In 1909 richtte de Maatschappij tot Nut tot het Algemeen een volkstuincomplex op aan de De la Reykade. De relatie tussen de tuinders en het Nut was niet gelijkwaardig. Dat bewustzijn groeide met de jaren onder de volkstuinders, en zo werd in 1917, midden in de Eerste Wereldoorlog, besloten een zelfstandige vereniging op te richten. Het zou –samen met Eigen Arbeid– de eerste van Den Haag worden.
h
et eerste complex van Nut en Genoegen lag aan de De la Reykade (nu De la Reyweg). Volgens secretaris H. Waanders was het nooit de intentie om een vast complex te krijgen. Met name omdat mensen zich dit nog niet eens voor kónden stellen. Het volkstuinwezen stond toen nog ‘in de kinderschoenen’, schreef Waanders. Ruim 10 jaar na de oprichting van Nut en Genoegen werd het Algemeen Verbond van Volkstuinverenigingen (AVVN) geboren. Er moest nog 10 jaar gewacht worden tot de Haagse Bond het levenslicht aanschouwde. In 1928 verhuisde de vereniging naar de Vreeswijkstraat. Binnen enkele jaren ontpopte Nut en Genoegen zich tot een prachtig tuinpark. In 1931 schreef de Haagsche Courant:
1917: Volkstuinen aan de De la Rey
kade
“Elk tuintje draagt zijn eigen cachet, eigen stempel, de verpersoonlijking van den eigenaar; ze komt uit in de bewerking van den tuin, in den aanleg, in de soort van kweek. En de bloemen! Ge staat versteld van de resultaten van het amateurswerk. Complimenten voor het persoonlijke stempel dat mensen weten te drukken op hun tuin; bloemen, aardbeienbedden; vruchtbomen; groente, maar ook de huisjes. Een kleine ruimte, buiten met sierlijk front, frisch geschilderd, van binnen als een huiskamer in miniatuur, een kleine tafel, een paar zitplaatsen of een bank, een paar raampjes met gordijntjes, als in kinderlijke verbeelding met eigen hand en op eigen initiatief opgebouwd en gebruikt met het heerlijk gevoel van eigen bezit.”
75 jaar Haagse Bond: Nut en Genoegen
73
Wat de Haagsche Courant het meest opviel was de sfeer van ‘natuurlijke blijmoedigheid, van rustig genieten buiten het dagelijkse sleurleven der groote stad in een omgeving van eigen werk, van eigen kweek, als uiting van liefde tot de natuur. Weldadig is de invloed, die uitgaat van deze omgeving.’ De vereniging had uiteraard ook last van de Tweede Wereldoorlog. Er moest van alles op de bon (zoals kunstmest) en het complex werd zelfs getroffen door een bominslag. Activiteiten werden grotendeels stopgezet waardoor het verenigingsleven stil kwam te liggen. De bevrijding werd uitbundig gevierd op Nut en Genoegen. In 1946 werd hier de prachtige tentoonstelling ‘De Groene Zoom’ gehouden. Deze trok maar liefst 15.000 bezoekers. In 1950 moest Nut en Genoegen weer verhuizen. Op de Meppelweg, toen nog in opbouw, kwam grond beschikbaar. Vrijwel het gehele complex werd door vrijwilligers opgebouwd, waarbij er veel verhuisd moest worden van de Vreeswijkstraat: kasjes, vijvers en zelfs hele huisjes. De tuinen werden snel verdeeld. De onverharde paden werden verhard met puin uit het in de oorlog gebombardeerde Bezuidenhout. Hier ontpopte de vereniging zich tot een fraaie tuin. Voorzitter G. van Hofwegen (die in 1954 voorzitter zou worden van de Haagse Bond) had er een dagtaak aan de tuin op zo’n hoog niveau te krijgen. Nut en Genoegen was nu een vast complex geworden, maar ‘niet iedereen is doordrongen van de verplichtingen die wij op ons genomen hebben’, schreef hij. Men trok zich maar weinig aan van vuile tuinen, fietsen op paden en het sorteren van de vuilhoop. Binnen een paar jaar werd het com-
74
plete aanzien echter sterk verbeterd. In 1953 toonde Nut en Genoegen zich als een betrokken tuin met een goed verenigingsleven. Een bovengemiddeld aantal leden nam bijvoorbeeld deel aan cursussen van de Bond. Er was ook kritiek op de vernieuwingen op Nut en Genoegen. De Haagse Courant schreef in 1986 dat alleen welgestelden nog een volkstuin konden betalen op Nut en Genoegen, zo duur waren de huisjes en de huur geworden. Nut en Genoegen en de Haagse Bond waren het hier niet mee eens. De prijzen waren realistisch en schappelijk, vonden zij. ‘Met een paar honderd gulden kun je op een volkstuin terecht!’ verweerden ze zich. Een volkstuin kostte inderdaad wat, maar deed een auto of zelfs een vakantie dat ook niet? Tegenwoordig is Nut en Genoegen gelegen in Den Haag Zuidwest, dat door het kabinet is aangewezen als een van de 40 krachtwijken van Nederland: wijken waar extra energie in wordt gestoken om deze leefbaar te houden. Doordat er in het verleden weinig mogelijkheden waren voor de wijkbewoners om zich te ontplooien binnen de eigen wijk zijn veel mensen vertrokken. Het gevolg daarvan is verpaupering, sluiting van winkels en andere voorzieningen. De wijk heeft behoefte aan nieuwe investeringen. Nut en Genoegen kan en wil daaraan een bijdrage leveren. Het tuinpark profileert zich actief als openbaar wandelpark. De banden tussen deze vereniging en de Haagse Bond zijn altijd uitstekend geweest. Nut en Genoegen is naast Eigen Arbeid een constante factor geweest in de geschiedenis van de Bond. Misschien is dat ook wel de reden geweest dat de Haagse Bond in 1986 zijn kantoor vestigde op Nut en Genoegen.
75 jaar Haagse Bond: Nut en Genoegen
Boven: De la Reykade in 1918 Tweede rij: - 1951: verenigingsgebouw aan de Vreeswijkstraat met beheerder P. Schmiemann - jaren ‘80: jeu de boules - oude entree aan de De la Reykade Onder: 1982: bouw bestuurskamer
75 jaar Haagse Bond: Nut en Genoegen
75
interview:
Gerard van der Loo Oud-voorzitter van de vereniging dhr. G.J. van der Loo is eveneens voorzitter geweest van de Haagse Bond. Hij vertelt over de lange geschiedenis van deze buitengewone vereniging.
zelfstandiger. Ze kregen een eigen vakbeweging, kwamen voor hun belangen op. De Maatschappij is op een gegeven moment in z’n geheel gestopt met volkstuinen, want de gemeente ging direct grond verhuren aan de Haagse Bond.’
Hoe waren de banden met de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen? Gerard: ‘De banden met ’t Nut waren wel goed, maar niet gelijkwaardig. Het Nut maakte precies uit wat er gebeurde. Ze huurden bijvoorbeeld een bewaker in die het hek open- en dichtdeed. Na verloop van tijd pikten de tuinders dat niet langer. De mensen op de tuin werden
Jullie zijn twee keer verhuisd. Gerard: ‘Op een gegeven moment was die grond aan de De la Reykade nodig. Gemeentes hebben de neiging om volkstuinen altijd naar de rand van hun gemeente te drukken. Zo zijn er ook een aantal Haagse volkstuinverenigingen búiten de grenzen van Den Haag terechtgekomen. Wij bleven gelukkig wel binnen de stadsgrenzen; op de Vreeswijkstraat konden we terecht, langs het Zuiderpark. Dat was toen nog in opbouw. Een boerderij werd opgeofferd voor een stuk grond voor Nut en Genoegen. De één z’n dood is de ander z’n brood, nietwaar? Tot 1952 konden we daar blijven zitten; toen werd het wéér op de schop genomen. Op naar de Meppelweg! De tuin op de Meppelweg was uniek voor die tijd. Het was een plaatje! Zo mooi bestonden ze nog niet. Het Haagse volkstuinwezen had toen al een zekere transformatie ondergaan. Ook Nut en Genoegen. Er waren behoorlijk wat bestuursleden die werkten bij de gemeente – en niet in de laagste functies. Toen het stuk aan de Meppelweg in zicht kwam, wisten ze de eis te stellen dat de tuin officieel in het bestemmingsplan als ‘volkstuin’ zou worden opgenomen. Dat was een ontzettende prestatie, want een bestemmingsplan, dat wijzig je niet een-twee-drie!’ Hoe verging het de Haagse volkstuinen tijdens de Tweede Wereldoorlog? Gerard: ‘In de oorlogstijd kreeg je ‘oorlogstuintjes’. Dat waren echte ‘hongertuintjes’. Mensen die echt alleen zo’n tuin hadden puur omdat ze honger leden! Die verhalen kan ik me nog wel herinneren van m’n moe-
76
75 jaar Haagse Bond: Nut en Genoegen
der. Ik had zelf geen “hongertuin” nodig gelukkig. Ik heb ze zelfs nooit gezien.’ Hadden volkstuinen dan niet een ontzettend slecht imago net na de oorlog? Gerard: ‘Min of meer. Het had een slecht imago omdat het doodnormale mensen waren die een volkstuin hadden, mensen die aan de onderkant van de maatschappij leefden. Pas later kwamen er mensen die zich een volkstuin als ontspanning konden veroorloven. De mensen die de vereniging op hadden gericht aan De la Reykade in 1917, werkten allemaal zes dagen in de week. Die vergaderden op zondagochtend op het complex om zakelijke dingen te bespreken – op hun enige vrije dag! En op zondag moesten ze dus ook nog vaak hun tuin bijhouden, om in hun eten te voorzien. Dus ja, dat was best wel armoede.’
Hoe bent u zelf bij Nut en Genoegen uitgekomen? Gerard: ‘Een buurman van mij had daar een tuin genomen. Dat was in 1952 - op dat gloednieuwe complex dus. Onze kinderen gingen al met elkaar om, dus zij gingen regelmatig naar Nut en Genoegen. Binnen de kortste keren zaten zij te zeuren dat ze óók een tuin wilden. Wij woonden drie hoog, dus mijn vrouw die wilde wel! Al gauw had ik een tuin. M’n buurman had jarenlang als penningmeester gediend en zei: “Dat kun jij ook wel”. Zo kwam ik dus in het bestuur terecht. Toen de voorzitter stopte, om voorzitter te worden van de Haagse Bond, heb ik zijn functie overgenomen.’ Kunt u iets vertellen over hoe de Haagse Bond vroeger was? Gerard: ‘Het was een kleine club mensen.
juli 1917: Koningin Wilhelmina bezoekt het complex op de De la Reykade. Haar bezoek was een erkenning voor het volkstuinwezen.
77
1982: Piet Vink reikt de Stadspenning uit aan Nut en Genoegen. Links Gerard van der Loo.
Ze hadden geen eigen kantoor. Dat deden ze allemaal thuis, en daar kregen ze een vergoeding voor. Dat bleek een behoorlijk bedrag te zijn, alles bij elkaar. Een kantoor zou enorm veel geld besparen. Maar een kantoor beginnen was niet zo simpel in die tijd. Ik heb later, in de jaren ’80, gekeken of het bij ons op de tuin zou kunnen komen. Ik heb een metalen container op de kop getikt. Gas, licht en water werden doorgetrokken - en zo stond het kantoor van de Haagse Bond ineens op ons complex! Het adres werd Rozenlaan 1a, dat was mijn oude tuin.’ Op uw éigen tuin? Gerard: ‘Ja. Maar kort daarna kon ik een andere tuin krijgen hoor. Ik heb nog jarenlang met veel plezier getuinierd, totdat ik er te oud voor werd. Toen heb ik er een streep onder gezet.’ Hoe hebben volkstuinen zich ontwikkeld de afgelopen 60 jaar? Gerard: ‘Vroeger hadden mensen op een volkstuin - hoe zeg je ’t netjes - die hadden een beperkt intellect. Dat waren niet de allerknapsten. Tegenwoordig zitten er mensen in die besturen met contacten in de gemeenteraad, of die zelf gemeentefuncties bekleden. Als je een vereniging hebt met 200 leden zoals wij, dan moet je dus – dit klinkt een beetje arrogant – mensen hebben die bestuurservaring hebben. Dat had ik zelf wel. Daarnaast worden volkstuinen tegenwoordig in bestemmingsplannen benoemd;
78
dat is in mijn tijd ingevoerd. Er is nog een verschil met tuinders toen en nu. Vroeger waren dat mensen die tuinierden als aanvulling op hun inkomen.’ Hoe was dat toen u begon, in 1952? Gerard: ‘Toen was het voor velen al een hobby. Die periode was een overgangsfase. Ikzelf had een tuinbouw- en een recreatiegedeelte. Er waren ook mensen die alleen maar groente verbouwden, en zelfs geen huisje hadden. Via het bestuur hebben we toen wel orde op zaken gesteld. We wilden er geen zootje van maken. Nee, kippen mochten niet meer! Op sommige complexen kwam je dat nog wel tegen! Daar werden bij ons toen wel grenzen aan gesteld.’ Nut en Genoegen heeft een speciale band met wethouder Piet Vink heb ik begrepen. Gerard: ‘Dat klopt! In 1982 kregen we de Stadspenning uitgereikt. Dat is een onderscheiding waarmee het gemeentebestuur vrijwilligers bedankt voor hun inzet voor de stad. Die Piet Vink was een bijzonder figuur.’ Waarom was hij zo bijzonder? Gerard: ‘Hij was recht door zee. Hij was strikt eerlijk. Hij was niet te beroerd om als het nodig was ergens de bijl in te zetten. Hij was een man van z’n woord, met het hart op de juiste plek. Hij nam ons volkstuinders ook serieus en nam de tijd voor ons. Het was een beste man!’ ■
75 jaar Haagse Bond: Nut en Genoegen
‘Piet Vink nam volkstuinders serieus’
Gerard van der Loo