Reactie IBO-rapport
6 december 2014
Het IBO-rapport: " Inkomen en vermogen van ouderen: analyse en beleidsopties"
Belangrijkste conclusies in het IBO-rapport: 1) De gemiddelde inkomens- en vermogenspositie van de ouderen is sterker gestegen dan die van de jongeren, dit op basis van:. -- Vergelijking van dezelfde leeftijdcohorten -- Dynamische gemiddelde koopkrachtgroei 1990 -2010
2) Voor de toekomst wordt een voortzetting van deze ontwikkeling verwacht. 3)De ouderen hebben de laatste jaren relatief veel geprofiteerd van het gevoerde beleid en zijn regelmatig ontzien bij negatieve inkomensgevolgen van beleid. 4) Afbouw van de inkomensondersteunende maatregelen voor de ouderen is te rechtvaardigen. 1) De inkomenspositie van de ouderen is sterker gestegen dan die van de jongeren
-- De leeftijdcohortenvergelijking zegt niets over de inkomensgroei van de mensen in de cohorten. In het IBO-rapport wordt de inkomensgroei berekend door leeftijdcohorten te vergelijken. In tabel 1 is de inkomensontwikkeling voor de leeftijdcohorten te vinden, berekend volgens de IBO-methode. Het gemiddelde inkomen van de leeftijdcohort 65-70 in 2003 wordt vergeleken met het gemiddelde inkomen van deleeftijdcohort 65-70 in 2013, terwijl het duidelijk is dat in 2013 al die mensen dan in de leeftijdcohort 75-80 zitten. Niemand heeft de met de methode IBO berekende inkomensgroei gekregen. Voor de juiste berekening van de inkomensgroei dienen de geboortecohorten vergeleken te worden. In tabel 2 worden de leeftijdcohorten over een periode van 10 jaar vergeleken met de cohorten die 10 jaar ouder zijn, waardoor de geboortecohorten worden gevolgd. Zo wordt de inkomensgroei berekend die iedereen in de leeftijdcohorten heeft gekregen. De inkomensgroei van de ouderen is nu duidelijk veel lager, zelfs negatief. Uiteraard geeft de groei voor de jongeren de carrièregroei weer, maar het is duidelijk dat er van inkomensgroei bij de ouderen absoluut geen sprake is. In de kolommen 6 en 7 is de reële groei van het besteedbaar inkomen berekend door de groei van het besteedbaar inkomen te corrigeren voor de cumulatieve inflatie van 19,45% (CBS) in die periode. Hieruit blijken de forse cumulatievedynamische koopkrachtverliezen voor de ouderenhuishoudens, die voor de 65-plussersin goede overeenstemming zijn met de koopkrachtverliezen berekend met de statische koopkrachtberekening.
Conclusies: -- Niemand krijgt de inkomensgroei door vergelijking van leeftijdcohorten zoals berekend in het IBO-rapport. Allen krijgen in werkelijkheid de inkomensgroei berekend door vergelijking van de geboortecohorten. -- De inkomensgroei van de ouderen heeft zich sinds 2003 niet relatief gunstig ontwikkeld, zoals het IBO-rapport concludeert, maar laat, bij de juiste vergelijking, een uiterst minimale tot negatieve ontwikkeling zien. -- De ouderen hebben zelfs enorme dynamische koopkrachtverliezen geleden.
1
Reactie IBO-rapport
Tabel 1. Inkomensgroei bij vergelijking van de leeftijdcohorten (IBO-rapport).
6 december 2014
Tabel 1, in kolom 4 en 5 de inkomensgroei volgens het IBO-rapport. De mensen zelf verhuizen in die 10 jaar naar een leeftijdcohort die 10 jaar ouder is. Tabel 2.Inkomensgroei van de mensen in de leeftijdcohorten.
Tabel 2, in kolom 4 en 5 de werkelijke inkomensgroei van de mensen in de leeftijdcohorten. In kolom 6 en 7 de reële inkomensgroei.
2
Reactie IBO-rapport
6 december 2014
-- De gemiddelde dynamische koopkrachtgroei van de ouderen in 1990 - 2010 is +0,7%. In het IBO rapport wordt de dynamische koopkrachtgroei voor de ouderen in de periode 1990-2010 van gemiddeld +0,7% aangevoerd, waarmee een goede toename van de welvaartsgroei voor de ouderen wordt gesuggereerd. - Het is vreemd om beleidsvoorstellen voor 2015 en later te doen, die gebaseerd zijn op ontwikkelingen in de '90-er jaren, het ligt meer voor de hand om te kijken naar de ontwikkelingen in de laatste 10 jaar. De '90-er jaren worden kennelijk erbij gehaald om het gemiddelde op te blazen. In tabel 3 staan de cijfers voor de dynamische koopkrachtontwikkeling voor de hoofdkostwinner in de jaren 2003 t/m 2013, overgenomen uit StatLine van CBS. In de rechtse kolom staat de gemiddelde dynamische koopkrachtgroei per jaar in die periode en die is negatief voor de ouderen en positief voor de jongeren. - Zoals in het rapport ook wordt opgemerkt, komt die hoge groei in de periode 1990-2010 vooral tot stand door de hoge groei van de AOW-uitkering die door de netto/netto koppeling met het wettelijk minimumloon meegegroeid is met de cao-loonstijging. Circa 50% van de gepensioneerden hebben een indexatieambitie van maximaal de inflatie of minder, bovendien is er sinds 2008 een grote indexatieachterstand ontstaan. De koopkracht van de aanvullende pensioenen heeft zich in de afgelopen 10 jaar aanzienlijk slechter ontwikkeld. Voor kleine pensioenen overheerst de koopkrachtgroei van de AOW-uitkering, maar voor grotere pensioenen wordt die bijdrage in de koopkrachtgroei voor het totaal inkomen relatief klein. Bovendien heeft het beleid van de overheid voor de AOW'ers met aanvullende pensioenen negatief bijgedragen in de relatieve koopkrachtontwikkeling (zie paragraaf 4). In de laatste 10 jaar was de dynamische koopkrachtgroei voor de leeftijdcohorten waarin de ouderen zitten zelfs negatief (Zie tabel 3, cijfers van het CBS). Conclusie 3: De afgelopen 10 jaar hadden de ouderen geen koopkrachtgroei 0,7%/jr maar een koopkrachtverlies van -0,3%/jr tot -0,5%/jr.
3
Reactie IBO-rapport
6 december 2014
2) De vermogensgroei berekend door het IBO is onjuist en niet betrouwbaar.
De vermogensgroei wordt in het IBO-rapport (tabel 4) bepaald door dezelfde leeftijdcohorten te vergelijken en ook hier geldt dat niemand de vermogensgroei krijgt zoals die door in het IBO-rapport wordt berekend. De vergelijking van dezelfde geboortecohorten (tabel 4, kolom 6) levert weer de correcte vermogensgroei op voor iedereen. De definitie van het vermogen door het CBS levert extra complicaties op waardoor de vermogensvergelijkingen minder betrouwbaar zijn. - Het vermogen omvat ook de hypotheekschulden en de woningwaarde. Voor jongeren is de afgelopen jarentot 2009zowel de woningwaarde als de hypotheekschuld aanzienlijk toegenomen en hypotheekschulden groter dan de woningwaarde waren voor jongeren eerder regel dan uitzondering. De woningwaarde is na 2008 fors afgenomen, terwijl de schuld praktisch hetzelfde bleef. Vooral voor jongeren met grotere hypotheekschulden dan ouderen heeft dat relatief grote gevolgen voor het vermogen. - Een hoge hypotheek van bv. 130% wordt wel volledig als schuld op het vermogen in mindering gebracht, terwijl duurzame consumptiegoederen die gekocht zijn van de (over)waarde van de hypotheek (nieuwe badkamer, nieuwe keuken, nieuw meubilair, nieuweauto, maar ook de 6% overdrachtsbelasting die tot voor kort verschuldigd was etc.) in de CBS-cijfers niet als vermogen worden geteld. Dat speelt vooral bij jongeren en minder of nauwelijks bij de AOW'ers. - Het tegoed,dat is opgebouwd bij spaar- belegging- of levenhypotheken, wordt door het CBS door gebrek aan gegevens niet tot de bezittingen gerekend. Dat vertekent, gedurende de looptijd van de spaar- oflevenhypotheek, in hoge mate de vermogenssituatie, tot het moment van aflossing van de hypotheek. In het algemeen wordt boven de 65 jaar geheel of in sterke mate de opgebouwde tegoeden aan spaar- beleg- of levenhypotheek gebruikt om de hypotheekschuld af te lossen. Boven 65 jaar wordt dus veelal de schuld afgelost met niet geregistreerd vermogen. De betrouwbaarheid van het gemiddelde vermogens is voor 65-plussers groter dan voor jongeren. In tabel 5 wordt,in de kolommen 4 en 5, de vermogensgroei vergeleken volgens de methode IBO op basis van de leeftijdcohorten en, in kolom 6, de werkelijke vermogensgroei vergeleken op basis van de geboortecohorten. De groei voor de leeftijdcohorten in de kolommen 4 en 5 is de groei die niemand krijgt en de groei voor de geboortecohorten, in kolom 6, is de werkelijke vermogensgroei die iedereen in de leeftijdcohorten krijgt. Er is in tabel 5 gekozen voor een periode van 5 jaar, omdat de vermogenscijfers bij het CBS niet bekend zijn over een periode van 10 jaar. Er is gekozen voor de periode 2006-2011 omdat na 2011 de vermogensmeting is gewijzigd waardoor de jaren voor 2012 niet goed vergelijkbaar zijn met de jaren 2012 en later.
4
Reactie IBO-rapport
6 december 2014
Tabel 4. Vermogensgroei volgens leeftijdcohorten (methode IBO) en de werkelijke groei op basis van de geboortecohorten.
De mensen zelf verhuizen in die 5 jaar naar een leeftijdcohort die 5 jaar ouder is, waardoor de geboortecohorten worden vergeleken. Conclusies: -- Niemand krijgt de vermogensgroei door vergelijking van leeftijdcohorten zoals berekend in het IBO-rapport. Allen krijgen in werkelijkheid de vermogensgroei berekend door vergelijking van de geboortecohorten. -- De groei van het vermogen van 65+ is uiterst minimaal tot negatief. -- De door het IBO ter vergelijking aangevoerde vermogens zijn, voor de niet-AOW'ers minder betrouwbaar dan voor de AOW'ers. -- De minder snelle groei van het vermogen van de jongeren is niet het gevolg van minderprofijt van overheidsbeleid, maar het gevolg van het roekeloze beleid bij de hypotheekverstrekking.
3) Voor de toekomst wordt voortzetting van deze ontwikkeling verwacht. De veronderstelling van een "middenscenario", met een gemiddelde pensioenindexatie van 2,84%/jaar tot 2025, is na de crisis van 2008 al een luchtkasteel, maar na de invoering van het nieuw financieel toetsingskader is het een belachelijke veronderstelling. De pensioenen zullen de komende 5 á 10 jaar niet worden geïndexeerd en zullen daarna tenminste 10 jaar gekort worden geïndexeerd, waardoor die door de inflatie steeds verder zullen worden uitgehold. Dat betekent dat de inkomensgroei voor gepensioneerden tot 2025 praktisch nul zal zijn, terwijl het inkomen van de jongere cohorten met de cao-loonstijging zal toenemen (gemiddelde verwachting van 2,5%/jaar). Het is dus te verwachten dat de inkomenstoename, zowel gemeten voor de leeftijdcohorten als voor de geboortecohorten, voor de gepensioneerden niet gecontinueerd zal worden en voor de jongeren wel. De veronderstelling van het IBO dat de ontwikkeling zich tot 2025 zal voortzetten is vreemd. 5
Reactie IBO-rapport
6 december 2014
De waarde van dit soort toekomstvoorspellingen is trouwens zeer betrekkelijk, dat blijkt ook uit het rapport "Naar een toekomst die werkt" (Commissie bakker, juni 2008). Een belangrijke conclusie daarin luidt: "In de periode tot 2015 komen er 600.000 banen bij. Voor het eerst in de geschiedenis zullen er daardoor structureel minder mensen beschikbaar zijn om te werken dan er banen zijn." Eind oktober 2014 bedroeg het aantal werklozen 627.000 en in plaats van een tekort aan beroepsbevolking is er een dramatisch tekort aan banen. Conclusie: -- De door IBO veronderstelde voortzetting van de inkomensgroei voor ouderen tot 2025 is onrealistisch gezien de indexatiekortingen de afgelopen jaren en de negatieve pensioenontwikkelingen de komende jaren door de invoering van het nFTK. 4) De ouderen hebben de laatste jaren relatief veel geprofiteerd van het gevoerde beleid
en zijn regelmatig ontzien bij negatieve inkomensgevolgen van beleid.
Het rapport stelt dat ouderen worden ontzien en meer profiteren van het overheidsbeleid, maar het rapport geeft geen vergelijkend overzicht van het profijt dat jongeren en ouderen hebben genoten van het overheidsbeleid. Een statische koopkrachtberekening leent zich voor zo'n vergelijking van beide groepen. De verschillen die ontstaan door verschil in indexatie kunnen worden geëlimineerd dor de inkomens van beide groepen in de berekening hetzelfde te indexeren, bv. met de inflatie, waardoor de reële inkomens gelijk blijven. De koopkrachtverschillen die dan ontstaan zijn een gevolg van de overheidsmaatregelen. In tabel 4 wordt de koopkrachtgroei in de jaren 2007 tot en met 2013 op die wijze vergeleken voor een aantal inkomens. In het linkerdeel, kolom 2 t/m 4, staat de koopkrachtontwikkeling voor de AOW'ers, in het middelste deel, kolom 5 t/m 7, staat de koopkrachtontwikkeling voor de werkende nietAOW'er en in de kolommen 8 t/m 10 het bijbehorende verschil in koopkrachtgroei voor beide groepen, werkende minus gepensioneerde. De cijfers zijn groen als de werkende meer heeft geprofiteerd van de overheidsmaatregelen en rood als de gepensioneerde meer heeft geprofiteerd van de overheidsmaatregelen. Voor paren met een pensioeninkomen vanaf circa € 27.500,- (AOW-uitkering + € 11.000,-) en voor alleenstaanden vanaf circa € 12.000,- (AOW-uitkering) geldt dat de niet-AOW'ers meer hebben geprofiteerd van overheidsmaatregelen dan de AOW'ers. De verschillen lopen op tot ruim 10% in het nadeel van de AOW'er. De indexatie van de pensioenen werd in die periode sterk gekort, terwijl de werkende wel caoloonstijgingen hebben gekregen. Daardoor zijn de werkelijke koopkrachtverschillen aanzienlijk groter. Het verschil in koopkrachtontwikkeling tussen werkende en gepensioneerde is in die jaren opgelopen tot 13% voor gepensioneerden bij het ABP en PfZW en tot 16,5% voor gepensioneerden bij de pensioenfondsen PME en PMT. Conclusie: Het merendeel van de werkende 65-minners heeft in de jaren 2007 t/m 2013 aanzienlijk meer geprofiteerd van het gevoerde overheidsbeleid dan de AOW'ers.
6
Reactie IBO-rapport
Tabel 5: Ontwikkeling statische koopkrachtgroei in % in de jaren 2007 t/m 2013 Inkomen en pensioen beide met inflatie geïndexeerd.
6 december 2014
Tabel 5: Ontwikkeling statische koopkrachtgroei in % in de jaren 2007 t/m 2013in € per maand. Inkomen en pensioen beide met inflatie geïndexeerd.
Eindconclusies:
-- De juiste interpretatie van de cijfers laat grote koopkrachtverliezen voor de AOW'ers zien. -- De voorgestelde bezuinigingsmaatregelen treffen alle AOW'ers en alleen AOW'ers en niet de groepen waarvan de gemiddelde inkomens- en vermogenspositie het sterkste is gestegen in de afgelopen jaren. -- Het IBO-rapport levert geen enkele rechtvaardiging op voor de afbouw van inkomensondersteunende maatregelen voor de AOW'ers. Er is juistsprake van leeftijdsdiscriminatie.
7