Oxana Chervonnaya Erik Hessels
Het fenomeen van “onder-over-gekwalificeerden”: de uitdagingen voor het open innovatiebeleid De “puzzel” van open innovatie bestaat uit meerdere elementen. De continue stroom van jonge academici naar het bedrijfsleven als een van de vormen van kennisoverdracht, is een belangrijk stukje ervan; helaas, niet zonder problemen. Als twee stukjes van de puzzel niet goed passen, klopt het hele systeem niet. Dit essay nodigt de lezers uit om mee te denken aan wat er gebeurt, als de werkgevers en de pas afgestudeerden niet dezelfde professionele “taal” kunnen spreken en welke beleidsmatige uitdagingen hierdoor ontstaan. Aan het eind van dit essay zijn de aanbevelingen voor het open innovatie beleid aangegeven, die de stukjes van de “puzzel” in hun juiste samenhang brengen. Veel jonge mensen kiezen voor de betere opleiding want ze willen stevig in hun schoenen staan tegen de stormen van het leven. Een goede opleiding bij een erkende opleidingsinstelling maakt de kans voor de boeiende carrière groter. Maar vaak gebeurt er iets onverwachts: het diploma is gehaald, de curriculum vitae en de lijst met hoge cijfers zijn naar de gewenste werkgever toegestuurd, en daarna komt een grote teleurstelling: “Uw kennis en ervaring, die vereist zijn voor een adequate vervulling van de openstaande vacature bij onze organisatie, komen in onvoldoende mate overeen met het profiel …”. Het trieste “waarom” van honderden of zelfs duizenden kandidaten heeft meer dan een antwoord. Soms zijn er te veel sollicitanten met een vergelijkbare achtergrond: een loterij-effect dus. Soms is het de schuld van sollicitanten zelf – ze solliciteren naar een functie, terwijl ze niet aan de gestelde eisen voldoen. Op deze manier verspillen ze de tijd van de werkgevers en hun eigen tijd. Doch heel vaak is de reden anders – de theoretische kennis van de hoog opgeleide mensen staat te ver van de praktische vaardigheden, geëist door het bedrijfsleven.1 De tragedie van deze mensen is dat ze vaak hun ‘handicap” niet beseffen. Ze hebben een aantal jaren hard gewerkt voor hun studie en ze zijn gewend aan de hoge waarderingen over hun potentieel. Daarom verwachten ze een snel carrièretraject en een meer dan gemiddeld salaris. De realiteit slaat hard toe: ze zijn ongeschikt voor de baan van hun dromen omdat ze “ondergekwalificeerd” zijn. Na veel pogingen om een baan op hun niveau te vinden, proberen veel afgestudeerden te solliciteren naar de lagere (“starter”) functies met een hoop voor eventuele doorgroei. Helaas, daar worden ze als “overgekwalificeerd” ingeschat. Ze krijgen de negatieve reacties op hun sollicitaties die aangeven dat: “U zou snel een uitdaging bij ons bedrijf verliezen”.
1 Het verschil tussen “kennis” en “vaardigheden” is heel belangrijk. Zo ziet bijvoorbeeld Senker (1995)
“knowledge”(“kennis”) als “understanding” (“het begrijpen”), terwijl “skill” (“vaardigheid”) volgens hem betekent “knowing how to make something happen” (“het weten hoe iets te doen”). Zie: Senker, J. (1995). Tacit Knowledge and Models of Innovation. Industrial and Corporate Change 4: 425 – 447.
1
We zijn ervan overtuigd dat dit probleem de echte hindernis is voor open innovatie. Door het ontbreken van de praktische vaardigheden verloopt de kennisdeling en samenwerking in de netwerken moeizaam. Dit probleem heeft ernstige gevolgen, en vormt in onze ogen een basis voor de specifieke vorm van de werkloosheid. We noemen die “de werkloosheid van de onder-overgekwalificeerden”. Deze ontstaat door de constante aflevering van jonge potentiële arbeidskrachten, die een gebrek hebben aan de vaardigheden, die vereist zijn in de praktijk. Het huidige model van het “botsen” van opleidingsachtergrond van pas afgestudeerden, die grotendeels uit theoretische kennis bestaat, met de gevraagde kennis en vaardigheden door het bedrijfsleven, kan als volgt weergegeven worden (zie schema 1):
K K
K K
Academie
KV KV
KV KV
Bedrijfsleven
K: Kennis V: Vaardigheden KV: Optimale combinatie van kennis en vaardigheden
Schema 1. Discrepantie in kennis/vaardigheden Voor alle “onder-over-gekwalificeerden” is de situatie van deze “botsing” wel bekend. Zoals het model laat zien, is de theoretische kennis vanuit de leeromgeving alleen niet voldoende voor de soepele intergratie in de werkomgeving waarin allebei, kennis en vaardigheden, noodzakelijk zijn. Zo is bijvoorbeeld de student in de academische wereld gericht op kwalitatief perfecte oplossingen. In de praktijk van alledag in het bedrijfsleven bestaat de acceptatie van een oplossing echter niet alleen uit de kwaliteit ervan. Er zal een evenwicht gevonden moeten worden tussen draagvlak en kwaliteit. Zo zal de student accountancy bij het maken van een procesbeschrijving streven naar volledigheid om alle denkbare risico’s te voorkomen. Hierdoor levert hij een omvangrijk document op dat niet gelezen wordt. Maakt hij daarentegen een beschrijving op hoofdlijnen gericht op de meest voorkomende en belangrijkste issues, ondersteund door een helder schema, vindt hij ineens draagvlak en daarmee ook acceptatie. Zoals bij een medische behandeling, volgt op onze diagnose van het fenomeen van “onder-over-gekwalificeerden” de analyse van de onderliggende redenen voor deze “ziekte”. Academie en private sector zijn helaas nog steeds twee aparte werelden. De samenstelling van de opleidingsprogramma’s aan de universiteiten en hoge scholen gebeurt vaak zonder een grondig onderzoek naar de vaardigheden die in de praktijk nodig zijn. Voorbeelden van praktische vaardigheden zijn: goed kennis van meerdere ICT-applicaties, goed inzicht in moderne bedrijfsprocessen en bedrijfsmodellen, het vermogen van communiceren op een zakelijke manier met managers van verschillende niveaus, enz. Het probleem is verder gecompliceerd door het feit dat de studenten zelf niet altijd een helder plaatje hebben wat betreft het “palet” van vaardigheden, die ze moeten bezitten aan het einde van hun studie. Het andere toch hieraan gerelateerde probleem zit in de organisatie van de stage van 2
studenten bij bedrijven. De stages gebeuren nagenoeg alleen aan het einde van de studie en zijn niet georganiseerd op een regelmatige basis tijdens het gehele studietraject. Bovendien, door het ontbreken van vaardigheden zijn bedrijven terughoudend in het aanbieden van stageplaatsen. Als gevolg voelen veel academici (die toch een baan hebben gekregen) zich in het begin van hun carrière bij het bedrijfsleven als vreemde wezens op een andere planeet, terwijl de overstap van het klaslokaal naar het kantoor veel soepeler zou moeten zijn. Gelukkig is er een alternatief voor deze “lose-lose” situatie. Namelijk de “winwin” oplossing die wij hier voorstellen. Schema 2 biedt de samenvatting van de kernpunten van deze oplossing.
K K
K
KV
K
KV
Academie
V V
KV KV
Bedrijfsleven V V
Schema 2. Het elimineren van discrepantie in kennis/vaardigheden Volgens dit model is de vaardigheidstraining een continue proces, die het gat kan invullen tussen de academische wereld en het bedrijfsleven. Het ontwikkelen van vaardigheden zou moeten beginnen tijdens de academische studie en aansluitend doorgroeien binnen het bedrijfsleven. Zo zou onze student accountancy zich kunnen trainen op doelgericht schrijven en presenteren. Om een vloeiend traject te waarborgen kan gedacht worden aan een door de academie aangeboden vaardigheidsprogramma dat doorloopt na afstuderen of wellicht outsourcing aan erkende bureaus op dit terrein. Een verder voordeel kan behaald worden door dit programma te standaardiseren in modules met uniforme landelijke eindresultaten. Op deze wijze weet de werkgever dat de student uit bijvoorbeeld Maastricht of Rotterdam met hetzelfde vaardigheidsniveau binnenkomt, en hiermee direct aan de slag kan. Voor vervolgtrainingen is de uitgangspositie voor beiden gelijk. Om dit traject te ontwikkelen is het in de eerste plaats nodig een onderzoek te doen, samen met bedrijven, wervings- en selectieorganisaties, consulting organisaties, enz., welke vaardigheden voor welke studierichtingen van groot belang zijn. Daarna worden de studieprogramma’s samengesteld, inclusief de benodigde trainingen. Als nodig, kunnen de cursussen uitbesteed worden bij externe leveranciers. Bovendien moeten de stages binnen bedrijven op een structurele en regelmatige wijze worden georganiseerd. De studenten moeten vanaf hun eerste studiejaar een mogelijkheid krijgen om tenminste twee maanden per jaar bij een bedrijf stage te lopen. Zelfs als ze in het eerste jaar slechts basisvaardigheden leren zoals bijvoorbeeld faxen versturen of zakelijke telefoongesprekken voeren. Naarmate hun theoretische kennis groeit, kunnen de stages de vorm van deelname aan complexe projecten krijgen. De integratie van doelgerichte vaardigheidstrainingen binnen academie gekoppeld aan regelmatige stages bij bedrijven zal een basis vormen voor het creëren van specialisten, die na hun studie vanaf de eerste dag in de passende functie bij het
3
bedrijf kunnen starten. Vervolgens is het natuurlijk nodig de bestaande vaardigheden verder te ontwikkelen met on-the-job-training. Het doceren van bepaalde praktijkgerichte vaardigheden is al in sommige academische instellingen in Nederland succesvol geïntroduceerd. Universiteit Maastricht is een goed voorbeeld ervan. De cursus “presentatievaardigheden” is speciaal gericht op de training van alle aspecten van presentatie: inhoud, lay-out, time management, interactie met publiek, enz. Tijdens de lessen worden de studenten met de video opgenomen. Ze kunnen dan later de video nakijken en analyseren wat er goed is gegaan en wat te verbeteren is. Deze training is heel belangrijk omdat bij veel marketing en communicatie functies goede presentatievaardigheden zijn gevraagd. De andere cursus die de theorie en praktijk dichter bij elkaar brengt, is “Economics and Business”. Deze cursus is op de eerstejaars studenten gericht. De studenten leren hun eerste economische concepten (zoals prijsvorming, vraag en aanbod, winst en monopolie) op basis van de hedendaagse ontwikkelingen binnen de olie-industrie. Zelfs de vertegenwoordigers van oliebedrijven zijn voor deze colleges uitgenodigd. De kennisoverdracht vanuit “business practice” naar de colleges is een belangrijke bijdrage aan open innovatie, omdat die studenten, geschoold op deze manier, echte toegevoegde waarde brengen naar hun toekomstige werkgevers. Er bestaan dus veel uitdagingen voor het open innovatiebeleid op het gebied van onderwijs en publiek-private samenwerking: •
•
•
•
•
Het is belangrijk dat de gemeenschap onderkent dat de opleiding van jonge academici nog steeds te theoretisch is en dat dit een obstakel is voor economische groei en open innovatie. Alhoewel de gezonde vormen van kennisoverdracht tussen ervaren academici en bedrijfsleven bestaan, is er op het niveau van jonge professionals veel achterstand op het gebied van bruikbare praktische vaardigheden. Het zou nuttig zijn om binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een speciaal comité in te richten, die ervoor zal zorgen dat de studieprogramma’s binnen de academie voldoende praktijkgerichte vaardigheden bevatten en dat er sprake is van het regelmatig opbouwen en versterken van netwerken tussen universiteiten en bedrijven met betrekking tot de organisatie van stages. De financiële ondersteuning van de academie op dit gebied moet de volgende prioriteiten hebben: het systematisch onderzoeken naar de meest gevraagde vaardigheden binnen alle studierichtingen samen met bedrijven, wervings- en selectiebureaus, consulting organisaties, enz.; het samenstellen van nieuwe programma’s en cursussen; de organisatie van relevante op de praktijk gerichte cursussen (met leerkrachten binnen academie alsmede mogelijk met behulp van outsourcing van trainingen bij erkende leveranciers). De financiële ondersteuning (door bijvoorbeeld subsidie of verlaging belasting) van de private sector moet gericht zijn op het verder stimuleren van stages voor studenten in verschillende business units tijdens hun opleidingstraject, alsmede in het organiseren van on-the-job-training voor jonge academici voor het eerste jaar van hun carrière binnen een bedrijf. Het is ook belangrijk de academische instellingen te stimuleren hun studenten te helpen zo veel mogelijk accuraat informatie te krijgen over de eventuele carrièremogelijkheden, gekoppeld aan hun studiekeuze. Met het opbouwen 4
van “DMGV” (Databases van Meest Gevraagde Vaardigheden) voor verschillende functies moet dringend begonnen worden aan alle universiteiten en hoge scholen. De studenten moeten in staat zijn om deze database te gebruiken, bijvoorbeeld via Internet, vanaf het begin van hun studie. De discussie over het onderwerp van Open innovatie is heel belangrijk voor Nederland, die een hoge waarde plaatst op haar imago als een innovatief land. De studenten van vandaag zijn degene die morgen dit imago moeten uitdragen en verder versterken. Dit essay benadrukt het feit, dat om deze mensen een kans te geven als hoogwaardige deelnemers op de arbeidsmarkt, de samenwerking van overheid, academie en private sector veel sterker moet worden. Het fenomeen van “onder-overgekwalificeerden” hoeft niet langer te bestaan. Zijn de gemeenschap en de beleidsmakers van innovatie open voor veranderingen? Woorden 1854
5