Het verband tussen attitude tegenover werk zoeken, self-efficacy, werk zoeken en het vinden van een baan.
Arja van Hout Universiteit van Amsterdam Studentnummer 0241059 Werkstuk voor de afstudeerrichting Arbeids- en Organisatie Psychologie Begeleider: dr. M.J. Schabracq Beoordelaar: dr. A.V.A.M. Evers Januari 2007
1
Abstract. Dit onderzoek richt zich op vraag: ‘Wat is het verband tussen attitude tegenover werk zoeken, self-efficacy, werk zoeken en het vinden van baan?’ Dit onderzoek maakt deel uit van een groter veldonderzoek naar de evaluatie van de nieuw gecreëerde functie, de arbeidsadviseur. Met behulp van vragenlijsten is getracht een model te toetsen waarin self-efficacy de relatie tussen attitude tegenover werk zoeken en werk zoeken medieert en waarin werk zoeken de relatie tussen self-efficacy en het vinden van een baan medieert. Deze mediaties komen echter niet uit de resultaten van het onderzoek naar voren. Wel blijkt uit dit onderzoek het belang van attitude tegenover werk zoeken bij self-efficacy en werk zoeken. Ook ondersteunt dit onderzoek opnieuw de relatie tussen self-efficacy en werk zoeken. De variabelen attitude tegenover werk zoeken, self-efficacy en werk zoeken blijken na een factoranalyse drie van elkaar te onderscheidden factoren die gezamenlijk een aanzienlijk deel van de totale variantie verklaren.
2
Inleiding Langdurige werkeloosheid kan serieuze, nadelige gevolgen hebben voor de maatschappij. Voorbeelden hiervan zijn verlaagde levenstandaarden, verhoogde criminaliteitcijfers, verhoogd alcohol- en drugsgebruik. (Liem & Rayman, 1982). Daarnaast kan werkloos zijn of worden ingrijpende gevolgen hebben voor de werklozen zelf. Uit veel onderzoeken is gebleken dat mensen die hun baan verliezen een verhoogd risico hebben op problemen met betrekking tot hun mentale gezondheid en sociaal functioneren (Catalano, 1991; Dooley & Catalano, 1980; Kessler, Turner & House, 1988; McKeeRyan, Song, Wanberg & Knicki, 2005; Vinokur, Caplan & Williams, 1987). Uit longitudinaal onderzoek is gebleken dat dergelijke negatieve gevolgen verdwijnen wanneer mensen weer aan het werk gaan (Caplan, Vinokur, Price, & van Ryn, 1989; Kessler et al. 1988; Vinokur et al., 1987). Het is dus van groot belang dat wanneer mensen werkloos zijn of dreigen te raken, zij spoedig een nieuwe baan vinden. Het wel of niet vinden van een nieuwe baan kan door vele verschillende factoren worden beïnvloed zoals de economie, de werkgelegenheid, het opleidingsniveau van de werkzoekende of zijn of haar werkervaring. Naast dergelijke feitelijke factoren is er ook een aantal psychische factoren die het vinden van een baan kunnen beïnvloeden. Een aantal van deze factoren die vaak terug te vinden zijn in onderzoek dat zicht richt op het vinden van werk is: self-efficacy, werkzoekattitude en werk zoeken. Hieronder zullen deze constructen en hun relatie met het vinden van werk worden besproken. Bandura (1986) definieert self-efficacy als volgt: “Perceived self-efficacy refers to beliefs in one’s capabilities to organize and execute the causes of action required to
3
produce given attainments.” Oftewel self-efficacy is het geloof in de eigen competentie om zich zo te gedragen dat men bepaalde doelen bereikt. De ideeën die mensen hebben over hun eigen self-efficacy bepalen of zij coping zullen vertonen, hoeveel moeite zij ergens voor zullen doen en hoelang zij coping zullen blijven volhouden wanneer zij obstakels en belemmeringen voor het succesvol afronden van een taak tegenkomen. Volgens Bandura beïnvloeden verwachtingen over de eigen self-efficacy de keuzes die mensen maken wat betreft de omgeving waarin zij verkeren en de gedragingen die zij vertonen. Individuen met een lage self-efficacy zullen eerder situaties en omgevingen vermijden die hun vaardigheden mogelijk te boven gaan. Daarnaast beïnvloeden verwachtingen op het gebied van self-efficacy het doorzettingsvermogen en de hoeveelheid moeite die iemand in een bepaalde taak steekt. Personen met een grotere self-efficacy houden langer vol wanneer zij tegen obstakels aanlopen, waardoor zij sneller een gevoel van beheersing van de taak of situatie krijgen en hun self-efficacy opnieuw stijgt. Mensen met een lage self-efficacy echter leggen eerder het bijltje erbij neer, daarbij hun gevoel bekrachtigend dat zij niet de vaardigheden bezitten die nodig zijn om in de bepaalde situatie succesvol te handelen. Uit verschillende studies is gebleken dat niveaus van self-efficacy verband houden met prestatie, namelijk hogere niveaus van self-efficacy leiden tot hogere niveaus van prestatie. (Bandura, Reese &Adams, 1992; Wood & Bandura, 1989). Omdat selfefficacy het succesvol afronden van een bepaalde taak bevordert, ligt het voor de hand dat iemands vertrouwen in zijn of haar potentie om succesvol naar werk te zoeken, oftewel iemands self-efficacy tegenover werk zoeken, tevens het daadwerkelijk vinden van een baan bevordert. Self-efficacy tegenover werk zoeken heeft specifiek betrekking
4
op iemands geloof dat hij of zij in staat is gedrag te vertonen waarmee hij of zij een baan kan vinden (Kanfer en Hulin, 1985; Nesdale en Pinter, 2000). De invloed van selfefficacy op het vinden van een baan is al verschillende malen onderzocht. Renegold, Sherman en Fenzel (1999) deden onderzoek naar self-efficacy als de voorspeller van ‘employment outcome’(oftewel de werkhervatting) bij personen met psychiatrische problemen die op zoek waren naar een baan. Hoewel self-efficacy al vaker als voorspeller van het vinden van een baan is beschreven bij mensen met psychiatrische problemen is dit een van de weinige empirische onderzoeken naar deze relatie. In het onderzoek werd allereerst de ‘Career Search Efficacy Scale’ afgenomen. Daarnaast werd de ‘Brief Symptom Inventory’ afgenomen en werd er nog naar demografische variabelen gevraagd. De studie onderzocht het effect van deze variabelen op het vinden van een fulltime- of parttime- baan. Hoewel symptomatologie en werkverleden correleerden met het vinden van een baan bleek ‘career self-efficacy’ de enige significante voorspeller. Dit onderzoek ondersteunt de relatie tussen self-efficacy en het vinden van een baan bij mensen met psychiatrische problemen. Alan Saks deed in 2005 vragenlijstonderzoek onder 225 studenten in hun laatste semester voor het afstuderen. Uit dit onderzoek bleek dat self-efficacy een significante voorspeller was van uitnodigingen voor sollicitaties, aangeboden banen en werkstatus. Naast het effect van self-efficacy testte dit onderzoek tevens het effect van werk zoeken op het vinden van werk. Werk zoeken werd in dit onderzoek geoperationaliseerd als het gebuik van formele en informele bronnen voor vacatures, de intensiteit van het werk zoeken oftewel de frequentie van en hoeveelheid tijd gestoken in het zoeken naar werk en ten slotte de moeite die iemand in het werk zoeken steekt in de zin van energie, tijd en
5
volharding. Het wel of niet succesvol zijn van het werk zoeken werd bepaald aan de hand van de volgende criteria: sollicitaties, aanbiedingen van banen, werkstatus, Person-Job fit en Person-Organisation fit. De intensiteit van het werk zoeken bleek positief gerelateerd aan sollicitaties, en aanbiedingen van banen. Op basis hiervan kan dus gezegd worden dat hoe intenser het werkzoekgedrag hoe groter de kans op een sollicitatie en des te groter de kans op een aangeboden baan. Dit onderzoek is een aanvulling op ander onderzoek waarin het effect van werk zoeken op het vinden van een baan al eerder is gebleken.(Kanfer, Wanberg & Kantrowitz 2001; Wanberg, Kanfer & Rotundo, 1999). Tevens blijkt uit onderzoek naar werk zoeken dat hoge niveaus van self-efficacy leiden tot meer job search behavior (oftewel werk zoeken) (Kanfer & Hulin, 1985). Het onderzoek van Rife en Kilty (1990) toonde aan dat lagere niveaus van self-efficacy leiden tot stoppen met werk zoeken. Eden en Aviram (1993) deden onderzoek naar de invloed van self-efficacy op de motivatie van werklozen om werk te gaan zoeken. Zij suggereerden dat langdurige werkloosheid de ‘job search self-efficacy’ verlaagde en een negatief effect had op de moeite die mensen doen om een baan te zoeken. Zij toonden aan dat een hogere self-efficacy samenging met vaker en intensiever werk zoeken, wat op zijn beurt weer van invloed was op het vinden van een baan. Saks en Ashworth (2000) onderzochten bij 121 bijna afgestudeerden aan de hand van vragenlijsten de relatie tussen self-efficacy tegenover werk zoeken, werk zoeken en de uitkomst van het werk zoeken. Uit het onderzoek bleek dat self-efficacy gerelateerd was aan werk zoeken en dat bovendien de individuele verschillen hierin een grote hoeveelheid variantie verklaarden in het aantal aangeboden banen. Werk zoeken bleek positief van invloed op het aantal sollicitaties, dat op zijn beurt weer een positief effect
6
had op het aantal aangeboden banen. In dit onderzoek bleken dus zowel self-efficacy als werk zoeken van invloed op werkhervatting. Naast self-efficacy en werk zoeken zou ook de attitude tegenover werk zoeken een rol kunnen spelen bij het vinden van een baan. Attitude tegenover werk zoeken houdt de houding in (positief, dan wel negatief) die iemand heeft tegenover werk zoeken. Naar de relatie tussen de attitude tegenover werk zoeken en het vinden van een baan is er nog weinig direct onderzoek gedaan, maar het construct is wellicht toch van belang, omdat het van grote invloed is op gedrag en motivatie in het algemeen. Het is dus niet onwaarschijnlijk dat werkzoekattitude invloed heeft op werk zoeken, self-efficacy tegenover werk zoeken en het vinden van werk. Theorieën die zich bezighouden met attitudes en gedrag in het algemeen zijn de ‘theory of reasoned action’ en the ‘theory of planned behavior’. De ‘theory of reasoned action’ gaat ervan uit dat het meeste sociaal relevante gedrag wordt vertoond vanuit vrije wil en dat iemands intenties zich op een bepaalde manier te gedragen de grootste determinant is van zijn uiteindelijke gedrag. Volgens de theorie wordt iemands intentie bepaald door twee determinanten te weten: de subjectieve norm, oftewel de verwachtingen van belangrijke anderen over het gedrag en de attitude ten opzichte van het gedrag, oftewel de negatieve of positieve evaluatie van het vertonen van het gedrag (Ajzen & Fishbein, 1980). Ajzen & Madden (1985) introduceerden jaren later the ‘theory of planned behavior’. Deze theorie is afgeleid van de theory of reasoned action, maar voegt het concept beheersing over het eigen gedrag toe. Volgens deze theorie is de intentie tot
7
gedrag niet alleen afhankelijk van de vrije wil, maar ook van de controle die iemand heeft over het gedrag. Op basis van deze bovenstaande theorieën is er een aantal onderzoeken uitgevoerd die betrekking hebben op de attitude te opzichte van werk zoeken en het vinden van werk. Allereerst deden Wiener, Oei & Creed (1999) vragenlijstonderzoek naar de ‘theory of planned behavior’, self-efficacy & ‘job search behavior’. Uit hun onderzoek bleek dat de intentie tot het zoeken naar werk groter was bij personen met hoge niveaus van algemene self-efficacy. Daarnaast bleek de intentie om werk te zoeken de frequentie van het werk zoeken te voorspellen. Hoe groter de intentie, des te vaker de mensen op zoek gingen naar werk. Westaby & Braithwaite (2003) onderzochten de relatie van gevoelens van beheersing en motivationeel redeneren met self-efficacy wat betreft werkhervatting. Gevoelens van beheersing betroffen in dit onderzoek percepties van bepaalde specifieke factoren, die werkhervatting makkelijker of moeilijker maken. Volgens de ‘theory of planned behavior’ voorspellen deze gevoelens van beheersing de self-efficacy, die vervolgens de gedragsintenties beïnvloedt. Motivationele redenatie betstaat uit een cognitief schema bestaande uit specifieke cognitieve factoren verantwoordelijk voor het motiveren en handhaven van intenties, beslissingen en gedragingen. Motivationele redenen zijn de factoren die mensen gebruiken om hun gevoelens van self-efficacy uit te leggen. Bijvoorbeeld iemand denkt geen werk te zullen vinden, omdat er toch te weinig vacatures zijn. In het onderzoek werd met behulp van vragenlijsten de relatie onderzocht van motivationeel redeneren en gevoelens van beheersing met iemands geloof dat hij/zij
8
in staat is opnieuw werk te vinden. In het onderzoek bleken beide factoren van invloed te zijn op self-efficacy over het vinden van werk. Kort gezegd zijn in het hierboven beschreven onderzoek werk zoeken en selfefficacy tegenover werk zoeken van invloed gebleken op het vinden van werk: selfefficacy en attitude tegenover werk zoeken bleken daarbij van invloed op werk zoeken en ten slotte bleek self-efficacy van invloed op de attitude tegenover werk zoeken. Hoewel alle bovenstaande constructen in meer of mindere mate eerder zijn onderzocht in relatie tot werkhervatting zijn zij nog nooit alle drie tegelijk in een onderzoek opgenomen. In deze studie zullen de attitude tegenover werk zoeken, self-efficacy tegenover werk zoeken en werk zoeken alle drie worden onderzocht in relatie tot werkhervatting. Hiermee zal getracht worden antwoord te geven op de vraag: Wat is het verband tussen de factoren attitude tegenover werk zoeken, selfefficacy, werk zoeken en het vinden van een baan? In eerder onderzoek zijn er reeds veel verschillende relaties aangetoond tussen deze drie constructen. Dit is op zichzelf voor de hand liggend aangezien de constructen inhoudelijk dicht bij elkaar liggen. De intentie om werk te zoeken, het geloof in het eigen kunnen om werk zoeken en het werk te zoeken zelf liggen dicht bij elkaar. Daarom zal allereerst getracht wordende vraag te beantwoorden is of de drie factoren zich daadwerkelijk van elkaar laten onderscheidden en niet in wezen een en dezelfde factor zijn. Daarnaast is het interessant te kijken naar de samenhang van deze variabelen in relatie tot werkhervatting. Op basis van het bovenstaande onderzoek is het volgende model opgesteld.
9
Attitude
Selfefficacy
Werk zoeken
Baan gevonden
Het onderzoek zal zich richtten op de volgende hypotheses. Hypothese 1: Self-efficacy, attitude tegenover werk zoeken en werk zoeken zijn drie constructen die laden op drie aparte factoren. Hypothese 2: De attitude tegenover werk zoeken heeft een positieve invloed op werk zoeken. Hypothese 3: De relatie tussen de attitude tegenover werk zoeken en werk zoeken wordt gemedieerd door self-efficacy. Hypothese 4: Self-efficacy tegenover werk zoeken heeft een positieve invloed op het vinden van een baan. Hypothese 5: De relatie tussen self-efficacy tegenover werk zoeken en het vinden van een baan wordt gemedieerd doorwerk zoeken.
Methode Proefpersonen en procedure Dit onderzoek maakte deel uit van een groter onderzoek gericht op het evalueren van een nieuwe functie, namelijk die van de arbeidsadviseur. Dit is een onafhankelijke adviseur die op vrijwillige basis informatie en advies verstrekt aan werkzoekenden met
10
vragen over werk en reïntegratie. De arbeidsadviseur functioneert onder verantwoordelijkheid van een stuurgroep waarin CWI, UWV, Divosa en de LCR zijn vertegenwoordigd. Inhoudelijk worden de arbeidsadviseurs aangestuurd door een, onder de stuurgroep resorterende, landelijke ‘Werkgroep arbeidsadviseur’. Klanten van de arbeidsadviseur konden op het toestemmingsformulier aangeven of zij al dan niet wilden deelnemen aan het onderzoek. Na het bezoek aan de arbeidadviseur werd de klant door deze geïnformeerd over het onderzoek en kreeg hij of zij een informatiepakket mee. Dit informatiepakket bevatte een informatiebrochure voor de klant met uitleg over het onderzoek, een toestemmingsformulier, een vragenlijst en een retourenvelop. Indien de klanten de vragenlijst door middel van de retourenvelop hadden terugzonden kregen zij een kraslot teruggestuurd ter waarde van €2,50. Afhankelijk van het tijdstip van invullen en retour zenden van de vragenlijst werden de deelnemers ingedeeld in een viertal cohorten, waarbij het eerste cohort op vier verschillende tijdstippen een vragenlijst toegezonden kreeg, het tweede cohort op 3 tijdstippen en het derde cohort op twee, terwijl het laatste cohort alleen de eerste vragenlijst invulde. Zie voor een overzicht Tabel 1
Tabel 1 Logistiek Arbeidsadviseur, in cohorten T1 (1 september-1 T2 (1 november-1 november) januari) Cohort Vragenlijst 1 Vragenlijst 2 1 Cohort Vragenlijst 1 2 Cohort 3 Cohort 4
T3 (1 januari-1 maart) Vragenlijst 3
T4 (1 maart-1 mei)
Vragenlijst 2
Vragenlijst 3
Vragenlijst 1
Vragenlijst 2
Vragenlijst 4
Vragenlijst 1
11
Per cohort werden er 1200 informatiepakketjes verstuurd naar de arbeidsadviseurs, dus 4800 in het totaal. Self-efficacy, attitude tegenover werk zoeken en werk zoeken werden voor dit onderzoek alleen gemeten in de eerste meting. Wat betreft de variabele baan gevonden werd alleen meting 4 in de analyses opgenomen. Het onderzoek vond dus plaats over een periode van zes maanden en bood de deelnemers geruime tijd om een baan te vinden. De variabele ‘baan gevonden’ zal vanwege de onderzoeksopzet een aanzienlijk kleiner aantal proefpersonen bevatten.
Materialen Voor het onderzoek is een door TNO zelf ontwikkelde vragenlijst gebruikt (zie bijlage 1). In deze vragenlijst zijn onderwerpen opgenomen die betrekking hadden op de tevredenheid van de arbeidsadviseur. Deze zijn echter niet van belang voor dit deel van het onderzoek. Voor dit onderzoek wordt slechts gekeken naar self-efficacy bij het zoeken naar werk, werk zoeken, attitude tegenover werk zoeken en ten slotte nog enkele demografische variabelen, welke ook in de vragenlijst zijn opgenomen. De self-efficacy tegenover werk zoeken wordt gemeten met behulp van negen vragen. Deze vragen zijn afgeleid van schalen gebruikt door Ellis en Taylor (1983) en Van Ryn en Vinokur (1992). Een typerend item is: “Ik heb een goed beeld van mijn sterke en zwakke kanten die van belang zijn bij het zoeken naar werk”. Respondenten konden hun antwoorden omcirkelen op een 5-punts Likert-schaal, met als extremen: “helemaal oneens” en “helemaal mee eens”.
12
Attitude tegenover werk zoeken wordt gemeten met een schaal, bestaande uit 6 items en mede gebaseerd op Van Hooft et al. (2002). Een voorbeeld van een item is “Ik vind het zoeken naar een baan plezierig om te doen. ”Respondenten konden hun antwoorden omcirkelen op een 5-punt Likert-schaal, met als extremen: “helemaal oneens” en “helemaal mee eens”. Werk zoeken werd gemeten over de periode van vier weken voor het invullen van de vragenlijst. Deze schaal bevat vragen over de werkzoekactiviteiten, die deelnemers hebben ondernomen om een baan te vinden of om zich te oriënteren op werk. In totaal hadden zeven vragen betrekking op werk zoeken. De items zijn mede gebaseerd op een vragenlijst van Blau (1994; in Van Hooft et al., 2002). Een voorbeeldvraag is: ‘Hoeveel tijd heeft u de afgelopen vier weken besteed aan het lezen van personeelsadvertenties?’ De respondenten konden hun antwoorden aankruisen op een 5-punt Likert-schaal, met als extremen: “helemaal geen tijd” en “heel veel tijd”. Wanneer deelnemers een baan gevonden hadden, konden ze dit aangeven op de vragenlijst. Zij konden hierbij aangeven of zij een ‘betaalde baan’, ‘een betaalde parttime baan’ of ‘een gesubsidieerde baan’ hadden gevonden. Indien deelnemers dit item hadden ingevuld werden zij in de analyses opgenomen als hebbende een baan gevonden. Ten slotte is een aantal demografische variabelen in de lijst opgenomen, namelijk geslacht, leeftijd, aantal jaren werkervaring, opleidingsniveau en afkomst. Een deelnemer werd als allochtoon beschouwd indien een of beide ouders in het buitenland waren geboren.
13
Resultaten. Beschrijving steekgroep De analyses van het onderzoek die zijn gedaan over de eerste meting betreffen een steekgroep van 741 proefpersonen. Deze groep bestond uit 423 vrouwen en 318 mannen met een gemiddelde leeftijd van 44 jaar. Zoals te zien in Tabel 2, is het opleidingsniveau van de groep gevarieerd. MBO is het meest voorkomende niveau. Tabel 2 Opleidingsniveaus. Opleiding Lager onderwijs MAVO/LBO/VBO/MBO MBO HAVO/VWO HBO Universiteit Anders
Frequentie 33 156 197 77 178 60 38
Percentage 4.4 20.9 26.4 10.3 23.8 8 5.1
Ook het aantal jaren werkervaring was gevarieerd. Dit is te zien in Tabel 3. De meerderheid van de groep had meer dan 10 jaar werkervaring.
Tabel 3 Hoeveelheid werkervaring Jaren werkervaring Nooit een baan gehad. Minder dan 1 jaar. 1 tot 5 jaar 5 tot 10 jaar 10 tot 20 jaar 20 jaar of meer
Frequentie 5 8 79 124 213 310
Percentage .7 1.1 10.6 16.6 28.5 41.5
16,9 procent van de groep was van allochtone afkomst.
14
Betrouwbaarheden vragenlijst Onderzoek Arbeidsadviseur De betrouwbaarheid van de self-efficacy-schaal was bij alle vier de metingen goed. De eerste meting had een Cronbach’s alfa van .82 (n=678). Daarop volgend hadden de tweede, de derde en de vierde meting respectievelijk een Cronbach’s alfa van .80 (n=678), .84 (n=382) en .80 (n=198). De betrouwbaarheid van de schaal: attitude tegenover werk zoeken was tevens bij alle vier de metingen goed. De eerste meting had een Cronbach’s alfa van .83 (n=709) daarop volgend hadden de tweede, de derde en de vierde meting respectievelijk een Cronbach’s alfa van .82 (n=379), .83 (n=215) en .77 (n=105). Ten slotte was ook de betrouwbaarheid van de werk zoeken-schaal bij alle vier de metingen goed. De eerste meting had een Cronbach’s alfa van .83 (n=658). Daarop volgend hadden de tweede, de derde en de vierde meting respectievelijk een Cronbach’s alfa van .86 (n=362), .9 (n=193) en .91 (n=96).
Factoranalyse De factoranalyse (principale componentenanalyse) is gedaan over de eerste meting. De KMO-meting van de factoranalyse was .86. KMO is de afkorting van KaiserMeyer-Olkin en toetst de hoeveelheid variantie die door alle factoren in de test kan worden verklaard. Een KMO van .86 geeft aan dat een groot gedeelte van de variantie kon worden verklaard door de factoren.
15
Tabel 4 Eigenwaarden en pecentages verklaarde variantie. Component 1 2 3 4
Total 5,73 2,76 2,20 1,18
Initial Eigenvalues % of Variance 26,04 12,56 9,99 5,35
Cumulative % 26,04 38,61 48,60 53,94
De factoranalyse leverde 4 factoren op met een eigenwaarde van groter dan 1.0, te zien in Tabel 4. Voor de volledig tabel met alle factoren zie bijlage 3. De eerste factor omvatte de items die vielen onder de self-efficacy schaal, deze factor verklaarde 26% van de variantie. De tweede factor verklaarde 12,6% van de variantie. De items die onder deze factor vielen horen bij de schaal zoeken naar werk. Een item van deze schaal viel er echter niet onder. De derde factor verklaarde 9.99% van de variantie. Deze factor omvatte de items die vielen onder de schaal attitude tegenover werk zoeken. Deze drie factoren verklaarden gezamenlijk 48,46 % van de variantie. De vierde factor bestond uit het item:’Hoeveel tijd heeft u de afgelopen tijd besteed aan het opstellen van een re-integratieplan?’ Deze factor verklaart slechts 5% van de variantie. Ten opzichte van de eerste drie factoren is dit vrij weinig. Daarnaast viel dit item onder het kopje werk zoeken, ook al wijkt dit item inhoudelijk van deze schaal af. Het opstellen van een re-integratieplan houdt niet echt concreet zoeken naar werk in zoals het schrijven van sollicitatiebrieven of zoeken naar vacatures, zoals de in de overige items wordt gevraagd. Wanneer in de betrouwbaarheidsanalyse het item wordt verwijderd uit de schaal, stijgt de betrouwbaarheid van α=.83 tot α=.85.
16
Een na het verwijderen van dit item, opnieuw uitgedraaide factoranalyse (variant: principale componenten analyse) leverde bij een eigenwaarde groter dan 1.2 opnieuw drie factoren op, te zien in Tabel 5 (KMO = .85).
Tabel 5 Eigenwaarden en percentages verklaarde variantie
Component 1 2 3
Total 6,15 3,801 1,91
Initial Eigenvalues % of Variance 29,29 18,12 9,11
Cumulative % 29,29 47,41 56,52
Voor de volledige tabel met alle factoren zie bijlage 4. Deze maal verklaarde de eerste factor 29.29% van de variantie en de hierbij horende items vielen opnieuw onder de Self-efficacy-schaal. De tweede factor verklaarde nu 18, 12 % van de variantie en de hier onder vallende items horen bij de schaal van werkzoekgedrag. Bij verwijdering van het item werd het aandeel van het zoeken naar werk in de verklaarde variantie dus groter. De derde factor verklaarde nu 9,11% en de items die hieronder vielen horen bij de schalen attitude tegenover werk zoeken. Uit de factoranalyse kwam naar voren dat self-efficacy, werk zoeken en attitude tegenover werk zoeken ieder een apart deel van de variantie verklaarden en laden op drie aparte factoren. Gezamenlijk verklaarden deze factoren nu 56,52 % van de variantie.
Intercorrelaties In Tabel 6 is te zien dat conform hypothese 2, attitude tegenover werk zoeken positief samenhing met self-efficacy: r=.41, P<.01. Daarnaast hing ook naar verwachting, 17
self-efficacy tegenover werk zoeken significant samen met werk zoeken r=.29, p.01. Ten slotte hing de attitude tegenover werk zoeken significant samen met het werk zoeken r=.28, p,0.1. Tegen de verwachting in hing geen van deze variabelen significant samen met het vinden van een baan. Hiermee wordt hypothese 4 niet ondersteund.
Tabel 6 Intercorrelaties tussen de Variabelen, Range, Betrouwbaarheden, Gemiddelden en Standaard deviatie Variabelen
1
2
3
4
Range Alfa
M
SD
1. Baan gevonden
1.00
2. Self-efficacy over werk
.13
1.00
1-5
.82
3.53
.60
-.02
.41** 1.00
1-5
.83
3.41
.71
.00
.29** .28** 1.00 1-5
.83
3.09
.75
1
zoeken 3. Attitude tegenover werk zoeken 4. Werk zoeken
Noot: Baan gevonden, Self-efficacy over werk zoeken gemeten met 9 vragen, attitude tegenover werk zoeken gemeten met 6 vragen en werk zoeken gemeten met vier vragen. ** p<.01 (tweezijdig, met 108
Mediatie. Hypothese twee, drie worden allereerst getoetst aan de hand van een methode voor het toetsen van mediatie ontwikkeld door Baron en Kenny (1986). Dit is de meest
18
gebruikelijke test voor mediatie in de psychologie. De mediatie wordt met een regressieanalyse getoetst aan de hand van vier stappen. Indien er sprake is van een mediatie dient de situatie er als volgt uit te zien. 1. De onafhankelijke variabele voorspelt de afhankelijke variabele. 2. De onafhankelijke variabele voorspelt de mediator. 3. De mediator voorspelt de afhankelijke variabele. 4. De onafhankelijke variabele voorspelt de afhankelijke variabele niet indien er gecontroleerd wordt voor de mediator. Deze vier stappen werden allereerst toegepast op de relatie tussen attitude tegenover werk zoeken en werk zoeken, waarvan werd verwacht dat deze werd gemedieerd door selfefficacy tegenover werk zoeken. Daarna werd de relatie tussen self-efficacy, werk zoeken en baan gevonden op dezelfde wijze getoetst. In de eerste test voorspelde attitude tegenover werk zoeken significant het zoeken naar werk, r=.28 en p<.01. Tevens voorspelde attitude tegenover werkzoeken significant de self-efficacy, r=.41 en p<0.1. Wanneer wordt gecontroleerd voor self-efficacy neemt de invloed van attitude tegenover werk zoeken af van r=.28 tot r=.19 p<0.1. In het geval van mediatie zou de relatie tussen attitude tegenover het zoeken naar werk en het zoeken naar werk nu niet meer significant moeten zijn. Aangezien dit wel het geval was, is in deze relatie dus geen sprake van mediatie volgens de methode van Baron en Kenny. Hiermee werd geen steun gevonden voor hypothese drie. Voor het tweede gedeelte van het model werd gekeken naar de relatie tussen selfefficacy en het vinden van een baan en daarbij de eventuele mediatie door werk zoeken. Uit de regressieanalyse in Tabel 6 bleek dat in de eerste plaats self-efficacy samenhing
19
met het vinden van baan. Deze relatie is echter niet significant. Opnieuw is er dus geen mediatie gevonden en werd er geen steun gevonden voor hypothese 5. Uitwerking van deze regressie analyses is te zien in Tabel A in bijlage 2. Door de jaren heen is de methode van Baron en Kenny bekritiseerd vanwege: een lage power, een grote kans op een fout van de eerste soort en het niet in staat zijn de centrale vraag te beantwoorden of het indirecte effect significant verschilt van nul en daarnaast in de verwachte richting is (McKinnon, Lookwood, Hoffman, & West, 2002; Preach & Hayes, 2004; Shrout & Bolger, 2002). Om deze redenen werd de mediatie op een nog andere wijze getoetst, namelijk aan de hand van de Sobel-test van Preacher en Hayes (2004). Deze test is gedaan met behulp van een rekenprogramma dat te vinden op de volgende site: www.psych.ku.edu/preacher/sobel/sobel.htm. Opnieuw werd de mediatie getoetst in twee delen. De Sobel-test werkt echter het beste bij een grote groep proefpersonen en is daarmee vooral geschikt voor de toetsing van het eerste deel van het model. Omdat de variabele ‘baan gevonden’ pas bij de vierde meting is gemeten heeft deze een kleinere sample. Echter aan de hand van de Sobel test werd noch voor het eerste, noch voor het tweede deel van het model een significante mediatie gevonden.
Exploratieve analyses In dit onderzoek hing leeftijd negatief samen met het vinden van een baan r=.219, p=.05, wat betekent dat hoe hoger de leeftijd hoe minder vaak men een baan vond. Ondanks dat hing leeftijd positief samen met self-efficacy bij het zoeken naar werk r=.90, p,0.5. De
20
verlaagde kans op het vinden van werk bij een hogere leeftijd verminderde het zelfvertrouwen hieromtrent dus niet. Ook opleidingsniveau bleek significant samen te hangen met self-efficacy bij werk zoeken r=.102, p=.01. Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe meer vertrouwen men had in het eigen vermogen naar werk te zoeken.
Discussie Uit de resultaten van het onderzoek blijkt allereerst dat wanneer attitude tegenover werk zoeken, self-efficacy tegenover werk zoeken en werk zoeken alle drie worden opgenomen in een onderzoek naar het vinden van werk, zij alle drie laden op een aparte factor en gezamenlijk een groot deel van de variantie verklaren. Hier valt echter nog wel op aan te merken dat bij de laatste factoranalyse van een eigenwaarde van 1.2 uit is gegaan, terwijl een eigenwaarde van 1.0 hiervoor wordt voorgeschreven. Er is voor een eigenwaarde van 1.2 gekozen, omdat de resultaten op die manier meer in de verwachting lagen dan bij een eigenwaarde van 1.0. Op basis van een factoranalyse met gebruik van een eigenwaarde van 1.2 kan gezegd worden dat deze drie factoren zich daadwerkelijk van elkaar laten onderscheiden. Daarnaast waren de betrouwbaarheden van de schalen in de vragenlijsten van alle drie de factoren vrij hoog. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de factoren in wezen niet een en de dezelfde factor zijn en dat het onderscheid tussen deze drie factoren dat wordt gemaakt in onderzoek naar het vinden van werk terecht is. De mediaties zoals beschreven in het procesmodel zijn niet uit de resultaten van het onderzoek naar voren gekomen. Hoewel attitude tegenover werk zoeken een significant effect had op werk zoeken werd deze relatie niet gemedieerd door self-
21
efficacy. Daarnaast bleek self-efficacy geen significant effect te hebben op het vinden van een baan en bestond er in dit verband geen mediatie door werk zoeken. Kortom selfefficacy en werk zoeken spelen geen rol als mediator in het vinden van werk. Wel bleek attitude tegenover werk zoeken een significant positieve invloed te hebben op self-efficacy. Dit betekent dat de mening die iemand heeft over werk zoeken, het vertrouwen in de eigen competenties hieromtrent verhoogt. Tevens heeft attitude tegenover werk zoeken een positief effect op werk zoeken. De houding tegenover en de intentie tot werk zoeken leiden blijkbaar tot meer concreet zoeken naar werk. Deze resultaten ondersteunen het onderzoek van Wiener, Oei & Creed (1999), waarbij attitude tegenover werk zoeken, werk zoeken en self-efficacy wat betreft werk zoeken, versterkte. Buiten dit onderzoek en dat van Wiener, Oei en Creed (1999) is de attitude tegenover werk zoeken nog niet vaak onderzocht in relatie tot werk zoeken, self-efficacy tegenover werk zoeken en het vinden van een baan. De resultaten van dit onderzoek benadrukken het belang van dit construct in het werkzoekproces. Self-efficacy had tevens een significante positieve invloed op werk zoeken. Blijkbaar heeft het geloof in de eigen vaardigheden met betrekking tot werk zoeken tot gevolg dat men ook daadwerkelijk meer naar werk gaat zoeken. Dit resultaat ondersteunt wederom het bestaan van deze reeds veel onderzochte relatie (Eden & Aviram, 1993; Kanfer & Hulin, 1985; Rife & Kilty, 1990; Saks & Ashworth, 2000). In tegenstelling tot eerder onderzoek had geen van de variabelen een significant effect op het vinden van een baan. Wellicht komt dit doordat het vinden van een baan alleen in de vierde meting is gemeten en daardoor een kleinere steekproef betrof.
22
Wellicht was dit effect wel gevonden wanneer deze steekproef even groot was als de steekproef van de eerste meting. Tevens zou het kunnen zijn dat de rol van de arbeidsadviseur de relatie tussen werk zoeken, attitude tegenover werk zoeken, self-efficacy en het vinden van een baan heeft verstoord. De arbeidsadviseur zou invloed kunnen hebben uitgeoefend op de attitude tegenover werk zoeken, werk zoeken of de self-efficacy. Hiermee zou het effect van deze drie variabelen op het vinden van een baan kunnen worden verward met de kwaliteiten van de arbeidsadviseur. Eventueel is de invloed van de arbeidsadviseur groter geweest bij het vinden van een baan in de vierde meting dan de invloed van attitude tegenover werk zoeken, self-efficacy en werk zoeken. De rol van de arbeidsadviseur wordt echter niet in dit onderzoek meegenomen. Daarnaast is het mogelijk dat in de zes maanden tussen de eerste meting en de vierde meting er zich een ander verschijnsel heeft voorgedaan dat de relatie met de drie variabelen en het vinden van werk heeft beïnvloedt. Men kan hierbij bijvoorbeeld denken aan het aantrekken van de economie. In het onderzoek is geen controlegroep opgenomen. Mede hierdoor ontbreekt het dit onderzoek aan interne validiteit en zijn uitspraken over causaliteit niet terecht. Het onderzoek geeft echter wel reden tot verder onderzoek waarin attitude tegenover werk zoeken, self-efficacy en werk zoeken alle drie worden onderzocht in relatie tot het vinden van werk. Een experiment waarin deze drie factoren in relatie tot het vinden van werk zouden worden getoetst zal wellicht meer inzicht verschaffen in de richtingen van de verbanden tussen deze factoren. Hierbij is het gebruik van een degelijke nulmeting en een controlegroep aan te raden, zodat er uitspraak gedaan kan worden over
23
de causaliteit. Indien een experiment met een goede interne validiteit inzicht geeft in de richtingen van de verbanden tussen attitude tegenover werk zoeken, self-efficacy en werk zoeken is een grootschalig veldonderzoek zoals in dit verslag beschreven wellicht meer op zijn plaats. Ondanks dat blijkt uit dit onderzoek dat attitude tegenover werk zoeken, selfefficacy en werk zoeken drie van elkaar te onderscheiden factoren zijn die ieder apart invloed op elkaar uit oefenen. Zo onderstreept dit onderzoek nogmaals het verband tussen self-efficacy en werk zoeken. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek het belang van de attitude tegenover werk zoeken. Aangezien attitude verband houdt met zowel self-efficacy als zoeken naar werk is het zeer belangrijk ook deze variabele op te nemen in verder onderzoek naar het vinden van werk. Tevens zijn er wellicht nog andere psychische factoren die eveneens van belang zijn voor het vinden van werk. Men kan hierbij bijvoorbeeld denken aan negativisme en positivisme, die eventueel van invloed zouden kunnen zijn op self-efficacy. Hoewel in dit onderzoek geen mediaties zijn gevonden zou men in een beter opgezet onderzoek wellicht opnieuw op zoek kunnen gaan naar eventuele mediaties. Echter het procesmodel in dit onderzoek was slecht een speculatie naar het daadwerkelijk bestaande verband tussen werk zoeken, attitude tegenover werk zoeken en self-efficacy op basis van eerder gedaan onderzoek. In een beter opgezet onderzoek zou men wellicht op zoek kunnen gaan naar partiële mediaties. De afname van de invloed attitude tegenover werk zoeken op werk zoeken van r=.28 naar r=19 wanneer er wordt gecontroleerd voor self-efficacy is vrij groot en geeft hier dus wel degelijk aanleiding toe. Ook zou in dergelijk onder gekeken kunnen worden naar eventuele moderaties.
24
Verder onderzoek in de vorm van een experiment naar verschillende psychische factoren die een rol spelen het vinden van een baan bieden inzicht in het proces van werk zoeken en vinden. Dergelijke inzichten bieden handvatten om meergerichte en effectieve interventiemethoden te ontwikkelen waarbij de kans op een succesvolle zoektocht wordt verhoogd. Interventiemethoden kunnen de aandacht vestigen op specifieke punten die verbeterd kunnen worden en op deze wijze efficiënt te werk gaan. Deze efficiëntie vermindert het ongemak bij werklozen die re-integratietrajecten moeten doorlopen die niet goed aansluiten op hun behoeften. Tevens kan inzicht in het proces van het zoeken en vinden van werk leiden tot een meer doelgerichte aanpak, die wellicht de kans op succes verhoogt. Succesvolle interventiemethoden en het spoedig vinden van werk verminderen de nadelige gevolgen van werkloosheid, waarmee zowel de persoon zelf als de maatschappij gebaat is.
Literatuurlijst
Ajzen, I. & Fishbein, M. (1980), Understanding attitudes and predicting social behavior, Engelwood Cliffs, NJ: Prentice Hall.
Ajzen, I., & Madden, J. (1985). Prediction of goal-directed behavior: Attitudes, intentions and perceived behavioral control. Journal of Experimental Social Psychology, 20, 453474.
25
Bandura, A. (1977). Self-efficacy: Toward a unifying theory of behavioral change. Psychological review, 2, 191-215.
Bandura, A. (1986). Social foundations of thoughts and action. Eglewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall.
Bandura, A., Reese, L., & Adams, N.E. (1982). Microanalysis of action and fear arousal as a function of differential levels of perceived self-efficacy. Journal of Personality and Social Psychology, 43, 5-21.
Bandura, A., & Wood, R. (1989). Effect of perceived controllability and performance standards on self-regulation of complex decision making. Journal of Personality and Social Psychology, 56, 805-814.
Baron, R.M. & Kenny, D.A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of Personality and Social Research, 51, 1173-1182.
Blau, G. (1994), Testing a two-dimensional measure of job search behavior, Organizational Behavior and Human Decision Processes, 59, 288-312.
Caplan, R.D., Vinokur, A.D., Price, R.H., & Rijn, M van. (1989). Job seeking, reemployment, and mental health: a randomnized field experiment in coping with job loss. Journal of Applied Psychology, 74, 759-769. 26
Catalano, R., (1991). The health effects of economic insecurity. American Journal of Public Health, 81, 1148-1152.
Dooley, D, & Catalano, R. 1980. Economic change as a cause of behavioral disorder. Psychological Bulletin, 87, 450-468.
Eden, D. & Aviram, A. (1993). Self-efficacy training to speed reemployment: Helping people to help themselves. Journal of Applied Psychology, 78, 352-360.
Ellis, R.A. & Taylor, M.S. (1983). Role of self-esteem within the job search process, Journal of Applied Psychology, 68, 632–640.
Hooft, E.A van., Born, M.P., Taris, T.W., & Flier, H van der. (2002). Culturele verschillen in werkzoekgedrag: Motivationele factoren en belemmeringen bij het zoeken naar werk. Gedrag en Organisatie, 15, 52-71.
Liem, R., & Rayman, P. (1982). Health and social costs of unemployment: Research and policy considerations. American Psychologist, 37, 1116-1123.
Kanfer, R., & Hulin, C.L. (1985). Individual differences in successful job-searches following lay-off. Personnel Psychology, 38, 835-847.
27
Kanfer, R., Wanberg, C.R., & Kantrowitz, T.M. (2001). Job search and employment: A personality-motivational analysis and a meta-analytic review. Journal of Applied Psychology, 86, 837-855.
Kessler, R.C., Turner, J.B., & House, J.S. (1987). Intervening processes in the relationship between unemployment and health. Psychological Medicine, 17, 949-961.
MacKinnon, D.P., Lockwood, C.M., Hoffman, J.M., West, S.G., &Sheets, V. (2002). A comparison of methods to test mediation and other intervening variable effects. Psychological methods, 7, 83-104.
McKee-Ryan, F., Song, Z., Wanberg, C.R., & Kinicki, A.J. (2005). Psychological and physical well-being during unemployment: A meta-analytic study. Journal of applied psychologie, 90, 53-76.
Moynihan, L.M., Roehling, M.V., LaPine, M.A., & Boswell, W.R. (2003). A longitudinal study of the relationships among job search self-efficacy, job interviews, and employment outcomes. Journal of Business and Psychology, 18, 207-233.
Nesdale, D., & Pinter, K. (2000). Self-efficacy and job-seeking activities in unemployed ethnic youth. Journal of Social Psychology, 140, 608-614.
28
Preacher, K.J., & Hayes, A.F. (2004). SPSS and SAS procedures for estimating indirect effects in simple mediation models. Behavior Research Methods, Instruments and Computers, 36, 1717-731.
Renegold, M., Sherm,an, M.F., & Fenzel, M. (1999). Getting back to work: self-efficacy as a predictor of employment outcome. Psychiatric Rehabiliation Journal, 22, 361-367.
Rife, J., & Kilty, K. (1990). Job search discouragement and the older worker: Implications for social work practice. Journal of Applied Social Sciences, 14, 71-94.
Rijn, M van., Vinokur, A.D. (1992). How did it work? An examination of the mechanisms through which an intervention for the unemployed promoted job search behavior. American Journal of Community Psychology, 20, 577-597.
Saks, A.M. (2005). Multiple predictors and criteria of job search success. Journal of Vocational Behavior, 168, 400-415.
Saks, A.M., & Ashforth, B.E. (2000). Change in job search and employment outcomes. Journal of Vocational Behavior, 56, 277-287.
Shrout, P.E., & Bolger, N. (2002). Mediation in experimental and nonexperimental studies: New procedures and recommendations. Psychological methods, 7, 422-445.
29
Vinokur, A., Caplan, R.D., & Williams, C.C. (1887). Effects of recent and past stress on mental health: Coping with unemployment among Vietnam veterans and non-veterans. Journal of Applied Psychology, 17, 708-728.
Wanberg, C.R., Kanfer, R., & Rotundo, M. (1999). Unemployed individuals: Motives, Job search Competencies, and job-search constraints as predictors of job seeking and reemployment. Journal of Applied Psychology, 84, 897-910.
Westaby, J.D., & Braithwaite, K.N. (2003). Specific factors underlying reemployment self-efficacy. The Journal of Applied Behavioral Science, 39, 415-437.
Wiener, K. K., Oei, T.P.S., & Creed, P.A. (1999). Predicting Job seeking frequency and psychological well being in the unemployed. Journal of Employment Counseling,36, 6781.
30
Bijlage 2
Tabel A Correlaties tussen variabelen bij toetsing mediatie
Variabelen 1.Attitude 2.Self-efficacy 3.Werk zoeken 4.Baan gevonden Attitude (gecontroleerd voor Self-efficacy) Self-efficacy (gecontroleerd voor Werk zoeken)
1 .41** .28**
2
3
4
.29** .13 .40** .14
31
Bijlage 3 Initial Eigenvalues Component 1
Total 5.730
% of Variance 26.043
Cumulative % 26.043
2
2.763
12.561
38.605
3
2.198
9.990
48.595
4
1.176
5.348
53.942
5
.987
4.486
58.428
6
.957
4.348
62.777
7
.869
3.949
66.726
8
.829
3.769
70.495
9
.772
3.510
74.005
10
.646
2.936
76.942
11
.597
2.715
79.657
12
.552
2.508
82.165
13
.541
2.457
84.622
14
.491
2.234
86.856
15
.469
2.132
88.988
16
.425
1.933
90.921
17
.416
1.890
92.810
18
.391
1.775
94.586
19
.359
1.630
96.216
20
.341
1.548
97.764
21
.286
1.299
99.063
22
.206
.937
100.000
32
Bijlage 4 Initial Eigenvalues Component 1
Total 6.150
% of Variance 29.288
Cumulative % 29.288
2
3.805
18.121
47.409
3
1.914
9.114
56.523
4
1.150
5.478
62.001
5
.993
4.727
66.728
6
.857
4.081
70.809
7
.754
3.590
74.399
8
.648
3.085
77.484
9
.629
2.997
80.481
10
.585
2.788
83.269
11
.518
2.467
85.736
12
.493
2.350
88.086
13
.391
1.863
89.950
14
.388
1.849
91.799
15
.368
1.753
93.551
16
.316
1.503
95.055
17
.255
1.216
96.271
18
.238
1.131
97.402
19
.195
.929
98.331
20
.185
.882
99.213
21
.165
.787
100.000
33