis een breede schoorsteen, twee zoldertjes die men langs een ladder bereikt. Ziedaar de woonplaats van vier of meer huisgeziunen. De h e g , die dezen zomer nog den tuin omgaf en afsloot, is opgestookt. Nu ligt alles ouder diepe losse sneeuw begraven. De huisdeur is naauwelijks open te kiijgen. Eindelijk gelukt het ons binnen te komen. Ook binnenshuis is alles met stuifsneeuw bedekt. De witte muren hangen met ijskegels. Het venster is toegevroren en half toegesneeuwd. Men kan naauwelijks zien in den schemerduister. De planken aan den schoorsteen zijn er niet meer te zien; zij liebben voor het laatst de bewoners verwarmd. De schoorsteen zelf is met stroo toegestopt, om den togt te weren en het doorsneeuweu tegen te gaan. Aan de tafel in de hoek zit eene jonge vrouw; een tip van haren omslagdoek hangt over een klein meisje, dat, in moeder? schoot gedoken, staat te schreijeu. Op de bank bij den ijskouden kagchel ligt een jongen te slapen, onder een stuk oud tapijt. Links in den hoek staat een slecht bed , dat voor het geheele gezin dienen moet. Het is niet opgemaakt. Het kleine meisje had er zich in willen warmen, maar de honger hield het wakker en iru schreit het om brood. Ouder het bed een groot vierkant gat in den grond: de aardappeleukuiL Die bleef dit jaar leeg. Het houteir boveudek is ook al opgestookt. De blikken lamp is ledig, sedert dagen was er geen olie meer in. Niemand spreekt; het kleine meisje schreit nog altijd: de vensterglazen rinkelden van den vorstwind Daar hoort men buiten met zware stappen iemand langzaam naderen. De vrouw luistert. Mieke, schrei niet langer. Vader komt. Hij brengt
18 geld meê en brood. te zoeken.
Hij is al acht dagen uit om werk
Vader komt binnen: een grove, stevige arbeider, maar nu door honger en afmatting vermagerd en gebogen. De kleêren vol sneeuw, de bedelzak op den rug, de pelsmuts met een doek om het hoofd vastgebonden, de lange stok met den ijzeren punt in de hand , — zoo stapt hij de kamer binnen. De vrouw ziet hem vragend aan. Hij schudt het hoofd en legi een kraai en een paar andere kleine vogels op tafel. //Ze zijn bevroren : kook ze maar." Hoe zou datP Hout is er niet, zout ook niet. Leen het bij de buren. Niemand heeft meer. De buren van hiervoor, zijn eergisteren uitgegaan — om te bedelen. Buurman van hiernaast is gister gestorven. Het is hier even koud als buiten. uit sprokkelen geweest ?
Is de jongen niet
De sneeuw ligt te hoog; er is niet door te komen. De laatste keer zijn den jongen zijne voeten bevroren. Allen zwijgen weer. Eindelijk zegt de vrouw : Vader gij gingt werk zoeken aan de spoor. Brengt gij geen geld mee. In de stad stuurden zij mij naar het naaste station — een lange marsch en dat met een leêge maag. Toen ik daar kwam werd ik naar huis gestuurd. Er waren geen kruiwagens. En waart gij niet aan het kanaal , vader ? Daar ben ik geweest. Hard werk , voor vijf stuivers daggeld. Alles was zoo duur; ik voor mij alleen kon er niet genoeg eten voor krijgen. Er kon niets van overschieten. Ik ben toen maar weggegaan en heb loopen bedelen om thuis te komen.
19 Dat moeten wij ook raaar gaan doen, vader , anders verhongeren wij. Wij zijn te slap om. te werken. Sinds drie dagen hebben wij niets gegeten. Hebt gij geen werk gezocht bij de boeren? Met dorschen hadt gij zelf den kost verdiend en nog een cent of 6 voor ons. Ook al geprobeerd, moeder. Niemand had haa«t meer te dorschen. De schuren waren leeg. Vader, de deurwaarder is hier geweest om de achterstallige belasting. Hij vond niets, de moeite waard om mee te nemen. Yadcr wat nu gedaan , om eten te krijgen ? Ik heb hooren zeggen dat de regering zoo wat een millioen heeft liggen om uit te deelen. Dat heb ik ook gehoord, vrouw. Maar nu spreekt men er niet meer van. Als het niet al te koud i s , gaan wij allen op den bedel. Mijn krachten zij^i weg; ik kan niet meer werken , ook al kreeg ik werk. Yader, moet het dan zoover komen ? Waart gij op het groote buiteii ook om werk te vragen ? Och j a , ook daar. Maar er was geen werk. Mijn heer heeft op zijn best genoeg zaad, om er met zijn eigen volk van te eten. Ik kreeg er een brood. Hij haalt het uit den zak — het is bevroren; eet het maar. Ik heb or nog wat warme soep gekregen ; ik kan het nu vooreeist daarbij laten. Het bedelen is een hard werk. De lieeren hebben ook geen eten meer. Bij de boeren is alles op. Zij houden de deur op den grendel : de bodelaars hoeven zij niet weg te jagen met harde woorden. Allen zwegen weer. Zij dachten allen : wij m o e t e n wel bedelen. Ziedaar één enkel tafreel. En zoo a;aat het das? voor dag bij .30 of 40.000, in het d i s t r i c t G u m b i n nen alleen. {Nieuwe TJiiecliUclie Covr. N°. 845.) 2 Maart 1868. Onder het opsclirift zur Theuermgs-
20 frage, komen in liet Eolterdammer EanchïsbericM van 24 Pebruari eeuige belangrijke beschouwingen voor over de liedeudaagsche duurte der levensmiddelen. De duurte der granen — dit is de inhoud van genoemd artikel — is niet een verscliijnsel van den nieuweren tijd alleen; het heeft slechts in onze eeuw een eigenaardig karakter aangenomen. In vroegere eeuwen kwam veelvuldig plaatselijke en tijdelijke hongersnood voor. ïhans echter ziet men overal waar de moderne beschaving het verkeer versnelt en de afstanden inkiimpt^ die hevige verschijnselen overgaan in het gelijdelijker, maar blijvend verschijnsel van ,;duurte der levensmiddelen." Verschillende verklaringen en geneesmiddelen heeft men tegen die kwaal gezocht : Sommigen meenden, dat de uitvoer van granen de duurte in de hand werkte. Doch de ondervinding heeft reeds sints lang geleerd, dat het verbod om granen uit te voeren de prijzen gewoonlijk niet deed dalen, maar wel de productie deed verminderen, de handelsrelatiën van het land tegen betere tijden bedierf en het land verarmde. Tegenover verbod van uitvoer in de praktijk stond in de theorie menig verwijt, aan den graanhandel gedaan, als de oorzaak der hooge prijzen. Even verkeerd. De graanhandel is niet bij machte om op a l l e markten de inijzen te dwingen. De speculatieprijzen worden zelven op den duur gedwongen door den werkelijken stand van voorraad en behoefte. Dat de gedachte aan grooter voorraad ruilmiddel, tengevolge der goud-ontdekkingen en der uitgifte van papieren geld op groote schaal , als verklaring van de duurte der granen even onjuist i s , behoeft geen betoog. De genoemde omstandigheden doen de prijzen van alles rijzen, en hebben dus geen invloed op de betrekkelijke
21 duurte van enkele artikelen. Men heeft gemeend de kwaal te bestrijden met te velde te trekken tegen den aanbouw van landbouwproducten, die niet tot voeding rechtstreeks gebruikt worden; doch zoo doende wil men in de eene behoefte voorzien, door eene andere onvervuld te laten. Het verschijnsel van de duurte der levensmiddelen is nergens anders in gelegen dan in eene wanverhouding tusschen de productie en het aantal consumenten. Dit blijkt duidelijk, wanneer men opmerkt dat sedert 1817, het laatste hongersnoodjaar, de Europeesche bevolking met 60 a 70 millioen is toegenomen. Ieder jaar neemt tegenwoordig die bevolking met 2 millioen ongeveer toe. En tegelijk blijkt uit de uit- en invoerstaten, dat reeds nu Europa meer graan consumeert dan verbouwt. Met ieder jaar neemt dus de behoefte van Europa, boven hetgeen het zelf aan graan oplevert, toe met a c h t m i l l i o e n s c h e p e l s . Slechts één geneesmiddel ligt voor de hand en is rationeel, namelijk het aanwenden van meer kapitaal en meer kennis, dan tegenwoordig op de productie van voedingsmiddelen enz." De schrijver mag zeer juist oordeelen dat de landbouw moet bevorderd worden, maar als hij zegt „zoo doende wil men in de eene behoefte voorzien door eene andere onvervuld te laten," dan is dit als onjuist te betrachten, wijl men die andere behoeften b. v. tabak en suiker uit Oost- en West-Indien aanvullen kan. Het //slechts één middel" dat de onpartijdige schrijver (?) beoogt, //namelijk het aanwenden van meer kapitaal en meer kennis op de productie van voedingsmiddelen , " is een voortreffelijke wisselbrief die vele maanden te loopen heeft en derhalve het brood in de maag op vele maanden zou moeten vervangen!
23 [Arnh. Cour. 9 Uaari 1S68.) R u s l a n d . De hoiigei'snood in Rasland overtreft al wat men zicli omtrent die vreeselijke rnmp kan voorstellen. Nogtans heeft de Russische regering den janimerlijken toestand geheim gohoudeii niet alleen, maar de berigten die er over medegedeeld werden in Petersbnrger en Moskaucr bladen weiden door officiele communiqués als onwaarheden gebrandmcxkt. Als de oorzaak daarvan noemt men dat Rusland er belang bij had den hongerdood van millioenen zijner onderdanen te verzwijgen , ten einde niet te doen blijken dat het hierdoor in zijne plannen ten opzigte van het Oostersche vraagstuk werd belemmerd. Eindelijk echter, toen de Engelsche consul te Archangel eene inzameling deed bij zijne landgenooten was de toestand niet meer te verbergen en van dat oogenblik af hebben zich ook in Rusland staat en particulieren de zaak aangetrokken. Aan zulk eene ellende te gemoet te komen schijnt echter onmogelijk. Niet minder dan 19 gouvernementen zijn door den hongersnood geteisterd. Terwijl iji Noord-Einland op eene oppervlakte van 21,000 vierkante mijlen bijna geen voedsel meer te bekomen is en boomschors en mos reeds schaarsch voedsel zijn geworden , is in de drie Noordrussische gouvernementen van Archangel eene nog vreesselijker ellende. Daar wonen op de onafzienbare sneeuwvlakte IV^ millioen menschen die van alle hulpbronnen en gemeenschapswegen der nieuwere beschaving verstoken zijn en verhongeren er duizenden zonder dat zelfs het berigt van hun dood bekend wordt. Alles, alles is opgegeten en de hutten hebben geen dak meer , daar het stroo voor veevoeder heeft gediend. S p a n j e . De kwestie der levensmiddelen wordt hier
33 met den clng van ernstiger aard. Alle levensmiddelen zijn schromelijk duur en worden dagelijks duurder. Dit drijft dd minder gegoeden tot uitersten , zoodat op onderscheiden punten en met name te Grenada ongeregeldheden hebben plaats gehad. In laatstgenoemde plaats hebben die drie dagen geduurd en zijn onderscheiden personen bij die gelegenheid gedood of gewond. De gansche provincie is in staat van beleg gesteld en onderscheiden personen , die op de troepen geschoten hadden , zijn in hechtenis genomen. ï e Segovia zijn eenigc dagen geleden honderden arbeiders den gouverneur werk gaan vragen; hij antwoordde , dat het hem onmogelijk was hun dat te geven, waarop zij verklaarden, dat hun niets overbleef dan te stelen om hun gezinnen brood te verschaffen. De gouverneur hun te kennen gevende, dat zij alsdan gevangen gezet zouden worden, antwoordden zij : ,/dat weten we, maar dan zullen wij ten minste zeker zijn eten te bekomen." Heeft in oen of andere stad de overheid voor eenig werk twee- of drie honderd arbeiders noodig, dan doen zich duizenden op. Kortom , de ellende wordt al grooter en grooter en velen zien in het oproer te Grenada slechts den voorbode van ernstiger en meer algemeeiie rustverstoring. De afkondiging van den staat van beleg zal dit niet verhelpen.
NASCHEIFT. [Handehbl.
16 Maart 1868.)
De dagbladtn van Algiers behelzen steeds tremiger bijzonderheden omtrent den daar te lande hoorschenden nood. Zoo schrijft men uit Milianah, dat daar in het laatst van Februari] een troep van omstreeks 3000 uKgchongerde inboorlingen een inval gedaan en op de markt en op andere plaatsen alles wcggeroofd had wat onder zijn bereik kwam. Treuriger nog is oen berigt uit Oian, volgens hetwelk eene inlandsche vrouw uit den omtrek ^an Missei-ghin hare twaalfjarige dochter gedood heeft, om hare andere kinderen en zich zelve met het vleesch van het olfer te voeden. {Arnh. Cour. 16 Maart 1868.) Uit Afrika ontvangt men bij voortduring ijzingwekkende berigten omtrent de ellende die daar heei'scht. De Algerijnen sterven gelaten bij duizenden, maar sommigen trachten nog hun leven te rekken door hetzij kolonisten , hetzij landgenooten te bcrooven en te vermoorden. JMen vindt dan ook onder de doeden op den weg velen die , blijkens de wonden aan hun ligchaam , een gewekldadigen dood zijn gestorven. Voorbeelden zijn er zelfs dat de honger den Algerijn tot menschenetcr maakt. Te Affreville nabij Milianah , vereenigden zich den 20sten een driediiizendtal inboorlingen , die op een gegeven oogcnblik eensklaps op de kooplieden in etenswaren , die op de markt waren uitg(istald, aanvielen, en alles roofden wat zij maar grijpen konden. De kooplieden verdedigden zich Avanhopend ; de europesche politie , uit een paar veldwachters bestaande, slaagde er eerst na geruimen tijd in om de orde te herstellen. Er waren een aantal lijken gevallen, maai- van de levensmiddelen was niets meer over.
(Ahiemem
Advert, blad N°. 178—532).
•10 Maart 1868. Uit Hclsingfors sclirijft mon : In het Noordelijke Ocstorbotten -voeden zicli de lieden met zuring , hooi, stroo , dennen en berlicnbast. Deze ingrediënten worden gemalen on mot een weinig meel gebakken , doch de lieden , die dat nog hebben , behooren niet tot de armstcn. Bij velen toch ontbreekt zelfs het meel. hot weinige zout en de melk, die men er bij gcbiaükt. De middag-soep bestaat insgelijks uit warm water en gemalen stroo. De gevolgen van deze voedsel-middolen vcrtoonen zich dan ook in do door waterzucht opgezwollene lichamen dezer ongelukkigen. Tc Abonhyervi, een gemeente van 8000 zielen, zijn in dit jaar 1100 de buit des hongers geworden, dus ongeveer van z e v e n , e e n . In Pyëpervi, een andere gemeente, zijn onlangs 165 ouderloozo kinderen o n d e r d e w e i n i g e gegoede huisgezinnen verdeeld, zoodat elk dezer huizen, behalve de eigene kinderen nog p. m. z e v e n wezen te onderhouden kroeg. {Hamlelshl. N». 11288.) A u f r uf. 11 Maart 1868. Wer an das arme Memel gedenkt , eine echte ostpreussische Stadt, doch einsam und verlassen situirt, ohne alle Eisenbahn, im iiussorsten Winkel des deutschen Nordens, AVO aber jotzt dar strengston Wahrheit gemiiss Armnth , Krankheit, Noth und Elend aller Art in ganz ei'schreckcnder Wcise auftreten, der wird ergebenst und dringend gebeten giitigst dazu beizutragcn , dass frcundliche Liebesgaben und Geldsendungen an die Frau Maria Janisch in Blemcl, Vorstcherin des Memeier vatcrliindischcn Fraucn-Yereins, welchcr in Berlin die AUcrhöchsto Genohmigung und Bestiitigung seiner Statuten crhalten , direct abgesendet werden , und zwar móglichst bald ; Gefahr ist im Vcrzoge! Gottes Sogen moge diose wenigen cinfachen, aber wahren Wortc begleiten ! NADRUK
WOEDT
VERZOCHT !