Het web van de taalbeheerser Een analyse van websites van taalbeheersers Bas Andeweg & Wim Blokzijl “Ik zou ervoor pleiten om eenvoudigweg alles gratis en voor iedereen beschikbaar te stellen. Iedere wetenschapper zijn eigen website met zijn eigen literatuur, wereldwijd toegankelijk.” Bas Savenije, directeur bibliothecaris van de Universiteit Utrecht (Lange, 2001)
Taalbeheersers die hun vak goed bij wil houden, hebben er hun handen vol aan. Om niets te missen dienen ze een per specialisme wisselend, maar in ieder geval groot aantal vakbladen, wetenschappelijke tijdschriften en boeken te lezen. De taalbeheersing is multidisciplinair; dat betekent dat wat ze nodig hebben, uit de meest onverwachte en obscure hoeken kan komen. Om geen hoek te missen moeten ze literatuurlijsten bestuderen, online catalogi raadplegen, databases doorploegen, internetzoekmachines laten draaien en zich door uitgevers laten informeren. En nog steeds bestaat het gevaar dat ze iets over het hoofd zien. Bovendien is wat wel wordt gevonden soms moeilijk binnen te halen. Hoe komt dat? We schetsen een drietal problemen.
Moeilijk te vinden De taalbeheersers Alfons Maes en Carel Jansen schreven in 2001 het artikel ‘Letteren, tekstontwerp en digitalisering’ voor het Tydskrif vir Nederlands en Afrikaans. Een publicatie van twee bekende hoogleraren op je vakgebied; typisch iets wat je zou willen lezen. Maar dat het Tydskrif vir Nederlands en Afrikaans voor jouw vakgebied van belang is, ligt helemaal niet voor de hand - de titel suggereert een hele andere doelgroep. Waarschijnlijk kom je helemaal niet op het idee om er een blik in te werpen. Lastig te krijgen Is het artikel op de een of andere manier toch onder je aandacht gekomen, dan moet je het nog in handen krijgen. Dat is het tweede probleem. Het Tydskrif staat waarschijnlijk niet in je eigen bieb. Niet in die van ons (Delft) in ieder geval, en ook niet in die van Maes (Tilburg) of Jansen (Nijmegen). Het artikel moet ergens anders vandaan komen, misschien wel uit het buitenland, en dan zou de bezorging wel eens een paar weken kunnen duren. Nogal duur Nu zijn we meteen bij het derde probleem: de kosten. Kopieën van artikelen uit het buitenland laten komen is nogal prijzig: zo’n tien à twaalf euro per artikel. Voor je onderzoek heb je er meestal veel nodig – enkele tientallen – en als de bulk daarvan van over de grens moet komen, dan lopen de kosten snel op. Wordt het dus niets met dat artikel? Toch wel. We kunnen nog zoeken op de websites van de auteurs zelf. En waarachtig, daar staat het vermeld. Mooier nog: Maes heeft een link gemaakt naar de integrale tekst, die gratis kan worden
Bas Andeweg & Wim Blokzijl, 2004
1
gedownloaded van de website van het Tydskrif (dat overigens ook bij de UvA in Amsterdam en bij de RuG in Groningen verkrijgbaar is – zo treurig is het met de Nederlandse UB’s dus ook weer niet gesteld). Het zou veel moeite schelen als alle wetenschappers het zo zouden aanpakken – alle eigen publicaties op een eigen website, desnoods alleen een titelbeschrijving maar het liefst ook (een link naar) de integrale tekst. Op die manier wordt het makkelijker om de activiteiten van een onderzoeker te volgen; binnen de Nederlandse taalbeheersing heeft iedereen zijn eigen specialisme en als je bijvoorbeeld bij uitstek geïnteresseerd bent in conversatieanalyse, dan kan het geen kwaad om van tijd tot tijd eens een blik te werpen op de goed onderhouden publicatielijst die op de website staat van conversatie-expert Harrie Mazeland. Onderzoeksbeschrijving Wetenschappers kunnen hun site dus gebruiken om de eigen publicaties onder de aandacht te brengen en eventueel gratis aan te bieden. Daarnaast kunnen ze informatie geven over zichzelf: contactgegevens, onderzoeksinteresses, onderwijsactiviteiten. Wij vroegen ons af in hoeverre Nederlandse en Vlaamse taalbeheersers van deze mogelijkheden gebruik maken. Hoe manifesteren zij zich op het web? In dit artikel presenteren we een antwoord op deze vraag. Hiertoe hebben we een verzameling van websites van Nederlandse en Vlaamse taalbeheersers geanalyseerd. We beperkten ons hierbij tot taalbeheersers die de laatste jaren actief onderzoek hebben verricht. Onze definitie van een taalbeheerser luidt: iemand die in minstens een van de laatste twee VIOT-congresbundels (Neutelings e.a., 2000; Van Waes e.a., 2003) heeft gepubliceerd, is een taalbeheerser. In totaal verkregen we zo een lijst van 89 namen. Een lijst die weliswaar niet volledig is, maar die wel een groep van taalbeheersers betreft die de afgelopen jaren onderzoek hebben gedaan. Onze eigen namen schrapten we van de lijst (er bleven er dus 87 over); misschien is dat voor een miskende lezer nog een aardige voorzet voor een inkopper.
Een taalbeheerser vinden Van iedere naam op de lijst probeerden we de homepage op te sporen. We gebruikten daarvoor Google. Meestal gaven we de combinatie van voornaam en achternaam tussen aanhalingstekens als zoekterm. In ruim 40% van de gevallen vonden we zo direct de site. Soms ging het moeizamer. In de VIOT-bundels worden de auteurs met voor- en achternaam aangegeven. Op het web is het soms handiger zoeken met voorletters. De site van professor Leo Noordman (Universiteit Tilburg) is bijvoorbeeld gemakkelijker te vinden door “LPG Noordman” in te voeren als zoekterm. In zijn geval presenteert Google eerst de ‘Noordman-pagina’ op de website van het NIWI (Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten - www.niwi.nl) via die pagina dan weer doorgeklikt kan worden naar de Tilburgse homepage. Soms ook maakten we er gebruik van dat we wisten waar iemand werkte. Het zoeken van een hompage van Amsterdamse taalbeheersers kan bijvoorbeeld behoorlijk moeilijk zijn. Google toont bij hen vooral verwijzingen naar uitgaven van uitgevers (alleen titels en bestelinformatie). In dergelijke gevallen gebruikten we de aanvullende zoekoptie site:uva.nl. Met die optie toont Google alleen die links die voorkomen op de betreffende site. Bas Andeweg & Wim Blokzijl, 2004
2
Uiteindelijk waren we in staat van 58 taalbeheersers een homepage (of wat we daar voor door vonden gaan) te vinden. Van een derde van de namen konden we geen site terugvinden. Soms was er al wel een plaats voor ingeruimd: het webadres www.let.kun.nl/~h.hoeken komt bijvoorbeeld uit op een maagdelijk witte pagina met linksboven de hoopgevende zin Dit wordt ooit een website! Onder de websitelozen bevonden zich ook veel (afgestudeerde) studenten die samen met hun universitaire begeleider een lezing over hun afstudeeronderzoek hielden. Sommigen van hen duiken in Google bijvoorbeeld op als communicatieadviseur (Ingrid van der Wacht) of als PRmedewerker bij het Zomerorkest 2004 (Renske Enschot-van Dijk). Voor een aardigheidje als een homepage hadden ze nog geen tijd: het werk gaat blijkbaar voor.
Analysemethode Voor de beoordeling van de websites ontwikkelden we een analysemodel. Hierbij waren we vooral in twee zaken geïnteresseerd: - Informatie over de taalbeheerser. Waar is hij of zij bijvoorbeeld te bereiken (postadres, e-mailadres, telefoon)? Is direct duidelijk wat het specialisme is? Daarnaast letten we op aanvullende persoonlijke zaken als de aanwezigheid van een CV en informatie over niet-werkgerelateerde zaken als hobby’s. - Informatie over zijn of haar onderzoek. Wordt bijvoorbeeld het onderzoek omschreven? Is er een publicatielijst? Staan er teksten online? Daarnaast noteerden we bijkomende, meer algemene zaken als: is de site overzichtelijk? Kan de bezoeker er gemakkelijk op navigeren? Bevat de site geen dode links? Wat is de voertaal? Om de analyses enigszins betrouwbaar te maken stelden we een formulier op en testen dat uit door een deel van het corpus door beide auteurs te laten scoren. De rest van het corpus werd verdeeld. Persoonlijke gegevens Van de 87 taalbeheersers hebben er zoals we zo-even al meldden 58 een website; dat is 67 procent. Geen hele slechte score, maar uit tabel 1 is af te leiden dat het merendeel (76 procent) van de sites niet van eigen makelij is. Het gaat hier om site-ontwerpen die binnen een faculteit of universiteit standaard zijn, en die een medewerker eenvoudig zelf kan invullen. Daar is natuurlijk Een taalbeheerser uit niets op tegen, hoewel het de taalbeheerser misschien het noorden des weinig stimuleert om zelf met de site aan de slag te gaan. lands... Als de site niet meer is dan een digitaal visitekaartje, dan blijven belangrijke mogelijkheden van het internet onbenut. Verderop zullen we zien dat dit inderdaad vaak het geval is. Wel heeft een ruime meerderheid van de taalbeheersers de moeite genomen om een foto op de site te zetten, waarbij herkenbaarheid overigens niet altijd direct het hoofddoel lijkt te zijn (zie foto).
Bas Andeweg & Wim Blokzijl, 2004
3
Adres Het internet is handig om even snel iemands adres of telefoonnummer te achterhalen. Uit tabel 1 blijkt dat een aantal websites van taalbeheersers daar niet geschikt voor is. De site van Jos Hornikx waar de trefwoorden eenvoud, harmonie en stijl centraal staan, levert wel een aardige foto op van deze jonge veelbelovende wetenschapper, maar geen adres of telefoonnummer. Op de uitgebreide en informatieve site van Michaël Steehouder lukt het wel, maar daar moet de bezoeker toch wel wat doorklikken voor hij aan praktische gegevens kan komen. Hier zijn de geprefabriceerde instituutssites in het voordeel: die van onder meer Antwerpen, Tilburg en Amsterdam leveren deze standaardgegevens altijd direct. De site van de Universiteit Twente neemt de visitekaartjesfunctie wel heel letterlijk gezien de ‘homepage’ van prof. Peter Jan Schellens (sinds kort hoogleraar in Nijmegen). CV Zoeken naar taalbeheersers op het web is soms een zoektocht in het verleden. Zo blijkt dr. Henrike Jansen, inmiddels werkzaam in Leiden, op de Universiteit van Amsterdam nog steeds als veelbelovende aio te bestaan. Ook vinden we daar de pagina van de in februari 2000 overleden Rob Grootendorst, compleet met telefoonen kamernummer. De virtuele tijd verloopt op het web kennelijk anders dan in de realiteit. Soms ook blijkt een taalbeheerser (Per van der Wijst) meerdere pagina’s te hebben en kan zo een deel van zijn professionele leven worden gevolgd. We lezen dan hoe hij in september 2002 in Nijmegen wordt aangenomen en hoe begin 2003 zijn tijdelijk dienstverband weer afloopt. Vervolgens vinden we hem terug (met foto) op de Universiteit van Maastricht, als redacteur bij de nieuwsbrief van de Association des Neerlandistes de Belgique Francophone en als medewerker op de Universiteit Tilburg, alwaar hij bijna “docent van het eerste semester” werd (3e plaats). Op die manier is een CV al bijna overbodig.
Bas Andeweg & Wim Blokzijl, 2004
4
Tabel 1: Gegevens op de website over de eigenaar ervan ja (%) deels ja, deels nee (%) Heeft een website? 67 Heeft de site zelf gemaakt? 2 22* Is het vak en het specialisme 65 7 direct duidelijk? Staat er een CV op? 16 Worden de huidige 42 10 werkzaamheden beschreven? Bereikbaarheidsgegevens? 84 7** Niet-werkgerelateerde 10 5 elementen (bijv. hobby’s)? Foto van de site-eigenaar? 62 2 * heeft de standaard website van de universiteit zelf bewerkt. ** er ontbreken gegevens (bijvoorbeeld een mailadres)
nee (%)
onbekend / n.v.t. (%)
33 76 26
2
81 46
3 2
9 85 36
Overige activiteiten of hobby’s Taalbeheersers leven niet bij hun vak alleen. Sommige van hen willen op hun site meer laten zien; soms nog sterk gerelateerd aan het vak of de werkgroep zelf. Reinier Cozijn (Tilburg) bijvoorbeeld toont de foto’s die gemaakt zijn van het laatste uitje van de Tilburgse Tekstwetenschappers (2003), waar maar weer eens blijkt dat prof. Leo Noordman toch het liefst met een boek op schoot zit. Andere collega’s laten de teugels vieren en tonen zich van een meer frivole kant (zie foto). Michaël Steehouder (Twente) vertelt dat hij sinds 1968 als vrijwilliger actief in de katholieke liturgie en liederen schrijft (die ook op muziek gezet zijn). Het is jammer dat hij geen teksten te lezen geeft. Uit persoonlijke ervaring weten wij dat hij mooie poëmen kan maken. De website van Margot Mulken blijkt bij …en één van onder de Moerdijk. doorklikken een enigszins geannoteerde lijst met links voor geïnteresseerden in de Franse taal. Rob Lepair (Nijmegen) maakte een paar mooie pagina’s over Roy Orbison (“Only the lonely / Know the way I feel tonight”) met prachtige uitspraken van andere popartiesten over Roy, maar lijkt daarnaast ook een commerciële inslag te hebben. Zijn pagina’s over een appartementencomplex in Tobega (Caraïben) lijken rechtstreeks uit Yorin Travel te komen. Inschrijvingsformulieren zijn overigens niet aanwezig. Wel een prijslijst: het lijkt bepaald niet duur voor een uitzicht op een met palmen omzoomd zwembad ($65 per app. p.n.). Impact van publicaties op het web Universitaire bibliotheken hebben minder tijdschriften op de plank staan dan vroeger; na jaren van bezuinigingen zitten ze in geldnood en kunnen ze zich geen uitgebreide, prijzige abonnementencollectie meer veroorloven. Abonnementen zijn dan ook
Bas Andeweg & Wim Blokzijl, 2004
5
massaal opgezegd. Wie een artikel zoekt uit bijvoorbeeld het Journal of Advanced Composition – een tijdschrift over retorica en andere zaken – heeft pech. De artikelen zijn niet online beschikbaar en geen enkele Nederlandse universiteitsbibliotheek heeft ze. De Haagse Koninklijke Bibliotheek trouwens ook niet. Deze situatie wordt steeds ongunstiger: het afnemende aantal abonnementen noopt de vakbladenuitgevers om de abonnementsprijs te verhogen. Een vicieuze cirkel dus, en dat is vervelend voor speurders naar publicaties in de wat meer obscure bladen. Digitaal publiceren lost niet direct alle problemen op. Uitgevers blijven voor digitale tijdschriften dezelfde hoge prijzen rekenen: enkele honderden tot een paar duizend euro per titel per jaar. En doen universiteiten het zelf, dan ontbreekt vaak de peer review – de kwaliteitscontrole door vakgenoten waaraan wetenschappers veel waarde hechten. De hoge abonnementskosten hebben zo hun weerslag op faculteiten. Zo heeft de afdeling natuurkunde van de Universiteit van Oldenburg haar abonnement op ScienceDirect – de commerciële webdatabase van Elsevier - stopgezet. Wetenschappers gebruiken daar uitsluitend nog publicaties die vrij op het web te verkrijgen zijn (Olsthoorn, 2004). Een opzienbarend initiatief, dat door Nederlandse taalbeheersers nog niet zonder meer kan worden nagevolgd: de ontwikkelingen zijn hiervoor nog niet ver genoeg gevorderd. Neem het artikel uit ons voorbeeld, Letteren, tekstontwerp en digitalisering. Het is, behalve op de website van het Tydskrif, ook te vinden op de Eserver TC Library (tc.eserver.org), een gratis digitale bibliotheek van Iowa State University, gericht op de technische communicatie. Een mooi initiatief, maar de collectie is afhankelijk van de welwillendheid van wetenschappers, die zo vriendelijk moeten zijn om hun publicaties aan deze internetbieb aan te bieden. Met andere woorden: deze collectie laat te wensen over. Bovendien ontbreekt hier inderdaad de peer review – het vrijblijvende oordeel dat willekeurige bezoekers op de site kunnen uitspreken, is iets geheel anders.
Uitgever overbodig Er zijn overigens initiatieven om peer review buiten uitgevers om te organiseren. Spraakmakend is de Public Library of Science (PLoS - www.plos.org), in 2001 opgezet door Amerikaanse wetenschappers en gericht op biologen en medici. PLoS is een open access databank – voor iedereen toegankelijk dus – mèt peer review, waar wetenschappers uit de genoemde disciplines hun artikelen in kunnen publiceren. Wie bekostigt dat? De onderzoeker zelf. Die betaalt PLoS voor het publiceren van zijn (haar) artikel. Hier staat tegenover dat hij gratis kan profiteren van de gehele inhoud van de database. In het ideale geval, dus als onderzoekers via PLoS (bijna) alle literatuur kunnen krijgen die ze nodig hebben, vervallen de traditionele abonnementskosten en aangezien de PLoS, in tegenstelling tot uitgeverijen, geen winst hoeft te maken, zijn universiteiten per saldo veel goedkoper uit. Misschien is dit ook voor taalbeheersers de toekomst. Voorlopig zijn PLoS-achtige systemen echter nog geen gemeengoed en zijn we dus zeer gebaat bij wetenschappers die zelf hun teksten online zetten. Is er een goede reden om dat te doen, ook als je niet voor Oldenburgse natuurkundigen schrijft?
Bas Andeweg & Wim Blokzijl, 2004
6
Vaker aangehaald Die is er. Lawrence (2001) onderzocht de impact van online-artikelen; hij ging na hoe vaak online-artikelen geciteerd werden in vergelijking tot artikelen die niet online beschikbaar waren. Zijn corpus bestond uit 119.924 artikelen. Gemiddeld bedroeg het aantal citaties per offline artikel 2.74. Het gemiddelde aantal citaties bij online artikelen was 7.03 oftewel 2.6 maal groter dan bij offline artikelen. De impact van toegankelijke online artikelen is dus beduidend groter dan die van de (papieren) offline artikelen. Vergelijkbare onderzoeken worden gemeld door Stevan Harnad (2003). Hij is een van de woordvoerders van de beweging die ijvert voor het vrij toegankelijk maken van wetenschappelijke teksten. Het gaat hier over teksten waar de auteur dus geen geldelijk gewin bij de uitgave voor ogen staat zoals bij onderwijsuitgaven of monografieën. Harnard stelt dat bezwaren tegen open toegankelijkheid hun doel vaak missen. Het gaat er volgens hem om “onderzoek te maximaliseren door toegankelijkheid tot onderzoek te maximaliseren”. Dat budgettaire problemen van bibliotheken worden verkleind en ook niet-wetenschappers vrij toegang krijgen geven tot onderzoeksliteratuur is voor hem een plezierige bijkomendheid. Publicatielijst Gegevens over de manier waarop onderzoek op de websites van ‘onze’ taalbeheersers wordt weergegeven, staan in tabel 2. Ruim de helft (55%) van de sites bevat een lijst met publicaties. Volledig is zo’n lijst echter zelden; slechts een kwart van de wetenschappers lijkt een volledige lijst te geven. Sommigen blijken echt terug te gaan tot het begin van hun carrière; Michaël Steehouder het verst, met een onderwijskundig artikel uit 1973. Bij Jan Renkema start de lijst in 1975 met een artikel over de leesbaarheid van bijbelvertalingen. Een mooie aanzet voor zijn boek, uit 1976, over de troonrede. Erik Krabbe maakt melding van drie artikelen in 1978 – een productief begin van de carrière. Toch zijn er dus ook velen die geen melding maken van al het aardigs dat ze de afgelopen jaren schreven. De taalbeheersers van de Universiteit van Amsterdam kozen voor de gemakkelijke weg. Op de webpagina’s staan bij wijze van voorbeeld steeds enkele publicaties aangegeven. Nogal losjes: gegevens over bijvoorbeeld de uitgever ontbreken. Op die manier valt het ook minder op dat de website slecht wordt bijgehouden. De lezer die echter meer systematisch de pagina’s afgraast zal toch wel opvallen dat de laatste toevoeging vaak nog dateert van voor de eeuwwende, en dat terwijl iedereen weet dat er in Amsterdam driftig gepubliceerd wordt. Tilburg pakt het professioneler en veel beter aan. De publicatielijsten van de medewerkers worden daar automatisch gegenereerd door een database1. Dezelfde database die gebruikt wordt om aan het eind van het jaar het jaarverslag te maken; dezelfde database ook die gebruikt wordt om de ‘outputpunten’ te berekenen en – afhankelijk van de instelling – de toekenning van budget te bepalen. Een database dus waarvan de compleetheid een belang vertegenwoordigt voor de groep. Op die manier worden de lijsten op het net automatisch bijgehouden. Jammer is dat de Tilburgers niet gebruikmaken van de mogelijkheid om in METIS de URL aan te geven waar de publicatie op het net te vinden is of om een samenvatting op te nemen (tot 2 pagina’s mogelijk). Er blijft veel te wensen over. 1
METIS: http://metis.hosting.kun.nl/metis/default.cfm?i=aboutmetis
Bas Andeweg & Wim Blokzijl, 2004
7
Tabel 2: Gegevens op de website over onderzoek en publicaties ja (%) deels ja, nee (%) deels nee (%) Is een publicatielijst aanwezig? 55 43 Is de lijst volledig? 27 33 Wordt het eigen onderzoek 37 14 45 omschreven? Zijn de publicaties online 9 5 83 beschikbaar? Zijn van de publicaties 10 2 81 abstracts beschikbaar? Zijn publicaties elders te 10 90 vinden? Worden uitspraken van 2 98 anderen over het eigen werk aangehaald? Wordt naar literatuur van 2 2 95 anderen verwezen? Is een geannoteerde 5 2 90 linkverzameling aanwezig? * Titels werden zo vaag omschreven, dat onduidelijk was of het om een publicatielijst
onbekend / n.v.t. (%) 2* 40 4 3 7
2 3 ging.
Wat wordt er onderzocht? Ondanks dat Taalbeheersing een relatief jong vak is, blijkt het onderzoeksveld van de Taalbeheersing breed en vaak overlappend met allerlei andere sociale, psychologische of cognitieve wetenschappen. Wat een specifieke taalbeheerser als onderzoeksspecialiteit heeft is niet altijd direct duidelijk. Sommige beschrijvingen zijn wèl uitgebreid. Aleth Bolt bijvoorbeeld beschrijft in ruim 400 woorden wat haar onderzoeksdoelen zijn “to explore relations between grammatical metaphors, text representations and text optimalization”. Ook Jan Renkema bijvoorbeeld wijdt een aantal ideeën aan zijn activiteiten voor het komende jaar. Waarschijnlijk is dit deels ook voor studenten bedoeld. Het leest gemakkelijk weg: In het onderzoek naar 'structuur' gaat het bijvoorbeeld om de vraag hoe informatie op papier geherstructureerd moet worden in beeldschermcommunicatie. Hoe zorg je ervoor dat de bezoeker van een site, al navigerend, het overzicht behoudt? In hoeverre moet of kan de structurering afgestemd worden op het type informatie en het type lezer?
En dat alles natuurlijk met behulp van het plaatselijke Tilburgse CCC-model. Anderen maken zich er gemakkelijker vanaf en verwijzen naar algemene teksten elders. Titus Ensink bijvoorbeeld meldt dat hij als onderzoeker verbonden is aan het CLCG (`Centre for Language and Cognition Groningen') en voegt daar een paar beschrijvende zinnen aan toe. De belangstellende lezer kan doorklikken. Ook de Amsterdammers blijven wat op de oppervlakte Eveline Feteris geeft aan dat het ze geïnteresseerd is in “argumentation theory, legal argumentation, legal language”. De standaardpagina van de Tilburgers werkt eveneens met trefwoorden. Van Nicole Ummelen lezen we dat ze expertise heeft op de gebieden: bedrijfscommunicatie; bedrijven en internet; communicatiewetenschap; digitale media; document design,; digitaal; handleidingen; instructieve teksten; internet communicatie; tekstwetenschap De lezer kan doorklikken, maar belandt dan meestal op een pagina waar een rijtje namen van experts staan. Klik je dan op Nicole d’r naam dan ben je weer terug op Bas Andeweg & Wim Blokzijl, 2004
8
het uitgangspunt. Een voordeel is wel dat je op deze manier niet in hyperspace verdwaald.
Documenten op het Web Maar een beperkt aantal taalbeheersers publiceert überhaupt eigen teksten op het web (14%). Als het al gebeurt dan wordt vaak gekozen voor het pdf-formaat (elf sites; zie tabel 3), soms voor html (vier sites). In twee gevallen wordt een Worddocument op de site geplaatst. Dat laatste is voor de leesgrage bezoeker echt een probleem. Worddocumenten zijn immers de afgelopen tien jaar de belangrijkste bron geweest waar virussen werden opgeslagen. Even een Worddocument aanklikken op het web moet echt worden afgeraden. Het excuus dat het ‘te moeilijk’ is om een document in een pdf-bestand om te zetten moet met een korrel zout genomen worden. Als het programma Acrobat (niet de reader, maar het gewone programma van Adobe; slechts € 112 via universitaire campuslicentie) is geïnstalleerd, dan hoeft de schrijfgrage taalbeheerser slechts op een menu-item te klikken waarna het proces verder geheel automatisch verloopt. Overigens leverde de Technische Universiteit van Delft waar het VIOT-taalbeheersingscongres van 1999/2000 werd gehouden, bij de bundel een cd waarop alle teksten in pdf-formaat waren opgenomen – de tekst had slechts op de site geplaatst hoeven worden. Slechts drie schrijvers uit onze steekproef gebruikten die mogelijkheid. Tabel 3: Gebruikte formats Gebruikte format(s) bij beschikbaarheid publicaties en/of abstracts html pdf pfd & doc pfd & doc & PowerPoint pfd & html & PowerPoint
Aantal sites waarop dit format werd gebruikt 5 8 1 1 1
Actualiteit In verreweg de meeste gevallen is niet bekend wanneer de site voor het laatst is geüpdatet (zie tabel 4). Jammer, want bekendheid van dit gegeven ondersteunt de betrouwbare uitstraling van een site (Andeweg & Blokzijl, 2001). Een groot probleem is het ontbreken van een datumvermelding overigens niet als er publicaties worden genoemd, waarmee immers ook de actualiteit van de site zichtbaar wordt. We zagen bij de bespreking van de C’s en van de publicatielijsten al dat sites soms verouderd zijn. Een ander kenmerk van die veroudering is het aantal dode links dat erop voorkomt. Tien procent van de sites bleek de bezoeker minstens eenmaal op een dood spoor te zetten. Kennelijk worden deze sites niet regelmatig door de eigenaar gecheckt. Tabel 4: Actualiteit en toegankelijkheid van de site ja (%) deels ja, deels nee (%) Datum laatste update bekend? 36 Bekend hoe vaak de site is 2 bezocht? Bevat de site dode links? 10 2
Bas Andeweg & Wim Blokzijl, 2004
nee (%)
onbekend / n.v.t. (%)
64 98 50
38*
9
Is de site makkelijk te vinden 66 3 via Google? Kan makkelijk binnen de site 41 12 worden genavigeerd? Is het makkelijk om overzicht 67 9 te krijgen over de site? Is de site gericht op leken? 10 40 * Site bevat geen links en / of bestaat slechts uit één pagina
31 12
35
7
17
41
9
Tot slot lijken de taalbeheersers niet erg nieuwsgierig te zijn naar wie hun site zoal bezoekt. Alleen Fons Maes telt sinds begin 2001 zijn bezoekers met een gratis teller van Netstat (http://www.nedstat.com/nl/f6e4_index.htm). Al deze zaken zijn misschien symptomen van een zekere onverschilligheid tegenover de eigen website.
Gebruikersvriendelijkheid Het navigeren op de sites levert doorgaans geen speciale problemen op (zie tabel 4). Nu moet wel worden gezegd dat dat meestal komt doordat de sites qua grootte niet veel voorstellen – een tweetal of drietal pagina’s. Overzicht creëren is dan makkelijk. Het feit dat ons vakgebied internationaal is, spat nog niet direct van de taalkeuze af (zie tabel 5). Slechts ongeveer de helft ervan is – in ieder geval deels – in het Engels te lezen. Hornikx – Bedrijfscommunicatie Nijmegen – geeft ook als mogelijkheid voor het Frans te kiezen. Tabel 5: Voertaal op de site Voertaal Nederlands Engels Nederlands en Engels Nederlands en deels Engels
% 47 22 26 5
Tot slot Het is vreemd dat onderzoekers zo weinig geneigd zijn hun eigen onderzoek op het web te publiceren terwijl zij zelf in toenemende mate geneigd zijn hun onderzoek op websearches te baseren, luidde een van de stellingen bij het proefschrift van Andeweg & De Jong (2004). De stelling – in ieder geval het eerste deel ervan - blijkt van toepassing op veel Nederlandse taalbeheersers. Een meerderheid ervan is niet erg geneigd om publicaties te delen en veel aardigheden die een taalbeheersingswebsite de moeite waard maken, ontbreken. Gelukkig zijn er ook vakgenoten die zich wel prominent op het web manifesteren. Drie ervan steken naar onze smaak boven de rest uit (op alfabetische volgorde; bij het vaststellen van deze top drie lag de nadruk op de online beschikbaarheid van publicaties of abstracts): - Reinier Cozijn (Universiteit van Tilburg) heeft zijn meest recente publicaties – waaronder zijn proefschrift - online staan. De bezoeker kan kiezen tussen de volledige publicatie en een abstract. - Mariëlle Leijten (Universiteit van Antwerpen). Slechts één publicatie staat online, maar de bezoeker wordt uitgenodigd om bij de auteur een kopie van andere titels aan te vragen. Van de meeste publicaties is een abstract beschikbaar. - Michaël Steehouder (Universiteit Twente). Ook hier maar één publicatie online, maar er zijn wel uitgebreide en erg informatieve abstracts beschikbaar van de meeste publicaties van de afgelopen zeven jaar. Bas Andeweg & Wim Blokzijl, 2004
10
Ook Bas Savenije, de Utrechtse bibliothecaris met wie dit artikel begon, brengt het open access-principe dat hij propageert zelf enthousiast in praktijk. Op zijn website (www.library.uu.nl/staff/savenije) staan bijna al zijn recente publicaties online. Zou het hierdoor komen dat zijn naam in Google honderden hits oplevert? Savenije heeft het begrepen: we willen allemaal graag gelezen worden, maar dat lukt alleen als we eerst gevonden worden.
De auteurs Bas Andeweg en Wim Blokzijl zijn verbonden aan het Instituut voor Techniek en Communicatie van de TU Delft. Literatuur Andeweg, Bas & Wim Blokzijl (2001). Betrouwbare informatie zoeken op het web. Tekst[blad] 7 (3). Harnad, Stevan (2003). Author/Institution Self-archiving and the Future of Peer-
Reviewed Journals. www.councilscienceeditors.org/members/securedDocuments/v26n5p150-151.pdf Lange, Joris (2001). Savenije neemt afscheid van het boek: Over bibliotheken en uitgevers die overbodig worden. SURFnet Bulletin, 01-01. http://www.surfnet.nl/publicaties/bulletin/01-1/h6.html Lawrence, Steve (2001). Online or invisible? www.neci.nec.com/~lawrence/papers/online-nature01 Metis (2004). About Metis. http://metis.hosting.kun.nl/metis/default.cfm?I=about-metis Neutelings, Rob, Nicole Ummelen & Alfons Maes (2000). Over de grenzen van de taalbeheersing: onderzoek naar taal, tekst en communicatie. Den Haag, Sdu. Olsthoorn, Peter (2004). Problemen Elsevier met universiteiten. Planet Internet. http://www.planet.nl/planet/show/id=118880/contentid=437971/sc=d01bd4 Waes, Luuk van, Pol Cuvelier, Geert Jacobs & Isabelle de Ridder (2003). Studies in taalbeheersing 1. Assen, Van Gorcum.
Bas Andeweg & Wim Blokzijl, 2004
11