ONTWERP – 30/04/2014
_____________________________
HET STABILITEITSPROGRAMMA
VAN BELGIË
(2014-2017)
_______________________________________
ONTWERP – 30/04/2014
Voorwoord Het stabiliteitsprogramma van België legt de krachtlijnen en de doelstellingen vast voor het begrotingsbeleid in de periode 2014 -2017. Het moet samen gelezen worden met het nationaal hervormingsprogramma. Beide programma’s vormen het nationaal begrotingsplan op middellange termijn. Het werd opgemaakt met als leidraad het document "Guidelines on the format and content of Stability and Convergence Programmes" van 3 september 2012. In toepassing van de samenwerkingsovereenkomst van 13 december 2013 is het stabiliteitsprogramma gebaseerd op het besluit en het overleg van het Overlegcomité van 30 april 2014. Op 30 april 2014 heeft de Ministerraad het stabiliteitsprogramma goedgekeurd. Aangezien er op zondag 25 mei 2014 federale en gewestverkiezingen zijn, bestaat stabiliteitsprogramma
uit
een
louter
indicatief
traject
zowel
voor
de
het
globale
begrotingsdoelstelling als voor de verdeling van de doelstellingen over de verscheidene beleidsniveaus, waarover de volgende regeringen opnieuw zullen moeten overleggen en een beslissing nemen overeenkomstig de procedure voorzien in het samenwerkingsakkoord van 13 december 2013.
ONTWERP – 30/04/2014
Inhoud
1
Inleiding ...................................................................................................................... 1
2
Economische situatie en macro-economische hypothesen ...................................... 3 2.1 De internationale economische omgeving .................................................................. 3 2.2 De evolutie van de conjunctuur in België ................................................................... 4 2.3 De economische vooruitzichten van het Federaal Planbureau .................................... 4
3
Saldo en schuld van de gezamenlijke overheid ...................................................... 9 3.1 Krachtlijnen van het begrotingsbeleid ......................................................................... 9 3.2 De overheidsfinanciën op middellange termijn......................................................... 12 3.2.1 De evolutie van het structureel saldo ........................................................................ 12 3.2.2 Een vertaling naar nominale saldi ............................................................................. 12 3.2.3 Indicatieve verdeling van het traject ......................................................................... 14 3.2.4 De vermindering van de schuldgraad is in lijn met de Europese vereisten............... 16 3.3 Vergelijking met het stabiliteitsprogramma 2013-2016 en sensitiviteitsanalyse ...... 18 3.3.1 Vergelijking met het stabiliteitsprogramma 2013-2016............................................ 18 3.3.2 Gevoeligheidsanalyse ................................................................................................ 19 3.4 Realisaties 2013......................................................................................................... 21 3.5 Begroting 2014 .......................................................................................................... 23 3.5.1 Globale doelstelling................................................................................................... 23 3.5.2 Entiteit I ..................................................................................................................... 23 3.5.3 Entiteit II ................................................................................................................... 24
4
Houdbaarheid van de overheidsfinanciën ............................................................. 27 4.1 De budgettaire kost van de vergrijzing ..................................................................... 27 4.1.1 Het referentiescenario van de SCvV ......................................................................... 27
ONTWERP – 30/04/2014 4.2 Beleidsstrategie ......................................................................................................... 29 4.3 Contingent liabilities ................................................................................................. 30 4.3.1 Entiteit I ..................................................................................................................... 30 4.3.2 Entiteit II ................................................................................................................... 34 5
Kwaliteit van de overheidsfinanciën ...................................................................... 39 5.1 De werkgelegenheid van oudere werknemers bevorderen ........................................ 40 5.2 Werken financieel aantrekkelijker maken en de koopkracht behouden .................... 41 5.3 De verlaging van de loonlasten voor de ondernemingen .......................................... 42 5.4 Het concurrentievermogen van de ondernemingen stimuleren ................................. 43 5.5 Een meer evenwichtige fiscaliteit ............................................................................. 43 5.6 Het beheersen van de uitgaven .................................................................................. 45
6
Institutionele aspecten van de overheidsfinanciën ................................................ 46 6.1 Aanpassing van het begrotingskader aan de Europese regels ................................... 46 6.2 De zesde staatshervorming ........................................................................................ 51
ONTWERP – 30/04/2014
1 Inleiding Sinds de federale regering in december 2011 is aangetreden, heeft ze de Staat hervormd, de overheidsfinanciën gesaneerd en sociale en economische hervormingen doorgevoerd. De zesde staatshervorming is goedgekeurd. De overheidsfinanciën zitten op het goede spoor. Verschillende sociale en economische hervormingen werden opgestart of uitgevoerd. In het raam van het beleid EU2020 zal België zich blijven inzetten voor een beleid dat de dynamiek van de economie wil verbeteren en aldus het maatschappelijk welzijn wil behouden. Net als in andere landen werden de overheidsfinanciën in België getroffen door de financiële crisis in 2008 en de economische crisis die eruit volgde. In 2009 heeft de Europese Commissie een procedure opgestart tegen België wegens een buitensporig begrotingstekort. Ondanks grote saneringsmaatregelen kon het buitensporig tekort niet op tijd worden weggewerkt. Daarop is België in juni 2013 in gebreke gesteld door de Raad van de Europese Unie. Het moest alle maatregelen nemen om zijn nominaal tekort terug te brengen tot 2,7 % van het bbp. Volgens de notificatie van april 2014 van het Instituut voor de Nationale Rekeningen zou het tekort in 2013 2,6 % van het bbp bedragen. In de komende weken zal de Europese Commissie beslissen of België uit de procedure bij buitensporige tekorten mag treden. Voor het eerst houdt het stabiliteitsprogramma rekening met het samenwerkingsakkoord van 13 december 2013 tussen de Federale Overheid, de Gemeenschappen, de Gewesten en de Gemeenschapscommissies betreffende de uitvoering van artikel 3, § 1, van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie. In maart 2014 heeft de Afdeling Financieringsbehoeften van de overheid van de Hoge Raad van Financiën een advies uitgebracht over de globale begrotingsdoelstelling en de verdeling ervan over de verschillende overheidsniveaus. Het Overlegcomité heeft zich op dit advies gebaseerd om te overleggen over de globale begrotingsdoelstelling en de verdeling ervan in nominale en structurele termen. België heeft een begrotingsobjectief goedgekeurd om het structureel tekort te beperken tot 1,4 % van het bbp voor 2014. Dit komt overeen met een nominaal tekort van -2,15 % van het bbp zoals gepland in het ontwerpbegrotingsplan. Vanaf 2015 zou het structureel saldo elk jaar moeten verbeterd worden met bijkomend 0,7 % van het bbp. Dit zou het mogelijk
1
ONTWERP – 30/04/2014 moeten maken in 2016 een structureel evenwicht te bereiken en in 2017 een structureel overschot van 0,75 % van het bbp, wat overeenkomt met de middellangetermijndoelstelling. Dit traject zorgt voor een continue daling van de schuldgraad. Dit globaal traject met begrotingsobjectieven wordt verdeeld onder de verschillende entiteiten van de Belgische overheid. De verdeling die in aanmerking wordt genomen houdt rekening met de zesde staatshervorming. Ze houdt bijgevolg rekening met het mechanisme waarbij entiteit II bijdraagt aan de sanering van de overheidsfinanciën en aan het opvangen van de kosten van de vergrijzing zoals bepaald in de nieuwe bijzondere financieringswet. Aangezien er op zondag 25 mei 2014 federale en gewestverkiezingen zijn, bestaat stabiliteitsprogramma
uit
een
louter
indicatief
traject
zowel
voor
de
het
globale
begrotingsdoelstelling als voor de verdeling van de doelstellingen over de verscheidene beleidsniveaus, waarover de volgende regeringen opnieuw zullen moeten overleggen en een beslissing nemen overeenkomstig de procedure voorzien in het samenwerkingsakkoord van 13 december 2013. Het is ook aan hen dat de verantwoordelijkheid toekomt om de nodige maatregelen te nemen om de aldus vastgelegde doelstellingen te realiseren. Deze maatregelen zullen in detail worden gegeven in hun meerjarenbegrotingsprogramma's. De Zesde staatshervorming is goedgekeurd.
Hierdoor wordt een omvangrijk pakket
bevoegdheden van het federaal niveau naar de gemeenschappen en de gewesten overgedragen. Als resultaat van deze overdracht zullen de gemeenschappen en de gewesten op deze gebieden een eigen samenhangend beleid kunnen voeren in lijn met de bevoegdheden die ze reeds gekregen hebben. De regering heeft van de economische relance een prioriteit gemaakt. Dit is in lijn met de aanbeveling van de Hoge Raad van Financiën. Deze beveelt aan dat het traject moet worden aangevuld met een beleid ter versterking van het groei- en tewerkstellingspotentieel. Daartoe heeft de federale regering, in samenspraak met de gemeenschappen en de gewesten en de sociale partners, het initiatief genomen een competitiviteits-, tewerkstellings- en relancepact uit te werken.
2
ONTWERP – 30/04/2014
2
Economische situatie en macro-economische hypothesen 2.1
De internationale economische omgeving
Aan de verslapping van de mondiale activiteit in 2011 kwam in de tweede helft van 2013 een einde. De groei was steviger in de geavanceerde economieën, in het bijzonder in de Verenigde Staten, zowel als in meerdere opkomende economieën. Verschillende factoren hebben de heropleving van de wereldwijde economische groei in de hand gewerkt, zoals de nieuwe versoepeling van de monetaire politiek in de VS, het minder restrictieve begrotingsbeleid in de eurozone of de expansieve monetaire en budgettaire politiek in Japan. De spanningen op de financiële markten zijn ook afgenomen. Volgens de wintervooruitzichten van de Europese Commissie, bedroeg de mondiale economische groei 2,9 % in 2013. Ze zou de volgende jaren nog oplopen tot 3,6 % in 2014 en 3,9 % in 2015. De Europese economie geraakte uit de recessie in de lente van 2013. In de loop van de drie resterende kwartalen van het jaar werd een lichte groei van het bbp geregistreerd. Rekening houdend met een zeer laag beginpunt, werd in 2013 nog een vermindering van de activiteit met 0,4 % waargenomen in de eurozone en ging het bbp licht vooruit met 0,1% in de Europese Unie (EU), volgens de wintervooruitzichten van de Europese Commissie. In de context van de versnelling van de wereldwijde activiteit, zou de groei van het bbp krachtiger zijn in 2014. Hij zou in de eurozone 1,2 % en in de Europese Unie 1,5% bedragen. De Europese groei zou nog versnellen in 2015 om uiteindelijk 1,8% in de eurozone en 2 % in de Europese Unie te bedragen. De binnenlandse vraag zou het voortouw moeten nemen op de uitvoer als motor van de economische groei. De evolutie van de indicatoren van het ondernemers- en consumentenvertrouwen bevestigt bovendien deze vooruitzichten van de versterking van de groei. Niettegenstaande de versterking van de groei in de meest kwetsbare landen, blijven de verschillen in groei tussen de lidstaten bestaan. Deze verschillen zijn een weergave van de ongelijke ervaringen van de landen tijdens de economische en financiële crisis en hun behoeften aan interne of externe aanpassingen. Er wordt niettemin verwacht dat deze uiteenlopende evoluties in de loop van de tijd zullen afnemen.
3
ONTWERP – 30/04/2014 Zelfs als het Belgische bbp tegen hetzelfde tempo is gestegen als het gemiddelde van de drie voornaamste buurlanden, dan verbergt dit gemiddelde eveneens uiteenlopende evoluties. De prestaties van Frankrijk zijn vergelijkbaar met die van België. De groei was sterker in Duitsland, waar het bbp met 0,4 % toenam. In Nederland, daarentegen, ging het bbp met 1,1 % achteruit. 2.2
De evolutie van de conjunctuur in België
Na meerdere kwartalen van stagnering of achteruitgang, heeft de economische activiteit in België weer aangeknoopt met een positieve groei sinds het tweede kwartaal van 2013. Deze opleving is gebaseerd op een toename van de uitvoer en een herstel van de privéconsumptie. Over het hele jaar is het bbp met 0,2 % gegroeid, terwijl het in 2012 met 0,1 % afnam. De eerder bescheiden stijging van de activiteit in 2013 wordt vooral verklaard door de doorwerking van de negatieve groei in het begin van het jaar. Het Belgisch bbp heeft zich in het eerste kwartaal van 2013 gestabiliseerd, voornamelijk ten gevolge van de traditionele vermindering van de overheidsinvesteringen na lokale verkiezingen. Het bbp nam nadien toe met 0,2 % in de loop van het tweede kwartaal (kwartaal-op-kwartaalgroei). Dit groeipercentage is vervolgens, in navolging van de gehele eurozone, gaandeweg versterkt om uiteindelijk 0,3 % te bedragen in het derde kwartaal en 0,4% in het laatste kwartaal. Het ondernemers- en consumentenvertrouwen is parallel aan deze herneming van de conjunctuur verbeterd. De barometer van de Nationale Bank van België, die het vertrouwen van de ondernemers meet, heeft zich sinds het tweede kwartaal van 2013 duidelijk hersteld. De graadmeter van het consumentenvertrouwen is eveneens gevoelig verbeterd na de forse verslechtering die eind 2012 vastgesteld werd. De indicator nam evenwel af in maart 2014, na de aankondiging van meerdere herstructureringen van ondernemingen. 2.3
De economische vooruitzichten van het Federaal Planbureau
Het begrotingstraject van dit stabiliteitsprogramma is gestoeld op een voorafbeelding van maart 2014 van de economische vooruitzichten op middellange termijn voor de periode 2014-2019 van het Federaal Planbureau. Wat de korte termijn betreft (de jaren 2014 en 2015),
4
ONTWERP – 30/04/2014 zijn deze ramingen gebaseerd op de economische begroting van februari 2014, die aangepast werd om rekening te houden met de meest recente ontwikkelingen. De cijfers aangaande het internationaal economisch klimaat in 2014 en 2015 zijn gebaseerd op de wintervooruitzichten van de Europese Commissie. Voor de volgende jaren bouwt het Federaal Planbureau voort op de economische vooruitzichten van de Europese Commissie, uitgevoerd in het kader van het Europees semester in februari 2014. Volgens deze ramingen zou het bbp van de eurozone, na een stijging met 1,2 % in 2014 en met 1,8 % in 2015, blijven stijgen met een jaarlijks gemiddelde van 1,5 % over de periode 2016-2019. Dit scenario steunt op de hypothese dat de output gap in 2018 zal worden gedicht. De wintervooruitzichten van de Europese Commissie voor 2014 en 2015 dienen als basis voor de hypotheses inzake de olieprijs en inzake de wisselkoers van de euro ten opzichte van de dollar. Er wordt verwacht dat de wisselkoers van de euro zich na 2015 zal stabiliseren en dat de olieprijs zal verhogen met een jaarlijks reëel groeipercentage tussen 1,5 % en 2 %. Het internationaal scenario blijft echter onderhevig aan meerdere onzekerheden. Het stopzetten van de expansieve monetaire politiek in de VS, een heropleving van de Europese schuldencrisis of een inzakking van de Chinese economische groei zouden de herneming van de Europese activiteit kunnen afremmen. Daartegenover zou de mondiale economie sterker kunnen blijken dan voorzien in het geval van een sneller herstel van het vertrouwen in de eurozone of van een grotere toename van de investeringen in de VS.
Tabel 1: Externe omgeving: basishypothesen 2013 0,2 2,7 132,8 103,3 3,6 0,1 1,4 3,5 108,7
Interestvoet korte termijn (jaarlijks gemiddelde) Interestvoet lange termijn (jaarlijks gemiddelde) Wisselkoers USD/€ x 100 (jaarlijks gemiddelde) Nominale effectieve wisselkoers (2005=100) Bbp-groei wereld (exclusief EU) (%) Bbp-groei EU (%) Groei van relevante buitenlandse markten (%) Wereldimport in volume (exclusief EU) Olieprijs (USD) Bron : Federaal Planbureau
5
2014 0,3 2,6 135,7 103,9 4,1 1,5 4,4 5,4 104,1
2015 0,4 2,9 135,7 104,2 4,4 2 5,8 6,1 99,6
2016 0,9 3,3 135,7 104,2 4,6 1,5 5 7,2 102,2
2017 1,5 3,5 135,7 104,2 4,6 1,6 5 7,1 104,9
ONTWERP – 30/04/2014 Het Federaal Planbureau verwacht een groei van het Belgisch bbp met 1,4 % in 2014 en met 1,8 % in 2015. Deze ramingen liggen in lijn met de wintervooruitzichten van de Europese Commissie. De economische activiteit zou in 2014, zoals in de voorgaande jaren, dynamischer zijn in België dan in de eurozone. In 2015 zou het groeitempo van het bbp echter vergelijkbaar zijn met dat van de eurozone. In de loop van de periode 2016-2019, zou het Belgisch bbp met gemiddeld 1,6% stijgen, d.w.z. aan een ietwat hoger tempo dan het gemiddelde van de eurozone. De output gap, die zeer negatief was in 2013 (-2,3 % van het bbp), zou gaandeweg verkleinen om naar het einde van de periode toe te verdwijnen.
Tabel 2: Macro-economische vooruitzichten % verandering, tenzij anders aangegeven 1. Bbp-groei tegen constante prijzen 2. Bbp in lopende prijzen (in miljarden euro) 3. Consumptieve bestedingen van de particulieren 4. Consumptieve bestedingen van de overheid 5. Bruto vaste kapitaalvorming 6. Veranderingen in voorraden en netto aankoop activa 7. Uitvoer van goederen en diensten 8. Invoer van goederen en diensten
2013 in miljard EUR 327,8 381,7
2013
171,3 76,1 63,4 1,7 290,1 277,3
0,6 0,2 -1,6 1,7 1,9 1,3
9. Totale finale vraag (3+4+5) 10. Veranderingen in voorraden en netto aankoop activa 11. Externe balans van goederen en diensten
0,2 1,5
-0,1 -0,4 0,5
2014
2015
2016
1,4 1,8 1,7 2,9 3,5 3,4 Bestanddelen van de groei 1,3 1,6 1,6 1 0,8 1 1,3 3,1 3,1 1,7 1,7 1,6 3 4,1 3,7 2,7 3,9 3,7 Bijdrage tot de groei van het bbp 1,2 1,7 1,7 0 0 0 0,3 0,2 0,1
2017 1,7 3,4 1,6 0,9 2,9 1,6 3,7 3,6 1,6 0 0,1
Bron : Federaal Planbureau
In 2012 heeft de aantasting van het consumentenvertrouwen geleid tot een daling van de uitgaven voor privé-consumptie met -0,3% en tot een verhoging van de spaarquote. Als gevolg van het herwonnen vertrouwen is de spaarneiging van de huishoudens enigszins afgenomen in 2013 en zou deze in 2014 stabiliseren. De uitgaven voor privé-consumptie zijn in 2013 aan een vergelijkbaar tempo als het reëel beschikbaar inkomen gestegen, namelijk aan 0,6 %, en deze trend zou zich doorzetten in 2014, met een stijging van 1,3 %. De evolutie van deze uitgaven beïnvloedt, rekening houdend met het gewicht ervan, die van de interne vraag gevoelig. Het geleidelijk herstel van de bedrijfsinvesteringen in 2013 was ontoereikend om de achteruitgang in 2012 te compenseren, zodat ze over heel 2013 nog met 0,5 % terugliepen. De stijging ervan zou 2,5 % bedragen in 2014 dank zij de verbetering van het vertrouwen van de ondernemingen, de verhoging van de bezettingsgraad van de productiecapaciteit en de
6
ONTWERP – 30/04/2014 gunstige kredietvoorwaarden. De investeringen in woongebouwen zouden een lichte stijging vertonen in 2014, na een daling verleden jaar. Na een beperkte stijging in 2013 (1,9 %) zou de Belgische uitvoer in 2014 opnieuw sterk groeien onder invloed van de sterkere toename van de buitenlandse afzetmarkten en 3 % bedragen. Omwille van de matige toename van de binnenlandse vraag was de stijging van de invoer lager dan die van de uitvoer. De bijdrage van de netto-uitvoer tot de groei zou 0,6 % bedragen in 2013 en 0,2 % in 2014. De vertraging van de inflatie, zoals gemeten aan de hand van de nationale consumptieprijsindex, zette door in 2013. De verhoging van de consumptieprijzen nam af van 2,8 % in 2012 tot 1,1 % in 2013. Die afname is toe te schrijven aan de daling van de onderliggende inflatie en van de prijzen van de energieproducten. De afname van de onderliggende inflatie wordt verklaard door de tragere stijging van de loonkosten en de wijzigingen die zijn aangebracht aan de berekening van de prijsindex, terwijl de daling van de energieprijzen het gevolg is van de verlaging van de prijs van de petroleumproducten en van de toegenomen concurrentie tussen de energieleveranciers. De afname van de inflatie zou doorzetten in 2014; de prijzen zouden met 0,8% stijgen, in het bijzonder als gevolg van de daling van de energieprijzen, die nog versterkt zal worden door de verlaging van de BTW op elektriciteit voor de particulieren. In de periode 2013-2014 zou de inflatie in België onder het gemiddelde van de eurozone liggen.
Tabel 3: Prijsevolutie % verandering
2013 (2005=100) 116,4 118,3 119,6 126 120 113,2 116,3
1. Deflator bbp 2. Deflator consumptieve bestedingen van de particulieren 3. Evolutie HICP 4. Deflator consumptieve bestedingen van de overheid 5. Deflator investeringen 6. Deflator uitvoer van goederen en diensten 7. Deflator invoer van goederen en diensten
Bron : Federaal Planbureau
7
2013
2014
2015
2016
2017
1,4 1,2 1,2 2,1 1 -0,4 -0,4
1,4 0,9 0,9 0,7 1,7 0,6 0,2
1,6 1,3 1,3 1,9 1,7 0,9 0,8
1,6 1,5 1,5 1,8 1,9 1,6 1,7
1,6 1,6 1,6 1,7 1,9 1,8 2
ONTWERP – 30/04/2014 In 2013 heeft de arbeidsmarkt nog niet de gunstige weerslag kunnen ondervinden van het vanaf het tweede trimester van dat jaar waargenomen conjunctuurherstel. De totale werkgelegenheid is gemiddeld over het jaar gedaald met 0,3 %. Op korte termijn zou de verslechtering van de arbeidsmarkt meer uitgesproken zijn dan tijdens de recessie van 2008-2009, met name wegens de impact van bedrijfsherstructureringen en doordat ondernemingen minder gebruik maakten van mechanismen om arbeidskrachten te behouden. De werkgelegenheidsvooruitzichten zouden samen met de heropleving van de economische activiteit verbeteren. De totale werkgelegenheid zou aldus met 0,3 % toenemen in 2014. Deze groei zou op middellange termijn aantrekken tot 0,7 %. De werkgelegenheidsgraad van de bevolking op arbeidsleeftijd (20-64 jaar) zou dalen van 64 % in 2012 tot 63,7 % in 2013, alvorens licht te stijgen tot 63,8 % in 2014. De werkloosheidsgraad volgens de Eurostat-definitie zou 8,4 % blijven in de periode 2013-2014. Hij zou ruim onder de werkloosheidsgraad van de eurozone blijven (12,1 % in 2013 en 12 % in 2014). Dankzij de verbetering van de situatie op de Belgische arbeidsmarkt zou de werkloosheidsgraad vervolgens geleidelijk afnemen en 7,3 % bedragen op het einde van de projectieperiode.
Tabel 4: Evolutie op de arbeidsmarkt % verandering, tenzij anders aangegeven 1. Binnenlandse werkgelegenheid 2. Aantal gewerkte uren 3. Werkloosheidsgraad (% definitie Eurostat) 4. Arbeidsproductiviteit per tewerkgestelde persoon 5. Arbeidsproductiviteit per gewerkt uur 6. Loonkost van werknemers (ESR-code D.1) 7. Loonkost per werknemer
2013 Niveau 4544 7135,4 8,4 72,1 45,9 201,4 53,1
a b c d e f
2013
2014
2015
2016
2017
-0,3 -0,4 8,4 0,4 0,6 1,9 2,3
0,3 0,5 8,4 1,2 0,9 0,9 0,7
0,7 0,7 8,3 1,1 1,1 2,8 2
0,7 0,6 8,2 1 1,1 3,5 2,6
0,8 0,6 7,9 1 1,1 3,3 2,3
a: duizenden; b: miljoen uren; c: duizend EUR; d: EUR; e: miljard EUR; f: duizend EUR Bron : Federaal Planbureau
8
ONTWERP – 30/04/2014
3 Saldo en schuld van de gezamenlijke overheid 3.1
Krachtlijnen van het begrotingsbeleid
Doelstellingen in structurele termen Bij de opmaak van dit stabiliteitsprogramma is de samenwerkingsovereenkomst van 13 december 2013 toegepast. Op basis van het advies de Afdeling Financieringsbehoeften van de overheid van de Hoge Raad van Financiën van maart 2014 heeft het Overlegcomité overleg gehouden over de globale begrotingsdoelstelling van de gezamenlijke overheid en de verdeling ervan in zowel structurele als nominale termen. Het traject voor de gezamenlijke overheid, zoals voorgesteld door de Afdeling Financieringsbehoeften, stoelt op drie principes. Ten eerste dient het uittreden uit de situatie van buitensporig begrotingstekort duurzaam te zijn. Ten tweede kadert het traject in een verderzetten van de begrotingssanering met oog voor de hoge schuldgraad en de hoge te verwachten vergrijzingskosten in België. Ten derde is er aandacht voor het versterken van het groeipotentieel van de economie en het verbeteren van de werkgelegenheid. In zijn advies stelt de Afdeling Financieringsbehoeften van de overheid van de Hoge Raad van Financiën een verbetering vast van de begrotingsresultaten in 2013. In de komende drie jaar moet deze structurele verbetering worden geconsolideerd en voortgezet tegen een stabiel tempo. België behoudt zijn verbintenis om zijn structureel saldo te verbeteren met 0,5 % in 2014. Dit komt overeen met de nominale doelstelling uit het ontwerpbegrotingsplan (-2,15 % van het bbp). In 2016 zou een evenwicht in structurele termen moeten worden gehaald. In 2017 zou de middellangtermijndoelstelling (0,75 %) moeten worden gerealiseerd.
9
ONTWERP – 30/04/2014 Tabel 5: De doelstellingen voor de periode 2014-2017 Omschrijving norm 2013 2014 2015 2016 2017
Geraamd / te realiseren structureel saldo % bbp
Geraamd structureel saldo als startpunt Verbetering structureel saldo met 0,5 % Verbetering structureel saldo met 0,7 % Realiseren van een structureel evenwicht Realiseren van een structureel overschot van 0,75 % of de MTO
-1,9 -1,4 -0,7 0 0,75
De structurele verbetering over de periode 2015-2017 bedraagt jaarlijks 0,7 % van het bbp. Tegen 2017 zal het structureel saldo verbeterd worden met 2,7 % van het bbp ten opzichte van 2013. Het traject resulteert in het uitstel met een jaar van de middellangetermijndoelstelling in vergelijking met het vorig stabiliteitsprogramma. Het gaat wel verder dan het scenario dat gebaseerd zou zijn op de minimale verbeteringen vereist volgens het preventief luik van het Six-Pack voor landen die niet meer onderhevig zijn aan de procedure bij buitensporige tekorten, namelijk een verbetering van het structureel saldo met minstens 0,5 % per jaar. De spreiding van de structurele verbetering over de drie jaren 2015, 2016 en 2017 laat toe om rekening te houden met het groeiend rendement in de tijd van de structurele maatregelen, voornamelijk in de uitgaven. Het verzekert een meerjarig saneringsproces. Door in 2017 de MTO te halen en dit gedurende meerdere jaren vol te houden zal een behoorlijk deel van de begrotingskost van de vergrijzing kunnen worden geprefinancierd. Schuldvermindering Volgens het hier geschetste traject zal de schuldgraad op middellange termijn in voldoende mate afnemen. De schuldgraad van een land uit de eurozone neemt volgens de Europese regelgeving in voldoende mate af, als het verschil tussen de schuldgraad en de referentiewaarde (60% van het bbp) in de loop van drie jaren met gemiddeld een twintigste per jaar afneemt. Een land moet aan deze regel voldoen na een periode van drie jaar vanaf de correctie van het buitensporige tekort. Als België dus in 2014 uit de procedure bij buitensporige tekorten kan stappen, dan zal het in 2017 moeten voldoen aan het schuldcriterium. Het geschetste traject maakt dit mogelijk.
10
ONTWERP – 30/04/2014 De verdeling van het traject onder de entiteiten In een institutionele structuur zoals die van België waar talrijke bevoegdheden en financiële middelen gedecentraliseerd zijn, moet de saneringsinspanning optimaal worden verdeeld. Voortaan gebeurt die verdeling krachtens de samenwerkingsovereenkomst van 13 december 2013. Volgens die overeenkomst worden bij het bijwerken van het stabiliteitsprogramma de begrotingsdoelstellingen van de verschillende beleidsniveaus in nominale en in structurele termen verdeeld door een besluit van het Overlegcomité. Dat besluit moet gebaseerd zijn op een advies van de Afdeling Financieringsbehoeften van de Hoge Raad van Financiën. Voortaan moet ook worden rekening gehouden met de nieuwe bijzondere financieringswet. Deze bevat mechanismen voor de gemeenschappen en de gewesten om bij te dragen tot de sanering van de overheidsfinanciën en de kosten van de vergrijzing. Sanering van de overheidsfinanciën als onderdeel van een breder beleid Dit programma focust op de krachtlijnen van het begrotingsbeleid. Na een periode van economische onzekerheid moet het begrotingsbeleid een evenwicht vinden tussen enerzijds de mogelijks negatieve weerslag op korte termijn van een restrictief begrotingsbeleid op de wereldeconomie en anderzijds de positieve weerslag van een dergelijk beleid op de rentelasten en de economische groei door het herstel van het vertrouwen (van de financiële markten). Aan de hand van een gericht relancebeleid en voldoende aandacht voor de concurrentiepositie van onze economie legt de regering zich toe op de versterking van het economisch groeipotentieel en op de bevordering van de werkgelegenheid. In het nationaal hervormingsprogramma worden de belangrijkste aspecten van dit beleid toegelicht. Ze zullen ook worden behandeld in het vijfde deel van dit stabiliteitsprogramma.
11
ONTWERP – 30/04/2014
3.2
De overheidsfinanciën op middellange termijn
3.2.1 De evolutie van het structureel saldo Het normatieve traject voor de gezamenlijke overheid is gebaseerd op een verbetering van het structurele saldo en op doelstellingen gedefinieerd in structurele termen. Lijn 10 in tabel 6 geeft de doelstellingen van België weer voor de periode 2014-2017. De tabel vertaalt deze structurele doelstelling in een nominaal vorderingensaldo. Het te behalen nominaal saldo in een bepaald jaar zal afhangen van de evolutie van de output gap en de impact van eventuele eenmalige maatregelen. De omzetting van de structurele doelstelling in nominale termen hangt af van de raming van de cyclische component en dus van de potentiële groei en de output gap. Deze gegevens komen in onderstaande berekening van de economische vooruitzichten van het Federaal Planbureau.1
Tabel 6: Samenstelling van het structureel saldo2 In % bbp
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Bbp-groei tegen constante prijzen Werkelijk vorderingensaldo Rentelasten Eenmalige en andere tijdelijke maatregelen Potentiële bbp-groei Output gap Cyclische component van de begroting Cyclisch gecorrigeerd vorderingensaldo (2-7) Cyclisch gecorrigeerd primair saldo (8+3) Structureel saldo (8-4)
2013
2014
2015
2016
2017
0,2 -2,6 3,2 0,6 0,9 -2,3 -1,3 -1,3 1,9 -1,9
1,4 -2,1 3,1 0,3 1,0 -1,9 -1,0 -1,1 2,0 -1,4
1,8 -1,4 3,0 0,0 1,1 -1,2 -0,7 -0,7 2,2 -0,7
1,7 -0,4 2,9 0,0 1,3 -0,7 -0,4 0,0 2,9 0,0
1,7 0,6 2,8 0,0 1,3 -0,3 -0,2 0,8 3,6 0,7
3.2.2 Een vertaling naar nominale saldi Tabel 6 geeft het vorderingensaldo weer van de gezamenlijke overheid zoals het kan worden afgeleid uit de structurele benadering, rekening houdend met de aangenomen output gap.
De methode die het Federaal Planbureau gebruikt en de verschillen met de prognoses van de Europese Commissie worden toegelicht in de nota "Zijn de prognose door de Europese Commissie en de output gap voor België geloofwaardig?" van het Federaal Planbureau (Igor Lebrun, maart 2014).
-
1
-
2
Volgens het hier weerhouden indicatief traject wordt de middellange termijndoelstelling (MTO) van 0,75% van het bbp gerealiseerd in 2017.
12
ONTWERP – 30/04/2014 Voor 2014 werd het nominale saldo genomen dat vastgelegd werd in het overlegcomité van juli 2013 en het ontwerpbegrotingsplan van oktober 2013 (-2,15 %). De verdeling van de inspanning tussen ontvangsten en uitgaven en tussen de verschillende ontvangsten- en uitgavencategorieën in tabel 7 is louter technisch en indicatief. Gezien de verkiezingen van 25 mei 2014 zullen de volgende regeringen de nodige maatregelen moeten nemen om de objectieven te realiseren.
Artikel 9 van de richtlijn
2011/85 verplicht de lidstaten over een meerjarenbegrotingsprogramma te beschikken. Deze bepaling werd in Belgisch recht omgezet in artikel 124/3 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begrotingen van de comptabiliteit van de federale Staat en artikel 16/12 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof. Bij de opmaak van de begroting 2015 zullen de regeringen op deze basis een meerjarenbegrotingsprogramma moeten opmaken dat de hele regeerperiode dekt.
Dit
programma zal onder meer meerjarenbegrotingsdoelstellingen moeten bevatten, prognoses voor elke grote uitgaven- en ontvangstenpost en een beschrijving van het beleid op middellange termijn.
13
ONTWERP – 30/04/2014 Tabel 7: Begrotingsvooruitzichten voor de gezamenlijke overheid (indicatief scenario) 2013 Niveau
2013 2014 2015 2016 2017 %bbp Vorderingensaldo per deelsector 1. Gezamenlijke overheid -9.923 -2,6 -2,1 -1,4 -0,4 0,6 2. Federale overheid -9.549 -2,5 -2,3 -1,5 -0,4 0,6 3. Gemeenschappen en gewesten -64 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 4. Lokale overheid -646 -0,2 0,1 0,1 0,0 0,0 5. Sociale verzekeringsinstellingen 335 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 Gezamenlijke overheid 6. Totale ontvangsten 198.316 52,0 51,1 51,3 51,7 52,3 7. Totale uitgaven 208.239 54,6 53,3 52,8 52,2 51,8 8. Vorderingensaldo -9.923 -2,6 -2,1 -1,4 -0,4 0,6 9. Interestbetalingen (EDP) 12.091 3,2 3,1 3,0 2,9 2,8 10. Primair saldo 2.168 0,6 1,0 1,6 2,5 3,4 11. Eenmalige en tijdelijke maatregelen 2.179 0,6 0,3 0,0 0,0 0,0 Belangrijkste componenten van de ontvangsten 12. Totale belastingen 118.510 31,1 31,1 31,3 31,6 32,0 12a. Belastingen op productie en invoer 49.304 12,9 12,9 12,8 12,8 12,9 12b. Belastingen op inkomen, vermogen,... 65.234 17,1 17,2 17,7 17,9 18,2 12c. Kapitaalbelastingen 3.971 1,0 1,1 0,9 0,9 0,9 13. Sociale bijdragen 65.971 17,3 16,8 16,8 17,0 17,1 14. Inkomen uit vermogen 4.208 1,1 0,8 0,8 0,8 0,9 15. Andere 9.627 2,5 2,4 2,3 2,3 2,3 16. Totale ontvangsten 198.316 52,0 51,1 51,3 51,7 52,3 p.m. Gobale heffing 186.917 49,0 48,5 48,7 49,2 49,7 Belangrijkste componenten van de uitgaven 17. Consumptieve bestedingen (bezoldigingen en intermediair 63.990 verbruik) 16,8 16,3 16,0 15,7 15,3 18. Sociale uitkeringen 101.157 26,5 26,3 26,1 26,0 25,9 waarvan Werkloosheidsuitkeringen 8.775 2,3 2,2 2,1 2,0 1,9 19. Interestlasten 12.091 3,2 3,1 3,0 2,9 2,8 20. Subsidies 9.978 2,6 2,3 2,4 2,4 2,4 21. Bruto-investeringen in vaste activa 6.293 1,6 1,5 1,6 1,6 1,6 22. Andere 14.731 3,9 3,7 3,8 3,7 3,7 23. Totale uitgaven 208.239 54,6 53,3 52,8 52,2 51,8
3.2.3 Indicatieve verdeling van het traject De verdeling tussen Entiteit I en Entiteit II gebeurt op basis van het principe dat Entiteit II en haar deelentiteiten een nominaal evenwicht moeten hebben in de volledige beschouwde periode, namelijk van 2014 tot en met 2017, met een uitzondering voor de jaren 2014 en 2015, waarin het geheel van de lokale besturen een overschot van 0,1 % van het bbp dient te realiseren. Dit komt overeen met de investeringscyclus van de lokale besturen, waarbij in niet-verkiezingsjaren een overschot dient te worden gerealiseerd om investeringen die vooral voorvallen in verkiezingsjaren te kunnen financieren.
14
ONTWERP – 30/04/2014 Tabel 8: Verdeling van het traject3 In % bpp Entiteit I
2014
2015
2016
2017
Structureel saldo Vorderingensaldo
-1,8% -2,3%
-1,1% -1,5%
-0,1% -0,4%
0,7% 0,6%
Structureel saldo Vorderingensaldo Gezamenlijke overheid Structureel saldo Vorderingensaldo
0,4% 0,1%
0,4% 0,1%
0,2% 0,0%
0,1% 0,0%
-1,4% -2,1%
-0,7% -1,4%
0,0% -0,4%
0,7% 0,6%
Entiteit II
Verdeling van het traject binnen entiteit I Bij entiteit I wordt voor de sociale zekerheid het evenwicht behouden.
Er wordt dus
uitgegaan van de hypothese dat de federale Staat via een evenwichtsdotatie blijft waarborgen dat er in ESR-termen een evenwicht is in de sociale zekerheid.4 Verdeling van het traject binnen entiteit II Het evenwichtstraject voor het geheel van de gemeenschappen en gewesten wordt in het voorstel van de Afdeling bereikt door voor elke gemeenschap en elk gewest een nominaal evenwicht voor te schrijven in de periode 2014-2017. Op basis van dit nominaal evenwicht wordt dan het structureel saldo berekend per deelentiteit. In haar advies doet de Afdeling een voorstel voor deze berekening. Dit voorstel bestaat er in om de cyclische component van de begroting te verdelen over de verschillende deelentiteiten volgens hun respectieve aandelen in de finale uitgaven.5 Een overzicht van de structurele en nominale saldi van de verschillende deelentiteiten wordt gegeven in bijlage 1.
Volgens het hier weerhouden indicatief traject wordt de middellange termijndoelstelling (MTO) van 0,75% van het bbp gerealiseerd in 2017.
-
3
-
4
-
5
Deze technische hypothese vormt geen voorafname op de besluitvorming ter zake van de volgende regering.
Dit gebeurt met uitzondering van de werkloosheidsuitgaven die toegewezen worden aan Entiteit I en het (marginale) cyclische bestanddeel bij de ontvangsten dat verdeeld wordt in functie van het aandeel van elke Entiteit in de fiscale ontvangsten. Zie bijlagen 6.3. en 6.4. van het Advies “Begrotingstraject ter voorbereiding van het stabiliteitsprogramma 2014-2017”, Hoge Raad van Financiën, Afdeling ‘Financieringsbehoeften van de overheid’, maart 2014.
15
ONTWERP – 30/04/2014 De volgende regeringen zullen opnieuw moeten overleggen en een beslissing nemen, overeenkomstig de procedure voorzien in het samenwerkingsakkoord van 13 december 2013.
3.2.4 De vermindering van de schuldgraad is in lijn met de Europese vereisten In de jaren voor de financiële en economische crisis was de schuldgraad geleidelijk afgenomen. De financiële en economische crisis heeft de schuldgraad echter opnieuw sterk doen stijgen. Dit was het gevolg van zowel endogene als exogene factoren. Bij afnemend bbp stijgt de schuldgraad bijvoorbeeld zelfs bij gelijkblijvende schulden. Ook werden de landen van de Europese Unie geconfronteerd met grote begrotingstekorten. Zo waren er bepaalde sociale voorzieningen (zoals werkloosheidsuitkeringen) die toenamen in de crisis. Daarnaast moesten de overheden echter ook ingrijpen om de financiële sector te stabiliseren. Daarenboven was er de weerslag op de schuld van de verschillende Europese steunoperaties en -mechanismen. Gezien de hoge schuldgraad en de gevoeligheid van de Belgische economie voor plotse renteschommelingen, had de Belgische regering zich ertoe verbonden de schuldgraad onder de 100 % van het bbp te houden. Daartoe werden talrijke maatregelen genomen. Bij het derde kwartaalrapport in maart 2014 over het buitenmatig tekort werd de schuldgraad geraamd op 99,9 % in 2013 en op 99,6 % voor 2014. De consolidatieperimeter werd door het Instituut voor de Nationale Rekeningen echter uitgebreid, zodat de schuldgraad geraamd wordt op 101,5 % in 2013 (notificatie van het INR van april) en op 101,2 % in 2014. Voor de komende jaren zal men dankzij een positieve groei en een vermindering van het financieringssaldo kunnen rekenen op een endogene daling van de schuldgraad. Tussen 2014 en 2017 zou er een daling van de schuldgraad met 8 % van het bbp moeten gerealiseerd worden. Dat betekent een daling van de schuldgraad van ongeveer 2,7 % per jaar, wat meer is dan de verplichtingen die voortvloeien uit de Europese regelgeving.6
-
De regelgeving bepaalt dat de schuld elk jaar moet dalen met een 1/20ste van het verschil tussen de schuldgraad en de drempel van 60 % van het bbp. Deze jaarlijkse daling is berekend als een gemiddelde over drie jaar. Voor een lidstaat die uit de procedure bij buitensporige tekorten treedt, wordt deze vereiste beschouwd als voldaan als die staat voldoende vooruitgang heeft geboekt gedurende een overgangsperiode 6
16
ONTWERP – 30/04/2014
Tabel 9: Bepalende factoren voor de schuldgraad op middellange termijn In % bbp
2013
1. Schuldgraad 2. Evolutie van de schuldgraad
101,5 101,2 99,4 96,7 93,2 0,4 -0,3 -1,8 -2,7 -3,5 Bepalende factoren evolutie brutoschuldgraad 0,6 1,0 1,6 2,5 3,4 3,2 3,1 3,0 2,9 2,8 -0,7 0,3 0,2 0,2 0,2 1,1 -0,6 -2,0 -2,9 -3,7 3,2 3,1 3,0 3,0 3,0
3. Primair saldo 4. Interestbetalingen 5. Exogene factoren die de schuldgraad beïnvloeden p.m. Endogene factoren p.m. Impliciet interestniveau (in %)
2014
2015
2016
2017
van drie jaar. Zie artikel 2, 1bis van verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten.
17
ONTWERP – 30/04/2014 3.3
Vergelijking met het stabiliteitsprogramma 2013-2016 en sensitiviteitsanalyse
3.3.1 Vergelijking met het stabiliteitsprogramma 2013-2016 Het saneringstraject dat België voorstelt in het kader van het huidige stabiliteitsprogramma zet de afbouw van het tekort en de overheidsschuld voort in lijn met het vorige stabiliteitsprogramma en beantwoordt aan de eisen ter zake vooropgesteld door de Raad van de Europese Unie. Tabel 10 vergelijkt de groeihypothesen alsook de begrotingsdoelstellingen in de opeenvolgende stabiliteitsprogramma’s. De economische groei wordt verwacht relatief vergelijkbaar te zijn met de prognoses van vorig jaar. Er wordt een stijging van de groei verwacht tot 2015 (1,8 %). De groei zou zich stabiliseren vanaf 2016 (1,7 %). België heeft conform de aanbevelingen van de Hoge Raad van Financiën beslist het structureel evenwicht uit te stellen tot 2016. In het vorige programma was dit voorzien voor 2015. Het doel is de MTO te bereiken in 2017 (0,75 %). De schuldgraad ligt hoger dan wat vorig jaar werd verwacht. Dit kan grotendeels worden verklaard door de uitbreiding van de consolidatieperimeter door het INR in april 2014. Vanaf 2014 wordt een continue afbouw van de schuldgraad ingepland. Het blijft noodzakelijk de schuld af te bouwen en begrotingsoverschotten op te bouwen op middellange termijn om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen in de context van de vergrijzing van de bevolking.
18
ONTWERP – 30/04/2014
Tabel 10: Vergelijking met het vorig stabiliteitsprogramma7 En % du PIB
2013
2014
2015
2016
2017
0,2 0,2 0,0
1,5 1,4 -0,1
1,6 1,8 0,2
1,7 1,7 0,0
1,7
-2,5 -2,6 -0,1
-2,0 -2,1 -0,1
-0,5 -1,4 -0,9
0,4 -0,4 -0,8
0,6
-1,8 -1,9 -0,1
-1,2 -1,4 -0,2
0,0 -0,7 -0,7
0,7 0,0 -0,7
0,7
100,0 101,5 1,5
99,0 101,2 2,2
96,5 99,4 2,9
93,0 96,7 3,7
93,2
Bbp-groei Vorige bijwerking Huidige bijwerking Verschil Vorderingensaldo Vorige bijwerking Huidige bijwerking Verschil Structureel saldo Vorige bijwerking Huidige bijwerking Verschil Brutoschuldgraad Vorige bijwerking Huidige bijwerking Verschil
3.3.2 Gevoeligheidsanalyse Zoals reeds aangegeven blijven de economische vooruitzichten onzeker in een context van schuldencrisis in de eurozone en onzekerheid op de financiële markten. In die context is het overeenkomstig de Code of Conduct van belang sensitiviteitsanalyses uit te voeren op de macro-economische parameters voor het traject dat in dit stabiliteitsprogramma is uitgetekend. Er worden twee alternatieve scenario’s onderzocht. Het eerste scenario gaat uit van een vertraging van de economische groei met 0,5 procentpunt per jaar over de periode 2014-2017, of 2 % gecumuleerd over de beschouwde periode. Het tweede scenario gaat er van uit dat de groei van het bbp in de periode 2014-2017 jaarlijks 0,5 procentpunt hoger ligt dan in de basishypothese.
-
Volgens het hier weerhouden indicatief traject wordt de middellange termijndoelstelling (MTO) van 0,75% van het bbp gerealiseerd in 2017. Voor 2016 werd in het vorige stabiliteitsprogramma een structurele doelstelling van 0,75% van het bbp voorgesteld, wat in voorliggend stabiliteitsprogramma afgerond wordt als 0,7% van het bbp. 7
19
ONTWERP – 30/04/2014 Bij deze analyse wordt uitgegaan van een constante elasticiteit van de overheidsfinanciën ten opzichte van het bbp zoals deze worden geschat door de Europese Commissie, namelijk 0,55 voor België8. In het geval van een hogere groei wordt het vorderingensaldo mechanisch sneller positief. Bij een groei die 0,5 % hoger zou liggen dan het referentiescenario, zou het vorderingensaldo in 2014 met 0,27 % bbp verbeteren. In 2017 zou de impact op het vorderingensaldo van een groei die elk jaar 0,5 % hoger ligt dan het referentiescenario 1,1% bbp bedragen. In dit scenario zou in 2016 een nominaal overschot van 0,5 % van het bbp worden gerealiseerd. In 2017 zou een overschot van 1,7 % van het bbp worden gerealiseerd. In dit geval wordt bijgevolg eveneens een versnelde schuldafbouw (in % van het bbp) gerealiseerd. Bij een lagere groei dan verwacht is de impact ook jaarlijks 0,27 % bbp, wat betekent dat in 2014 het vorderingensaldo zou verslechteren met 0,27 % bbp. Dit zou oplopen tot 1,1 % bbp in 2017. Die toename van het tekort wordt verklaard door enerzijds inkomstenfactoren, zoals een daling van de belastinginkomsten, en anderzijds uitgavenfactoren, in het bijzonder een stijging van de werkloosheidsuitkeringen.
Tabel 11: Impact van groeischommelingen op het vorderingensaldo In % bbp
2013
2014
2015
2016
2017
Stabiliteitsprogramma Reële BBP-groei Vorderingensaldo
0,2 -2,6
1,4 -2,1
1,8 -1,4
1,7 -0,4
1,7 0,6
Positieve afwijking met 0,5 procentpunt Reële BBP-groei Vorderingensaldo
1,9 -1,8
2,3 -0,9
2,2 0,5
2,2 1,7
Negatieve afwijking met 0,5 procentpunt Reële BBP-groei Vorderingensaldo
0,9 -2,4
1,3 -2,0
1,2 -1,2
1,2 -0,5
Gilles Mourre, George-Marian Isbasoiu, Dario Pernoster and Matteo Salto, ‘The cyclically-adjusted budget balance used in the EU fiscal framework : an update’, Economic Papers 478 (European Commission), March 2013. 8
20
ONTWERP – 30/04/2014 3.4
Realisaties 2013
In haar stabiliteitsprogramma 2013-2016 van april 2013 heeft de Belgische regering voorzien om het structureel saldo voor 2013 terug te brengen van -2,9 % naar -1,8 %. Dit kwam overeen met een beperking van het nominaal vorderingensaldo tot 2,5 % van het bbp. Op basis van de berekening van de Europese Commissie heeft de Raad van de Europese Unie in zijn besluit van 21 juni 2013 bepaald dat België in 2013 zijn tekort moet beperken tot 2,7 % van het bbp, om een voldoende veiligheidsmarge te behouden ten opzichte van de 3 %grens. Op het Overlegcomité op 2 juli 2013 heeft de federale overheid zich ertoe verbonden het tekort van entiteit I te beperken tot 2,4 % van het bbp (-9.289 miljoen EUR), met een veiligheidsmarge van 226 miljoen EUR hierin inbegrepen. Voor entiteit II dient rekening te worden gehouden met een reserve om het geraamd tekort van de lokale besturen te compenseren en met een correctie voor de bijdrage tot het responsabiliseringsmechanisme voor de pensioenen. Aldus zouden de gemeenschappen en gewesten hun tekort moeten beperken tot -173 miljoen EUR (of -0,05 % van het bbp). Het geraamd vorderingensaldo van de lokale besturen bedroeg op het moment van deze beslissing -260 miljoen EUR. Globaal werd de doelstelling voor het vorderingensaldo van entiteit II dus vastgelegd op -433 miljoen EUR of -0,11 % van het bbp. De meeste recente ramingen van het INR (notificaties van april 2014) gaan uit van een tekort van 2,6 % van het bbp voor 2013.
Tabel 12: Vorderingensaldi 2011-2013 In % van het BBP
2011 Realisaties
2012 Realisaties
Gezamenlijke overheid
-3,8
-4,1
Stabiliteits programma -2,5
Entiteit I
-3,4 -3,5 0,1
-3,6 -3,6 0,0
Entiteit II
-0,4
Structureel saldo
-3,4
Federale overheid Sociale zekerheid
2013 Overlegcomité
Realisaties
-2,5
-2,6
-2,5 -2,5 0,0
-2,4 -2,4 0,0
-2,4 -2,5 0,1
-0,5
0,0
-0,1
-0,2
-2,9
-1,8
-1,8
-1,9
21
ONTWERP – 30/04/2014 Het resultaat in termen van nominaal vorderingensaldo (2,6 %) ligt dicht bij de doelstellingen vastgelegd in het stabiliteitsprogramma (2,5 %) en de beslissing van het Overlegcomité (2,5 %) en is beter dan deze vastgelegd in de ingebrekestelling van België, in juni 2013, door de Raad van de Europese Unie. Voor entiteit I bedraagt het tekort 2,4 % van het bbp. De doelstelling vastgelegd door het Overlegcomité is nageleefd. De minder goede resultaten voor de federale overheid kunnen gecompenseerd worden door een licht overschot in de sociale zekerheid. Entiteit II zou 2013 afsluiten met een tekort van 0,2 % terwijl de doelstelling 0,1 % bedroeg. Deze overschrijding is toe te schrijven aan de lokale overheden.
22
ONTWERP – 30/04/2014 3.5
Begroting 2014
3.5.1 Globale doelstelling Beslissing van het overlegcomité van 17 juli 2013 Voor 2014 heeft het overlegcomité een doelstelling voor het vorderingensaldo van entiteit I bepaald van -2,25 % van het bbp en een overschot van 0,1% van het bbp voor entiteit II. De respectievelijke doelstellingen voor entiteit I en entiteit II moeten aangepast worden voor de impact van het niet storten door de Gemeenschappen en Gewesten van het bedrag dat dient om de voorziene stijging van de responsabiliseringsbijdrage met betrekking tot de pensioenen van hun ambtenaren (132 miljoen EUR) te dekken. Er wordt dus een bedrag van 132 miljoen EUR gereserveerd in de begrotingen van de Gemeenschappen en Gewesten conform de beslissing van het overlegcomité van 17 juli 2013. Ontwerpbegrotingsplan Het ontwerpbegrotingsplan 2014 is in oktober 2013 opgesteld op basis van deze beslissing van het overlegcomité van 17 juli 2013.
3.5.2 Entiteit I Om zijn doelstelling voor 2014 te bereiken heeft de federale regering bij de opmaak van de initiële begroting discretionaire maatregelen genomen voor een totaal van 2.761,7 miljoen EUR. Deze maatregelen betreffen zowel besparingen op de primaire uitgaven als nieuwe inkomsten of relancemaatregelen. Deze maatregelen werden in detail weergegeven in het in oktober 2013 ingediende ontwerpbegrotingsplan. Om haar doelstelling te halen heeft de federale regering op 17 januari 2014 een omzendbrief goedgekeurd over begrotingsbehoedzaamheid. De omzendbrief beschrijft de aanpak en de methode om de begrotingsdoelstelling van 2014 te halen.
Het gaat om bewarende
maatregelen die aan de federale en programmatorische overheidsdiensten, het Ministerie van Landsverdediging en de federale politie worden opgelegd. Hij geldt ook voor de instellingen van openbaar nut, gelijkaardige diensten die van de federale overheid afhangen en de instellingen van sociale zekerheid.
23
ONTWERP – 30/04/2014 Concreet voorziet de omzendbrief in :
Een blokkering voor de FOD’s en POD’s van de personeelskredieten ten belope van 2 %, de werkingskredieten van 15% en de investeringskredieten van 20 %. Een identieke blokkering wordt doorgevoerd voor de te consolideren instellingen voor het gedeelte van hun uitgaven gedekt door een dotatie.
Een vrijgave (25 % per trimester) van de niet-geblokkeerde vastleggings- en vereffeningskredieten voor de FOD’s en POD’s;
Een doorgedreven maandelijkse opvolging van de uitvoering van de begroting van de FOD’s en POD’s, de te consolideren instellingen en de instellingen van de sociale zekerheid.
Daarnaast heeft de regering een planning voor de begrotingswerkzaamheden opgesteld. Deze voorzag in een begrotingscontrole eind maart die gebaseerd is op een nota van het monitoringcomité. Deze begrotingscontrole heeft de doelstelling van -2,25 % van het bbp voor Entiteit I bevestigd.
3.5.3 Entiteit II9 a) De Vlaamse Gemeenschap De begroting 2013 van de Vlaamse Gemeenschap is afgesloten met een beperkt overschot. Daarmee realiseert de Vlaamse regering opnieuw haar doelstelling van een begroting in evenwicht, het derde evenwicht op rij. Ook voor 2014 is een begroting in evenwicht goedgekeurd door het Vlaamse Parlement. Gezien 2014 een jaar van regeringswissel is, werd ook een rem gezet op de kredieten 2014: slechts 7/12en van de voorziene begrotingskredieten worden vrijgegeven. Deze maatregel verzekert dat de volgende Vlaamse regering op een correcte manier aan haar werkzaamheden zal kunnen beginnen, en nog voldoende mogelijkheden zal hebben om bij te sturen waar nodig.
-
Deze sectie is gebaseerd op de bijdragen van de verschillende gefedereerde entiteiten voor het opstellen van het rapport in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten van maart 2014. 9
24
ONTWERP – 30/04/2014
b) Het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap De begrotingen voorzien een overschot van 86.525 duizend EUR voor het Waals Gewest en een tekort van -92.251 duizend EUR voor de Franse Gemeenschap. De werkzaamheden voor de begrotingscontrole 2014 zijn afgerond. De regering van het Waals Gewest en de regering van de Franse Gemeenschap hebben de omzendbrief goedgekeurd op 27 februari 2014. Krachtens de decreten van 15 en 20 december 2011 strekt deze begrotingscontrole ertoe de weerslag te evalueren van de nieuwe ramingen van de macro-economische parameters uit de economische begroting van 12 februari 2014 op de vooruitzichten van de ontvangsten en de kredieten voor uitgaven in 2014. Het resultaat ervan wordt vergeleken met de begrotingsdoelstelling die beide regeringen hebben vastgelegd bij de opmaak van de oorspronkelijke begroting 2014. In dit stadium worden de begrotingsdoelstellingen van het Waals Gewest en van de Franse Gemeenschap bevestigd.
c) Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Conform aan de afspraken die op het interfederaal overleg zijn gemaakt, heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest haar tekort in ESR-termen volledig weggewerkt in de begroting 2014. Meer zelfs, ze is er voor het eerst sinds jaren in geslaagd een begroting met een licht overschot van 6 miljoen EUR op te stellen. In die begroting wordt bovendien rekening gehouden met de aan haar gevraagde bijdrage in de sanering van de globale openbare financiën voor een bedrag van 17,7 miljoen EUR, een bedrag dat in mindering wordt gebracht van de voorziene doorstortingen vanwege de federale overheid. Met de begroting 2014 wordt bijgevolg de structurele omslag gemaakt van begrotingen met een tekort naar begrotingen met een overschot, en dit 2 jaar vroeger dan gepland.
25
ONTWERP – 30/04/2014 d) Franse Gemeenschapscommissie De begrotingsdoelstelling van de COCOF, zijnde een evenwicht in ESR-termen, wordt integraal behouden. Momenteel wordt geen enkele begrotingscontrole gepland. e) Duitstalige Gemeenschap Sinds het begrotingsjaar 2013 houdt de Duitstalige gemeenschap in haar jaarlijkse begroting rekening met de uitgaven die de verantwoordelijkheid over de pensioenuitgaven voor haar personeel meebrengt, met inbegrip van het onderwijzend personeel. Bij de begrotingsopmaak van de initiële begroting bedroeg het structureel tekort van de Duitstalige gemeenschap 6,029 miljoen EUR. De begroting voor het jaar 2014 voorziet een tekort van 29,8 miljoen EUR. De regering van de Duitstalige gemeenschap heeft voor 2015 een ontwerpbegroting opgesteld waarbij er een begrotingsevenwicht is. De Duitstalige gemeenschap houdt een voortdurend toezicht op de uitvoering van haar begroting. De werkzaamheden met betrekking tot de begrotingscontrole 2014 zijn afgerond. Deze hebben de doelstelling bevestigd.
26
ONTWERP – 30/04/2014
4 Houdbaarheid van de overheidsfinanciën De houdbaarheid van de overheidsfinanciën op middellange en lange termijn vormt een belangrijke uitdaging, voornamelijk omwille van de budgettaire gevolgen van de vergrijzing. De omvang van deze gevolgen wordt gemeten door de “budgettaire kost van de vergrijzing” die sinds 2002 jaarlijks wordt berekend door de Studiecommissie voor de Vergrijzing (punt 1 hieronder). Om aan deze uitdaging het hoofd te bieden, heeft de Belgische overheid een strategie ontwikkeld die in lijn ligt met de drieledige langetermijnstrategie op Europees vlak (punt 2). Belangrijke maatregelen en hervormingen hebben nu reeds bijgedragen aan de concretisering
van
deze
strategie.
De
evaluatie
van
de
houdbaarheid
van
de
overheidsfinanciën kan overigens ook worden beïnvloed door het bestaan en de evolutie van “contingent liabilities” (punt 3).
4.1
De budgettaire kost van de vergrijzing
Het meest recente verslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing (SCvV) dateert van juli 201310. Dit verslag geeft een geactualiseerde evaluatie weer van de budgettaire kost van de vergrijzing, die gedefinieerd wordt als de groei van de totale sociale uitgaven over een bepaalde periode.
4.1.1 Het referentiescenario van de SCvV De raming van de kost van de vergrijzing uit het verslag van 2013 van de Studiecommissie houdt rekening met het grootste deel van de structurele hervormingen inzake pensioenen, werkloosheid met bedrijfstoeslag, werkloosheid, loopbaanonderbreking en tijdskrediet, die in december 2011 werden beslist en analyseert in detail de hervorming van de pensioenbonus en van het leeftijdscomplement. Volgens het referentiescenario waarnaar de SCvV verwijst, zouden de totale sociale uitgaven toenemen van 25,8 % bbp in 2012 tot 31,2 % bbp in 2060, hetgeen een budgettaire kost van de vergrijzing van 5,4 % inhoudt tussen 2012 en 2060. De twee componenten die aan de basis liggen van deze toename, zijn de pensioenuitgaven en de kosten voor de gezondheidszorg.
-
10
Hoge Raad van Financiën, Studiecommissie voor de Vergrijzing, Jaarverslag, juli 2013.
27
ONTWERP – 30/04/2014 Tussen 2012 en 2060 zouden de uitgaven voor pensioenen met 4,5 % bbp stijgen (van 10,2 tot 14,7 % bbp), terwijl de kosten voor de gezondheidszorg met 2,6 % zouden stijgen (van 8,1 tot 10,7 % bbp). De
overige
sociale
uitgaven
(arbeidsongeschiktheid, werkloosheid,
werkloosheid met bedrijfstoeslag, gezinsbijslag en andere) zouden in totaal met 1,7 % bbp afnemen om 5,7% van het bbp te bereiken in 2060. Onder de in aanmerking genomen hypotheses, zouden in het bijzonder de werkloosheidsuitgaven dalen met 0,9 % bbp tegen 2060.
Tabel 13: Budgettaire gevolgen van de vergrijzing (in % bbp)
Pensioenen Werknemersregeling Zelfstandigenregeling Overheidssector Gezondheidszorg Arbeidsongeschiktheid Werkloosheid Werkloosheid met bedrijfstoeslag Kinderbijslag Overige sociale uitgaven Totaal p.m. Lonen van het onderwijzend personeel
2012 10,2 5,6 0,8 3,9 8,1 1,7 2,0 0,4 1,6 1,7 25,8
2018 11,0 6,2 0,9 4,0 8,3 1,8 1,8 0,3 1,6 1,7 26,6
2030 13,6 7,8 1,1 4,7 9,0 1,7 1,3 0,3 1,6 1,7 29,1
2060 14,7 8,3 1,1 5,3 10,7 1,4 1,1 0,3 1,4 1,5 31,2
20122018 0,8 0,6 0,0 0,1 0,2 0,1 -0,2 -0,1 0,0 0,0 0,7
20182060 3,7 2,1 0,2 1,3 2,4 -0,3 -0,6 0,0 -0,3 -0,2 4,6
20122060 4,5 2,8 0,3 1,4 2,6 -0,2 -0,9 -0,1 -0,3 -0,2 5,4
4,2
4,0
4,1
4,1
-0,2
0,1
-0,1
Bron: Hoge Raad van Financiën, Studiecommissie voor de Vergrijzing, Jaarverslag, juli 2013, p. 34
De SCvV heeft in haar Verslag van 2013 een evaluatie gemaakt van de impact op de kost van de vergrijzing (door de impact op de uitgaven voor het geheel van de pensioenstelsels) van de introductie van de nieuwe pensioenbonus. De introductie van de nieuwe pensioenbonus zou moeten leiden tot een vermindering van de uitgaven voor het geheel van de pensioenstelsels van 0,6 % in 2020 en van 2,0 % in 2060. In 2060 zal de aldus voorziene besparing overeenkomen met een daling van 0,3 % bbp van deze uitgaven. De progressiviteit die voorkomt uit deze vooruitzichten is gelieerd aan het feit dat de hervorming van de pensioenbonus slechts betrekking heeft op de toekomstige generaties die van een pensioen zullen kunnen genieten. Bijgevolg, zolang de begunstigden van een stelsel niet geconfronteerd zijn geworden met de nieuwe bepalingen betreffende de pensioenbonus zullen de door de hervorming gerealiseerde besparingen toenemen.
28
ONTWERP – 30/04/2014 Daarnaast heeft de uitvoering van de pensioenbonus (sinds 2006) en van het leeftijdscomplement (sinds 2000) tot gevolg dat alle pensioengeneraties slechts zullen betrokken zijn in de loop van de jaren 2030, hetgeen de progressiviteit versterkt van de besparingen volgens de cijfers van de SCvV. 4.2
Beleidsstrategie
Het begrotingsbeleid is steeds een belangrijk element geweest van de Belgische strategie om de budgettaire gevolgen van de vergrijzing op te vangen. Dit is echter slechts een onderdeel van de strategie van de Belgische overheid die steunt op drie fundamentele beleidslijnen. De overheid heeft ervoor gekozen om de overheidsfinanciën geleidelijk aan te laten evolueren naar het evenwicht waarbij de economische groei gevrijwaard wordt. De verschillende beleidsniveaus hebben zich geëngageerd in de realisatie van het budgettaire evenwicht. De verlaging van de schuldgraad die daaruit moet volgen, laat toe om de toekomstige rentelasten te verminderen, waarbij de aldus gecreëerde marge met name gebruikt kan worden om het hoofd te bieden aan de stijgende uitgaven inzake sociale bescherming.
In haar advies heeft de Afdeling Financieringsbehoeften een scenario
onderzocht waarbij na het in dit stabiliteitsprogramma voorgestelde traject de MTO nog 5 à 6 jaar wordt aangehouden waarna het vorderingensaldo geleidelijk weer zou dalen, van 0,6 % bbp in 2023 tot ongeveer -1 % vanaf 2040. In dit scenario zou het mogelijk worden om ongeveer 2/3 van de geraamde vergrijzingskosten op te vangen. De tweede beleidslijn is economisch van aard en betreft de verhoging van de werkgelegenheidsgraad en de stimulering van het productiepotentieel. Bij een hoger aantal actieve personen wordt de financieringslast van de sociale uitgaven meer verdeeld. De derde pijler van de Belgische strategie om het hoofd te bieden aan de vergrijzingsuitdaging, bestaat erin om de sociale zekerheid te hervormen om de houdbaarheid ervan te verhogen en om een sterke, betaalbare en solidaire sociale zekerheid te bestendigen.
29
ONTWERP – 30/04/2014 Deze drie pijlers van de strategie zijn van elkaar afhankelijk in de zin dat de in een beleidslijn gerealiseerde vooruitgang de andere beleidslijnen versterkt. Zo moedigen de momenteel door
de
overheid
gerealiseerde
structurele
hervormingen
inzake
pensioenen en
arbeidsmarkt aan om langer te werken, herwaarderen zij het werken en dienen zij een aanzienlijke stijging van de werkgelegenheidsgraad en een daling van de budgettaire kost van de vergrijzing te verzekeren (zie hierboven). De beleidslijnen bestendigen tezelfdertijd de toekomst van het systeem van pensioen door herverdeling en versterken de gelijkheid tussen werknemers ten opzichte van dit systeem. 4.3
Contingent liabilities
De houdbaarheid van de overheidsfinanciën wordt niet alleen bepaald, naast andere factoren, door de evolutie van de vaststaande verplichtingen van de overheid, maar ook door die van de voorwaardelijke verplichtingen (contingent liabilities). Die voorwaardelijke verbintenissen maken geen deel uit van de overheidsschuld maar vormen slechts een potentiële
schuld.
Wanneer
waarborgen
worden
ingeroepen,
leiden
ze
tot
kapitaaloverdrachten en hebben ze aldus een ongunstige weerslag op het vorderingensaldo en bijgevolg op de overheidsschuld.
4.3.1 Entiteit I De federale overheid heeft tot nu toe nog nooit een betaling moeten uitvoeren in het kader van een waarborgovereenkomst gesloten tijdens de financiële crisis met een financiële instelling. In het kader van de financiële crisis sinds 2008 werden en worden door de federale overheid waarborgen toegekend op enerzijds interbankenleningen van Dexia en anderzijds op gestructureerde risicovolle activa van enkele financiële instellingen. Met de overeenkomst ondertekend op 24 januari 2013 werd het definitieve waarborgplafond ten gunste van Dexia verlaagd van 90 tot 85 miljard EUR en werd de verdeelsleutel van België verlaagd van 60,5 % tot 51,41 %. Aldus werd de maximale blootstelling van België aan de groep Dexia verlaagd van 54,45 miljard EUR tot 43,7 miljard EUR. De vermindering van de waarborgvergoedingen (van 90 tot 5 basispunten) wordt gecompenseerd door een belangrijke verlaging van de gelopen risico’s. De gewaarborgde interbancaire financiering van Dexia, die bestaat uit de
30
ONTWERP – 30/04/2014 uitdovende oude waarborgregeling van 2008 en de waarborgen die werden verstrekt krachtens de regeling van december 2011, vormt met een uitstaand bedrag van 39,8 miljard EUR op 31 december 2013, veruit het grootste deel van de gewaarborgde schuld van de financiële sector. Daarnaast kon de beperkte staatswaarborg (1,5 miljard EUR) ten gunste van BNP Paribas Fortis vervroegd worden beëindigd op 18 december 2012 en werd op 19 december 2012 de waarborgovereenkomst tussen de federale Staat en KBC herzien en werd daarbij voorzien in een vorm van een voorwaardelijke premiekorting bij een versnelde afbouw door KBC van de resterende risico’s. Op 31 december 2013 waarborgde de Staat van de oorspronkelijke portefeuille van vijftien Collateral Debt Obligations (CDO’s) van KBC nog maar drie CDO’s die een risico van maximum 4,7 miljard EUR vertegenwoordigden. De maximale waarborg van Fortis Cashes (Ageas) is in 2013 stabiel gebleven op 870,9 miljoen EUR. Tenslotte werd in augustus 2013 de gewaarborgde schuld van Royal Park Investments (RPI), de ‘bad bank’ van ex-Fortis, helemaal terugbetaald, nadat de portefeuille ervan op 27 april 2013 werd verkocht, waardoor de overheidsschuld met 0,9 miljard EUR kon worden verminderd. In het algemeen neemt het totale bedrag van de aan de financiële instellingen verleende waarborgen normaal verder geleidelijk af naarmate de gedekte portefeuilles door het natuurlijke verloop en het actieve beheer ervan verminderen. Aldus bedroeg eind februari 2014 het uitstaande waarborgbedrag ten gunste van de financiële instellingen 44,145 miljard EUR, wat ondanks de stijging van de gewaarborgde schuld van Dexia een afname is ten opzichte van eind 2013 (45,36 miljard EUR). De uitstaande verstrekte waarborg aan Dexia in 2013 is de enige van de actieve waarborgen die nog kan stijgen, en maximaal tot 43,70 miljard EUR. Afgezien van de waarborgen toegekend in het kader van de financiële crisis vanaf 2008 was er globaal gezien een dalende trend van de schulden van instellingen of ondernemingen waarvan de schuldendienst gewaarborgd is door de federale Staat. Eind 2013 bedroeg die door de Staat gewaarborgde schuld 4,55 miljard EUR. Aldus bedroeg de totale door de federale Staat gewaarborgde schuld – tevens inclusief de beperkte schulden voor de schoolgebouwen van de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap - eind december 2013 49,9 miljard EUR of 13,1 % bbp. Dit is een opmerkelijke daling ten opzichte van eind
31
ONTWERP – 30/04/2014 2012 (64,4 miljard EUR of 17,1 % bbp), ondanks de lichte toename van de gewaarborgde schuld van Dexia. Als vergoeding voor het toekennen van de waarborgen (service fee) in het kader van de financiële crisis werd op basis van vastgestelde rechten door de federale overheid in 2011 728,9, in 2012 748,9 en in 2013 541,7 miljoen EUR. Voor dit jaar zouden die niet-fiscale ontvangsten volgens de recentste raming 371,1 miljoen EUR bedragen in de kasoptiek. Volledigheidshalve dient er nog op gewezen dat België als eurolidstaat ook waarborgen toekende aan de leningen van de EFSF in verhouding tot zijn aandeel in het kapitaal van de ECB (thans 3,7 %). Die waarborgen zijn niet meegerekend bij de ‘contingent liabilities’ omdat de door de EFSF verstrekte leningen door Eurostat tot de bruto geconsolideerde overheidsschuld worden gerekend. Eind 2013 verhoogde de weerslag van de steun via het EFSF de Belgische overheidsschuld cumulatief over 2011, 2012 en 2013 met 6,65 miljard EUR (of 1,7 % bbp). De functie van het EFSF is overgenomen door het European Stability Mechanism in oktober 2012. Tenslotte dient nog vermeld dat ook de gewesten en gemeenschappen waarborgen hebben toegekend, die in het kader van de Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten, naast de Staatswaarborgen ook zullen worden gepubliceerd. Omdat de schuldgraad onderworpen blijft aan het risico van de (gedeeltelijke) uitoefening van de verleende waarborgen en omdat daarom de blootstelling van de overheid op de financiële sector een rol speelt bij het bepalen door de ratingagentschappen van de rating van een overheid, wordt alles in het werk gesteld door de federale overheid en de betrokken instellingen om de risico’s van de financiële sector goed op te volgen en te beheersen. Het Agentschap van de schuld volgt het risico van de uitvoering van de Staatswaarborgen op basis van door de banken verplicht te rapporteren gedetailleerde gegevens, nauwgezet op. Uit onderzoek van deze instelling blijkt dat eind december 2013 voor twee begunstigde instellingen er globaal gezien geen risico is en voor één instelling er op 24 maanden een zwak risico is.
32
ONTWERP – 30/04/2014 In het algemeen dient voorts vermeld dat de afgelopen jaren de Belgische banksector versterkt is onder meer door de afname van de risicovolle blootstellingen en de inkrimping van hun balanstotaal. Daarenboven zal de implementatie van de op 4 april 2014 in de Kamer goedgekeurde bankenwet (Wet op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen) de banken versterken en de consumenten en spaarders nog meer beschermen. Dit zal onder meer geschieden door een verbod op handelsactiviteiten voor eigen rekening van de bank en de beperking van de riskante beleggingen voor derden alsmede door een verstrenging van de kapitaalstandaarden.
Tabel 14: Contingent liabilities (enkel de Federale Overheid) % bbp Garanties Waarvan : met betrekking tot de financiële sector
2013 28/02/2014 (1) 13,07 12,48 11,88 11,25
(1)Voor de schoolgebouwen van de Franse Gemeenschap en van de Vlaamse Gemeenschap geldt de toestand op 31 december 2013 van een historische schuld van vóór 1988.
33
ONTWERP – 30/04/2014 4.3.2 Entiteit II11 a) De Vlaamse Gemeenschap Het totaal uitstaand bedrag op 31/12/2013 van de door het Vlaams Gewest gewaarborgde schulden bedraagt 11,7 miljard EUR. De lijst van de gewaarborgde schulden door het Vlaams Gewest is divers maar kan opgedeeld worden in drie grote categorieën: 1)
waarborgen aan (lokale) overheden 2)
waarborgen gedekt door activa en 3) economische waarborgen. De verdeling van de lijst over deze categorieën geeft een goed beeld van het risicoprofiel van de verleende waarborgen. De eerste groep is de groep van gewaarborgde (lokale) overheden. Het risico dat de Vlaamse overheid loopt op deze waarborgen is beperkt. Ze zijn namelijk verstrekt aan lokale overheden of in min of meerdere mate verzelfstandigde agentschappen van de Vlaamse overheid zelf. Deze eerste categorie wordt vooreerst gesubsidieerd vanuit de Vlaamse overheid. Bovendien heeft de Vlaamse overheid veelal een controlerende functie via regeringscommissarissen (agentschappen) of het Agentschap Binnenlands Bestuur (lokale overheden). Hierdoor kan de Vlaamse overheid de financiële situatie van die actoren opvolgen of soms zelf beïnvloeden. Die laatsten zijn dan ook meestal opgenomen in de geconsolideerde schuld van ofwel de Vlaamse overheid of de lokale besturen. De uitstaande gewaarborgde schuld op 31/12/2013 van deze categorie bedraagt 1,0 miljard EUR. De tweede categorie van verleende waarborgen door het Vlaamse Gewest is gedekt door onderliggende activa. Veelal beschikt de Vlaamse overheid hier over voldoende zekerheden om de uitgewonnen bedragen in substantiële mate terug te winnen. Die zekerheid is in vele gevallen een hypotheek al of niet in eerste orde. De Vlaamse Gemeenschap verleent in sommige gevallen echter ook waarborgen aan de passiefzijde van vennootschappen zonder directe band met hun actief, bijvoorbeeld aan de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) en het Vlaams Woningfonds (VWF). De financiële gezondheid van de entiteiten van die gewaarborgde leningen wordt opgevolgd door de Vlaamse overheid om tijdig mogelijke financieringsrisico’s te kunnen detecteren. Hierdoor is ook het risico op uitwinning van een
-
Deze sectie is gebaseerd op de bijdragen van de verschillende gefedereerde entiteiten voor het opstellen van het rapport in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten van maart 2014. 11
34
ONTWERP – 30/04/2014 waarborg bij die categorie zeer beperkt. De uitstaande gewaarborgde schuld op 31/12/213 van deze categorie bedraagt 9,6 miljard EUR. Een derde categorie betreft de waarborgen verleend aan bedrijven ter versterking van de economie en innovatie. Deze categorie is de meest risicovolle voor de Vlaamse overheid. Het waarborg-percentage betreft hier echter bijna nooit de volle 100% van de lening. Weliswaar zijn veelal pari passu-overeenkomsten opgemaakt met de banken of kan de waarborg pas uitgewonnen worden nadat alle (persoonlijke) zekerheden benut zijn. De uitstaande gewaarborgde schuld op 31/12/2013 van deze categorie bedraagt 1,1 miljard euro. b) Franse Gemeenschap De Franse Gemeenschap heeft zich borg gesteld in vier dossiers.
Le Palace
Bij de renovatie van de bioscoop le Palace, heeft de Franse Gemeenschap zich borg gesteld voor twee bankleningen aangegaan door de vzw le Palace voor een totaalbedrag van 8 975 175 EUR (BTW inbegrepen buiten herziening). De Franse Gemeenschap betaalt de twee leningen terug aan le Palace, er is dus geen enkel risico. Uitstaand bedrag op 31/12/2013: 0,54 miljoen EUR.
RTBF
De waarborg werd ingeschreven in het begrotingsdecreet van de uitgaven. Er werd nooit beroep gedaan op de waarborg; risico: 0 Uitstaand bedrag op 31/12/2013: 80,3 miljoen EUR
Bois Saint-Jean
De Franse Gemeenschap heeft aan de intercommunale Ecetia voor 50 jaar een erfpacht toegestaan op het gebied Bois Saint-Jean; deze 50 jaar werden later ingekort tot eind 2033. Ecetia heeft in 2008 een lening voor 25 jaar van 25,1 miljoen euro afgesloten bij Ecetia finances (gemengde intercommunale) met het oog op de wederopbouw van de Country Hall en van een bijkomende sporthal. Terugbetaling met constante annuïteiten van 1,743 miljoen
35
ONTWERP – 30/04/2014 EUR, met een eerste vervaldatum op 1/2/2009. De Franse Gemeenschap verleent een garantie van goede afloop voor deze lening. Ecetia
heeft
het
beheer
beheersvennootschap,
SA
van Bois
de
Bois
Saint-Jean-site
Saint-Jean,
waarin
de
toevertrouwd Franse
aan
een
Gemeenschap
meerderheidsaandeelhouder is, tegen een jaarlijkse huurprijs van 1,743 miljoen EUR. Bij het verstrijken van de erfpacht, wat overeenstemt met het einde van de lening, wordt de infrastructuur opnieuw eigendom van de Franse Gemeenschap. Uitstaand bedrag op 31/12/2013: 22,1 miljoen EUR. Risico : 0
Gemeenschappelijk Waarborgfonds voor Schoolgebouwen (administratieve dienst met boekhoudkundige autonomie zonder rechtspersoonlijkheid)
De Gemeenschap staat borg voor het bedrag, aangezien het fonds deel uitmaakt van haar consolidatiekring en geen institutionele eenheid vormt in ESR-termen). Uitstaand bedrag op 31/12/2013 : 484,7 miljoen EUR Beroep op de waarborg : 0,6 miljoen EUR in 7 jaar Verwaarloosbaar risico c) Waals Gewest De regering van het Waals Gewest kent regelmatig een gewestwaarborg in eerste of lagere rang toe op financiële activa en passiva. In het algemeen is het financieel risico voor het Gewest erg klein. Met uitzondering van de landbouwstructuren, waarvoor de regering waarborgen biedt op leningen die landbouwers en landbouwbedrijven afsluiten voor investeringen of op rollende fondsen in land- en tuinbouw in het kader van het Investeringsfonds voor Landbouw (Fonds d’Investissement Agricole) en van de Investeringssteun voor landbouwontwikkeling (Aide à l’investissement pour le Développement en Agriculture), werd er nooit een beroep gedaan op waarborgen toegekend in eerste rang. Voor de landbouwstructuren liggen de bedragen waarop aanspraak gemaakt werd erg laag.
36
ONTWERP – 30/04/2014 Momenteel worden waarborgen in eerste rang uitsluitend toegekend voor financiële passiva (leningen, kredietlijnen, verplicht financieringsprogramma, enz.) van overheidsinstellingen. Bij elke toekenning hoort een specifiek besluit van de regering en een controle door de administratie op alle fasen tot de daadwerkelijke toekenning van de gewestwaarborg. Bovendien superviseert en controleert het Waals Gewest deze instellingen volledig. Daarenboven staat tegenover het merendeel van de toegekende waarborgen een waardevol actief (vastgoed, financiële activa, enz.). Naast de waarborgen die in eerste rang worden toegekend, bestaan er gewestwaarborgen “van goede afloop” op bepaalde categorieën leningen die door huisvestingsmaatschappijen aan particulieren toegekend worden. Het gaat feitelijk om een gewestwaarborg op financiële activa in derde rang. Wanneer een particulier tekortschiet bij de afbetaling van een lening toegekend door een van de huisvestingsmaatschappijen waarop een gewestwaarborg ligt, is de waarborg die in eerste rang wordt uitgeoefend de hypotheek samen met de verschillende zakelijke zekerheden die op deze lening slaan. Als er na de uitvoering van deze waarborg nog een saldo overblijft, zal een solidariteitsfonds het saldo aanzuiveren. Dit fonds wordt gestijfd met een heffing vooraf van 20 basispunten bij de toekenning van elke lening. Als het fonds niet volstaat moet het Waals Gewest dit fonds rechtstreeks opnieuw stijven. De combinatie van al deze elementen met de controles die door de bedrijfsrevisoren uitgevoerd worden bij elke instelling en de verplichting voor deze instellingen om rekeningen in evenwicht voor te leggen beperken het financiële risico van de gewestwaarborg zeer sterk. d) Brussels Hoofdstedelijk Gewest Het uitstaande bedrag op 31/12/2013 van de door het Gewest gewaarborgde schulden bedraagt 2,7 miljard EUR. Sinds 1999 ligt de jaarlijkse beroepsgraad op de waarborg op het globaal uitstaande bedrag bijzonder laag. Vier entiteiten staan voor meer dan 80 % van de door het Gewest gewaarborgde schulden: Het Brussels Gewestelijk Herfinancieringsfonds van de Gemeentelijke Thesaurieën (BGHGT), de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer (BMWB), het Woningfonds van het
37
ONTWERP – 30/04/2014 Brussels
Hoofdstedelijk
Gewest
en
Hydrobru
(Brusselse
intercommunale
voor
waterdistributie en sanering). Voor het BGHGT en het Woningfonds dekt de totale gewaarborgde schuld de bankleningen van deze instellingen. Het uitstaande bedrag van deze leningen wordt gebruikt om leningen toe te staan aan de gemeenten (BGHGT) en hypothecaire kredieten aan particulieren (Woningfonds). Deze twee soorten leningen houden weinig risico’s in. Stevige financiële activa dekken dus de door het Gewest gewaarborgde schulden voor een gelijkwaardig bedrag. Wat de BMWB betreft, bestaan de door het Gewest gewaarborgde schulden voor 90 % uit commerciële schulden bij bedrijf Aquiris dat de Brusselse zuiveringsstations uitbaat. Deze commerciële schulden worden gefinancierd door de inkomsten die de BMWB uit een bijdrage op de prijs van het water haalt. Aangezien de BMWB het bedrag van deze bijdrage bepaalt, is het risico dat de waarborg aangesproken wordt voor de 615 miljoen EUR aan commerciële schulden bijna onbestaande. Voor Hydrobru dekt de waarborg leningen (onder meer bij de EIB). Hydrobru haalt zijn inkomsten uit de verdeling en de verkoop van water waarvan hij de prijs bepaalt. Het risico dat de waarborg aangesproken wordt voor die 165 miljoen EUR is dus bijna onbestaande. e) Franse gemeenschapscommissie De COCOF heeft in 2012 voor een maximumbedrag van 6 miljoen EUR waarborgen verleend voor de leningen van het Institut bruxellois francophone pour la Formation Professionnelle. In 2013 ging het College akkoord met het ontwerp van hypothecaire inschrijving en het bezwaren met een volmacht van een grond waarvan de COCOF de eigenaar is en wil een lening waarborgen van 4.961.000 EUR die de vzw HOPPA heeft afgesloten om een dagcentrum en een huisvestingscentrum voor gehandicapten te bouwen. Deze waarborgen zijn gedekt door activa. Er is dus weinig risico voor de begroting van de COCOF.
38
ONTWERP – 30/04/2014
5 Kwaliteit van de overheidsfinanciën12 De Belgische regering geeft voorrang aan het voortzetten van een duurzame sanering van de overheidsfinanciën om een houdbare en evenwichtige economische groei te verzekeren. Hiertoe werd een geloofwaardige strategie van begrotingssanering opgesteld met aandacht voor een evenwichtige verdeling van de inspanning tussen ontvangsten en uitgaven. De uitvoering van de structurele hervormingen van de arbeidsmarkt en van de pensioenen uit het regeerakkoord is nagestreefd. Het doel van deze hervormingen is een toename van de werkgelegenheidsgraad, voornamelijk bij ouderen, en het stimuleren van het groeipotentieel van de economie. De relancestrategie die in juli 2012 werd aangenomen, is eveneens verder ontwikkeld. Deze strategie beoogt het aanzwengelen van de economische activiteit, een versterking van de koopkracht van de burgers, een bevordering van het concurrentievermogen van de ondernemingen en het versoepelen van de creatie van kwaliteitsvolle banen. In dezelfde lijn werd in november 2013 een Interfederaal Pact voor Competitiviteit, Werkgelegenheid en Relance afgesloten tussen de federale regering en de Gewesten en Gemeenschappen. De synergie en de samenwerking tussen deze beleidsniveaus zijn op verschillende domeinen versterkt. Bij de vaststelling van nieuwe ontvangsten heeft de regering eraan gehouden de inkomsten uit arbeid te vrijwaren. Bovendien werd een hele reeks maatregelen genomen om de lasten op arbeid te verlichten en zo de werkgelegenheid te bevorderen. De fiscaliteit is ook billijker gemaakt door een betere bijdrage van de verschillende inkomstencategorieën. Er is gestreefd naar een grotere efficiëntie van de publieke uitgaven om besparingen te realiseren, waarbij tegelijkertijd kwaliteitsvolle publieke diensten aan de burgers aangeboden worden. De strikte opvolging van de uitgaven is bovendien versterkt.
-
Een meer gedetailleerde beschrijving van de hieronder voorgestelde maatregelen bevindt zich in het Nationaal Hervormingsprogramma 2014 van België. 12
39
ONTWERP – 30/04/2014 5.1
De werkgelegenheid van oudere werknemers bevorderen
België heeft de ambitie om de tewerkstellingsgraad van oudere werknemers, die in België relatief zwak is, nog te laten toenemen. Er zijn nieuwe maatregelen genomen om deze werknemers ertoe aan te zetten hun activiteiten te verlengen en om op deze wijze de effectieve pensioenleeftijd te verhogen. Daarenboven zijn verschillende eerder genomen maatregelen met het oog op het bereiken van deze doelstelling, in werking getreden. In 2014 is het systeem van de pensioenbonus hervormd en geharmoniseerd tussen de verschillende pensioenstelsels. Een financiële aanmoediging wordt toegekend aan de oudere werknemer die zijn activiteit verlengt tot minstens één jaar nadat is voldaan aan de voorwaarden voor een vervroegd pensioen. Het bedrag van de bonus is forfaitair en progressief. De bonus wordt tevens toegekend tot na de wettelijke pensioenleeftijd. Bovendien zijn de voorwaarden om toe te kunnen treden tot het vervroegd pensioen (minimaal vereiste leeftijd en anciënniteit) opnieuw verstrengd. Om werkloosheidsvallen uit te sluiten zullen vanaf 2015 aanpassingen aangebracht worden aan het overlevingspensioen. Momenteel wordt het bedrag van een dergelijk pensioen beïnvloed
door
de
combinatie
met
een
maximaal
begrensd
inkomen.
De
uitkeringsgerechtigden worden er dus toe aangezet hun professionele activiteit te verminderen of zelfs de arbeidsmarkt te verlaten. Het overlevingspensioen zal vervangen worden door een overgangsuitkering voor personen onder de 45 jaar. De werkloosheidsvallen zullen uitgeschakeld worden omdat deze uitkering volledig gecumuleerd kan worden met een beroepsinkomen. De leeftijd van 45 jaar zal geleidelijk opgetrokken worden tot 50 jaar tegen 2025. De uitkering zal beperkt worden in de tijd in functie van de aanwezigheid van kinderen ten laste. Het beginsel van eenheid van loopbaan is versoepeld. Volgens dit beginsel kon een volledig wettelijk pensioen uit maximum 45 loopbaanjaren bestaan. Voor de berekening van het pensioen zal dit beginsel voortaan gebaseerd zijn op het aantal loopbaandagen in plaats van het aantal kalenderjaren. Meer dan 45 loopbaanjaren en onvolledige loopbaanjaren kunnen op deze manier meegerekend worden. Bovendien zal de pensioenberekening vanaf heden de laatste gewerkte maanden van het jaar van pensionering meetellen. De werkende bevolking
40
ONTWERP – 30/04/2014 zal zo aangemoedigd worden om de professionele activiteiten ook na 1 januari van het jaar van pensionering verder te zetten. De aanvullende pensioenen van de tweede pijler zullen meer toegankelijk gemaakt worden door de oprichting van een wettelijk kader dat tot doel heeft om de verschillen tussen het arbeiders- en bediendenstatuut geleidelijk uit te wissen tussen nu en 2025. Het bedrag van deze pensioenen hangt voornamelijk af van de lengte van de loopbaan van de werknemer. In het Vlaams Gewest is de begeleiding van werkzoekenden uitgebreid tot personen van 60 jaar. De aanpak is ook aangepast om tegemoet te komen aan de specifieke noden van deze leeftijdscategorie. 5.2
Werken financieel aantrekkelijker maken en de koopkracht behouden
De sociale bonus (vermindering van de persoonlijke sociale bijdragen) en de fiscale bonus (belastingkrediet) zijn nog versterkt ten voordele van de lage inkomens. Hun loon wordt zo verhoogd zonder bijkomende lasten voor de werkgever met zich mee te brengen. Sinds 2014 wordt de sociale bonus automatisch geïndexeerd en verhoogt hij bij elke indexering van het minimumloon. Bovendien heeft de federale regering, in het kader van het eerder vermelde Pact, besloten de fiscale bonus in 2015, 2017 en 2019 met telkens 50 miljoen euro te verhogen. Ten gevolge van de nieuwe toegewezen bevoegdheden heeft de Vlaamse regering eveneens besloten om, vanaf het laatste trimester van 2014, 125 miljoen euro uit te trekken voor lastenverlagingen, vooral ten voordele van jongeren en ouderen. Verscheidene sociale uitkeringen, met name de forfaitaire en minimumuitkeringen, zijn in september 2013 verhoogd door een welvaartsaanpassing. Deze welvaartskoppeling is bevestigd in het kader van het Interfederaal Pact voor Competitiviteit, Werkgelegenheid en Relance. Door de ondersteuning van de koopkracht van de gezinnen met de meest bescheiden inkomens, worden dankzij deze maatregelen de vraag, en bijgevolg, de economische groei gestimuleerd.
41
ONTWERP – 30/04/2014 5.3
De verlaging van de loonlasten voor de ondernemingen
De vraag naar werk wordt gestimuleerd door nieuwe verminderingen van fiscale en parafiscale lasten voor de werkgevers. Deze zijn algemeen of toegespitst op bepaalde groepen, voornamelijk de lage inkomens of jongeren. Het basisforfait van de structurele lastenvermindering werd verhoogd ter compensatie van het afschaffen van de carensdag van de arbeiders in het kader van de gelijkschakeling van de arbeiders- en bediendenstatuten. De verlaging van sociale bijdragen van de werkgevers ten voordele van de lage inkomens werd versterkt door een indexering van het plafond dat bepaalt welke inkomens als lage inkomens beschouwd kunnen worden. De kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) zijn tot aanwervingen aangemoedigd dankzij de uitbreiding van de verlaging van de patronale bijdragen voor de indienstneming van een vierde en een vijfde werknemer. Daarbij genieten deze kmo’s, op fiscaal vlak, van een verhoging van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing. De financiering van deze maatregel komt gedeeltelijk voort uit de inkomsten die voortgebracht worden door de “fairness tax”. Het plan Activa, gericht op laaggeschoolde jongeren, is nog versterkt door een uitbreiding van de doelgroep. Een vermindering van de patronale bijdragen wordt toegekend voor de aanwerving van een laaggeschoolde jongere van hoogstens 30 jaar (i.p.v. 27 jaar) die sinds minstens 6 maanden werkzoekende is (i.p.v. 12 maanden). De vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor nachtwerk en ploegenarbeid is uitgebreid naar volcontinue arbeid in 2014 (markt- en niet-marktsector). Het maximaal aantal overuren waarvoor een vrijstelling bekomen kan worden is van 130 op 180 uren gebracht voor de sectoren van de horeca en de bouw. Als tegenprestatie zijn maatregelen in de strijd tegen zwartwerk geëist. In het kader van het Interfederaal Pact voor Competitiviteit, Werkgelegenheid en Relance, voorziet de federale overheid een versterking in drie fasen (2015, 2017 en 2019) van de structurele lastenverlaging, de bijdragevermindering voor de lage inkomens en de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid.
42
ONTWERP – 30/04/2014 5.4
Het concurrentievermogen van de ondernemingen stimuleren
De lastenverlagingen die hierboven geciteerd zijn, dragen bij tot het concurrentievermogen van de ondernemingen. Meer nog, om de loonkloof met de voornaamste buurlanden te verkleinen, heeft de regering besloten om de lonen te bevriezen voor de periode 2013-2014, afgezien van de indexering en de baremieke verhogingen. De groep competitiviteitsexperts heeft al een eerste rapport aan de regering voorgelegd betreffende de productiviteit en de loonkost en over de opleidingsinspanningen van de ondernemingen. Op vraag van de regering zet deze groep zijn werk verder met het oog op een diepgaander rapport dat midden 2014 afgeleverd zal worden. Verder is de berekeningsmethode van het indexcijfer van de consumptieprijzen aangepast, in het bijzonder om de inflatiemaatstaf beter op het werkelijke consumentengedrag af te stemmen. Op die manier is de druk van de indexering op de prijzen en de loonsverhoging minder sterk. Zo zijn, bijvoorbeeld, de impact van de solden en de verandering in consumptiegewoonten in de berekening van de index geïntegreerd. In april 2014 werd de btw op elektriciteit van 21 % tot 6 % teruggebracht, wat de inflatie zal vertragen en de effecten ervan zal beperken. Bijgevolg zal het concurrentievermogen van de ondernemingen bevorderd worden. Ten laatste op 1 september 2015 zal een evaluatie uitgevoerd worden van deze maatregel. De krediettoegang is essentieel voor de activiteitenontwikkeling van de kmo’s. De contractuele relaties tussen deze ondernemingen en de banken zijn evenwichtiger gemaakt. Er is meer bepaald een gedragscode afgesproken tussen de belangenorganisaties van de kmo’s en de kredietsector. Om de kmo’s aan te zetten tot investeringen is de investeringsaftrek ten voordele van de kmo’s versterkt door een verhoging van het aftrektarief. 5.5 Verschillende
Een meer evenwichtige fiscaliteit maatregelen
zijn
genomen
om
andere
belastinggrondslagen
dan
arbeidsinkomen aan te spreken en tekortkomingen in het fiscaal systeem weg te werken. Verschillende categorieën accijnzen zijn verhoogd. In augustus 2013 zijn verschillende accijnstarieven met 8 % verhoogd. De accijnzen op tabak zijn in 2014 opgetrokken. De
43
ONTWERP – 30/04/2014 beperking van de subsidies voor biobrandstoffen, op vraag van de Europese Commissie, brengt in 2014 eveneens een verhoging van de inkomsten uit accijnzen met zich mee. Bovendien zijn er vanaf midden 2013 beperkingen ingevoerd op de fiscale vrijstellingen voor internationale diplomaten. Op het vlak van de btw zijn de prestaties van advocaten voortaan onderworpen aan een tarief van 21 %. Op die manier wordt een gelijkaardig systeem toegepast als dat van gerechtsdeurwaarders en notarissen, maar ook als dat van andere Europese landen. Er is gezocht naar een ruimere bijdrage van de inkomsten uit kapitaal. Sinds augustus 2013 is er een roerende voorheffing van 25% van toepassing op inkomsten uit bepaalde beveks zonder Europees paspoort. Vennootschappen hebben –alvorens het tarief van de roerende voorheffing op liquidatieboni vanaf 1 oktober 2014 zal worden verhoogd van 10 naar 25 %tot 30 september 2014 de mogelijkheid om gebruik te maken van de overgangsregeling inzake liquidatieboni. Deze overgangsregeling strekt ertoe belaste reserves die werden goedgekeurd door een algemene vergadering, welke uiterlijk op 31 maart 2013 werd gehouden, te incorporeren in het maatschappelijk kapitaal mits betaling van 10 % roerende voorheffing. Het belastingtarief op dividenden uitgekeerd door intercommunales die commerciële activiteiten ontplooien, is verhoogd van 15 naar 25 %. Wat de diverse ontvangsten betreft, is het tarief van de abonnementstaks voor wat betreft spaardeposito’s opgetrokken tot 12 basispunten in 2013 en tot 19,29 basispunten in 2014. Het gaat om een jaarlijkse heffing op financiële instellingen die berekend wordt op het gedeelte van de gereglementeerde spaardeposito’s vrijgesteld van roerende voorheffing. Vanaf het aanslagjaar 2014 is een « fairness taks » ingevoerd in de vennootschapsbelasting om de bestaande tekortkomingen op te lossen. Deze belasting is van toepassing op de grote ondernemingen die geen of bijna geen belastingen betalen dankzij fiscale optimalisatie, meer bepaald volgens het stelsel van de notionele interesten of de overdraagbaarheid van fiscale verliezen, maar die desondanks dividenden uitkeren. De kmo’s worden niet door deze maatregel getroffen. De « fiscal compliance » is bovendien verhoogd dankzij een optimalisatie van de aangifteprocedure van de federale inkomstenbelastingen.
44
ONTWERP – 30/04/2014 5.6
Het beheersen van de uitgaven
De Belgische regering heeft haar inspanningen voor meer efficiënte overheden en een meer kwaliteitsvolle dienstverlening aan de burgers verdergezet, met behoud van de controle over de uitgaven. Alle departementen voeren een rationalisering van de primaire uitgaven door en de selectieve vervanging van gepensioneerde ambtenaren gaat verder. Een strikte opvolging van de uitgaven wordt volgehouden. Door hun positieve effect op de werkgelegenheid dragen de structurele hervormingen van de arbeidsmarkt en van de pensioenen ook bij tot de vermindering van de overheidsuitgaven. Op het gebied van gezondheidszorg waakt de regering over de toegankelijkheid van kwaliteitszorg voor de burgers en over de werkgelegenheid in de sector. Het voortbestaan van het sociale zekerheidssysteem wordt verzekerd dankzij de goedkeuring van structurele bezuinigingsmaatregelen. Op financieel vlak is de wettelijke reële groeinorm van de uitgaven in de gezondheidszorg beperkt tot 3 % voor 2014. Ten gevolge van de besliste besparingen, zou de werkelijke groei van de uitgaven onder deze norm moeten liggen.
45
ONTWERP – 30/04/2014
6 Institutionele aspecten van de overheidsfinanciën 6.1
Aanpassing van het begrotingskader aan de Europese regels
Naar aanleiding van de economische en financiële crisis van 2008 werd besloten om de begrotingskaders die van toepassing zijn op de lidstaten van de Europese Unie en/of de eurozone te versterken. Dit werd geconcretiseerd in het Six-Pack, het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie (VSCB) en het Twopack. In de loop van het jaar 2013 en het eerste kwartaal van 2014, heeft België deze voormelde nieuwe regels geïmplementeerd via een samenwerkingsakkoord en drie wetteksten. Bepaalde verplichtingen die in deze documenten zijn opgenomen zullen hun effect hebben vanaf de begrotingsopmaak 2015. Andere, vooral dan deze die zijn opgenomen in het samenwerkingsakkoord van 13 december 2013, hebben reeds een impact bij de opmaak van het huidige stabiliteitsprogramma. a) Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Overheid, de Gemeenschappen, de Gewesten en de Gemeenschapscommissies betreffende de uitvoering van artikel 3, § 1, van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie Zoals de titel aangeeft, dient dit samenwerkingsakkoord tot uitvoering van het VSCB. Alle betrokken parlementen hebben hun goedkeuring gegeven aan dit samenwerkingsakkoord. Evenwichtsdoelstelling Dit samenwerkingsakkoord legt aan de overheden de doelstelling op om een evenwicht van de overheidsrekeningen te realiseren. Aan deze regel wordt geacht te zijn voldaan indien het jaarlijks
structureel
saldo
van
de
gezamenlijke
overheid
voldoet
aan
de
middellangetermijndoelstelling, of het aanpassingstraject naar deze doelstelling zoals bepaald in het stabiliteitsprogramma respecteert, met als benedengrens een structureel tekort van 0,5 % van het bbp.
46
ONTWERP – 30/04/2014
Coördinatiemechanisme Teneinde deze evenwichtsdoelstelling te bereiken voor de gezamenlijke overheid wordt er een coördinatiemechanisme opgezet tussen de verschillende regeringen. Zo voorziet het samenwerkingsakkoord in het kader van de actualisering van het stabiliteitsprogramma in een uitsplitsing van de jaarlijkse begrotingsdoelstellingen naar individuele doelstellingen tussen de verschillende overheidsniveaus zowel in nominale als in structurele termen. Deze
verdeling
wordt
gemaakt
op
basis
van
een
advies
van
de
Afdeling
Financieringsbehoeften van de Hoge Raad van Financiën. In dat advies dient de Afdeling Financieringsbehoeften van de Overheid van de Hoge Raad van Financiën het gedrag van de lokale overheden te onderzoeken inzake investeringen en rekening te houden met een eventuele aanpassing van de middellangetermijndoelstelling13. Het
vastleggen
in
nominale
en
structurele
termen
van
de
individuele
begrotingsdoelstellingen van de verschillende regeringen en van de lokale overheden moet worden goedgekeurd door een beslissing van het Overlegcomité. Voor de lokale overheden is afgesproken dat elke regering binnen de uitoefening van zijn bevoegdheden en/of zijn toezicht de nodige maatregelen neemt om de naleving van de budgettaire doelstellingen te verzekeren. Correctiemechanisme Verschillende maatregelen zijn voorzien in het samenwerkingsakkoord om de naleving van begrotingsdoelstellingen
door
elke
regering
te
waarborgen.
Zo
is
de
Afdeling
Financieringsbehoeften van de Overheid van de Hoge Raad van Financiën belast met het identificeren van eventuele afwijkingen en in voorkomend geval met het beoordelen van uitzonderlijke omstandigheden. Indien er een belangrijke afwijking wordt vastgesteld, zal de betrokken regering deze afwijking moeten verantwoorden en, overeenkomstig het Verdrag, onmiddellijk corrigerende maatregelen moeten nemen. De Afdeling Financieringsbehoeften
-
Cf. Hoge raad van Financiën, Afdeling Financieringsbehoeften van de Overheid, “Advies. Begrotingstraject ter voorbereiding van het Stabiliteitsprogramma 2014-2017”, Maart 2014 13
47
ONTWERP – 30/04/2014 van de Overheid van de Hoge Raad van Financiën dient een advies uit te brengen over de omvang van de corrigerende maatregelen die moeten worden genomen. Deze corrigerende maatregelen moeten toelaten om binnen een periode van 18 maanden de afwijking te verhelpen, tenzij de Afdeling Financieringsbehoeften van de Hoge Raad van Financiën van oordeel is dat de economische of institutionele realiteit een langere periode rechtvaardigt. Jaarlijks moet de Afdeling Financieringsbehoeften van de Overheid van de Hoge Raad van Financiën de uitvoering van de corrigerende maatregelen in het kader van zijn adviezen verifiëren. Onafhankelijk orgaan De Afdeling Financieringsbehoeften van de Overheid van de Hoge Raad van Financiën ziet zijn rol als onafhankelijk orgaan inzake openbare financiën bevestigd en versterkt. b) De wetten van 10 april 2014 tot wijziging van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de Federale Staat en de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof Deze twee wetten beogen de omzetting van de richtlijn 2011/85/EU maar ook het in overeenstemming brengen van het nationaal recht met de Verordening EU 473/2013. Overeenkomstig het Two-Pack moet de ontwerpbegroting van de federale Staat voortaan worden neergelegd in de Kamer van Volksvertegenwoordigers vóór 15 oktober van elk jaar. Wat de overheidsboekhouding betreft, wordt de controle a posteriori versterkt. Zo zullen de algemene rekening van de federale Staat en van elke gemeenschap en gewest vanaf nu voor certificering aan het Rekenhof dienen te worden voorgelegd uiterlijk vanaf de rekeningen over het begrotingsjaar 2020. De gevraagde certificering bestaat uit een met redenen omkleed en gedetailleerd oordeel over de regelmatigheid, de waarachtigheid en de betrouwbaarheid van de overgemaakte rekening.
48
ONTWERP – 30/04/2014 Een grotere transparantie in de begrotingsuitvoering wordt ingevoerd. Dit gebeurt door middel van een maandelijkse rapportering van begrotingsgegevens voor de federale overheid,
de
sociale
zekerheid
en
de
gemeenschappen
en
gewesten
en
via
kwartaalrapporteringen voor de lokale overheden. Het verzamelen en publiceren van gegevens wordt toevertrouwd aan de Algemene Gegevensbank14. De begrotingen moeten worden beschouwd binnen een meerjarenperspectief. Daarom werd er aan elke regering gevraagd om een begrotingskader op middellange termijn op te maken. Dit budgettair kader zal de vastgestelde doelstellingen volgen overeenkomstig het samenwerkingsakkoord van 13 december 2013. Het budgettair kader moet worden vervolledigd door een meerjarenprogrammering van de begroting. Inzake economische vooruitzichten wordt de verplichting om zich te baseren op de vooruitzichten van het INR voor de opmaak van de begrotingen geïnstitutionaliseerd. De verschillen met de vooruitzichten van de Europese Commissie (en in voorkomend geval van andere onafhankelijke organen) moet worden verantwoord in de algemene toelichting. De begrotingsvooruitzichten moeten om de drie jaar worden geëvalueerd door de Afdeling Financieringsbehoeften van de Overheid van de Hoge Raad van Financiën. Om redenen van transparantie wordt de verplichting opgelegd een gevoeligheidsanalyse van
de
begrotingsvariabelen
te
publiceren,
informatie
te
verstrekken
over
de
voorwaardelijke verplichtingen en de fiscale uitgaven, en een opsomming te geven van alle instellingen en fondsen die niet in de begroting zijn opgenomen, maar die deel uitmaken van de consolidatiekring.
-
In toepassing van de Richtlijn is de rapportering http://www.budgetfederal.be/NL/figures/Pages/EUreport.aspx 14
49
in
februari
2014
gestart.
ONTWERP – 30/04/2014
c) De wet van 28 februari 2014 tot wijziging, wat het Instituut voor de Nationale Rekeningen betreft, van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen Deze wet vervolledigt voor een deel de twee wetten houdende de omzetting van de richtlijn 2011/85. Zij geeft met name het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) de opdracht om de economische vooruitzichten voor de budgettaire meerjarenkaders op te maken. Bij deze economische vooruitzichten wordt vereist dat het INR een gevoeligheidsanalyse toevoegt, evenals een vergelijking met de vooruitzichten van de Europese Commissie, en in voorkomend geval, van andere onafhankelijke organismen. Om de drie jaar zal het INR een evaluatie van economische vooruitzichten moeten maken door een wetenschappelijk comité dat deels is samengesteld uit leden die extern zijn aan het INR. Het resultaat van deze evaluatie zal openbaar gemaakt worden en in rekening genomen worden bij latere vooruitzichten. Als die evaluatie op een significante afwijking wijst over een periode van minstens vier opeenvolgende jaren, zullen noodzakelijke maatregelen worden genomen en openbaar gemaakt worden.
50
ONTWERP – 30/04/2014 6.2
De zesde staatshervorming
Vlinderakkoord Het Vlinderakkoord – het politiek akkoord dat de acht onderhandelende partijen15 bereikten op 11 oktober 2011 – zette de contouren uit voor een zesde Belgische staatshervorming. De twee voornaamste beslissingen betroffen enerzijds de overdracht van een belangrijk pakket aan bevoegdheden van het federaal niveau naar de deelstaten en anderzijds de uitwerking van een ingrijpende aanpassing van de Bijzondere Financieringswet (BFW). Daarnaast werden ook nog een aantal akkoorden gesloten omtrent de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en de hervorming van het Parlement, met o.a. samenvallende verkiezingen op de verschillende beleidsniveaus alsook de afschaffing van de directe verkiezing van de Senaat. Parlementaire procedure De parlementaire werkzaamheden met betrekking tot de aanpassing van de grondwet, van de bijzondere wetten met betrekking tot de Zesde Staatshervorming en met betrekking tot de hervorming van de financiering van de gemeenschappen en gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden werden afgerond op 19 december 2013 in de Senaat. Ze werden afgekondigd op 6 januari 2014 en in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd van 31 januari 2014. Behoudens een aantal uitzonderingen treden voormelde wetten in werking op 1 juli 2014. Overdracht van bevoegdheden Het regeerakkoord van 1 december 2011 ging uit van een bevoegdheidsoverdracht ten belope van 16,9 miljard EUR. Een actualisatie van de cijfers en omzetting ervan naar 2015 doet dit bedrag oplopen tot om en bij de 20 miljard EUR (ca. 5 % bbp). Evenwel zullen de middelen die daartoe worden overgeheveld of afgestaan van het federale niveau naar de deelregio’s
lager
liggen
ingevolge
het
inbouwen
responsabiliseringsmechanismen en saneringsbijdragen.
-
15
De huidige 6 regeringspartijen, aangevuld met Groen en Ecolo.
51
van
onder
meer
ONTWERP – 30/04/2014 De belangrijkste bevoegdsheidpakketten die in het kader van de Zesde Staatshervorming worden overgedragen naar de gemeenschappen en gewesten situeren zich binnen volgende domeinen:
Gemeenschapsbevoegdheid: -
Ouderenzorg en bepaalde deeldomeinen van de gezondheidszorg (o.a. geestelijke gezondheidszorg en preventie),
-
Gezinsbijslagen,
-
Justitiehuizen.
Gewestbevoegdheid: -
Bepaalde
deeldomeinen
van
het
arbeidsmarktbeleid
(o.a.
controle
op
beschikbaarheid werklozen, doelgroepenbeleid, arbeidsbemiddeling), -
Mobiliteit en verkeersveiligheid (o.a. snelheidsbeperkingen, ontvangsten boeten ingevolge inbreuken op reglementering verkeersveiligheid),
-
Fiscale uitgaven (belastingverminderingen en belastingkredieten) met betrekking tot:
eigen woning,
beveiliging tegen diefstal of brand van een woning,
onderhoud en de restauratie van beschermde monumenten,
prestaties betaald met dienstencheques,
energiebesparende uitgaven,
renovatie van woningen gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid,
renovatie van sociale huurwoningen.
52
ONTWERP – 30/04/2014
Verder worden er ook bevoegdheden overgedragen in de domeinen:
economie
(o.a.
Participatiefonds,
interuniversitaire
attractiepolen,
vergunningenbeleid inzake handelsvestigingen),
energie en leefmilieu (o.a. distributietarieven en doorvoer afvalstoffen),
landbouw (BIRB en landbouwrampenfonds),
lokaal bestuur (o.a. grootstedenbeleid, rampenfonds),
stedenbouw, huisvesting en ruimtelijke ordening (o.a. aankoopcomités),
overige: o.a. het dierenwelzijn, de controle op toegang van minderjarige tot films.
Uitvoering van de bevoegdheden De gemeenschappen en gewesten worden bevoegd voor de hun toegewezen materies met ingang van 1 juli 2014. Evenwel zal de federale Staat nog tot het einde van het jaar binnen zijn eigen begroting de bevoegdheden blijven uitoefenen in naam en voor rekening van de gemeenschappen of gewesten. Indien de gemeenschappen en gewesten nog niet hun nieuwe bevoegdheden zelfstandig kunnen uitvoeren op 1 januari 2015, is er een overgangsperiode voorzien tot uiterlijk 31 december 2015 waarbinnen de FOD’s en POD’s voor rekening van de gefedereerde entiteiten de administratieve diensten kunnen blijven uitvoeren. In dat geval zal de federale overheid de kosten die ze daartoe maakt inhouden op de in toepassing van de bijzondere wet over te dragen middelen. Voor de bevoegdheden die momenteel worden uitgeoefend door andere federale instellingen is er geen dergelijke einddatum voorzien in de bijzondere wet en kunnen zij deze bijgevolg nog voor een langere periode voor rekening van de deelregio’s uitvoeren, mits de regio’s bijdragen in de financiering van de kosten die eruit voortvloeien.
53
ONTWERP – 30/04/2014
Zesde Staatshervorming heeft evenwel een aantal uitzonderingen voorzien op voormelde principes. Zo blijft de instelling die belast is met het administratief beheer en de uitbetaling van de gezinsbijslag deze taak opnemen tot uiterlijk eind 2019. Tevens werd in het kader van doelgroepenbeleid, voor wat betreft de bijdrageverminderingen en de activering van de uitkeringen, de huidige bevoegde federale instellingen (d.i. RSZ, RSZ-PPO, RVA en de POD MI) als enige administratieve en technische operator aangeduid. De Bijzondere Financieringswet16 Met de hervorming van de financiering van de deelstaten wordt zowel de fiscale autonomie van de gewesten versterkt, alsook de solidariteit tussen de gefedereerde entiteiten behouden waarbij de leefbaarheid van het federale niveau op lange termijn wordt gewaarborgd. Om de overgang van de huidige naar de nieuwe financieringswet niet abrupt te laten gebeuren, wordt voorzien in een overgangsmechanisme dat ervoor zorgt dat elke deelregio in het opstartjaar 2015 minstens over dezelfde middelen beschikt als onder de huidige financieringswet. De gewesten ontvangen een toegewezen gedeelte op de federale personenbelasting voor de financiering van hun nieuwe bevoegdheden. De fiscale autonomie zal een belangrijk deel van de huidige middelen van de gewesten vervangen door nieuwe bevoegdheden op het vlak van de personenbelasting. De fiscale autonomie betreft het bedrag van de huidige PB-dotatie voor de gewesten, verminderd met de negatieve term, waaraan vervolgens 40 % van het totaal van de overgedragen fiscale uitgaven voor het aanslagjaar 2015 wordt toegevoegd. Wat het arbeidsmarktbeleid betreft, worden de middelen volledig overgedragen waarvan 90 % rechtstreeks via de dotatie wordt toegekend en de overige 10 % via het overgangsmechanisme gaat. De middelen worden elk jaar aangepast aan de inflatie en aan een bepaald percentage van de groei van het bbp als bijdrage in de financiering van de vergrijzingskosten. Dit percentage bedraagt 75 % voor het begrotingsjaar 2016. Vanaf
-
Voor de Duitstalige Gemeenschap werd de gewone wet van 31 december 1983 houdende organisatie van de financiering van de Duitstalige Gemeenschap aangepast. 16
54
ONTWERP – 30/04/2014 begrotingsjaar 2017 wordt 55 % van de groei van het bbp in rekening genomen voor zover deze groei lager ligt dan 2,25 %. Voor het gedeelte dat de bbp-groei met 2,25 % overschrijdt wordt de volledige stijging meegenomen. De financiering van de huidige bevoegdheden van de gemeenschappen wordt gewijzigd in die zin dat er onder meer een einde wordt gesteld aan de zogenaamde Lambertmontturbo vanaf 2010 en dat de dotatie ter compensatie van het kijk- en luistergeld geïntegreerd wordt in de BTW-dotatie en verdeeld volgens de leerlingensleutel. Voor de financiering van de nieuwe
gemeenschapsbevoegdheden
(o.a.
gezinsbijslagen,
ouderenzorg,
ziekenhuisinfrastructuur) worden nieuwe dotaties voorzien die worden verdeeld op basis van demografische sleutels. In functie van de bevoegdheden worden de enveloppes gekoppeld aan verschillende parameters waaronder inflatie, denataliteit, evolutie van de bejaarden ouder dan 80 jaar en (een deel van) de reële groei van het bbp (al dan niet per inwoner). Verder voorziet de financieringswet een correctere financiering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest17. Het betreft enerzijds een compensatie voor het inkomstenverlies van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest ingevolge de nettostroom aan pendelaars, verrekend op de middelen van het Vlaamse en het Waalse Gewest. Dit bedrag zal oplopen tot 49 miljoen EUR in 2016 en bedraagt vanaf 2017 44 miljoen EUR. Anderzijds ontvangt het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van de federale Staat tegen 2017 een bedrag van 159 miljoen EUR ter compensatie van het inkomensverlies ingevolge de aanwezigheid van internationale
ambtenaren
aangezien
deze
beroepsinkomens
zijn
vrijgesteld
van
personenbelasting.
-
Het principe van een correcte financiering voor de Brusselse instellingen wordt ook doorgetrokken via de bijzondere wet van 19 juli 2012 betreffende de correcte financiering van de Brusselse instellingen (o.a. tegemoetkoming voor het mobiliteitsbeleid, veiligheid ingevolge internationale rol Brussel, integrale compensatie voor vrijstelling OV ingevolge aanwezigheid openbare gebouwen). 17
55
ONTWERP – 30/04/2014
Tot slot voorziet de nieuwe financieringswet in een aantal responsabiliserings- en saneringsmechanismen. Het gaat om de bijdragen van de gemeenschappen en gewesten in de pensioenkosten van hun ambtenaren, de bijdragen in de budgettaire sanering van de overheidsfinanciën (oplopend van 250 miljoen EUR in 2014, 1,25 miljard EUR in 2015 en 2,5 miljard EUR vanaf 2016) en, zoals reeds eerder aangegeven, een mechanisme dat zorgt voor een toenemende bijdrage van de gemeenschappen en gewesten om het hoofd te bieden aan de toekomstige toename van de vergrijzingskosten.
56
ONTWERP – 30/04/2014
Bijlagen Bijlage 1 : Verdeling van het traject over de gefedereerde entiteiten
2014 Vlaamse Gemeenschap Structureel saldo Nominaal saldo Franse Gemeenschap Structureel saldo Nominaal saldo Waals Gewest Structureel saldo Nominaal saldo Brussels Hoofdstedelijk Gewest Structureel saldo Nominaal saldo Duitstalige Gemeenschap Structureel saldo Nominaal saldo Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie Structureel saldo Nominaal saldo Franse Gemeenschapscommissie Structureel saldo Nominaal saldo Vlaamse Gemeenschapscommissie Structureel saldo Nominaal saldo
57
In % bbp 2015
2016
2017
0,11% 0,00%
0,10% 0,00%
0,06% 0,00%
0,03% 0,00%
0,04% 0,00%
0,04% 0,00%
0,02% 0,00%
0,01% 0,00%
0,01% 0,00%
0,02% 0,00%
0,01% 0,00%
0,01% 0,00%
-0,01% 0,00%
0,01% 0,00%
0,01% 0,00%
0,00% 0,00%
0,0012% 0,0000%
0,0009% 0,0000%
0,0006% 0,0000%
0,0002% 0,0000%
0,0005% 0,0000%
0,0042% 0,0000%
0,0024% 0,0000%
0,0010% 0,0000%
0,0006% 0,0000%
-0,0002% 0,0000%
0,0008% 0,0000%
0,0003% 0,0000%
0,0008% 0,0000%
0,0005% 0,0000%
0,0003% 0,0000%
0,0001% 0,0000%
ONTWERP – 30/04/2014 Bijlage 2 : Sectoriële balansen
In % bbp
2013
2014
2015
2016
2017
1. Vorderingenoverschot (+) of tekort (-) ten opzichte van het buitenland 2. Vorderingenoverschot (+) of tekort (-) van de privésector 3. Vorderingenoverschot (+) of tekort (-) van de gezamenlijke overheid 4. Statistische discrepantie
-0,1 2,6 -2,6 -0,1
0,8 3,0 -2,2 -0,1
1,4 2,9 -1,4 -0,1
1,9 2,4 -0,4 -0,1
2,4 1,8 0,6 -0,1
2014
2015
2016
2017
50,9
50,6
50,6
50,7
Bijlage 3 : Ramingen inkomsten bij ongewijzigd beleid
1. Totale ontvangsten bij ongewijzigd beleid
2013
2013
Niveau (miljoen EUR)
% bbp
198.316
52,0
Bijlage 4 : Bedragen uit te sluiten van de uitgavenbenchmark
1. Uitgaven voor EU-programma’s die volledig door inkomsten van EU-fondsen worden gedekt 2. Cyclische uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen 3+4. Inkomstenstijgingen (discretionair en bij wet)
2013
2013
Niveau (miljoen EUR)
% bbp
885 522 2.747
0,2 0,1 0,7
58
2014
2015
2016
2017
0,2 0,1 0,6
0,2 0,1 0,4
0,2 0,1 0,5
0,2 0,0 0,5