Het verjaarde recht
Universiteit Utrecht
m
door
Ewoud Hondius uitgesproken op 25 maart 1994 ter gelegenheid van de 358e Dies Natalis van de Universiteit Utrecht op 26 maart.
maart 1994 Uitgave Universiteit Utrecht Ontwerp en layout Proforma Rotterdam, associatie voor ontwerp en advies bNO Druk Brouwer Offset Produktiebegeleiding Afdeling In- en Externe Betrekkingen, Twan Geurts Heidelberglaan 8 3584 es Utrecht (030) 53 35 50 iSBN-nummer: 90-393-0821-7
Inhoud Het verjaarde recht De lekkende kruik Afbakening van het onderwerp Een eerste verkenning Naar een korte verjarings termijn Termijnen zijn niet alles Incest Bodemsanering De lange incubatietijd van mesothelioom Geneesmiddelen Naar een oplossing Het Europese perspectief Conclusie
5 5 6 6 7 8 8 9 10 11 12 13 14
Summary
15
Noten
17
Literatuur
21
Bijlage: Enige wetsteksten over verjaring
24
Eredoctoraten: Prof. dr. James Freeman Gilbert Dr. Jane Goodall Reinbert de Leeuw Mr. Max van der Stoel
30 33 37 40
Prof. mr. Ewoud Hondius (1942) is sinds 1980 hoogleraar burgerlijk recht aan de Universiteit Utrecht. Hij studeerde Nederlands recht in Leiden en vergelijkend recht aan Columbia University (New York). In Leiden promoveerde hij op een studie over 'Standaardvoorwaarden'. Van 1966-1980 was hij werkzaam aan de Leidse universiteit, laatstelijk als hoogleraar burgerlijk recht. In 1975-1976 was hij verbonden aan het NIAS te Wassenaar. In 1990 was hij gasthooglcraar aan de Universiteit van Sydney en in 1993 aan de Universiteit van London (Qucen Mary and Wcstfield College). In Utrecht geeft hij met het oog op Erasmus- en Tcmpus-studenten veel onderwijs in het Engels. Hondius is sinds 1990 lid van de Commission for European Contract Law (commissic-Lando) en sinds 1993 hoofdredakteur van de European Review of Private Law. Recent publiceerde hij over bouwrecht, consumentenbescherming en precontractucle verhoudingen.
Het verjaarde recht
De lekkende kruik Op 15 november 1965, de eerste dag van haar leven, werd de baby Tamara van Uitert ernstig aan haar zitvlak en haar rug gewond door een lekkende kruik. Haar ouders hadden de kruik gekocht bij een Utrechtse drogist, die deze op zijn beurt had betrokken bij een fabriek in Ede. De verzekeraar van vader Van Uitert dagvaardde de fabrikant tot vergoeding van het bedrag dat hij ten behoeve van Tamara aan de ouders had betaald. Na een procedure in vier instanties, die onder meer heeft geleid tot een baanbrekend arrest van de Hoge Raad1' werd de vordering van de verzekeraar toegewezen2. De fabrikant moest Tamara's schade betalen. Daarmee was de kous af. Althans dat dachten de juristen, die de uitspraak van het hof in 1974 hadden gelezen. Tot niet geringe verbazing van menigeen blijkt de zaak echter een vervolg te kennen. Op 27 oktober 1989 eist de inmiddels bijna 24-jarige Tamara zelf schadevergoeding, waaronder een bedrag aan smartegeld. Zij vordert dit bedrag niet van de fabrikant, de vennootschap Jumbo, die in 1989 al lang was ontbonden en waarvan een van de twee vennoten reeds was overleden. Tamara spreekt de werkgeefster van de kraamverzorgster aan. Deze laatste zou in strijd met de uitdrukkelijke instructie van het Kraamcentrum niet een 'au bain Marie' opgewarmde kruik maar de door de ouders Van Uitert beschikbaar gestelde Jumbo kruik in het wiegje hebben gelegd. Rechtbank en hof wijzen de vordering van Tamara af, maar in cassatie wordt het hof-arrest vernietigd . Dat betekent dat een ander gerechtshof deze zaak in het licht van de overwegingen van de Hoge Raad thans opnieuw moet bekijken.
Een van de vragen die naar aanleiding van deze procedure kan worden gesteld, is of Tamara 24 jaar na het ongeval nog wel kan procederen: is de vordering niet verjaard? Het is deze vraag die ik in deze rede aan u wil voorleggen. Wanneer verjaren vorderingen? |
Afbakening van het onderwerp
Verjaring speelt niet alleen bij vorderingen een rol. Degeen die een dubbele naam heeft maar slechts één naam voert, verliest daardoor niet het recht op het niet gevoerde deel*. Maar wie een middeleeuwse spelling van de naam poogt te doen herleven, krijgt nul op het rekests. Met betrekking tot eigendom is er de verwante vraag of men deze door verjaring kan verwerven, de zg. verkrijgende verjaring. Ook in het strafrecht spelen verjaringsvragen. Men denke aan de vraag in hoeverre het nog vrijstaat om personen wegens misdrijven gepleegd tijdens de Tweede Wereldoorlog of het Griekse kolonelsbewind te vervolgen. Voorts komen we ook buiten het recht het begrip verjaring tegen'. Is het niet het feit dat onze alma mater heden verjaart wat ons hier samenbrengt? In deze rede echter beperk ik mij tot de bevrijdende verjaring van vorderingen. Ik zal het laten bij enkele kanttekeningen over de vraag of het onlangs in werking getreden Nieuw Burgerlijk Wetboek een goed regime heeft gebracht. Indien deze vraag in ontkennende zin moet worden beantwoord, rijst de vraag hoe we dit probleem moeten aanpakken: op nationaal of op Europees niveau.
Een eerste verkenning Hoe zal het aflopen met de vordering van de inmiddels 28-jarige Tamara? Het is nu aan het Gerechtshof in Den Haag om daar verder over te oordelen. In elk geval is Tamara's vordering niet reeds gestrand op de grond dat zij te laat is ingesteld. De vordering moet nog naar het oude Burgerlijk Wetboek worden beoordeeld. Voor letselschade zoals in het geval van Tamara gold naar oud recht een verjaringstermijn van dertig jaar 7. Ons recht is hierin niet uniek. Ook andere 196 eeuwse wetboeken, zoals die van België, Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk, kennen een algemene verjaringstermijn van dertig jaar. Deze regel dateert nog van het Romeinse recht8. Dit is plezierig voor Tamara. Maar is dat ook het geval voor de gedaagde, het Kraamcentrum, en indirect voor de kraamverzorgster? Stel dat men van u schadevergoeding vordert voor iets wat zich thans 28 jaar geleden heeft voorgedaan. Ik verzoek u nu om bij u zelf na te gaan wat u in 1965 deed. Wat gebeurde er in dat jaar in de wereld? Ik wil uw herinnering opfrissen. Op 20 januari van dat jaar wordt Lyndon Johnson geïnstalleerd als president van de Verenigde Staten; op 27 februari valt het kabinet-Marijnen op de omrocpkwestie; het wordt gevolgd door het kabinet-Cals, waarin M. van der Stoel staatssecretaris van buitenlandse zaken wordt. Op 10 maart verlooft Prinses Margriet zich met mr Pieter van Vollenhoven. Op 28 juni volgt de verloving van haar zuster Beatrix met de Duitse diplomaat C. van Amsberg. Martin Luther King ontvangt op 20 oktober een eredoctoraat van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Op 8 december wordt het Tweede
Vaticaans Concilie gesloten en op 16 december kondigt minister Den Uyl de sluiting van de laatste steenkolenmijnen in Zuid-Limburg aan. Ten slotte was 1965 het sterfjaar van Bordewijk, Martin Buber, Winston Churchill, T.S. Eliot, Albert Schweitzer en Malcolm X. Het zal duidelijk zijn dat als uw garagedealer u bericht dat hij een nog onbetaalde rekening van dat jaar voor u heeft, u een probleem heeft. Gelukkig komt de wet u tegemoet. Voor alledaagse transacties gelden al sinds mensenheugenis kortere termijnen: voor garages gold en geldt een termijn van enkele jaren. Dat betekent dat u niet langer dan deze periode uw betalingsbewijzen behoeft te bewaren of uw getuigen in leven moet houden. Terug naar de kraamverzorgster. Inmiddels al 28 jaar wordt deze thans ruim 8o-jarige vrouw blootgesteld aan de spanning van een rechterlijke procedure. Is dat niet in strijd met de rechten van de mens zoals neergelegd in art. 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens9? En kan zij nog wel verweer voeren, nu de gebeurtenis zich zo lang geleden heeft afgespeeld? In het zojuist geciteerde arrest is de Hoge Raad haar op het laatste punt enigszins tegemoet gekomen: met dit tijdsverloop wordt rekening gehouden bij de beoordeling van de vraag in hoeverre het Kraamcentrum aan haar stelplicht en bewijslast heeft voldaan. Maar bezwaren blijven er aan deze lange periode. Bezwaren, zo wordt wel gesteld, ook vanuit het gezichtspunt van de schuldeiser, voor wie een kortere termijn een aansporing zal betekenen om eerder een vordering in te stellen10. Bezwaren ten slotte vanuit de rechterlijke macht, die het lastig kan krijgen niet de reconstructie
van wat zich lang geleden heeft afgespeeld11. Wat kan hieraan worden gedaan, zonder de belangen van slachtoffers uit het oog te verliezen?
|
Naar een kortere verjaringstermijn
De eerste mogelijkheid is de verjaringstermijn te bekorten. Moderne wetboeken bevatten kortere termijnen: van vijftien jaar12 of van tien jaar'3, of zelfs drie jaar. In Duitsland is al voorgesteld om de algemene verjaringstermijn op twee jaar te stellen1-*. Nederland doet niet mee aan deze verkortingsrage, maar geheel eraan ontkomen kon het niet. Volgens het Burgerlijk Wetboek dat per i januari 1992 in werking is getreden'*, geldt een algemene termijn van twintig jaar. Daarnaast is er, bij wege van uitzondering, voor een aantal veel voorkomende gevallen een termijn van vijfjaar. Die uitzonderingen zijn zo talrijk, dat zij belangrijker zijn dan de hoofdregel1'1. Voor schadegevallen als die van Tamara is een dubbel systeem uitgedacht. De vordering moet zowel binnen vijfjaar nadat het slachtoffer met de schade bekend is geworden (subjectief criterium) als binnen twintig jaar na de gebeurtenis (objectief criterium) zijn ingesteld. De termijn van twintig jaar was in 1989 verstreken. Tamara's vordering zou dus naar nieuw recht zijn verjaard. Maar loopt die termijn dan direct vanaf Tamara's ongeval? Is er geen aanleiding om de verjaringsperiode gedurende Tamara's minderjarigheid te onderbreken of- wat op hetzelfde neer komt - na het bereiken van de meerderjarigheid te verlengen?
Termijnen zijn niet alles Dit brengt mij op het punt dat we ons niet blind moeten staren op alleen de verjaringstermijn. Van belang zijn ook het tijdstip waarop de termijn begint te lopen - daarover aanstonds meer - en de zojuist aangeduide vraag in hoeverre met iemands minderjarigheid rekening wordt gehouden'7. Met die minderjarigheid werd in het oude wetboek volledig rekening gehouden. Verjaring kan niet beginnen tegen minderjarigen, zo bepaalde art. 2024. De verjaringstermijn van de vordering van Tamara ging dus pas bij het bereiken van haar meerderjarigheid in 1983 in en ze had naar oud recht nog tot 2013 de tijd om haar vordering in te dienen. Naar nieuw recht is dat anders geworden. Alleen voor een vordering tegen de wettelijk vertegenwoordiger geldt nog een bijzondere regel (art. 321 Boek 3). De achtergrond is vermoedelijk deze dat de wetgever heeft gedacht: als Tamara zelf niet in staat is om tijdig een vordering tegen het Kraamcentrum in te stellen, laat haar wettelijk vertegenwoordiger dat dan maar doen. Voor de gedachte dat bij minderjarigheid van een slachtoffer diens wettelijk vertegenwoordiger handelend moet optreden, is in het algemeen ook wel iets te zeggen. Niettemin zijn er gevallen denkbaar waarin dit anders ligt. Ik neem als voorbeeld een incestzaak.
Incest Het is nog maar kort geleden dat de Epese incestzaak de gemoederen in ons land bezighield18. Dat was een strafzaak. Denkbaar is ook dat het slachtoffer een civiele vordering tot schadevergoeding instelt. In de
Verenigde Staten is dit sinds eenjaar of tien heel gebruikelijk. We zien hier dat de gedachte dat de wettelijk vertegenwoordiger de belangen van het kind zal behartigen wellicht minder geslaagd is. Ook indien de incest wordt bedreven door andere familieleden, is de wettelijk vertegenwoordiger in het gezin ingekapseld en lijkt hij niet de meest ideale belangenbehartiger van zijn kind".). Het Amerikaanse recht illustreert dat er aan deze zaken nog een ander probleem is verbonden. Een drietal standaardarresten wil ik u voorleggen. Allereerst Tyson v. Tyson (1986). Wat waren de feiten? Nancy Tyson was een 26-jarige vrouw die stelde dat zij van haar derde tot haar elfde jaar seksueel was misbruikt door haar vader. Pas toen zij op 20-jarige leeftijd in psychotherapie ging werd zij zich hiervan bewust; tot dat moment had zij het gebeurde uit haar geheugen verdrongen. Het was voor het eerst dat een dergelijke vordering in de Verenigde Staten aan een rechter in hoogste instantie werd voorgelegd en naar het oordeel van het Supreme Court van de Staat Washington werd met spanning uitgezien. Het hof verwierp de vordering met 4 tegen 3 stemmen op grond van de overweging dat ofschoon seksueel misbruik van kinderen 'devastating impacts on the victim' heeft, het recht van het slachtoffer om in rechte te procederen meer dan gecompenseerd werd door de 'potential effects on the system of justice 20 '. Het hof hechtte grote waarde aan het probleem om incest na zovele jaren nog te bewijzen. Terwijl deze uitspraak inmiddels in een aantal deelstaten is gevolgd, sloeg het Court of Appeal van Wisconsin een andere weg in.
In Hammer v. Hammer (1987) stelde eiseres Laura Hammer dat haar vader haar van haar vijfde tot haar vijftiende jaar had misbruikt. Anders dan in de Tyson zaak was er geen sprake van dat de herinnering bij Laura was verdrongen. Maar het verband met haar psychische en emotionele problemen besefte zij eerst toen zij als volwassene 'counseling' kreeg. In deze zaak liet het hof de verjaringstermijn pas ingaan op het tijdstip waarop eiseres met het verband bekend was geworden21. Ook deze uitspraak is in een (kleiner) aantal deelstaten gevolgd. Waar deze twee uitspraken haaks op elkaar staan, is er nog een derde richting aan te wijzen. Deze is ingezet met de zaak Johnson v. Johnson (1988). Deborah Johnson stelde dat haar vader haar seksueel had misbruikt van haar derde tot haar dertiende jaar. Eerst toen zij in 1987 op 32-jarigc leeftijd in psychotherapie ging, drong het besef van de verkrachting tot haar door. In dit geval maakte de federale rechter een tweedeling: 'The cases which have been brought to date have fallen into two categories: (i) thosc where the Plaintiff claimcd she knew about the sexual assaults at or before majority, but that she was unaware that other physical and psychological problems were caused by the prior sexual abuse; and (2) cases (...) where the Plaintiff claims due to the trauma of the expericnce she had no recollection or knowledge of the sexual abuse until shortly before she filed suit'. In type (2) gevallen bleek de rechter bereid om de strakke verjaringsteugels te vieren22. Deze uitspraak lijkt het meeste gevolg te hebben2]. Heeft ook de Nederlandse rechter de mogelijkheid om deze teugels te vieren? Zoals we al eerder zagen, is dat blijkens de wet alleen het geval wanneer
de incest werd gepleegd door een wettelijk vertegenwoordiger. In dat geval wordt de verjaringstermijn met een halfjaar verlengd (art. 321 Boek 3). Dus als het slachtoffer pas later in haar leven achter de feiten komt, is er een probleem. De termijn van twintig jaar begint immers, anders dan onder het oude recht:4, te lopen op het moment van de gebeurtenis. Dat betekent dat in sommige incestzaken een vordering niet meer mogelijk is. Dan is er naar huidig recht maar één ontsnappingsmogelijkheid: dat is de toetsing van het beroep op verjaring aan de redelijkheid en billijkheid, waarover straks meer. Kan het probleem niet worden ondervangen door hetzij de verjaringstermijn pas te doen ingaan bij het bereiken van de meerderjarigheid van het slachtoffer, hetzij terug te keren naar de vroegere verjarings termijn van dertig jaar? Het eerste is voorgesteld bij een wetsvoorstel dat momenteel nog aanhangig is bij het parlement2'. Het laatste is precies datgene wat is gebeurd bij de bodemsanering.
l
Bodemsanering
Na Lekkerkerk is in ons land het besef doorgedrongen dat er vele verontreinigde bodemlocaties zijn. In onze eigen omgeving herinnert het Griftpark er dagelijks aan. Vaak is de verontreiniging afkomstig van een industrieel bedrijf dat in een (ver) verleden de grond heeft verontreinigd. Vaststaat dat bodemsanering een kostbare aangelegenheid is. Niet iedere grondeigenaar zal daartoe willen overgaan. Zijn er mogelijkheden om eigenaren ertoe te verplichten? Of om hen althans voor de kosten te laten opdraaien? Binnenkort is de invoering van een
wettelijk saneringsbevel te verwachten. In afwachting daarvan redt de overheid zich met schadevergoedingsacties naar burgerlijk recht. Een vraag die daarbij tot veel discussie aanleiding heeft gegeven is of de vervuiling, indien al onrechtmatig, dat ook is ten opzichte van de overheid (relativiteitsvereiste). De Hoge Raad heeft deze knoop doorgehakt en bepaald dat bodemverontreinigers per i januari 1975 geacht kunnen worden van de noodzaak tot bodemsanering door de overheid op de hoogte te zijn geweest; bodemverontreiniging die van vóór die tijd dateert, zal slechts in uitzonderingsgevallen onrechtmatig jegens de overheid worden geoordeeld26. De overheid, die zich hiermee vele miljoenen aan saneringsgeld door de neus zag geboord, heeft vervolgens in een wetsvoorstel voorgesteld dit zg. relativiteitsvereiste met terugwerkende kracht te schrappen2?. Dit voorstel heeft tot felle discussie geleid en de Eerste Kamer heeft zich op die grond in oktober jl. tegen het wetsvoorstel gekeerd28. Bij alle commotie over het wetsvoorstel is een ander punt bijna onopgemerkt gebleven. Door de inwerkingtreding van het Nieuw Burgerlijk Wetboek zou de verjaringstermijn in 1993 van dertig op twintig jaar worden gebracht. Dat zou meebrengen dat alle vorderingen terzake van bodemvervuiling tussen 1963 en 1973 opeens zouden verjaren. Het gaat daarbij niet om een onbelangrijk bedrag. Het totale aantal verontreinigde locaties wordt geschat op no ooo en de met sanering gemoeide kosten op ƒ 50 miljard. Vorig jaar waren er pas zo'n 150 claims ad ƒ i miljard ingediend. Gelukkig was er één jurist die tijdig waarschuwde2'. Naar aanleiding van deze waarschuwing kwam de wetgever met een
reparatie wetje, dat de verjaringstermijn voor milieuschade inmiddels weer op dertig jaar heeft gebracht^0. Voorts geeft het wetje een oplossing voor het probleem van de 'sluipende schade'3': bestaat de vervuiling uit een voortdurend feit, dan begint de termijn van dertig jaar pas te lopen nadat dit feit is opgehouden. Het is evenwel de vraag of zelfs een verjaringsduur van dertig jaar gecombineerd met de bepaling over het begin van de verjaringstermijn steeds toereikend is. Dat kan worden aangetoond aan de hand van het voorbeeld van de asbestose.
l
De lange ïncubatietijd van mesothelioom
Het is tegenwoordig een feit van algemene bekendheid dat het werken met asbest levensgevaarlijk is. Asbestose (kortademigheid doordat de longen vol raken met asbestvezels), longkanker en mesothelioom (een kwaadaardig gezwel buiten de longen) zijn er de mogelijke gevolgen van. Pas in 1977 is een wettelijke maatregel getroffen die gericht is op het voorkomen van mesothelioom. Kan echter een werkgever uit hoofde van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk worden gesteld voor het ontbreken van veiligheidsmaatregelen vóór 1977? Dat kan inderdaad^2. Daarvoor is dan wel ten minste nodig dat de werkgever van het verband tussen asbest en mesothelioom op de hoogte kon zijn. In de rechtspraak wordt tegenwoordig aangenomen dat werkgevers vanaf de jaren zestig met het gevaar van asbest op de hoogte hadden moeten zijn. Daarmee staat aansprakelijkheid in beginsel vast. In beginsel. Er zijn nog verschillende problemen te overwinnen. Dat blijkt uit de procedure die de
Erven Cijsouw tegen de Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen voeren. Cijsouw was van 1949 tot 1967 bij De Schelde in dienst geweest. In 1988 kreeg Cijsouw longklachten, waaraan hij in 1989 overleed. Nog net voor zijn overlijden was Cijsouw een procedure tegen De Schelde begonnen. Deze kwam onder meer met het volgende verweer. Wat indien wel vaststaat dat een werknemer een asbestvezel heeft ingeademd, maar niet in welke periode: vóór of na het tijdstp waarop de werkgever veiligheidsmaatregelen had moeten treffen? Dan heeft de werknemer niet bewezen dat dit met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid na dit tijdstip is geweest en moet zijn vordering dus worden afgewezen, oordeelde de Rechtbank te Middelburg. De Hoge Raad was het hier terecht niet mee eens en vernietigde het vonnisJS. De strekking van de betrokken bepaling in het Burgerlijk Wetboek brengt mee dat de werkgever zich er niet op mag beroepen dat de werknemer het fatale asbestknstal mogelijk heeft ingeademd in een eerdere periode van zijn dienstverband. Wc blijven evenwel zitten met het probleem van de verjaring. Het probleem zit hem hier in het volgende. Wanneer iemand een scherp, naaldvormig asbestvezeltje inademt, kan dat met zoveel kracht gebeuren, dat het door de long hecndringt en in de longwand of daarbuiten terechtkomt. Daar wordt het ingekapseld en het kan tien tot veertig jaar een slapend bestaan leiden. Soms echter ontstaat een mesothelioom; de incubatietijd daarvan bedraagt tussen de 10 en 40 jaar. Het is dus mogelijk dat de lange vervaltermijn al is verstreken op het moment dat de ziekte zich openbaart. Op verschillende wijzen kan men hier wellicht iets aan doen.
Een methode is om ondanks de bewoordingen van de wet als gebeurtenis te zien het tijdstip waarop de schade zich openbaart'*. Een andere is om hier de redelijkheid en billijkheid van art. 2 Boek 6 bij te betrekken. Deze bepaling houdt in dat een wettelijke regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Niet uitgesloten is dat een beroep van de werkgever op verjaring inderdaad onaanvaardbaar wordt geacht.
l
Geneesmiddelen
Wellicht is dit ook de oplossing in het geval van geneesmiddelen waarvan de ongewenste bijwerking pas na vele jaren aan het licht treedt. Zo'n geval deed zich voor in de DES-zaak, die heeft geleid tot een belangrijk arrest van de Hoge Raad«. Een groot aantal vrouwen had letsel opgelopen doordat hun moeders als middel tegen miskramen DES tabletten hadden ingenomen. Een van de problemen waarvoor de DES-dochters zich zagen gesteld was dat voor hen niet meer te bewijzen viel van welke producent de door hun moeders gebruikte tabletten afkomstig waren. De Hoge Raad komt tot de opmerkelijke beslissing dat de farmaceutische bedrijven dan maar allemaal voor de gehele schade aansprakelijk zijn'*1. Ook deze zaak wordt nog naar oud recht afgedaan en verjaring komt daarom niet aan de orde. Naar nieuw recht - artikel 191 Boek 6 - zou ook hier een dubbele termijn gelden. De rechtsvordering tot schadevergoeding van de benadeelde tegen de producent verjaart volgens lid i door verloop van driejaren na de dag waarop de benadeelde bekend is
geworden - of had moeten worden - met de schade, het gebrek en de identiteit van de producent. Lid 2 voegt daar aan toe dat de vordering vervalt door verloop van tien jaren na het in het verkeer brengen van het produkt. Het interessante van dit onderwerp is dat deze bepaling niet van nationale maar van Europese herkomst is. Dit stelt bijzondere eisen aan de wijze van uitleg ervan. Het zal duidelijk zijn dat ook in de DES-zaak de termijn van tien jaar te kort is. Er is hier buiten de bijzondere regeling van de produktenaansprakelijkheid ook een mogelijkheid om terug te grijpen naar de algemene regels van aansprakelijkheidsrecht. Het nadeel daarvan is dat schuld van de producent zal moeten worden aangetoond; het voordeel dat de algemene termijn van twintig jaar geldt. Maar ook twintig jaar zal voor menige DES-dochter te kort zijn en dan moet weer worden teruggevallen op de redelijkheid en billijkheid.
j
Naar een oplossing
Hoe te komen tot een billijke oplossing voor de geschetste problemen? Vooropgesteld moet worden dat het stellen van een verjaringstermijn altijd iets willckeurigs heeft. Aan een lex dura sed scripta valt dan ook niet geheel te ontkomen. Wie moet de termijn stellen: wetgever of rechter? Het past in ons systeem dat de wetgever op zijn minst de grote lijnen aangeeft. Het is aan de rechter om in uitzonderingsgevallen van deze lijnen af te wijken. Onder het oude recht kon de rechter de zeer lange termijnen in feite bekorten door te bepalen dat ook wanneer de verjaringstermijn nog niet was verstreken een recht
niet meer te goeder trouw kon worden uitgeoefend. Onder het nieuwe recht heeft de rechter omgekeerd de mogelijkheid om een te spoedig gedaan beroep op verjaring strijdig te oordelen met redelijkheid en billijkheid. De rechtszekerheid vergt dat hij hier een spaarzaam gebruik van zal maken37. Het is eveneens een eis van rechtszekerheid dat de regeling zo weinig mogelijk uitzonderingen telt. In Duitsland is het aantal verjaringstermijnen zo groot, dat advocaten wordt aangeraden voor het niet in acht nemen daarvan een beroepsaansprakclijkheidsverzekering te sluiten. Maar verschillen in termijnen werpen ook een vraag van billijkheid op. Zodra er voor een type gevallen zoals milieuverontreiniging een langere termijn wordt vastgesteld, rijst meteen de vraag waarom dit niet ook voor gevallen zoals incest geldt. Als de studieduur voor technische natuurkunde met eenjaar wordt verlengd, roepen Jan en alleman direct dat de theoretische natuurkunde dan ook vijfjaar moet gaan duren. Aan de andere kant eist de rechtszekerheid dat de wet voldoende rek bevat om ook in nieuwe typen gevallen een billijke oplossing te bieden. Het is ongelukkig als elk nieuw geval tot gelcgenheidswetgeving leidt, zoals onze regeling van de milieuaansprakelijkheid^ 8 . De oplossingen die zojuist de revue zijn gepasseerd, kunnen globaal in drieën worden ingedeeld. Er kan iets worden gedaan aan de termijn. Er kan ook iets worden gedaan aan het beginpunt en aan kwesties als stuiting en verlenging. Wat de termijn betreft, is de meest radicale oplossing om de verjaringstermijn geheel af te schaffen, zoals bij
voorbeeld voor kunstdiefstal in navolging van het Franse recht» bepleit door Brunner4°. Het gaat hier om een deeloplossing voor een bepaald probleem, net als de verlenging van de twintigjaars termijn tot dertig jaar voor milieuvervuiling, waarvan eerder sprake was. De meest radicale algemene oplossing is die van Van Dam, die terug wil naar een termijn van 30 jaar-M. Wat het begin van de termijn betreft: deze kan worden verschoven van het tijdstip van de gebeurtenis naar dat van het bekend worden met de schade, soms ook met de identiteit van de dader, zoals geschiedde in de Deense asbest-zaak en ook wel in wetgeving is neergelegd, zoals in het meest moderne wetboek ter wereld, de Code civil van Québec-*2. Het bezwaar tegen deze oplossing is dat we een objectief criterium (de gebeurtenis) vervangen door een subjectief criterium (bekendheid), hetgeen de verzekerbaarheid bemoeilijkt. Dat overigens ook het begrip 'gebeurtenis' aan de rechter mogelijkheden biedt, blijkt uit het voorbeeld van de 'sluipende schade'. Ten slotte is verdedigbaar dat de verjaring weer geschorst zou moeten worden tijdens de minderjarigheid van het slachtoffer. Dat lijkt voor incest een goede zaak, maar voor andere gevallen kan dunkt me wel enige activiteit van de wettelijk vertegenwoordiger worden verwacht. Welk van deze oplossingen verdient de voorkeur? Alvorens deze vraag te beantwoorden, moet ik nog twee punten onder uw aandacht brengen. In de eerste plaats mag niet uit het oog worden verloren dat voor het overgrote deel van de vorderingen een
verjaringstermijn van twee of drie jaar ruimschoots voldoende is - men denkc aan de rekening van de garage. In de tweede plaats rijst de vraag of de oplossing op nationaal dan wel op Europees niveau moet worden gezocht.
j
Het Europese perspectief
Dit laatste verdient nog enige aandacht. Op Europees niveau is reeds het nodige aan de bevrijdende verjaring gedaan. Zo heeft de Raad van Europa zich beziggehouden met de ontwikkeling van algemene regels inzake vcrjariiigontwikkelingen^: zonder succes evenwel. Meer succes heeft de Raad gehad met een sectorale benadering. Art. 17 van het onlangs tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor schade als gevolg van milieugevaarlijke activiteiten voert een dubbele termijn in. Ook in richtlijnen van de Europese Gemeenschap komen we dit stelsel tegen. Zowel de richtlijn produktcnaansprakelijkheid als de richtlijn afvalstoffen kennen een verjaringstermijn van driejaar, die begint te lopen op het tijdstip waarop het slachtoffer bekend was met de schade. Beide richtlijnen kennen verder een vervaltermijn van tien (produktenaansprakclijkheid) resp. dertig (afvalstoffen) jaar vanaf de schadestichtcndc gebeurtenis. Ten slotte komen we zelfs verjaringsregels tegen in de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie44. Het verdient aanbeveling aan deze verjaringsregels een uniform regime ten grondslag te leggen«. Dit kan vervolgens weer een bron van inspiratie vormen voor de nationale wetgever.
l
Conclusie
Het is tijd om tot een conclusie te komen. Gedurende 1568 jaar heeft in ons land een algemene verjaringstermijn van 30 jaar gegolden"*6. De termijn begon pas te lopen op het tijdstip waarop een slachtoffer met de schade bekend was en werd bovendien gestuit in geval van minderjarigheid. Per i januari 1992 is aan deze situatie een einde gekomen. In navolging van diverse andere landen is een geheel nieuw systeem ingevoerd. Voor letselschade geldt thans een tweetal termijnen. De schade moet uiterlijk vijfjaar na ontdekking zijn geclaimd. Deze claim moet worden ingediend binnen twintig jaar na de schade stichtende gebeurtenis. Voor vele vorderingen levert de nieuwe regeling geen problemen op. Maar er zijn gevallen waarin dit wel zo is. Vier voorbeelden legde ik aan u voor: incest, bodemvervuiling, asbestose en geneesmiddelen. In al deze gevallen kan het geschieden dat de schade pas aan het licht treedt nadat de 2o-jaars termijn is verstreken. Verschillende oplossingen zijn mogelijk om aan dit probleem een einde te maken. Het is wat wrang dat vooralsnog alleen het geval, waarin de Nederlandse overheid dreigde een fors verlies te lijden, tot een wettelijk ingrijpen heeft geleid. Betekent dit nu dat we terug moeten naar het oude systeem? Dat is niet noodzakelijkerwijs het geval. De hier geschetste probleemgevallen zullen moeten worden afgewogen tegen de gevallen waarin de nieuwe regeling wel voldoet. Dit zal bij voorkeur, zoals dat bij de milieu-aansprakelijkheid ook inderdaad is geschied, op Europees niveau moeten gebeuren. Nederlandse juristen kunnen bij de totstandbrenging van Europees (privaat)recht een vooraanstaande rol spelen.
In Utrecht is het onderzoeksprogramma 'Europees privaatrecht' hierop gericht; het vanuit Utrecht opgezette landelijk Aio-netwerk 'Europees privaatrecht' en de vanuit Utrecht opgezette (drietalige) European Review of Private Law beogen aan deze ontwikkeling steun te geven. In het onderwijs, zoals dat in Utrecht gestalte krijgt in vakken als 'Civil procedure in Europa', 'European Consumer Law', 'European Contract Law', 'European Property Law' en 'Tort Law', worden studenten hierop voorbereid. Behalve kennis van de Engelse taal, is kennis van Duits en Frans hierbij noodzakelijk. De voorgestelde wederinvoering van drie verplichte moderne talen in het vwo-eindexamen4? is daarvoor een belangrijk gegeven.
Summary On November 15, 1965, onc-day old baby Tamara Van Uitcrt was badly injured by a leaking hot water bottle. Her father's Insurance company sued the manufacturer for damages. In the end, the manufacturer was ordered to pay. The Supremc Court decision in this procedure was a landmark case in the dcvclopment of Product Liability law. To the surprise of many, the case was not scttled yet. In 19X9, 24-ycar old Tamara sued not the manufacturer, but the nurse (in fact: the nurse's employer) who she allcged had ncgligently put a wrong bottle in her cradle. This paper addresses a question which was only touched upon in the hot water bottle case: how long may claims be brought forward? In the case of Tamara Van Uitert, there really was no problcm as to the limitation of her action. Under Dutch law, as it then was, there was a jo-year prescription period for claims such as Tamara's. Moreover, this period would only begin to run when Tamara would reach majority. So in fact, she could still bring a claim in 2013 A.D. Under the Ne~w Dutch Civil Code, which cntered into force on January r, 1992, the situation has changed dramatically. No longer is Tamara's minor age considcrcd of major importance and there is an objective time limit of twenty years to be countcd from the day aftcr the day of the accident. Thus, Tamara's claim would have been denicd under the new Code. The Code reflccts a general trend towards shortening of limitation periods. The general prescription period under Dutch law now is twenty years, but the five-year exccptions outnumber the general period. The trend towards shortening limitation periods is
wclcomc from a debtor's point of view. Just imagine that one receivcs a bill for unpaid services performed in 1965. One would have quite a problem to prove that one had already paid the bill. Or try to put onesclf in the position of the nurse who had placed the leaking bottle in Tamara's cradle. Although not directly involved, yct the merc fact that her employer has now been sued puts her under tremendous strain. One might even argue that it is a violation of human rights to keep a person so long in suspense as to her liability. How to find a solution which respects both interests, those of the (alleged) debtors and thosc of the victims? Here, I should point out that the length of the limitation period is not the only relevant element. Other such elements include the moment when the period starts running and the possibility of postponing this moment to the victim's reaching the age of majority. In the following, four cases are dealt with where the shortening of limitation periods causes problems. The first is sexual abuse of children. This usually is considered a criminal case, but it may also give rise to civil law suits, witness the American experience. Short limitation periods may be damaging, since victims of child abuse somctimes only learn in later life that their psychological problems may have been caused by such abuse. Two solutions seem possible: returning to a longer precription period, or letting the period run only as of the discovery of the causal link. In cases of sexual abuse, the Dutch government has opted for the latter solution.
The sccond case is that of cnvironmental control of the use of real property. Here, the government's interest in obtaining compensation for the clean-up of contaminated soil has resulted in a rc-establishment of the thirty-year period. This has not been the case where asbestosis, the third example, is concerned. The only way-out which the new Dutch Civil Code leaves for cases such as this is to usc the general good faith (equity) clause of section 2 Book 6 which may prevent a parent or relative from invoking the 2O-year prescription period. The last example is that of the DES case: a sedative, the use of which led to serious injury not to the women who used the drug to prevent miscarriages, but to thcir daughters who developed a special form of cancer in the uro-genital system. Once again, only the general good faith (equity) clause nicntioncd above may provide a solution for claims which are brought aftcr twenty years. It is not easy to find an equitable solution for the problems set out above. A set length of time always has something arbitrary and yet is necessary for practical purposes. Practice also requires a minimum of exceptions to the general rule. Three types of solution may be given. First, the length of time may be changcd. Second, the starting point of the limitation period may be regulated in a different way. Finally, suspension and interruption of the limitation period may bc affected.
[6
It seems preferable to regulatc prescription from a European, rather than a domestic point of view. Dutch legal academies should be ablc to play a leading role in bringing about a European private law.
l
Noten
ringen gold vroeger een langere termijn: 50 jaar voor terugvorde-
i Hoge Raad 2 februari 1973, Nederlandse Jurisprudentie 1973,
ring van een speelschuld en 100 jaar voor vorderingen van de kerk
315 (noot L.J. Hijmans van den Bergh).
- Peters/Zimmermann, blz. 114.
2 Hof Amsterdam i maart 1974, Nederlandse Jurisprudentie 1974,
8 De zg. praescnptio longi temporis is in 424 n. Chr. ingevoerd
486.
door keizer Theodosius II. Voordien verjaarden de betrokken vorderingen nimmer - R. Zimmermann, The Law of
3 Hoge Raad i oktober 1993, Rechtspraak van de Week 1993,
Obligations/Roman Foundations of the Civilian Tradition, Cape
189.
Town/Wetton/Johanncsburg 1990, blz. 769.
4 Vergelijk Cour de cassation 15 maart 1988, Dalloz 1988, 549
9 Vergelijk omtrent het EVRM on strafrechtelijke verjaring Hoge
(note Massip): de heer Saintecatherine mag weer de oude naam
Raad 28 mei 1991, Nederlandse Jurisprudentie 1991, 753.
De Sainte Catherine gaan voeren, ondanks het feit dat zijn voorouders de oude naain sinds 1860 niet meer hebben gevoerd.
10 Dat is overigens niet zo'n sterk argument. Zoals W.L. Valk, Rechtsverwerking in drievoud, diss. Leiden, Deventer 1993, blz.
5 Cour de cassation 25 mei 1992, Dalloz 1992, 445 (notc
72 opmerkt: 'Hij kan dat gevaar echter afwenden door niet te lang
Boulanger): het is niet mogelijk om de oude tot 1618 gevoerde
met het instellen van een rechtsvordering te dralen'.
naam 'de Burine de Tournays' te dragen, wanneer alle nakomelingen blijken bewust voor de huidige naam 'Burine' te hebben
1 1 Maar ook op dit argument is wat af te dingen - zie Valk, o.c.,
geopteerd.
blz. 74-75.
6 Meer in het algemeen speelt het tijdsbegrip in het recht een
12 Art. 374 Code civil (Egypte).
belangrijke rol - zie B. GroBfeld, P. Wessels, Zeitschrift fiir die Vergleichende Rechtswissenschaft 1990, blz. 498 e.v. Ook buiten
13 Art. 2934 Codice civile (Italië), § 167 BGB (Japan), art. 1159
het recht houdt iedere tak van wetenschap zich wel met het tijds-
Codigo civil (Mexico), art. 2922 Code civil (Québec), Zweden,
begrip bezig. Twee bekende voorbeelden zijn Emsteins relativi-
art. 127 Obligationenrecht (Zwitserland).
teitstheorie in de natuurwetenschappen en de opvattingen van Kant over de tijd als een 'Form der Anschauung die abstrakt ohne
14 F. Peters en R. Zimmermann, Vcrja'hrungsfristen, in:
Anfang und Ende ist' (Kritik der reinen Vernunft) in de filosofie.
Gutachten und Vorschlage zur Überarbeitung des Schuldrechts, I,
Ook in de literatuur komen we het tijdsbegrip vaak tegen - men
Köln 1981, blz. 77, 315-353.
denke slechts aan 'A la recherche du temps perdu' van Marcel Proust en 'Der Zauberberg' van Thomas Mann.
15 Zie daarover B.C. de Die, Een Nieuw Burgerlijk Wetboek, Zwolle 1991.
7 Art. 2262 Burgerlijk Wetboek (België), § 195 BGB (Duitsland), art. 2262 Code civil (Frankrijk), § 1478 ABGB (Oostenrijk) - zie
16 In sommige landen is het net andersom: daar is de korte
voor enige teksten de bijlage bij deze rede. Voor sommige vorde-
termijn hoofdregel en de lange termijn uitzondering. Zo bijv.
Zuid-Afrika, waarover Peters/Zimmcrmann (1981), blz. 77, 282.
Prescription in the United States, National Report International Academy of Comparative Law 1994; A.M. Hagen, Tolling the
17 Peters/Zimmermann (1981), blz. 77, 267: 'Die
Statute of Limitations for Adult Survivors of Childhood Sexual
Gcgenüberstcllung einzelner Fristen ware cbensowemg aussa-
Abuse, 76 lowa Law Review 355 (1991); James W. Harshaw I I I ,
gekraftig wie em Vergleich andcrer einzelner Bestimmungen.
Not Enough Time?: The Constitutionality of Short Statutes of
Viclmehr hangt die Würdigung ganz entscheidend von dem
Limitations for Civil Child Sexual Abuse Litigation, 50 Ohio State
Zusammenspiel aller fur die Verjahrung maügeblichen Faktoren
Law Journal 753 (1989); Jocelyn Lamm, Easing Access to the
ab: Eine Frist etwa von zwei Jahren kann sehr lang sein, wenn sic
Courts for Incest Victims: Towards an Equitable Application of
crst ab Kcnntnis aller für die Geltcndmachung des Anspruchs rele-
the Delayed Discovery Rule, 100 Yale Law Journal 2189 (1991);
vanten Daten zu laufen beginnt. Auch, ob die Verjahrung leicht
S. Brucc Owens, Torts - The Discovery Rule and the Statute of
unterbrochen werden kann und welche Hindernisse ihren Lauf in
Limitations in Medical Malpractice Actions,
welchem MaBe becinflussen, ist von malSgeblichen EinfluB auf die
14 Memphis State University Law Review 115 (1983); Alan
Beurteilung einer Regclung'.
Rosenfcld, The Statute of Limitations Bamer in Childhood Sexual Abuse Cases: The Equitable Estoppel Remcdy, 12 Harvard
r 8 Rb. Zutphen 11 februari 1994, ten tijde van het ter perse gaan
Women's Law Journal 206 (1989); Melissa G. Salten, Statute of
van deze rede nog niet gepubliceerd.
Limitations in Civil Incest Suits: Preserving the Victim's Remedy, 7 Harvard Women's Law Journal 189 (1984); R. Thomas, Adult
19 In deze zin ook N. Draijer, Seksueel misbruik van meisjes
Survivors of Childhood Sexual Abuse and Statutes of Limitations:
door verwanten, geciteerd in kamerstukken 21 158, nr. i,blz. 15.
A Call for Legislative Action, 26 Wake Forest Law Review 1245 (1991)-
20 107 Washington zd. 72, 75, 727 P. 2d 226, 227 (1986). 24 Onder oud recht werd aangenomen dat de termijn pas inging 21 142 Wisconsin 2d. 257, 261-263, 41** NW 2d 23, 24-25
wanneer de schade bekend was: Asser-Hartkamp,
(1987), appel geweigerd
Verbintenissenrecht I, De verbintenis in het algemeen, Zwolle
144 Wisconsin 2d 953, 428 NW 2d 552 (1988).
1992, nr 664; Pitlo-Hidma, Bewijs en verjaring, Arnhem 1981, blz. 238. Zie bijv. het vonnis van de Rb. Groningen 10 november
22 701 F. Supp. 1363, 1369 (ND 111 1988).
1989, Milieu en Recht 1990, blz. 65 inzake Staat/Aagrunol: de verjaringstermijn van het oude recht gaat pas lopen op het
18
23 Margaret J. Allen, Tort Remedies for Incestuous Abuse, 13
moment waarop de Provinciale Waterstaat van Groningen kennis
Golden Gate U L Rev 609 (1983); L. Bickcl, Tolling the Statute
heeft gekregen van de bodemverontreiniging.
of Limitations in Actions Brought By Adult Survivors of
Evenzo met betrekking tot een bijzondere termijn van vijfjaar
Childhood Sexual Abuse, 33 Anzona Law Review 427 (1991);
Rb. Rotterdam 15 juli 1988, Tijdschrift voor Milieu-
Demse M. DeRose, Adult Incest Survivors and the Statute of
Aansprakelijkheid 1988, blz. 116 inzake Pakwoningen
Limitations: The Delayed Discovery Rule and Long-Term
BV/Maassluis, maar dan mede op grond van deze korte termijn:
Damages, 25 Santa Clara Law Review 191 (1985); Patty
'Bekendheid met het bestaan van de schade moet als eis worden
Gcrstenblith, Recent Developments in the Law of Extinctive
gesteld voor het aanvangen van de termijn, omdat milieuschade als
de onderhavige in het algemeen eerst na langere tijd bekend wordt
Juristenblad 1993, blz. 1608-1613, die tot de konklusie komt dat
en de in casu geldende termijn in afwijking van de normale
met dit arrest de klok honderd jaar wordt teruggezet.
termijn van 30 jaar bijzonder kort is. 34 In deze zin bijv. het Deense hooggerechtshof 27 oktober 1989, 25 Kamerstukken 22 889.
Ugeskrift tor Retsvesen 1989,6 1109 inzake Dansk EtcrnitFabrik/M011er.
26 Hoge Raad 24 april 1992, Nederlandse Jurisprudentie 1993, 643 inzake Van Wijngaarden/Staat en 1993, 644 (noot CJ.H.
35 Hoge Raad 9 oktober 1992, Rechtspraak van de Week 1992,
Brunner) inzake Staat/Akzo Resins.
219.
27 Wetsvoorstel Uitbreiding van de Wet bodembescherming (21
36 De Raad grondt dit op art. 6:99 BW. Anders dan bepleit door
556).
A-G Hartkamp kiest de Hoge Raad dus niet de marktaandeelaansprakclijkheid als basis. Elk der DES-dochters kan volgens de Raad
28 Handelingen Eerste Kamer 12 oktober 1993. De regering heeft
volstaan met te stellen dat het betrokken farmaceutische bedrijf in
aangekondigd via een novelle het aanstootgevende artikel te willen
de relevante periode DES in het verkeer heeft gebracht, dat andere
wijzigen teneinde aan de bezwaren van de Eerste Kamer tegemoet
producenten dit ook hebben gedaan en dat zij schade heeft
te komen. Zie E. Bauw, diss.UvA, Deventer 1994.
geleden als gevolg van DES-gcbruik zonder dat is vast te stellen van wie het gebruikte DES afkomstig is.
29 J. de Boer, 1991: stuitingsjaar met het oog op bodemsanering, Nederlands juristenblad 1991, blz. 1127.
Het arrest heeft in de vakpers volop aandacht gekregen. Een instruktieve analyse geeft P. Ingelse in het Nederlands Juristenblad
30 Wet van 24 december 1992, Staatsblad 691.
1992, blz. 1403-1412. Enkele andere kommentaren, uiteenlopend van toonzetting, zijn die vanjac. Hijma, Ars Aequi 1993, blz. 123
3 i Ik ontleen de term aan de Tilburgse inaugurele rede van J.
(positief), G.J. Rijken en J.G J. Rinkes, Tijdschrift voor
Spier, Sluipende schade, Deventer 1990. De Duitsers gebruiken de
Consumentenrecht 1992, blz. 325 (positief), L. Dommering-van
nog beeldender term 'weiterfressen.de' schade.
Rongen, WPNR 6089 (kritisch), J.Spier, Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht 1992, blz. 193-198 en Nieuwsbrief
32 Het is wederom in de Verenigde Staten dat deze gedachte
Bedrijfsjuridische berichten 1992, 207-209 (negatief) en
voor het eerst is ontwikkeld. Vorig jaar liepen daar nog zo'n 75
AJ.O. van Wassenaer van Catwijck, Nieuwsbrief
000 a 100 ooo asbestose-procedures. Wel kwam m 1993 een
Bedrijfsjuridische berichten 1992, blz. 209-210, terwijl L.
ontwerp-schikking ter waarde van i miljard dollar tot stand -
Bergkamp, Nederlands Juristenblad 1993, blz. 100-101 en
American Bar Association Journal april 1993, blz. 22.
C.J.M. Klaassen en A.A. van Rossum, RM Themis 1994, blz. 4-22 zich bij de A-G Hartkamp aansluiten.
33 Hoge Raad 25 juni 1993, Nederlandse Jurisprudentie 1993, 686 (noot P.A. Stein) inzake Erven Cijsouw/Koninklijkc
37 Dat zal wel lukken, nu de verjaringstermijnen in Boek 3 zeer
Maatschappij 'De Schelde'. Zie hierover S. Klosse, Nederlands
zwart op wit zijn geformuleerd en geen uitzondering lijken toe te
laten. Men heeft welhaast rechtsbijstand nodig om te weten dat er
44 Emmott-arrest, waarover G. Betlem/E. Rood, Nederlands
toch uitzonderingen mogelijk zijn. Section 33 van de Engelse
Juristenblad 1992, blz. 250-255.
Lirmtation Act kent aan de rechter expliciet een discrctionaire bevoegdheid toe om verjaringstermijnen te verlengen.
45 Niet alleen in het oog lopende kwesties zoals het begin, de
Het voordcel hiervan is dat dit voor de burger veel duidelijker is.
duur en de eventuele verlenging van termijnen komen voor
De keerzijde hiervan is dat in de praktijk ook vaak een beroep op
eenmaking in aanmerking. Van belang is vooral ook dat meer
deze discretionaire bevoegdheid wordt gedaan.
rcchtstechnische zaken - die in deze rede buiten beschouwing worden gelaten - uniform geregeld worden.
38 Ook in Engeland wordt geklaagd over gelegenheidswetgeving, zoals de Latent Damage Act 1986, die werd vastgesteld in verband
46 Zie voetnoot 8 hierboven.
met het thalidomidc (Softenon) drama. 47 Stuurgroep tweede fase (commissie Ginjaar-Maas), Tweede 39 Vergelijk de Loi du 13 décembre 1913 sur les monuments
fase: Scharnier tussen basisvorming en hoger onderwijs, 27 januari
historiques, DP 1915.4.153: art. 12 'Nul ne peut acquérir de droit
1994. Blijkens persberichten (Volkskrant 28 januari 1994) heeft
par prescription sur un immeuble classé', art. 18 'Tous les objets
minister Ritzen dit advies overgenomen.
mobiliers classes sont imprescriptibles'. 40 CJ.H. Brunner, Dief wordt eigenaar, Kleijn-bundel, Deventer 1992, blz. 45-53. 41 C.C. van Dam, De verjaringstermijn terug naar dertigjaar, Nederlands Juristenblad 1992, blz. 932-934; contra: M.W.E. Koopmann, Bevrijdende verjaring, diss. VU, Deventer 1993, blz. 41. 42 Artikel 2926 luidt: 'Lorsque Ie droit d'action résulte d'un prcjudicc moral, corporel ou matériel qui se manifeste graduellement ou tardivemcnt, Ie délai court a comptcr du jour oü il se manifeste pour la première fois'. 43 Projet de régies européennes relatives a la prescription extinctive en matière civile et commcrciale, CCJ (70) 24, Annexe III (Raad van Europa).
l
Literatuur
R.P.J.L. Tjittes, Rechtsverwerkmg, Monografie NBW A6b, Deventer 1992, blz. 58-66.
Nederlandse W.L. Valk, Rechtsverwerkmg in drievoud, diss. Leiden, Deventer Asser-Hartkamp, Verbintenissenrecht I, Zwolle 1992, nrs 648-693. J. de Boer, 1992: stuitingsjaar met het oog op bodemsanering, Nederlands Juristenblad 1991, blz. 1127-1130.
1993L.F. Wiggers-Rust, Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie nr. 6051 (l992).
J. de Boer, Incest en de civielrechtelijke verjaring, Nederlands Juristenblad 1991, blz. 1344-1345.
Buitenlandse
C.J.H. Brunner, Dief wordt eigenaar, Kleijn-bundel, Deventer
M. Bandrac, La nature juridiquc de la prescription extinctive en
1992, blz. 45-53.
matière civile, Paris 1986.
C.C. van Dam, De verjaringstermijn terug naar dertig jaar,
B. GroBfeld, P. Wessels, Zeitschrift für die Vergleichcnde
Nederlands Juristenblad 1992, blz. 932-934.
Rechtswissenschaft 1990, blz. 498 e.v.
A.J.A. van Dorst, De verjaring van het recht tot strafvordering,
E.H. Hondius (red.), Extinctive prescription (werktitel),
Arnhem 1985.
Dordrecht 1994 (ter perse).
M.W.E. Koopmann, Bevrijdende verjaring, diss. VU, Deventer
J.A. Jolowicz, Proccdural Questions, International Encyclopedia of
1993-
Comparative Law, vol. XI, Chapter 13, 1972.
P.A. Kottenhagen-Edzes, Onrechtmatige daad en milieu, diss.
A.J. Levy, Solving statute of limitations problcms, New York
Rotterdam, Arnhem 1992, blz. 279-293.
1987.
W.F. Lichtenauer, De vernietigende verjaring en aanverwante
F. Peters, R. Zimmcrmann, Verjahrungsfristen, in: Gutachten und
rechtsfiguren, diss. Leiden 1932.
Vorschlage der Kommission zur Ueberarbeitung des Schuldrechts, Köln 1981, blz. 77-373.
J.G.A. Linssen en A.C. van Schaick, Bevrijdende verjaring, in: B.W.M. Nieskens-lsphording, Van nieuw BW naar BW, Zwolle
D. Piotet, Prescriptions extinctive ou acquisitive touchant aux
1993, blz. 71-97.
droits réels, Bern 1992.
J. Spier, Sluipende schade, inaugurele rede Tilburg, Deventer
K. Spiro, Die Begrenzung privater Rechte durch Verjahrungs-,
1990.
Verwirkungs- und Fatalfristen, Bern, 1975, 2 delen.
J. Spier, Gecompliceerde verjaringskwesties. Weekblad voor
D.M. Walker, The Law of Prescription and Limitation of Actions
Privaatrecht, Notariaat en Registratie nr. 6059 (1992).
in Scotland, Edinburgh 1990.
Bijlage
Het Derde Bock van Inschuld XLVl DEEL
Van Quytschelding door verjaring § i. Quytschelding door de Wet geschied door verjaringe, wanneer zekere tyd zynde overstreken, de schuld werd gehouden voor gequeten.
§ 3. Deze verjaringe by ons, geschied in 't gemeen met het verloop van een dcrdendecl van hondert jaren.
Wetsteksten over verjaring Hieronder volgen enige teksten die betrekking hebben op verjaring. Opmerkelijk is de mate van gedetailleerdheid van vooral de oudere teksten. Vooral het Allgemeines Landrecht für die PrcuBischcn Staaten (1794) heeft op dat punt een reputatie.
1. Hugo de Groot, Inleydinge tot de Hollandsche Rechts-geleertheyt
Editie Simon van Groenewegen van der Made en R. Hogerheets, Amsteldam MDCCXXvm, blz. 340-341:
§ 4. Wel verstaenc dat van dien tyd werden afgetrokken mindcrjarigheyt, uytlandighcyt, ende andere bclctzclen, waer door yemand geen recht en heeft konnen spreken.
§ 6. Dog ecnige schulden verjaren in minder tyd. § 7. Want loon van voorspraken, volmagtcn, wondheclers, schryf-loon, huyr van dienstboden, waerde van koopmanschap ter slectc gelevert, ook van geneeskruydcn ter winkel verkogt, ende geborgde gelagen, moeten geeyscht werden binnen twee jaren na dat den dienst is uytgcgaen, ofte de koopmanschappen gelevert, ofte 't gelag is geborgt, ten waer daer van schriftclyk beschcyt ware gemaekt, in welken gevalle zulke schulden moeten vervolgt werden binnen tien jaren jegens den oorspronklyken schuldcnaer, maer waer de zelve dood, jegens den
erfgenamen binnen twee jaren na dat den inschulder kennisse van 't overlyden zal hebben gehad.
Monathe sind, gerechnet.
3. Code civil (Frankrijk 1804) 2. Allgemeines Landrecht für die PreuBischen Staaten
von 1794
Erster Thcil Ncunter Titel. Von der Erwerbung des Eigentums überhaupt, und den unmittelbaren Artcn derselben insonderheit Neuntcr Abschnitt. Von der Verjahrung (...) Zeitraum § 546. Die einmal angefangene Verjahrung durch Nichtgcbrauch wird, wenn die Gesetze nicht ausdrücklich eine andere Frist bcstimmen, in einem Zeitraumc von dreyBigJahren vollendet. § 547. Sie endigt sich allemal mit dem Ablaufe des letztcn Tages des bestimmten Zeitraums. § 548. Durch die bey Schaltjahre zutretenden Tage wird die Verjahrungszeit nicht gea'ndert. § 549. Ist die Verjahrung in einem Schaltjahre mit dem Neun und zwanzigsten Februar angefangen, so lauft sie mit dem Ictzten Februar desjenigen Jahrcs ab, welches die Vcrjahrungsfrist beschlieBt. § 550. Ist die Verjahrungsfrist auf Monathe eingeschrankt, so werden so viclmal DreyBig Tage, als
Livre tmisième. Des différentes manières don! on acquiert la proprictc Titre xx. De la prescription et de la possession. Chapitre V. Du temps requis pour prcscrire.
Article 2262. Toutes les actions, tant réelles que personnclles, sont prescrites par trente ans, sans que celui qui allcgue cette prescription soit obligé d'en rapporter un titre, ou qu'on puisse lui opposer l'exception déduite de la mauvaise foi.
Article 2271. L'action des maitrcs et institutcurs des scicnces et arts, pour les lecons qu'ils donnent au mois; Cclle des höteliers et traiteurs a raison du logement et de la nourriture qu'ils fournissent, se prescrivent par six mois. Article 2272. L'action des huissiers, pour Ie salaire des actes qu'ils signifient et des commissions qu'ils exccutent; Celle des maïtres de pensions, pour Ie prix de pension de leurs élèves et des autres maitrcs, pour Ie prix de l'apprentissage, se prescrivent par un an.
L'action des niédccins, chirurgicns, chirurgiens dentistes, sages-fcmmes et pharmaciens, pour leurs visites, opérations et médicaments, se prescrit par deux ans. L'action des marchands, pour les marchandises qu'ils vendent aux particuliers non marchands, se prescrit par deux ans. Article 2273. L'action des avoués, pour Ie payement de leurs frais et salaires, se prescrit par deux ans, a compter du jugement des proces ou de la conciliation des parties, ou depuis la révocation desdits avoués. A l'égard des affaires non terminées, ils ne peuvent former de demandes pour leurs frais et salaires qui rcmonteraient a plus de cinq ans.
4. Allgemeines Bürgerliches Cesetzbuch für die gesamten deutschen Erblander der österreichischen Monarchie (Oostenrijk 1811)
Dritter Teil. Von den gemeinschoftlichen Bestimmungen der Personenund Sachenrechte Viertes Hauptstück Von der Verjahrung und Ersitzung
§ 1478. Insofern jede Ersitzung eine Verjahrung in sich begreift, werden beide mit den vorgeschricbcncn Erfordernissen in einem Zeitraume vollendet. Zur eigentlichen Verjahrung aber ist der bloBe Nichtgebrauch eines Rcchtes, das an sich schon hatte ausgeübt werden können, durch dreiBig Jahre hinganglich. 24
§ 1486. In drci Jahren sind verjahrt: die Forderungen 1. fïir Lieferung von Sachen oder Ausführung von Arbeiten oder sonstigc Leistungen in einem gewerblichen, kaufmanniscben oder sonstigen geschaftlichen Betriebe; 2. für Lieferung land- und forstwirtschaftlicher Erzeugnisse in einem Betriebe der Land- und Forstwirtschaft; 3. für die Übernahme zur Beköstigung, Pflege, Heilung, zur Erziehung oder zum Unterricht durch Personen, die sich damit befassen, oder in Anstalten, die diesem Zwecke dienen; 4. von Miet- und Pachtzinsen; 5. der Dienstnehmer wegen des Entgelts und des Auslagenersatzes aus den Dienstvertragen von Hilfsarbeitern, Taglöhnern, Dienstbotcn und allen Privatbediensteten, sowie der Dienstgeber wegen der auf solchc Forderungen gewahrten Vorschüsse; 6. der Arzte, Tierarzte, Hebammen, der Privatlehrer, der Rechtsanwalte, Notare, Patentanwalte und aller anderen zur Besorgung gewisser Angelegenheiten öffentlich bestellten Personen wegen Entlohnung ihrer Leistungen und Ersatzes ihrer Auslagen, sowie der Parteien wegen der Vorschüsse an diese Personen.
5. Bürgerliches Gesetzbuch (Duitsland 1900)
Erstes Buch. Allgemeiner Teil Fünfter Abschnitt. Verjdhrung
Bcdürfnisse gcwahrte Leistungcn, mit EinschluB der Auslagen; 5. derjenigen, welche Lotterielose vertreiben, aus dem Vertriebe der Lose, es sei denn, daB die Lose zum Weitervertreibe geliefert werden;
§ 195
Die regelma'Bige Verjahrungsfrist betragt dreiBig Jahre. 196
(i) In zwei Jahren verjahren die Ansprüche: 1. der Kaufleute, Fabrikanten, Handwerker und derj enigen, welche ein Kunstgewerbe betreiben, für Lieferung von Waren, Ausführung von Arbeitcn und Besorgung fremder Geschafte, mit EinschluB der Auslagen, es sei denn, daB die Leistung für den Gewerbebetrieb des Schuldners erfolgt; 2. derjenigen, welche Land- oder Forstwirtschaft betreiben, für Lieferung von land- oder forstwirtschaftlichen Erzeugnissen, sofern die Lieferung zur Verwendung im Haushalte des Schuldners erfolgt; 3. der Eisenbahnunternehmungen, Frachtfuhrleutc, SchifFer, Lohnkutscher und Boten wegen des Fahrgeldes, der Pracht, des Fuhr- und Botenlohns, mit EinschluB der Auslagen; 4. der Gastwirte und derjenigen, welche Speisen oder Getranke gewerbsma'Big verabreichen, mr Gewahrung von Wohnung und Beköstigung sowie für andere den Gasten zur Befriedigung ihrer
6. derjenigen, welche bewcgliche Sachen gewerbsma'Big vermieten, wegen des Mietzinses; 7. derjenigen, welche, ohne zu den in Nummer i bezeichneten Personen zu gehören, die Besorgung fremder Geschafte oder die Leistung von Diensten gcwerbsma'Big betreiben, wegen der ihnen aus dem Gewerbebetreibe gebührenden Vergütungen, mit EinschluB der Auslagen; 8. derjenigen, welche im Privatdienste stehen, wegen des Gehalts, Lohnes oder anderer Dienstbezüge, mit EinschluB der Auslagen; sowie der Dienstberechtigten wegen der auf solche Ansprüche gewahrten Vorschüsse; 9. der gewerblichen Arbeiter - Gesellen, Gehilfen, Lchrlinge, Fabrikarbeitcr - , der Tagelöhner und Handarbeiter wegen des Lohnes und anderer anstelle oder als Teil des Lohnes vereinbarter Leistungen, mit EinschluB der Auslagen, sowie der Arbeitgeber wegen der auf solche Ansprüche gewahrten Vorschüsse; i o. der Lchrherren und Lehrmeister wegen des Lehrgeldes und anderer im Lehrvertrage vereinbarter Leistungen sowie wegen der für die Lehrlinge bestrittenen Auslagen; ii. der öffentlichen Anstalten, welche dem
Unterrichtcr, der Erziehung, Verpflegung odcr Heilung dienen, sowie der Inhaber von Privatanstalten solcher Art für Gewahrung von Untcrricht, Verpflegung oder Heilung und für die damit zusammenhangcnden Aufwendungcn; 12. derjenigen, wclche Personen zur Verpflegung oder zur Erziehung aufnehmen, für Leistungen und Aufwendungen der in Nummer 11 bezeichneten Art; 13. der öfFentlichen Lehrer und der Privatlehrer wegen ihrer Honorare, die Ansprüche der öffentlichen Lehrer j edoch nicht, wenn sic auf Grund besondercr Einrichtungen gestundet sind; 14. der Arzte, insbesondere auch der Wundarzte, Geburtshclfer, Zahnarzte und Tierarzte, sowie der Hebammen für ihre Dienstleistungen, mit EinschluB der Auslagcn; 15. der Rechtsanwalte, Notare sowie aller Personen, die zur Besorgung gewisser Geschafte öffentlich bestellt oder zugelassen sind, wegen ihrer Gebühren und Auslagen, soweit nicht diesc zur Staatskasse flieBen; 16. der Partcien wegen der ihren Rechtsanwalten geleistctcn Vorschüsse; 17. der Zeugen und Sachvcrstandigcn wegen ihrer Gebühren und Auslagen. 2. Soweit die im Absatz i Nr. i, 2, 5 bezeichneten Ansprüche nicht der Verjahrung von zwei Jahren unterliegen, verjahren sic in vier Jahren. 26
6. Burgerlijk Wetboek (Nederland 1992) Boek j Vermogensrecht in het algemem. Titel 11 Rechtsvorderingen
Artikel 306. Indien de wet niet anders bepaalt, verjaart een rechtsvordering door verloop van twintig jaren.
Artikel 310. i. Een rechtsvordering tot vergoeding van schade of tot betaling van een bedongen boete verjaart door verloop van vijfjaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade of de opeisbaarheid van de boete als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt of de boete opeisbaar is geworden. 2. Is de schade een gevolg van verontreiniging van lucht, water of bodem, dan verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade, in afwijking van het aan het slot van lid i bepaalde, in ieder geval door verloop van dertig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Hetzelfde geldt indien het gaat om een stof waarvan bekend is dat zij zodanige eigenschappen heeft, dat zij een bijzonder gevaar van ernstige aard voor personen of zaken oplevert en dit gevaar zich verwezenlijkt. Als bijzonder gevaar van ernstige aard geldt in elk geval dat de stof ontplofbaar, oxyderend, ontvlambaar, licht ontvlambaar of zeer licht ontvlambaar, dan wel vergiftig of zeer vergiftig is volgens de criteria en methoden, vastgesteld krachtens artikel 34, derde lid, Wet milieugevaarlijke stoffen (Stb. 1985, 639).
3 • Voor de toepassing van lid 2 wordt onder gebeurtenis verstaan een plotseling optredend feit, een voortdurend feit of een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak. Bestaat de gebeurtenis uit een voortdurend feit, dan begint de termijn van dertig jaren bedoeld in lid 2 te lopen nadat dit feit is opgehouden te bestaan. Bestaat de gebeurtenis uit een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak, dan begint deze termijn te lopen na het laatste feit.
Artikel 320. Wanneer een verjaringstermijn zou aflopen tijdens het bestaan van een verlengingsgrond of binnen zes maanden na het verdwijnen van een zodanige grond, loopt de termijn voort totdat zes maanden na het verdwijnen van die grond zijn verstreken. Artikel 321. i. Een grond voor verlenging van de verjaring bestaat: a. tussen niet van tafel en bed gescheiden echtgenoten; b. tussen een wettelijk vertegenwoordiger en de onbekwame die hij vertegenwoordigt; c. tussen een bewindvoerder en de rechthebbende voor wie hij het bewind voert, ter zake van vorderingen die dit bewind betreffen; d. tussen rechtspersonen en haar bestuurders; e. tussen een beneficiair aanvaarde nalatenschap en een erfgenaam; f. tussen de schuldeiser en zijn schuldenaar die opzettelijk het bestaan van de schuld of de opeisbaarheid daarvan verborgen houdt. 2. De onder b en c genoemde gronden voor verlen-
ging duren voort totdat de eindrekcning van de wettelijk vertegenwoordiger of de bewindvoerder is gesloten. 7. Convention on civil liability for damage resulting from activities dangerous to the environment (Lugano
1993)
Art. 18. i. Actions for compensation undcr this Convention shall be subject to a limitation pcriod of fivc years from the date on which the claimant knew or ought reasonably to have known of the damage and of the identity of the operator. The law of the Contracting Parties regulating suspension or interruption of this limitation period shall not be affected by this Convention. 2. However, in no case shall actions be brought aftcr thirty years from the date of the incident which causcd the damage. Where the incident consists of a continuous occurence the thirty years' period shall run from the end of that occurrence. Where the incident consists of a series of ocurrences having the samc origin the thirty years' period shall run from the date of the last of such occurrenccs. 8. Code civil du Québec (1994)
Article 2922. Le délai de la prescription extinctive est de dix ans, s'il n'est autrement fixé par la loi
Article 2926. Lorsque Ie droit d'action rcsulte d'un préjudice moral, corporel ou matériel qui se manifeste graduellement ou tardivement, Ie délai court a compter du jour oü il se manifeste pour la première fois.