HET CSE NEDERLANDS.
Je spreekt toch al jaren Nederlands!? NAAM: KLAS:
VOORWOORD Je hebt de eerste versie van een examentraining voor je. Deze examentraining is vooral gericht op het examen Nederlands, het gaat dus over tekst verklaren, samenvatten en schrijfopdrachten. Over elk onderdeel van het examen, staat er in dit boekje een aantal algemene weetjes, maar ook voorbeelden, met uitleg en oefenopdrachten die oorspronkelijk in één van de oude examens stonden. Er valt dus iets te lezen, je krijgt uitleg, maar je kunt vooral ook oefenen. Naast de traditionele uitleg en oefenopdrachten is er ook aandacht voor andere vakken en voor woordenschat. Andere vakken Bij veel vakken is het heel handig als je goed overweg kunt met tekst verklaren. Vooral bij aardrijkskunde, maatschappijleer, economie en geschiedenis, kun je het antwoord op een examenvraag vaak in een bijlage terug vinden. Met “gewoon” goed lezen, of vooral de vraag anders lezen, kun je eenvoudig tot het goede antwoord komen. Bij andere vragen staan er ‘moeilijke’ woorden in de vraag, die de vraag onduidelijk maken of wordt er van je verwacht dat je een “logische redenering” kunt maken, oftewel, kun je een beetje logisch nadenken en het verschil tussen oorzaak en gevolg zien. Daarom vind je in deze examentraining juist ook voorbeelden uit examens van ak, ml, eco en ges. Bij elke vraag uit zo’n examen staat dan een stukje uitleg of een tip, hoe je het antwoord eenvoudig kan vinden. Deze tips kun je bij alle vakken toepassen. De exacte vakken staan niet in deze versie van de examentraining, maar wellicht wel in de volgende versie er zijn namelijk genoeg voorbeeld vragen te halen uit die examens, die je met begrijpend lezen / tekst verklaren kan oplossen…. Woordenschat Soms kom je een vraag tegen, met een vreemd woord er in. Zonder dat vreemde woord had je waarschijnlijk niet stilgestaan bij zo’n vraag, maar juist door dat vreemde woord vraag jij je af, wat ze nu eigenlijk bedoelen. Vragen met ‘vreemde’ woorden, gaan vaak alleen maar fout door dat vreemde woord. Daarom staat er in deze examentraining een aantal oefeningen die alleen maar over de betekenis van woorden gaat. Kiezen? Het is mogelijk om alle uitleg van deze examentraining te lezen. Het is ook mogelijk om alle opdrachten uit deze examentraining te maken. Het is ook mogelijk om keuzes te maken in wat je wel en niet gaat maken. Dit boekje is vanaf nu van jou, je mag er in schrijven, strepen, tekenen en kliederen. En als je dat wil, neem je het mee naar huis en werk je er thuis ook nog mee.
2
INHOUDSOPGAVE 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
Onderwerp: Wat zit er in het CSE Soorten teksten Schrijfdoel en tekstverbanden Theorie over begrijpend lezen Voorbeelden van signaalwoorden Onderdeel aardrijkskunde Onderdeel geschiedenis Onderdeel maatschappijleer Onderdeel economie Oefenen met citeren Oefening informatief artikel Oefening zakelijke brief Oefening samenvatting Stappenplan moeilijke woorden Woordenschat 1 Woordenschat 2 De indeling voor de zakelijke brief Kleurplaat
Bladzijde: 4 5 6 8 10 11 18 21 25 28 33 34 35 38 39 43 52 53
3
HET CSE NEDERLANDS> Het centraal schriftelijk eindexamen Nederlands TL. Het cse, bestaat eigenlijk uit drie onderdelen: Bij alle drie de onderdelen, speelt begrijpend lezen een belangrijke rol, of je nu vragen moeten beantwoorden, samenvatten of op basis van een bron een eigen tekst schrijven, het draait er uiteindelijk allemaal om of je de ‘juiste’ informatie weet te vinden. De drie onderdelen: A. Het tekst verklaren: In het examen zitten over het algemeen twee middellange teksten en één korte (reclame) tekst. Over de drie teksten krijg je vooral meerkeuze vragen, een enkele open vraag en een paar vragen waarbij je iets moet citeren. B. Het samenvatten: Bij het samenvatten krijg je één middellange tekst te lezen. Aan de hand van aandachtspunten, moet je zelf een goedlopende samenvatting schrijven, waarbij het vooral belangrijk is dat je alle inhoudselementen in je samenvatting verwerkt. C. Een schrijfopdracht: Bij de schrijfopdracht krijg je over het algemeen één korte tekst, met informatie. Vaak is het zo dat één van de teksten van het leesonderdeel, over het zelfde onderwerp gaat als de schrijfopdracht. Daarnaast staat er natuurlijk uitleg bij de opdracht. In deze uitleg staan opnieuw aandachtspunten, die je moet verwerken in jouw schrijfproduct. De schrijfopdracht is vaak een zakelijke brief of een (informatief) artikel schrijven. Het is ook mogelijk dat je een betoog moet schrijven, maar affiche met een inschrijfformulier, is ook nog steeds mogelijk. (Het laatste voorbeeld is al heel lang niet meer voorgekomen.) Op het cse krijg je drie documenten: Vragenboekje
Uitwerkbijlage
SIMPEL: In het tekstboekje staan de teksten, in het vragenboekje de opdrachten en in de uitwerkbijlage, schrijf je alle antwoorden, schrijf je de samenvatting en je schrijfopdracht. Natuurlijk krijg je ook nog kladblaadjes om aantekeningen en eventueel een kladversie op te maken.
4
Soorten teksten. Over het algemeen kun je bij het examen Nederlands 4 soorten tekst tegenkomen: 1. De informatieve tekst De schrijver van een informatieve tekst wil zijn publiek informatie geven over een onderwerp. Vaak staan er geen meningen in zo’n tekst. Soms staan er wel meningen in een informatieve tekst, maar alleen met de bedoeling om het onderwerp van verschillende kanten te belichten. Vaak worden er dan meningen van “experts” , opgenomen in de tekst. De informatieve tekst komt het meeste voor in het cse. 2. De overtuigende tekst De schrijver van een overtuigende tekst, wil de lezer overtuigen van zijn mening. De schrijver heeft in het in zijn tekst over een onderwerp, waarbij er een stelling op een probleem aan bod komt. Het kan zijn dat er voor en tegen argumenten in de tekst staan, (voor en tegen opbouw van het betoog) maar de schrijver kan ook slechts één kant belichten. In het slot maakt de schrijver altijd nog eens extra duidelijk of hij voor of tegen is. 3. De activerende tekst De schrijver van een activerende tekst wil dat zijn publiek iets gaat doen! Hij wil bijvoorbeeld, dat iedereen geld gaat storten voor een bepaald goed doel of dat ouders niet meer gaan staan schelden aan de rand van een voetbalveld. (in het cse, staat vaak een reclametekst.) 4. De vermakende tekst De schrijver van een vermakende tekst wil zijn publiek amuseren. De tekst heeft natuurlijk ook gewoon een onderwerp, maar geen verder specifiek doel. Deze tekstsoort komt niet zo vaak voor.
5
Het schrijfdoel van de schrijver van de tekst Waarom heeft de auteur de tekst geschreven? Het antwoord op deze vraag is het schrijfdoel van de tekst. Je moet kunnen vertellen wat het doel van de auteur was bij het schrijven van de tekst. Waarom heeft de schrijver deze tekst geschreven? Dat schrijfdoel kan zijn: de lezer informatie geven over een bepaald onderwerp de lezer ergens van overtuigen een mening geven over iets de lezer tot actie aanzetten de lezer amuseren zijn/haar gevoelens uitdrukken gevoelens oproepen bij de lezer. Het is niet altijd even makkelijk om dit onderscheid te maken. Soms kan het heel duidelijk zijn, maar soms ook niet. Soms zijn gewoon meerdere antwoorden goed!
• • • • • • •
Tekstrelaties in de tekst Een tekst heeft meerdere alinea’s. Tussen de alinea’s kunnen verschillende relaties bestaan. Er kunnen ook verschillende relaties zijn tussen zinnen. De volgende relaties moet je kunnen herkennen in een tekst. Oorzaak-gevolg Deze relatie betekent dat de tweede zin of alinea het gevolg is van de eerste zin of alinea. Bijvoorbeeld: ‘Anna is ontzettend mooi, dus is iedereen verliefd op haar’. Het feit dat Anna zo mooi is, is de oorzaak van iedereens verliefdheid. Bepaalde woorden kunnen een hint zijn dat er sprake is van deze relatie. Denk bijvoorbeeld aan woorden als: omdat, dus, want enz. Doel-middel Deze relatie betekent dat in één van de alinea’s of zinnen het doel wordt genoemd en in de andere de manier waarop dat bereikt moet worden. Dus bijvoorbeeld: ‘we moeten naar school en mijn moeder brengt ons met de auto’. Het doel is hierin de school en het middel is de moeder die met de auto de kinderen brengt. Algemene uitspraak en voorbeeld In deze relatie wordt een uitspraak in een zin of alinea ondersteund met een voorbeeld. Dit voorbeeld kan dienen om de eerste uitspraak uit te leggen of te ondersteunen. Bijvoorbeeld: ‘Laten we Bert om de weg vragen. Want hij wist de vorige keer ook de weg’. De vorige keer is in deze twee zinnen het voorbeeld om uit te leggen waarom we Bert om de weg moeten vragen.
6
Tegenstelling Als er een tegenstelling in de tekst staat dan spreekt het ene onderdeel van de tekst een ander onderdeel tegen. Bijvoorbeeld als er twee verschillende mensen in de tekst hun mening geven, of als de schrijver verschillende meningen over één onderwerp geeft. Woorden die kunnen aangeven dat er een tegenstelling komt zijn bijvoorbeeld ‘toch’ of ‘maar’.
Voorwaarde Dit betekent dat de ene zin of alinea afhankelijk is van de andere zin of alinea. Het ene gebeurt alleen als het andere ook gebeurd; het ene is de voorwaarde voor het andere. Bijvoorbeeld: ‘ik ga alleen zwemmen, als ik een leuke zwembroek vind’. Het vinden van een leuke zwembroek is in deze zin de voorwaarde voor het zwemmen. Dat is dus de relatie tussen de twee stukken van de zin.
Argumenten-conclusie Deze relatie tussen zinnen betekent dat er een aantal argumenten op worden genoemd in de tekst en dat er dan met die argumenten een conclusie wordt gegeven. Dus bijvoorbeeld; ‘het is veel te koud, ik heb geen leuke zwembroek en het meer is ver fietsen, dus ik ga niet zwemmen’.
7
Theorie bij tekst verklaren Citeren: Je neemt letterlijk over, noteer daar ook altijd de regelnummers bij! Er zijn twee manieren: 1. De hele zin citeren; de zin die je moet hebben schrijf je woord voor woord over. Bijvoorbeeld: R16 – R18 “Leerlingen vinden het moeilijk om aan verwachtingen te voldoen, die ouders en docenten voor hen formuleren.” 2. R16 – R18,”1e + 2e woord … laatste twee woorden.” Bijvoorbeeld: R16 – R18 “Leerlingen vinden … hen formuleren.” Lees de vraag goed, welk deel moet je citeren??? à Citeer een woord à 1 woord. à Citeer een woordgroep à een paar woorden die bij elkaar horen. à Citeer een zin à een zin gaat van hoofdletter tot punt. à Citeer een zinsdeel à slechts een deel van de zin(bijv. Een halve). à Citeer een regel à een regel loopt van links naar rechts op het blaadje. Wat is het onderwerp van de tekst? • •
Het onderwerp van de tekst, geeft aan waar de tekst over gaat in 1 woord of in een paar woorden. Vaak vind je het onderwerp terug in de inleiding (1e en 2e alinea), de titel en de tussenkopjes.
Wat is de hoofdgedachte van de tekst? • •
De hoofdgedachte van de tekst, formuleer je in een zin. De hoofdgedachte vat samen waar de tekst over gaat, waarbij de bedoeling van de schrijver naar voren komt. Vaak vind je de hoofdgedachte in de inleiding (1e en 2e alinea) of het slot.
Hoe beantwoord je een open vraag? 1. 2. 3. 4.
8
Lees de vraag. Ga terug naar de tekst en herlees het stukje waar de vraag over gaat. Probeer het antwoord van de vraag uit de tekst te halen. Let goed op als er een maximum aantal woorden in de vraag staat.
Hoe beantwoord je een meerkeuze vraag? 1. Lees de vraag. 2. Ga terug naar de tekst en herlees het stukje waar de vraag over gaat. 3. Bekijk de antwoorden en streep de foute antwoorden weg. Bij het wegstrepen kun je gebruik maken van een handigheid, die vragenmakers vaak toepassen: Voorbeeld: A. 1 antwoord is eigenlijk onzin. B. Een verleidingsantwoord; het gaat wel over het onderwerp, maar niet over de vraag. C. Een verleidingsantwoord; het geeft slechts een deel van het antwoord, maar is niet volledig. D. Het juiste antwoord. Algemene tip bij het tekst verklaren: De volgorde van de vragen is ook de volgorde van de tekst. Bijvoorbeeld; vraag 1 en 2 zijn vragen over de inleiding, vraag drie gaat over de 1e alinea van de kern. Een uitzondering hier op is de vergelijkingsvraag. Vaak is het handig om “gewoon” te strepen, aan te kruisen of te schrijven op het examen. Dat mag gewoon, onderstreep in de tekst voor de samenvatting, kruis aan in de teksten voor de tekst verklaring en omcirkel bij de schrijfopdracht. De antwoorden bij meerkeuzevragen staan op alfabet. Bijvoorbeeld: 1 Wat is de belangrijkste functie van de alinea_s 1 en 2? de tekst inleiden door A het geven van een historisch overzicht van het onderwerp B het geven van een korte samenvatting van de hele tekst C het geven van voorbeelden bij het onderwerp van de tekst D het noemen van de directe aanleiding voor het schrijven van de tekst
H K V N*
9
Voorbeelden van signaalwoorden Signaalwoorden geven aan dat er een verband/relatie is tussen zinnen of delen van zinnen, maar ook tussen alinea’s. Uit het signaalwoord zelf kun je al het zins- of alineaverband opmaken. Hieronder volgen de meest gebruikte signaalwoorden en de functie van deze signaalwoorden: - en, ook, verder, bovendien, daarnaast, voorts, niet alleen…maar ook, zowel…als, noch…noch, daar komt nog bij dat, ten eerste (op de eerste plaats), ten tweede, ten derde, ten slotte, enzovoort geven altijd een opsomming aan. Voorbeeld: In pretpark Slagduin zijn vele attracties. Er is een achtbaan en een draaimolen. Verder is er een grote glijbaan. Daarnaast is Slagduin beroemd om zijn waterbaan. - maar, echter, doch, toch, daarentegen, integendeel, evenwel, enerzijds…anderzijds, aan de ene kant…aan de andere kant, in tegenstelling tot, desondanks, daar staat tegenover, niettemin, of…of geven altijd een tegenstelling aan. Voorbeeld: Jan houdt niet van pretparken, maar zijn zus Jet is er verzot op. - doordat, daardoor, waardoor, hierdoor, met als gevolg, ten gevolge van, dit is te danken/wijten aan, de oorzaak hiervan is, zodat, bijgevolg, dan ook, dientengevolge geven altijd een oorzaak-gevolg relatie aan. Voorbeeld: Jet heeft erg lang in de draaimolen gezeten (oorzaak). Daardoor is ze een beetje misselijk geworden (gevolg). - dat houdt in, dat wil zeggen, preciezer geformuleerd, zo, met andere woorden, bijvoorbeeld, ter illustratiegeven altijd een uitleg of een toelichting aan. Voorbeeld: In de meeste pretparken worden de apparaten goed gecontroleerd. Zo moeten achtbanen dagelijks door de technische mensen gecontroleerd worden. - bijvoorbeeld, ter illustratie, zo, zoals, stel, neem geven altijd aan dat er een voorbeeld komt. Voorbeeld: In veel ronddraaiende attracties worden mensen misselijk. Jan bijvoorbeeld heeft daar veel last van. - dus, concluderend, de slotsom is, dat betekent dat er een conclusie volgt. Voorbeeld: Jet houdt erg van pretparken, dus vindt ze het leuk als Jan meegaat.
10
Onderdeel aardrijkskunde Hieronder vind je vragen uit een examen aardrijkskunde, die je met “goed” lezen en een klein beetje gezond verstand kan beantwoorden. Het maakt dus niet uit of je het vak zelf hebt of niet, het gaat om het lezen en ‘logisch redeneren’. Beantwoord de vragen op een toets blaadje. Soms is het beantwoorden van een vraag een kwestie van goed lezen en logisch denken.
Onderstreep in de tekst welke informatie van belang is om de vraag te beantwoorden. Kijk naar de mogelijke antwoorden. Welke antwoorden Kun jij wegstrepen? 11
Ook deze vraag kun je met goed kijken en lezen, eenvoudig oplossen. Welke antwoorden kun jij wegstrepen?
Om vraag 14 eenvoudig te beantwoorden, moet je eigenlijk de vraag omdraaien…. Waarom kan de rederij deze reis niet aanbieden in de maanden september tot juni? (Wellicht helpt het ook, als je weet hoe de noordpool er over het algemeen uitziet.)
12
Bij deze vraag is het fijn als je in ieder geval 1 van de foto’s herkent. Van welke foto weet je zeker uit welk land de foto komt? Als je dat weet, dan kun je al 4 antwoorden wegstrepen, want als je er eentje weet, dan kun je 1 juiste plek in het schema aanwijzen. Als je er twee weet, ben je eigenlijk klaar, want dan is er nog maar 1 antwoord juist. Wat is het goede antwoord?
13
Gebieden die last hebben van grote droogte kunnen problemen krijgen met de kwantitatieve watervoorziening. Zo zijn er bijvoorbeeld in Australië grote gebieden waar men sinds 2000 spreekt over de ergste droogte in duizend jaar. De landbouw staat hier voor een ramp. De overheid vindt dat de landbouw beter moet omgaan met het beschikbare water. Daarom wordt zes miljard dollar geïnvesteerd in de vervanging van irrigatiekanalen door buizensystemen.
Bij vraag 38 en 39 moet je een tabel kunnen lezen om het antwoord te vinden. Daarna is het logisch nadenken: Vraag 38: Vergelijk de gegevens van Australië en Mali in de tabel. Vraag je vervolgens af of je kunt aflezen of Australië en Mali rijke landen zijn? à Kan Mali 6 miljard betalen? Vraag 39. Kijk opnieuw naar de tabel. Welk land heeft de meeste mensen werken in de landbouw? Groeien planten zonder water? à Om welk land gaat het?
14
Bij vraag 41 en 42 moet je vooral goed naar de legenda kijken. Als je weet wat, wat is op het kaartje, ligt het antwoord voor het oprapen. Vraag 41: - Wat zijn de rondjes op het kaartje? – Wat betekenen al die lange lijnen? à je bent boer in A, hoeveel buren heb je en hoeveel pompen? Vraag 42: - kijk eens goed naar gebied C en vooral het grijze gebied ernaast. à Wat staat er langs de stippellijn in het grijze gebied? DUS:
15
De nijl stroomt eerst door Sudan en daarna door Egypte. Wat zou Egypte er van vinden als Sudan een flinke dam in de Nijl bouwt en al het water vast gaat houden?
16
Bij het oplossen van deze vraag moet je twee gegevens uit de tabel vergelijken. Als je iets moet importeren, dan heb je zelf niet genoeg, je hebt weinig bronnen, maar je hebt wel veel nodig. à welk gebied heeft weinig eigen bronnen, maar wel een hoog verbruik?
17
ONDERDEEL GESCHIEDENIS Hieronder vind je vragen uit een examen geschiedenis, die je met “goed” lezen en een klein beetje gezond verstand kan beantwoorden. Het maakt dus niet uit of je het vak zelf hebt of niet, het gaat om het lezen en ‘logisch redeneren’. Beantwoord de vragen op een toets blaadje.
De handigheid bij deze vraag is eigenlijk hardop voorlezen, (in je hoofd). Op de plekken 1, 2 en 3 komen beroepen staan die je in een rechtbank / bij een rechtszaak kan tegenkomen. Dus: 1. Wie eist er een straf bij een rechtszaak? 2. Wie doet de verdediging bij een rechtszaak? 3. Wie doet er uitspraak bij een rechtszaak?
18
Om vraag 29 eenvoudig te beantwoorden, bekijk je de tekening (spotprent) en vertel aan jezelf wat je ziet en gebruik in je beschrijving de tekst die er onderstaat. Waarschijnlijk kom je dan op iets in de trant van: “Ik zie een man die op een wereldkaart ligt, het is een Duitser, dat kun je zien aan de tekening op zijn rug. De man probeert de wereldkaart open te houden, door zijn handen tegen de zijkanten te drukken. Aan twee kanten probeert men de wereldkaart op te rollen. Aan de ene kant de handen van de Verenigde staten en aan de andere kant, de handen van de Sovjetunie.” Op basis van het bovenstaande hoef je niet alle termen uit de antwoord mogelijkheden te kennen, om toch tot het juiste antwoord te komen. DUS:
19
1
Bij deze vraag gaan we, door middel van informatie die letterlijk in de tekst staat, kijken welke antwoorden er sowieso niet goed zijn. (wegstrepen) Bij pijl nummer 1 staat eigenlijk dat de regering pas achteraf van de acties hoorde. Antwoord D kunnen we dus wegstrepen. Over welk antwoord vinden we helemaal niets terug in de tekst? ……………………… Nu houden we dus twee antwoorden over die het zouden kunnen zijn, namelijk antwoord A en B. Over welk antwoord wordt het meeste uitgeweid in de tekst? ………………………. Dat is dus het goede antwoord op deze vraag.
20
Onderdeel maatschappijleer Hieronder vind je vragen uit een examen maatschappijleer, die je met “goed” lezen en een klein beetje gezond verstand kan beantwoorden. Het maakt dus niet uit of je het vak zelf hebt of niet, het gaat om het lezen en ‘logisch redeneren’. Beantwoord de vragen op een toets blaadje.
1
2
Bovenstaande vraag is heel gemakkelijk te beantwoorden, als je de tekst maar helemaal leest. Bij pijl 1 zien we het uitgesproken vonnis. 69 dagen, 30 voorwaardelijk, dus blijven er nog 39 dagen over. Bij pijl nummer 2, zien we letterlijk staan dat de jongen al 39 dagen heeft uitgezeten. Dan blijft er dus maar één goed antwoord over. Wat is het goede antwoord?
21
MAATSCHAPPIJLEER
1
2
3
Ook dit is weer een vraag die je zeker weten goed kunt beantwoorden, als je de tekst maar goed leest, de antwoorden staan namelijk letterlijk in de tekst. Gevaagd wordt van elke conclusie aan te geven of deze juist of onjuist is. Conclusie 1: Bij pijl 1 zien we heel duidelijk dat 83 van de 100 mensen(dus 83%) vinden dat Willem-Alexander klaar is voor de troon(om koning te worden. Deze conclusie is dus ……… Conclusie 2: Er staat in de tekst niets over voorstanders van een monarchie. Raak dus niet in de war bij ‘54%’, want je ziet bij pijl 2 dat dit over iets heel anders gaat. Deze conclusie is dus …………… Conclusie 3: We zien bij pijl 3 dat 1 op de 10(hetzelfde als 10%) mensen willen dat Nederland een republiek wordt. Dan krijgt Nederland dus een president en wordt het koningshuis afgeschaft. Is conclusie 3 daarom juist of onjuist?
22
MAATSCHAPPIJLEER 3
Ook het antwoord op deze vraag, staat letterlijk in de tekst. Hoe zou de ANWB macht kunnen hebben? Kijk maar naar de pijlen. Het antwoord op deze vraag is dus: 1:…………………………………………………... 2:……………………………………………………
23
MAATSCHAPPIJLEER 4
Ook het juiste antwoord op deze vraag kunnen we meteen geven als we de tekst helemaal gelezen hebben. Op dit moment heeft de Tweede Kamer al beslist over het wetsvoorstel en moet de Eerste Kamer nog beslissen. In de 2e en 3e alinea van de tekst wordt dit duidelijk beschreven. De 1e alinea dient als een introductie van het onderwerp. Wat is dus het goede antwoord op de vraag? ……………………………………
24
Onderdeel economie Economie 1
Als we de tekst in het kader heel kort zouden samenvatten, dan staat er eigenlijk: Aardappels gaan duurder worden omdat de oogst gaat mislukken. Als de oogst mislukt, zijn er dus heel weinig aardappels. In de tekst staat dus niets over de omzet of de vraag naar aardappels. Welke antwoorden kun je dus al wegstrepen? Aanbod betekent de aanwezige hoeveelheid van iets. We weten al dat er weinig aardappels zullen zijn na het mislukken van de oogst. Welk juiste antwoord blijft er dus over?
25
Economie 2
Als we deze tekst goed lezen, dan staat er eigenlijk dit: In 2005 sliepen er meer mensen in hotels, maar toch werd de bezettingsgraad lager. Hoe komt dat? Er wordt een korte uitleg gegeven over wat een bezettingsgraad precies is. Het gaat dus om een percentage van het TOTALE AANTAL hotelbedden. Er wordt dus niet gesproken over het aantal bezette hotelbedden. Antwoord A en B kun je dus al wegstrepen. Nu logisch nadenken: er zijn meer bedden verhuurd dan eerst, maar het percentage van het TOTALE aantal bedden op Curaçao, is juist lager. Wat is er dan met het totale aantal hotelbedden gebeurd?
26
Economie 3
Als we het stukje tekst boven de vraag goed lezen, dan staat er eigenlijk dat meneer Van Driel een technische opleiding heeft en graag aan houtbewerking doet. De praktijk dus. Leiding geven lijkt hem niks. Functie 3 valt dus sowieso af, want daar zou meneer Van Driel geen praktijkwerk verrichten. Je kunt nu dus al een aantal antwoorden wegstrepen. Bij welke functies zou meneer van Driel wel met zijn handen gaan werken? Wat is dus het goede antwoord?
27
Economie 4
Europa heeft besloten dat er over schoenen die Ingevoerd worden uit China, meer heffing betaald moet worden. Er komen dus schoenen uit China naar Europa. Antwoord C en D kunnen we dus al wegstrepen. Er moet voor de schoenen meer heffing, dus meer geld, betaald worden. Wat gebeurt er dan met de prijs van de schoenen? Welk antwoord is dus juist?
28
OEFENEN MET CITEREN: Citeren: Je neemt letterlijk over, noteer daar ook altijd de regelnummers bij! Er zijn twee manieren: 1. De hele zin citeren; de zin die je moet hebben schrijf je woord voor woord over. Bijvoorbeeld: R16 – R18 “Leerlingen vinden het moeilijk om aan verwachtingen te voldoen, die ouders en docenten voor hen formuleren.” 2. R16 – R18,”1e + 2e woord … laatste twee woorden.” Bijvoorbeeld: R16 – R18 “Leerlingen vinden … hen formuleren.” Lees de vraag goed, welk deel moet je citeren??? à Citeer een woord à 1 woord. à Citeer een woordgroep à een paar woorden die bij elkaar horen. à Citeer een zin à een zin gaat van hoofdletter tot punt. à Citeer een zinsdeel à slechts een deel van de zin(bijv. Een halve). à Citeer een regel à een regel loopt van links naar rechts op het blaadje. OPDRACHT: LEES DE TEKST ‘SCHOOLTAAL OF THUISTAAL’ OP DE VOLGENDE PAGINA EN BEANTWOORD DAARNA DE CITEERVRAGEN, DIE ACHTER DE TEKST STAAN.
29
Tekst 1
! ! !
!Schooltaal of thuistaal: wat leren jonge kinderen thuis?
(1) In Nederland zijn alle onderwijsniveaus toegankelijk voor iedereen. Elk kind kan uiteindelijk naar het MBO, het HBO of de universiteit. Het maakt bij 5
die keuze niet uit of je ouders nu achter de lopende band staan in een fabriek of directeur zijn van diezelfde fabriek. Maar sommige kinderen hebben het moeilijk op school. Die kinderen
! ! ! ! ! ! 15 ! ! ! !! ! 20 ! ! ! ! ! ! 25 ! ! ! ! ! ! 30 ! ! ! ! ! ! 35 ! ! ! ! ! !
hebben thuis wel Nederlands geleerd, maar hebben desondanks een taalachterstand. Ze kunnen prima over koetjes en kalfjes praten. Maar met een gesprek over schoolvakken hebben ze veel meer moeite. (2) De taal die je thuis met je vrienden of je ouders gebruikt om over alledaagse dingen te praten, noemen we wel ‘thuistaal’. De taal van de school heet ook wel ‘schooltaal’. Dit is vooral geschreven taal, maar je gebruikt deze taal ook mondeling tijdens de lessen op school. Schooltaal verschilt op een aantal punten van thuistaal. De woorden die mensen in schooltaal gebruiken, zijn bijvoorbeeld vaak moeilijker dan die in thuistaal. Bovendien hebben woorden in schooltaal vaak een specifieke betekenis. Zo is een cel in alledaagse taal een ruimte in een gevangenis, terwijl het woord in de biologie juist een deeltje is van het menselijk lichaam. Ook zinnen zijn in schooltaal vaak moeilijker en langer dan in thuistaal. Een ander belangrijk verschil is, dat mensen in schooltaal vaak praten over lastigere onderwerpen dan in thuistaal. (3) Zoals gezegd leren veel Nederlandse kinderen thuis al Nederlands, vooral van hun ouders. Om kinderen daarbij te helpen, passen ouders hun taalgebruik aan het niveau van het kind aan. Niet alle ouders doen dat evenveel en
10
40
800045-2-600b
30
! ! ! ! ! ! 50 ! ! ! !! ! 55 ! ! ! ! ! ! 60 ! ! ! ! ! ! 65 ! ! ! ! ! ! 70 ! ! ! ! ! ! 45
75
2
op dezelfde manier. Sommige ouders gebruiken thuis korte zinnetjes en makkelijke woorden als ze tegen hun kind praten. Zij praten ook vooral over het hier en nu. Andere ouders doen dat juist niet. Zij praten met hun kind over dingen die langer geleden zijn gebeurd. Of ze praten met hun kind over hoe dingen werken. Dit zijn kenmerken van schooltaal die kinderen op school ook horen. (4) Niet duidelijk is of die ouders altíjd kenmerken van schooltaal gebruiken in hun taalaanbod. Het is mogelijk dat ze dat bijvoorbeeld alleen doen tijdens het voorlezen van prentenboekjes. Wetenschappers denken dat vooral kinderen met hoger opgeleide ouders thuis al kennis maken met schooltaal. Op school kunnen zij zich dan gelijk richten op de inhoud van de lessen. Ze denken dat bij kinderen van ouders met een kortere opleiding dit veel minder het geval is. Die kinderen moeten op school dan eerst de schooltaal leren voor ze de inhoud van de lessen kunnen begrijpen. Dat kost hun al zo veel moeite, dat ze niet genoeg leren van de lessen zelf. (5) In een onderzoek naar het taalaanbod in Nederlandse gezinnen is gekeken naar de vraag of er inderdaad verschillen zijn tussen moeders in het gebruik van schooltaal thuis. Er is daarbij gelet op de manier waarop en de mate
lees verder !!!
80
85
90
95
100
105
110
waarin ze schooltaal thuis gebruiken. Daarvoor is onderzoek gedaan bij vier Nederlandse gezinnen met een kind dat net of bijna drie jaar oud was. (6) Verder is onderzocht of moeders bij bepaalde activiteiten meer kenmerken van schooltaal gebruiken dan bij andere activiteiten. Daarom zijn er opnames gemaakt bij zes verschillende activiteiten, zoals samen tafeldekken en daarna eten, het maken van figuurtjes met blokken en het praten over een praatplaat, een plaat waarop allerlei dingen te zien zijn. (7) De opdrachten waren verspreid over twee verschillende dagen, zodat het niet te vermoeiend was voor de kinderen. Alles wat de moeders en de kinderen zeiden bij de activiteiten, is uitgeschreven. Ook alle versprekingen en foutjes werden daarbij precies opgeschreven. (8) Alle moeders gebruikten soms kenmerken van schooltaal in hun taalaanbod. De hoogopgeleide moeders deden dat wel meer dan de moeders met een minder hoge opleiding. Ze gebruikten langere zinnen en meer verschillende woorden. En ze praatten vooral ook meer over het waarom van dingen. Bijvoorbeeld als twee moeders praten over een kraam van een groenteman op de praatplaat. Daar is een
115
120
125
130
135
140
!
800045-2-600b
omgevallen kist met appels te zien. De ene moeder liet haar kind nadenken waarom dat gebeurde en legde dat zelf uit. De andere liet haar kind alleen zeggen dat de kist omviel en ging toen verder met het opnoemen van allerlei soorten fruit. Kinderen met hoogopgeleide moeders maken dus thuis al meer kennis met schooltaal en met meer verschillende kenmerken daarvan, dan kinderen met laagopgeleide moeders. Toch gebruiken ook deze moeders soms kenmerken van schooltaal in hun taalaanbod. Alle moeders deden dat vooral als zij samen met hun kind praatten over de praatplaat. (9) Samen praten over zo’n praatplaat is voor kinderen een goede voorbereiding op de vaardigheden en de taal die ze op school nodig hebben. Tenminste, als ze niet alleen benoemen wat ze zien, maar ook nadenken over waarom dingen op de plaat gebeuren. Daarbij hebben ze dan wel hulp nodig van hun moeder, die er al meer ervaring mee heeft. Het zou daarom goed zijn om moeders te stimuleren samen met hun kind te praten over praatplaten. Daarop moeten dan veel verschillende dingen te zien zijn. Zo is er voor elk kind wel iets leuks en steeds iets nieuws om over te praten.
!Naar een scriptie van Geke Hootsen, !Schooltaal thuis bij moeders met !driejarige kinderen, Tilburg, 2006
3
lees verder !!!
31
Citeervragen bij het examen Nederlands Zoals je weet komen er op het examen een aantal citeervragen voor. Citeren betekent: Het letterlijk overnemen van een stuk tekst. De regels die hiervoor gelden, vindt je elders in dit boekje. Bij deze oefening hoort de tekst Schooltaal of thuistaal: wat leren jonge kinderen thuis? Deze tekst is afkomstig uit een examen Nederlands van 2008. Opdracht 1: Citeer de zin uit alinea 2 waaruit het beste blijkt wat schooltaal precies is. ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………… Opdracht 2: “Niet duidelijk is of die ouders altíjd kenmerken van schooltaal gebruiken in hun taalaanbod.” (regels 56-58) Citeer de zin uit het tekstgedeelte van de alinea’s 5, 6 en 7 waarin wordt aangegeven dat ook is onderzocht, hoe vaak ouders schooltaal gebruikten. ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………… Opdracht 3: Citeer de zin waaruit blijkt op welke manier er onderzocht is of moeders bij bepaalde activiteiten meer schooltaal gebruiken dan bij andere. ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………… Opdracht 4: Citeer de zin waaruit blijkt dat zowel hoogopgeleide moeders als laagopgeleide moeders kenmerken van schooltaal in hun taalaanbod gebruiken ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………
32
Een artikel schrijven
Verplaats je in de volgende situaties en bedenk daarbij dat als er in een opdracht ‘je’, ‘jij’ of ‘jou(w)’ staat, je telkens je eigen naam en/of adres en/of postcode en/of woonplaats en/of geboortedatum en/of geboorteplaats moet vermelden. Binnenkort verlaat je met een diploma, Villa Parkhurst. Jij bent gevraagd om voor de komende ouderwijzer een artikel te schrijven over jouw ervaringen op de Villa. De ouderwijzer zal binnenkort verschijnen en verzonden worden naar alle ouders van toekomstige brugklassers. OPDRACHT Schrijf een artikel voor de ouderwijzer waarin je terugblikt op jouw ervaringen met het daltononderwijs op de Villa Parkhurst. Natuurlijk benoem je daarin twee hoogtepunten van jouw carrière op de Villa, maar geef je ook een punt ter verbetering aan. Vertel hoe jij de verschillen tussen de onderbouw en de middenbouw hebt ervaren en noem ook twee bijzonderheden van de Villa. Met je diploma heb je een stap gezet naar je verdere ontwikkeling in de toekomst. Hoe gaat jouw toekomst er verder uitzien en wat heb jij op de Villa geleerd en kun jij in jouw toekomst gebruiken. Gebruik minimaal twee tussenkopjes in je artikel. Tot slot geef je aan waarom iedereen naar de Villa Parkhurst zou moeten komen. Gebruik voor je artikel ongeveer 350 woorden.
Hoe pak je een CSE schrijfopdracht aan? Alle inhoudelijke informatie die je voor deze schrijfopdracht nodig hebt, staat in de opdracht zelf. - Onderstreep of arceer welke informatie in je artikel moet. - Maak een opsomming (kladje) van wat jij in het artikel zal schrijven. - Bepaal je volgorde en verdeel je informatie in een inleiding, kern en slot. - Welke alinea’s kun jij maken? - Welke toon gebruik je in je artikel? In een jongerentijdschrift gebruik je andere taal dan in een ouderwijzer of de krant. à Schrijf je netversie en maak die netversie zo ‘netjes’ mogelijk. Schrijf van kantlijn tot kantlijn, gebruik alinea’s, plaats een titel, (tussentitels) en schrijf je naam en eventueel klas onder het artikel.
33
Zakelijke brief Opdracht: Verplaats je in de volgende situatie en bedenk daarbij dat als er in de opdracht ‘je’, ‘jij’ of ‘jou(w)’staat, je telkens je eigen naam en/of adres en/of postcode en/of woonplaats moet vermelden. Tijdens de Daltonweek die begint op 2 juli vormen jij en een klasgenoot een projectgroep. Jullie organiseren een project over rappen, voor eerste en tweede klassen. Tijdens deze projectweek volgen de leerlingen lessen over rap en hiphop. Ze leren onder andere over de geschiedenis van deze muziekstijlen, maar ook over de technieken. Ook leren ze hoe ze zelf het beste een raptekst kunnen schrijven. Hoewel jullie zelf heel veel kennis over dit onderwerp hebben, lijkt het jullie geweldig om een bekende rapper uit te nodigen om een workshop te verzorgen. Jullie keuze is gevallen op Ali Bouali en je besluit hem een brief te schrijven om hem uit te nodigen. Natuurlijk weet je al dat deze rapper het heel druk heeft en dat hij daarom zijn werkzaamheden goed moet selecteren en plannen. Je zult daarom minimaal twee redenen moeten geven waarom hij juist bij jou op school een workshop moet komen geven. Uiteraard vertel je hem ook waarom jullie juist voor hem hebben gekozen. Verder moet je duidelijk vertellen wanneer je precies wilt dat hij zal komen. Natuurlijk wil je ook weten wat de kosten zijn van zo’n workshop en hoelang zo’n workshop precies duurt. Vergeet niet aan te geven wanneer je uiterlijk een antwoord wilt verwachten. Vermeld duidelijk waar en hoe Ali B jou kan bereiken. Schrijf namens je projectgroep een brief aan Managementbureau Spec, ter attentie van Ali B, postbus 22009, 1302 MA in Almere. Je dateert je brief met de datum van vandaag. Hoe pak je een CSE schrijfopdracht aan? Alle inhoudelijke informatie die je voor deze schrijfopdracht nodig hebt, staat in de opdracht zelf. - Onderstreep of arceer welke informatie in je brief moet. - Maak een opsomming (kladje) van wat jij in het brief zal schrijven. - Bepaal je volgorde en verdeel je informatie in een inleiding, kern en slot. - Welke alinea’s kun jij maken? - Welke toon gebruik je in je brief? In een brief aan je mattie gebruik je andere taal dan in een brief aan een onbekende of een bedrijf. - Gebruik pas in je netversie, de zakelijke briefindeling. - De indeling voor de zakelijke brief staat ook in dit boekje. à Schrijf je netversie en maak die netversie zo ‘netjes’ mogelijk. Schrijf van kantlijn tot kantlijn en gebruik alinea’s. Denk aan de witregels, de indeling en voeg betreft toe.
34
De Samenvattingsopdracht. Hoe pak je een CSE samenvatting opdracht aan? Alle informatie die je voor deze opdracht nodig hebt, staat in de opdracht en in tekst. Vaak kun je dus (bijna) letterlijk onderdelen uit de tekst overnemen. - Onderstreep of arceer in de opdracht welke informatie in je samenvatting moet. - Onderstreep in de tekst, welke informatie je nodig hebt. - Maak een opsomming (kladje) van wat jij in je samenvatting zal schrijven. - Over het algemeen hoef je geen details (voorbeelden) te geven in je samenvatting. Tenzij het letterlijk in de opdracht staat. - De volgorde maakt eigenlijk niet uit. De aandachtspunten uit de opdracht, staan over het algemeen in de zelfde volgorde in de tekst . Je kunt dus deze volgorde aanhouden in je samenvatting. à Telegramstijl en opsommingen zijn verboden in je samenvatting. Maak er dus een echte tekst van en schrijf in volledige zinnen. à Bij het schrijven van een samenvatting is er altijd een maximum aantal woorden gegeven. Ben je klaar met je samenvatting tel dan het aantal woorden en SCHRAP woorden als je teveel woorden hebt. à Schrijf je netversie en maak die netversie zo ‘netjes’ mogelijk. Schrijf van kantlijn tot kantlijn, gebruik alinea’s en plaats een titel. Hieronder staat de opdracht die bij de tekst ‘Knallende koppijn’, hoort. De tekst staat op de volgende 2 bladzijdes. Samenvattingsopdracht Vat de tekst ‘Knallende koppijn’ samen in maximaal 180 woorden. Besteed in je samenvatting alleen aandacht aan de volgende punten: • • • • • • • •
waardoor migraine verschilt van hoofdpijn het gevolg van migraine voor de samenleving de belangrijkste onderzoeker en de twee doelen van zijn onderzoek wat bekend is over de oorzaak van migraine en wat nog onduidelijk is de oorzaak van chronische zware hoofdpijn: wat is duidelijk en wat is nog onduidelijk wat is er te doen tegen migraine wat is er te doen tegen chronische zware hoofdpijn
Maak er een goedlopend geheel van. Gebruik geen telegramstijl.
35
Tekst 2
! !
5
10
15
20
25
30
35
40
! ! !
! ! ! !
(1) Een zeurende pijn boven de ogen en de slaap, een bonzende pijn die in de nek begint en uitstraalt naar één kant van het hoofd. Dat is hoofdpijn. De meeste mensen hebben wel eens even hoofdpijn. Maar sommige mensen hebben er voortdurend last van. Bij hen is de kwaal dus chronisch. Ongeveer vijf procent van de bevolking heeft last van chronische zware hoofdpijn. Maar het kan nog erger: migraine. Dan heb je hoofdpijn, maar je kunt verder ook niets meer verdragen wat van buiten komt, bijvoorbeeld geen eten, geuren, muziek of licht. Zo’n 1,5 miljoen Nederlanders kampen met migraine. (2) Daarmee is hoofdpijn volksziekte nummer één. Het is een kwaal die de samenleving behoorlijk veel geld kost. Mensen met zware hoofdpijn gaan meestal gewoon naar hun werk, maar wie migraine heeft, zal zich regelmatig ziek moeten melden. Migraine alleen leidt al tot 4,6 miljoen werkdagen verzuim per jaar. Dat kost de samenleving 1,2 miljard euro per jaar. (3) Het onderzoek naar hoofdpijn, waaronder migraine, is in Nederland pas de laatste decennia goed op gang gekomen. Dat is vooral te danken aan het werk van Michel Ferrari, ‘hoofdpijnprofessor’ aan de Universiteit Leiden. Sinds de jaren negentig probeert hij uit te zoeken wat er precies gebeurt in het hoofd van mensen die een migraineaanval krijgen. Zo hoopt hij uit te vinden hoe aanvallen zijn te voorkomen of tenminste de pijn verlicht kan worden. (4) Veel mensen denken dat hoofdpijn zich ergens in de hersenen afspeelt. Maar dat is niet het geval. In de hersenmassa voel je geen pijn. Het
800045-2-600b
36
!Knallende koppijn 45
50
55
60
65
70
75
80
85
4
zijn de zenuwen rond de hersenen die bij hoofdpijn te veel geprikkeld worden. Bij migraine verwijden de bloedvaten in de hersenvliezen zich. De zenuwuiteinden rondom die bloedvaten raken geprikkeld en geven een pijnsignaal af. Ook scheiden ze allerlei stofjes uit die een soort ontstekingsreactie op gang brengen. Een migraine-aanval kan uren tot dagen aanhouden. (5) De vraag is nog steeds hóe de ontsteking op gang komt en blijft. Wellicht leidt het onderzoek ooit tot medicijnen die de aanvallen kunnen voorkomen. Dat is wel het doel van het onderzoek. Weliswaar is er al een vrij effectief migrainemedicijn ontdekt dat de bloedvaten vernauwt en de pijn tijdens een migraine-aanval doet verdwijnen. Maar dat medicijn bestrijdt slechts de verschijnselen en niet de oorzaak van de migraine-aanval. (6) Terwijl het onderzoek naar migraine in volle gang is, moet dat naar chronische hoofdpijn, een andere vorm van zware hoofdpijn, eigenlijk nog beginnen. “Men heeft heel lang gedacht dat chronische hoofdpijn vooral psychisch was en dat je er niets anders aan kon doen dan pijnstillers slikken”, zegt Natalie Wiendels van de Universiteit Leiden. “Maar deze hoofdpijn wordt nu ook als een lichamelijke kwaal serieus genomen.” (7) De resultaten van haar onderzoek naar chronische hoofdpijn zijn hoopgevend: een groot deel van de mensen kan ervan afkomen. “Uit mijn onderzoek blijkt, dat zestig procent van de chronische hoofdpijn wordt veroorzaakt door het slikken van te veel pijnstillers of door het drinken van te veel cafeïnehoudende dranken als koffie, thee en cola. Mensen kunnen onbewst
! ! !
!lees verder
!!!
90
95
100
105
110
115
120
verslaafd zijn geraakt aan medicijnen of cafeïne. En ze kunnen vervolgens in een vicieuze cirkel terechtkomen: de hoofdpijn zo vaak oplossen met pijnstillers of cafeïne dat gewenning optreedt, en daarna hoofdpijn krijgen als de pijnstillers niet meer worden geslikt. De enige remedie is onmiddellijk stoppen met die medicijnen of cafeïne. Drie maanden lang. Meestal gaat de frequentie van de hoofdpijn omlaag. Dan kunnen we zien wat de oorzaak van de hoofdpijn is,” aldus Wiendels. Veertig procent van de chronische hoofdpijnpatiënten is echter niet verslaafd aan medicijnen of cafeïne. Wat in dat geval de hoofdpijn veroorzaakt, wordt ook uit het onderzoek van Wiendels niet duidelijk. (8) Hoewel de precieze oorzaken van chronische hoofdpijn en migraine dus nog grotendeels onbekend zijn, kan er al veel gedaan worden om de klachten te verminderen. Migrainepatiënten kunnen met de juiste medicijnen een aanzienlijk prettiger leven leiden dan met verkeerde of geen geneesmiddelen. Maar dan moeten ze wel weten dat ze migraine hebben. “Slechts bij vijftig procent wordt migraine herkend en slechts een kwart krijgt een passende behandeling”, volgens Ferrari.
125
130
135
140
145
150
! ! !
!
(9) Anita Mensing van de Nederlandse Vereniging van Hoofdpijnpatiënten is het daarmee eens. “Veel artsen schrijven gewone pijnstillers voor, waar antimigrainemiddelen nodig zijn”. Dat doen ze vaak met een reden. De ‘gewone’ pijnstillers zijn veel goedkoper. Daarnaast zou er, volgens sommigen, nog steeds geen definitief bewijs zijn dat die antimigrainemiddelen effectiever zijn, vooral bij de lichtere vormen van migraine. Daarom wordt huisartsen geadviseerd terughoudend te zijn met het uitschrijven van deze medicijnen. “Doodzonde, hierdoor loopt meer dan een miljoen mensen onnodig met migraine rond”, aldus Mensing. (10) Voor de chronische hoofdpijnpatiënten die veel koffie drinken of regelmatig een ‘paracetamolletje’ slikken, is er een andere remedie: stoppen met cafeïne en pijnstillers. Er is inmiddels een campagne bij drogisterijen en apotheken gestart die consumenten bewust moet maken van hun slikgedrag. Mensing: “Want nergens ter wereld wordt zo makkelijk naar de paracetamol gegrepen als in Nederland. Alsof het pepermuntjes zijn. Maar ook veel huisartsen zijn niet op de hoogte van het verslavend effect van pijnstillers en schrijven nog steeds veel te veel voor.”
Naar een artikel van Astrid Smit, Intermediair, 12 september 2005
800045-2-600b
5
lees verder !!!
37
Wat moet je eigenlijk doen met moeilijke woorden?
38
WOORDENSCHAT (ook leuk) OEFENING A.
39
OEFENING B:
40
OEFENING C.
41
OEFENING D.
42
MOEILIJKE WOORDENLIJST: Woordenlijst Geef een verklaring van elk woord en maak een zin met elk woord, waarbij de betekenis van het woord uit de zin blijkt. 1. Redenering
2. De massa
3. achtereenvolgende
4. passage
5. elite
6. randverschijnsel
7. nabootsen
43
8. stimuleren
9. simuleren
10. functie
11. voornamelijk
12. verband
13. onlangs
14. noch
15. bron
44
16. intensief
17. brein
18. ermee in aanraking komen
19. musicus
20. je sporen nalaten
21. vaardigheden
22. kwestie
23. erfelijk
45
24. genie
25. verzekeren
26. wiens
27. oorzaak
28. gedurende
29. gunstig
30. verkwikkende
31. esthetisch
46
32. ontregelen
33. welbevinden
34. alert
35. oncologie
36. overigens
37. luid
38. dergelijk
39. symptomen
47
40. audio
41. effectief
42. ergens de dupe van zijn
43. veronderstellen
44. potentieel
45. merendeel
46. begrenzer
47. eisen
48
48. raadplegen
49. aanleiding
50. immers
51. afzwakken
52. noodzakelijk
53. voorwaarde
54. spoedig
55. uitgeverij
49
56. puin
57. dringend
58. exploderen
59. afdanken
60. vermijden
61. tot dusverre
62. optisch
63. tal van
50
64. identificatie
65. vrees
66. nagaan
67. subsidie
68. bundelen
51
De zakelijke briefindeling: Een voorbeeld: van boven naar beneden. § §
Alle onderdelen beginnen langs de linkerkantlijn! Schrijf of type van kantlijn tot kantlijn. Elke enter die jij geeft, start een nieuwe alinea.
Naam van het bedrijf / de instelling T.a.v.: Straat Postcode en plaats (1 of 2 regels overslaan) Plaats en datum (voluit) (1 of 2 regels overslaan) Betreft: (het onderwerp van je brief) (1 of 2 regels overslaan) Aanhef, ( Geachte heer, mevrouw) Indien mogelijk een naam, (1 of 2 regels overslaan) Maak een driedeling in je brief. Sla tussen de inleiding, je kern en je slot in ieder geval een regel over. In de inleiding maak je de reden van schrijven (het doel) duidelijk. Daarnaast geef je aan wie je bent. De kern van je brief heeft alle informatie in zich die jij wilt overbrengen. Natuurlijk verdeel je deze in alinea’s. Het slot van je brief is niet meer dan een afronding van je tekst, eventueel spreek je in je slot nog een wens of verwachting uit. (1 of 2 regels overslaan) Met vriendelijke groet, , (met deze term sluit je een zakelijke brief af.)
Reserveer hier genoeg ruimte voor je handtekening. (1 of 2 regels overslaan) Voor- en achternaam Straat Postcode en plaats Telefoonnummer Emailadres (1 of 2 regels overslaan) Bijlage(n): CIndien aanwezig) Curriculum Vitae / foto / etc. (Geef het aantal aan en wat het is.)
52
KLEURPLAAT:
IN 3D
www.riofilm.nl
53