"Hier sta ik, ik kan niet anders!" (Prof. Dr. M. Luther) 31 oktober Hervormingsdag 1517
Gedenkt der gevangenen!
door Jo Timmer
Aan mijn lieve Verloofde
Inhoudsopgave Aan mijn lieve Verloofde .......................................2 Voorwoord ...............................................................4 Gevangenneming.....................................................5 Kloosterling ............................................................20 Gevangenisgemeenschap......................................40 Oranje-Hotel..........................................................64
Voorwoord Gedenkt der gevangenen, alsof gij medegevangenen waart, en degenen, die kwalijk behandeld worden, alsof ook gij zelf in het lichaam kwalijk behandeld waart. Hebr. 13:3 Eigenlijk is dit schriftwoord al voldoende als een inleidend woord. Immers zou er een passender bijbelwoord zijn, dan juist dit uit de brief der Hebreeën? Neen! Wat is nu de bedoeling van dit werkje? In de eerste plaats een gedenken van de gevangenen, bekenden en onbekenden, dat doet er niet toe! Ja zo gedenken alsof wij zelf ook in de cel zaten! Dat wil de schrijver dezes bereiken door te spreken uit eigen ervaring. Wanneer ik dit niet zou hebben gezegd, zou je wellicht de idee krijgen dat het zelfverheffing van den schrijver is. Dat is niet het geval. Ik ga hier mijn eigen geval beschrijven; eigen ervaring, eigen inzicht in zaken en de vrucht van het gevangenisleven zal ook uit deze regelen blijken. Natuurlijk wil ik niet te persoonlijk worden en heb er dus enkele andere personen ook in mee laten spelen. Mensen waarmee ik heb gezeten. Nu zal je dus ook gaan zien dat het gevangenisleven een aparte wereld is: een ware verbonden gemeenschap. Een gemeenschap omdat wij allen, ondanks alle principiële verschillen dan ook een ding gemeen hadden: n.l. wij zaten hier door de druk der Duitsers en voor de vrijwording van Nederland. Gedenk dan deze gemeenschap alsof je er deel aan hebt! De schrijver
Gevangenneming Wat zat ik daar toch eigenlijk knusjes. In een walhuisje. Rondom glas. Veel schrijfbehoeften overal waar je grijpt! Wat is hier vanmorgen weer veel werk verzet. Wat heeft de telefoon dikwijls gerateld. Nu is het rustig. Ik heb mijn brood op en zal nu wel even tijd voor mezelf hebben. M'n ogen glijden naar buiten. Daar ligt de rivier. Of daar bruist hij eigenlijk voorbij. Op 't moment is het niet druk met de vaart. 't Is ook een rustig stil uur De werklui zitten in het schaftlokaal, 50 meter verder, te eten, te kaarten en te dobbelen.. Om één uur komt er weer levendigheid op de wal. Dan is hun schaftuur om. Aan de overkant van de kade is de puin. Dat is nu al allemaal met de grond gelijk gemaakt. Het resultaat van de oorlog. De oorlog, die afbreekt, maar niet opbouwt. 'k heb eens tegen m'n broer gezegd, nog voor de oorlog, toen we het over de geestelijke verwording hadden: "Laten we hopen en bidden, dat God ons loutert! Misschien doet hij het al gauw!" Hij vond zoiets onzin. Ik vind het nog steeds geen onzin, als ik door de stortregen naar de puin kijk. Zou de oorlog geestelijk op kunnen bouwen? Niet de oorlog zelf, maar… God d.m.v. de oorlog. God liet toe dat Jozef in de put werd geworpen, maar daardoor werd hij onderkoning van Egypte! Waarom bedenk ik toch deze dingen? Ook daarmee zal God zijn bedoeling hebben. 't Is fris. Ik heb het loketraam dichtgedaan. De haak op de deur. Je zou een neiging hebben om de kachel aan te steken. Maar 't is vandaag 30 Juli '41. Neen, geen kachel aan, Wat kan je in een walhuisje zoal meemaken? Denk eens aan. Voor tien dagen. Wat een avontuur. De Engelsen kwamen! We dachten allemaal: invasie! "v.d. Weg, we komen vrij", zei ik tegen m'n collega. De vliegtuigen vlogen vlak over het water. Bij de brug moesten ze
stijgen. De Duitsers in de 'vogelnestjes' • deden hun broek vol aan het schreeuwen te horen, dat boven het geknetter van het Engelse vuur uitklonk. Ze vluchtten, gingen plat op de grond liggen. Heerlijk! We waren haast vrij. Dan een zware plof, een geweldig hoogopgaande rookpluim en daar plofte een vliegtuig neer. De telefoniste wist niet waar! Ik zei: "Het moet in het Noorden zijn!" M'n collega belde vliegensvlug een kennis op in het Noorden. "Is gevallen op de Noordsingel; ….ja bij het witte bruggetje Burg. Roosstraat! Het is niet bekend of het een Engels danwel een Duits toestel is. !" We belden af. Van een vriend op de griffie hoorden hoe geheimzinnig met dit vliegtuig werd gedaan. De conclusie van het publiek was…een Duits. Op de Kruiskade in de puin was een Engels, of liever een Hollands toestel neergekomen. De bevolking had de piloot op de schouders over de Coolsingel gedragen. Niemand was teleurgesteld, want ieder was onder de indruk van een dergelijke prestatie van de Engelsman. Tijdens het hevige schieten waren we binnen geweest, maar later stonden we op de wal te dansen zij het dan ook zonder vrijheidsboom! Wat een dag! Wat een sensatie! Nu is het stil! Vandaag is er niets avontuurlijks te beleven. Toch heeft het voorval de Nederlanders, t.w. de 'goede' Nederlanders goedgedaan. Ze hebben zich allen met dubbele zorg ingespannen voor anti-Duitse acties. Zou ik dan achter willen blijven? Als je een kerel bent zeg je: "Neen!" Ik trek wat uit m'n zak. Als ik dan toch iets voor mijzelf kan doen, dan zal ik dit copieren. Het is de z.g. "Proclamatie van Comité van Verzet!" Ik heb het stuk vanmorgen juist gekregen van de kleine Albert, onze hoofdbesteller. Gisteren had hij een origineel. Nu een copie. Hij staat er op het perse terug te hebben alvorens ik om 5 uur naar huis ga. Tegen m'n collega zeg ik nog: "Nu ben ik eigenlijk staatsgevaarlijk!" •
bemande mitrailleursnesten
Maar hij beweerde: "Kom, Timmertje, je bent toch nog nooit bang geweest?" Bang was ik niet. Nooit en nu allerminst. Ik trek aan het werk, na hem een goede duidelijke kopie te hebben beloofd. Dan vertrekt hij. Met grote sierlijke letters schrijf ik erboven: "Proclamatie!" Het stuk was in krasse bewoordingen gesteld. Het beweerde, dat wij slechts één staathoofd erkenden: Oranje, t.w. onze geliefde Koningin; één regering welker zetel tijdelijk naar Londen is verplaatst. Verder erkende het stuk de Duitse bezetting. Het vroeg zelfs aan het einde in een open brief aan generaal Christiaanse, het land bezet te houden naar de regels der Haagse conventie, enz. De kwestie waar de zaak om draaide was deze. De N.S.B., die beweging van Mussert, bereidde zich voor de tweede maal voor op een staatsgreep. Dit wilde het stuk verhinderen en drong er bij de Duitse instantie op aan, dat zulks ook niet zou gebeuren. Gebeurde dit toch, dan zou er een algemene staking uitbreken. "Wanneer ze U oppikken, wanneer ge weigert te werken, ga dan zonder tegenstribbelen mee", zo heette het in het stuk. Het was kortom mij uit het hart gestolen. Ik heb me wat gehaast om vlug klaar te komen. Een enkele maal word ik gestoord door een telefoontje of een klant aan het loket. Dit mag echter niet hinderen, want het stuk en de copieen gaan bij het minste geluid schuil onder grote vrachtlijsten. Er klopt iemand aan de deur. Alles is al safe. Ik ligt het haakje van de deur. "Ja, binnen!" Een werkman treedt binnen en vraagt of hij even mag bellen. Trouw werpt hij 5 cts op de lessenaar en ik geef hem zonder hem aan te zien toestemming. Na het zakelijk telefoontje vertrekt hij, groetend. Weer een klant…. Even vlug, maar natuurlijk correct helpen. 't Is een man met een overall aan, een bril op zijn neus, enige krullen in het haar en zijn stem klinkt als een bevel! "Ben ik hier bij v.d. Schuijt?" "Ja mijnheer!"
"Walhuisje Amsterdam?" "Jawel mijnheer!" "Wat doet u hier?" "Ik oefen hier m'n ambtsbezigheden uit!" "Dat is niet waar! U schrijft iets over, dat u niet mag bezitten En dat papier moet ik hebben" klinkt het bevel van buiten. Over de puin zie ik reeds twee Duitse soldaten met een officier aankomen. Ik voel reeds dat ik verloren ben. Zij blijven achter het walhuisje staan, doch vlak voor de uitgang. "Legitimeert u zich eerst maar eens" zeg ik deels om tijd te winnen, maar aan de andere zijde vrezend, dat dit een ambtenaar der Gestapo is. "Ik ben Casteleijns- maar wat weet u daaraan of ik Jan of Piet heet; ik ben W.A.-man!" "Laat u dat dan maar eens zien"; zei ik. M'n stem en m'n gedrag zijn uiterst kalm al deed ik ook alles op m'n zenuwen. Hij legitimeert zich. Naam en titel kloppen. Eén hak zal ik hem nog kunnen zetten. "Ik weiger. De W.A. is geen officiële overheidsinstantie!" Zijn opzet om als W.A.-man de arrestatie te bewerkstelligen is mislukt. Op zijn wenk treden de Duitsers naderbij. Met een glimlach vraagt de officier om het stuk. Ik geef het. Ik weet: ik ben reeds verloren. De W.A.-man meent toelichtingen te moeten geven, doch ik laat me van mijn kant ook niet onbetuigd. Ik beweer, dat het stuk niet tegen de Duitse overheid ingaat. Hij gaat nergens op in. Dan vraagt hij om het copie. Ik trek er één blad af. "Dan is het slechts overgeschreven" denk ik. Doch hij heeft door, dat ik met carbon gewerkt heb. Ik trek alle 8 de carbonnetjes (geheel nieuw voor de gelegenheid) er tussenuit. Maar ook het carbon moet hij hebben als bewijsmateriaal. Dan volgt de mededeling, dat ik mee moet. Ik ben arrestant. Ik bel vlug één onzer procuratie-houders op voor aflossing en geef een niet gevraagde verklaring met weinig samenhangende woorden. "Ben opgepikt door de Duitsers. Stuur onmiddellijk iemand!" "Ja!" Lang geduld hebben de Duitsers niet, want nogmaals moet ik opbellen en hoor nu dat m'n broer komt. Eindelijk na vijf minuten, die evenveel eeuwigheden schijnen komt m'n broer
op de fiets aangevlogen. Ik kleed me aan. Het regent nog steeds flink. Ik geef m'n broer een hand. Uitleg kan ik niet geven! Wanneer zal ik hem terugzien? Ik zeg nog: "Zullen jullie veel voor mij bidden?" 't Lijkt of hij tranen in de ogen heeft. Dat heb ik nog slechts één keer van hem gezien: n.l. toen we stonden bij het ontzielde lichaam van Moeder. De kleine Albert staat onthutst terzijde. Dan antwoordt Wim heel langzaam: Ja! Houd je kalm!" "Dan is het goed", zeg ik al scheidend. Daar gaat het nu. Ik loop in stevige tred. De W.A.-man achter mij; de officier voorop; twee soldaten aan weerszijde één. Daar loop ik nu hopeloos overstuur. Als ik intussen onder de oprit van de v.d. Takstraat loop, beef ik zo van de zenuwen, dat ik voel, dat de inhoud van mijn maag spoedig op straat zal liggen. "Wat ben ik nu?"; tracht ik mij te realiseren; "een boef onder bewaking; een schurk? Waar ga ik toch heen zo te voet?" Al mijn vragen worden ontwijkend beantwoord. Ik ga naar de wacht op de hoek van de Maaskade en de v.d. Takstraat. Daar moet ik wachten. Urenlang. Gelukkig! Wat zal ik doen? Bidden-, om kalmte, die me onbereikbaar schijnt. Bidden-, om strekte en wijsheid in deze. De kalmte en de sterkte kwamen. Werkelijk! Was het een boef, een schurk, die weggeleid werd? Misschien! Maar ik voelde me niet bepaald een slecht individu. Ik kon de Duitsers, die in en uit liepen vrij in de ogen zien. Mijn verhoor heeft blijkbaar geen haast. Ik zie eens naar de kribben waar zij de nacht op moeten doorbrengen. Er liggen nu helmen. Geweren, post en "pakketten brood, bestemd voor Duitsland" op. Ik kijk eens naar buiten. Je ziet hier hoog ingesloten. 't Regent niet meer, maar 't is niet helemaal droog ook. 't is zo'n beetje tussen hangen en wurgen. Duitsers lopen af en aan. Die vertrekken krijgen een bal gehakt mee, brood en een stuk gesmolten vet, waar je jaloers op wordt. Enfin er is thuis nog
in de kelder, dus voorlopig geen nood (een gedachte van 30.7.'41 let wel!) Af en toe komt iemand mij iets vragen: "Wie alt?" "Bei wem arbeiten Sie?" M'n broer heeft gelukkig niet stilgezeten. Kort na m'n arrestatie is hij op de fiets gesprongen en naar huis gefietst. Mijn bescheiden werden onmiddellijk aan een onderzoek van hem, mijn vader en tante Jeanne blootgesteld. Zij vonden van alles. Foto's van het Prinselijk gezien, de Koningin, verwoest Rotterdam, alle op clandestiene wijze door mij gekocht en ook wel verkocht voor de goede zaak! Verder talloze smaad- en schimpgedichten op de N.S.B. en de Duitsers en verder stukken van politieke aard. Alles is door hen verbrand, behalve een foto van Prinses Juliana met de kinderen. Deze zat tussen mijn bijbel en is niet gevonden. Gelukkig is echter van Duitse zijde nooit een onderzoek ingesteld. Zelfs mijn portefeuille had ik die dag vergeten, wat maar goed was, want ook daar zat nog allerhande ongerechtigheden in. Alleen een brief van Tante Catrien uit het sanatorium 'Erica' droeg ik op zak alsmede m'n stamkaart. Deze was echter al drie dagen ongeldig en mijn persoonsbewijs zat in m'n portefeuille. In de loop der middag, toen m'n collega was teruggekeerd van zijn schafttijd moet hij wel raar hebben opgekeken toen een ander op mijn plaats zat en er een briefje van mij lag met grote letters: "v.d. Weg, ben opgepikt door de Duitsers!" Omstreeks een uur of vier zal het geweest zijn toen één onzer adjuct-directeuren kwam horen hoe het nu eigenlijk zat met mij. Hij vroeg mijn collega op de man af, maar hij antwoordde ontkennend. Toen trok dhr. R een papier uit zijn zak en vroeg v.d. Weg dringend aanziend: "Was het dit?" "Ja" zei deze nu. "Als hij dan maar niet gaat spreken, want we hebben er allemaal kennis van en hij weet het….!"
"Oh, weest u daar maar niet bang voor. Uit Timmer krijgen ze niets, ja, of ze zouden hem moeten martelen…." De wachttijd in de Duitse post maakte me rustig. Ik bedacht: ze zullen vragen “hoe komt u hieraan?” Ik wilde niemand verraden en dus verzon ik een aannemelijk verhaal. Op de deurmat lag een couvert met mijn naam erop. Onderweg gooide ik die enveloppe weg en besloot het te kopiëren. Eindelijk na drie lange uren van wachten komt er een officier van het Totskopfregiment binnen. Hij ziet er niet onsympathiek uit. Prachtig buiten-model uniform, een innemend gezicht, valse tanden. Alleen de doodskop op zijn uniformpet met de twee gekruiste doodsbenen doet wat huiverig aan. Onwillekeurig denk ik weer aan het stuk. En wel aan de zinsnede: "Wanneer ze u oppikken, ga zonder tegenstribbelen mee!" Nu kon ik tonen, dat ik de consequenties van het stuk aanvaardde. Een piekfijn wagentje staat voor. Hij nodigt mij in te stappen. Ik begreep wel waar het heenging. Westplein! Het bureau van de S.S., Sicherheitspolizei. Veel zegt hij niet tegen me. "Sprechen Sie Deutsch?" "Ein wenig!" "Ach .. ein wenig" zei hij laconiek. Binnen twee minuten zijn we op het Westplein. Twee trappen moet ik op. Ik wordt met mijn gezicht naar de muur gezet als een stoute schooljongen, om me te schamen. Ik sta vlak voor een grote plaat. Dit beeld moet mij zeker schrik aanjagen. Maar het doet het niet. De man die er op is afgebeeld zwaait erg met zijn ene hand. Daarom doet hij mij ondanks zijn militaire uiterlijk denken aan: "Een zaaier ging uit om te zaaien", de reclame van Turkenburg's zaden. Het onderschrift vertelt met grote letters, dat dit de Sicherheitspolizei is. Zou ik nog naar huis gaan vanavond? Afstraffing,- belofte het heus, heus nooit meer te doen en een boete? Nog even tijd voor een gebed. Ik denk terug aan mijn Openbare Geloofsbelijdenis
Op Palmzondag, 17 maart 1940. Ik zal het nooit vergeten. Die dag! Ik was al om half tien in de kerk en had ruimschoots de tijd. Zo ook nu…. Waarom dacht ik daaraan? Was dit een kerk? Neen, eerder het tegenovergestelde. Of is het dat zoveel dienaars des woords hier hebben getuigd? Of….? Er zitten hier meerdere klerken. Ze spreken allemaal Duits, doch ik kon hen gemakkelijk volgen. Ze hebben hier allemaal een oranje V op… Kinderachtig om kolonel Britten zo na te apen. Hebben jullie het, dan doen wij het ook! Er zit een Nederlander in Duitse dienst. Ze zeggen dat hij rechercheur is. Hm, een landverrader, nja, die zijn er helaas meer! Er zit een Zuid-Duitser bij de telefoon. Hij spreekt onduidelijk, hij heeft een lichtbruin overhemd aan. De mouwen opgestroopt. Geen vest of colbertje aan. Zijn armen zijn sterk behaard. Hij spreekt den officier aan met "Becker!" Er zit een juffrouw schuchter mop een stoel. Hoe of het met haar zoon is? "Wat heeft hij uitgespookt?" "Hij had verboden foto's en liedjes bij hem" "Oh wordt voorlopig vastgehouden!" De juffrouw, die dus een mevrouw is, snikt hartstochtelijk om de zoon van de verboden foto's en gedichtjes. "Ze waren toch echt wel leuk" denkt ze vast. Ze nokt af Er ligt een oud karpet op de vloer. Juist aan dit einde zit er een gedichte scheur in. Ik geloof, dat de kracht van boven mij toevloeide uit die dichte scheur. Telkens keek ik er naar. De officier verhoort me onderwijl rustig. Het wordt laat. Het is zeker al zes uur geweest. De ene klerk na de andere is verdwenen. Hij moet overwerken voor mij. Hij is fanatiek, vreselijk fanatiek. Denkt hij mij met zijn grote mond bang te kunnen maken, of - en lach nu niet, want hij meent het- mij van mijn heiligste principes te beroven? 't Zal hem niet lukken Ik heb het martelaarschap nooit gezocht. Maar als het moet, dan zeg ik met de Kruisvaarders: "God wil het!" Na het hele stuk met mij te hebben doorgenomen komt het principiële verhoor.
"Waarom bent u tegen het Nationaal Socialisme!" "Omdat het niet Christelijk is!" "Zo dus ik kan er in zetten, dat u anti-nationaal socialist bent!" "Ja, maar zet u er bij anti-socialist, anti-communistisch" :"Wat bent u dan wel?" "Christen!" "Ach zo! Sie sinnt verruckt?" (Je bent gek!) "U zult echter moeten bewijzen, dat wij niet Christelijk zijn. Zijn wij soms heidenen?" "Heidenen zijn die volken die meer dan één God aanbidden. Ik weet niet hoeveel u er aanbidt. Maar Christus leert mij dat alle mensen voor God gelijk zijn; maar jullie leren dat de Duitsers veel beter zijn dan de Jood! Theorie ras, bloed en bodem!" "Ach so, das Rassenprobleem!" Hierna volgde een preek over het rassenprobleem, die ik over me heen heb laten gaan. Of ik bij enige politieke partij was aangesloten. "Neen. Vroeger nooit aan politiek gedaan!" "Ja, maar" zei hij "van wie verwacht je het dan in de wereld?" "Van Christus en van hem alleen!" Nogmaals betuigt hij, dat ik gek ben Het verhoor loopt op z'n eind. Ik heb het verhoor helemaal aan de principiële kant gehouden en hij heeft me niet kunnen vangen; ze zijn achter niets anders gekomen dan dat ze zelf ontdekt hebben. De Hollander moet verschijnen om mij het stuk in het Nederlands voor te lezen. Hij heeft meer moeite met de vertaling dan ik. Na elke wijzigingen, teken ik. Dan als we weer samen zijn zegt Berker plots: "Hoe lang moet je nu zitten?" "Ik weet niet of u de straf bepaalt. Ik in ieder geval niet; zegt u het dus maar" "Ziezo dat was de laatste aanval die ik moest afslaan", denk ik. "Nu één week of veertien dagen zal ik wel nodig hebben om die zaak uit te zoeken" Na het verhoor, dat ongeveer 2 1/2 uur in beslag nam ga ik met de rechercheur en een lotgenoot naar ….
Ja, waarheen zullen we gaan? Scheveningen? M'n lotgenoot heeft veel zin om naar een WC te gaan. "Dat kan straks op het Haagse Veer wel!", wordt er gezegd. Dat stelt ons gerust. Eerst gaan we naar de afdeling Vreemdelingendienst. Daar zit weer een rechercheur. Hij heeft grijs haar en een prettige stem en een vriendelijk uiterlijk. Hem komt alle lof toe. Zwemstra heet hij. Ik stel mezelf voor aan m'n lotgenoot. "Timmer" "Goudriaan, aangenaam!" Rechercheur Zwemstra is spraakzaam. "En wat heeft de oude baas gedaan" De oude baas is tenslotte pas in de 50 richt zich op van de bank en vertelt zijn verhaal: "Ik ben Goudriaan uit Ouderkerk a/d IJsel. Je hebt bij ons niet veel N.S.B.-ers in het dorp. Maar die paar die er zijn wilde wat propaganderen. U begrijpt wel en daarbij kijkt hij ook mij aan - de V-aktie. Nu verbeeld ik mij niets, maar ik behoor tot de notabelen van het dorp. Ik ben grossier in granen en ouderling in de Herv. Kerk. Ik heb een aardig huisje. Nu had ik natuurlijk zwaar de dampen in die N.S.B.-ers en de V-aktie en de Duitsers - maar dat heb ik op 't Westplein niet gezegd - maar ik hoorde, dat je mocht verhinderen, dat ze op de muren kalkten. Dus ging ik aan het tuinhekje staan en keek het aan. Helaas ze deden het op de straat dus kon ik niets zeggen. Maar daar komt de krullenjongen van de dorpstimmerman aan. Een zak met krullen had hij op de rug. Maar aan één punt was de zak stuk. Met opzet natuurlijk. De houtkrullen vielen boven op de witte victorie. Nu mijne heren, u begrijpt, toen kon ik het als goed vaderlander niet nalaten eens flink door die krullen te sloffen. U begrijpt, dat de Duitse Victorie daartegen niet bestand was." Hij loopt ondertussen nog sloffend door de kamer om te demonstreren, hoe verwoed en hartstochtlijk hij de Duitse Victorie heeft vertrapt. "Gelukkig had de victorie beschermers en die kwamen toen de permanentkrullen wegvegen en de victorie was weer zo kaal als elke kop van een meid moet worden, die met een Duitser meegaat! Helaas was er niets meer over van de schone V.
Daarom moest ik vanmiddag op het Westplein komen. Ik heb m'n brood meegebracht, want ik dacht 't zal niet vroeg zijn eer we terug zijn. Maar nu word ik vastgehouden. Kunt u ons zeggen mijnheer of wij ook de eer genieten naar het Oranje hotel te worden gebracht?" "We hebben nog geen instructies - maar ik vermoed van voorlopig niet!" "Gelukkig", denk ik "t is geen lolletje Scheveningen" "En wat heeft mijnheer Timmer voor slechts gedaan?" vraagt dhr. Zwemstra en hij legt de nadruk op 'slechts'. Ik doe uitvoerig mijn droevig verhaal, doch ik weet het nu al met enige grappen te kruiden Over het verhoor en hoe ik aan het stuk kwam zwijg ik natuurlijk. Ik wijd breed uit over het stuk dat alle aandacht heeft en verder over de arrestatie. Aan het slot van het betoog word ik erg materialistisch. Om twaalf uur heb ik gegeten De stadhuistoren wijst tien voor zeven aan. "Goed dat u het zegt", zegt Zwemstra en neemt ons mee nog een verdieping hoger. Hier tikt hij aan een deur. Onmiddellijk draait een onzichtbare hand aan de achterzijde de deur van slot. De onzichtbare hand is niet mysterieus, want een agent van politie in uniform zit achter de deur. We lopen een lange smalle gang door. Het zal niet de bedoeling zijn, maar m'n blik dwaalt onwillekeurig door de openstaande deuren. Een lange tafel staat daar met een stuk of acht stoelen. In het voorbijgaan zie ik nog net een opklapbed zonder ombouw aan de muur. Aan het eind der gang is de agentenwacht, die de bewaking vormt van deze groep politieke gevangenen. Ouderling G eet zijn meegebrachte brood op en ik krijg vijf sneden brood goed besmeerd met goede boter (Vertel dus later nooit aan je kinderen, dat ze je in de gevangenis brood met zeep en spelden geven!!!) Goudriaan wil me een boterham van hem geven, maar ik weiger! Dit is wel voldoende. We krijgen een gitzwart vocht te drinken zonder bijvoeging van suiker of melk.
"Wilt u nog een tweede kopje?", vraagt de wacht heel vriendelijk. Neen de heren bedanken ditmaal maar. Ik vertel m'n lotgenoot van m'n verhoor. "Dan heb jij je beter van je taak als Christen gekweten dan ik! Ze gaven mij eigenlijk ook nog de gelegenheid, maar ik dacht laat ik dat maar niet doen…" De ouderling keek beschaamt naar dat jonge lidmaatje. Hij schrijft een briefkaart naar huis. Ik koop een briefkaar voor binnen de stad en schrijf hem ook naar huis. Ze weten het nu wel want het is al laat maar… Nu ja, je wilt toch vlug wat laten horen. Juist als we klaar zijn komt de rechercheur. Weer naar de afdeling recherche. Daar vangen we brokken van telefoongesprekken op. "veel opgepikt vandaag… ja 150 a 200… extra transport naar Scheveningen noodzakelijk…." Enz. "Zouden wij ook naar Scheveningen gaan? Hoe zouden we het daar hebben?" "Ik weet het niet! 't Zal niet te best zijn. Ds. v.d. Bosch en Ds. Rutgers zitten er ook!" "Ja. 't Is een hele eer daar te zitten" "Zeg, weet je wie ik daarnet zag dat hier ook zit?" "Nou" daarop zegt hij "Ds. Buskus!" "Nou je zag toch dat ik een kuiertje maakte na het eten in de wacht" "Ja ja" "Er was daar een bord met allerlei namen. Ik dacht: zeker de dienstdoende agenten. Ik zocht een bekende naam en vond die van Ds. Buskus. Dus begreep ik dat h et de arrestantenlijst was. Ik vroeg het aan de agent. Die antwoordde ontwijkend en zei dat het hier geen arrestantenlokaal was, dus dat ik maar weer op m'n plaats moest gaan zitten. Ik keek hem eens lachend aan. Daardoor scheen hij uit het veld geslagen. Je moet weten: ik zeg altijd: verover de wereld niet met het zwaard, maar met een lach!" "Ja, als jij dat kan!"
Eindelijk, half negen. De rechercheur heeft alle bureaus afgebeld of er nog plaats is. Haagse Veer, Rivierpolitie - geen plaats. Ik stelde al voor om de nacht thuis door te brengen en op m'n erewoord morgenochtend weer terug te komen. "Neen, dat gaat niet meer!" "Zou er dan een tijd geweest zijn, dat dit wel werd gedaan", flitst er door mijn brein. Maar ik kan het niet allemaal zo vlug uitwerken. Bovendien op alle vragen zal ik wel nooit een antwoord krijgen. De feiten volgen elkaar nu vlug op. "Wilt u beiden volgen?" Prettig, geen bevel een vraag van een goede Nederlander. "Ja, wij gaan mee", antwoordt mijn lotgenoot meteen voor mij. Nu staat er geen mooie luxe wagen voor ons klaar. Een arrestanten- of dievenwagen biedt achterin juist plaats voor 2 personen. Twee zeildoeken stoeltjes staan vlak boven de vloer. Je moet wat gebukt zitten. Bij een oneffenheid in het plaveisel vlieg je zo tegen de zoldering, zodat het zaaks is steeds snel te bukken. M'n benen liggen als lange slierten door de wagen alsof ze los van de eigenaar zijn; dan zus en dan weer zo rollend. Enfin het vehikel rijdt en dus… het rad van avontuur draait. Coolsingel, Kruiskade, W. Kruiskade, Middelandstraat, Oostervaanstraat. Ik heb steeds door het achterruitje zitten kijken. Het oude besjeshuis. Zouden we… Oh nee, aan de andere zijde is de politiepost. Goudriaan moet hier uitstappen. Vlug een enkel woord tot afscheid tot de man, die door de nood mijn vriend werd. Dan gaat de dodenrit weer verder. Of eigenlijk terug. Bij 't Hofplein gekomen slaan we echter de Goudse- en daarna de Boezemsingel in. Het vehikel houdt met een schok stil voor een oud schoolgebouw. Het blijkt eveneens een politiepost te zijn. Rechercheur Zwemstra zegt tegen de zaalmajoor: "Hier is een arrestant voor je. Zorgt goed voor hem. 't Is een beste goede kerel, alleen de moffen hebben hem gesnapt… da's alles!" Dhr. Zwemstra vertrekt Ik moet alles wat ik bezit afgeven: m'n stropdas, regenjas, stamkaart, sleutels, geldbeurs, cigaretten, lucifers…. Onderwijl vraagt de vriendelijke man me maar. Ik voel deze dag -als meestal- wie ik wel of niet kan vertrouwen.
Hij is te vertrouwen. Hij zal vanavond nog naar thuis gaan. En dan …. moet ik in de cel. De deur moet dicht en op slot. De zware deur blijft open. Alleen de tralies gaan ervoor. Ook dan maakt hij nog even een praatje. Met één hand houd ik de tralies vast. Ik heb eens een foto gezien van een staatsvijand no. 1 uit Amerika in de sing-sing. De foto was genomen buiten de cel; hij achter z'n tralies. Of zie ik er net zo uit? Een sterke chimpansee in de diergaarde achter de tralies van z'n hok; rukkend aan de spijlen. Niet dat ik zoveel lichaamskracht in mij voel, maar ik voel dat er hier wordt gebonden een geestelijk sterk lichaam. Is de geest dan te binden? Neen! Dan moet ik tonen dat het zo is. Zou ik het zo geestelijk goed kunnen hebben, dat ik een ander tot heilige jalousie zou kunnen brengen? Zoals Paulus: "Ik wou dat gij waart zoals ik uitgenomen deze banden!" (???) Als de majoor weg is bekijk ik mijn cel eens. Een plank ter hoogte van een stoel zal zijn om op te zitten; een dergelijk exemplaar, iets hoger, is de tafel. Dan staat er een pot van een WC. Zomaar, zonder omheining. Als de wacht deze kant op kijkt kunnen ze je er zo op zien zitten. Ik besluit om dat ding alleen des 's nachts te gebruiken. Dan is er een opklapbed. Zonder ombouw, zonder spiraal. Een gegoten ijzeren plaat waarop een dunne ondersprei. Het schijnt de bedoeling te zijn, dat ik mij hierop neervlij. Rust zacht; nu ja Jacob sliep in 't open veld op de harde grond zonder dak en met z'n hoofd op een kei. Altijd maar de zonnigste zijde opzoeken en nooit medelijden met jezelf hebben. 't Is pas half tien, maar 'k heb zo’n hoofdpijn en leg me maar vast gekleed te bed. Eerst leg ik nog een deken over de ondersprei en dan vlei ik mij 'zachtkens' neer, teneinde me niet te stoten aan het harde bed. Ik kan hier toch niets doen… Even schijn ik te zijn ingeslapen, doch dan wordt de wacht afgewisseld. Dat zijn dingen die ik op mijn kleine slaapkamertje nooit hoor. Plotseling ontdek ik, dat ik nog gekleed te bed lig. Dus kleed ik me uit..;een pyjama heb ik niet om aan te trekken, die zullen ze van thuis morgen zeker wel brengen. Nog even komt de majoor kijken. 't Moet tien uur
zijn. Ik vraag hem het licht uit te doen. Hij zegt nog: "Ik ga nog even naar je thuis hoor! 'k Woon toch ook op Vreewijk." Vreewijk, dat is de oude vertouwde klank. Vreewijk met z'n Vredeskerk, Wijkgebouw en C.J.M.V. Wat zijn dat drie centrale punten voor mij. Ik vraag nieuwsgierig: "Oh ja waar?" "Maarland. Maar nu ga ik want moeder de vrouw zal toch niet weten waar ik blijf." Met een groet verdwijnt hij Voor de frisheid spoel ik de WC nog eens door Onhygiënisch eigenlijk zo alles in één vertrekje, een cel. Dan kniel ik neer op de harde cementen vloer. Dat is dus mijn eerste avondgebed in ballingschap. Ik vraag voor de gevangenen als altijd, daaronder ben ik nu ook. 'k Slaap onrustig. 't Is of ze hier van tijd tot tijd zakken met damschijven op de tafels uitstorten en deze enkel uit leggen. De radio speelt tot 12 uur horieùp. Wat is er vandaag veel te beleven geweest. En toch gaan alle dagen voorbij: "Als een gedachte vaag, een nachtwaak, die verdween!"
Kloosterling Het kloosterleven heeft iets goeds. Je zondert je van de gemeenschap af en komt daardoor eerder tot de gemeenschap met God. Maar het heeft een nadelige zijde. Die afzondering is ons verboden Jezus zendt ons als schapen onder de wolven. Dat is niet begeerlijk voor die schapen; de Christenen. Het is veel knusser om christelijk keuvelend bijeen te zitten. Het kloosterschap is daardoor dus veroordeeld. Doch de Roomse kerk kent ook de z.g. retraites. Dat zijn dan de periodes van inkeer, van b.v. een week die men dan in een klooster doorbrengt. Hoe staat de Bijbel hier tegenover. Ik zou zeggen zeer sympathiek . Paulus zegt zelfs, dat hij het goed vindt, dat man en vrouw voor een dergelijke retraite tijdelijk uiteen gaan, mits met beider goedvinden., Zeg dus nimmer dat dit Rooms is; het is Katholiek, of zo ge wilt: Bijbels. Wij protestanten hebben ingezien, dat het kloosterleven absoluut foutief is - maar de retraites zijn stilzwijgend ook achterwege gebleven. Wanneer er een groep protestanten zou zijn, die dit door wilde zetten, zouden zij spoedig de naam sektaristen krijgen. En wat is dan het menselijk gevolg? Afscheiding en werkelijk sektarisme! We mogen beslist niet de speciale nadruk op dit onderdeel der Chr. Leer leggen. Integendeel. Dit is geen hoofdzaak, maar toch niet onbelangrijk genoeg om te worden verwaarloosd. Kennen wij, Protestanten, dus de retraite niet? Misschien wanneer het aan ons lag niet! Maar God is er ook nog. God haalt ons somwijlen uit het drukke leven weg en werpt ons op het ziekbed. Hoe heerlijk kan een ziekbed zijn, wanneer het een retraite is! God kan een geliefde van onze zijde wegnemen of ons veel andere soorten van tegenslag geven. Dan leven we nog middenin het stormgebruis van de wereld, maar dat zitten we zo a.h.w. in het klooster van ons
leed. Wat heerlijk, wanneer dat zorgenklooster ons een periode van inkeer geeft! Ikzelf kan van bovengenoemde getuige zijn. Maar laat ik niet mijn gedachte op de voorgrond dringen. Denk zelf eens of je zorgenkloosters retraites hebben uitgewerkt? Bovendien moeten we niet bang zijn voor de gedwongen retraite, die als het goed is een loutering tengevolge heeft. Bedenk dat de Heer kastijdt degenen, die Hij liefheeft. Zo zullen we weten dat we geen bastaarden, maar eigen kinderen Gods zijn. Als ik de andere morgen wakker wordt weet ik één ding zeker. God gaat wat met mij beginnen. Dit wordt een gedwongen retraite. Gevangenisleven; kan dat ook een zegen zijn? Ja dat zal ik pas aan het eind kunnen bepalen! Wanneer zal dit eind zijn? Wat zei Becker ook al weer: "Een week of veertien dagen" Nu dat kom ik wel weer door. Zondag niet naar de kerk … en…. En…. Daar is de vriendelijke majoor weer. "Ik ben bij je thuis geweest. Nou alles is daar safe hoor. Al je voorwerpen, die gevaarlijk waren zijn direct verbrand!" "Gelukkig, en hoe was het thuis?" Wat gek, dat ik dat vraag. Gistermorgen was ik nog thuis. Of….ja er is toch thuis ook heel wat gebeurd. En dan ik wil weer eens wat horen uit de wereld waar ik geleefd heb. "Nou, je ouders hebben erg in de rats gezeten, maar ze hebben wel goeden moed. Om een uur of 10 zullen je vader en je broer even komen. Ze zullen van alles voor je meebrengen. Je moeder (hiermede werd bedoeld tante Jeanne, m'n tweede moeder) zal allerlei voor je inpakken, kleren, brood, gehakt, koek, beschuit enz. Maar kom je eruit? 't Is half acht; dan kun je je wassen." Ik sta op. Vouw m'n dekens op, maar laat het bed neergeklapt staan. Een kammetje had ik toevallig niet bij me. Zeker ook in m'n andere pak laten zitten. Ik was me met een paar natte handen. Zeep is hier niet M'n ragersbol maak ik nat en het overtollige water
haal ik er met een doek weer af. Zo, na die waterpartij heet het dat ik me gewassen heb. "Hoe laat krijg ik eten?" "Ja, dat zal niet voor 9 uur zijn!" Lectuur heb ik niet. "Oh, wil je wat lezen?" "Graag" Ik krijg wat boeken met bestemming voor aangename verpozing van de agenten der wacht. Goed weet ik niet welke ik zal nemen. Vrijwel allemaal detective romans. Afschuwelijk! "Heb je nog cigaretten?" "'k Geloof nog één" De majoor gaat naar de kast haalt de laatste cigaret uit het doosje en geeft hem aan mij met een beetje vuur. Hij smaakt reuze goed in deze omgeving. Eigenlijk had ik me het leven hier veel beroerder voorgesteld. Een cigaret rokend en inhalerend een boek en radio. Is dit gevangenisleven? Ook lijkt dit alles niet veel op een retraite, zoals ik vanmorgen mij had uitgedacht. Om precies half elf komen Vader en Wim. Neen, ze mogen beslist niet bij me is het bevel van den brigadier. Maar de majoor heeft ze voor een deur geplaatst zodat ik ze door m'n tralies kan zien. Ze staan voor een deur, van onderen matglas, van boven wit glas. Wim kan er zo overheen zien, maar m'n vader moet op zijn tenen gaan staan, zodat hij steeds weer wegzakt. Wat voor een indruk zal ik op hen maken? Zo met een ongekamde ragersbol achter de traliën? Dan gaan ze weg. Op aandringen van de majoor hebben ze twee pakjes gemaakt. Het ene bevatte enige kledingsstukken; “Het licht tegemoet” dagboek van Prof. Jonker; “Vandaag met God” prekenbundeltje van Ds. Wildschut en een oud kerkboekje. Dit werd aan de brigadier gegeven; een tweede exemplaar met contrabande aan de majoor. Mijn ontbijt van 5 boterhammen had ik al op. Ik bekeek de inhoud eens. Vijf beschuiten, gesmeerd met boter en suiker, evenveel boterhammen gesmeerd met boter. Verder een halve ontbijtkoek gesneden en
kwistig met boter overdekt. Een pond peren Een ons Gelderse worst en een half ons rookvlees, 3 eieren en cigaretten. Ik dacht: "Jopie, zuinig aan. Misschien moet je veertien dagen zitten. Je hebt maar recht op één ei per veertien dagen dus hebben ze thuis hun ei ook opgeofferd!" Ik nam één boterham met rookvlees, één met Gelderse worst een snede koek en een beschuit en een ei.. 't Is inmiddels al half twaalf Om plm. 12 uur wilde ik om een cigaret vragen. Juist komt de majoor aan. "Je moet alles opeten!" "Ben je dwaas; Waarom?" "Over een half uur ga je hier weg, naar 't Haagse Veer" Hollebolle Gijs is er niets bij Alles eet ik op, de eieren, de koek, de worst, rookvlees, brood, beschuit. De peren kan ik zo gauw niet opeten. "Verdelen jullie die maar!" Neen, dat willen ze niet Een cigaret neemt hij aan. Dan wachten. Om één uur komt de heer Zwemstra binnen. 'k Stap weer in het boevenbrikje. Eerst gaan we vriend Goudriaan weer ophalen. "Ha, vriend, hoe heb jij geslapen?", zegt hij "Nou niet zo lekker als thuis, Erg koud. Een dronkemanshol hè? Ik kan me begrijpen, dat ze daar in één nacht nuchter worden; je zou er nuchter schrikken. Je merkt het wel ik ben een beetje schor van de koud, die uit grond, wanden en bedplaat optrekken. "Je hebt al dezelfde ervaringen als ik. Hoe zou het op 't Haagse Veer zijn?" "'t Is in elk geval een nieuw gebouw. Kom laat ons niet somber zijn." Als we op 't Haagse Veer komen moeten we helemaal naar de 5e etage, vlak onder de kap. Alles wordt ons weer ontnomen. Zelfs de veters uit m'n schoenen. "Oh, meneer die veters zijn al zo oud, daar kan ik me niet meer aan verhangen hoor!" De wacht lacht, maar m'n veters ben ik kwijt. Alles gaat in een blikken trommel No. 33 Ik wordt nu cel 33. Het wordt nu: 33 belt. Of op een bord kunnen ze zien als ik de WC deur open
doe: no. 33 heeft zeker de koude pies, die gaat al voor de tiende keer vanmorgen! No. 33 gaat in cel 33. Ik zie hoe anderen in hun cel rondlopen. Dat zie ik door een vierkant gat. Sommige deuren staan open. No. 33 gaat achter slot en grendel. "Oh, zeg no. 33 moet nog eten. Heeft nog niets gehad!" Hemeltje lief. Ik zit nog stikvol. Zou ik maar overslaan. Neen, om den drommel niet. Dan zeggen ze morgen: "No. 33 maar een beetje" Ik krijg een schaaltje soep, dan nog een kommetje met spinazie-prak en een knakworstje. Oef, foei. Neen, 't moet erin. Ik ben half wezenloos als ik een stille rondgang door m'n cel maak. Het ziet er hier helder uit. Tafel en stoel als op de Boezemsingel, alleen nieuwer. De muren zijn tot 2 meter hoog geverfd in zacht zeegroen kleurtje met een rood randje er door. In het dak zit een glazen venster, dat met het oog op de verduistering zwart is geverfd. De kunstverlichting brandt. De WC is achter een zware deur, alsof het een brandkast is. Als ik de deur open geeft deze een klikje, nu brandt er een lampje bij de wacht. Die denkt: "No. 33 gaat voor 't eerst", Maar 33 kijkt alleen maar. Ik heb een grote statenbijbel zien liggen. Die moest ik hier hebben. No. 33 belt. "Ja , wat wenst u?" "Mag ik die statenbijbel?" "Ach bent u zo in de put?", zegt hij meewarig. "Nee", zeg ik, "helemaal niet, maar als ik die op het tafeltje leg met het boekje 'Het licht tegemoet' erop heb ik een heerlijk peluw als ik op het bankje zit om mijn hoofd achterover op de tafel te leggen.! Een daverende lach schalt over de brede corridor, die de twee reien cellen scheidt. Maar laat ze maar lachen, ik krijg mijn zin. En lig tot 4 uur in katzwijm. Hoe nu nog de middag verder door te komen? Ik heb een 'Signaal' van de bestuurstafel meegenomen. Het is een blad, dat de onzinnige bedoeling heeft de Duitse gedachte in Nederland te propaganderen. Zal nooit lukken en zeker niet onder de politieke gevangenen.. Ik bekijk de foto's op mijn gemak en lees de onderschriften. Wat zal lik mij haasten? Ik ben nu van de wereld van 'de haast' gearriveerd in de wereld van 'het gemak', zo bedenk ik bij mezelf. Kan je je bijv. in de
vrijheid permitteren om enige uren te maffen na een overdadig maal? Aan de andere kant ga ik het betwijfelen of dit de wereld 'van het gemak' is. Vooral wanneer ik aan het deel van mijn rug, dat geen rug meer heet ga ondervinden hoe hard of dat plankje is, waarop ik schijn te mogen zitten. Er zitten een paar harde doppen in, die als priemen zich in 's mensen zitvlak dringen. Ik heb thuis altijd een hekel gehad aan harde stoelen en ik denk verlangend aan mijn zachte fauteuil op m'n zitslaapkamer. Maar niet getreurd. Er zijn wel ergere dingen. Als ik het signaal weggelegd heb ontdek ik op mijn tafeltje een jaargang van geïllustreerd blad. 't Is de wereldkroniek, aflevering 1922. Het jaar mijner geboorte. Toch wel eens interessant om te weten wat er zoal voorviel in het jaar van mijn geboorte. Bovendien bevat het veel foto's van het Koninklijk gezien en H.M. Koningin Emma. Dat doet mijn Oranje-hart goed. Hoeveel politieke gevangenen zullen deze plaatjes met grote aandacht hebben bezien en hebben terugverlangd naar die tijd. God geve, dat deze simpele foto's hebben mogen bijdragen om te bidden voor de nog in leven zijnde personen van de foto's. En voor onze populaire Prins en de Prinsesjes. Juist in deze dagen van gescheiden zijn komt uit hoe groot de verknochtheid aan het Huis van Oranje is. Verder lees ik er verhalen uit, die mij interesseren. Zo staat er b.v. een artikel in over een Zuidpool expeditie. Verscheidene foto's moeten de stof toelichten. De laatste foto is er een van een graf in de Zuidpool. Grote stapels brokken ijs bedekken het dode lichaam, dat hier nimmer tot bederf zal overgaan. Een houten kruis is de sluitzegel. Eén der politieke gevangenen heeft hier zijn hart eens willen luchten en schreef bij deze foto: "Daar moest Hitler onder liggen!" Ik denk, dat velen het met hem eens zullen zijn. Maar dan ontdek ik plots, dat ik zo'n miserabele hoofdpijn krijg. Lees ik te veel of is het wellicht van het binnenzitten? Er is hier wel goed ventilatie Boven de deur is een luchtkoker, die ze in de gang kunnen afsluiten; dan is er nog een luchtklep ter hoogte van m'n knie, die ik zelf met een schuif kan afsluiten.
Zou ik ooit nog wel buitenlucht zien, voordat ik ontslagen word? Hoelang zal ik hier moeten zitten? Een week of langer? En een zondag? Geen kerkgang? Zou hier 's zondags nog iets zijn? En hoe moet het nu met de vereniging. Vanavond moest ik de leiding houden! Wie zou het nu doen? Ik heb nog kalenderlijsten en zendingsbusjes in m'n bezit; hoe met het daarmee? Zondag moet ik vertellen op de jongensclub en niemand weet er iets vanaf. Hoe moet dat nu? O, God! Hoe moet dat alles nu? Alles loopt in het honderd! O, Heer ik ga u begrijpen! U is mij een wijze les aan 't leren:"Jij, Jo Timmer, jij bent dit en dat en jij doet zus en zo. Best! Maar je bent niet onmisbaar! Ik, de Vader van Jezus Christus waarvan jij gisteren op het Westplein hebt getuigd, Ik heb nog meer dienaren. Die nemen jouw werk nu eens wat over!" O, God ik begrijp U. Ik ben niet onmisbaar. O, Vader sterk degenen, die mijn werk overnemen. Geef dat ze het niet doen om mijnentwil, maar om U alleen, wiens werk het is en om wie het gaat. O, Christus maak mij wijs. En zeg wat ik moet doen. Geef mij kracht en sterkte en…. De deur wordt geopend: brood met koffie. Na het eten vraag ik nog eenmaal; maar nu: "Heer wat wilt Gij, dat ik doen zal?" Er komt geen stem uit de hemel, maar toch weet ik wat mij te doen staat. Ik zal alles aan thuis schrijven. Zij moeten alles maar voor me regelen. Ik heb geen postpapier. Dan maar op een broodzak. 't Wordt toch een brief. Er zitten tal van kleine briefjes bij voor diverse personen. Ik geef enkele aanwijzingen betreffende het zo bruusk afgebroken werk en beveel personen aan, die ik daarvoor wel geschikt acht. 't Is al negen uur als de brief met bijlagen af is. Ik tracht een lied te zingen, maar het lukt niet te best. M'n keel is schor tengevolge van de nacht in het dronkemanshok. Zachtkens en schrieltjes klinkt het in m'n cel en door m'n kijkgat over de gang: "Nooit kan 't geloof teveel verwachten!"
Ik lees nog een stuk uit 'Vandaag met God'. 't Gaat over de eerste Johannes brief. 't Raakt me stuk voor stuk. Met dankbaarheid sla ik het titelblad op met de namen der goede gevers. 'k Had het voor mijn negentiende verjaardag gevraagd. Maar mijn gedachten gaan ook terug naar die zondagavond in de Noorderkerk, waar deze preek werd gehouden. Ik herinner het me weer als de dag van gisteren. Het was een doopbeurt en, waarom weet ik natuurlijk niet, maar Ds. Wildschut was niet in toga. Met het lezen van het formulier deed zich nog een incident voor. De predikant wachtte nog één ouderpaar en die moesten toch ook horen, dat wij met onze kinderen in zonde ontvangen en geboren zijn. Doch één ongeluk komt zelden alleen Tot overmaat van ramp had dit ouderpaar vergeten het kind voor de doop aan te geven; zodat predikant, ouders en kind zich naar de consistorie begaven om deze plicht, tot groot ongerief der gemeente, alsnog goed te maken.. De preek was er echter niet minder mooi om geweest! Als ik nog het avondgebed heb gebeden zoals dat achter de gezangen staat, dan klap ik m'n bed neer en tracht ik te slapen. In deze gevangeniscel - of is het een kloostercel?. Ben ik hier op retraite? Moge er dan een waarlijke inkeer op volgen! De volgende morgen word ik wakker doordat de grendels van de zware celdeur schuiven. Ik kijk om. Juist slaat de klok 7 uur. "Komt u zich wassen?" 't Is een hulpbewaker. "Ja:, zeg ik nog slaperig. Ik kleed mij aan en ga mij wassen. Aan de einde der corridor bevindt zich een wasgelegenheid met acht kranen en fonteintjes. Ik krijg een handdoek om me mee te wassen. Er is gelukkig vloeibare zeep, zodat ik geen gebruik hoef te maken van mijn stukje toiletzeep. Dit wordt ook al schaars en de voorraad thuis is niet zo wondergroot. Daar ontmoet ik ook ouderling G. weer. "En, goed geslapen?" "Ja hoor, best! En een lekker opgeruimd humeur!" Druk informeren de andere wassers wat wij nieuwelingen wel
hebben gedaan. "Hoe lang denken jullie?", vroeg ik voor mijn geval. "Ja, misschien sturen ze na een paar weken weg of een maand… of ja, 't is eigenlijk alles maar willekeurig!" Toch blijft de hoop in mij leven dat ze me wel spoedig naar huis zullen sturen. En: die hoop moet al ons leed verzachten. Misschien is het ook wel onder invloed van brieven van thuis. Als ik terugkom van het wassen wordt de deur achter mij weer onmiddellijk gesloten. Ik vraag 't aan de waker. "Op last van hogerhand" , zegt hij. Ik weet dat hij bedoelt de S.S., maar voor mij is die Hoger Hand iets anders. Iemand anders. Niets gaat buiten God om! Dit wil God. Onze hemelse Vader weet wat goed voor mij is. Ik voltooi mijn toilet onder deze gedachte en dan … ik heb m'n ochtendgebed nog niet gedaan. Ik reken me dit verzuim nogal sterk aan, maar bedenk, dat dit wel elke morgen zo zal gaan, want als ik gewekt wordt moet ik dadelijk gaan om te wassen. Ik besluit dus om als regel aan te nemen: Na het wassen ochtendgebed. Zo ook nu. Na 't gebed zal ik wat lezen in afwachting van m'n ontbijt. Plotseling valt mij iets in. Wat ben ik dar dankbaar voor. Voordat ik Belijdenis deed, liet Ds. Krijger ons zondag één van de Heidelbergse Catechismus lezen. "Dat zal jullie vaak kunnen troosten in droeve dagen", beweerde de predikant toen. Ik dacht toen, dat dit wel een mooi gezegde was, maar… enfin, ik leerde het wat mijn enige troost beiden in leven en in sterven was. En ik geloofde en ik beleed het en belijd het nog. Duizendmaal dank aan die predikant, die ons dit liet leren. Nu had ik het nodig.. en greep er naar! Predikanten, bepaalt uw catechisanten bij de al oude Catechismus. Ziet eens, hier had ik er wat aan! Ik lees enkele zondagen. Laat ze op mij inwerken en beloof mijzelf ze uit m'n hoofd te leren. Om precies 8 uur komt m'n ontbijt. 't Zijn weer naar de traditie 5 boterhammen, nu met een vocht erbij, dat thee heet. Het schijnt een slecht surrogaat te zijn, sterk aangemengd met sacharine Omstreeks 12 uur beleef ik iets nieuws in m'n gevangenisleven.
Ik word gelucht. In het gewone leven leg je je bed te luchten, maar in een gevangenis gebeurt zoiets niet. Hier worden mensen gelucht. Alleen de ene zijde van de zaal maar. Waarom de overzijde niet? Ik hoor, dat dit geen politieke gevangen zijn. Zij zijn justitioneel! D.w.z. gevangenen van de Hollandse justitie. Ik ga een nauw trapje af en kom op een geheel ingebouwde binnenplaats. Het enige wat je hier kan zien is de Raadhuistoren. Hij slaat juist 12 uur. Ik had eigenlijk m'n regenjas aan moeten trekken, want het regent vies, maar daar merk je binnen niets van. Het schijnt, dat de meesten spijt hebben dat ze geen jas hebben aangetrokken. Ik heb boven één sigaret uit m'n voorraad mogen halen en heb die binnen reeds aangestoken. Het is nog het enige milde temidden van al dat gure. Lang peins ik niet. De regen brengt mij in de werkelijkheid terug. Wat is die hard en koud. Aan de andere zijde van de binnenplaats is een brede goot; daaronder staan al verscheidene personen. Zeker van de benedenverdieping. Ik loop zwaar te rillen van de koude. De sigaret trilt tussen m'n lippen en wordt nattig. Als hij op is verlang ik hartstochtelijk naar de tweede. Het is hier een bont gezelschap. Wat Ds. de Groot noemt: "Schaap en bok in één hok" Het meest in het oog lopend is de pastoor. Dan herken ik natuurlijk direct Ds. Buskus. Dat kleine drukke ventje. Ik zie hem nog op die federatie avond in de Zuiderkerk. Hij sprak toen over heldhaftig Christendom, waarin hij intussen niet geloofde. Of de preekstoel hem te nauw was weet ik niet maar 't had een aard alsof wanhopige pogingen in het werk stelde om eraan te ontvluchten. Hoe 't zij, hier stond de kleine man. Hij is ontzettend joviaal en vriendelijk, onderhoudend en belangstellend. Dat ik niet tot zijn kerkverband behoor is geen enkele ogenblik een reden om me af te stoten. Natuurlijk moet ik te aanhoren van allen nu vertellen wat ik heb uitgespookt. Zoals gezegd bevond er onder mijn gehoor een bonte allerlei. Een Joodje, twee Chinezen, een pastoor, een dominee, een operazanger, een stel communisten. Dit was de gevangenisgemeenschap. Zoals je begrijpt voelde ik me het meest aangetrokken tot Ds. Buskus en ouderling G.
"'k Ga vanavond om 9 uur naar bed", neem ik me voor. En inderdaad als het half negen slaat ga ik alle voorbereidingen maken, M'n opklapbed zit echter nog op slot. Juist als ik op de bel druk slaat de klok 9 in de gang. "Ja, wat is 't?" "Wilt u mijn bed even ontsluiten?" Even later is het bed neergeklapt en ik begeef me rillerig te bed. Het kleine, niet dikker dan 2 cm, hoofdkussentje schuin tegen het WC-muurtje op zodat ik toch nog iets hoger lig. Alhoewel het licht blijft branden slaap ik spoedig in. Dan gaat plotseling m'n deur open. 't Is voor m'n begrip al diep in de nacht. De bewaker vraagt me voor welke politie ik zit. "S.S.-Sicherheitspolizei", zeg ik. "Dan kon je weleens bezoek krijgen!", zegt hij dan. "Wat moet dat beduiden", denk ik bij mezelf, "een verhoor midden in de nacht? Willen ze me nu zo nog zien te vangen?" Vlug wrijf ik de slaap uit m'n ogen en met een vochtige punt van de handdoek wrijf ik ze nog eens na. Ziezo, nu sta ik m'n mannetje. Maar het blijken er twee te zijn. "Voor welke politie zit u?", wordt weer gevraagd. "S.S.-Sicherheitspolizei, Heren!" "Wat heeft u misdaan?" "Copieren van de proclamatie van Comité van Verzet" "Ach zo. We hebben een gunstig rapport over je gedrag hier! Zou je niet liever beneden in gemeenschap op kamer zitten?" "Ja, als dat kan heel graag!" De heren vertrekken. De deur wordt gegrendeld Ik slaap weer voor enige tijd in. Dan word ik weer wakker. De klok slaat half. M'n instinct zegt me, dat het half 9 is. Zaterdagmorgen dus en men heeft mij laten slapen, toen ik mij moest gaan wassen. Ik sta op en bel. "Moet ik me niet gaan wassen?" "Wassen? Wat heb jij voor een schoonheidsmanie?" Maar ik kan toch niet zo ongewassen blijven rondlopen?" "Maar je bent toch vanmorgen gewassen?" "Vanmorgen? Gistermorgen! 't Is nu toch zaterdag?" "Welnee kerel, 't is vrijdagavond. Ga jij maar lekker slapen hoor"
Ik besluit dat de hele wereld gek is, behalve ikzelf natuurlijk dan. Dat is overigens een algemeen verschijnsel van mensen, die in de war zijn.. Wat denken ze wel. Nu willen ze me helemaal in de war maken. Zeker nog een verhoor op komst. Enfin, als de heren nou maar aan m'n bedje willen komen is het nog niet zo erg maar om nu voor een kruisverhoor naar het Westplein te moeten, daar heb ik niet veel puf in. Eerst probeer ik dan maar weer te slapen., maar het lukt niet. Dan ontdek ik plots het Nieuwsblad op mijn tafeltje. Dat is weer iets uit de andere wereld misschien iets van thuis. Zouden ze van thuis geweest zijn? Ik heb er niets van gehoord Wie heeft die krant binnengebracht? Ik heb niets gemerkt Het nieuws uit de krant wordt door mij a.h.w. opgevreten. Dan zie ik dat onder de krant de Vredeskerk ligt. Natuurlijk heeft die mijn onverdeelde aandacht. Die brengt nog eens nieuws uit Vreewijk! Met gretige ogen wordt door mij verslonden. Dan het hoofdartikel. Het is van de hand van Prof. Dr. Joh. De Groot uit Utrecht. Het is overgenomen uit een ander blad. Het gaat over Petrus. Ja, het gaat over Petrus als die in de gevangenis zit. Is dat niet typerend? Het gaat over het gebed van de gemeente, dat opgaat voor Petrus. De schrijver doet een oproep om in een tijd waarin zoveel geestgenoten gevangen zitten 's morgens om 7 uur gezamenlijk hartstochtelijk te smeken en te bidden. Dat is als ik 's morgens opsta om me te wassen, dat is daar een hele schare bidders. Bidders- voor mij en mijn duizenden lotgenoten. Het licht wordt uitgedraaid in mijn cel. Nu is het dus pas werkelijk vrijdagavond half 11. Ik sla er echter geen acht op. Het weinige licht, dat van de gang mijn cel binnenvalt is genoeg om de krant op zijn plaats te leggen. Dan keer ik tot mezelf in. Ik herinner mij over deze tekst ook een preek van Ds. v.d. Bosch gehoord te hebben. 't Was de eerste preek, die ik van hem hoorde. Hij beweerde, dat in het oorspronkelijk eigenlijk staat: De gemeente zette een gebed rondom Petrus. Als voorbeeld gaf hij het volgende:
"Er bestaat in Indië een insect, dat bijv. in het water onderduikt, maar dan eerst z'n donzen vacht opvult met lucht Hij steekt zijn kopje dan in het dons en haalt p die manier adem. Zo leeft hij van de lucht, die rondom hem is. Zo leefde Petrus ook van het gebed, dat de gemeente rondom hem zette. Zou ik hier ook zo kunnen leven van het gebed, dat bekenden en onbekenden bewust of onbewust rondom mij zetten? Wat leef je eigenlijk hier in diepe afhankelijkheid van God! Wat is het nu een geluk, dat ik in de Christelijke leer ben opgevoed en dat ik die wetenschap door Gods genade heb mogen maken tot een persoonlijk geloof. Elke dag drijft je dichter tot God. Hier leer je zien wat door Oxford zo werd verbreid: "God heeft een plan. Een plan met de wereld. Een plan met jou!" Ik heb het nooit zo op de Oxford-groep gehad. Ze werkt niet als een zielenkenner. Ze tracht te forceren. Eveneens als het Heilsleger. Zij tracht de ziel op te dringen, die zij niet kan verwerken en wil de mond doen belijden wat het hart niet eigen is. Wat is God dan een harten- en zielenkenner. Bij Hem is ook de drang om ons een belijdenis der hoop af te dwingen. Maar hij is metéén Opvoeder. Hij brengt ons metéén op de hoogte van ons geestelijk leven. Zijn we niet altijd Gods gevangene? Overal waar wij gaan? In de hemel, op aard, ja overal is God. De psalmist van Psalm 139 weet dat ook! Waarom voel ik dan hier pas de nabijheid van God? Was die bewarende hand Gods niet steeds in m mijn leven? Ik moet het met schaamte bekennen: Ja! Waarom moet een mens dan weer steeds naar God toe geslingerd worden? Is het steeds weer niet een ondervinden van de woorden: "Wij zijn van nature geneigd God en onze naaste te haten" en "Daar is geen kracht in ons"? Als we daar eens wat dichterbij gingen leven: Geen kracht in ons! Zouden we dan niet steeds meer vragen om kracht? Wellicht dat we dan nog eens tot de belijdenis komen: "Ik vermag alle dingen, door Christus, die mij de kracht geeft" De volgende morgen zie ik de waker, die 's nachts in mijn cel is geweest.
"Nou u was vannacht ook even in de bonen?" "Ja.. hoe laat was het eigenlijk?" "Nog geen halfelf" Bij het wassen spreek ik ouderling G. weer: "Ik heb gisteren een boek gelezen van Dr. V.d. Flier over het boek Jesaja! Was wel aardig. Wil jij het soms ook eens lezen?" "Graag!" Die dag verdiep ik mij in dat boek en heb tevens nog een Bijbel van hem gehad. Ditmaal gebruik ik hem niet om mezelf van binnen te bekijken, maar ook enige teksten te kunnen naslaan. Ik krijg me ook nog een briefkaart van mijn familie uit Schoonhoven. Ja, die zijn ook wel handig. Ze schrijven b.v. het volgende , na veel alledaagse dingen en geen enkel woord over mijn benarde toestand: "Nu jongen, we wensen je het beste en hopen je ook eens gauw op zondag je hier in Schoonhoven te zien. Moeten ze net schrijven aan iemand, die gevangen zit. Lekker maken met uitstapjes. Als we vandaag gaan luchten vraag ik aan Ds. Buskus of hier 's zondags nog iets is. Maar ook dat niet. Beneden houdt hij wel een overdenking op zijn kamer en wanneer de deuren van de andere kamers openstaan laat de wacht wel oogluikend toe, dat zij zich rond zijn tafel scharen. 't Is gek, ze komen dan allen. De communisten zelfs. Nou ja wordt Ds. Buskus reeds in: 'de houten broek' niet de 'socialisten'-dominee genoemd? Niet dat hij naar 't socialisme zou zijn overgegaan maar omdat hij zo'n groot overwicht op dit volksdeel had. 't Is steeds koud en rillerig weer. Verwarming brandt er in Augustus natuurlijk niet, maar een overbodige luxe zou het nu werkelijk niet zijn. De twee kleppen tochten geweldig. Natuurlijk sluit ik de ene af, maar de andere moet volgens voorschrift open blijven. Zoals zovele anderen wordt ik verkouden en ziek. Doch zomaar te bed blijven mag niet. Het bed is op de dag opgeklapt en met een slot afgesloten. Ik heb wel vanmorgen een deken zo dicht aan de kant gelegd, dat ik hem er nu af kan trekken. Eigenlijk mag ik dit ook niet doen, maar er komt vanmiddag toch niemand in m'n cel. Als de avondboterham door het gat van de deur wordt geduwd en de
theekroes er wordt ingezet zal ik hem wel weer opvouwen. Dat gebeurt toch niet voor zes uur. Doch nauwelijks heb ik dit bedacht, de deken om m'n lijf en benen gedrapeerd of daar wordt de deur reeds geopend. Ik soes eigenlijk al half, doch m'n gezicht klaart op als ik zie, dat het dhr. Zwemstra is. Hij heeft een tas van thuis bij zich "Maak eens leeg", zegt hij. "Ik dacht zo, die zal ik zelf maar brengen, want daar zitten natuurlijk contrabande in!" Inderdaad komen er naast schoon goed ook appels en peren uit. "Stop ze maar weg. Hier is een zakmes van je thuis, dan kan je ze schillen. Schillen direct door de WC spoelen hoor! Maar wat zie je er ontzettend slecht uit. Je hebt van die kringen onder je ogen. Je bent ziek en je moet maandag de dokter laten komen!" "Ja, ik ben helemaal niet goed. Veel hoofdpijn, geen stoelgang en ik voel wel: flink koorts. Je tocht hier ook weg. Kan U die klep niet dichtdoen buiten m'n cel? Zeg aan thuis maar hoe 't is en de groeten en bedankt natuurlijk en wees zelf ook bedankt hoor!" Ik kijk de krant eens in en de kerkbode. Ik doe een keus uit de kerkbeurten, wetend dat ik er toch niet heen zal kunnen gaan. Die avond slaap ik vroeg in. Zondagmorgen. Vroeger als kind vond ik altijd de zondagmorgen fijn. 's Zomers ging ik om 5 a 6 uur met m'n vader wandelen. De Kralingse plas rond of naar de Oude Plantage. Ja, zo was de zomer zondagmorgen. Zo leerde ik vroeg van de natuur genieten. Of 's winters, dan vond ik het pas echt zondag als het zonnetje vrolijk onze kamer in scheen. Als Vader in plaats van een 'stink' pijp een lekkere sigaar rookte m'n moeder een kus gaf en naar de kerk ging. Of als ik met Vader en Moeder mee mocht naar de kerk. B.v . naar de Oosterkerk op de Hoogstraat. Dan keek ik altijd of Jezus nog vanuit het grote medaillon mij aankeek. Of naar de Grote kerk. Daar had ik zoveel te zien dat een half uur maar net genoeg was om uitgekeken te komen. En dan het mooie orgel. Dan liepen de rillingen over m'n rug, wanneer ik de trompet van den aartsengel hoorde. Of naar de
Koninginnekerk. Daar ging ik nog het liefst mee naar toe. Dat was de enige kerk waar klapstoeltjes waren. Ik had vanmijn Moeder bedongen, dat als ik de hele tijd niets zei en stilzat, dat ik dan voor de dienst mocht wiebelen. Ik geloof echter, dat ik het onder het zingen ook wel eens deed. Maar ja… Vreemd, dat ik daar nu aan moet denken. Dat komt waarschijnlijk, omdat hier alles 's zondags zo somber is. Door de week wordt m'n cel iedere morgen met lisol-water uitgedweild. Dan gaat de deur open en blijft een poosje opstaan. Natuurlijk altijd even een praatje met buurman lotgenoot. 't Is dan eigenaardig voor zoveel verschillende gevallen zitten. Ik ben b.v. de enige die zit voor de actie van het Comité van Verzet. Door de weeks wordt de corridor aangeveegd. Met de zondag is er niets te doen. De zondag is hier een echte dooddoenersdag. 't Is halftien als ik begin met wat te zingen en uit Gods woord te lezen en tenslotte een stukje uit: 'Vandaag met God'. 't Gaat over de werken des vleses en de vruchten des Geestes. Ook dit is een preek van Ds. Wildschut, die ik zelf gehoord heb. Hij werd door hem gehouden in de Noorderkerk in de morgendienst. 't Was de eerste preek die hij in de oorlog hield. Ontzettend aangegrepen als hij al was door 't geen in Rotterdam gebeurde heeft hij toch nog vele zieken, gewonden en stervenden uit Rotterdams puin in het Bergwegziekenhuis getroost en gesterkt. De dokters raadden hem overigens dit erg mooie werk af daar zij bang waren, dat zijn zenuwgestel het niet zou uithouden. Hij vond echter, dat er zusters genoeg waren, die hem konden verplegen. Inderdaad bezweek zijn toch al zwaar beproefde zenuwgestel. Gelukkig werd het een tijdelijke inzinking. Ziet, wat hier voor me lag, was dit het resultaat van 's mans lijden? Dan was het voorzeker niet voor niets geweest! Laat mij ook zo gelouterd worden door het lijden. Laat de loutering mij hogerop voeren op de weg ter heiligmaking!
Voer mij hogerop mijn Vader Waar in 't wit Uw kind'ren gaan! Breng mij 't heerlijk einddoel nader, Waar 'k gans rein voor U zal staan! Hogerop, waar 't licht blijft stralen, Boven aards verlies en pijn. Waar Gods Geest op ons komt dalen. En we in Hem verwinnaar zijn! Maak mij beter, maak mij reiner Ga 't door lout'rend vuur ook heen! Maak me in eigen ogen kleiner; Leer me zien op U alleen! Voer me hoger, altijd hoger! Laat m'in Uw gemeenschap zijn. Aan het aards gevoel onttogen En door Jezus' bloed gans rei! Juist als ik om elf uur klaar ben wordt mijn deur geopend. Ik word gelucht; ditmaal alleen met ouderling G. Gelukkig heeft het nog iets van de zondag mijner jeugddromen. De zon schijnt heerlijk en ik behoef heus geen regenjas voor de kou aan, meent de waker. 't Is inderdaad zo. De zon werpt vrolijk zijn stralen op de stadhuistoren, het enige wat ik van de wereld kan ontdekken, uitgenomen de lucht met z'n wolkengevaartes. Maar die kunnen ook mooi zijn. Want wolken zijn nooit eender. Dan zijn het a.h.w. zwarte kale rotsen en dan weer
rode vlammen vuur. Of soms ook wel reine, witte sneeuwpoppen. Neen, nog mooier, want zie dat gouden zonnerandje eens! Als ik dit zo overdenk, kan ik plots hartstochtelijk verlangen naar de sterrenlucht. Wat kan die ook mooi zijn. Wat kan de natuur soms ook een mooie preek voor ons houden. En ze is nooit taai, dor of saai. En achter die natuur, die schepping, die algemene Godsopenbaring staat de Schepper zelf, de Bizondere. Maandagmorgen heb ik geluk. Ze laten 's morgens m' n deur wel anderhalf uur openstaan. Natuurlijk een pracht gelegenheid om eens met m'n buurman kennis te maken. Het is een lange, magere half-jood "Wat heb jij wel uitgespookt?", vraag ik hem na een korte uiteenzetting van mijn geval. "Dat zal ik je vertellen", begint hij met veel omhaal van woorden, zoals een Jood eigen is. "D'r had eens een N.S.B.-er, die bij mij in Den Haag in hetzelfde portiek woont, gezegd: Jouw lelijke vuile rot-Jood, jij komt nog eens in de bajes" Plotseling schiet me nu een gedachte door mijn brein. Dat m'n collega me ook eens zoiets heeft voorspeld en dat is nu uitgekomen. Ik had hem toen uitgelachen en gezegd, dat ik ze wel te slim af zou zijn; doch het Joodje raffelt door: "Dus begrijp je, dat ik altijd voorzichtig was. Bovendien moeten wij Joden tegenwoordig altijd voorzichtig zijn. Welnu ik werk, zoals half Den Haag aan een Departement. Eén van m'n collega's van mijn leeftijd is een zekere Jo Wildschut uit Rotterdam. Nu hadden we eens afgesproken, dat ik met mijn meisje naar Steenbergen aan de Maas • zou komen. Nu, zo gezegd, zo gedaan. 't Was mooi weer en 's middags gingen we ieder mee een vrouwelijk wezen aan de arm naar de Coolsingel, zodat we daar wat liepen te kuieren. Maar de hele Coolsingel kunnen ze van mij cadeau krijgen. Ik zei: “Lui laten we onder de Beurs kruipen” (Hij bedoelt: Naar de Cineac gaan die in de kelder van het nieuwe Beursgebouw is •
Dit is Rotterdam
gevestigd). Welnu het programma was al draaiende. Al kijkend komt het journaal. De gruwelen van Lemberg. Er kwam een kabaal in de bios, er werd gefloten, geklapt, geschreeuwd en geroepen, dat het zo in de Duitse gevangenissen was. Nu ja, we hebben erom gelachen. Zeg nu zelf, konden ze ons toch niets voor maken? Heus gegierd hebben we niet. Nou wij alles gezien, dus rezen we op, maar ook een dame. Noemen ze dan een dame. Ze volgde ons naar buiten, waar ze ons iet arresteren door S.S.-mannen. Dat zijn geloof ik een soort van helden, hè? Wij moesten mee naar een Duitse wacht in de Rochussenstraat. Tenslotte moesten we dan op 't Westplein komen Daar verklaarde de madam dat we geroepen hadden: 'Weg met Duitsland!' Nu dat was werkelijk niet waar. Al was 't me uit 't hart gegrepen. Moesten we van de week weer op 't Westplein komen. De madam had haar verklaring ingetrokken en een nieuwe verklaring afgelegd; n.l. we hadden geroepen: zo is het nou in de Duitse gevangenissen. In plaats van dat mens nu in de blok te leggen hebben ze deze nieuwe verklaring aanvaard. Gelukkig hadden we al afgesproken precies dezelfde verklaring te herhalen, maar nu duurt dat grapje natuurlijk weer 14 dagen langer" "Zitten jullie meisjes nu ook?", zeg ik "Neen, dat zijn ze gelukkig vergeten!" Het gesprek gaat over een andere boeg. Waar ik mij zoal de hele dag me ledig houd. Dan laat hij me enige vellen papier zien. Of ik het zou kunnen lezen? Ja, het ging net. "Dan moet je het eens lezen" Het is nu tijd, dat de deur toegaat. Ik neem z'n manuscript mee in m'n cel. 't Gaat over een voetreis naar Lausanne Het blijkt echter geen voetreis te zin. Van de ene auto wippen ze op de andere. 't Gaat door België en Frankrijk en komen tenslotte in Zwitserland, waar ze nog een week blijven en dan de terugreis aanvaarden door Duitsland. 't Is wel een amusant en spannend verhaal, maar ik kan natuurlijk niet nagaan in hoeverre het op waarheid dan wel op fantasie berust. Als ik om elf uur naar de dokter ga heb ik het uit en geef het meteen terug. De dokter is
iemand waar ik weinig vertrouwen in heb. Hij geeft mee een pilletje. Basta! Zo gaan de dagen voorbij als een jongen, die met een stok tegen de spijlen van het hek tikt. Tik, tik. Elke dag is er een meer bij. Wist ik maar wat, dan telde ik af. Toch is elke dag één dichterbij de vrijheid.
Gevangenisgemeenschap Misschien vraagt de lezer dezes zich af, waarom ik voor de nu aankomende periode een nieuw hoofdstuk open. In de eerste plaats kan ik niet zo uitvoerig blijven, zoals ik steeds geweest ben. We gaan nu een periode van bijna 2 maanden in vogelvlucht overzien. Wellicht neemt ge, dat het kloosterleven nog geen einde nam, na de eerste week Toch is de grote retraite voorbij. De eerste week was nodig om eens heel dicht bij God te komen. Maar God heeft mij in deze drie bange maanden niet alleen willen opvoeden naar hem toe, maar hij wil mij ook de diepte va het leven leren doen kennen. Hoe leven wij in de maatschappij. Het Boeddhisme kent het kasten-systeem D.w.z. wanneer je in een bepaalde groep, kaste, bent geboren dan kan je daar nooit weer uit komen. Zij leren zelfs :'Bij de herhaling van dit leven blijf je in je kaste' Ik wil dit Kasten-systeem niet vergelijken bij het standen verschil. Immers wanneer ik mij financieel omhoog werk zal ik in een andere stand komen. Het kastensysteem wil ik vergelijken met de groep van mensen, waarmee je in aanraking komt. Door mijn werkkring en het verenigingswerk kom ik met massa's mensen in aanraking. 't Zij dagelijks of wekelijks. Maar zit ik eigenlijk niet gevangen in mijn kaste? Elke dag kom ik practisch met de zelfde mensen in aanraking. Ik heb mijn verenigingsvrienden. Je hebt kennissen, familie. Maar het is steeds hetzelfde kringetje. En meen je dat je je er vrijwillig beweegt? Je kunt niet anders! En juist omdat ik gevangen zit, ben ik niet meer de gevangene van mijn kaste. Mijn vorige kaste bestond uit mensen, die met mij verbonden waren , 't zij door zaken, geest- of bloedband. Maar of dit met de gevangenisgemeenschap zo is zal ik moeten afwachten.
Hoewel mij destijds 's nachts werd beloofd, dat ik op een kamer zo worden overgeplaatst en dezelfde belofte de andere nacht werd herhaald Is zij nooit in vervulling gegaan. Juist echter op de dag, dat ik voor een week werd opgesloten wordt m'n deur geopend met de mededeling dat ik van cel 33 naar cel 36 zal verhuizen. Cel 36 is een grote cel Het heeft één opklapbed, maar drie stromatrassen op de grond. Er gaan dus altijd vier personen in Er is een WC in, die geheel afgesloten is En dat heeft meer voordelen dan je denkt. De celdeur mag altoos openblijven en… al zit je vlakbij het huisje van de wacht, je kan altijd even de deur uitwippen. Er staat een lectuur tafel met snertromannetjes, meest detectives, naast de deur. Vraagt één van de arrestanten om een boek, dan zal de waker vragen: "Welk zal ik geven?" Zo vroeg hij eens, toen een justitieel belde Wij stopten een boek in zijn handen 'Gij zult niet doodslaan' Toevallig zat deze persoon onder verdenking van een moordaanslag. Dus begon hij hevig te vloeken tegen de bewaker, nadat hij het titelblad had opgeslagen. Zo ziet ge wel, dat een bijbelwoord weleens op z'n plaats kan zijn, maar dat het niet altijd stichting bewerkstelligt. Dan heeft de cel een origineel grote tafel met drie stoelen. De vierde moet maar op de drie opgestapelde bedden zitten. Doch gelukkig is er een liefhebber voor. De stoelen zijn heerlijk met een zachte leren zitting bekleed. De drie gezellen van Roosendaal, die mij worden toegevoegd zijn heel verschillend. De ene, Arnold, Behoort tot het komplot, dat zo gruwelijk gelachen heeft om de gruwelen van Lemberg. Hij vertelt zijn verhaal, nadat ik mijn wedervaringen heb opgesist. En dat wordt nu knap vervelend, maar dat hoort er nu eenmaal bij. Dan is er nog een Wim. Het is een knap vervelend ventje; twintig jaar oud. Hij heeft het de gehele dag over zijn geval, of aldaar de wereld van zal vergaan. Wat dat dan voor gewichtigs is? Wel luister! Als zo dikwijls schijnt er weer een opstootje op de nieuwe Binnenweg geweest te zijn. Iemand heeft een Duitser een ijswafel in het gezicht gegooid. Nu werd hij, hoewel, naar hij beweerde, er glad onschuldig aan was, hiervan beschuldigd.
Die Duitser had hem zo'n opstopper gegeven dat hij niets meer zag en zelfs niet merkte, dat hij in een overval wagen werd gestopt. De derde persoon zag er het meest onsympathiek uit. Ik had hem Donderdagmiddag zien staan en dacht: "Zou ik daar mee in de cel moeten?" Hij was zwart van opslag, ogen en wenkbrauwen idem en een kleine vergrijzing. Hitler snorretje. Ondanks dit alles zag hij er toch nog jong uit en ik dacht werkelijk niet, dat hij al 23 zomers had gezien. Z'n stem en misschien zijn hele uiterlijk deed mij denken aan een schoenmaker in Vreewijk die mij door z'n ongure geslachtsleven allerminst sympathiek is. De lotgenoot in kwestie heet Marius, maar werd thuis altijd Flip genoemd. Daarom dopen we hem ook maar: Flip. Na aarzeling doet Flip ook zijn verhaal in een Brabants dialect doch dat ook voor Vijfherenlands door kan gaan. "Nou", zegt hij "ik heb dan eerst in Werkendam gewoond. Daar ben ik geboren en getogen. Mijn vader had daar een bakkerij, maar die ging niet te best. Dus trokken we naar de grote stad- Rotterdam. Daar hebben we twee jaar gewoond Vlak bij jou - en hij keek nu mij aan- in de buurt, Roefstraat op Nw. Charlois. Ik ging al sedert een paar jaar op de Marconistenschool Radio Holland, op de Boompjes, die weten jullie wel, nu is hij weggebombardeerd" Wij knikten van ja, ja!. Dan gaat hij verder: "'t Was altijd heen en weer reizen. Bij Werkendam overvaren, mooi weer of storm! Dan van Giessendam per trein naar Rotterdam. In de zomer deed ik het ook wel per fiets via de kop van 't Land in de Bieschbosch. Nu kwam er dus een eind aan het gereis en het getrek. Soms bleef ik ook een nacht over in Rotterdam Dan had ik nachtwacht. Dat hoefde je niet te doen, maar 't bracht een extraatje in. Ik was bijna klaar met de oorlog. 24 Mei 1940 zou ik examen doen. Dat is toen uitgesteld tot eind Juli. Ja toen kon ik gaan varen voor de moffen. Maar dat vertik ik. Dit jaar Mei kon m'n vader in Stellendam een bakkerij overnemen, die nogal rendabel was, alhoewel je daar ook al drie bakkers had. Maar m'n broers konden ook weer werk krijgen en dus togen
we 27 Mei j.l. naar Stellendam Ik die niets te doen had en het vak niet kende, ging toch ook mee,. Ik ging in de winkel helpen en deed de boekhouding. 't Is daar best om uit te houden hoor Ze noemen het 'het Engelse eiland' Practisch iedereen is er pro-Engels. Welnu laten we elkaar geen mietje noemen we luisteren allemaal naar Engeland; zo ook wij Natuurlijk wist de dienstbode dit ook. Ik had allerlei schandgedichten, clandestiene foto's enfin, te veel om op te noemen.. Nu had ik ontdekt, dat onze meid met de moffen, of misschien met één mof meeging. Wel dat had al vaak haak en ogen gegeven en ik vroeg m'n vader haar te ontslaan. Zo gebeurde. Op een goede keer, we hadden nogaliefst een logeetje over en we zaten juist te luisteren en daar werden we overrompeld door een inval. Het hele huis werd overhoop gehaald en die moffen hebben ons om beurten geslagen, dat het meer dan erg was. Het hele huis werd verzegeld. Ze vonden toen ook nog een foto van me die op Radio-Holland was genomen en waar ik opstond met een koptelefoon op. Daarom werd ik ook nog beschuldigd van uitzendingen naar Engeland te hebben gedaan. Er is op 't Engelse eiland n.l. een zendstation dat ze tot nu toe niet hadden ontdekt. Ik werd toen naar Middelharnis overgebracht en moest voor de Ortskommandant komen. Dat is een tiran van een kerel. Al meermalen heeft hij gezegd: 'Denk erom bevolking ik heb het in m'n hand of hier gebombardeerd wordt!' En dit heeft hij niet bij een bedreiging gelaten. Meerdere malen hebben Duitse bommenwerpers bommen boven het eiland laten vallen. Twee dagen ben ik in Middelharnis gebleven. Daar zat ik in een kamer, groter en lichter dan deze cel. Door het politiepersoneel en door de bevolking werd ik gruwelijk verwend. Daar had ik m'n straf wel willen uitzitten! Maar zoals gezegd, deze pret duurde maar twee dagen. Toen heb ik wel een pracht zit gehad. We moesten eerst overvaren naar Hellevoetsluis . Daar stond een fijne luxe wagen klaar en vandaar ging het tot mijn grote verwondering over Oostvoorne en Den Briel. Die mof moest daar n.l. zijn. Dan langs de grote nieuwe weg met een 80 km. Vaartje naar Rotterdam. Nu heb ik drie dagen hier opgesloten gezeten
achter de dikke deur. En nu sta ik hier voor jullie en hoop niet alleen jullie lotgenoot, maar ook je vriend te zijn!" Dit laatste sloeg bijzonder bij mij in. Ik stelde voor om elkaar niet bij de familienaam maar bij de voornaam te noemen.; 't geen bijval had. Zo vormde zich dus een gevangenisgemeenschap. Als in de loop der middag de kwestie: geloof ter sprake komt; blijkt Arnold niets te zijn. Hij is heel beschaafd en zal niet vloeken, althans in ons bijzijn niet. Wim is Rooms. Bij zijn eten bidt hij en slaat een kruisje. De mij steeds sympathieker wordende Flip blijkt ook Hervormd te zijn en in Werkendam was hij ook C.J.M.V.-er Dat geeft onmiddellijk banden. Wij samen gaan even op ons gesprek door, doch hij is niet één van de diepgelovigsten! In Werkendam ging hij trouw ter kerk maar in R'dam was hij in die twee jaar maar één keer ter kerk geweest. Ja, hij weet het nog best aan de Drt. Straatweg. Naar zijn uitduiden, bij Ds. Mantz. Hij beweerde weinig tijd te hebben gehad. Maar in Stellendam ging hij geregeld naar de Geref. Kerk. Met enige verwondering nam ik kennis van deze plotselinge verwisseling van kerkgenootschap. Eerst geeft hij niet veel voet. Maar als ik hem erop wijs, dat het toch zijn plicht is maar de Kerk te gaan, waaraan hij volgens doop en geboorte toebehoort, dan komt de aap uit de mouw. Het blijkt dat de fout hier niet aan zijn kant ligt. Er schijnt daar in Stellendam een oud saai oefenaartje te staan en in de Geref. Kerk een prettige predikant, die hem min of meer boeit. Ja, dan kan ik hem toch niet zeggen, dat hij in de Hervormde Kerk moet honger lijden als hij in de Geref. Kerk kan worden gespijzigd. Als het onderwerp later eens op de C.J.M.V. komt, blijkt precies wat voor karakter hij had." Als ik wat op de vereniging moest doen bijv. een inleiding of onderwerp dan deed ik het altijd stipt, maar verder kregen ze me nergens warm voor. Hij is het type der lauwheid. Nergens is hij nu eens uitbundig voor. Toch is het een beste kerel. Hij wordt van de drie mijn vriend, dat voel ik al aan. Dat hij lang geen saaie is, zult ge uit de navolgende regels lezen.
Hij was degene, die aan mij vroeg of ik aan tafel 's middags niet een 'kapitteltje' zou willen lezen en 's avonds een stukje uit het dagboek. Het eerste deed ik, maar het tweede raadde ik hem af. "Kerel, we zijn niet samen en het is te gedegen kost voor Arnold en Wim. Leen het boek liever zelf eens van me" Dat deed hij, ook vraagt hij wel eens naar het boekje van Ds. Wildschut of om m'n bijbeltje en andere lectuur.. Om te beginnen heeft Flip een scheermesje uit z'n scheerdoos na het scheren stiekem achter gehouden. We vragen hem natuurlijk, wat hij daarmee wil beginnen. "Wel we eten altijd alleen brood met boter. 's Middags krijgen we een heel eind worst. Dat ga ik bewaren voor m'n brood en hiermee kan ik 't aan kleine stukjes snijden" Dat is waarlijk een goede inval. Wij bewaren nu trouw ons worstje en 's avonds is ons brood goed belegd. Een andermaal smokkelt hij zijn zakmes mee uit de trommel uit de kast, waarin alle contrabande worden bewaard. Nu behoeven we niet langer zo van het brood te happen, maar kunnen we het netjes aan stukken snijden. En dan gaat Flip op zekere dag naar de WC productief maken. Hij maakt er een rooksalon van. Met dien verstande, dat hij niet voor beider doeleinden tegelijk zal worden gebruikt . Arnold rookt zelden en Wim helemaal niet. We hebben het hem wel geleerd, maar hij had nooit lust om in de cel te roken. Met Flip en mij was dat anders. Wij waren mede door de verveling op 't moment verwoede rokers. Cigaretten hadden we genoeg, maar niet in de cel. Flip en ik smokkelde elk een pakje in de cel en ik nog een doosje lucifers erbij. Gaat Flip de rooksalon binnen, dan betrek ik mijn post in de deuropening. Loopt de wacht over de gang, dan is het zaaks, dat ik een praatje aan de deur aanknoop, want verder mag hij niet komen. Nu zullen deze mannen de rooklucht niet zo gauw ruiken, daar zij zelf de hele dag niet anders doen. Heeft Flip er een nagel voor zijn doodskist bij gefabriceerd, dan ga ik dit snode bedrijf uitvoeren. Beslist een cigaret zal nooit zo lekker gesmaakt hebben, als daar op 't Haagse Veer in de WC-rooksalon. Begint Flip het "In naam van Oranje" te fluiten, dan is het mis. Dat is me ook een keer overkomen. Ik trok de WC door,
doofde m'n cigaret en wilde juist tevoorschijn komen, toen ik hoorde: Wij leven vrij. 't Gevaar was geweken. Zeker een stoel wezen halen Dan kan ik gerust mijn peuk weer aansteken. Wanneer we dan uitgesmookt waren moest de deur dezer salon wijd opengezet worden, opdat de rookgeur zo spoedig mogelijk verdwenen was. Dan ruikt de cel gedurende vijf minuten heerlijk naar je cigaretten en je moet je bedwingen niet weer een nieuwe op te steken. Zoals gezegd kan er één op het opklapbed slapen en drie op de grond. Met lucifershoutjes wordt geloot, wie op het bed zal slapen. Ik ben de eerste avond de gelukkige. De tweede avond moet ik op de grond op een harde stromatras. Dat valt om de drommel niet mee en ik ben de derde avond wat blij als geen der lui animo heeft voor het bed. Het wordt een privilege voor mij; dat opklapbed.. 's Middags na het eten zijn we lui Twee bedden worden naast elkaar op de grond gelegd; het derde bed schuin tegen de muur. Wanneer we wat inschikkelijk zijn, en dat zijn we na het eten altijd, want als we willen slapen gaan kunnen we best alle drie naast elkaar. Op mijn aanraden leggen we eerst de zachte wollen dekens op de bedden, dat ligt lekker zacht. Dan maffen we tot vier uur. Tegenwoordig gaan we om 4 à halfvijf nog eens luchten. Vaak maak ik hiervan echter geen gebruik. Het gaat helemaal de verkeerde kant met mij uit. De dokter beweert, dat ik nodig naar zee zou moeten. Naar zee, ja,ja als ik eerst maar eens vrij was. Hij zegt, dat het gevangenisleven voor mij funest is. Misschien als ik eens gauw vrij zou zijn… Eigenlijk moest ik 's middags mee naar buiten gaan, maar ik heb zo'n barstende koppijn als ik opsta. Nu de anderen weg zijn denk ik nog eens aan tante C. Zal ik het haar laten weten. Het duurt nu al bijna veertien dagen. Niemand schijnt te weten, wanneer het eind nu eens in zicht is! Zou ik haar schrijven, net alsof ik niet gevangen zit? Ja, maar ik heb haar altijd alles verteld en nu…... Ja, om haar te sparen. In het begin heb ik haar een brief geschreven. Doch die wilde de politie niet doorsturen naar de Sicherheitspolizei. Hij was nogal scherp voor de Duitsers en ik had er eigenlijk geen idee van, dat de post zou worden gelezen. Deze brief had ik nog. Maar die kreeg ik toch niet clandestien de deur uit.
Wim is, zoals gezegd, geen prettige kerel. Dat heb ik één deer dagen ondervonden. We gingen 's avonds naar bed en terwijl ik geknield voor m'n bed lag trok hij de poot van m'n bed om. Ik behoefde hiervan niets te zeggen, want Flip kwam voor m'n rechten op en zelfs Arnold, de stille, nogal weinig zeggende jongeman, zei, dat hij zoiets hoogst ongepast vond. Wim voelde zich klaarblijkelijk beledigd en zon op wraak. Toen we eenmaal allen te bed lagen en ik het licht had uitgedraaid wensten we elkaar goede nacht en ik draaide mij op m'n rechterzijde naar de muur. Eerst voelde ik een veter op mijn gezicht neerdalen, doch ik gaf hem geen kans. Bovendien de andere lui zagen niets. Dan trekt hij opnieuw de poten onder m'n bed weg Ik ben daar allerminst op berekend Ik rol enige malen in de rondte en val tenslotte op de grond. De anderen kijken op door het gerucht en moeten toch werkelijk lachen als ze mij bij het licht uit de gang zo naar beneden zien rollen. Natuurlijk is dit wel te begrijpen, maar 't werkt als olie op 't vuur. Het driftduiveltje, die mij in mijn kinderjaren zo in z'n macht had, steeg in mij op. 'k Sta zo vlug als ik kan op en ransel de dadiger af dat het een aard heeft. Toch moet je de harmonische stemming weer in de cel terug zien te krijgen. Bovendien kan ik als Christen met hem aan tafel zitten, hem voorlezen uit de H. Schrift en zelf het tegenovergestelde van God zijn: haat? En dat waar de ongelovige Arnold bij zit? Neen! Natuurlijk is de verhouding enige dagen stroef, maar dan gaat het weer beter. Op een middag heb ik na de middagslaap weinig zin om op te staan. Wim zal me eens dwingen. 't Gaat overigens in goede harmonie. Doch het noodlottige gevolg van onze stoeipartij is, dat er een groot gat in mijn pantalon scheurt. Natuurlijk heb ik hier geen reserve exemplaar. Als we die middag naar buiten gaan trek ik ondanks de stralende zonneschijn m'n lange regenjas aan. Ziezo, de andere lui hoeven het tenslotte niet te weten. Maar, o schrik, daar wordt na de lucht bezoek voor me aangekondigd. Familie kan het niet zijn, die krijgen pas na drie weken bezoek. Ik herinner me wel, dat vader geschreven heeft, dat hij
naar Ds. Vaandrager zou gaan en vragen of die kans zag eens bij me door te dringen. Ik ga mee naar de wacht. M'n handen quasi op m'n rug om de scheur voor nieuwsgierige ogen te bedekken Als ik op m'n gemak op een stoel zit, komt inderdaad Ds. Vaandrager binnen. De wacht vraag me wie of het is. Ik antwoord, dat dit mijn wijkpredikant is. Ik heb hem eens in een jeugddienst in Charlois gehoord in de Nw. Kerk. Hij was toen in uniform van vlootpredikant. 'k Vond er niets aan. 'k Ben nog tweemaal bij hem in de Ploegstraat geweest. Doch de man heeft me toen ook niets kunnen geven. Nu staat hij voor me. Hij is me vreemd en eerlijk gezegd koud. Maar hij kan iets brengen uit Vreewijk en misschien wel een woord van troost en bemoediging. En wellicht gaat hij mij voor in 't gebed. Hij is de dienaar der kerk, waaraan ik mij met hechte banden gebonden voel. Na een korte groet weet hij mij te vertellen, dat het verduveld stom van me is geweest. Waarom doe je zulke dingen? Nu zitten ze thuis in d'r piepzak en jij in de ellende! 't Is mogelijk, dat hij nog veel meer heeft gezegd. Verveeld kijk ik naar buiten en zie de trams over de Coolsingel rijden. "Ach man,", denk ik bij mezelf, "dat zeg jij, die straks weer op een trammetje springt en je naar huis laat rijden. Jij begrijpt me niet. Gelukkig kan deze kwelling niet langer dan 10 minuten duren." Maar na elke minuut stokt het gesprek. Elk gesprek, dat niet aangehoord of beantwoord wordt stokt. Misschien heeft hij wel iets gevraagd waarop ik niets antwoordde. Enfin erg psychologisch is die man niet. Zo'n tactiek is absoluut verkeerd. He, wat waren de bezoeken van Ds. Krijger dan anders. Ik kon die man voor me wel weg- en Ds. Krijger er voor in de plaats wensen. Maar wat helpt het? Het gebeurt toch niet! Ik plaats enige- nietszeggende- opmerkingen en informeer naar Vreewijk en krijg daarop tenminste behoorlijk antwoord. Gelukkig, de tien minuten zijn om. "heb je nog wat voor thuis?"
"De groeten en of ze zo spoedig mogelijk mijn bruine pak brengen; het lichtbruine, want ik loop met een geweldig grote scheur in m'n broek" Dat belooft hij "Dan is het toch nog ergens nuttig voor", denk ik weer. Dan, als hij al afscheid genomen heeft, blijft hij bij de deur nog staan. Heeft hij iets vergeten. O ja, hij was de dominee! "Nou kerel,! Je moet maar vertrouwen hebben en de Heer zal wel uitkomst geven en…. Waarom zegt hij dat daar bij de deur ten aanhoren van alle aanwezigen. Ik schaam me er heus niet voor! Maar waarom is hi tegenover de anderen de dominee en tegenover mij de persoon, die mij eens op m'n nummer komt zetten? Had hij mij datzelfde niet kunnen zeggen, toen hij bij me zat? Dan waren het de geijkte termen geweest, misschien hadden die mij kunnen vertroosten! Nu zijn het zinnen, die mij ten aanzien van alle anderen moeten steunen. Zeker, ik heb hier mijn strijd, maar heb ik getoond, dat ik niet onderlag of dat ik geen vertrouwen had. Ik verlang naar de vrijheid. Maar mag dat niet? Ik wil geen doffe berusting van een fatalist. Het leven durf ik aan, ook al betekent dat strijd. Zou die man het leven weleens van deze kant hebben bezien? Het is zo gemakkelijk om in een gevangenis voor vertrooster te spelen, maar zo moeilijk om het te zijn. Misschien moet die dominee dat ook nog weleens meemaken! Op een morgen waren we aan 't luchten, toen Ds. Buskus van de binnenplaats werd geroepen voor een verhoor op 't Westplein. Velen schudden het hoofd. Wat zou er met dit kleine mannetje gaan gebeuren? 's Middags onder 't luchtuur komen we allemaal om hem heen staan. "en dominee?" klinkt het van alle kanten, alsof hij temidden zijner parochianen stond. "Nu moeten jullie horen. Ik kon werkelijk niet verzinnen, wat ze nu ontdekt hadden. Er was immers zoveel? Dus besloot ik maar rustig af te wachten. Toen ik dan op het Westplein kwam werd mij een gedicht voorgelegd. Of ik daar kennis aan had. Ja, dat gedicht kende ik. Of ik wist, dat dat gedicht op de muur
stond geschreven. Ik zei, dat het gedicht op één der muren van mijn kerkzaal stond" "Zo en van wien is dat dan?" vroegen ze. "Wel van Jacob Revius!" "Waar woont die vent?" Een algemeen gerucht gaat onder ons op. "Ik antwoordde dus: 'Die is al meer dan 300 jaar dood!' Toen begonnen ze daar toch ook te lachen. "Dan zal hij zeker wel op 't kerkhof wonen", merkte er één spottend op. "Enfin, mannen ik kwam er met een koopje vanaf" Er gaat een hoeraatje voor 'onze dominee' op. Enkele dagen later krijgt Ds. Buskus celstraf. Hij is n.l. 'stout' geweest tegen dhr. Roos, hoofdinspecteur bij de Vreemdelingendienst, onze hoogste Nederlandse en toch diepst verachte. Niet dat hij N.S.B.-er was. O, neen, hij gaat voor vroom Rooms door. Maar hij is misselijk bang voor de Duitsers en hij staat ze in alles voor, zodat hij hiermee z'n Nederlanderschap verloochent. Dominee krijgt dan geregeld studieboekjes van zijn vrouw toegestuurd. Nu beweerde Roos op een goede, of was het een kwade dag, dat deze theologische werkjes eerst naar het Westplein moesten voor controle. Ds. had betuigt, dat dit onzin was en hierover was Roos zo gebelgd, dat Ds. Buskus in een eenpersoonscel werd opgesloten met dichte deur. Hij kwam in cel 35, dus naast onze cel Het gaf ons enig voordeel. Ds. las n.l. twee kranten: Nederlander en Standaard. Die mochten we dan ook op de avond van aflevering lezen. En 's zondags las ik het zondagsbladvan beide bladen altijd. De Nederlander trok mij nog het meest. Daar stond altijd een pracht overdenking in. En dan nog een paar aardige verhalen. Echt iets voor de zondagochtend. De lezer zal al wel begrepen hebben, dat van inkeer nu niet zoveel sprake kan zijn. 's Avonds neem ik altijd er een ogenblik van. 's Avonds wordt n.l. in de cel gekaart. Allen doen mee, behalve ik. Ze willen het me wel leren, maar ik heb
er geen behoefte aan, bovendien heb ik dan een poosje voor mezelf. Vooral Flip vraagt, of ik geen bezwaar heb. Ik heb echter geen enkel bezwaar, wanneer er niet om geld of om iets anders wordt gespeeld en wanneer de goede sfeer niet door vloeken of twist wordt verstoord. En werkelijk, dat gebeurt ook niet. Maar kaarten met z'n drieën is nooit zo leuk. Daarom zoeken ze een partner. Soms is het Ulrich, één der gevangenen, die het eten rondbrengt. Hij kan altijd vrij op de gang rondsnuffelen, voorgevende, dat hij nog iets in orde moet maken. En dan… we geven de wacht 's avonds een krantje met de opmerking, dat ze nu niet mogen opzien voor alles naar bed is. Ulrich is een rare, leuke klant. Hij vertelt, dat hij over drie weken naar huis gaat. Drie maanden had hij Ik merk op, dat dit toch wel lang geduurd zal hebben, maar dan komt hij op z'n praatstoel en komt er die avond niets van kaarten. "Neen, joh. Eerst was het hier krent (leuk). Daar is het nu rot bij. Toen ik pas hier zat liepen de politieken allemaal over de zaal te dalven. Dan was het de hele dag een herrie en lawaai. We liepen allemaal de hele dag te roken of we geboren kettingrokers waren. Toen ging ik naar de Parkhaven op de rivierpolitie. Nou daar was het werkelijk beestachtig. 's zondags kwamen daar de vrouwen en kinderen op visite en bleven de hele dag boven bivakkeren en aten van de pot mee. Als je 's avonds of 's middags zin had om een bioscoopje te pikken, dan hield je zo'n avond een bewaker vrij en je ging samen. Ik ging vaak 's morgens na het ontbijt alleen weg en kwam dan om tegen 10 uur weer op de Parkhaven. En ik ben ook eens weggebleven ook. Vier dagen achter elkaar. Toen ben ik tegen de lamp gelopen, want dat wijf, dat me verraden had, zag me lopen. Die ging naar de S.S. Ze wist, dat ik drie maanden had en toen zag ze meer buiten lopen. Toen ben ik weer opgepikt en nu mag ik niet meer naar de rivierpolitie. Daar is het echter ook gauw misgegaan. Juist kwam Roos eens op een zaterdagmiddag, toe er ook weer eens dik-op bezoek was. Op voorstel van Ds. Buskus hadden ze een heel ijsco-wagentje leeggekocht en dus was er juist ijsfestijn in de zomer. Ds.
Buskus is toen als 'de grote rebel' weer naar het Haagse Veer getransporteerd. Toen hebben ze nog eens ontdekt, dat een bewaker met een gevangene ook nog eens een keer bij hem thuis is geweest. Maar daarna schijnen ze ook nog naar een café en een minder mooie gelegenheid te zijn geweest…" "Maar Ulrich, waar zit je dan eigenlijk voor?" vroegn wij hem. "Wel jongens. Ik ben bij v.d. Wild's Glashandel op de Randweg. Die weet jij wel Timmer!". Ik knik even. "Behalve ruiten inzetten, moet ik ook zorgen voor de maandelijkse incasering van de glasverzekering. Nou toen kwam ik bij zo'n "hunnenbed"•, je weet wel, die heb ik eens flink de waarheid gezegd. Getuigen had ze niet, maar ze werd geloofd op haar woord! Op een avond worden we stuk voor stuk in de cel van Ulrich genodigd. Er staan verscheidene personen uit andere cellen in. 't Is net zo'n grote cel als cel 36. Een grote deken ligt op de grond. Ulrich laat zich meteen op de grond vallen. Uitleg wordt er niet bij gegeven. Een ander gaat er naast liggen. Het edel tweetal gaat onder een tweede deken. Iemand heeft een schuimspaan en daarmee geeft hij dan de één, dan de ander een tik mee op 't lijf. Iedere keer moet een ander slaan. Degene, die geslagen wordt moet raden. Juist als ik sla wordt het goedgeraden. Nu moet ik Ulrich aflossen Om beurten worden we geslagen, doch we schijnen het beiden niet te kunnen raden. Dan opeens heb ik het door. Degeen, die naast mij ligt slaat mij of zichzelf. Een nieuwe lotgenoot moet worden gehaald. Maar als we ze allemaal hebben tuk gehad moeten we nodig naar onze cellen terug, want 't loopt tegen 10 uur. De justitie klanten kijken verveeld door hun kijkgat naar onze vrolijke gezichten en 't geeft nog even een drukte op de zaal alsof er een bioscoop uitgaat. Een andere partner, die ze voor het kaarten vragen is Thijs Verster. Mijnheer heeft, evenals zijn vader •, een spraak, waarmee hij laat voelen, dat hij toch wel heel ver boven je • •
moffenhoer directeur van v.d. Schuijt
staat. Later als we met elkaar hebben kennisgemaakt, zeg ik geen U, maar jij. Hij is door omstandigheden in de gevangenisgemeenschap terechtgekomen, dus moet hij zich er ook maar in schikken. Hij zit echt voor een geval waar alleen een rijkeluis zoontje voor kan zitten. Hij heeft een groot spandoek weggehaald, zoals er zovelen in de stad hangen. (Er stond destijds op V=Victorie, want Duitsland wint op alle fronten). Dit deed hij niet uit oogpunt van sabotage, nee enkel uit verzamelwoede om later te kunnen zeggen: 'Kijk zulke spandoeken hingen er in 1941 in Rotterdam'. Op 't Westplein had hij heel veel moois van het Nat. Socialisme in het algemeen en van de N.S.B. in het bizonder staan vertellen. Ik vroeg hem eens met het luchten, of hij dat meende. "Ach", zo zei hij "je weet wel, vroeger dachten we er thuis nogal sympathiek over, maar nu niet meer!" "Maar waarom heb je dan mooi weer gespeeld tegenover de N.S.B.?" "Ja," zei hij enigszins nadenkend, "kijk eens, ik probeer hier zo spoedig mogelijk vandaan te komen. Als ik weer buiten deze muren sta, dan denk ik wel weer het mijne ervan" "Ik vind zoiets allerminst principieel en je zal daarom nooit de achting van de lui hier verwerven. Wij politieke gevangenen, hebben een vastberaden wil en een heilig principe, dat we nooit verloochenen!" Ik vertel hem iets over mijn verhoor en zeg dan: "Denk je niet, dat het gemakkelijker zou zijn geweest, wanneer ik, toen ze mij er zo uitdrukkelijk naar vroegen toen mijn principe, d.w.z. in dit geval mijn geloof in mijn Heer en Heiland Jezus Christus, zou hebben verloochend. Als ik toen wat water bij de wijn had gedaan was ik misschien nu vrijgelaten!" "Maar waarom heb je dat dan niet gedaan? Ik begrijp je daarin niet!", zegt hij "omdat dat de consequenties zijn van mijn Christen zijn. Ik wil niet alleen Christus dienen als me dat wel gemakkelijk en voordelig uitkomt, maar ook in de tegenslagen, want ook dan is Hij mijn Heer.!" Ik weet, dat deze student me niet heeft begrepen. Niet omdat ik niet duidelijk genoeg was, maar…. Jezus zegt: "Vader ik
dank U, dat Gij 't de wijzen en verstandigen hebt verborgen, maar de kinderkens hebt geopenbaard!" Meen echter niet, dat de gevangenisgemeenschap alleen maar prettige dagen beleeft. Zo heeft de Britse luchtmacht dezer dagen weer verscheidene bombardementen uitgevoerd boven Rotterdam. De bommen, die op de Schie vielen hebben het gebouw hier doen dreunen, ja schudden zelfs. 't Is bijna iedere avond om elf luchtgevaar. Dan is de sirene nog niet gegaan, dat heet: luchtalarm. Onder luchtgevaar verstaan we: Tommies in de lucht. Of: It's in the air. Dan worden we allen weer gewekt. Alle celdeuren gaan open, lichten aan. Je moet je kleden en gereedhouden voor de run op de schuilkelders. Is het luchtalarm gegaan, dan gaan we. Eerst de derde verdieping: vrouwen en afd. kinderen. Dan politieken, 4e etage. Dan politieken 5 e etage en dan justitie-klanten 5 e etage Nu moet men weten, dat het alarm pas gaat wanneer de bommen gevallen zijn. Het duurt dan nog welk een half uur eer alle gevangenen in de kelders zijn. Natuurlijk is het voor de gevangenen verboden daar te roken. De bewakers blijven meestal op de gang bomen. Wanneer ze eens binnenkomen zien ze, dat het er blauw van de rook ziet. Toch zien ze niemand roken. Ieder houdt zijn rookwaar wat achterbaks. Om niet het risico te lopen niet nogmaals met de gevangen naar beneden te moeten, laten ze ons maar een uur of drie vier hier zitten, ook al heeft het alarm allang veilig geblazen. Dit avontuur heb ik driemaal moeten meemaken. Toen we de eerste keer weer boven kwamen, waren we niet weer in de cellen toen we en vreselijk gejammer hoorden. We liepen allemaal de gang op om te kijken. Twaalf mensen werden binnengebracht. In de Hoekse Waard is n.l. een Engels vliegtuig neergestort. De inzittenden wisten eruit te komen. De ene boerenarbeider had hen een glas melk gebracht; de ander had ze aan kleren geholpen; een rijke boerenzoon had ze van geld voorzien. Ze werden verraden en opgepakt Twee waren er onschuldig en werden de dag daarop vrijgelaten. Verschrikkelijk Ze zouden wel allen ter dood worden veroordeeld. De andere middag kwam er een Duits gerecht
naar de Noordsingel. Zes werden er ter dood veroordeeld, vier levenslang en twee, zoals gezegd, vrijgelaten. Het was 's avonds elf uur en er was luchtgevaar. Het bericht verspreidt zich. Als één lid lijdt, lijden alle leden mee! Ik kan mij voorstellen, dat mensen, die dit bericht in hun krant lezen, zeggen: "Vreselijk"; maar wij voelen het aan ons eigen vlees, hoe vreselijk dat is. Dit is niet anders dan een gerechtelijke moordaanslag. Gedenk der gevangenen! Zij zijn mishandeld, dat het meer dan vreselijk is. De hielen zijn hun stukgetrapt. Er is één jongen, die pas 16 jr. is. Zijn levenslang is veranderd in 20 jaar. Zal hij 20 jaar lang dit leven volhouden? Enfin. Als hij nog maar leeft als de oorlog afgelopen is. Maar die anderen, die zullen we alleen kunnen gedenken en hun nagedachtenis eren. Ds. Buskus heeft nog even met een oudere man van 60 jaar gesproken. Hij kan berusten in zijn geloof, zo kon dominee mij geruststellen. Hij zag hoe ik er onder leed. Ja, wij lijden er allen onder. Vooral wij jongeren komen in opstand tegen de geweldachtige dood. Wij zien het sterkst het schreeuwend onrecht. Wij trachten in de dagen, die komen het hen nog zo aangenaam mogelijk te maken. Ze mogen een pijpje stoppen van deez' en een sigaar of sigaret roken van die. De 60-jarige zit in cel 33. Mijn cel dus. Wat zullen die cellen kunnen spreken later. O, als ze het eens allemaal zouden kunnen uitzeggen, het onnoemelijke leed. Ik geef de man wat lectuur. De Vredeskerk, de dagbladen, groetpreken en dan zegt hij: "Had ik maar een Bijbeltje!" Ik leen hem het mijne voor onbepaalde tijd. Ja, de gemeenschap doet alles om het goed met hen te maken. Op zekere middag kom er een brigadier eens bij mij kijken als ik voor half-ziek nog lig na te rusten terwijl de anderen naar buiten zijn. "Zou jij en je makkers niet liever naar de rivierpolitie gaan?" "Ja, ik kan geen antwoord geven voor mijn makkers en zelf weet ik het nog niet!" "Morgen, neen morgenmiddag kom ik terug om deze tijd!"
De andere ochtend bij de lucht; wij nar Ds. Buskus. "Dominee, wij kunnen naar de rivierpolitie. Is het daar fijner dan hier?" zeg ik. "Joh, kerel, dat moeten jullie doen, Daar is het veel ruimer. Je ziet wat van de vrijheid en 't is eigenlijk net alsof je met pensioen bent." Toen 's middags de brigadier weer kwam zeiden we "Ja" voor hij iets had gevraagd en de andere dag gingen we al pakken, alsof we naar huis gingen. Ds. kreeg een boekje van me met een afscheidsbriefje. Ik haalde m'n spullen bij de terdoodveroordeelde op, die mij bedankte en ik wenste hem het beste. Dan gaan we met dhr. Zwemstra in een overvalwagen naar de rivierpolitie. Wij, dat zijn: Flip, Arnold en Wim, dhr. Goudriaan en ik en nog een persoon, die er niet al te blij uitziet. Het bevel: roken, wordt gegeven, maar slechts enkelen maken hiervan gebruik. Als we op de rivierpolitie aankomen worden we hartelijk welkom geheten, in de eerste plaats door de vriendenlotgenoten, die al eerder van het Haagse Veer zijn overgeplaatst. Dat zijn bijv. pastoor Oudewater, dhr. Sanders, Jood en heeft een grote bonthandel op de Mathernesselaan, dan Jo Wildschut uit de lachpartij bij de gruwelen van Lemberg en nog vele anderen. Wanneer m'n hoofd boven het trapgat uitkomt weet ik bijna niet wat het ziet. De heren zitten hier aan tafels, anderen liepen wat rond, rokend en thee drinkend In een hoek staat een tafel, die als werkbank is ingericht. In het midden der nogal lage zaal is het ommuurde trapgat. Verder staan er vier lange tafels In de rondte voor de ramen staan aan weerszijden negen stellages met elk twee slaapplaatsen boven elkaar. Dan aan de blinde muur nog drie met drie boven elkaar. Het zijn goede aupings, die aan de vier hoeken aan stangen zitten, die op hun beurt aan de grond en het plafond zitten bevestigd. Ik krijg een bed driehoog, in hoop, vrees en beven dat ik niet duizelig zal zijn wanneer ik naar beneden ga of kijk. Ik ben echter een jonge kerel en al ben ik weleens een beetje gammel, ik laat me niet kennen. Eén van de hulp-bewakers is me bekend Het is dhr. Kluifhout. We maken een praatje. Met het eten is het hier gezellig. De eerste
keer dat ik meedoe is dan 's avonds om 5 uur de broodmaaltijd. Wij hebben ons worstje vanmiddag maar opgegeten. Tot onze verwondering de één een potje jam, de ander hagelslag, vleeswaren etc. op de proppen haalt om bij de koude maaltijd te gebruiken. Wij eten onze kale boterhammen. Er wordt hier (en dat is heel prettig) vanwege de wacht behoorlijk tijd gegeven om te bidden en te danken voor het eten. ‘s Avonds zullen we gelucht worden. Dat is een extra luchtje. Bovendien, hier is het veel prettiger luchten. Er is hier een klein plaatsje, dat wordt begrensd door grote ijzeren deuren aan de straatzijde, het gebouw aan de ene, een lijkenhuisje van de rivierdienst aan de andere zijde en de Parkhaven met uitzicht op het park aan de achterkant. ‘t Is er verrukkelijk. De dominee heeft me gevraagd of ik meedeed aan de avondgymnastiek. Hij heeft het zo vriendelijk gevraagd, dat ik het hem niet met een weigering het bos in kan jagen. Op het Haagse Veer was ook gymnastiek. Dat was de laatste tijd gekomen. Er was een leraar voor gekomen en je kwam steeds van onder tot boven vuil weer in je cel. En dan als ik flink hoofdpijn had is alle lust tot sporten wel verdwenen. Het domineetje somt de voordelen op. Je gaat altijd in twee ploegen luchten. Als ik nu van 7 tot 8 uur ga luchten, mag ik van 9 tot half tien nog mee naar de gymnastiek. Dat is dan extra. Het luchten is prettig, maar de sport nog fijner. Tegen half tien wordt het hier al sprookjesachtig donker. Een van de lui geeft les. Grondoefeningen zijn er niet bij. Als we weer boven komen zijn sommigen bezig een prakje te warmen, terwijl een ander uiene bakt. Dan staat ome Piet soep uit te delen. Ome Piet is de opper-ceremoniemeester van het eten en het schoonmaken van etensgerei en de zaal. Ja we hebben hier onze bedienden, zgn. corveeërs. ‘s Morgens moeten zij de zaal, die dan vol stof ligt van de bedden opmakerij, schoonmaken. Alle lui moeten van de vloer verdwijnen. We gaan dan maar achter de bedden in de brede vensterbank zitten en zetten bomen op over allerlei onderwerpen. Dan wordt eerst de grond met nat zaagsel bestrooid en dan maar vegen. Ondanks het natte zaagsel stuift het nog verschrikkelijk en alle
ramen worden opengegooid. Dan wordt de grond nog eens nat met carbol aangedweild, de tafels aangedaan, de stoelen rechtgezet en de zaal is in een enkel uur aan kant. Het eten wordt voor ons klaargezet en alleen als we voor een tweede keer nog iets willen hebben moeten we naar ome Piet, die dan een kwakkie op ons bord deponeert. ‘s Avonds is het natuurlijk idem-idem. Oom Piet is een reuze kerel. Hij is oud marinier. Hij is een lange slungel en is zo weggelopen uit de film “De Jantjes”. Oom Piet tapt vaak moppen en om een zo groot mogelijk gehoor te hebben doet hij dat ‘s avonds op bed. Als de grote lichten uit zijn, de verduistering van de ramen is en alleen een paar blauwe lampjes aan het plafond gloeien. Soms zijn de moppen weleens wat schuin en het domineetje, een gereformeerde nogal wel, dat vlak onder hem slaapt ergert zich hier nogal aan. Hier volgt dan zo vertelling: “Ik was dan oppasser beh, nou jaeh, dat doe ter niks toe, op de Honingerdijk, Nou was ik vaak dingies doenne, die niks beh ‘t vak hoorde. Zo mos ikke naar de bel lope en het koper poetse. Nou had the mejuffer een ongelukkie gehad. Ja, ja maar met d’r corjset. Herekrippie, daar was me een belein gespronge. Nou mos ik naar Hunkemuller op de mosseltrap om een nieuwe zeg! Nou dat hè ‘k er nog al lekker afgebracht. Toen mos ik de nadere dag laifies en dirriktwartjes hale. Ik zee tegen dat mokkel: Zeg juf la me es wat dirriktwartjes en laifies voor dames ziene! Die meid kreeg een kop as n krote-biet en ze moes zo afgeknoedeld lang zoeke. Enfin ik zag ze zeg Ik kocht ze ja! “Ik was es een keer in Mokum. Ikke dag, weet je wat ik gane me broer ze wehf op zoeke. Nou mos ze net om koffie he? Geef nie hoor Mina, ikke pas wel op zussie. Nou mos ikke zo van de kakkedarrie he. En ik ikke kon nergens zo’n soort twallet finde. Nou afijn, ik neem zussie van d’r stoeltje en doen he in datte potje. Het stak er zo’n beetje bovenuit. Ik denk zet op die meid, dan zakket wel in. Komt me schoonzus thuis en janke die kleine. Oh, zeg ze, nai maar geen wonder seg, Piet! Kaik es! Wat een grote Die sal ikke beware voor Klaas as die de volgende maand thuis komt zeg!”
“Toen ik pas me buienmodelletje hat ging ik es naar me eige suster in Amsterdam” Dat is een hele madam zeg. Se se: “Zag Piet ik krijg strakjes bezoek van Mevrouw Mandars. Je zal toch wel èh hè? Ikke zee:”Mer suster wat bahdoel jah”? “Nu ja,je was vroeger zo eh?” “Dat ben ik nu niet meer hoor!” Daar stapt me die mefrouw Manders binnen. “Aangenaam meneer! Is u in de grrote veert? 1 “Jawel mevrouw. Ik ban kaptein op de “Almacht”!” “De Almacht; noit van geheurd “Dat is een schip van 600.000 ton mevrouw!” “Kollesaal zag!” “Ja mevrouw als de kok de soep moet omroerren, stapt hij in een klein duikbootje, hà!” “Kollesaal zag. Ik heb toch van die schrale handen, hà. Vreselijk zag, te nauwe handschoenen!” Ik zei:”Nou mefrouw weet je wat ikke vreselijk vind. As ikke een onderbroek anheb en die zo nauw is, dat ie je door je lies snijdt.” Oom Piet zingt ook tal van versjes. Sommige zijn weleens te schuin, maar andere zijn erg mooi. Bv. Het handschoentje. Een meisje, die in Holland met de handschoen trouwt, maar op de boot zich aan een ander geeft en zich daarom met een kushandje van haar wettige man afscheid neemt. Zo is hier van alles. Maar er is ook hier een gemeenschap der heiligen, zo ik het zou willen noemen. We openen ‘s morgens, wanneer alles schoon is, de dag en ‘s avonds na de gymnastiek en avondsouper-tje sluiten we de dag met elkaar. Het gezelschap, dat hieraan mee doet is de ene tijd groter dan de andere, zoals de hele bevolking hier steeds wisselt. Pas als we een week op de Parkhaven zijn, gaat er een gezelschap van vier mensen naar het Oranje-hotel. Verder vertrekken er dagelijks en een paar maal per week is er een nieuwe aanvoer vanaf het Haagse Veer. Zo kan het dus gebeuren, dat we aan één tafel bijna niet genoeg hebben; maar soms zijn we ook 1
Ik gebruik hier de dubbele ‘r’ om het brouwen uit te duiden
maar met 5 of 6 personen. Maar het is iets. De eerste avond neemt dominee de leiding, leest een gedeelte uit Gods Woord. Leest een gedicht. Vervolgens doen we het om beurten een ochtend- of een avondwijding. Doch lang niet allen durven het aan. Het is bijna een ongeschreven wet, dat dominee het ‘s zondagsmorgens doet. Ik weet nog goed de eerste zondag, dat hij na afloop om half elf zei: “Nu zitten onze vrienden en familie in de kerk!” Ik kon toen wel uitbarsten in een huilbui. Je kan hier de klokken horen luiden. ‘s Zondagsavonds heb ik altijd de leiding. Later gaan we op mijn voorstel wat meer lijn brengen in ons bijbellezen en na afloop van de wijding geven we dan gelegenheid om vragen te stellen. In alle stilte heb ik er dan dus eigenlijk een C.J.M.V. van gemaakt. Er zijn er echter, die op dat laatste niet gecharmeerd zijn. Welnu, die vertrekken dan. Soms blijf ik alleen met de dominee en ir. Bron over. Dat is een reuze aardige kerel. Een zoeker. Destijds was hij ongelovig en trok zelfs zijn vrouw van het geloof af. Hij heeft twee schatten van kindertjes. Hij heeft een jaar gekregen voor de bewering, dat de bommen op Haarlem door de Duitsers werden neergegooid. Toen hij in Amsterdam woonde is hij getrokken door de Oxford groep. Hoewel hij nog niet zo zeer was getrokken ging hij toch al eens naar een grote house partij in Oxford, in Engeland. Als hij daarna weer in Amsterdam terugkomt in zijn fabriek van Werkspoor vragen ze hem naar allerlei en dan begint hij te getuigen, alhoewel hem nog vele dingen duister zijn. Hij gaat daar ook naar de Ned. Herv. Kerk, waar een Oxford dominee preekt. En natuurlijk komt hij dan ook weer bij andere dominees terecht. Na enige tijd wordt hij overgeplaatst naar Dordt. Hij besluit daar ook te getuigen, maar niet met woorden, maar met daden. Hij heeft zijn leven ingericht naar de vier termen van Oxford, t.w. volkomen liefde, volkomen eerlijkheid, volkomen reinheid en volkomen onbaatzuchtigheid. Hij weet, dat hij elke dag tekort schiet, maar het willen is er. Met één oogopslag zien we de grote fout in die man's leven; n.l. met die vier leuzen loopt hij het kruis van Christus voorbij.
Het Oude Testament leeft hij niet omdat hij daar de vier leuzen niet bepaald in terug vindt. Maar ook van het Nieuwe Testament legt hij veel naast zich neer, dat hij naar zijn eigen woorden, larie vindt. De dominee heeft hem gezegd, dat hij toch het Oude Testament eens moet lezen. Hij doet het; hij leest dan van het Israëlitisch ritueel en de cultus. Hij zegt de dingen echt op z’n eigen wijze en ze klinken ons – Christenen van huis uit- vaak oneerbiedig in de oren. Bij de dominee wordt de man niets wijzer. Deze leraar in Israël heeft alleen maar vaste spijs en weet blijkbaar niet, dat hier moedermelk moet worden gevoed. Hij vraagt het aan mij. In de eerste plaats verbied ik hem niet wanneer hij begint over het onderwerp: waar al die stinkoffertjes toch voor nodig waren! Filippus begon de Ethiopiër van één tekst uit Jezus te prediken en ik vanuit het stinkoffertje. Ik haalde het gezangvers aan: Het offer waarop al d’offer zagen. Al het offeren, ja het hele Oude Testament wijst hen naar het grote Offerlam Jezus Christus. Natuurlijk moest ik niet denken, dat hij daar ja en amen op zou zeggen. “Goed, dat is de leer der kerk; maar bewijs dat nu eens aan de hand van de bijbel.” “Weet je wat je moet doen Bron. Laat het Oude Testament nu eens rusten. Lees nu de Hebreeën brief eens. Dat is het bewijsstuk. En dan… je vier maatstaven zijn goed. Streef er naar, maar je voelt dat je toch weer steeds scheef ligt. Daar is nu Jezus voor. Die maakt jouw fouten voor God in orde, Bron! Ik geloof, dat er iets van het Evangelie in hem gaat ontbranden, maar het is nog maar een beginnetje. Hij blijft een zoeker een taster met vele moeilijkheden. De eerste avond moesten we lol hebben. Ik lag driehoog. Tweehoog was leeg en daaronder de onnozele. Ik nam een grote limonadefles met water mee naar bed. Het bed tweehoog had ik tot de helft opgerold. Een stop ging op de fles. Een flink lang touw eraan. Daarna werd het touw om de kurk gedaan. De fles op de spiraal gelegd. Toen de lichten gedoofd waren en alles stil was, trok ik de kurk van de fles. Die liep half leeg. Ik wiebelde; nog meer liep eruit. Tenslotte keerde ik de hele fles om. De pret was groot.
De onderste ging zijn bed omdraaien. De lakens en dekens waren niet nat behalve het onderlaken. Even later hoorden we een dergelijk kabaal ergens anders. Ouderling G. werd gedoopt. Doch deze trekt de dekens over zich heen en slaapt weer. De andere avond moet een nieuweling gedoopt worden op het bed tweehoog. Bartje, net Bartje van Anne de Vries. Deze is echter zo dood, dat je er geen lol van hebt. Het sijpelt echter door zijn bed heen op dat van de onnozele, die nu spinnijdig is. Als Bartje de grap zelf ook eens wil uithalen op de onnozele wordt deze zo nijdig, dat hij de fles bij Bartje onder het bed vandaan haalt en stuk gooit op de zaal. Op een avond, als het wat vroeger donker is, houden we spelletjes- avond. Eerst kom ik met het dekenspel op de proppen Een Hagenees ligt een half uur met me onder de dekens zonder ‘t te raden. Eindelijk, wanneer ik de lepel wat hard tegen de grond sla heeft hij het door. Daarna laat Oom Piet zien hoe hij met veel Indische spreuken een glas water op z’n kop kan houden zonder een dropje verloren gaat. Bartje moet nu zijn hand maar in het glas steken. Hij doet het en stoot het papiertje, dat op onzichtbare wijze onder het glas was geplakt, stuk en krijgt het water over zijn hand. Dan wordt er wat verzonnen om enkele personen gelijk te nemen. Een theeblad met water wordt op een tafeltje gezet. Een kwartje wordt er middenin gelegd. Aan drie kanten legt men een lucifershoutje in het water. ‘t Is nu de bedoeling, dat men het lucifertje over het kwartje blaast. Wie het eerste het doel bereikt krijgt het kwartje. Er zijn geen liefhebbers. Ik meld me aan Er moeten er toch zijn, die zich tuk laten nemen? Op aanraden zet ik m'’ bril af. Dan begint de blaaspartij. Doch nauwelijks zijn we begonnen of iemand slaat met twee schoenen in het theeblad, zodat het vocht rijkelijk in het rond spet. Dan weet Oom Piet nog iets. Hij zet een glas water p de grond. Een tafeltje met de poten omhoog plaatst hij er bovenop. Bij elke poot moet één persoon staan, die zijn vinger tegen de poot houdt. Met behulp van Indische spreuken wordt
de tafel, als men alles voor waar aanneemt, gedwongen te draaien. Een week later zitten we allen in de put. Eerst zijn er een paar veroordeeld tot een paar jaar gevangenisstraf en dan komt het bericht af, dat de zes ter dood veroordeelden zijn terechtgesteld. Het is een vreselijke middag. Ik grijp naar mijn bijbel. Ik lees een paar psalmen en het verhaal uit Job I en II. Dan kijk ik naar buiten. Daar alt de ondergaande zon wondermooi over de stad. De glazen koepel van Boymans lijkt goud. Achter de hoge huizen staat het stadhuis met zijn ranke toren. Net een burcht. Dat doet me denken aan de nieuwe vertaling van Luther’s: “Een vaste burcht is onze God. Een toevlucht en een toren”. Ja ik heb weer moed en vertrouwen. Soms kan ik het hier niet meer uithouden. De vrijheid is zo dicht bij me en toch zo veraf, wellicht. Als er ‘kijkers’ voor mij komen kan ik ze tot ver de West Zeedijk af nazwaaien. Ja meeleven is er genoeg. Van thuis kan ik alles krijgen, wat ik maar wens. De C.J.M.V-ers stuurden mij enige malen fruit, dat ik op dokters advies veel moet gebruiken; familie en bekenden schrijven mij brieven en sturen lectuur. Met pastoor Onderwater heb ik het er dikwijls over. “Ik zit al ruim 7 weken, wat denkt u er van eerwaarde?” De eerwaarde pastoor eet het ook niet. We zijn alleen hopeloos optimist wat betreft de afloop van de oorlog. ‘t Zal wel gauw aflopen. Iedereen zegt het. Dhr. Den Hartogh ook. Hij is een fijne kerel Hij brengt diverse contrabande voor mij mee, brengt brieven over en heeft er een keer voor gezorgd, dat ik clandestien bezoek kreeg. Als hij avonddienst heeft, maken we altijd samen een praatje. Ja en dat alles deed hij toch met inzet van zijn positie. Ik gedenk hem met grote dankbaarheid. Maar steeds is er weer de vraag: “Wanneer komt het einde? Wanneer zou ik voorkomen?” Wist ik maar wat, dan was die zenuwspanning weg.
Oranje-Hotel Het Oranje–hotel is een bajes, Maar daar zit geen gajes. Neen, potjandorie; Daar zit Neerlands glorie! In stille ootmoed wil ik hen gedenken voor ik een voet binnen deze gevangenis zet. Neerlands glorie onze nationale helden. Waar is de tijd van Jan de Bakker, de eerste man op de brandstapel? Het zijn niet in de eerste plaats geloofshelden, die hier zitten, maar toch zitten die hier ook. Hier zit Ds. Van den Bosch, Ned. Herv. Predikant te Den Haag. De grootste redenaar van ons land. Hij, de geloofsman. Toen de oorlog tussen Duitsland en Engeland uitbrak hield hij kort daarop een jeugddienst in Vreewijk. Hij zei toen tot de jeugd: ”Ik ben het een ogenblik kwijt geweest. Jullie jongeren weten praktisch niet wat een oorlog kan betekenen!” Heeft de man toe instinctmatig rees voorvoeld, wat hem boven het hoofd hing? Maar hier was hij de geloofsheld. Hier heeft hij getuigd tot de mensen in zijn cel; hij werd apart gezet. Hij spr ak luider zodat hij in de belendende cellen werd verstaan. Hij werd nu zo geïsoleerd, dat hij niemand meer kon bereiken. Nu was er nog één middel waardoor hij God kon loven, door te danken en te zingen. Ja zelfs de Duitsers moesten bekennen: Voor die man's overtuiging hebben we respect! Door de slechte behandeling kreeg hij een beroerte. Hem werd nu meer vrijheid gegeven.
Later werd hij overgebracht naar het concentratiekamp in Amersfoort. De behandeling was daar ook weer slecht. Toen heeft God gezegd: “Mijn zoon, het is genoeg! Ga in tot de heerlijkheid uws Vaders!” Hier zit Ds. A.A.Rutgers. Nadat hij het antimilitarisme verwierp werd hij één van Rotterdams beste predikanten. Hij bestreed de geesten die niet uit God zijn, dus ook het Nationaal Socialisme. Van Scheveningen ging hij naar München, waar hij in een groot concentratiekamp kwam en met de bekende ds. Martin Niemöhler z’n cel deelde. Hij heeft de zware arbeid als wegwerker lang volgehouden. Maar in de stille week van 1942 was het genoeg. Hij mocht het Pascha daar boven vieren. En zo zitten en zaten hier vele geloofs- en nationale helden. Gedenk der gevangenen…..en dergenen die kwalijk behandeld worden. Maar laat ik mijn verhaal vervolgen. Op maandagmorgen 22 september, kwam dhr. Zwemstra na het ontbijt naar mij toe. Ik moest mee naar Scheveningen. “Op verhoor?” “Neen, Oranje-hotel!” Flip regelt alles voor me. Ik kleed me aan. M’n hoed vergeet ik. We gaan eerst naar ‘t Haagse Veer. Dan gaan we vanaf het Hofplein per spoor tot aan het stationnetje Pompstation-Witte Brug. Niemand heeft in de gaten, dat hij rechercheur is en ik gevangene ben. We kijken kiekjes van dhr. Zwemstra en praten over z’n reis naar Zwitserland, over z’n huis, dat weggebombardeerd is, over zijn vrouw. Hij zegt, ofschoon hij het werk dat hij nu doet haat, het toch niet laat varen. Ga ik eruit, dan komt er een N.S.B.-er op mijn plaats. Nu kan ik nog iets voor jullie doen! Dat is natuurlijk een goed standpunt, dat ik niet anders dan huldigen kan. We lopen onder de bomen de Pompstationsweg af. De gevangenis ziet er aan de
buitenkant heel knus uit. Rijen bewakingshuisjes staan er voor. De poorten doen denken aan een middeleeuws kasteel. We gaan een klein zijpoortje door. Dan komen we op een griezelige binnenplaats. Het heeft hier al iets benauwds. En toch ben ik hier nog in de buitenlucht. Dan komen we voor de gevangenis. Het eerste waar ik van schrik is een man geheel in het wit met een kapje op en een lap voor het gezicht. Net een clu-clux-clan. Zou ik straks ook zo’n ding aan krijgen? We gaan een 500 meter verder en komen in een grote rotonde. Op verschillende hoogten zijn ijzeren gangen langs de muren aangebracht. Daarop komen de diverse celdeuren uit. En dat zijn er nogal wat. Niet in de rotonde. Want daar zijn geen cellen, maar in de drie zijarmen. De rotonde zou goed geschikt zijn voor muziek uitvoeringen, bedenk ik me. Maar jolijt en gevangenis zijn nu eenmaal vijanden. Nu kerkdienst dan. De predikant op de benedenste omgang en de gevangenengemeente in de rotonde en zijvleugels. Ik ga door een hek van kippengaas waarop met grote letters staat: “Sie sind gerichtet!” Wat, ben ik veroordeeld? Neen, ik hoef alleen maar ingeschreven te worden bij de HauptOberwachtmeister. Daarna ga ik naar de Abteilung Untersuch. Eerst word ik nog in een cel waar een Duitser rond om mij loopt, in m’n spiernakie gezet. Dan krijg ik een staatshemd, -sokken en –onderpantalon aan. Omdat ik voor onderzoek zit mag ik mijn slip-over hierover aantrekken en mijn kostuum weer aantrekken. Al mijn verdere bezittingen gaan in een zak op de Kammer. Een wachtmeester, die wel een Japanner lijkt te zijn, brengt mij naar Zelle 75. Inderdaad blijkt dat deze één van de beste wachtmeesters is, de Japannees. Als de celdeur wordt geopend staan de twee bewoners op. De achterste in het gelid. Ja, ja. Opstaan, dat moet! Dat is een eerbewijs voor de moffen! De éne persoon ziet er enigszins deftig uit. D.w.z. zijn gezicht. Niet dat hij er zo verzorgd uitzag. Hij is gitzwart en blijkt inderdaad in
een week niet geschoren te zijn. Verder staat ‘ie in naakt bovenlijf. Toch is het niet alleen zijn spraak, die zijn hogere afkomst verraadt. Al die somberheid maakte me ontzettend verdrietig. Wat was Rotterdam dan? Ik verlangde er naar om alleen te zijn. Ik zou hier mijn eigen leventje wel willen leven. Ik verlangde terug naar die eerste week. Doen de mensen mij dit aan, laat ik dan maar dicht bij God schuilen! Dat klinkt erg mooi maar ik had toch ook een taak tot deze mensen en dat vergat ik op dat moment. Ik las ‘s middags na het eten als we wat luierden uit de bijbel. Een hoofdstuk uit het boek Job en psalmen, waarin om verlossing werd gebeden. Ja daar voelde ik mij toe aangetrokken, tot Job, die op de ashoop zat en vooral ps. 6 en7. De oudste van de twee, de deftige, heet Rudolf ‘sJacob, griffier aan de Arrondisementsrechtbank te Amsterdam, 36 jaar oud. Hij hielp mij uit deze stemming. Hij zei me dat ik niet alleen bij de bijbel moest leven, maar zolang God mij het leven liet, ook op deze aarde, al betekende dat nu dan ook in deze cel. We noemden elkaar gewoon bij de voornamen. Rudolf vertelde mij, dat hij één van de hoofden van “Vrij Nederland” was. Welnu een zekere van der Vegte was gegrepen. Hij zat ook in het hoogste bestuur. Hij heeft zich door de moffen laten uithoren. Daardoor werd hij met Bosgaarden en Felderman gevangen genomen. Ze hadden eerst een half jaar in de cellenbarakken gezeten. Nog enkele personen zaten daar voor dit proces. Rudolf werd tonnenleger, zodat hij bij alle cellen kwam. Hij had een potloodje en schreef die personen voor wat zij ter zitting zouden zeggen. Daardoor is velen het leven gespaard. Na dat half jaar werden ze alle vier veroordeeld tot levenslang. De Anwalt (dit is het O.M.) ging hiermee niet akkoord In hoger beroep kregen zij de doodstraf. Voor negen maanden werd door de advocaat een verzoek tot gratie ingediend. “Ik verwacht nu elke dag uitsluitsel” vertelde hij mij. De eerste keer dat we gaan luchten is ‘s middags. Omdat er in mijn cel een terdoodveroordeelde
zit, gaan wij met hem en de andere cellen waar die zitten tegelijk luchten. Er zijn er dat moment zes stuks. Ik weet nu, dat ik op deze hete dag een uur lang in een klein kringetje zal moeten lopen achter elkaar. Een eind van elkaar en niet spreken. Een halfuur houd ik het vol maar bij de gedachte nog net zolang te moeten lopen als ik al deed, daarbij zakte de moed in m’n schoenen en ik viel bewusteloos aan de kant neer. Andere dagen liepen we en half uur en deden we een half uurtje sport, dan ging het beter. De eerste zondag in Scheveningen is somber. De doden-cellen worden dan maar niet gelucht. ‘s Zaterdags wist Rudolf, dat hij dit weekend waarschijnlijk nog naar een betere wereld zou gaan. ‘s Morgens (Zondag t.w.) zei hij: “Jo, het is vandaag zondag. Er is niets hier vandaag. Wil jij wat met me zingen?” “Ja, maar m’n stem is niet zo optima-forma” “Dat hindert niet, God hoort ‘t wel!” Hij is lid van de Waalse gemeente van onze kerk zodat hij wel onze psalmen, maar niet onze gezangen kent. Hij geeft dus eerst wat psalmen op en dan ik gezangen. We zingen ritmisch uit de nieuwe bundel. Het eerste geeft deze ten dode opgeschrevene op: “Laat ieder ‘s Heren goedheid loven, want goed is d’Oppermajesteit” en tot besluit zingen we: “Wat de toekomst brenge moge, mij geleidt des Heren hand”. Ja, en moedig sloeg Rudolf de ogen naar het onbekende land, dat goed is omdat Jezus er is. Die middag werd hij weggeleid. Hij, Neerlands nationale held. Misschien wel één der grootsten. Maar ook mijn vriend Rudolf. En daar ben ik trots op. Art, de medegevangene zei: “Hou je maar taai!”, maar ik mocht zeggen: “Rudolf, ga moedig de weg naar het onbekende land!"” Onze laatste handdruk was innig. De laatste! De eerste donderdag, dat ik op Scheveningen zat kreeg ik bezoek van Vader. Ik moest even huilen, bij het idee hem zo te zien en toen hij binnenkwam begon ik opnieuw. Later ben ik gesterkt. Ik heb gevoeld, dat ik
gedragen ben geworden door het gebed van zeer velen. En het is de kracht van die gebeden geweest, dat ik zo kalm en vastberaden mijn weg kon gaan. De kracht, waarmee ik Rudolf de zondag daarop kon sterken. De kracht waarmee ik op kon roeien tegen de duivel; ‘t zij of die zich openbaarde in m’n hart of in m’n omgeving. Ik leer verstaan: “Geloofd zij Jezus Christus, die ons ten alle tijden doet triomferen” In de eerste tijd hoopte ik op een plotselinge uitredding. Plotselinge vrijlating en dan waren m’n zenuwen tot het uiterste gespannen. Elke keer als de deur op een ongewone tijd openging, kromp mijn hart inéén. Zou ik? Of zou ik voor moeten komen? Zou men meer vermoeden dan men vond? Zouden de pijnbank en de gesel voor mij worden gebruikt? Op Ru’s rug kon je nog de geselstriemen zien. Bosgaard werd op een koude ijzeren plaat gelegd en systematisch met een gummistok geslagen totdat het bloed eruit spoot. Felderman ging op de pijnbank! O, God wat wacht mij? Voor Rudolf ‘sJacob hebben we een aardige kerel teruggekregen: Jan Vinke uit Vlaardingen. Hij heeft ook in Rotterdam op ‘t Haagse Veer en de rivierpolitie gezeten. Dat geeft uren stof tot converseren. Dan kan hij ons urenlang bezighouden met het vertellen van zijn reizen en verblijf in Californië en Nederlands Oost Indië. Ik gedenk hem met een prettige herinnering en zal de band met hem dan ook niet verbreken. Art van Wijngaarden is een vreselijke kerel. Hij is van een Nederlandse tot Duitser genationaliseerde vader en een Duitse moeder. Hij werd vroegtijdig in Nederland geboren en aangegeven. In Duitsland werd hij nog eens aangegeven, zodat hij twee nationaliteiten had. Met z’n diensttijd koos hij de Nederlandse dienst om zijn Nederlanderschap niet te verliezen. Direct na de oorlog ging hij naar de SS. Na een opleiding in Duitsland werd hij aangesteld op een Duits weermachtsbureau in Den Haag. Daarna had hij, hoewel hij goed verdiende, documenten helpen
achterover drukken, waarvoor hij werd opgepikt. Wanneer ik ‘s avonds in mijn bijbel en gezangenboek zat te bladeren wist hij altijd iets beledigends op te merken. Hij is thans aan het oostfront. Daar hoort hij beter thuis, dan in het Oranje-hotel. Wellicht ontvangt hij loon naar werk. De avonden waren voor mij de grootste heerlijkheden. Dan las ik rustig in mijn bijbel en las wat gezangen. Dan voelde ik mij zo-even eruit getild. Eén keer heb ik met Jan buiten de deur gestaan om naar de kapel te gaan, waar ds. Bos zou preken. Doch even daarna kwam het bericht: De kerk is al vol! Wat een teleurstelling. Dan waren ook de nachten een ongekende heerlijkheid. De laatste tijd hadden we gelukkig genoeg dek. Daarom kropen we om half acht al in bed. Dan was het te donker om op te zitten en in oktober ook te koud. Dan kon de cel zo spookachtig zijn. Het weinige licht valt door het hoge tralievenster in de cel op de geelbruin gekleurde stenen van de muur. De cel is hoog, zeker wel vier meter. Het plafond is van gewoon gemetselde stenen op dezelfde wijze gekleurd. Eén opklapbed staat langs de muur; een houten bak met daarin een stromatras. Vroeger was zo’n cel dus voor één persoon. Naast de zware ijzeren deur, waarin een luikje, dat nooit opengaat en een oog, waardoor we ten alle tijden bespied kunnen worden is rechts een lat met drie haken; t.w. de kapstok. Links drie plankjes, waarop je bord, kroes en je lepel ligt en ‘s nachts je korstje brood. ‘s Morgens krijg je hier een kroes warme melk. ‘s Middags een beetje warm eten, meestal dunne soep. ‘s Avonds een broodje, waarin vier diepe sneden zijn gemaakt. Het heeft de grootte van een kwart gedeelte van een normaal halfje brood. In het begin was het mij mogelijk om de helft voor de andere ochtend weg te leggen, maar later kon ik alleen maar met moeite het kapje bewaren. Na de sport ‘s morgens om half tien was dat er natuurlijk doorgeboerd, zodat het hongerlijden was tot twaalf uur. ‘s Middags om twee uur had je weer
honger. We hadden strepen op de muur aangebracht om, als de zon scheen te kunnen bepalen hoe laat het was. Dan was er nog een opklaptafeltje en vier harde houten krukjes voor ieder één. Eén extra voor Jan’s zere been. De nacht was heerlijk. Dan kon je eerst nog eens heerlijk denken! Denken, ja piekeren deed ik niet meer. God heeft mij duidelijk gemaakt, dat hij niet van zins is om mij plotseling te ontslaan. Het zal alles langs de gebaande wegen gaan. Maar als er dan weer een stuk in de krant staat, dat alle sabotage tegen de nieuwe orde met de dood gestraft kan worden en daar ook bij wordt vermeld het steunen van “Deutschfeindliche” acties door verbreiden van geschriften, dan denk je toch wel eens even aan jezelf. Eens op een morgen is de HauptOberwachtmeister in m’n cel geweest. Hij brengt een stuk waarin staat, dat ik 31 oktober, hervormingsdag dus, voor moet komen op de Vijverberg 12, Deutsches Landesgericht. Drie weken van te voren komt die boodschap tot mij. Wat een gebeden zijn er uit die cel gerezen. En dan eindelijk heb ik zekerheid, dat het de dag van m’n bevrijding wordt. Ik kan het niet bewijzen. Is het het sterke verlangen? Nee, het is de zekerheid van het geloof. Het is God, die dit weten in mij heeft gelegd. Op 30 oktober vraag ik Art het Agnes Dei nog eens te zingen, maar hij weigert evenals destijds Rudolf. Hij zingt voor mij: “Gebundene Hände, das ist dein Ende” Hij wil me de geestelijke kracht ontnemen en dat gaat niet. Niet: Gebundene Hände, maar gevouwen handen zal het einde zijn. 31 oktober mag ik mij laten scheren en me netjes met boord en stropdas aankleden. Ik ga in een open wagen met talloze anderen naar het gerecht. Ik word om half negen in de kelder in een lekker warme cel gestopt. Als ik even gezeten en gekeken heb vraag ik mij af wat ik tot half één zal moeten doen. Eerst bid ik nog eens: “O God, Gij wilt mij nabij zijn. Op ‘t Westplein hebt Gij mij gesterkt. Gij gaf mij worden in om te spreken. Aan U vertrouw ik mij nu ook
toe! Geef wijsheid, kalmte, kracht, vrijheid! Uw wil geschiede! Amen!” Hoevelen zullen vandaag voor mij smeken? De C.J.M.V.-ers zullen gisterenavond ook ongetwijfeld voor mij gebeden hebben! Hoe zal het leven weer worden? Dat heb ik mij vaak afgevraagd deze drie maanden, maar vooral sedert ik de zekerheid had, dat ik vrij zou komen. Hoe zal het leven weer gaan? Mijn trouwste vriend is mij ontrouw geworden. Andere vrienden als tot wie ik mij voel aangetrokken hebben verkering en dus…. Maar er is ook iemand op dit moment en al weken lang in mijn gedachten aan wie ik steeds meer behoefte ga voelen. Zij is mij sedert anderhalf jaar bekend en ik heb haar lief. Maar…. En toch nu voel ik, dat die liefde zo is aangerijpt; aangerijpt van kalverachtige jongensliefde tot mannelijke liefde. Bovendien het leven heeft de laatste jaren en zeker de laatste maanden een man van mij gemaakt. En nu is die mannelijke liefde voor haar. Plotseling hoop ik, dat zij nu in de moeilijkheden voor mij bidt Uren zal ik nog moeten wachten. Dan ga ik maar zingen. Heerlijk is het als je zo over je moeilijkheden wordt heengetild, dat je vanzelf gaat zingen. Psalmen, gezangen, geestelijke liederen en vaderlandse versjes. Dit is vandaag een feestdag, want het is hervormingsdag.. Luther voor de Rijksdag, ik voor het Duitse gerecht. Tenslotte komen er nog twee personen in mijn cel. Deze zijn vrijgesproken. Dat geeft al direct een verlichting. Er mogen sigaretten gerookt worden. Ik neem er natuurlijk na zes weken van niet-roken graag één aan. Dan komen er nog twee Joodjes in mijn cel. Hun vader heeft een smoesje met een Duitse soldaat gemaakt en brengt nu allerlei lekkers mee. Eerst eten we elk twee boterhammen met rose-beaf. Dan wordt een doosje met fondant, inhoud één pond, koud gemaakt. Dan wordt een grote speculaaspop stukgebroken. Ook hiervan delen we mee. Een hele grote ronde taart volgt. Beleefdheidshalve weigeren we. Maar als ze aandringen
nemen we ook daar een stuk van. Dan wordt het knapjes benauwd. Als we de Duitsers wat lekkers geven vinden ze het lang niet erg om de cel even open te zetten en ons even de vrijheid te geven. In plaats van om half één kom ik reeds om half twaalf voor. De rechtbank is niet groot. Er staat een tafel met een groen kleed er over. Daarachter zit de alleensprekende rechter. Sympathieke kerel en ik heb nog niets dan lof van hem gehoord. Rechts van hem de Anwalt (d.i. het O.M.) links een jong griffiertje. De Anwalt is stukken ouder en kijkt mij scherp en achterdochtig aan. Ik moet op een bankje gaan zitten tegen de muur met een luifel er boven en een balustrade er voor. Stond het in een kerk, dan zou er op hebben gestaan: “Predikantenbank”; in een schouwburg: “Loge”. Hier is het: “het beklaagde bankje”. Het stuk komt weer in mijn handen. Ja, ja het is van mij. Mijn advocaat is niet aanwezig aangezien de zitting te vroeg begon. Dus moet ik zelf mijn pleidooi houden, waar ik mij volgens de tolk goed van gekweten heb. Hij zegt: “Ik ken u uit de brieven die u geschreven. U bent diepreligieus” Ik zeg de heren, dat het niets met de Duitsers heeft uit te staan en dat ik niet begrijp, waarom ik word beschuldigd van het vermenigvuldigen en het willen uitgeven van Deutschfeindliche Hetzschrifte. Dit is een ongegronde beschuldiging en ik wens van u edelachtbare graag nadere uiteenzetting. Bovendien ben ik niet van plan geweest iets tegen de Duitsers te doen. In de eerste plaats zou dat op dit moment weinig nut hebben en dan zal ik mij niet verzetten tegen de overheid, die God een wijle over ons gesteld heeft om ons te tuchtigen, tenzij zij iets van mij eisen wat ik volgens mijn geweten, hetwelke ik steeds confronteer aan Gods Woord en Wil, niet kan doen. Dit stuk gaat wel zelfs in scherpe woorden en zal zelfs met daden bereid zijn het Nationaal Socialisme in het algemeen en
de N.S.B. in het bijzonder te bestrijden. Ik heb zulks gemeend te moeten doen als goed vaderlander en bovendien als Christen. De rechter vraagt in alle ersnst, of ik een goed Christen ben. Hij bedoelde klaarblijkelijk of ik tot een kerkgenootschap behoorde. Ik zei hem, dat wij Christenen nooit van onszelf zeggen dat wij goed zijn; die beslissing is niet aan mensen maar aan God. De rechter en de griffier verlaten de rechtszaal naar de raadskamer, nadat de Anwalt drie maanden heeft geëist. De tolk (die ik gebruik niet omdat ik het gesprokene niet verstond, maar om nog even na te denken over het gevraagde) vraag ik nu of dit met aftrek van voorarrest is. Dit bevestigt hij. Dus die straat daar, die is voor mij? Dus morgen hoef ik geen zakjes meer te plakken? Volgende week zit ik misschien weer in m’n walhuisje? Ja-ja-ja! Heerlijk! Ik krijg drie maanden met aftrek en de proceskosten te betalen en een hele mooie speech over dat het toch Deutschfeindlich was geweest omdat het Nationaal Socialisme en de N.S.B. gelijkgeschakeld worden met de Duitsers. Ik vraag nog hoeveel de kosten zijn, maar dat is niet bekend. Als we teruggaan vraag ik de Duitsers: “Als ik nu wegloop, nu ik vrij man ben, of ik voor die vlucht dan ook nog wordt doodgeschoten” “Mensch, Sie sind verrückt” Dan het nieuws in de cel. Art zegt nu: “‘t Is of nu eindelijk de doodslucht van ‘sJacob wegtrekt voor een vrolijke blije zon.” Art geef ik in mijn blijdschap m’n volle tube tandpasta, met Jan maak ik nog vele afspraken. Vier uur stap ik de gevangenis uit met de Entlaschungsschein zo voor m’n buik alsof het “Volk en Vaderland” is. Thuis is er een feestmaal, want ik heb Vader en Wim eerst in Den Haag nog gesproken. Er is dus opgebeld en nu is er thuis feest. Lekker eten en bloemetjes. Ik neem voor tante Jeanne met een dankbaar hart eerst nog een bloemetje mee. ‘s Avonds komen verscheidene personen horen; “Hoe is het afgelopen met Jo?” Bange angstige gezichten en harten.
“Kom maar binnen, hij zit al achter” Verbaasde blije gezichten. Veel bezoek vrijdagavond, zaterdag en zondag. Zaterdag stroomt het bloemen en fruit. Vooral de fruitmand van het personeel van de N.V. Rederij v.d. Schuijt is opvallend groot. Verder heeft de C.J.M.V. donderdagavond afdeling en afdeling jongenswerk zich niet onbetuigd gelaten door bezoek en het sturen van fruit. ‘s Zondagsmorgens ga ik weer voor het eerst naar de kerk. Ik was ‘s zaterdags even bij ds. Krijger geweest en gevraagd waar zovelen uit onze gemeente voor mij in nood gebeden hebben, met elkaar God te danken. Hij is daar dankbaar voor; alleen met het weggaan zegt hij: “Zou het niet geven.. ik bedoel met het oog op de overheidskwestie?” “Kom dominee, de kerk zal weten waarvoor zij bidt!” “Ja, ja dat is zo Timmer. We mogen ook niet laf zijn!” Die zondag is een kroon op mijn lijdensweg. De gemeente dankt met mij God en ik zeg met een van dank overvloeiend hart:”O hemelse Vader, heb dank voor deze lijdensleer. Uw bewarend hand bracht mij terug. Gode zij dank, door de Heer Jezus Christus.” Einde