Het Lof van een blaeuwe scheen Uit: Brabbering van Roemer Visscher, bewerking Anneke Fleurkens (BRON) Gedicht met een in eerste instantie enigszins raadselachtig titel, die aangeeft dat het gaat om een lofzang op een blauwe scheen, een begrip dat Visscher overigens telkens weer in de tekst op speelse wijze hanteert. Ten einde duidelijkheid te scheppen over dat wat duistere onderwerp legt de dichter in de tweede strofe (vs. 7‐12) de precieze betekenis ervan uit. De blauwe scheen is de afwijzende reactie van een meisje op de avances van haar aanbidder, ofwel het blauwtje dat hij dan loopt. Visschers overwegingen in dichtvorm over dit fenomeen tellen 210 verzen, verdeeld over 35 strofen van zes versregels met het rijmschema AABCCB. Hoe wonderlijk dat ook lijkt (vs. 3‐4), de dichter wil beweren dat een blauwtje een prijzenswaardig iets is. Hij voert daartoe tal van argumenten aan, maar met de essentiële overwegingen opent hij zijn betoog (vs. 13‐30). Doordat een blauwtje waarheid en zekerheid verschaft, verdrijft het onzekere gevoelens als hoop en twijfel. Daarnaast geeft een blauwtje aan degene die ermee geconfronteerd wordt de nodige levenswijsheid waarmee men, zoals uit het vervolg zal blijken, zijn voordeel kan doen. Een blauwtje voorkomt bovendien narigheid, zoals de schade en schande die men in jeugdige onbedachtzaamheid over zich af kan roepen, getuige bijvoorbeeld Paris. Als Helena hem had afgewezen dan zou Troje niet verwoest zijn. Deze aspecten worden vervolgens nader uitgewerkt. Zo blijkt het zeer moeilijk om een geschikte echtgenote te vinden en een afwijzing behoedt voor een foute keuze, zoals een vrouw die de baas in huis wil spelen. En in het zeldzame geval dat men toch een goede echtgenote gevonden heeft, dan is ze ofwel zwanger of heeft een kwaaltje. Zonder echtgenote is men bovendien bevrijd van de plichten om voor een gezin te zorgen; men kan in dat geval ongestoord doen waar men zin in heeft. Door een blauwtje herkrijgt de verliefde ziel haar rust en het kan zelfs heilzaam zijn voor de ziel als zodanig, namelijk wanneer de afgewezene besluit in een klooster in te treden. Bovendien gaat het liefdesbedrijf met veel leugens gepaard ‐ vleien met zoete woordjes ‐ en een blauwtje leert vervolgens hoe weinig die waard zijn. Al met al geeft een blauwtje inzicht in de ander ‐ de moeilijk te doorgronden vrouwen (vs. 141) ‐ én in zichzelf (vs. 144). Na alle lof voor het blauwtje volgt ter hoogte van vers 157 een verrassende wending in het betoog. De dichter laat namelijk weten dat hij het huwelijk geenszins wil laken. Hij beschouwt het als een genezende pleister die iemands wil, die op het terrein van de liefde bij de opgelopen blauwtjes onmachtig is gebleken, tot rede brengt. Bovendien dragen opgelopen blauwtjes positief bij aan het huwelijk. Het levert namelijk betere echtgenoten op die minder behoefte hebben om zich los te wrikken uit de huwelijksband en om de bloemetjes buiten te zetten. Daarbij weet een goede echtgenote haar man aan zich te binden en hem ‐ na alle inspanningen bij het zoeken van een partner ‐ tot rust te brengen. Immers, wat men met moeite verwerft, dat koestert men (vs. 186). Uiteindelijk prijst de dichter dus het huwelijk, door God ingesteld en zowel geluk brengend als nuttig voor de mens (vs. 189), boven het door hem zo geprezen blauwtje (vs. 187‐188). Hij maakt echter één kanttekening (vs. 190‐192): als hij niet degene kan krijgen die hij wil, dan aanvaardt hij dat vanuit
de overweging dat er erger kwaad mee voorkomen wordt. Ergo: een huwelijk met een minder gewenste partner is af te raden vanwege de grotere risico's die het in zich draagt. Tot slot wordt het hele betoog afgerond en onderstreept door twee strofen vol kernachtige spreuken (vs. 193‐204), door de humanisten van destijds beschouwd als samenballingen van wijsheid en gewaardeerd vanwege hun argumentele kracht.1239 Ze leren dat iedereen wel eens bot vangt of tegenslag ondervindt, maar dat zoiets iemand toch ten goede komt omdat het inzicht en wijsheid genereert. Visscher betitelt zijn lofzang op een blauwtje als een ‘wonder‐sproock’ (vs. 4), waarmee hij deze meteen karakteriseert als een paradoxaal lofdicht, bedoeld om een ware stelling te bewijzen die evenwel in strijd is met het algemeen gevoelen. Met de term ‘wonder‐sproock’ verwijst Visscher, naast andere overeenkomsten in de openingsregels, naar Coornhert, die haar voor het eerst gebruikte in diens Lof van de ghevanghenisse, eveneens een paradoxaal lofdicht, dat dateert uit 1567.1240 Zoals hiervoor in de inleiding bij T'lof van Rethorica al is aangegeven behoort Het Lof van een blaeuwe scheen tot een reeks samenhangende paradoxale lofdichten, naast Visscher geschreven door Coornhert, Spiegel en Bredero. Formuleerde Visscher in zijn Lof van Rethorica zijn visie op de functie van de rhetorica, in zijn Blaeuwe scheenlaat hij zien wat hij op een lastig terrein als de bewijsvoering van een paradoxale stelling vermag. Analyse van de argumentele opbouw van deze tekst toont aan dat Visscher trouw de richtlijnen toepast zoals die door de eigen Amsterdamse kamer De Eglentier in de beste humanistische traditie geformuleerd waren in haar handleiding voor de rhetorica, de Rederijck‐kunst (1587).1241 Het gedicht opent, vanzelfsprekend, met het exordium (strofe 1, vs. 1‐6) dat interesse en welwillendheid bij de lezer moet opwekken. Depropositio, een bondige formulering van de te verdedigen stelling, volgt in strofe 2 (vs. 7‐12). De daarop volgende strofen 3‐5 (vs. 13‐30) bevatten de divisio, een onderverdeling van de stelling in verschillende aspecten (geen twijfel door een blauwtje, wel wijsheid maar geen narigheid). Nadat eerst een voorlopige conclusie geformuleerd is in strofe 6 (vs. 31‐36) volgt de eigenlijke argumentatie die bijna de hele rest van het gedicht beslaat (strofe 7‐34, vs. 37‐204). Het blijkt een vernuftige en gevarieerde argumentatie pro en contra, opgebouwd uit bevestigingen van de stelling (confirmationes) en weerleggingen van tegenwerpingen (refutationes), waarin Visscher er zelfs in slaagt om zijn lof op het blauwtje te laten uitmonden in een beargumenteerde voorkeur voor het huwelijk, waarvoor het lopen van een blauwtje een goede basis blijkt te zijn. Kort en bondig wordt het lange betoog in één strofe (nr. 35, vs. 205‐210) afgesloten in de peroratio. In dit paradoxale lofdicht volgt Visscher dus vaardig de algemene rhetorische richtlijnen zoals die onder andere in de Rederijck‐kunst waren vastgelegd. Daarnaast sluit het aan bij de voorkeur van de humanisten voor dit genre en bij hun onderwijstraditie waarin ruimschoots aandacht was voor rhetorische argumentatieoefeningen pro en contra, bijvoorbeeld voor of tegen het huwelijk, waarvoor de nodige modellen in omloop waren. Door niet alleen de kwaliteiten van de blauwe scheen, maar ook die van zijn tegenpool de verliefdheid in het pendantgedicht T'lof van de Mutse spitsvondig te beargumenteren toont hij zijn affiniteit met een en ander en draagt hij in concreto de educatieve idealen van De Eglentier uit.1242 Daarbij is het wel opmerkelijk dat deze twee lofdichten
over zo tegengestelde onderwerpen uiteindelijk allebei tevens een lofprijzing van het huwelijk blijken te zijn. Er zijn enkele bescheiden sporen van de receptie van Het Lof van een blaeuwe scheen. Zo heeft men, in het begin van de zeventiende eeuw in de omgeving van De Eglentier, de intentie gehad om de tekst in een verzamelhandschrift op te nemen (zie rubriek ‘Overlevering’). En zogezegd te Amsterdam maar wellicht te Antwerpen verscheen in 1635 een pamflet De blauwe scheen dat Frederik Hendrik bespot als de geflipte minnaar van Brabant. Voor wie de relatie met Roemer Visschers gedicht over dat onderwerp mogelijk ontgaan was, gold de volgende mededeling: ‘Ghetrocken uyt de Brabbelinghe van Roemer Visscher’.1243 De varianten tussen Br2/1 en Lm hebben hoofdzakelijk betrekking op spelling, interpunctie en gebruik van hoofdletters. Toch doen zich ook redactionele varianten voor die wijzen op aanpassingen in de tekst voor de editie 1614. Zo is er her en der voor andere woorden gekozen. In vers 71 bijvoorbeeld werd de ‘buik’ een ‘rug’ en in vers 201 krijgt de schaatsenrijder geen ‘slagen’ meer te verduren maar ‘smakken’.1244 Naast varianten als een woordje meer of minder en soms ook een iets gewijzigde zinsbouw1245 zijn er bovendien enkele rectificaties uitgevoerd, onder meer in vers 40. Daar werd echter de juiste mythologische naam ‘Danaus’ vervangen door de bijna identieke, maar onjuiste variant ‘Danaes’, die elders (J.5, vs. 1) ook voorkomt en betrekking heeft op Danaë. Verwarring ligt bij zulke verwante naamsvormen voor de hand. In vers 163 werd de vrijer, deze keer wel terecht, veranderd in een vrijster.1246 Tot slot doet de meest opmerkelijke bijzonderheid zich voor in de titel van dit gedicht in de redactie Lm, waar Roemer Visschers initialen een zeer prominente plaats hebben gekregen. En dat terwijl de auteur van T'loff vande mutse niet bekend heette te zijn. Het is een van de doorzichtige aanwijzingen in deze Leidse uitgave om de auteur ervan, wellicht zelfs voor de iets minder goed ingewijden, te onthullen.1247 Annotaties Titel blaeuwe scheen (passim): blauwtje, afwijzing door een meisje dat men het hof maakt 1 loose: bedrieglijke 2 Wonder: iets wonderbaarlijks; cooct: bekokstooft; in domme ... sinne: in het onervaren, onnadenkende gemoed van de jeugd 4 wonder‐sproock: opzienbarende, controversiële uitspraak, paradox 6 rustighe: flinke 7 Dan: maar; is te seggen: wil zeggen 9 waen: ongefundeerde verwachting; dat twijfel doet derven: die de twijfel laat verdwijnen 10 op een ... gheleyt: op een verkeerde persoon heeft gericht 11 claer bescheyt: duidelijk antwoord 14 is behanghen: gepaard gaat 15 T'welck: wat 16 door weygherens claerheyt: door de duidelijkheid van de afwijzing 17 waen: ongefundeerde verwachting 18 Dat: wat; ghepresen: om geprezen te worden 19 Die: wie
20 druck: verdriet 21 wroet: zwelgt; sotte: dwaze 22 vroet: verstandig 23 in reden stellen: tot rede te brengen 24 Dat: wat 25 notelijc quaet: noodzakelijke (= niet te ontlopen) kwaad 26 jonckheyt: jeugd; deur onbedachten raet: vanwege onbezonnen voornemens 27 moeyten: verdrietelijkheden; hen comt bestryen: hen komt bestoken 28 Paris, Helena: de Trojaanse koningszoon Paris werd op een gegeven moment aangewezen tot scheidsrechter in de twist tussen de godinnen Hera, Pallas Athene en Aphrodite over de vraag wie van hen de mooiste was. Ze probeerden Paris voor zich te winnen met fraaie beloften. Hij koos voor Aphrodite die hem de liefde van de mooiste sterfelijke vrouw beloofde en daarbij de naam liet vallen van Helena, de echtgenote van Menelaos, koning van Sparta. Paris schaakte haar en dit leidde uiteindelijk tot de oorlog om Troje en de verwoesting van deze stad; zijn scheen ghestoten: een blauwtje gelopen; schoone: mooie 29 De huysen ... op een na: als Helena Paris had afgewezen, zou Troje niet verwoest zijn. Alleen het huis van Paris zou dan niet zijn voortgezet vanwege gebrek aan nageslacht 30 lustich: aangenaam; lyen: lijden 31 zijns cranckheydts gront: de oorzaak van zijn ziekte; seyt: vertelt 32 conste: bekwaamheid 33 Loontmen: beloont men; croonen: waardevolle muntstukken van zilver of goud; ducaten: waardevolle gouden munten; vaerdich: prompt (bijwoord) 34 danck: vriendelijke afwijzing; spijt: afwijzing vol hoon 37 mocht: zou [...] kunnen; vinnen: vinden 39 hert: hart; mocht: zou [...] kunnen 40 Danaes [sic] ghebroet: Danaus' nakomelingschap (en niet die van Danaë, zoals hier abusievelijk gesuggereerd wordt), bekend als de Danaïden (klassieke mythologie). Vanwege onderlinge spanningen weigerde Danaus zijn vijftig dochters met de vijftig zoons van zijn broer Aegyptus te laten trouwen. Onder druk stemde hij uiteindelijk toch toe, maar hij gaf al zijn dochters een dolk om daarmee hun bruidegom in de huwelijksnacht te doden. Op één na voerden ze die opdracht uit. Alleen Hypermnestra spaarde het leven van haar echtgenoot Lynceus. De overige zussen moesten als eeuwigdurende straf in de onderwereld water scheppen in een bodemloos vat 41 een maer nauwelijcx: amper één (= Hypermnestra) 42 een heet hangh‐yser ... tasten: een hachelijke aangelegenheid (spreekwoordelijke uitdrukking, zie: WNT 5, kol. 2096; Harrebomée, Spreekwoordenboek, dl. 2, p. 283, dl. 3, p. 217) 43 locken: gaan 44 goedertieren: zachtaardig; eel: (zedelijk) hoogstaand van karakter 45 sinnelijck: verstandig 46 Wijf: vrouw 47 dat gheeft my wonder: dat vraag ik me verwonderd af 48 slordighe: slonzige; snarre: bitse; quade: lastige; Wijven: vrouwen 49 zijn scheen te stoten: een blauwtje te lopen; deurt loopen vlytich: bij het ijverig rondlopen [op zoek naar een partner] 50 Wijf: vrouw; quaet: lastig; snar: bits; spytich: nukkig
51 darf segghen: 't waagt om te zeggen; liecht als een Wachter: spreekwoord, verwijzend naar de omgekochte wachters bij het graf van Jezus die na Zijn verrijzenis de leugen verspreidden dat Jezus' discipelen Zijn lijk gestolen hadden (Mat. 28:11‐15; zie: WNT 24, kol. 508) 53 Gaet siet: ga kijken; pot‐spijs: etenswaar die gekookt wordt 54 schreyt: huilt; Jan gaet achter: Jan ga naar achteren (namelijk om in het achterhuis, waar het woongedeelte is, voor de huishouding te zorgen. In de winkel aan de voorkant neemt de echtgenote de honneurs waar (vs. 52‐54). De opdracht aan Jan is tevens een woordspeling met een ‘Jan Ga‐ achter’, een vent van niks (WNT 7.1, kol. 186)) 56 So: dan; niet: niets; moeten: mogen; dat: wat 57 buyten: synoniem van ‘ruilen’ en vaker in combinatie met dat woord gebruikt 58 gantsch: helemaal 59 speelnoot: makker; brenghen in: binnenbrengen 60 knorren: mopperen 61 eens ja: één keer ja (tegen een vroegere makker om binnen in huis te komen, zie vs. 59); qua vel: boze wijf; baren: tekeergaan 62 al soud ... varen: ook al zou ik naar de hel gaan 63 soo wel: net zo goed; voocht: baas (in de huishouding) 64 kaelgat: kale neet; luysbos: luizenkop; t'zijn ... clappen: het zijn mijn duiten die rammelen (dus: ik ben degene die het geld heeft ingebracht) 65 Sal ... ghelden: als ik mee moet betalen; soo: dan; mee snappen: ook mijn zegje doen 66 En is ... dan uyt: en ook al is het huis van u, maak dan dat je wegkomt 67 al: helemaal; somen daer luttel vint: zoals men er weinig vindt 68 nu: nu eens; dan bevrucht: dan weer zwanger; met kint: (opgezadeld) met een (pasgeboren) kind 69 Soo: dan; moeten van haer sy zijn: van haar zijde mogen wijken 70 steenende: zacht kermend 71 crieck: achterste 72 Denckt: bedenk 73 Hy is niet verwachtende: hem staat niet te wachten; t'schreyen: het huilen 74 Maerten: dienstboden; Knapen: knechten; goedt: bezit 75 brouwen: bereiden van allerlei, ook warme, dranken; smeulen en smoken: synoniemen voor ‘op een zacht vuur doen braden of smoren’ 76 peris: wederhelft, partner; met: mee; fluys: bepaald type kaartspel, maar ook kaartspel in het algemeen (gezien de context lijkt het waarschijnlijk dat de kaartmetafoor tevens dubbelzinnig bedoeld is: ‘ook al heeft hij geen wederhelft, hij komt sexueel toch wel aan zijn trekken’) 77 t'huys: in huis 78 opgaet: opengaat; roockt zijn coocken: rookt zijn keuken; Daer zijn beurs ... coocken: spreekwoordelijke uitdrukking waarmee men in feite aangeeft dat degene die betaalt te eten heeft (WNT 7.1, kol. 2589; Harrebomée, Spreekwoordenboek. dl. 1, p. 52). Hier zal men dit gezegde in iets ruimere zin moeten interpreteren: ‘wie betaalt kan zijn (ook sexuele) behoeften bevredigen’ 79 een: één; die crijcht haest de cost: die komt gauw genoeg aan zijn kostje 80 voor meer: [om] voor meer [monden]; de blaeuwe scheen verlost: daarvan verlost een blauwtje 81 nae: naar; Daerom ... nae de bal: positieve variant van het spreekwoord dat men de kolf niet naar de bal moet werpen, ofwel dat men het spel niet gewonnen moet geven, ook wel dat men in
materiële zin niet alles op het spel moet zetten. Hier wordt juist het tegenovergestelde beweerd: iemand zonder verplichtingen jegens anderen kan zich in zijn bestedingen risico permitteren 82 vaert: gaat 83 Naet wederkeeren ... niet: zijn verlangen staat er niet zo naar om terug te keren 84 soo waechtet al: dan beweegt alles; Want als ... waechtet al: spreekwoordelijke uitdrukking, meestal gebruikt om de armoede aan te geven van iemand die niets meer bezit dan wat hij op of om het lijf heeft. Als zo iemand opspringt dan beweegt zijn hele bezit. Het spreekwoord kan bovendien van toepassing zijn, zoals in dit geval, op iemand die geen banden met of verplichtingen jegens anderen heeft (WNT 24, kol. 593‐594; Verdenius, ‘Als ik opspring’) 85 bevrijt datmen: behoedt ervoor dat men; mach worden: het risico loopt te worden 86 Bock ... Jorden: allemaal synoniemen voor een bedrogen echtgenoot 88 alst hem lust: als hij er zin in heeft 91 hopent Vryer: jongeman op vrijersvoeten die hoop koestert 92 t'clinckgat: het gat in een deur om iets als een pen of een touwtje door te laten waarmee men de klink van buitenaf omhoog kan halen; ringh vander deuren: deurklopper 93 naem: goede naam dancken: afslaan van de avances; de sotheyt: die dwaasheid; dooghen; dulden 94 95 verminde: verliefde 96 crijcht weder: herkrijgt; naem: goede naam; met: samen met; eerste: aanvankelijke 97 dancken van haer: afwijzen door haar; t'hert dede doolen: het hart van slag maakte 98 Beschermt ... coolen: beschermt de handen tegen de hete kolen (lees: ‘zorgt ervoor dat men zijn vingers niet brandt aan de al te vurige liefde’) 99 met ghewelt: met kracht 100 rasery: razernij 101 hert: hart 102 danck van Lief: afwijzing door de aanbedene; luste: genoegen 103 menich: menigeen 104 in een Clooster loopen: naar een klooster gaan 105 Daerse: waar ze 106 Versaken: doen afstand van: schoone: mooie 107 Een: één 108 werckt: bewerkstelligt 109 Martha: prototype van de nijvere huisvrouw, gebaseerd op Lucas 10:38‐42. Ze was net als Maria van Bethanië een zus van de door Jezus uit de dood opgewekte Lazarus. Van dit zusterpaar vertegenwoordigt Maria het contemplatieve leven (vs. 113) en Martha het actieve bestaan; woelen: hard werken; ghesint: geneigd 110 te besorghen heeft: in het onderhoud moet voorzien van; Wijf: vrouw 111 oorsaeck van: aanleiding tot 112 Vryer: jongeman op vrijersvoeten; aflaet: zijn pogingen opgeeft; deur hope cranck: vanwege weinig hoop 113 Maria: personificatie van het niet actieve, beschouwende bestaan (zie vs. 109). Jezus gaf de voorkeur aan Maria boven haar zuster Martha, omdat zij (Maria) naar Hem luisterde in plaats van net als Martha te redderen. Jezus liet Zijn voorkeur blijken met woorden die Visscher hier overneemt (vs. 113‐114; Luc. 10:42), namelijk dat Maria het goede deel had uitgekozen;danck: zin 114 uytvercoren: uitgekozen
115 Lief: aanbedene; troost: positieve beantwoording van zijn gevoelens jegens haar; derf: durft 116 ten eersten: meteen; van: door; beslaghen: als echtgenoot geaccepteerd 117 goetduncken twijffelijck: gevoelens van twijfel 118 dorst ick: als ik [...] durfde; troost ontfaen: een positieve reactie op mijn toenaderingspogingen krijgen 119 hooger: in een hoger milieu; gevrijt: naar iemands hand gedongen; ick ... gedaen: dan had ik daar beter aan gedaan 120 gherijffelijck: voordelig 121 haer Lief: hun aanbedene 122 soot is, ... wesen: zoals het is, maar zoals het zou kunnen zijn 123 manierlijck: welgemanierd, ook in de zin van zedig; schoon: mooi 124 Voort: verder 125 te wesen: om te zijn 126 haer scheenen stoten: een blauwtje lopen; dat ... wonder: dat wekt hun verbazing op 127 Veel prysens ... hovaerdich: veel lof prikkelt het hoogmoedige hart 128 Meenen dattet: [zij] menen dat het; zijt al: zij het allemaal 129 hooren nae Liefs: luisteren naar des aanbidders 130 schoon: mooi; laelijck: lelijk 131 smaelijck: onbeschoft 132 al sou u herte: ook al zou uw hart 133 sommighe ... verhoogen: sommige [meisjes]die zich daardoor niet verheven voelen 134 versierde loghen: opgesmukte leugen 135 Betalen: [zij] belonen; goede: vriendelijke; eenen soeten praet: zoete praatjes 137 En stoot ... seer dick: en loopt dan dus zeer vaak een blauwtje 138 Tot dat ... verstaet: totdat hij precies weet hoe het met dergelijke aangelegenheden gesteld is 139 na oude wennisse: naar oude gewoonte 140 doort ondervinden: door ondervinding; kennisse: inzicht 141 seer diep zijn te delven: heel moeilijk te doorgronden zijn 142 ontydich vleyen: ongepaste vleierij 144 leertse: leert ze [= de blauwe scheen]; hem selven: zichzelf 145 verwinner: overwinnaar; verwonnen: overwonnen 146 rosen hoet: van rozen gevlochten krans, gedragen als eerbewijs of als tooi, ook door jongemannen en dan in het bijzonder nog vrijers of bruidegoms (WNT 13, kol. 1545‐1546; zie ook Te.[4], vs. 108). De context hier combineert beide aspecten. De rozenhoed is een eerbewijs voor de overwinnaar in de liefdesstrijd; voor: als 148 Die zijn ... verliesen: wie zichzelf overwint bij het verlies van zijn aanbedene 149 hoetken van biesen: dorre, van biezen gevlochten krans, een ‘onderscheidingsteken’ behorend bij tegenslag in de liefde (WNT 6, kol. 786; zie ook Q.3.18, vs. 1; Te.[4], vs. 108) 151 Hoe: op welke grond; Vryers: jongemannen op vrijersvoeten; so: zulke 152 zijt teycken van eere: zij het ereteken (= de blauwe scheen, vs. 150); Dat zijt ... bedecken: figuurlijk bedoelde en destijds vaker toegepaste wijze van uitdrukken om aan te geven dat men het blauwtje dat men gelopen heeft camoufleert (WNT 7.2, kol. 5859), door namelijk de opgelopen ‘blauwe scheen’ met een kous te bedekken
153 houdent: het beschouwen; vermuft: door de liefde van hun helder oordeel beroofd; ghecapte heylicheyt: met een kap bedekt (in dit geval dus een kous) teken van heiligheid. (De uitdrukking roept in eerste instantie associaties op met de monnikskap als teken van zedige heiligheid, maar is hier juist bedoeld om haar aan het oog te ontrekken, zoals uit het vervolg valt op te maken. Degenen die zogenaamd pretenderen met deze ‘kap’ zedigheid te bedekken zijn echter van hun helder oordeel beroofd (want ‘vermuft’). Daarom moeten we hier in tweede instantie zeker ook aan de zotskap denken. Er wordt natuurlijk geen zedigheid bedekt gehouden, maar schaamte voor een opgelopen blauwtje) 154 schimp: hoon; nijt: afgunst 155 schieten: hun pijlen richten; vermaert: die aanzien geniet 156 blijftet verburghen: blijft het (= de blauwe scheen) verborgen; om: omwille van; veylicheyt: een gevoel van veiligheid 158 Sanct of Sanctin: (mannelijke of vrouwelijke) heilige (van de blauwe scheen) 159 heerlijckheyt: vertoon 160 Dan tis: maar het [= het huwelijk] is; playster: pleister; heelt: geneest 161 onder reden ... macht: de machteloze wil onder de rede 162 des scheens blaeuwe begeerlijckheyt: de bedrieglijke begeerte behorend bij een blauwtje 163 Vryster: meisje van huwbare leeftijd; te verhopen: te verwachten 165 uyt het nest: als ze pas uit het nest komen (namelijk rechtstreeks uit het ouderlijk huis en zonder de nodige levenservaring) 166 kooten: de bloemetjes buiten zetten1248; tijt: jonge jaren 167 doort stoten ... quijt: door een blauwtje te lopen raakt men veel dwaze streken kwijt 168 opt eerst: in een vroege periode (van iemands leven); opt lest: op het einde 169 van: door; bestruijft: afgewezen 170 eerst: voor de eerste keer; is ghehuijft: de kap is opgezet 171 dickmael: dikwijls; bant: de band waarmee de valk met de valkenier verbonden is 172 die zijn scheen ... ghewoon: ‘wie gewend is zijn scheen te stoten’ én ‘wie gewend is een blauwtje te lopen’ 173 weet vant loon: kent de beloning 174 hem: zich; stroocken: aaien, liefkozen 175 schoon: al; Wijf: vrouw; banden: banden die hem in zijn vrijheid belemmeren 176 Loopt: gaat uit 178 die zijn ... heeft: wie een blauwtje gelopen heeft 179 by nacht: als het donker is; al sat: helemaal beu 181 Bysonder soo: in het bijzonder als; deuchdelijck: deugdzaam 182 Sijn herte ... jeuchdelijck: zijn hart houdt zij door middel van vreugde jong 183 alle ander: alle andere (meisjes, vrouwen) 184 is sy: betekent zij 185 moeyten: inspanning; ghewent: verkeerd 186 dat: wat; arbeyt: inspanning, moeite; met minne: met vredig genoegen (het betreft een vaste uitdrukking met als betekenis ‘in vrede’, ‘met genoegen’ (WNT 9, kol. 748). Gezien de context zou Visscher hier wellicht ook een meer letterlijke interpretatie bedoeld kunnen hebben, namelijk ‘met liefde’); beseten: als bezit gekoesterd 187 Dan: maar
188 veel meer: veel hoger 189 van: door; de menschen: voor de mensen; salich: gelukkig makend; nut: nuttig 190 mach: kan 191 Soo: dan 192 quader: groter onheil; beschut: afgeweerd 194 altijt gheen: niet altijd 195 Vogelaer: vogelvanger; om niet: tevergeefs; spreen: uitspreiden 196 Pyper: fluitspeler; altemet: zo nu en dan; discoort: vals 198 goet ghesel: prima vent 199 waer: handelswaar; verstant: inzicht 200 naerstich: ijverige 201 smacken: valpartijen 202 Scheepbreeckinghe: schipbreuk 203 voordachter: meer weloverwogen 204 Scheen stoten: een blauwtje lopen; Vryer: jongeman op vrijersvoeten 205 rustich: manmoedig 206 lustich: opgewekt 207 soo: dan; op spreken: iets over te zeggen hebben 208 dat: wat 209 die t'sop ... smaeckt: destijds gangbaar spreekwoord, gebruikt om aan te geven dat wie iets ondervonden heeft weet wat het te betekenen heeft (WNT 14, kol. 2528; Harrebomée,Spreekwoordenboek, dl. 2, p. 281) 210 een speltken by steken: destijs gebezigde uitdrukking om aan te geven dat men voorstelt om over een bepaald onderwerp op te houden. Over de eigenlijke achtergrond van dit spreekwoord zijn verschillende visies in omloop. Volgens Visscher in zijn ‘sinnepop’ 1.13 heeft het te maken met de gewoonte om aan de zijkant van een brandende kaars een speld te steken. Zodra die er uitviel moest iemand die voortdurend alleen aan het woord was zijn mond houden. Een andere verklaring wijst op de gewoonte om een speldje in een boek te steken op de plaats waar men ophield (Harrebomée, Spreekwoordenboek, dl. 2, p. 287, dl. 3, p. 337; WNT 14, kol. 2690) Overlevering Br2/1 p. 163‐169; Lm p. 13‐24 (B3r‐C4v) In de Staatsbibliothek te Berlijn bevindt zich een Nederlands verzamelhandschrift (Ms.germ.qu.154) met onder andere toneelsteksten van Hooft en Spiegels Numa. In de inhoudsopgave op de eerste bladzijde staat onder meer vermeld: ‘Noch een gedicht van de blauwe scheen door R.V.’. Deze woorden zijn echter doorgeschrapt en de tekst ontbreekt in het handschrift.1249 Het betreft een verzameling teksten die te relateren is aan de Amsterdamse kamer De Eglentier en die werd aangelegd in het begin van de zeventiende eeuw.1250 Varianten Titel Het Lof Br2/1 < t'Loff Lm; blaeuwe scheen. Br2/1 < Blaeuwe Scheen, door R.V. Lm 1 Wonderlijck Br2/1 < Wonderlick Lm; zijne Br2 Lm < zyne Br1; loose minne: Br2/1 < lose minnen, Lm
2 cooct Br2/1 < koockt Lm; joncheyts sinne: Br2/1 < jonckheyts sinnen, Lm 3 voortstellen, Br2 < voort stellen: Br1, voort stellen, Lm 4 ick Br2/1 < ic Lm; wonder‐sproock Br2/1 < wonder spreuck Lm, beweeren, Br2/1 < beweerenLm 5 blaeuwe scheen Br2/1 < Blaeuwe Scheen Lm (idem: vs. 7, 15, 22, 25, 72, 80, 85, 120, 150, 159, 164, 198, 206); prysen Br2/1 < prijsen Lm; begeeren, Br2/1 < te begheeren Lm 6 rustighe lustighe Br2/1 < lustighe rustighe Lm 8 uyt legghen, Br2/1 < uytleggen: Lm 9 Tis afsnyding Br2/1 < T'is affsnijdinghe Lm; hoop Br2/1 < hoop, Lm; waen, Br2/1 < waen Lm; twijfel Br2/1 < t'wijffel Lm; derven: Br2 < derven; Br1, derven Lm 10 Liefd Br2/1 < lieffd'Lm 11 bescheyt, Br2/1 < bescheyt Lm 12 Lief nimmermeer Br2/1 < Lieff nummer Lm 13 hope, Br2/1 < hope Lm; verlanghen, Br2/1 < verlangen, Lm 14 met sorch Br2/1 < mit sorghe Lm; altijt Br2/1 < altijdt Lm; behanghen, Br2/1 < behangen, Lm 15 alderbest Br2/1 < alder best Lm; ghenesen; Br2/1 < genesen: Lm 16 Wantse Br2/1 < Want sy Lm; twijffel door weygherens Br2/1 , t'wijfel deur weygerings Lm 17 toont Br2/1 < thoont Lm; waerheyt, Br2/1 < waerheyt. Lm 18 Dat Br2/1 < Dat de Lm; toont, Br2/1 < toont Lm; ghepresen? Br2/1 < gepresen? Lm 19 Liefden Br2/1 < lieffden Lm; ghehadt ongheluck, Br2/1 < gehadt ongeluck, Lm 20 blyschap, Br2/1 < blijschap, Lm 21 menschen: Br2 Lm < menschen; Br1 23 ghemoet, Br2/1 < gemoet. Lm 24 redelic Br2/1 < redelick Lm; maect, Br2/1 < maeckt Lm; wenschen? Br2 Lm < wenschen*?* Br1 25 voort notelijc quaet, Br2/1 < voor nootelijck quaet Lm 26 deur Br2/1 < door Lm 27 hen comt bestryen: Br2/1 < hem comen bestrijen: Lm (Br2/1 heeft een abbreviatuur voor het persoonlijke voornaamwoord (‘hē’), terwijl Lm op dezelfde plaats ‘hem’ heeft staan. Toch is voor ‘hen’ gekozen, omdat het begrip ‘jonckheyt’ (vs. 26), waarop het betrekking heeft, hier meer als een collectief functioneert waarbij men geneigd is aan een meervoud te denken) 29 na, Br2/1 < na. Lm 30 lyen? Br2/1 < lijen? Lm 31 Siecken Br2 < siecken Br1 Lm; cranckheydts Br2/1 < cranckheyts Lm 32 brenght Br2/1 < brengt Lm; door Br2/1 < deur Lm; gesontheyt, Br2/1 < ghesontheyt, Lm 33 Loontmen die Br2/1 < Loontmen Lm; vaerdich? Br2/1 < vaerdich: Lm 34 blaeuwe scheen Br2/1 < Blaeuwe Scheen, Lm; of spijt, Br2/1 < off spijt Lm 35 Vryers van d'eeuwighe Br2/1 < Vrijers vande eeuwighe Lm 36 prysens Br2/1 < prijsens Lm 37 vragen, soumen Br2/1 < vraghen, soudmen Lm; vinnen, Br2/1 < vinnen Lm 38 Vrouwe Br2/1 < vrouwe, Lm 39 s'Mans Br2/1 < s'mans Lm; verheughen Br2/1 < verheugen, Lm; ontlasten? Br2 Lm < ontlasten;Br1 40 Dochters Br2/1 < dochters Lm; Danaes [sic; zie inleiding en annotatie] ghebroet, Br2/1 < Danaus gebroet Lm
41 nauwelijcx ghevonden Br2/1 < naulijcx gevonden Lm 42 ist Br2/1 < isset Lm; hangh‐yser Br2/1 < hangyser Lm 43 T'sal Br2/1 < T'zal Lm; locken Br2 < locken, Br1, lucken Lm; de meesten deel, Br2/1 < den meestendeel, Lm 44 Lief Br2/1 < Lieff Lm; verstandich Br2/1 < verstandich, Lm 45 Ghetrou Br2/1 < Getrou, Lm; sinnelijck, Br2/1 < sinnelick, Lm; salse Br2/1 < sal sy Lm; blyven:Br2/1 < blijven. Lm 46 Wijf Br2/1 < wijf Lm; Man bysonder, Br2/1 < man bysonder: Lm 47 gheeft Br2/1 < geeft Lm 48 lelijcke, slordighe, snarre, Br2/1 < leelijcke, slordige, snarre Lm; Wyven? Br2/1 < wijven? Lm 49 scheen Br2/1 < Scheen Lm; stoten deurt loopen vlytich, Br2/1 < stooten deur t'lopen vlijtich,Lm 50 cryghen Br2/1 < crijghen Lm; Wijf Br2/1 < wijf Lm; snar Br2/1 < snarre Lm; spytich, Br2/1 < spijtich, Lm 51 darf segghen, houdt Br2/1 < derff seggen, hout Lm; mondt, Br2/1 < mont, Lm; Wachter, Br2/1< wachter, Lm 52 Coopluy Br2/1 < coopluy Lm 54 Het kint Br2/1 < T'kint Lm; schreyt, Br2/1 < schreijt, Lm 55 Sijt Br2/1 < Zijt Lm; goet, Br2/1 < goet Lm; al Br2/1 < all Lm 56 So Br2 < Soo Br1 Lm; moeten doen Br2/1 < moeten Lm 57 coopen, of Br2/1 < coopen oft Lm; in buyten of Br2/1 < int beuyten off Lm 58 En Br2/1 < End' Lm; gantsch Br2/1 < gansch Lm; haren Br2/1 < haeren Lm 59 ouden Br2/1 < oude Lm 60 kyven Br2/1 < kijven, Lm 61 eens ja, Br2/1 < eens, jae Lm; qua Br2/1 < quae Lm; baren, Br2/1 < baeren, Lm 62 seytse Br2/1 < zeytse Lm; al soud Br2/1 < all soude Lm; inde Hel,, varen, Br2/1 < inden hel,, vaeren, Lm 63 droncke Br2/1 < droncken Lm 64 kaelgat, Br2/1 < caelgat Lm; schyven die Br2/1 < schijven die daer Lm 65 ghelden, Br2/1 < gelden Lm; mee Br2/1 < mede Lm 67 somen Br2/1 < soo men Lm 68 sieck zijn, Br2 Lm < sieck, zijn [sic] Br1; of Br2/1 < off Lm 69 oogenblick Br2/1 < ooghenblick Lm; sy,, Br2/1 < zy,, Lm 70 steenende Br2/1 < stenende, Lm; Lief Br2/1 < Lieff Lm; so Br2/1 < soo Lm 71 rug, Br2 < rugh, Br1, buyck, Lm; crieck, Br2/1 < crieck: Lm 72 Denckt Br2/1 < Denct Lm; loopt, Br2/1 < loopt Lm 73 t'schreyen Br2/1 < t'schreijen Lm; van de Br2 < vande Br1 Lm; kinderen: Br2 < kinderen; Br1, kinderen, Lm 74 Maerten Br2/1 < maerten Lm; Knapen Br2/1 < knapen Lm; goedt Br2 < goet Br1 Lm; verminderen: Br2 < verminderen; Br1, verminderen Lm 75 smoken: Br2/1 < smoocken: Lm 76 peris Br2/1 < peris, Lm; met Br2/1 < mit Lm 77 comt is hy wellecoom t'huys, Br2/1 < comt, hy is willecoom thuys: Lm 78 opgaet, Br2 < op gaet, Br1 Lm; coocken. Br2/1 < koocken. Lm 79 eet, Br2/1 < eet Lm
80 sorghen, Br2/1 < sorghen Lm 81 colf Br2/1 < kolff Lm; bal: Br2/1 < ball: Lm 83 Naet wederkeeren verlanght Br2/1 < Nae t'wederkeeren verlangt Lm; niet: Br2/1 < niet, Lm 84 opspringht, Br2 < op springht, Br1, opspringt Lm; al. Br2/1 < all. Lm 85 worden, Br2/1 < worden Lm 86 Koeckoeck, Haneray, Br2/1 < coeckcoeck, haveraey, Lm; Jorden, Br2/1 < jorden. Lm 87 Jalousy Br2/1 < jalousij Lm; ghedachten: Br2/1 < gedachten. Lm 88 s'avonts Br2/1 < t'savonts Lm; lust, Br2/1 < lust Lm; slapen Br2/1 < slaepen Lm 89 sorch tot den Br2/1 < sorghe totten Lm 90 goe Br2/1 < goede Lm; rustighe Br2/1 < rustige Lm 91 hopent Vryer Br2/1 < hoopende Vrijer Lm 92 t'clinckgat, Br2/1 < t'clinkgat, Lm; de ringh Br2/1 < den ring Lm; deuren, Br2/1 < deuren; Lm 93 door Br2/1 < deur Lm; blyheyt: Br2/1 < blijheyt: Lm 94 doort dancken Br2/1 < deur t'dancken Lm; dooghen, Br2/1 < dooghen Lm 95 Worden Br2/1 < Werden Lm; verminde Br2/1 < verminde blinde Lm 96 vryheyt. Br2/1 < vrijheyt. Lm 97 (die t'hert Br2/1 < die t'hart Lm; doolen) Br2 < doolen, Br1, doolen Lm 98 de brandende Br2/1 < die brandende Lm 99 ghewelt op den Br2/1 < gewelt opten Lm 100 Reynicht Br2/1 < Reijnicht Lm; rasery, Br2/1 < rasernij, Lm 101 onrustighe hert Br2/1 < onrustige hart Lm; bly: Br2/1 < blij: Lm 102 Lief Br2/1 < lieff Lm; groote Br2/1 < goede Lm 103 Lief brenght Br2/1 < lieff brengt Lm; wanhopen, Br2/1 < wanhoopen, Lm 104 veel Br2/1 < menich Lm; Clooster Br2/1 < clooster Lm 105 Daerse door Br2/1 < Daer sy deur Lm; vernielen: Br2/1 < vernielen, Lm 106 Versaken Br2/1 < Versaecken Lm; Liefde Br2/1 < lieffde Lm; Vrouwen, Br2/1 < vrouwen, Lm 107 God Br2 < Godt Br1 Lm; betrouwen: Br2 Lm < betrouwen; Lm 108 Lief Br2/1 < lieff Lm; oock salicheyt Br2/1 < dan oock zalicheyt Lm; Zielen. Br2/1 < zielen. Lm 109 ghesint, Br2/1 < gesint, Lm 110 Man Br2/1 < man Lm; Wijf Br2/1 < wijf Lm 111 verloren: Br2/1 < verlooren: Lm 112 Vryer Br2/1 < Vrijer Lm; aflaet Br2/1 < afflaet Lm; hope cranck: Br2/1 < hoope cranck, Lm 113 Maria, al Br2/1 < Maria (al Lm; teghen Br2/1 < tegen Lm; danck, Br2/1 < danck) Lm 114 uytvercoren. Br2/1 < uytvercooren. Lm 115 Vryer Br2/1 < Vrijer Lm; Lief Br2/1 < Lieff Lm; gheen Br2 < geen Br1 Lm; derf Br2/1 < derff Lm 116 eerste Lief Br2/1 < Lief Lm; beslaghen, Br2/1 < beslagen, Lm 117 Sijn Br2/1 < Zijn Lm; ghequelt Br2/1 < gequelt Lm; twijffelijck, Br2/1 < t'wijfelick; Lm 118 denckt, Br2/1 < denckt Lm; vraghen, ick sou Br2/1 < vragen, k'sou Lm 119 D'ander, Br2/1 < D'ander Lm; gevrijt Br2/1 < gevrijt, Lm; gedaen: Br2/1 < ghedaen: Lm 120 ooc Br2 < oock Br1 Lm; gherijffelijck. Br2/1 < gerijffelick. Lm 121 Lief Br2/1 < Lieff Lm 122 seggende Br2 < segghende Br1 Lm; soot is, Br2/1< soo't is Lm; soot Br2/1 < soo't Lm; wesen,Br2/1 < wesen: Lm 123 lieffelijck, manierlijck, Br2/1 < liefflick, manierlick, Lm; bysonder: Br2 < bysonder; Br1, bysonder, Lm
124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 138 139 140 Lm 141 142 143 145 146 148 149 151 152 153 154 155 156 158 159 160 161 162 163 164 165 166 167 168 169 170 171 172
Voort Br2/1 < Voorts Lm; Mensch Br2/1 < mensch Lm Coninginne, Br2/1 < Coninginne: Lm scheenen stoten, Br2/1 < scheen stooten, Lm; gheeft Br2/1 < geeft Lm prysens Br2/1 < prijsens Lm; hert Br2/1 < hart Lm dattet Br2/1 < dat het Lm Liefs Br2/1 < Lieffs Lm Denckende, Br2/1 < Denckende Lm; laelijck, Br2/1 < leelick, Lm vriendelijck, Br2/1 < vriendelick, Lm; smaelijck: Br2/1 < smeelick, Lm sou Br2/1 < soud Lm; herte breken. Br2/1 < harte breecken. Lm verhoogen, Br2 Lm < verhooghen, Br1 loghen, Br2/1 < loogen, Lm Betalen Br2/1 < Betaelen Lm; eenen soeten Br2/1 < een soete Lm sijn Br2 < zijn Br1 Lm; eyghen Br2/1 < eygen Lm neeringh Br2/1 < neringe Lm blaeuwen scheen Br2/1 < Blaeuwe Scheen Lm; geloopen, na Br2/1 < geloopen nae Lm gheeft doort ondervinden Br2/1 < geeft deur t'ondervinden Lm; kennisse, Br2/1 < kennisse Vrouwen ghedachten Br2/1 < vrouwen gedachten Lm door ontydich vleyen, Br2/1 < deur ontijdich vleijen Lm schreyen: Br2/1 < schreijen: Lm De verwinner Br2/1 < Die verwinner, Lm rosen Br2/1 < roosen Lm selven Br2/1 < zelven Lm; Liefs verliesen, Br2/1 < Lieffs verliesen Lm ghecroont Br2/1 < gecroont Lm; hoetken Br2/1 < hoeyken Lm zijn Br2/1 < sijn Lm; Vryers Br2/1 < Vrijers Lm; so Br2 < soo Br1 Lm zijt Br2/1 < sy't Lm; cous Br2/1 < kous Lm vermuft Br2/1 < vermorst Lm; ghecapte Br2/1 < gecapte Lm Om dat Br2/1 < Om Lm; nijt zijn Br2/1 < nijt, zijnde Lm; aert, Br2/1 < aert Lm op eer Br2/1 < nae een Lm; vermaert: Br2 Lm < vermaert; Br1 blijftet verburghen Br2/1 < blijft het verborghen Lm Of Br2/1 < Off Lm; Sanct of Sanctin Br2/1 < Sant off Santinne Lm heerlijckheyt: Br2 < heerlijckheydt; Br1, heerlickheyt: Lm tis Br2/1 < t'is Lm; playster Br2/1 < plaester Lm Buyghende Br2/1 < Buygende Lm scheens Br2/1 < Scheens Lm; begeerlijckheyt. Br2/1 < begeerlickheyt. Lm heeft Br2/1 < heeeft [sic] Lm; Vryster Br2/1 < Vrijer Lm; verhopen, Br2/1 < verhoopen Lm Man Br2/1 < man Lm nest: Br2 Lm < nest; Br1 toch Br2/1 < doch Lm; tijt: Br2 < tijt; Br1, tijt, Lm doort Br2 < Doort Br1, Deur Lm; stoten vande scheen Br2/1 < t'stooten van de Scheen Lm tis Br2/1 < t'is Lm Lief Br2/1 < Lieff Lm wilden Valck Br2/1 < wilde valck Lm; is ghehuijft, Br2/1 < wert gehuijft, Lm die Br2 < Die Br1 Lm scheen Br2/1 < Scheen Lm; stoten Br2/1 < stooten Lm; ghewoon, Br2/1 < gewoon, Lm
173 vant loon: Br2/1 < van t'loon, Lm 174 streelen Br2/1 < streelen, Lm; draghen Br2/1 < nemen Lm 175 een jonghman Br2/1 < de jongman Lm; Wijf, Br2/1 < wijff, Lm; geen Br2 Lm < gheen Br1 177 Lief, Br2/1 < lieff, Lm 178 scheen ghestoten Br2/1 < Scheen gestooten Lm; moe Br2/1 < moed Lm 179 dat Br2 < Dat Br1 Lm; jaghen Br2/1 < jaeghen Lm; nacht, Br2/1 < nachte Lm; sat, Br2/1 < zat,Lm 180 t'huys eten, Br2/1 < thuys eeten, Lm; Wijf. Br2/1 < wijff. Lm 181 Bysonder Br2/1 < Bysonderlick Lm; sy Br2/1 < zy Lm 182 Sijn herte Br2/1 < Zijn hart Lm; sy Br2/1 < zy Lm; vreuchde jeuchdelijck, Br2/1 < vreuchden vreuchdelijck, Lm 183 door Br2/1 < deur Lm; ander Br2/1 < anderen Lm; vergheten, Br2/1 < vergeten, Lm 184 Vant Br2/1 < Van Lm; loopen, Br2 < loopen Br1, t'loopen, Lm; ent, Br2/1 < endt, Lm 185 Sijn moeyten wort door Br2/1 < Zijn moeyte wert deur Lm; ghewent: Br2/1 < gewendt: Lm 186 dat Br2 < Dat Br1 Lm; vercregen Br2/1 < vercreghen Lm; minne Br2/1 < minnen Lm; beseten.Br2 Lm < beseten Br1 187 blaeuwen scheen Br2/1 < Blaeuwe Scheen Lm; prijsen soo Br2 Lm < prysen so Br1 188 Of Br2/1 < Off Lm; huwelijcken Br2/1 < houwelicke Lm 189 God Br2 Lm < Godt Br1; inghestelt, de Br2/1 < ingestelt, den Lm; salich Br2/1 < zalich Lm 190 cryghen Br2/1 < crijghen Lm 191 my selven Br2/1 < mijn selven, Lm; swyghe stil: Br2/1 < swijghe stil, Lm 192 denckende Br2 < Denckende Br1 Lm; wort Br2/1 < wert Lm 193 Schutter Br2/1 < schutter Lm; mis: Br2 Lm < mis; Br1 194 Visscher vanght Br2/1 < visscher en vangt Lm; gheen Br2/1 < geen Lm; vis: Br2 Lm < vis; Br1 195 Vogelaer Br2/1 < vogelaer Lm; spreen: Br2 Lm < spreen; Br1 196 Pyper Br2/1 < pijper Lm; discoort: Br2 Lm < discoort; Br1 197 Zeeman Br2/1 < zeeman Lm; over Br2/1 < buyten Lm; boort. Br2 < boort, Br1, boort: Lm 199 op de Br2/1 < opte Lm; den Coopman Br2/1 < de coopman Lm; verstant: Br2 Lm < verstant;Br1 200 Boer Br2/1 < boer Lm; Lant: Br2 < lant: Br1 Lm 201 smacken Br2/1 < slaghen Lm; Ryer Br2/1 < rijder Lm 202 Scheepbreeckinghe Br2/1 < Schip‐brekinghe Lm; Stuermans Br2/1 < stuyrmans Lm 203 Crijchsluy Br2/1 < crijchsluy Lm 204 stoten Br2/1 < stooten Lm; Vryer Br2/1 < Vrijer Lm; wijs. Br2 Lm < wijs Br1 205 Vryers Br2/1 < Vrijers Lm; wel Br2/1 < wel, Lm 206 lustich, Br2/1 < lustich. Lm 207 het Br2/1 < u Lm; kan Br2/1 < can Lm; spreken, Br2/1 < spreken. Lm 208 laeckt, Br2/1 < laeckt. Lm 209 die Br2 < Die Br1 Lm; gheproeft Br2 Lm < geproeft Br1; smaeckt: Br2/1 < smaeckt. Lm 210 Tis Br2/1 < T'is Lm; speltken Br2/1 < spelleken Lm; steken. Br2/1 < steecken. Lm Correctie 61 vel,, < vel, Br2, vel,, Br1 Lm (herstel van het dubbelrijm, in navolging van Br1 en Lm en tevens naar analogie met vs. 62)
75 brouwen, < vrouwen, [sic] Br2, brouwen, Br1 Lm (basis voor correctie, mede op basis van de context) Editie VdL 2, p. 43‐50, 95‐96 Literatuur Verdenius, ‘Als ik opspring’ (over vs. 84); Spies, ‘De voordelen van een blauwtje’ (met niet geannoteerde tekst op p. 68‐74) Oeuvre In Q.3.18 is in uiterst beknopte vorm ook de notie te vinden over de positieve uitwerking van het lopen van een blauwtje, namelijk een grotere mate van bedachtzaamheid. Het verderop in de afdeling ‘tepel‐wercken’ geplaatste T'lof van de Mutse (Te.[4]), waarin de verliefdheid alle lof krijgt toegezwaaid, is een pendantgedicht van deze lof op een blauwtje. Varia Vs. 64: in een verwante context gebruikt een lastige, bazige echtgenote in Sp.[1].7 (vs. 8) dezelfde formulering om aan te geven dat zij het geld heeft ingebracht, namelijk dat het haar schijven zijn die klappen. Noten 1239Spies, ‘De voordelen van een blauwtje’, p. 66; idem, ‘Hier is gheen Helikon [...]’, p. 19‐21. 1240Voor een analyse van de argumentatie in Coornherts lofdicht, zie: Spies, ‘Coornherts “Lof”’; meer specifiek voor de term ‘wonder‐sproock’: Spies, ‘“Ick moet wonder schryven”’, p. 44; idem, ‘De voordelen van een blauwtje’, p. 56. 1241Ik baseer me op een uitvoerige rhetorische analyse van deze tekst in: Spies, ‘De voordelen van een blauwtje’, p. 60‐67. 1242Uitvoeriger gegevens over het humanistische onderwijs in de rhetorica en hun eigen bemoeienissen met het paradoxale lofdicht zijn te vinden in de inleiding bij Te.[1]. Zie verder: Spies, ‘“Ick moet wonder schryven”’; idem, ‘De voordelen van een blauwtje’. Van der Laan (dl. 1, p. XXXVII; dl. 2, p. 95) verwijst nog naar twee gedichten voor en tegen de liefde van Ronsard (‘Cartel contre l'amour’, ‘Autre cartel pour l'amour’) als soortgelijk werk. Van een verdere overeenkomst dan aansluiting bij de pro‐ en contratraditie en de liefde als onderwerp is echter geen sprake (Ronsard, Oeuvres, dl. 2, p. 254‐256). 1243Porteman/Smits‐Veldt, Een nieuw vaderland, p. 499. 1244Zie verder: vs. 102: ‘goede’ > ‘groote’; vs. 104: ‘menich’ > ‘veel’; vs. 153: ‘vermorst’ > ‘vermuft’; vs. 155: ‘nae een’ > ‘op eer’; vs. 174: ‘nemen’ > ‘draghen’; vs. 182: ‘vreuchden vreuchdelijck’ > ‘vreuchde jeuchdelijck’; vs. 197: ‘buyten boort’ > ‘over boort’; vs. 207: ‘u’ > ‘het’. 1245Vs. 33, 55, 64, 77, 108, 154, 170, 175, 181, 194. Opmerkelijk is verder nog het uiteindelijke weglaten van ‘blinde’ in de frase ‘verminde blinde ooghen’ (vs. 95) en het twee keer gebruiken van ‘eerste’ in de laatste redactie van vers 116 om dat aspect te benadrukken. 1246Correcties in de interpunctie werden nog uitgevoerd in vs. 68 en 97. 1247Zie verder over de ‘anonieme’ Leidse uitgave par. I.2.2.
1248In zijn recensie van dit deel van de editie Van der Laan suggereert Brands (p. 101) ‘aan de boemel gaan’ in reactie op de interpretatie ‘lichtmissen’ door Van der Laan (dl. 2, p. 96), dat zoveel betekent als ‘zich overgeven aan losbandigheid’. 1249Gegevens ontleend aan: Kalff, ‘Een nieuw handschrift van Hooft’, p. 261. 1250Tuynman, ‘De const van rhetorike’, p. 15‐16; Hooft,Lyrische poëzie, dl. 2, p. 154, sub 2‐3, p. 171, sub 5. Het jongste gedicht van Hooft in dit verzamelhandschrift dateert uit 1605.